&
Bosverjonging Boomsoorten 1
Uitvoerend bureau:
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP Dieren 0313 - 619042
Niets uit deze publicatie mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Š Buiting Advies Dieren, 2009
&
Bosverjonging Boomsoorten
Bosverjon
4
nging n en boomsoorten Bosverjonging en boomsoorten
Bosverjonging is meer dan het willekeurig uitkappen van een aantal groepen. Vaak wordt niet structureel nagedacht over de vraag hoe groot het aandeel jong bos moet zijn. Ook vragen rond de groepsgrootte en het al dan niet toepassen van bodemverwonding worden niet altijd gesteld. Laat staan dat het kapmoment wordt afgestemd op het moment van zaadval. Hoog tijd dus om één en ander op een rij te zetten. Op de laatste twee pagina’s worden alle termen verklaard.
5
Oppervlakte-aan
Aggradatiefase
Biostatische fase
Degradatiefase
vrij naar R.A.A. Oldeman, 1990
Innovatiefase
ndeel van innovatiefase Oppervlakte-aandeel van innovatiefase In een natuurlijk bos heeft de innovatiefase een aanzienlijk oppervlakteaandeel. Bostype
Innovatiefase
Aggradatiefase
Biostatische fase en degradatiefase
Berken-Zomereikenbos
20%
30%
50%
Wintereiken-Beukenbos, Elzen-eikenbos en Veldbies-Beukenbos
15%
30%
55%
Gierstgras- en Parelgras-Beukenbos
18%
15%
67%
Eiken-Haagbeukenbos
15%
11%
74%
Linden-Haagbeukenbos
8%
37%
55%
Essen-Iepenbos en Elzenrijk Essen-Iepenbos
10%
25%
65%
Tabel 1 Bosstructuur; oppervlakte-aandeel in %
Aangezien alle fasen van het bos een habitat bieden aan andere planten- en diersoorten, is het voor de soortenrijkdom van belang om een gevarieerde bosopbouw te hebben. In de praktijk is het oppervlakteaandeel van de innovatiefase in Nederlandse bossen vaak veel lager dan in de natuurlijke referentie. Daarom is het van groot belang om meer verjongingsgroepen te kappen. 7
V
Douglas met verjonging
Zomereik en berk met verjonging
Fijnspar met verjonging
Beuk met verjonging
Verjongingskenmerken Verjongingskenmerken
Het ecologisch verjongingsgedrag van de belangrijkste boomsoorten in Nederland is als volgt: Boomsoort
Lichtbehoefte
Zaadval
Mastfrequentie
Verjongingsrichting
Grove den
echte lichtboomsoort
jan./mrt.
1
oost-west
Lariks
echte lichtboomsoort
feb./april
1
oost-west
Berk
echte lichtboomsoort
juni/aug.
1
west-oost
Zwarte den
echte lichtboomsoort
jan./mrt.
1
oost-west
Zwarte els
lichtboomsoort
nov./dec.
3
over water
Zomereik
lichtboomsoort
okt./nov.
2รก3
Wintereik
lichtboomsoort tot halfschaduwsoort
okt./nov.
2รก3
Am. eik
halfschaduwsoort
okt./nov.
1รก2
Fijnspar
halfschaduwsoort
okt./jan.
1
oost-west
Douglas
halfschaduwsoort
nov./dec.
1
west-oost
Beuk
schaduwboomsoort
okt./nov.
5-8
Tabel 2 Ecologisch gedrag boomsoorten
9
Groepsrichtingen bovenaanzicht
noord-zuid
oost-west
Verjongingsmethodiek Verjongingsmethodiek
De verwachte samenstelling van de verjonging hangt niet alleen af van factoren die niet beïnvloedbaar zijn, zoals van de lichtbehoefte van boomsoorten, het moment van zaadval, de mastfrequentie en de verjongingsrichting, maar ook van: • • • • • •
mate van bodemverwonding; grootte en vorm van de verjongingsgroep; ontwikkeling van de groepsgrootte in de tijd; volkomenheidsgraad van het bos rondom de verjongingsgroep; locatie van de moederbomen in de omringende opstand; wilddruk.
De laatst genoemde factoren kan men in het beheer actief beïnvloeden, terwijl men met de eerder genoemde factoren enkel rekening kan houden.
11
H
> 1H
> 1,5H
1,5 - 2H
> 2,5H
Boomsoort
Groepsrichting
Bodem
Groepsgrootte
Wildgevoeligheid
Grove den
noord-zuid
minerale grond
> 2,5 H
laag
Lariks
noord-zuid
zwaar bewerkt
> 2,5 H
laag
Berk
noord-zuid
minerale grond
> 1,5 H
neutraal
Zwarte den
noord-zuid
minerale grond
> 2,5 H
laag
Zwarte els
Noord-zuid
zeer vochtig
> 2,5 H
neutraal
Zomereik
Noord-zuid
bewerkt na zaadval
> 2,5 H
hoog
Wintereik
Neutraal
licht bewerkt
> 2,5 H
hoog
Am. eik
oost-west
bewerkt na zaadval
1,5 - 2
hoog
Fijnspar
oost-west
weinig vergrast
Douglas
oost-west
licht bewerkt
>1H
laag, wel vegen
Beuk
oost-west
bewerkt na zaadval
>1H
hoog
licht
Tabel 3 Verjongingsmethodiek
13
Terminologie Terminologie
Aggradatiefase
De bomen zijn al wel aspectbepalend, maar het bos heeft geen gelaagdheid. Er is sprake van gelaagdheid wanneer kruid-, struiken eventueel een tweede boomlaag zich ontwikkeld hebben.
Biostatische fase
De bomen zijn aspectbepalend en het bos is gelaagd.
Bodem
Met name lichtboomsoorten houden van een pionierssituatie, ofwel een verstoorde of bewerkte bodem waar minerale grond aan de oppervlakte komt. Veel boomsoorten hebben ook specifieke wensen, zo neemt het overlevingspercentage van een aantal zaden toe, wanneer zij na de val in de bodem ondergewerkt worden.
Degradatiefase
De bomen zijn aspectbepalend, terwijl de gelaagdheid begint af te nemen.
Groepsgrootte
Het aantal keer dat de boomhoogte (H) in de diameter van een verjongingsgroep past.
Groepsrichting
Lichtboomsoorten houden van zon en worden daarom bij voorkeur verjongd in een groep die noord-zuid gesitueerd is. Naarma te de groep kleiner is, speelt dit aspect sterker. Schaduwboomsoorten houden daarentegen niet van zon en worden daarom verjongd in een groep die oost-west gesitueerd is. Naarmate de groep groter is, speelt dit aspect sterker.
Innovatiefase
Een gedeelte van het bos waarin de bomen nog niet aspect bepalend zijn. Er is nog geen sluiting.
14
Lichtbehoefte
Pionierboomsoorten hebben behoefte aan veel licht, terwijl climaxsoorten goed in schaduw gedijen.
Mastfrequentie
De frequentie in jaren waarin een goede mast optreedt.
Richting
De zaden van een aantal bomen verspreiden zich als gevolg van de heersende windrichting op het moment van zaadval bij voorkeur in de genoemde richting. Met name zware zaden verspreiden zich echter niet door de wind, maar met hulp van dieren.
Uitkappen
Groepsgewijze uitkap moet niet worden verward met groepenkap. Bij groepsgewijze uitkap wordt een groep in zijn geheel uitgekapt (vergelijkbaar met boomsgewijze uitkap waarbij ĂŠĂŠn boom wordt uitgekapt), waarna het bos middels natuurlijke verjonging of planten wordt verjongd. Bij groepenkap wordt gewerkt via de methode waarbij zowel een groep wordt uitgekapt als in een strook aan de rand van de groep een lichting wordt uitgevoerd (de zogenaamde randstelling). Tijdens het volgende kapmoment wordt de randstelling verwijderd en in een nieuwe strook een lichting uitgevoerd. Dit proces blijft zich herhalen. Bij groepsgewijze uitkap worden dus telkens op verschillende plaatsen groepen uitgekapt, terwijl bij groepenkap de groepen telkens, in combinatie met randstelling worden vergroot.
Wildgevoeligheid
De gevoeligheid van de verjonging voor wildschade in geval van natuurlijke verjonging.
Zaadval
De periode waarin het grootste gedeelte van het zaad valt.
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP Dieren advies@buiting.nl www.buiting.nl