9 minute read
VIJFTIG UREN ZIJN ER NODIG VOORDAT EEN KENNIS EEN VRIEND
Wordt En Meer Dan Tweehonderd Uren Om Een Hechte
VRIENDSCHAP OP TE BOUWEN.
Advertisement
Vanzelfsprekend
Franssen schrijft in haar boek niet alleen hoe belangrijk die spontane interactie is, ze merkt ook iets zorgelijks op: hoewel vriendschappen steeds vaker onze liefdesrelaties overleven, spelen ze in de maatschappij een bijrol. ‘We behandelen vriendschappen vaak als een soort bonus, als een uitlaatklep voor wanneer het niet goed gaat met die andere, belangrijkere relaties. (…) De vrijheid die vriendschap zo aantrekkelijk maakt, wordt tegelijk met vrijblijvendheid geassocieerd.’
Nochtans is vriendschap belangrijk voor een gezond leven, mentaal én fysiek. We maken oxytocine aan als een vriend bij ons is op stressvolle momenten, sterke sociale banden geven het immuunsysteem een boost en ze verlengen onze levensduur. Naarmate we ouder worden, vergroot de invloed van vriendschap op onze gezondheid. Volgensonderzoek van de Michigan State University zijn goede vriendschapsbanden op hoge leeftijd een grotere welzijnsindicator dan stevige familiebanden.
Dat goede vrienden goud waard zijn, weet Linde Dessoy. Ze is al sinds de kleuterklas bevriend met Mathilde. ‘Hoewel zij heel theatraal is en ik eerder teruggetrokken, zijn we toch op bevriend geraakt. In de lagere school zaten we in dezelfde klas – ik herinner me haar legendarische verjaardagsfeestjes – maar toen we daarna naar een andere school gingen, leek het alsof onze pa- den zouden scheiden.’ Daar besliste het lot anders over: toevallig volgden ze allebei yogales en kozen ze voor dezelfde universitaire studie. ‘Door samen op te groeien, heeft onze vriendschap een stevige basis. Zo ben ik onlangs na een bruiloft bij haar blijven slapen, hoewel we elkaar een jaar niet gezien hadden. Dat voelde meteen heel oprecht. Na vijf minuten hadden we al superdiepe gesprekken omdat we niet eerst onze geschiedenis hoefden uit te leggen. We waren erbij op elkaars hoogte- en dieptepunten, dat schept een blijvende vertrouwensband.’
Ziekte en bruiloften
Het lijkt of er vooral geluk en toeval nodig zijn voor lange vriendschappen, maar net dat maakt het verraderlijk. ‘Vriendschappen onderhouden is een beetje als ademen’, schrijft Franssen. ‘Het is een van de weinige activiteiten waarvan wordt verwacht dat je het min of meer vanzelf leert en je hele leven blijft doen.’ Nochtans kan het geen kwaad om die intuïtieve vaardigheid eens te ontleden. Zoals een recept helpt om een gerecht in de vingers te krijgen, vraagt een stevige vriendschap om duidelijke ingrediënten.
Volgens Shasta Nelson, auteur van meerdere vriendschapsgidsen, zijn dat er drie: consequentie, positiviteit en kwetsbaarheid. Het eerste ingrediënt houdt in dat je regelmatig tijd met elkaar doorbrengt. Volgens een studie in The Journal of Social en Personal Relationships zijn er vijftig uren nodig voordat een kennis een vriend wordt en meer dan tweehonderd uur om een hechte vriendschap op te bouwen. Het is niet voor niets dat je vaak vrienden maakt op school, waar automatisch aan die tijdspanne voldaan is.
Voor regelmatige interactie zijn de eerdergenoemde berichtjes handig, maar ze volstaan niet. ‘Bij virtueel contact mis je veel signalen’, meent klinisch psycholoog Ann Van Cauwelaert van groepspraktijk Kurago. ‘Daardoor is het moeilijk om op te merken hoe het echt met de ander gaat. Je ziet geen gebaren en kunt geen hand op de schouder van je vriend leggen.’ Volgens Franssen hangt het af van het medium: ‘Bij spraakberichten hoor je wél de intonatie en tijdens het videobellen hoor je iemands stem en zie je zijn gezichtsuitdrukking, wat meer informatie overbrengt.’
Je moet ook niet met alle vrienden evenveel tijd doorbrengen. ‘Als ik mijn beste vriendin een maand niet hoorde, zou ik teleurgesteld zijn’, zegt Franssen. ‘Maar een andere vriendengroep zie ik maar een keer per jaar. We weten dat we in elkaars leven blijven. Het is vooral belangrijk dat je er bent op de momenten die ertoe doen. Door aanwezig te zijn bij een ziekte of bruiloft maken langeafstandsvrienden veel goed.’
Fun, fun, fun
Op mijn telefoon houd ik een lijstje bij met leuke momenten, zoals toen mijn huisgenoot me riep om te komen kijken naar een enorme maan of toen ik onverwacht een kerstkaartje kreeg van een oude studievriendin. Want voor we het vergeten: vriendschap is niet alleen een serieuze bezigheid, het is ook samen minutenlang de slappe lach hebben en gezellig picknicken in het park. Kortom, de positiviteit waarover Nelson het heeft. ‘Daarvoor zijn fysieke samenkomsten zo belangrijk’, benadrukt Franssen. ‘Door samen leuke dingen te doen, maak je gedeelde herinneringen. Dat is iets anders dan alleen bijpraten door te chatten of te bellen.’ Het is bijvoorbeeld samen een hobby beginnen, een uitstap naar zee maken of je koffieafspraak verlengen door spontaan naar de cinema te gaan.
Behalve plezier maken, houdt positiviteit in dat je dankbaarheid uit en elkaar bevestiging geeft. ‘Veel behoeftes bij vriendschap zijn vergelijkbaar met die in een liefdesrelatie’, meent Van Cauwelaert. ‘Erkenning bijvoorbeeld: geef complimenten en benoem wat je zo leuk vindt aan de ander. Dat zijn belangrijke zaken die we vaak nalaten. Een andere behoefte is empathie: vraag naar het gevoel van je vrienden, durf doorvragen en laat hen zelf aangeven wat ze nodig hebben zonder met oplossingen af te komen.’
Binnenlaten
Die kwetsbaarheid is de derde bouwsteen van een lange vriendschapsrelatie. Om ons geliefd te voelen, moeten we het gevoel hebben dat de ander ons kent en daarvoor moeten we die ander binnenlaten. Franssen roept dan ook op om ook eerlijk met je vrienden te praten over je angsten, verwachtingen en frustraties, bijvoorbeeld wanneer het initiatief alleen van jouw kant komt. ‘Met een partner reflecteer je af en toe over hoe de relatie loopt, maar met vrienden doen we dat amper. Daardoor wil jij misschien een hechte band met iemand opbouwen, terwijl die jou puur als een activiteitenpartner beschouwt. Het is goed om dat af te toetsen.’
Vriendschap, het vraagt wat, maar je krijgt er veel voor terug, misschien zelfs levenslang gezelschap. Dus als je de volgende keer denkt aan je leuke oud-collega of de vriend die je gisteren nog zag: laat het hen weten. Niet straks, maar nu meteen. En mocht je je afvragen wat er geworden is van het berichtje naar mijn middelbare-schoolvriendin: ik had graag geëindigd met een verhaal over hoe we uren bijgepraat hebben en een vervolgdate gepland hebben. Maar zo is het niet gegaan. Ik heb antwoord gekregen – dat alles goed gaat en ze nog druk bezig is met haar studies – en daarbij is het gebleven. Het deed me beseffen dat niet elke vriendschap eeuwig moet blijven leven. Vriendschappen onderhouden, betekent ook andere vrienden laten gaan.
‘Hier kun je op één plein zien hoe de stad kan uitsluiten én verbinden’, zegt Apolline Vranken, architecte en onderzoekster aan de ULB. Het plein tussen de Brusselse Dansaertstraat en de Yvonne Jospastraat valt uiteen in twee delen. Aan de ene kant is er een grote sportkooi, met een voetbal en basketbalveld en een paar fitnesstoestellen. Er zijn een paar jongens aan het sporten. Het is een beeld dat zo vertrouwd is dat je er amper bij stilstaat.
Vranken plaatst er graag een paar vraagtekens bij, niet bij de sportende jongens op zich, wel bij de ruimte die ze innemen in de stad. ‘Op dat sportveld zie je alleen jongens en jonge mannen. Impliciet worden vrouwen, gezinnen, ouderen en mensen met een beperking uitgesloten.’ Op het andere – kleinere – deel van het plein voelt wel iedereen zich thuis. Golvende banken en een beetje groen trekken vrouwen en mannen van alle leeftijden, gezinnen komen er spelen, mensen passeren met fietsen en buggy’s. Het is een plek die uitnodigt, door hoe ze ontworpen is en door de vrijheid die ze biedt. ‘Bij een voetbalveld schrijven de stadsplanner en de ontwerper voor hoe de ruimte gebruikt moet
Hoe zou een stad eruitzien waarin iedereen zich op zijn gemak voelt? Speelser, beter verlicht, zonder hindernissen, met meer overlap tussen privé en openbare ruimte, en met minder sportterreinen. ‘Van jongs af krijg je als meisje het idee mee dat je de ruimte aan de jongens moet laten.’ worden, waarmee je meteen een hoop mensen uitsluit. Op het andere deel van het plein kan gevoetbald worden, maar je kunt er net zo goed rusten, praten, met krijt tekenen, tikkertje spelen, dansen of picknicken. Het is een plek waar mensen kunnen onderhandelen over hoe de ruimte gebruikt wordt. Een stad heeft veel meer van die onderhandelingsplekken nodig, zodat iedereen de kans heeft om een deel van de ruimte in te nemen.’
Van het plein aan de Jospastraat –‘een van de 6 procent straten die naar vrouwen genoemd zijn’, zegt Vranken – wandelen we naar de Nieuwe Graanmarkt, een paar honderd meter verder. Hier is het plein zo goed als volledig ingenomen door een sportveld (de rest is parking). Het is er eentje zonder kooi, zodat het iets minder afschrikt. Er loopt al eens een meisje over het veld, en op de banken rondom hangen ook een paar meisjes. ‘Dat is een fenomeen dat je al op de speelplaats ziet: in het midden van de speelplaats voetballen de jongens, rondom houden de meisjes en de niet-voetballers zich op. Vanaf de lagere school krijg je zo als meisje het idee mee dat je niet in het centrum van de ruimte thuishoort, maar in de periferie.’
De doorsneestad versterkt de maatschappelijke orde, dat is het bewustzijn dat Vranken en haar medestanders bij de vzw L’architecture qui dégenre tijdens hun rondleidingen willen bijbrengen. Het is pas als je bewust met een vrouwelijke blik rondkijkt dat je het ziet: hoeveel makkelijker mannen hun plek innemen in de openbare ruimte, en hoe stadsplanners maar weinig moeite doen om tegenwicht te bieden. Een badmintonveld of een klimspinnenweb zet meisjes makkelijker aan tot spelen dan een voetbalveld. ‘En waarom staan onze speelterreinen zo in het teken van competitie? Kun je geen andere manier van spelen uitlokken door andere speelterreinen te bedenken? Met meer verbeelding en samenwerking, en minder regels die je moet volgen om te kunnen winnen?’ Ze verwijst naar het werk van het Brusselse architectenbureau Suède 36, dat speelpleinen opdeelt in meerdere kleine veldjes en er reliëf en groen aan toevoegt. ‘Dat werkt wonderwel, dan nemen jongens niet meer als vanzelf het centrum in.’
Met de buggy over de trap
Hoe zou een niet-seksistische stad eruitzien? Dat vroeg de Amerikaanse stedenbouwkundige Dolores Hayden zich ruim veertig jaar geleden af. Steden zijn sterk gemodelleerd vanuit het idee dat de plek van de vrouw thuis is, stelde
Hayden vast. Een niet-seksistische stad zou volgens Hayden de private, professionele en publieke sfeer veel meer in elkaar laten vloeien dan traditioneel gebeurt. In de feministische stad zou ook meer in gemeenschap geleefd worden, zodat zorgtaken veel meer gedeeld zouden kunnen worden dan in de eengezinswoning het geval is.
Al zolang steden bestaan, worden ze vormgegeven door mannen – stadsplanners, architecten, politici. Maar vrouwen gebruiken de stad op een heel andere manier. Dat hangt sterk samen met de traditionele verdeling tussen de seksen, die maar erg langzaam opschuift in de richting van een gelijke verdeling van de zorgtaken. Terwijl mannen vaker de stad gebruiken om van en naar hun werk te gaan, en eventueel naderhand te ontspannen, hangt de dag van een vrouw vaak aan elkaar van de verplaatsingen voor werk én zorg (crèche, school, boodschappen). Mannen gebruiken vaker de auto, vrouwen zijn afhankelijk van openbaar vervoer en wandelen meer. En dat vaak in gezelschap van één of meerdere niet altijd even zelfstandige kinderen.
Hoe de stad voor de jonge moeder een uitputtingsslag kan worden, heeft de Canadese geografe Leslie Kern levendig beschreven in Feminist city. Het boek ademt liefde voor de stad als bron van vrijheid en inspiratie, en tegelijk geeft het uiting aan de vele frustraties van het stadsleven, van het onveiligheidsgevoel tot de trappen waar je met een buggy over moet sleuren. Een meer feministische stad is niet per se een zaak van grote principes en dure ingrepen. In Stockholm beginnen de sneeuwruimers hun ronde aan crèches, scholen en openbaar vervoer. Openbare toiletten en plekken om borstvoeding te geven maken een wereld van verschil. Goede verlichting is cruciaal. Voetpaden en pleinen zonder hindernissen helpen ook andere verzorgenden, én ouderen én mensen met een beperking – wat goed is voor vrouwen, is goed voor iedereen. ‘Je zou bij alle projecten een gendertoets moeten inbouwen’, zegt Apolline Vranken.
Een meer feministische stad is niet per se een zaak van grote principes en dure ingrepen. In Stockholm beginnen de sneeuwruimers hun ronde aan crèches, scholen en openbaar vervoer. Openbare toiletten, plekken voor borstvoeding en verlichting maken een wereld van verschil.
In een stad die de feministische toets doorstaat, moet een vrouw zich niet afvragen of ze er goed aan doet om ’s avonds de kortste weg naar huis te nemen. ‘In een vrouwelijke stad zou er veel meer bewoning op straatniveau zijn’, zegt Vranken. ‘In een stad als Brussel is het privéleven helemaal afgescheiden van het publieke leven. Blinde muren, garagepoorten, straten met vitrines waar ’s avonds geen leven is, de vele bel-etagewoningen waarin het privéleven zich boven het straatniveau afspeelt: het maakt dat er hele straten zijn waar je je verlaten voelt, afgesneden van menselijk contact. Amsterdam is daar heel anders in, daar zie je overal wel een licht branden, of je hoort iets, of mensen zitten op de bank voor hun huis een glas wijn te drinken. Dat voelt veiliger, je krijgt een gezamenlijke waakzaamheid – niet controlerend, maar steunend.’