Zorgplicht in uitvoering landgoederen en boomveiligheid
Titel
Zorgplicht in uitvoering - landgoederen en boomveiligheid
Datum
Auteurs
Vormgeving
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP DIEREN 0313-619042
advies@buiting.nl www.buiting.nl www.doordebomenhetboszien.nl
oktober 2009 Ing. Bas Visscher, Ir. Ing. Ronald Buiting Esther Nijhuis
Š Buiting Advies 2009. Alles uit deze publicatie mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, mits de bron wordt vermeld.
Zorgplicht in uitvoering landgoederen en boomveiligheid
Inhoud Inleiding Leeswijzer
6 7
1. Boomveiligheidscontroles en hun plaats binnen de Nederlandse wetgeving 1.1 Zorgplicht
8 9
2. VTA voor de landgoedeigenaar 2.1 Quickscan Zorgplichtrisico 2.2 Wat is VTA? 2.3 Doel van de VTA 2.4 Inhoud van de VTA-controle
10 11 12 12 13
3. Biologische en mechanische gebreken 3.1 Biologische gebreken 3.1.1 Bladkenmerken 3.1.2 Takscheutlengte 3.1.3 Vertakkingspatronen 3.1.4 Dood hout 3.1.5 Schimmels 3.1.6.Wondovergroeiing 3.2 Mechanische gebreken 3.2.1 Vezelknikken 3.2.2 Plakoksel 3.2.3 Pechbalk
14 15 15 16 17 18 18 25 26 26 26 26
3.2.4 Holtes 3.2.5 Stabiliteit, adventiefwortels, ontbrekende wortelaanzetten en scheefstand 3.3 Attentie- en risicobomen monitoren
28 29 29
4. Rapportage en analyse op basis van VTA 4.1 VTA voor individuele bomen, rijbeplanting of boomgroepen 4.2 Nader onderzoek aan risicobomen 4.2.1 De trekproef 4.2.2 De geluidstomograaf 4.2.3 De penetrometer 4.2.4 De fractometer 4.3 Flora- en faunawet
30 31 31 32 32 32 32 32
5. Literatuur
34
Bijlagen
Inleiding Deze publicatie is onderdeel van de door Buiting Advies ontwikkelde cursus Zorgplicht in uitvoering, landgoederen en boomveiligheid. De cursus voorziet landgoedeigenaren van kennis en informatie met betrekking tot de wettelijk vastgelegde zorgplicht. De wettelijke zorgplicht verplicht een boomeigenaar tot het voeren van een planmatig boombeheer. Indien dit wettelijke beheer achterwege blijft is de boomeigenaar, indien schade door bomen ontstaat, aansprakelijk.
De publicatie kan door landgoedeigenaren worden gebruikt als naslagwerk of leidraad bij het voeren van een boomveilig landgoedbeheer. Daarnaast biedt deze publicatie landgoedeigenaren handvatten voor het zelfstandig uitvoeren van een Quickscan Zorgplichtrisico. Met behulp van deze risicoanalyse kunnen binnen een landgoed bomen en opstanden met een verhoogd zorgplichtrisico eenvoudig en snel in kaart worden gebracht. Doormiddel van de risicoanalyse kan ook een keuze worden gemaakt welke bomen en opstanden in eerste instantie in aanmerking komen voor een boomveiligheidsbeoordeling (VTA controle). Daarnaast behandelt de publicatie veel voorkomende biologische en mechanische gebreken aan bomen. De beschreven gebreken zijn voorzien van fotomateriaal waardoor de herkenning in het veld wordt vereenvoudigd. De opgedane kennis kan door de landgoedeigenaar worden toegepast bij het aansturen van de door hem ingehuurde boomveiligheidscontroleur.
Leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de vigerende wet- en regelgeving omtrent zorgplicht. Vragen als: waar staat zorgplicht in de wet en wat kan een landgoedeigenaar aan stappen ondernemen om aan de zorgplicht te voldoen worden in dit hoofdstuk beantwoord. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de inhoud van een boomveiligheidscontrole en de uitvoering van een Quickscan Zorgplichtrisicoanalyse voorafgaand aan de bomenschouw. Aansluitend worden in hoofdstuk 3 enkele veel voorkomende biologische- en mechanische boomgebreken gepresenteerd. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op rapportage en analyse van tijdens de bomenschouw geconstateerde gebreken en worden enkele methoden van nader onderzoek beschreven.
1. Boomveiligheidscontroles en hun plaats binnen de Nederlandse wetgeving In het eerste hoofdstuk wordt een klein deel van de Nederlandse wetgeving belicht. De oorsprong van de boomveiligheidscontrole (VTA) komt namelijk voort uit een wetsartikel opgenomen in het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW). Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de plaats en noodzakelijkheid van de VTA binnen het wettelijke kader van de zorgplicht.
1.1 Zorgplicht
Wanneer een boomeigenaar boomonderhoud achterwege laat en schade ontstaat aan personen of goederen - door bijvoorbeeld uitbrekende takken of een omgewaaide boom - is de boomeigenaar verplicht de schade, die een ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
Zorgplicht, zoals bedoeld met betrekking tot boomveiligheid, staat beschreven in het Nieuw Burgerlijk Wetboek 6 ‘Verbintenissenrecht’ artikel 162 lid 2. Het gaat hierbij om de beschrijving van een zogenaamde onrechtmatige daad1: 1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
Om aanspraak te kunnen maken op schade aan personen of goederen door bomen en takken, moet de benadeelde aantonen dat de boomeigenaar, verwijtbaar, onvoldoende zorg heeft besteed aan de schadeveroorzakende boom2.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
Om een dergelijke aansprakelijkheid te voorkomen moet de boomeigenaar periodiek boomveiligheidscontroles en onderhoud uitvoeren en maatregelen nemen gericht op het wegnemen van gebreken. Alleen dan kan de boomeigenaar aantonen dat hij/zij voldoende zorg aan een schadeveroorzakende boom heeft besteed.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Wanneer de idee achter artikel 162 lid 2 wordt toegepast op bomen leidt dat tot de volgende constatering:
1
Bron: Nieuw Burgerlijk Wetboek 6 ‘Verbintenissenrecht’ Een houtachtig, overblijvend gewas met, op 1,30 meter hoogte boven maaiveld, een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam (de dwarsdoorsnede van de stam kan per gemeente verschillen).
2
2. V TA voor de landgoedeigenaar Een groot bomenbestand brengt meer risico met zich mee dan ĂŠĂŠn individuele boom. Als landgoedeigenaar is het daarom belangrijk te weten waar zich binnen het landgoed bomen met gebreken bevinden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eerste stap bij het ontwikkelen van een planmatig boomzorgsysteem: de Quickscan Zorgplichtrisico. Door het uitvoeren van de quickscan wordt direct duidelijk waar op het landgoed de aandachtspunten liggen. Vervolgens wordt ingegaan op de noodzaak en inhoud van een boomveiligheidscontrole (VTA). De VTA is de directe vervolgstap na het uitvoeren van de quickscan.
2.1 Quickscan Zorgplichtrisico Aan het goed organiseren van de wettelijke zorgplicht zijn natuurlijk kosten verbonden (zie ook: Zorgplicht Wandelroutes, modelstudie; Buiting 2007). Daarom is het verstandig om als landgoedeigenaar voorafgaand aan de -dure- VTA een Quickscan Zorgplichtrisico uit te voeren. Tijdens de Quickscan Zorgplichtrisico wordt gekeken op welke locaties binnen het landgoed naar alle waarschijnlijkheid bomen en opstanden met een verhoogd zorgplichtrisico aanwezig zijn. De VTA controle (uitgevoerd door een ter zake deskundige3) kan zich vervolgens in eerste instantie richten op deze zogeheten risicogebieden. Om risicogebieden snel in kaart te brengen is het verstandig de volgende vragen te beantwoorden: 1. W aar op het landgoed bevinden zich de opstanden met een ‘niets doen’ beheer of een functie natuur? Opstanden waar geen of weinig beheer is, of waar de functie natuur aspectbepalend is, hebben een verhoogd risico op de aanwezigheid van bomen met zowel biologische als mechanische gebreken en ook dode bomen in de buurt van wegen en paden. 2. W aar op het landgoed bevinden zich opstanden die al geruime tijd niet gedund zijn (>5 jaar)? Opstanden waar langer dan 5 jaar geen beheer is gevoerd vormen een risico in het kader van de zorgplicht. Oudere opstanden vormen daarbij eerder een risico dan jonge opstanden. 3. W aar op het landgoed zijn bij de laatste bosingreep bewust maatregelen gericht op het voorkomen van schade genomen (specifieke maatregelen in de maatregelenset gericht op het afdekken van zorgplichtrisico’s)? Ook door inzicht in toegepaste maatregelen tijdens de laatste ingreep kunnen de huidige risico’s per opstand worden ingeschat.
4. W aar binnen het landgoed bevinden zich de oudere opstanden (>80 jaar)? Oudere opstanden vormen in het kader van de VTA een groter risico dan jonge opstanden. De grens licht daarbij, afhankelijk van de boomsoort, rond de 80 jaar. 5. A an welke bomen worden tijdens het regulier landgoedbeheer geen zorgplichtbeheer uitgevoerd? Jeugd begeleidingssnoei en het snoeien van dood hout in lanen, individuele bomen, boomgroepen en houtwallen in de buurt van wegen en paden valt meestal niet onder regulier landgoedbeheer. Bomen, singels en randen van opstanden die buiten regulier beheer vallen en grenzen aan wegen en paden vormen dus een verhoogd risico binnen de risicoanalyse. 6. W aar binnen het landgoed bevinden zich de opengestelde paden en waar grenst het bezit aan (openbare) wegen? In het kader van de Natuurschoonwet (1928) worden op vrijwel alle landgoederen paden opengesteld. Landgoeddelen met veel opengestelde paden hebben binnen de risicoanalyse dus een verhoogd risico. Daarnaast vormen alle locaties waar het bezit grenst aan (openbare) wegen een verhoogd risico. Nadat de Zorgplichtrisicoanalyse is uitgevoerd, is duidelijk waar zich binnen het landgoed bomen, opstanden en situaties bevinden met een verhoogd risico. Deze zogeheten risicogebieden komen als eerst in aanmerking voor een VTAcontrole.
Een gecertificeerd boomveiligheidscontroleur, European treeworker of European tree technician.
3
11
Afbeelding 2.1: hoogtemeter en pi-band, gereedschap van een boomveiligheidscontroleur
2.2 Wat is VTA?
2.3 Doel van de VTA
De afkorting VTA staat voor Visual Tree Assessment, wat letterlijk vertaald ‘visuele boom beoordeling’ betekent. De VTA-boomveiligheidscontrole is in Nederland op het gebied van boomveiligheid de meest gebruikte controlemethode. De methode is begin jaren 90 ontwikkeld door de Duitse professor Claus Mattheck en richt zich op het opsporen van biologische- en mechanische boomgebreken. Biologische boomgebreken zeggen hierbij iets over de conditie van de boom, terwijl mechanische boomgebreken betrekking hebben op stabiliteit en breukgevoeligheid. Naast de VTA zijn er ook andere methoden ontwikkeld zoals de ‘Integrierte Baumanalyse’ (IBA) van Reinartz & Schlag en de ‘Statisch Integrierte Abschätzung’ (SIA) van Wessolly. Met name de IBA methode richt zich op stam- en wortelrot en het reactievermogen van de boom om op deze rottingsverschijnselen te reageren. De SIA richt zich meer op de omval- en breekweerstand. Deze andere methoden worden verder niet besproken, omdat deze deels zijn geïntegreerd in de VTA.
Het einddoel van de boomveiligheidscontrole is het opbouwen van een inzichtelijke Zorgplichtadministratie. De Zorgplichtadministratie moet zo zijn opgezet dat derden inzicht krijgen in de conditionele staat van het op het landgoed aanwezige bomenbestand. De administratie wordt daarom vaak gekoppeld aan een Geografisch Informatie Systeem (GIS). Binnen het GIS worden de geschouwde bomen op kaart gevisualiseerd en genummerd. Hierdoor is iedere individuele boom op eenvoudige wijze in het veld terug te vinden. De individueel toegekende boomnummers corresponderen met boomnummers in een overzichtstabel waarin de geconstateerde gebreken zijn omschreven.
12
Een tweede belangrijk onderdeel van de Zorgplichtadministratie vormen de rekeningen van aannemers die geconstateerde gebreken hebben verholpen. Op de rekeningen moeten de uitgevoerde werkzaamheden duidelijk worden omschreven. Ook moet elke rekening van een datum zijn voorzien, zodat het moment van uitvoering duidelijk is.
Afbeelding 2.2: een boom met gebreken?
2.4 Inhoud van de VTA-controle Tijdens de VTA-controle wordt een boom onderzocht op gebreken. Boomgebreken kunnen, zoals gezegd, van biologische of mechanische aard zijn. Als bij een VTA-controle wordt gekeken naar biologische symptomen, wordt bijvoorbeeld gelet op de lengtegroei van nieuwe takken (scheutlengte), bladbezetting of de aanwezigheid van paddenstoelen. Mechanische gebreken kunnen bestaan uit symptomen die wijzen op breuk of stabiliteitsproblemen. Voorbeelden die wijzen op breuk zijn vezelknikken (stam) of pechbalken (bij takken). Voorbeelden van mogelijke stabiliteitsproblemen zijn het ontbreken van wortelaanzetten of de vorming van extreem veel adventiefwortels net onder het maaiveld.
controlefrequentie moet worden opgevoerd. Risicobomen zijn bomen waarvan op basis van een visuele beoordeling niet kan worden vastgesteld of ze veilig zijn. Zulke bomen moeten nader worden onderzocht met specialistische apparatuur. Dit nader onderzoek moet uitwijzen of daadwerkelijk sprake is van een verhoogd risico.
Tijdens een VTA worden gebreken opgespoord en gerapporteerd. Ook wanneer bij een boom geen gebreken worden geconstateerd wordt dit vermeld. Uit de inventarisatiegegevens blijkt ook waar zich binnen het bomenbestand attentiebomen en risicobomen bevinden. Attentiebomen worden daarbij gedefinieerd als bomen met een gebrek waardoor de
13
3. B iologische en mechanische gebreken Bij het uitvoeren van een VTA speelt het herkennen van biologische en mechanische gebreken een belangrijke rol. Vandaar dat de belangrijkste hieronder worden besproken. Tot slot wordt kort ingegaan op de opgang met Attentie- en Risicobomen.
Afbeelding 3.1: bladvlekken op esdoorn
3.1 Biologische gebreken Bij beoordeling van biologische gebreken wordt gekeken naar blad, scheutlengte, vertakkingspatronen, dood hout, schimmels en de aan- of afwezigheid van wondovergroeiing.
3.1.1 Bladkenmerken Bladeren kunnen worden aangetast door schimmels of insecten of kunnen gebrekverschijnselen vertonen. Een veel voorkomende aantasting veroorzaakt door schimmels is de bladvlekkenziekte (afbeelding 3.1). Bladvlekken worden veroorzaakt door meerdere soorten schimmels. De bladvlekken met daarin sporen van de schimmel zijn niet schadelijk voor de boom. De aantasting is tijdelijk en alleen van ‘cosmetische’ aard. Bladschade ontstaan door insecten zorgt vrijwel nooit tot het afsterven van een boom. Wel kan bladschade er voor zorgen dat een toch al minder vitale boom verder verzwakt.
bladverkleuringen van bomen langs akkers of kassen vaak het gevolg van herbiciden en hebben bomen langs wegen vaak te maken met de gevolgen van strooizout. Daarnaast is bij bomen in de kustzone vaak sprake van een natuurlijk ontstane zoutschade door invloed van de zoute zeewind (‘zoutstralen’). Wanneer duidelijk sprake is van gebrekverschijnselen (afbeelding 3.2) kunnen blad- en bodemmonsters worden verzameld voor een nadere analyse. De blad- en bodemmonsters kunnen daartoe worden opgestuurd naar het Bedrijfslaboratorium Grond- en Gewasonderzoek (BLGG).
Bladverkleuringen vormen binnen de VTA een belangrijke aanwijzing. Wanneer sprake is van bladverkleuring buiten de herfstperiode, kan dit worden veroorzaakt door een gebrekverschijnsel, herbiciden- of zoutschade. Gebrekverschijnselen en herbicidenschade zijn vaak te zien als lichte bladverkleuringen. Zoutschade openbaart zich door afgestorven bladmoes aan de randen van het blad (bruine bladrand). Bij het achterhalen van de oorzaak van de bladverkleuring kan de standplaats in veel gevallen uitsluitsel geven. Zo zijn Afbeelding 3.2: gebrekverschijnselen
15
scheutlengte
Afbeelding 3.3: scheutlengte
3.1.2 Takscheutlengte De takscheutlengte is de taklengte die in één groeiseizoen bijgroeit (afbeelding 3.3). De takscheutlengte is een goede maat voor het bepalen van de conditie van een boom. Dat kan eenvoudig door de takscheutlengte van een ‘te beoordelen’ boom te meten en vervolgens te vergelijken met scheutlengtes van dezelfde soorten in de omgeving. Op basis van deze vergelijking kunnen conclusies met betrekking tot conditie en groeikracht van de onderzochte boom worden getrokken.
16
3.1.3 Vertakkingspatronen Onvolkomenheden in de kroonopbouw ontstaan door de aanwezigheid van probleemtakken. Probleemtakken zijn bijvoorbeeld: schuurtakken, dubbele toppen, dikke takken, takparen, takkransen, zuigers en elleboogtakken (zie: afbeeldingen 3.4 tot en met 3.9). Problemen die deze takken veroorzaken kunnen worden verminderd of worden weggenomen door een goede jeugdbegeleidingssnoei. Jeugdbegeleidingssnoei start direct nadat geplante bomen zijn aangeslagen en een goede groei gaan vertonen. Bij laanbomen is dit meestal zo’n drie jaar na aanplant. Per snoeibeurt mag bij het verwijderen van probleemtakken nooit meer dan 20% van het kroonvolume worden verwijderd. Nadat de jeugdbegeleidingssnoei is afgerond volgt de begeleidingssnoei. Deze bestaat uit het opkronen (bomen langs wegen) en het verwijderen van doodhout.
Afbeelding 3.8: zuiger en plakoksel
Afbeelding 3.4: schuurtak
Afbeelding 3.5: dubbele top
Afbeelding 3.6: dikke tak
Afbeelding 3.9: elleboogtak kastanje Afbeelding 3.7: takpaar takkrans
17
3.1.4 Dood hout Dood hout ontstaat met name in de volwassen boomfase. Dood hout is zowel in de zomer als in winter goed te herkennen. Bij het uitvoeren van doodhoutsnoei worden alleen takken met een diameter groter dan 4 cm weggenomen. Dood hout kleiner dan 4 cm diameter vormt meestal geen gevaar voor de omgeving en kan dus blijven zitten.
3.1.5 Schimmels Schimmels zijn sporenplanten zonder bladgroen. Het overgrote deel van het jaar bevinden de schimmels zich onder de grond als een kluwen van schimmeldraden, ook wel het mycelium of zwamvlok genoemd. Het vruchtlichaam van een schimmel is de paddenstoel, die zich onder de juiste condities openbaart. Binnen de VTA wordt veel aandacht besteed aan het herkennen van deze vruchtlichamen, omdat de schimmels zelf vrijwel niet waarneembaar zijn. In het kader van de boomveiligheidsbeoordeling worden schimmels in drie groepen verdeeld, te weten: parasieten, symbionten en saprofyten. Parasieten zijn schimmels die in hun voedselvoorziening geheel afhankelijk zijn van een ‘gastheer’, bijvoorbeeld een boom. Parasieten putten hun gastheer langzaam uit. Uiteindelijk leidt dit tot het afsterven van de gastheer. Slechts een klein deel van de in Nederland voorkomende paddenstoelen heeft een parasitaire leefwijze. Symbionten zijn schimmels die met hun gastheer samenwerken. Symbionten komen bij bomen veel voor (Mycchorhiza of wortelschimmels). Deze schimmels zijn voor een deel van hun voedselvoorziening afhankelijk van de boom. In ‘ruil’ voor de voedingsstoffen ‘ondersteunt’ de schimmel de boom bij het opnemen van mineralen, vocht of bij het weren van toxische stoffen. Saprofieten zijn schimmels die alleen op dood hout leven. Door hun aanwezigheid wordt het dode hout langzaam
18
verteerd. Schimmels met deze levenswijze zijn vaak latent op een boom aanwezig en worden pas actief zodra een boom verzwakt. Bij het uitvoeren van een VTA is vooral de aanwezigheid van parasitaire schimmels van belang. Op basis van visuele kenmerken is het mogelijk onderscheid te maken in de wijze waarop een parasitaire schimmel de boom aantast. Daarbij zijn twee mogelijkheden: bruinrot- of witrot-aantasting. Visuele kenmerken spelen daarbij een belangrijke rol. Een parasitaire schimmelaantasting manifesteert zich daarbij als ‘bruin en blokkerig’ of ‘wit en vezelig’. Op basis van deze kenmerken wordt gesproken van bruinrot (ook wel kubiekrot) of witrot (ook wel zachtrot). Het bruine blokkerige ontstaat doordat ‘bruinrotters’ (schimmels die bruinrot veroorzaken) cellulose afbreken. Cellulose zorgt ervoor dat het hout trekkrachten kan opvangen. Doordat de cellulose wordt afgebroken blijft alleen de bruine lignine over. Bij ‘witrotters’ (schimmels die witrot veroorzaken) werkt de afbraak net andersom. Door deze schimmels wordt juist de bruine lignine afgebroken. De achterblijvende cellulose heeft een witte kleur. De determinatie van alle parasitaire schimmels op bomen is voor een beginner ondoenlijk. Daarom is een selectie gemaakt op basis van onderzoek aan stadsbomen in Duitsland (Reinartz & Schlag, 2003). Op basis van dit onderzoek zijn de 6 meest voorkomende parasitaire schimmels op stadsbomen benoemd: Honingzwam Tonderzwam Zwavelzwam Korsthoutskoolzwam Reuzenzwam Ruige weerschijnzwam
Armillaria spp. Ganoderma spp. Laetiporus sulphureus Ustulina deusta Meripilus giganteus Inonotus hispidus
Honingzwam Binnen de familie van de honingzwammen komen verschillende soorten voor, waarvan de Echte honingzwam, Armillaria mellea, en Sombere honingzwam, Armillaria ostoyae, parasitair zijn. De Honingzwam is een zwakteparasiet die zich vanuit de bodem via het wortelstelsel geleidelijk naar binnen werkt. Het tempo van de aantasting is daarbij afhankelijk van de vitaliteit van de boom. Tijdens dit proces takelt de kroon geleidelijk af. De schimmel leeft als saprofyt voort na het afsterven van de boom.
Afbeelding 3.10: echte honingzwam
Naam
Echte honingzwam Armillaria mellea
Sombere honingzwam Armillaria ostoyae
Type
Plaatjeszwam
Plaatjeszwam
Groeiwijze
Groep uit centraal punt
Groep uit centraal punt
Hoed
Gewelfd, 5-15 cm
Stomp, 5-20 cm
kleur
Zacht geel
Geelachtig bruin tot groen
oppervlak
Donker geschubd in centrum hoed
Kleine schubben
lamellen
Wit tot bruinwit
Wit tot crème wit
Steel
Cilindrisch, 5-15 cm hoog, 5-15 mm breed
Cilindrisch, 5-15 cm hoog, 10-30 mm breed.
kleur
Wit tot bruinwit
Wit tot bruinwit
manchet
Wit, vliesachtig
Wit, vliesachtig, getand
Beeld aantasting
Meestal worden via wortels en wonden cambium en spinthout aangetast waarna witrot zich uitbreidt. Afstoten van schors door cambiumaantasting met zwarte rhizomorfen onder schors en vruchtlichamen op stamvoet en lage stam.
Boomsoorten
Loof- en naaldbomen
Seizoen
Vruchtlichaam van late zomer tot eerste vorst
Type rot
Witrot
Afbeelding 3.11: sombere honingzwam
19
Tonderzwam Een aantasting van de Tonderzwam breidt zich vanuit de bodem via de stamvoet naar boven uit. Vitale bomen kunnen lang weerstand tegen de aantasting bieden. De boom compenseert een aantasting door extra diktegroei in de stamvoet. Eenzijdige aantasting vormt een verhoogd risico op windworp.
Afbeelding 3.13: platte tonderzwam
Afbeelding 3.12: dikrandtonderzwam
20
Naam
Dikrandtonderzwam Ganoderma australe
Type
Buisjeszwam
Groeiwijze
Groep op invallend deel stam
Platte tonderzwam Ganoderma lipsiense
Hoed
Dakvormig, 10-35 cm breed, tot 10 cm dik
Dakvormig, 10-40 cm breed, tot 5 cm dik
kleur
Donkerbruin
Dof bruinrood
oppervlak
Bobbelig gegroefd, hard
Opgebold met enkele concentrische ringen
lamellen
Wit tot bruinwit
Wit tot crème wit
Steel
Geen
Geen
Manchet
Geen
Geen
Beeld aantasting
Na wortelbeschadiging (graafwerkzaamheden) invallen van stamvoetdelen met daarop vruchtlichamen
Boomsoorten
Loof- en naaldbomen
Seizoen
Vruchtlichaam gehele jaar
Type rot
Witrot
Naam
Zwavelzwam Laetiporus sulphureus
Type
Buisjeszwam
Groeiwijze
Op stam en stamvoet
Hoed
Waaiervormige platen in clusters of groepen
kleur
Geel
oppervlak
Bobbelig gegroefd, hard
kleur onderkant hoed
Wit tot geelwit
Steel
Geen
Manchet
Geen
Beeld aantasting
Na wortelbeschadiging of via wortelstelsel dringt de bruinrotschimmel binnen en tast geleidelijk het kernhout aan. Daarna volgt spint en bast.
Boomsoorten
Loof- en naaldbomen; vooral eik en robinia
Seizoen
Vanaf mei en verdwijnen bij vorst
Type rot
Bruinrot
Zwavelzwam Aantasting van de Zwavelzwam komt bij veel bomen voor. Zolang het cambium en spinthout niet worden aangetast kan de boom de verliezen aan houtvolume compenseren. Uiteindelijk worden spint en cambium wel aangetast en breekt de boom open, waarbij een blokvormige verpoederende structuur zichtbaar wordt. Dit luidt de eindfase van de boom in. In deze fase zijn de bomen gevoelig voor windworp.
Afbeelding 3.15: jong vruchtlichaam
Afbeelding 3.14: oud vruchtlichaam
21
Naam
Korsthoutskoolzwam Ustulina deusta
Type
Buisjeszwam
Groeiwijze
Onregelmatig korstvormig (stroma), tot vele dm groot,
Hoed
Waaiervormige hoed van 10-30 cm breed, 1-3 cm dik
kleur
Licht blauw-grijs met witte groeirand, later donkergrijs tot zwart
oppervlak
Jong melig bestoven, later verspreide papillen.
Steel
Geen
Beeld aantasting
Vanuit oude wortels breidt het witrot zich langzaam uit naar de stamvoet waarbij de vitaliteit van de boom afneemt: klein blad kortere loten.
Boomsoorten
Loofbomen, vooral beuk, berk en linde
Seizoen
Stroma meerjarig
Type rot
Witrot
Korsthoutskoolzwam Aantastingen van de Korsthoutkoolzwam zijn tijdens het uitvoeren van de VTA lastig waarneembaar. De aantasting komt meestal op beuken voor. Aantastingen leiden tot een verhoogd windworpgevaar.
Afbeelding 3.17: korsthoutskoolzwam
Afbeelding 3.16: korsthoutskoolzwam detail
22
Afbeelding 3.18: jong exemplaar
Ruige weerschijnzwam Vitale bomen hebben een hoge weerstand tegen een aantasting van de Ruige weerschijnzam. Ook is de aantasting moeilijk waarneembaar omdat vruchtlichamen alleen incidenteel worden gevormd. Pas als de schimmel door het spinthout breekt en de bast dood of veel vruchtlichamen verschijnen, wordt de kans op stambreuk groot.
Naam
Ruige weerschijnzwam Inonotus hispidus
Type
Buisjeszwam
Groeiwijze
Vruchtlichaam op stam en dikke takken
Hoed
Eénjarig, hoef- tot consolevormig, één tot enkele dm
kleur
Okerkleurig bruin tot donker- of zwartbruin, jong met een zwavelgele tot geelbruine rand
oppervlak
Bovenzijde ruig viltig-borstelig
buisjes
Licht geelbruin met zilverglans; later dofbruin
Steel
Geen
Beeld aantasting
Vanuit takverwonding breidt het witrot zich langzaam en onregelmatig uit in het kernhout.
Boomsoorten
Loofbomen, voornamelijk plataan, es en lijsterbes
Seizoen
Eénjarig; verschijnen vanaf vroege voorjaar
Type rot
Witrot
Afbeelding 3.19: oud exemplaar
23
Reuzenzwam De Reuzenzwam is over het algemeen vrij eenvoudig te herkennen. De aantasting begint meestal op één locatie en breidt zich vervolgens rond de stamvoet uit. Op het moment dat de cirkel wordt gesloten is de kans op windworp zeer groot.
Afbeelding 3.20: reuzenzwam rondom stamvoet
Naam
Reuzenzwam Meripilus giganteus
Type
Buisjeszwam
Groeiwijze
Meerdere hoeden naast en boven elkaar die een waaier vormen tot 80 cm breed aan en op voetboom.
Hoed
Waaiervormig hoed van 10-30 cm breed, 1-3 cm dik
kleur
Grauw geelbruin tot roodbruin met concentrische kleurringen
oppervlak
Ruw en korrelig
buisjes
Crèmekleurig, verkleurt bij aanraking
Steel
Kort
Beeld aantasting
Vanuit oude wortels breidt het witrot zich langzaam uit naar de stamvoet waarbij de vitaliteit van de boom afneemt: klein blad kortere scheuten.
Boomsoorten
Loof- en naaldbomen
Seizoen
Vanaf voorjaar en verdwijnen bij vorst
Type rot
Witrot
Afbeelding 3.21: reuzenzwam detail
24
3.1.6.Wondovergroeiing Wondovergroeiing (callusvorming) is de reactie van een boom op een beschadiging van de bast en onderliggend weefsel (zie afbeelding 3.22 wondovergroeiing). Door middel van de wondovergroeiing sluit de boom de wond af tegen ziekteverwekkers. De snelheid waarmee een wond overgroeit, zegt veel over de conditie van de boom.
Afbeelding 3.22: wondovergroeiing
25
Afbeelding 3.23: vezelknik
3.2 Mechanische gebreken Bij beoordeling van mechanische gebreken wordt gezocht naar verschijnselen die wijzen op stabiliteitsproblemen en/of takbreuk. Veel voorkomende mechanische gebreken zijn goed herkenbaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om vezelknikken, plakoksels, pechbalken, holtes, overmatige vorming van adventiefwortels, ontbreken van wortelaanzetten en scheefstand.
3.2.1 Vezelknikken Vezelknikken zijn horizontale plooien in de stam van een boom (zie afbeelding 3.23). De plooien kunnen wijzen op een holte of verzwakking van de houtstructuur. Door op de stam te kloppen met een houten hamer kan de aanwezigheid van een eventuele holte of verzwakking eenvoudig worden aangetoond.
3.2.2 Plakoksel Een plakoksel is een verzwakte takaanhechting die ontstaat doordat een tak dicht tegen de doorgaande spil mee
26
Afbeelding 3.24: uitgebroken plakoksel
omhoog groeit. Diktegroei van de tak en doorgaande spil drukt de tak als het ware van de doorgaande spil af. Door deze druk ontstaan aan weerszijde van de aanhechting de kenmerkende ‘oren’ of ‘wangen’ Door de slechte aanhechting is de kans op uitbreken veel groter dan bij goed aangehechte takken. Door een goede jeugdbegeleidingssnoei kan de ontwikkeling van een plakoksel worden voorkomen. Op het moment dat een plakoksel wordt aangetroffen moeten altijd aanvullende maatregelen worden genomen. Bij een kleine tak kan het gevaar worden weggenomen doormiddel van snoeien. Indien de plakoksel een zware gesteltak betreft, biedt het plaatsen van een kroonverankering uitkomst (zie afbeeldingen 3.26).
3.2.3 Pechbalk Een ‘pechbalk’ of ‘tak met lengtescheuren’ ontstaat doordat een gesteltak op het uiteinde te zwaar wordt (zie afbeelding 3.25). Door de grote neerwaartse kracht scheurt de tak en gaat ‘open staan’. Pechbalken vormen een verhoogd risico op
Afbeelding 3.25: pechbalk
breuk. Indien een boom lange en zware gesteltakken heeft kan het preventief aanbrengen van een kroonverankering het ontstaan van pechbalken tegen gaan.
Afbeelding 3.26: boom met aangebrachte kroonverankering
27
3.2.4 Holtes Het ontstaan van holtes in de stam van bomen is een proces waarbij enige tijd verstrijkt. De eerste stap is het ontstaan van bastschade. Bastschade kan daarbij worden veroorzaakt door weers-, antropogene of dierlijke invloeden (zie afbeeldingen 3.27 t/m 3.30). Denk bijvoorbeeld aan blikseminslag, velschade of schade door spechten. Door het doorbreken van de bast ontstaat een invalspoort voor ziekteverwekkers zoals schimmels. Bastschade heeft niet altijd een holte tot gevolg. Wanneer een boom op tijd een afgrendeling (callus) vormt, leidt basschade niet tot holtevorming. Wanneer de afgrendeling niet op tijd gevormd wordt, kunnen schimmels houtrot veroorzaken, met als gevolg inrotting van de stam. Bomen met holtes, waarbij nog 1/3 restwand van de stamcirkel aanwezig is worden als veilig beoordeeld. Een boom met een holte hoeft dus niet per definitie onveilig te zijn. Een boom met holte is wel altijd een ‘attentieboom’. Dat betekent dat de boomcontrole frequentie moet wordt opgevoerd, waardoor de ontwikkeling van de holte gemonitoord wordt. Wanneer uit monitoringsgegevens blijkt dat de holte te groot wordt zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Afbeelding 3.27: Blikseminslag
28
Afbeelding 3.28: aanrijdschade
Afbeelding 3.29: veegschade veroorzaakt door zwijnen
3.2.5 Stabiliteit, adventiefwortels, ontbrekende wortelaanzetten en scheefstand Stabiliteitsproblemen openbaren zich door het ontbreken van wortelaanzetten, aanwezigheid van adventiefwortels en eventuele scheefstand. Bomen zonder wortelaanzetten (de stam staat als het ware als een ‘paal’ in de grond) hebben een verhoogd stabiliteitsrisico. Wanneer daarnaast net onder maaiveld veel adventiefwortels aanwezig zijn is een stabiliteitsprobleem een feit.
Afbeelding 3.30: adventiefwortels en ontbrekende wortelaanzetten
3.3 Attentie- en risicobomen monitoren Tijdens een VTA geconstateerde aantastingen hoeven niet per definitie een direct gevaar voor de omgeving op te leveren. Door een boom met een biologisch of mechanisch gebrek te bestempelen als attentie- of risicoboom, en daarmee de onderzoeksfrequentie op te voeren, kan het reactievermogen van de boom op de aantasting worden gemonitoord. Indien blijkt dat een boom zich goed van een aantasting herstelt, zelfstandig dan wel door middel van enkele boomtechnische maatregelen, dan kan worden besloten om de controlefrequentie weer terug te brengen naar het oude niveau.
Vorming van adventiefwortels (afbeelding 3.30: adventiefwortels) wijst namelijk op het afsterven van gestelwortels. Het verlies van gestelwortels wordt door de boom gecompenseerd door de vorming van adventiefwortels. De adventiefwortels zijn in tegenstelling tot gestelwortels oppervlakkig verankerd. Bomen met stabiliteitsproblemen kunnen tijdens een storm direct omvallen maar kunnen ook langzaam scheefzakken (zie afbeelding 3.31: scheefstand). Bij twijfel rondom de stabiliteit worden bomen voorzien van een loodje (draadje met gewicht). Door de afstand van het loodje ten opzichte van de stam periodiek te monitoren wordt bepaald of een boom steeds verder scheef zakt.
Afbeelding 3.31: scheve boom met loodje
29
4. Rapportage en analyse op basis van VTA Rapportage, gegevensverwerking en analyse vormen een belangrijk onderdeel van de zorgvuldig opgezette VTA. Als hulpmiddel, bij rapportage in het veld, kunnen standaard opnameformulieren worden gebruikt. Sinds de opkomst van de VTA zijn diverse formulieren ontwikkeld. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inhoud van een ‘werkbaar’ VTA-formulier en op de te nemen stappen indien ‘nader onderzoek’ wordt aanbevolen.
4.1 VTA voor individuele bomen, rijbeplanting of boomgroepen Een goede VTA-opname start met het lokaliseren en op kaart zetten van de te beoordelen boom. Tijdens deze eerste stap worden alle te monitoren bomen van een individueel boomnummer voorzien. Doel van deze eerste stap is dat de beoordeelde bomen altijd kunnen worden teruggevonden. Dat is van groot belang, omdat bij eventuele schade en aansprakelijkheidsstelling de ‘VTA-historie’ van de schade veroorzakende boom een grote rol speelt. Nadat lokalisering heeft plaatsgevonden, alle bomen op kaart staan en van een individueel nummer zijn voorzien, kan worden gestart met de werkelijke VTA: het beoordelen van de boomveiligheid van individuele bomen. Bij het uitvoeren van de VTA is het verstanding een standaard formulier te gebruiken (zie Bijlage 1: VTA opnameformulieren). In de meeste VTA-formulieren wordt de boom in verschillende onderdelen opgedeeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kroon, stam en stamvoet. Achter ieder van deze afzonderlijke boomonderdelen worden veel voorkomende gebreken opgesomd. Wordt zo’n gebrek bij de beoordeling aangetroffen dan kan dat op het formulier worden aangevinkt. Ook kunnen nadere specificaties worden toegevoegd. Indien geen gebreken zijn genoteerd wordt de boom tijdens de volgende reguliere controle opnieuw beoordeeld. Indien wel gebreken zijn genoteerd, moet worden vastgesteld of direct ingrijpen noodzakelijk is of dat de boom
het etiket Attentieboom of Risicoboom krijgt. Alle te nemen of reeds ondernomen maatregelen worden verwerkt in de administratie.
4.2 Nader onderzoek aan risicobomen Wanneer een boom op basis van een visuele boombeoordeling niet als veilig kan worden beoordeeld is sprake van een Risicoboom. Nader onderzoek moet dan uitwijzen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het nader onderzoek wordt uitgevoerd meestal door een gespecialiseerd bedrijf met specialistische apparatuur. Aan dit nader onderzoek zijn daardoor vrijwel altijd hoge kosten verbonden. Nader onderzoek is daarom alleen aan de orde wanneer het om bijzondere solitaire bomen of laanbomen gaat. Voor nader onderzoek zijn verschillende methoden ontwikkeld. De meest gangbare methoden zijn de trekproef, de geluidstomograaf, de penetrometer en de fractometer.
31
Afbeelding 4.1: trekproef
4.2.1 De trekproef De trekproef wordt ingezet op het moment dat onzekerheid bestaat over de stabiliteit van de boom. Tijdens een trekproef (afbeelding 4.1 trekproef ) worden de hoogte, trekhoogte en trekkracht gemeten. Bij een trekproef is de maximale kracht die op een boom wordt gesimuleerd vergelijkbaar met windkracht 12 Bft (windsnelheid van 32,7 m/s).
4.2.2 De geluidstomograaf De geluidstomograaf wordt ingezet bij onzekerheid over de aanwezigheid of grootte van een holte. Bij onderzoek met een geluidstomograaf worden sensoren rondom de stam geplaatst. De sensoren vangen geluidsignalen op die tijdens het onderzoek door de stam worden gezonden. Doordat gezond hout het geluidsignaal sneller geleidt dan dood hout kan door middel van een computeranimatie een dwarsdoorsnede van de stam worden getekend (zie afbeelding 4.2)
4.2.3 De penetrometer De penetrometer (afbeelding 4.3 penetrometer) wordt ingezet om de bodemverdichting op een groeiplaats te meten. Op een analoge meter is de indringingsweerstand af te lezen. Op
32
Afbeelding 4.2: geluidstomograaf
groeiplaatsen waar de bodemverdichting boven de 3MPa/cm² komt is het voor een boom niet meer mogelijk om te wortelen. Groeiplaatsverbetering biedt in dit soort gevallen uitkomst.
4.2.4 De fractometer De fractometer (afbeelding 4.4 fractometer) is een instrument dat wordt ingezet om de breukgevoeligheid van een stam of gesteltak te meten. Voorafgaand aan de meting is het noodzakelijk eerst een houtmonster met een aanwasboor te nemen (afbeelding 4.5 aanwasboor). Het houtmonster (afbeelding 4.6 boorkern) wordt gebruikt om de radiale- tangentiale-, en drukkrachten te meten die het hout kan weerstaan tot het moment waarop het breekt. De meetwaarden worden afgelezen op een analoge schaalverdeling en kunnen geĂŻnterpreteerd worden met behulp van, per boomsoort ontwikkelde, tabellen. Op basis van de tabel kan per soort worden bepaald of sprake is van een verhoogd risico op breuk.
4.3 Flora- en faunawet Wanneer een boom een gevaar voor de omgeving vormt en boomtechnische maatregelen geen uitkomst bieden is
kap de enige uitweg. Voorafgaand aan de kap is het echter noodzakelijk de boom te controleren op verblijfplaatsen van beschermde dieren. Het controleren op verblijfplaatsen komt voort uit de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is in april 2002 in werking getreden. De wet streeft de bescherming van de in Nederland levende wilde flora en fauna na en heeft daartoe 3 lijsten opgesteld met daarop beschermde soorten. Per lijst is een ander beschermingsregime van toepassing. Voor boombewonende soorten zoals boommarter en vleermuizen geldt een zwaar beschermingsregime. Indien een boom met verblijfplaatsen van deze soorten gekapt moet worden is een ontheffingaanvraag noodzakelijk (via Dienst Regelingen). Vaste nestplaatsen van broedvogels mogen eveneens niet zomaar gekapt worden. Het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft een brochure ontwikkeld (Buiten aan het werk, houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten) met daarin een stappenplan en gedetailleerde informatie over de Flora- en faunawet. Deze brochure is op te vragen via internet op www.minlnv.nl. De brochure is een handige en bruikbare leidraad voor boombeheerders.
Afbeelding 4.3: penetrometer
Afbeelding 4.4: fractometer
Afbeelding 4.5: aanwasboor
Afbeelding 4.6: boorkern
33
5. Literatuur
Boeken Bomen en wet, door mr. B.M. Visser ,1995 Utrecht, Bomenstichting, 4e herziene druk. Handboek Boomveiligheid, Matteck, C. en Breloer, H., 1994 Stadsbomen Vademecum deel 1: Beleid en planvorming, Atsma, J. 1996, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 2e druk. Stadsbomen Vademecum deel 2A: Groeiplaatsaspecten, Prooijen, G.J. van, 2006, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 1e druk. Stadsbomen Vademecum deel 3A: Boomcontrole en onderzoek, Prooijen, G.J. van, 2002, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 1e druk. Stadsbomen Vademecum deel 3B: Boomverzorging en groeiplaatsverbetering, Prooijen, G.J. van, 2004, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 1e druk. Stadsbomen Vademecum deel 3C: Ziekten en aantastingen, Prooijen, G.J. van, 2007, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 1e druk. Stadsbomen Vademecum deel 4: Boomsoorten en gebruikswaarde, Janssen, J.J.C., 2006, Arnhem, IPC Groene Ruimte, 1e druk. Tuin en landschap, themanummer 11a, Schimmels en boombeheer, Reinartz & Schlag, 2003. Zorgplicht wandelroutes, modelstudie, Heinen, A., Buiting R., Dieren, 2007. Internet beeldmateriaal www.tuinenlandschap.nl www.soortenbank.nl www.piusfloris.nl www.wikipedia.org www.obtadelinde.nl www.knnv.nl www.flickr.com www.nu.nl www.zeinstraboomverzorging.nl www.hoogstamboomgaard.be www.uwboom.nl www.wikimedia.com Overig Brochure, Buiten aan het werk, houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten, uitgave Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tree doctor, CD uitgegeven door het Leonardo da Vinci project
35
Bijlagen
VTA-opnameformulier voor solitaire bomen en laanbomen Locatie Datum opname Naam controleur Blad nummer Boomnummer Boomsoort DBH Takvrije doorgang Kroon
Stam
Stamvoet
Conclusie
2
3
4
5
6
7
8
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Risico Attentie
Risico boom Boomnummer Type nader onderzoek1 Maatregel Opmerkingen
Bijvoorbeeld trekproef, bodemonderzoek, nemen bladmonsters enz.
1
9
Bladbezetting Scheutlengte Pechbalk Plakoksel Zuiger Dood hout Takkrans Beschadiging Holte Scheur Verdikking Schimmel Rib Scheefstand Beschadiging Wortelaanzet Maaiveld
Attentie boom Boomnummer Controle frequentie (jaren)
Boomnummer
1
37
Toelichting VTA-opnameformulier voor solitaire bomen en laanbomen Dit formulier wordt gebruikt voor de individuele beoordeling van solitaire bomen, bomen in laanverband of bomen die in de rand van een opstand staan en voor VTA in aanmerking komen. Locatie
Naam straat of laan of vak/afdelings code
Blad nummer
Volgnummer indien meer dan 10 bomen
Boomnummer
Reeds ingevuld
De opname is analoog gekoppeld aan een gedigitaliseerd opnamesysteem (GIS). Per boom worden parameters genoteerd die bepalen of de boom al dan niet extra aandacht vereist of een risico voor de omgeving vormt.
Boomsoort
Ei, bu, be, es, ed, am, li, el, gd, dg, la, enz.
DBH
Diameter in cm op 1,3m
Takvrije doorgang Kroon
Stam
Stamvoet
Conclusie
Hoogte onderste tak bij doorgang (m) Bladbezetting
% normale toestand
Scheutlengte
% normale lengte
Pechbalk
Diameter (cm)
Plakoksel
Diameter (cm)
Zuiger
Diameter (cm)
Dood hout
Diameter (cm) vanaf 4 cm
Takkrans
j/n
Beschadiging
% omtrek
Holte
Diameter/aantal
Scheur
j/n
Verdikking
j/n
Schimmel
j/n
Rib
j/n
Scheefstand
Graden hellingshoek
Beschadiging
% omtrek
Wortelaanzet
j/n
Maaiveld
N (nee) / S (scheuren) / O (ongelijk maaiveld door lift wortels)
Risico
j/n
Attentie
j/n
In geval van extra aandacht, attentieboom, wordt de controlefrequentie in jaren aangegeven; dit kan variĂŤren van 0,5 (2 x per jaar) tot 2 (elke 2 jaar). Een boom beoordeeld als risicoboom wordt volgens de toegekende maatregel(en) behandeld.
38
VTA-opnameformulier voor bosranden Datum opname Naam controleur Beheerseenheid Vak Afdeling Opstandkenmerken Soorten boomfase Soorten Hoogte gemiddeld Dbh gemiddeld Gemiddelde H/D verhouding opstand Nemen maatregelen opstandniveau 1
Stabiliteit dunning uitvoeren
2
Vellen instabiele opstanddelen
3
Niets doen
Risico bomen aanwijzen m.b.v. VTA-opnameformulier voor solitaire bomen en laanbomen. Nummer 1 2 3 Conclusie
Toelichting VTA-opnameformulier voor bosranden Op dit formulier vindt de registratie plaats van potentieel gevaarlijke bosranden in de beheerseenheid. In het algemeen wordt dit gevaar veroorzaakt door individuele bomen, maar er kan ook sprake zijn van ‘opstandgevaar’. Van opstandgevaar is sprake wanneer het bos instabiel is. De (in)stabiliteit van het bos (H/D verhouding of stabiliteitsparameter) kan worden berekend met behulp van de
gemiddelde boomhoogte (H) en boomdiameter (D) van de te beoordelen opstand. De gemiddelde H/D verhouding van een opstand kan worden berekend door van 5 willekeurige bomen in de opstand de hoogte en diameter in centimeters te meten. Door de verkregen parameters te middelen (delen door 5) krijgt men de gemiddelde hoogte (Hgem) en gemiddelde diameter (Dgem) (alles in centimeters). Wanneer de
39
Hgem wordt gedeeld door Dgem (in centimeters!) wordt de stabiliteitsparameter bekend. Opstanden met een H/D > dan 100 kunnen massaal vallen bij storm, ijzel en sneeuw. ‘Opstandgevaar’ moet verholpen worden met maatregelen op opstandniveau. Maatregelen kunnen bestaan uit het ontwikkelen van stabiele bomen door selectief vrijstellen tot het vellen van instabiele opstandsdelen. Echter, vaak zal gevaar bestaan uit bomen, takken of toppen die vanuit de bosrand op wegen en paden vallen. Bij de bosrand-VTA gaat het erom alle gevaarlijke en potentieel gevaarlijke bomen te identificeren in een strook van 1,5 keer de boomhoogte vanaf een pad. Voor deze bosrand-VTA kan gebruik gemaakt worden van het VTA-opnameformulier voor solitaire bomen en laanbomen.
40
Notities
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP DIEREN 0313-619042 advies@buiting.nl www.buiting.nl www.doordebomenhetboszien.nl