3 minute read
een les in bescheidenheid
In een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) kunnen mensen terecht met persoonlijke, familiale of relationele problemen. Je kunt er ook hulp krijgen bij financiële, administratieve, juridische en materiële zaken. CAW’s bieden ook crisisopvang, onder meer aan slachtoffers en daders van geweld of misbruik of tijdelijk onderdak in afwachting van een beschikbare woning. De veelzijdigheid van dergelijke sociale voorzieningen maakt dat daar geen bekend type gebouw voor bestaat. Architecten krijgen zo de relatieve vrijheid om zo’n complex zelf vorm te geven.
In het geval van het Inloopcentrum Den Durpel in Sint-Niklaas was er geen sprake van een wit blad. De architecten kregen de site van de oude koekjesfabriek De Biekens in handen. Die vulde een heel gebied, verscholen achter een modale bakstenen gevel. Na de verbouwing tot studio’s voor tijdelijke opvang van dak- en thuislozen, met spreekruimtes, crisisopvang, inloopcentrum én werkplekken voor het personeel, schuilt het centrum nog steeds achter de anonieme gevel uit de jaren 50 – Volt Architecten behoedt zich voor ego-architectuur. Integendeel, het project is een les in bescheidenheid en dienstbaarheid. Volt nam bedachtzaam openingen weg en liet even zorgzaam oude betonbalken spalken en stutten, alsof de voormalige fabriek een fragiel lichaam was. De bestaande muren kregen een dunne witte verflaag, waardoor de bakstenen licht doorschemeren. De ingrepen mijden de misleidende schoonheid van het nieuwe, maar wentelen zich evenmin in armoedige esthetiek. Het is eerlijke architectuur, zo eerlijk als ambachtelijk brood.
Advertisement
Beluik
Daarentegen gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat het gros van de studio’s op de eerste verdieping, links en rechts van een smal voetpad, tegen elkaar aanschurken. Ongewild overvalt je in dit steegje de sfeer van een 19de-eeuws beluik.
Terwijl de studiootjes an sich een zekere lichtheid uitstralen, met witte muren en kasten, botst je blik er overal op blinde muren.
Het is duidelijk dat de architectuur hier niet dient om te behagen. Het concept van crisisopvang – en dus ook de architectuur – kampt hier met het dilemma: mensen uit de nood helpen, maar geen echte ‘thuis’ aanbieden. De boodschap is dat de mensen beter maar snel de draad opnemen met de (buiten)wereld.
Het project kreeg de Prijs Wivina Demeester, een instrument van de Vlaams Bouwmeester om opdrachtgevers te stimuleren en bekronen die een voorbeeldig en vernieuwend ontwikkelingstraject hebben afgelegd. Dat traject was zeker voorbeeldig. De vraag is echter of architectuur niet meer als een tuin moet worden opgevat, en als een levend organisme dat wordt begeleid in zijn groei, verval en regeneratie.
Als kind is het duidelijk: mag ik niet meespelen, dan ben je mijn vriend niet meer. Maar naarmate we ouder worden en iedereen zijn eigen, drukke leven gaat leiden, worden vriendschapsrelaties vager en moeilijker te onderhouden. Hoe doe je dat, vrienden blijven voor het leven of toch voor een lange tijd?
‘Hoe gaat het met u?’ We vroegen het deze zomer elke weekdag in de gelijknamige rubriek. Maar hoe dikwijls zeg je die woorden tegen mensen die veel voor je betekenen en die je niet zo vaak ziet? Veel kans dat je vaker aan een collega of de buurman vraagt of alles goed gaat dan aan je oma of vriendin in het buitenland. Soms doe ik het wel, even virtueel dag zeggen tegen een vriend van wie ik lang niets meer gehoord heb. Dat gebeurt meestal zo impulsief dat ik verbaasd ben wanneer ik een antwoord krijg. Nog verbaasder ben ik wanneer ik zelf uit het niets een berichtje krijg, dat iemand aan mij denkt en de moeite doet om dat te laten weten.
We onderschatten hoezeer vrienden een onverwachte sms of telefoon waarderen. Dat bleek uit een recent onderzoek, gepubliceerd in The Journal of Personality and Social Psychology. Professor Peggy Liu en haar collega’s vroegen aan de helft van de deelnemers om te denken aan de laatste keer dat ze contact hadden opgenomen met iemand uit hun sociale kring, ‘gewoon om bij te praten’ na een lange periode zonder interactie. De andere deelnemers moesten zich een soortgelijke situatie voor de geest halen waarbij iemand met hén contact gezocht had. Vervolgens moesten ze aangeven hoezeer zij of degenen naar wie ze iets gestuurd hadden, dankbaar waren met het contact. De zenders dachten dat het gebaar significant minder werd gewaardeerd dan degenen die een berichtje hadden ontvangen.
Glimlach
Met haar onderzoek roept Peggy Liu op om vaker aan vrienden te vragen waarmee ze bezig zijn. Zomaar, zonder reden. Dat doen we veel te weinig, niet alleen omdat we het belang ervan onderschatten, maar ook omdat het best eng is. Toen ik over de studie las, moest ik denken aan een vriendin van wie ik sinds de middelbare school niets meer gehoord had. Ik wilde graag weten hoe ze het stelde, maar durfde het niet goed te vragen, want ze zat vast niet te wachten op mijn berichtje, misschien vond ze het zelfs raar. Toen ik alsnog op verzenden drukte en de dag nadien geen antwoord kreeg, schaamde ik me pas.
Ik ben niet de enige die zich zorgen maakt over hoe zo’n gebaar ontvangen wordt. ‘Soms heb je schrik dat je vriend geen tijd heeft of dat je hem lastigvalt. Zeker digitaal, als een bericht gelezen is en je geen antwoord krijgt, kun je beginnen te twijfelen’, zegt Selma Franssen, auteur van Vriendschap in tijden van eenzaamheid. ‘Alleen weet je niet hoe de ander zal reageert. Misschien zat hij in een meeting en glimlachte hij breed toen hij het zag. Het helpt om te bedenken hoe je zelf zou reageren op zo’n bericht. Ikzelf krijg spontaan een warm gevoel.’