3 minute read

WIL HET SCHOONSTE MUSEUM ZIJN

Vuurtoren van moderniteit

Met de renovatie en de krachtige nieuwe architectuur claimt het KMSKA zijn plaats terug: de poleposition van het Vlaamse museumlandschap. Bezoekers die er vóór de facelift kwamen herinneren het zich als een verstilde doos, een museum dat stoffig oogde en als gebouw verrommeld geraakt was. Het was een lange weg tot de make-over van nu. Sinds het startschot, met de open oproep in 2003, wisselden bouwmeesters, ministers, directeurs, kabinetten en zelfs de organisatiestructuur. Het mag een wonder heten dat het project uiteindelijk integraal is afgewerkt.

Advertisement

Het museum vond het niet nodig zich te herlanceren met een blockbuster. Het stalt trots de eigen schatten uit, waarvan ruim tweehonderd werken recent gerestaureerd zijn. Het resultaat verbaast, in veelvoud zelfs. Zo heeft Ensors Oestereetster, die hier als een vuurtoren van de moderniteit wordt opgevoerd, zijn impressionistische frisheid teruggewonnen. En lijkt Memlings God de Vader met zingende en musicerende engelen van binnenuit te stralen. Alle details van dit hemelse tafereel zijn zo precies geschilderd, dat het ensemble Oltremontano de 15de-eeuwse instrumenten kon laten nabouwen.

Daglicht is overal vaste prik, al worden veel topstukken extra uitgelicht. De grote troef in het klassieke gedeelte, met de oudste kunst, is de spaarzame presentatie. Een uitzondering zijn de hoekzalen waar de werken in rijen naast en boven elkaar hangen, zoals dat bij de 19de-eeuwse salonkunst de gewoonte was. De curatoren volgden geen strikte tijdlijn. Ze kozen voor thematische clusters. Alleen al voor religi- euze kunst, toch de grootste oogst, zijn dat er vier: lijden, verlossing, gebed en hemel – in die laatste categorie is de Memling de blikvanger.

Besloten hofje

De zoektocht naar werken die elkaar versterken levert sprekende ensembles op. Ook omdat er hedendaagse kunst mag infiltreren. Zo duiken Luc Tuymans en Marlene Dumas op in de zaal met de Madonna’s. In de Schmerzensmann van Berlinde De Bruyckere vind je een echo van de verkrampte, gehavende lichamen van de goede en slechte moordenaar op Da Messina’s Calvarieberg. En de ‘man van smarten’ van Albert Bouts, sereen en onbewogen, hangt naast de woedende Christusfiguur zoals Ensor die presenteert vanuit zijn diepste meevoelen.

Zalen die imponeren met monumentale formaten, zoals die rond Rubens en omgeving, wisselen af met vitrines voor het intiemere werk. Ze brengen paneeltjes samen van de fijnschilders, diptieken voor privédevotie die meereisden met hun opdrachtgevers. Andere zalen zijn gewijd aan de levensles, met moraliserende kunst vol verborgen symboliek. Aan overvloed, met markttaferelen, bordeelscènes en stillevens. Of aan de machtsuitstraling van landvoogden en koningen in een portretgalerij met barokke bustes. In de afdeling ‘landschap’ wordt de kleine ijstijd opgeroepen, een storm op zee, een ‘besloten hofje’ dat het paradijs voorstelt met huisvlijt van kloosterzusters, het avondlicht waarmee Rubens zijn carrière afsloot op zijn buitenverblijf in Elewijt. Ook Magritte en Pyke Koch komen hier spoken, in wat je de overstuurde fase van de landschapstraditie kunt noemen.

Elegante leesbaarheid en zachte clashes krijgen in het oude gedeelte voorrang op een theoretisch kader of een nieuwe kijk op de traditie. Dat verandert in de nieuwe zalen, met een tour d’horizon van de twintigste eeuw. Hier ontbreekt een dwingend ritme en is het zoeken naar een consistent verhaal. De curatoren deden een greep uit de collectie die vorige eeuw vooral focuste op de Belgische schilderscanon van toen en zo soms de boot van de avant-garde miste. Een verdwaalde Modigliani geeft aan dat de blik niet in de eerste plaats op het buitenland gericht was. Ook hier zijn er dialoogjes, kriskras doorheen de tijd, maar ze zijn minder frappant.

De werken in het nieuwe museumdeel zijn gegroepeerd rond kleur, licht en vorm. In één zaal moet je dat letterlijk nemen: witeffecten bij wit, blauw bij blauw. Hier worden dus formele principes gehanteerd, wat de indruk wekt dat het inhoudelijke verhaal van de werken niet van tel is. Waar de volle aandacht naar uitgaat, zijn de twee hoofdfiguren in het avontuur van kleur en licht: de flamboyante James Ensor en de zachtmoedige, huiselijke Rik Wouters.

Veel oog was er voor de museumbeleving. Onder het motto ‘anders kijken en meer zien’ kun je verhalen oppikken via de audiogids of via aanraakschermen. De bezoekersinfo is fris, kort en krachtig en legt onverwachte accenten. Ze is, wellicht tot opluchting van de traditionele bezoeker, ook discreet ingepland. Twee zalen in het oude parcours gaan qua infotainment wel voor het volle pond. In een eerste kun je met een VR-bril het virtuele schildersatelier van Rubens verkennen. Een andere ruimte biedt een onderdompeling in extreem uitvergrote detailbeelden.

Er is nog werk op de plank. De kunst van nu, van Basquiat tot Bill Viola, moet geïmporteerd worden – het museum Boijmans Van Beuningen is een van de belangrijke bruikleengevers. Misschien kan de voorziene toenadering tot Muzee en het Muhka hier soelaas brengen, als daar ook een samenwerking tussen collecties bij gepland is. Ook de vervrouwelijking van het perspectief kan veel beter. Nu paait het KMSKA met nog geen handvol vrouwelijke kunstenaars in de collectiepresentatie en een nieuw beeld van Lili Dujourie, dat volgende maand prominent op het voorplein verschijnt.

Bij de perspresentatie noemde minister-president Jan Jambon (N-VA) musea zoals het KMSKA ‘een vaste en betrouwbare baken in een wereld van verandering’. Dat is veel eer. Maar het KMSKA heeft beslist veel troeven in handen: als modern museum dat de goudader van de Vlaamse meesters aanboort, maar ook als herwonnen verwijlplek voor het Antwerpse Zuid.

This article is from: