Beheerplan Dagrecreatieterrein Kwintelooyen

Page 1

eheerplan B Dagrecreatieterrein Kwintelooyen


Opgesteld door:

Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP Dieren www.buiting.nl

Contactpersonen: Elmar Prins, Ralph de Jong In opdracht van:

Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied Postbus 8085 3503 RB Utrecht www.recreatiemiddennederland.nl

Contactpersoon: Henk Boonstra


eheerplan B Dagrecreatieterrein Kwintelooyen



Inhoudsopgave 1. Inleiding

6

2. Analyse huidige situatie 2.1 Inleiding 2.2 Picknick- en parkeerplaatsen, (lig)weiden 2.3 Crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief randen en bermen 2.4 Bossen 2.5 Heide (zuidwesthelling) 2.6 Halfnatuurlijke graslanden 2.7 Ruigtes 2.8 Erosiegeulen 2.9 Geologisch monument 2.10 Waterpartijen en oevers

10 11 12 12 14 15 15 16 17 18 18

3.

22 23 23 24 24 24

Randvoorwaarden beheer 3.1 Recreatiedoelstellingen 3.2 Pakketten PSN 3.3 Begrazing 3.4 CreĂŤren of behouden zichtassen 3.5 Toekomstige ontwikkelingen

4. Aanbevolen beheer 4.1 Algemene beheermaatregelen 4.1.1 Begrazing 4.1.2 Bestrijding exoten en woekerende soorten 4.2 Beheer picknick- en parkeerplaatsen en (lig)weides 4.3 Beheer crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief bermen 4.4 Beheer bossen 4.5 Beheer heideterrein (zuidwesthelling) 4.6 Beheer halfnatuurlijke graslanden 4.7 Beheer ruigtes 4.8 Beheer erosiegeulen 4.9 Beheer geologisch monument 4.10 Beheer waterpartijen en oevers

26 27 27 27 28 29 30 30 32 33 33 35 36

Literatuur Bijlagen

38


1. Inleiding

Natuur- en dagrecreatieterrein Kwintelooyen, aan de Oude Veense Grintweg te Rhenen, ligt op de noordoosthelling van de Heuvelrug, globaal tussen Rhenen, Veenendaal en Elst. Het terrein is circa 74 hectare groot, ligt in EHS-kerngebied en maakt deel uit van Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Tot 1989 was Kwintelooyen in gebruik als zandafgraving. Sindsdien heeft het terrein een belangrijke recreatieve functie gekregen en heeft hoogwaardige natuurontwikkeling plaatsgevonden. Het beheer wordt uitgevoerd door Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied. De landschappelijke en natuurlijke variatie in Kwintelooyen is groot, onder meer vanwege de hoogteverschillen en de bijzondere bodemgesteldheid met de bijbehorende hydrologische situatie. Op de verschillende terreintypen komt dan ook een groot aantal bijzondere en zeldzame planten- en diersoorten voor.


Aanleiding en doelstelling

De combinatie van recreatie en hoogwaardige natuur vraagt om een gedegen integraal beheer van het terrein waarbij de bezoeker optimaal kan genieten van de veelzijdigheid èn waarbij natuurbehoud en –ontwikkeling hoog in het vaandel staan. Uit de praktijk blijkt dat dit niet altijd even gemakkelijk is. Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied heeft dan ook, om de belangen van recreatieve sector en de natuur niet te laten botsen, een recreatieve zonering in het terrein aangebracht. Zo ligt in het deel nabij de Oude Veense Grindweg het accent op de recreatie met de parkeerplaats, tent-/caravanweide, speelweide en picknicktafels. In de nabije toekomst zullen hier eveneens ontwikkelingen gericht op de recreatie plaatsvinden in het kader het functioneren van het terrein als ‘Poort Kwintelooyen’. In het voor de natuur bestemde gedeelte is slechts beperkt recreatie mogelijk, gericht op natuur- en landschapsbeleving. Schotse Hooglanders zijn hier ingezet voor het begrazingsbeheer. De extensieve recreatie is hier gericht op natuur- en landschapsbeleving. Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied beoogt via dit beheerplan een consistente beheervorm te ontwikkelen, waarbij enerzijds rekening is gehouden met gewenste en potentiële ontwikkelingen en anderzijds met de randvoorwaarden vanuit de subsidieregeling die momenteel van toepassing is op het terrein.

Totstandkoming integraal beheerplan

In het voorliggende integrale beheerplan voor Kwintelooyen is de bovenstaande tweedeling in het huidige beheer richtinggevend geweest. In het begraasde deel wordt ‘procesbeheer’ toegepast, in het terrein waar het accent ligt op de recreatie is ‘patroonbeheer’ van toepassing. Beide delen zijn op basis van soortensamenstelling en structuur ingedeeld in vegetatietypen. Hierbij zijn soortgegevens uit de rapportage ‘Inventarisatie Flora en Fauna Kwintelooyen 2006’ (KNNV afdeling Wageningen en omgeving, 2006) gebruikt, aangevuld met eigen veldwaarnemingen van Buiting Advies in voorjaar en zomer 2009. De vegetatietypen zijn vervolgens gewaardeerd op hun ecologische en esthetische kwaliteit. Met behulp van de kwaliteitenkaart en de


randvoorwaarden vanuit de subsidieregeling PSN (looptijd 2007-2012) en de wensen van de eigenaar, is een beheervisie geformuleerd. Deze is, na overeenstemming met KNNV Afdeling Wageningen en omstreken, vertaald naar een werkbaar beheerplan voor de eerstkomende vijf jaar.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de analyse van de huidige situatie weergegeven op basis van veldinventarisaties in 2009 en resultaten uit eerdere inventarisatierapporten weergegeven, waarbij de hoogkwalitatieve locaties en terreinen die extra aandacht verdienen op basis van kansen of (potentiĂŤle) bedreigingen. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de randvoorwaarden en wensen voor beheer toegelicht. Door deze te combineren met de analyse van de huidige situatie, ontstaat een overzicht van mogelijke of gewenste maatregelen. In hoofdstuk 4 wordt de beheervisie uitgeschreven, inclusief de bevindingen van de externe natuurpartijen.

In de bijlagen is relevant kaartmateriaal, een overzicht van maatregelen en het werkplan toegevoegd.



2. Analyse huidige situatie In dit hoofdstuk wordt de analyse van de huidige situatie weergegeven aan de hand van veldinventarisaties (2006 en 2009). De analyse vormt als het ware de basislaag voor de beheeradviezen.

10

- begrenzing plangebied - ligging veeraster Bron: Google Earth

Figuur 1: ligging terreingrens en ligging veeraster


2.1 Inleiding

Het terrein is op basis van recreatief gebruik grofweg in te delen in twee delen, een terrein met intensief recreatief gebruik (oostelijk deel) en een terrein met extensief recreatief gebruik (westelijk deel). Deze grens is in werkelijkheid niet arbitrair, de ligging van het veeraster (zie figuur 1) en veeroosters bepaalt de grens tussen beide delen: het deel dat begraasd wordt door Schotse Hooglanders wordt extensief gebruikt, in het deel waar niet begraasd wordt ligt het accent op intensieve recreatie. De tweedeling is richtinggevend geweest in het voorliggende beheerplan. In beide terreinen komen de volgende terrein- en vegetatietypen voor: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

picknick- en parkeerplaatsen en (lig)weides crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief randen en bermen bossen heide (zuidwesthelling) halfnatuurlijke graslanden ruigtes erosiegeulen geologisch monument waterpartijen en oevers

De typen worden in de volgende paragrafen kort beschreven. Ligging van de terreinen is te zien in bijlage 1, de basiskaart.

11


2.2 Picknick- en parkeerplaatsen, (lig)weiden

Terrein Kwintelooyen is per auto bereikbaar via ingang Oude Veense Grindweg. De parkeerplaats is gedeeltelijk verhard. Tussen de parkeerstroken bestaat het terrein uit ruig grasland. Vlakbij de parkeerplaats bevindt zich ook het dagrecreatieterrein in de vorm van geëgaliseerde en ingezaaide grasvelden met vooral Engels raaigras. Het cirkelvormige grasveld en het grasland ten zuidoosten daarvan worden vooral op mooie dagen intensief gebruikt door dagjesmensen en dagkampeerders. Rondom het terrein ligt een greppel voor de opvang van regenwater en plaatselijk zijn dijken opgeworpen. Zomereiken zijn aangeplant in de randen van de cirkel ten gunste van schaduw voor de recreanten. De graslandvegetatie van de picknick- en parkeerplaatsen is soortenarm. In het centrale en veel belopen deel groeien met name kortgehouden tredplantenvegetaties. Langs de randen komen ruigte- en storingssoorten voor uit verschillende milieus (zie ook 2.7).

2.3 Crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief randen en bermen

De paden in het terrein zijn allen onverhard. Langs de paden liggen veelal dynamische milieus met korte vegetaties, zandige delen of pioniervegetaties. Eén van de paden is voorzien van houten traptreden (de zogenaamde ‘hellingtrap’) om verdere erosie te voorkomen. Vanwege de ligging op de helling en om recreanten uit de kwetsbare terreinen te houden zijn langs dit pad geleidende trapleuningen aangelegd. De crossbaan wordt driemaal per jaar gebruikt tijdens één groot en twee kleine crossevenementen (onder meer de zogenaamde Hemelvaartcross, sinds 1981). Het circuit slingert over de steile hellingen in het zuidelijke deel en gaat

12

Foto 1: dagrecreatieterrein

Foto 2: crossbaan, ruigte en uit

zicht


vervolgens over het vlakke terrein, richting het ‘centrum’ van Kwintelooyen. EĂŠn van de graslanden functioneert tijdens de cross als kampeerterrein. De randen langs het circuit worden tijdens de cross intensief door bezoekers belopen. Het zandige circuit blijft gedurende het jaar onbegroeid, door de cross- en herstelwerkzaamheden. Bulldozers egaliseren de baan na het evenement en na het ontstaan van erosiegeulen bij extreme regenval. Direct langs de randen van de crossbaan bevinden zich hierdoor interessante milieus voor pioniersoorten. Tussen de lussen van het circuit liggen waardevolle open delen. Plaatselijk stagneert het afstromend regenwater met interessante milieus voor onder andere Noorse ganzerik en rugstreeppad. Op en direct langs de zandige randen van de crossbaan en de wandel- en ruiterpaden komt een groot aantal tredplanten en pioniersoorten voor. Plaatselijk groeien de Rode Lijstsoorten Duits viltkruid, dwergviltkruid, bosdroogbloem, grondster en valse kamille in de omgewoelde grond langs de paden. Opvallend is de talrijke aanwezigheid van echt duizendguldenkruid. Door de regelmatige omwoeling van de bodem kunnen de pioniersoorten zich al jarenlang handhaven op deze groeiplaats. Ook zijn Noorse ganzerik, brede wespenorchis, kleine varkenskers en beklierde nachtschade direct langs de paden aangetroffen.

13

Foto 3: pad oostzijde terrein


2.4 Bossen

De bossen in Kwintelooyen zijn zeer divers, zowel qua soortensamenstelling als qua structuur. Ook de doelstellingen verschillen per opstand. In enkele opstanden van het oostelijk en zuidoostelijk deel ligt een houtproductiedoelstelling met soorten als douglas, Corsicaanse den, fijnspar en dichte aanplant van grove den. Aan de noordzijde groeit vooral zomereik en in het centrale, laaggelegen, deel bevindt zich een moerasbos (Wilgenbroekstruweel) met verschillende soorten wilg (hybriden). In dit dichte moerasbos ligt ook het ‘avontuurlijke pad’, een pad waar men zich in de jungle kan wanen. Spontane bosverjonging van fijnspar, douglas en grove den vindt plaats op de zuidelijke hellingen, waar zaden vanuit de omliggende productiebossen inwaaien. Ook berk komt hier massaal tot kieming. De ligging en de samenstelling van de bostypen worden getoond in bijlage 2. Een goed ontwikkelde bosstructuur en goed ontwikkelde bosranden zijn vooral van belang voor broedvogels, insecten en kleine zoogdieren. In een geïsoleerd bosje in het halfnatuurlijke grasland is in 2006 een groeiplaats van grote keverorchis aangetroffen. Een groot aantal broedvogels broedt in de bossen aan de randen van Kwintelooyen en in de bossen van omliggende landgoederen. Het gevarieerde terrein biedt bovendien aan verschillende vogelgroepen foerageermogelijkheden. Broedvogels van de Rode Lijst zijn graspieper, groene specht, kneu en matkop. Deze soorten zijn allen gebaat bij een gevarieerde bosstructuur, goed ontwikkelde bosranden en de afwisseling met open of vochtige terreinen.

14

Foto 4: douglas met ondergroei van onder andere Amerikaanse eik

l Foto 5: Wilgenbroekstruwee


2.5 Heide (zuidwesthelling)

De zuidwesthelling van Kwintelooyen is grotendeels door struikheide begroeid, plaatselijk met opslag van naaldhout, berk en een enkele wilg, meidoorn of vogelkers. De heidestruiken zijn plaatselijk fors en de heide is structuurrijk. Struikheide is dominant aanwezig. Tussen de heide groeien minder algemene soorten als kruipbrem, stekelbrem, Duits viltkruid, echt duizendguldenkruid. Ook in de bossen op de zuidhelling komt struikheide in de ondergroei voor. Langs de noordwesthelling groeit struikheide in de graslandvegetatie. Het heideterrein is bijzonder geschikt als habitat voor zandhagedis, welke dan ook in grote getale is aangetroffen. Levendbarende hagedis en gladde slang kunnen er eveneens een geschikt habitat vinden. Deze soorten zijn echter niet waargenomen. Graspieper, kneu en groene specht - allen soorten van de Rode Lijst - en houtsnip, geelgors, boompieper en boomleeuwerik zijn tijdens inventarisaties in de heide aangetroffen. Het terrein is in potentie geschikt voor de roodborsttapuit. Voor een relatief klein oppervlak is een groot aantal vlinders, sprinkhanen, krekels, bijen, graafwespen en libellen aangetroffen. Veel van deze soorten, vooral dagvlinders, zijn gebaat bij een open heidevegetatie (of zijn gebonden aan een bepaalde waardplant die in dit terreintype voorkomt).

2.6 Halfnatuurlijke graslanden

In Kwintelooyen liggen twee grote halfnatuurlijke graslanden met een extensief beheer. De vegetatie van het grasland in het westelijke deel van Kwintelooyen

15

Foto 6: heide zuidwesthelling

Foto 7: heide en pano rama


Foto 8: soortenrijk pioniergrasland

Foto 9: dichtgroeien van grasland met o.a. braam

16 wordt afgewisseld met erosiegeulen en kleine bosjes, grazige ruigtes of lage struwelen met soorten als brem of opslag van berk en robinia. Ondanks de aanwezigheid van opslag, bosjes en struwelen is dit terreintype als halfnatuurlijk grasland gecategoriseerd, aangezien de beheerder dit terrein open wenst te houden. Aan de samenstelling van de vegetatie is te zien dat de bodem op de hogere terreindelen schraler is dan de bodem in het laaggelegen terrein nabij de waterpartijen, waar de bodem vochtiger is en een sterker lemig karakter heeft. In dit vochtige terreindeel groeien soorten als tweerijige zegge, moerasbeemdgras, ruige zegge, grasmuur, kantig hertshooi, zilverschoon en plaatselijk de aandachtsoort muskuskaasjeskruid en Rode Lijstsoort rietorchis. Opvallende plantensoorten in het hooggelegen deel van dit graslandtype (tussen de erosiegeulen) zijn struikhei, tandjesgras, klein vogelpootje, brem, hazenpootje, zandblauwtje, echt duizendguldenkruid en de korstmossoorten gevorkt heidestaartje, kopjesbekermos en varkenspootje. Ook Duits viltkruid, dwergviltkruid en grondster groeien plaatselijk in dit graslandtype. Tussen grofweg de vennen met de moerasbossen en de crossbaan ligt een ander groot halfnatuurlijk grasland. Het terrein is hier vlak. Houtige vegetatie ontbreekt. Een waterloop met oevervegetatie doorsnijdt het terrein. Hier is echt duizendguldenkruid een zeer opvallende soort en komt ook Duits viltkruid en dwergviltkruid voor.

2.7 Ruigtes

De aanwezige ruigtevegetaties bevatten niet zozeer zeldzame of bijzondere


Foto 10: ruigte in zoommantelvegetatie

17 soorten, maar juist de soortenrijkdom en de structuur van de ruigten is van belang voor onder andere insecten en kleine zoogdieren. De verschillende bloemkleuren zorgen voor een aantrekkelijk landschapsbeeld. Ruigteflora komt op verschillende plaatsen in het terrein voor, bijvoorbeeld langs de parkeer- en picknickplaats, op de niet-beplante delen in de crossbaan of langs de oevers van greppels in het centrale deel van Kwintelooyen. Ook langs bosranden en struwelen komen ruigtes voor. Delen van oevervegetaties zijn eveneens als ruigte gecategoriseerd. In en langs de ontwateringskanalen tussen de crossbaan en de plassen (zie ook 2.10) ontwikkelt zich eveneens een soortenrijke ruigtevegetatie. Rondom het dagrecreatieterrein ligt een greppel met soorten van voedselrijke ruigten en storingsmilieus. Tussen de lussen van de crossbaan komt een wat droger type ruigtevegetatie voor, onder andere met stekelbrem en kruipbrem. Het meest zuidelijke deel van de crossbaan is een aantal jaren geleden afgesloten van het circuit. Op een deel heeft boscompensatie plaatsgevonden en op andere delen is een ruigtekruidenvegetatie ontstaan. Plaatselijk bevindt zich hier een natter deel en een tweetal kleine poelen, interessant vanwege de ge誰soleerde ligging (zie ook 2.10).

2.8 Erosiegeulen

Ten noorden van de hellingtrap bevinden zich in het halfnatuurlijke grasland verschillende erosiegeulen. Een enkele geul ligt ten zuiden van het pad, in het heideterrein. De geulen zijn te beoordelen als zeer interessante terreinen, zowel in aardkundig als ecologisch perspectief. Twee grote en meerdere kleine erosiegeulen herbergen specifieke abiotische milieus voor bijzondere of Rode Lijstsoorten. Zo groeien langs de hellingen van


de erosiegeulen plaatselijk kleine tijm, gewone agrimonie, grof draadmos, goudkorrelmossen, cederhoutmos en de grote en kleine viltmuts. In de zandige geulen en de plaatselijk steile, door de zon beschenen wanden van de erosiegeulen vinden graafwespen, bladwespen en zandbijen een nestplaats.

2.9 Geologisch monument

Het geologisch monument ligt in het centrale deel van Kwintelooyen. Het is een relict uit de periode van zandafgraving. Het bleef, in tegenstelling tot de terreinen rondom, gespaard van afgraving. Het hoogteverschil ten opzichte van de bodem van de groeve bedraagt circa 20 meter. Verschillende geologische formaties dagzomen langs de hellingen, welke deels begroeid zijn door berkenbos en wilgenhybriden. Delen van de helling zijn onbegroeid en blijven in de pionierfase vanwege het beklimmen door spelende kinderen. Hierdoor ontstaan aan de voet van het monument erosiewaaiers van lemig materiaal. Op het geologisch monument groeien door erosie over het geheel genomen weinig planten, in tegenstelling tot veel pioniersoorten als mossen en korstmossen. Op de hellingen die minder beklommen worden en aan de voet van het monument groeit een groot aantal vertegenwoordigers uit een breed scala aan vegetatietypen. Aandachtssoorten op het monument zijn brede wespenorchis en ruig klokje op de oosthelling.

2.10 Waterpartijen en oevers

In het centrale deel van Kwintelooyen liggen vier waterpartijen: twee grote en twee kleine, te zien in figuur 2. De noordelijkste grote plas (plas 1) is diep, heeft weinig begroeiing en is onbegroeid aan de noord- en westzijde. De andere grote

18

Foto 11: erosieproces


plas (plas 2) ligt direct ten zuiden van de noordelijkste plas en wordt van plas 1 gescheiden door een landdijk. Plas 2 is ondiep en heeft wel watervegetatie. Plas 1 en 2 vormden ooit één geheel en met de aanleg van de landdijk is indertijd onbedoeld een interessant biologisch experiment uitgevoerd: doordat in plas 2 geen brasem en karper voorkomt, is het voormalige troebele water hier en helder en rijk aan waterplanten geworden. Via een houten brug kan men plas 2 oversteken in de richting van het moerasbos en het ‘avontuurlijke pad’. Ten oosten van plas 1 ligt een vrij kleine en ondiepe plas ( plas 3). Verder ten zuiden hiervan ligt een zeer ondiepe plas (plas 4). Deze is een vijftal jaren geleden aangelegd, ten behoeve van de voortplanting van rugstreeppad. Het watermilieu wijkt duidelijk af van de andere plassen door flauw aflopende taluds en het ontbreken van vis. In het voorjaar trekken rugstreeppadden naar deze plas voor de voortplanting.

19

Foto 12: opengemaakte erosiegeul

Foto 13: geologisch monument


1 3

2

2

20 1 = Plas 1 2 = Plas 2 3 = Plas 3 4 = Plas 4

Figuur 2: ligging plassen, centrale deel Kwintelooyen

Foto 14: oever en Wilgenbroek- struweel

4


In plas 1 komen meerdere vissoorten voor, waarvan geconcludeerd wordt dat het om uitgezette soorten gaat. In 2006 werden baars, rietvoorn en brasem waargenomen. Tijdens eerdere inventarisaties zijn hier ook snoek, karper en snoekbaars aangetroffen. Plas 2 is een belangrijke voortplantingsplaats voor bruine kikker en gewone pad. Volwassen bastaardkikkers werden veel aangetroffen op de zonbeschenen hellingen langs de noordoevers van de plassen en langs het landdijkje tussen plas 1 en 2. Kleine watersalamander is waargenomen in plas 3. Bij uitblijven van beheer groeit langs de oevers massaal opslag van wilg, els en berk. Opvallend is fraai duizendguldenkruid langs de noord- en westoever van plas 1. Verder van de oevers van plas 1 en 2, in de richting van het halfnatuurlijke grasland, groeit eveneens echt duizendguldenkruid. Langs de oostoever van plas 1 groeien soorten van moerassen, voedselrijke oevers en storingsmilieus, moeraswalstro, veerdelig tandzaad, gewone waterbies, mattenbies, kleine lisdodde. Borstelbies is eveneens aangetroffen, een soort van betere milieus (kensoort van het Dwergbiezenverbond). Het water in de oostelijke delen van plas 1 is aan het verlanden, hier groeit massaal de smalle waterpest. In de overige delen van het troebel ogende water komen amper waterplanten voor. Ook langs de nieuw gegraven plas groeien echt en fraai duizendguldenkruid, slijkgroen, egelboterbloem, Duits viltkruid en dwergviltkruid. Aan het einde van de landbrug, tegen de bosrand is een groeiplaats van bleekgele droogbloem aangetroffen. Ten zuiden van de plassen en het wandelpad liggen op en langs het crossterrein een aantal greppels of afwateringskanalen. De oevertaluds zijn vrij steil met op sommige plaatsen ruigtekruidenvegetaties. Opvallend zijn twee kleine poelen bij ĂŠĂŠn van de lussen van de crossbaan. De poelen zijn nagenoeg dichtgegroeid. Door de aanwezigheid van grote en kleine wateren en een afwisselend landbiotoop herbergt Kwintelooyen een groot aantal libellen en waterjuffers (in 2000 werden 15 soorten juffers en 20 soorten libellen waargenomen). Het zijn veelal kenmerkende soorten voor stilstaand, ondiep, matig voedselrijk water, vaak ook voor oevervegetaties met een dichte begroeiing van russen, zeggen of riet. Tengere pantserjuffer, bruine winterjuffer en glassnijder staan op de Rode Lijst.

21


3. Randvoorwaarden beheer Aan het beheersadvies liggen een aantal randvoorwaarden ten grondslag. Recreatiedoelstellingen, wensen van de terreinbeheerder en beheerpakketten zijn randvoorwaardelijk voor het te voeren beheer. De randvoorwaarden worden achtereenvolgens in dit hoofdstuk beschreven.

22

Figuur 3: uitzichtpunten en gewenste zichtassen


3.1 Recreatiedoelstellingen

De wensen van de terreinbeheerder zijn geënt op de instandhouding van de recreatiedoelstellingen, waarbij ook duidelijk rekening gehouden wordt met de landschappelijke kwaliteit en de huidige natuurwaarden. De voormalige zandafgraving is gedeeltelijk ingericht voor recreatie. De bezoeker vindt er voor dagrecreatie onder andere een tent- en caravanweide, een speelweide, picknicktafels en parkeerplaatsen. Op mooie dagen is een snackwagen aanwezig. Het terrein bevat wandelroutes, een mountainbike- en een ruiterroute. De variatie in terreintypen, de spectaculaire uitzichtpunten en de hoogteverschillen van circa 50 meter in het terrein trekken jaarlijks duizenden bezoekers. Tijdens en rond Hemelvaart vindt de jaarlijkse motorcross van de Motor-Autoclub Rhenen en Omstreken plaats op het crosscircuit. Het circuit is de rest van het jaar afgesloten voor motorcrossers.

3.2 Pakketten PSN

Voor het gehele terrein zijn beheerpakketten afgesloten voor de periode 20072012. De pakketten en de bijbehorende randvoorwaarden mogen niet in strijd zijn met de aanbevolen maatregelen in dit beheersplan. De volgende beheerpakketten zijn afgesloten: • Basispakket 09 Bos (pakketcode 09) • Basispakket 05 Heide (pakketcode 05) • Basispakket 01 Plas en ven (pakketcode 4010) • Basispakket 04 (Half-)natuurlijk grasland (pakketcode 4041) • Basispakket 10 Natuurlijke eenheid zonder/met begrazing (pakketcode 4105/4106) Bijlage 3 toont de ligging van de terreinen waarvoor beheersdoelen afgesproken zijn en omschrijft bijbehorende randvoorwaarden per pakket.

23


3.3 Begrazing

Circa 39 hectare van het recreatieterrein wordt jaarrond begraasd door Schotse Hooglanders. In 2009 liepen er 7 dieren (1GVE per 5,6ha). Eind december 2009 zijn 2 stieren weggehaald en bleven 5 drachtige koeien over. De begrazing zal, mede met het oog op de afgesloten beheerpakketten, voortgezet worden.

3.4 Creëren of behouden zichtassen

Eén van de wensen van de terreinbeheerder is het creëren of het behouden van zichtassen en zichtbare terreinen, vanuit een bepaald (uitzicht)punt. Zo is vanuit de hogergelegen terreindelen uitzicht gewenst op het aardkundige monument, op de parkeerplaats, over de crossbaan, etcetera. Figuur 3 indiceert de ligging van de uitzichtpunten en de zichtassen, samen met het zichtbaar gewenste terrein tussen de lijnen. Dit houdt in dat in een aantal bossen beheermaatregelen uitgevoerd moeten worden, aangezien deze zich in de zichtas bevinden. In de meeste gevallen kijkt men, vanwege het hoogteverschil in het terrein, over de laaggelegen bossen heen. Zo is in de praktijk het aandeel bos dat het uitzicht belemmert zeer klein, zoals te zien is op de kaarten in de bijlage. Aandachtspunten bij het verwijderen of het omvormen van bos zijn de kaders van de Boswet, de randvoorwaarden van de beheerpakketten en de ecologische waarde van sommige terreindelen (bijvoorbeeld boswilg voor insecten of het behouden kwetsbare of bijzondere soorten).

3.5 Toekomstige ontwikkelingen

24

In het zuidoosten van het terrein is een klimbos van circa 2,5ha beoogd. De plannen van het bedrijf FunForest zijn tijdens het opstellen van dit beheersplan goedgekeurd door gemeente Rhenen en zijn in de ontwerpfase. Kwintelooyen is bovendien als één van de ‘poorten’ van het Nationale Park Utrechtse Heuvelrug aangewezen, waarbij naast het klimbos een bezoekerscentrum en horecagelegenheid beoogd is. Beide toekomstige ontwikkelingen zijn in dit beheersplan meegenomen voor zover mogelijk en voor zover dit relevant is voor de omliggende terreinen.


25


4. Aanbevolen beheer In dit hoofdstuk worden per terreintype de aanbevolen beheermaatregelen beschreven. Hierbij zijn de aangetroffen waardevolle flora en fauna richtinggevend geweest. De bestaande tweedeling in begraasd en niet begraasd gebied is hierbij gehandhaafd. De ligging van de terreinen is te zien in bijlage 1 (basiskaart) en bijlage 2 (bostypen). Bijlage 4 geeft een overzicht van alle aanbevolen beheermaatregelen. In bijlage 4 en 5 worden de beheermaatregelen op de kaart getoond. Deze zijn – voor zover mogelijk – gekoppeld aan het werkplan voor de eerste vijf jaar, te zien in bijlage 6.

26


4.1 Algemene beheermaatregelen

De algemene beheermaatregelen zijn niet zozeer toegekend aan één specifiek terreintype, maar kunnen overal binnen de grenzen van Kwintelooyen van toepassing zijn. Monitoring van het terrein is van belang om de frequentie en de intensiteit van de algemene beheermaatregelen vast te stellen en eventueel bij te sturen. De algemene maatregelen worden in de onderstaande paragrafen nader toegelicht.

4.1.1 Begrazing

Begrazing door Schotse Hooglanders wordt voortgezet binnen het veeraster. Voor het voorjaar 2010 wordt uitgegaan van 5 volwassen dieren met 5 kalveren. Of deze begrazingsdichtheid voldoende is om – naast de overige aanbevolen maatregelen – aan de beheerdoelstellingen en randvoorwaarden te voldoen zal blijken uit een monitoring. Voorafgaand hieraan wordt geadviseerd een nulmeting uit te voeren, zodat bepaald kan worden wat de gewenste situatie is. Na monitoring kan de begrazingsintensititeit bijgestuurd worden, of kan geadviseerd worden voor een aanvullende drukbegrazing met geiten te kiezen. Het wordt afgeraden de grazers bij te voeren in de winter, tenzij de dieren zichtbaar kwijnen. De dieren zullen juist in strengere winters de opslag van houtige soorten en de verruiging in toom gaan houden.

4.1.2 Bestrijding ongewenste soorten

Tot de ongewenste woekerende of exotische soorten in Kwintelooyen worden Amerikaanse vogelkers, Japanse duizenknoop en duinriet gerekend. Amerikaanse vogelkers Binnen de grenzen van Kwintelooyen is weinig Amerikaanse vogelkers aanwezig. Verwijderen van enkele grote struiken en opslag van deze soort wordt aanbevolen. Spontane verjonging van Amerikaanse vogelkers dient in een zo vroeg mogelijk stadium handmatig met wortel en al verwijderd te worden. Japanse duizendknoop Plaatselijk groeit ook Japanse duizenknoop, waarschijnlijk afkomstig uit tuin-

27


28

afval. Deze woekerende soort laat zich, wanneer een kolonie eenmaal goed gevestigd is (meer dan 50 stengels), moeilijk verwijderen vanwege de enorme groeikracht en een fors wortelstelsel. Het voorkomen van uitgroeien tot een forse kolonie is ten eerste van belang. Hierbij speelt monitoring een rol. Om verspreiding of nieuwvestiging te voorkomen dient men zorgvuldig met het maaisel om te gaan. Wanneer uitgroeien niet meer te voorkomen is, wordt een meerjarig bestrijdingsplan aangeraden. Dit kan door maaien en afvoeren en door bedekken. Maaien en afvoeren is het meest effectief tijdens de bloeiperiode (augustus tot september, 1x per 4 weken) of meerdere malen per jaar. Het maaisel mag niet vermengd worden met gewoon groenafval vanwege het uitlopen tot een nieuwe kolonie! Bedekken aan het begin van de winter met een flexibele, niet-lichtdoorlatende plaat, is gecombineerd met maaien effectief. (Chemische bestrijding na afsnijden met producten op basis van glyfosaat kan eventueel bijdragen aan de bestrijding, waarbij alleen de snijwonden ingestreken moeten worden. Zorgvuldig behandelen is hierbij van belang). Uitgraven is niet efficiĂŤnt. Duinriet Duinriet is weliswaar een inheemse soort, maar kan sterk gaan woekeren via de lange en dunne wortelstokken. Door de dominantie van de soort worden graslanden uniformer en treedt vergrassing op, met als gevolg het verdwijnen van een groot aantal plantensoorten. Op een aantal plaatsen in het grasland van Kwintelooyen komt duinriet voor. Intensief maaien en afvoeren blijkt hierbij effectief (3x per jaar). Ook het verhogen van de begrazingsdichtheid behoort tot de mogelijkheden.

4.2 Beheer picknick- en parkeerplaatsen en (lig)weides

Het cirkelvormige dagrecreatieterrein kent een intensief maaibeheer, evenals de grasvelden nabij het dagrecreatieterrein. Het maaibeheer is hier gericht op het gesloten blijven van de grasmat. De greppels rondom het dagrecreatieterrein en de randen van de parkeerplaats bevatten soortenrijke vegetaties met pioniersoorten. Het maaibeheer wordt hier aanzienlijk extensiever aanbevolen, gericht op het handhaven van het aantal plantensoorten. De bloemrijke randen bieden schuilplaatsen voor insecten en kleine knaagdieren als muizen, bevatten waardplanten voor vlindersoorten en zijn in het groeiseizoen een kleurrijk uitzicht voor de recreant. Maatregelen picknickplaatsen en (lig)weiden: M1: Intensief maaibeheer korte vegetaties (voortzetting huidig beheer) M2: extensief maaibeheer (met afvoeren) grazige vegetaties in greppels en langs randen (jaarlijks, oktober)


4.3 Beheer crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief bermen

Het instandhouden van de dynamiek is van belang voor het behoud van de éénjarige pioniervegetaties en tredplanten langs de zandige delen van de crossbaan, bijvoorbeeld voor de Rode Lijstsoorten Duits viltkruid, dwergviltkruid, bosdroogbloem, grondster en valse kamille. Ook echt duizendguldenkruid, Noorse ganzerik, brede wespenorchis, kleine varkenskers en beklierde nachtschade zijn direct langs de dynamische milieus langs de paden aangetroffen. Hoewel het voorkomen en behoud van deze pioniersoorten gebonden is aan een zekere mate van milieudynamiek, kan een te hoge dynamiek voor vele van deze soorten funest zijn. Door het toenemende aantal crossevenementen, ook later in de zomer, en het vaker egaliseren van de baan is een soort als grondster de laatste jaren sterk in aantal achteruit gegaan. Daardoor worden aanwezige kiemplanten weer vernietigd voordat ze hebben kunnen bloeien en zaadzetten. Een minder intensief beheer van tenminste de randen van de crossbanen en/of een vermindering van het aantal evenementen is gewenst om een levensvatbare populatie van onder andere de grondster te behouden. Een optie is om delen van het circuit slechts incidenteel te gebruiken zodat hier een geschikte mate van dynamiek (omwoelen in winter en voorjaar, in zomer gelegenheid tot bloei en vruchtzetting) kan optreden. Maai-, snoei- en kapwerkzaamheden moeten voorkomen dat de randen van de crossbaan en de bermen langs paden onverhoopt dicht groeien. Hierbij is het van belang dat het maaisel of takkenresten afgevoerd worden, om verrijking van het systeem te voorkomen. Ook wordt – waar mogelijk – een natuurlijke overgang tussen kale grond, kruidenrijk grasland, zoom-, mantel- en bosvegetatie beoogd, juist op de terreinen waar geen begrazing plaatsvindt. Het gebied op en rondom de crossbaan is leefgebied van de rugstreeppad. Deze soort is in zekere mate gebonden aan pioniersituaties. Op plaatsen die sterk dicht gegroeid zijn wordt geadviseerd plaatselijk met een plagbeheer weer open bodem te realiseren ten gunste van rugstreeppad met tevens mogelijkheden voor pioniersoorten. Plagsel dient afgevoerd te worden. In het kader van de bescherming van de rugstreeppad en de Hemelvaartcross, dienen begin april (voordat de rugstreeppadden uit de winterslaap komen) eventuele potentiële voortplantingsplekken op de crossbaan (bandensporen, ondiepe watertjes, etc.) geëgaliseerd te worden. Zo wordt voorkomen dat rugstreeppadden hier eisnoeren afzetten en dat eisnoeren of larven ondergegraven worden tijdens het crossevenement. Dit betreft vanzelfsprekend alleen de delen op de intensief gebruikte crossbaan. Kleine ondiepe watertjes op minder intensief gebruikte terreinen, zoals rondom de crossbaan, dienen behouden te blijven. Ook kunnen eventueel ondiepe watertjes gecreëerd worden waar de recreatiedruk laag is en niet wordt gecrost.

29


Maatregelen crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief randen en bermen M3: Instandhouding van dynamiek op zandige delen (kleinschalig plagbeheer) M4: Maai-, snoei- en kapwerkzaamheden langs paden ten gunste van toegankelijkheid en natuurlijke overgangen.

4.4 Beheer bossen

30

De bossen in Kwintelooyen zijn zeer divers, zowel qua soortensamenstelling als qua structuur. Ook de doelstellingen verschillen per opstand, evenals het huidige beheer. Een deel van de bossen ligt in begraasd gebied, zoals te zien is in figuur 1. Het aanbevolen bosbeheer is gericht op het behouden van de grote variatie in soortensamenstelling en structuur en op het vrijstellen van markante of ecologisch waardevolle bomen. Voor de bosranden wordt meer structuur geadviseerd, met een natuurlijke overgang naar mantel- en zoomvegetatie. Op een enkele plek worden delen van bossen verwijderd om zichtassen te herstellen. In een aantal gevallen worden eiken teruggeplaatst (omvormingsbeheer naar hakhout) en plaatselijk wordt sporkehout en boswilg geadviseerd. Sporkehout is de waardplant van citroenvlinder en boomblauwtje en van belang voor diverse nachtvlinders. Boswilg is in het voorjaar van groot belang als nectarbron voor talloze insecten zoals bijen en hommels. Op oudere stammen kunnen veel soorten mossen voorkomen en onder de struik kunnen bijzondere paddenstoelen zich vestigen. Extra voorzichtigheid moet worden geboden met betrekking tot de bosjes net ten noorden van het geologisch monument, omdat zich hier een kwetsbare populatie van het zeldzame rond wintergroen bevindt. Mocht zich in de omgeving hiervan boswilg vestigen, dan is het aan te bevelen hier in ieder geval geen aanvullende maatregelen te nemen in de vorm van afzetten of verwijderen van deze opslag. Het is beter struikjes te laten staan en af te wachten of deze zich kunnen ontwikkelen in het begrazingsgebied tot een nieuwe mogelijke standplaats voor rond wintergroen. Maatregelen bossen M5: Vrijstellen markante bomen en ecologisch waardevolle bomen M6: Toekomstbomendunning M7: Bosrandbeheer M8: Dood hout creĂŤren, laten liggen M9: Laanonderhoud M10: Wilgen afzetten M11: Zichtassen creĂŤren M12: Runderbegrazing

4.5 Beheer heideterrein (zuidwesthelling)

Op het heideterrein bevinden zich habitats van een groot aantal soorten; vlin-


ders, sprinkhanen, krekels, bijen, graafwespen en loopkevers. Zandhagedis, stekelbrem en kruipbrem behoren tot de minder algemene soorten van de heideterreinen in Kwintelooyen. Het heideterrein ligt geheel in het begraasde gebied. Echter, ondanks dat wordt de spontane bosvorming niet voldoende tegengegaan. De heide is over het algemeen structuurarm en bestaat uit forse, oude struiken. Een deel van de heide, nabij de hellingtrap en de bosrand van landgoed De Dikkenberg, is afgestorven. Vermoedelijk is een aantal droge voorjaren hier de oorzaak van. Overwogen kan worden om hier deels te plaggen. Plaatselijk handmatig plaggen levert kale zandige plaatsen (ten gunste van onder andere zeldzame pioniermossen, zandloopkevers, zandhagedis, bruin blauwtje, mierenleeuw, solitaire bijen, enzovoort). Dit kleinschalig en handmatig plaggen dient jaarlijks plaats te vinden, zodat altijd kale plekken aanwezig zijn. Dit biedt eveneens kansen voor verjonging van heide (ten gunste van onder andere heideblauwtje). Wellicht kunnen vrijwilligers ingeschakeld worden. De beste periode voor het plaggen is september en oktober. Met name in de periode mei tot en met september zijn vrouwtjes zandhagedis extra kwetsbaar voor verstoring. Ook zijn in deze periode de eitjes van de zandhagedis ingegraven. Plaggen dient niet te gebeuren in de winterperiode (september tot maart), omdat reptielen en amfibieĂŤn zich dan juist in of onder de af te plaggen bodemlaag bevinden en niet in staat zijn om te vluchten. In april is het broedseizoen gestart. Het creĂŤren en behouden van een structuurrijke heide is van belang voor een groot aantal soorten. Plaatselijk maaien, bij voorkeur handmatig en afvoeren van oude en houtige heide, voorkomt overgroeiing van groeiplaatsen van vaatplanten en mossoorten (onder andere de zeldzame stekelbrem en kruipbrem). Ook jonge heide wordt plaatselijk gemaaid om een voldoende aandeel jonge heide in het terrein te houden. Verbossing dient, wanneer begrazing dit niet voldoende tegen kan houden, actief voorkomen te worden door uittrekken of wegzagen van de verjonging. Hierbij is het van belang dat de heidestruiken niet mechanisch beschadigd worden. Het handmatig werken biedt verschillende voordelen ten opzichte van het gebruik van zware machines. Enkele struiken, een beperkt (braam)struweel en een boomgroepje dient te blijven staan in het heideterrein. Deze kunnen namelijk functioneren als schuil- of nestplaats, zangpost of als stapsteen voor migrerende of foeragerende soorten. Soorten als roodborsttapuit, geelgors en kneu profiteren hier van. Maatregelen heideterrein (zuidwesthelling) M12: Runderbegrazing

31


M13: Verbossing voorkomen, handmatig trekken of zagen en uitslepen M14: Kleinschalig moza誰ekbeheer; handmatig plaggen M15: Kleinschalig moza誰ekbeheer; handmatig maaien M16: Plaatselijk struweel, solitaire struiken behouden

4.6 Beheer halfnatuurlijke graslanden

Het grasland van de noordwesthelling ligt in begrazingsgebied. Binnen het gebied liggen een aantal erosiegeulen. Het hoger gelegen deel van de helling kent plaatselijk lemige condities en is begroeid met waardevolle vegetaties van soorten als echt duizendguldenkruid, tandjesgras, klein vogelpootje, brem, hazenpootje, zandblauwtje en de korstmossoorten gevorkt heidestaartje, kopjesbekermos en varkensstaartje. Ook Duits viltkruid, dwergviltkruid en grondster groeien plaatselijk in dit graslandtype. Dit graslandtype is zeldzaam in de wijde omgeving van Kwintelooyen. De aanbevolen beheersmaatregelen zijn dan ook gericht op het behoud van de openheid van het schraalgrasland. Niet alleen plantensoorten zijn hierbij gebaat. Ook andere soortengroepen (broedvogels, insecten, reptielen, paddenstoelen) profiteren mee.

32

Braamstruweel, kleine bosjes, lage struiken als brem en opslag van berk, grove den, douglas of zwarte els vormen een bedreiging voor de open graslandvegetatie. Indien de runderbegrazing de bos- en struweelvorming niet tegen kan gaan is aanvullend beheer nodig. Dit kan door maaien met een cyclomaaier, waarbij de bodem niet wordt beschadigd en het maaisel uitdrukkelijk afgevoerd dient te worden. Uiteindelijk zal een dichte grasmat ontstaan, zodat verjonging van houtige soorten op kale grond tegengegaan wordt. Ook drukbegrazing met (land)geiten in najaar en winter is plaatselijk een optie. Primair voedsel van geiten bestaat namelijk, naast kruiden, uit knoppen, bladeren, twijgen, dwergstruiken en bast. Een enkele struik, een beperkt (braam)struweel of een boomgroepje blijft staan op de noordhelling. Evenals in het heideterrein op de zuidwesthelling kunnen deze namelijk functioneren als schuil- of nestplaats, zangpost of als stapsteen voor migrerende of foeragerende soorten. Maatregelen halfnatuurlijke graslanden M2: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per jaar maaien (oktober, indien nodig) M12: Runderbegrazing, naar aanbeveling aanvullen met drukbegrazing met landgeiten M13: Verbossing voorkomen, handmatig trekken of zagen en uitslepen (afvoeren) M16: Plaatselijk struweel, solitaire struiken behouden

4.7 Beheer ruigtes

De ruigteflora in Kwintelooyen heeft een uiteenlopende soortensamenstelling,


afhankelijk van de groeiplaats. Droge ruigten komen met name voor langs de hoger gelegen delen van de crossbaan en langs bosranden en struwelen. Natte ruigten groeien vooral langs de waterpartijen en plaatselijk langs greppels. Een opvallende groeiplaats van ruigtes bevindt zich op de lager gelegen en natte delen van de crossbaan. De aanwezigheid van een groot aantal typen ruigten en de (totale) soortenrijkdom van deze terreintypen is van groot belang voor de ecologische waarde van Kwintelooyen. Ruigten vormen een natuurlijke overgang tussen graslanden en struwelen/bossen. Ze spelen een belangrijke rol als voedselbron voor onder andere insecten en zangvogels. Ook zijn ruigten belangrijke overwinteringsplaatsen voor insecten. Het beheer dient er op gericht te zijn deze ruigten in stand te houden. Soortenrijke ruigten zijn daarbij beduidend waardevoller dan homogene ruigten die uit ĂŠĂŠn of enkele soorten bestaan. Maaien, afvoeren en plaggen wordt aanbevolen in de ruigten tussen de lussen van het crosscircuit. Een kleinschalig beheer waarbij de ruigten teruggezet worden naar de pionierfase is hier interessant voor vegetatieontwikkeling en voor de rugstreeppad. De te beheren delen worden jaarlijks aangewezen en is afhankelijk van de vegetatieontwikkeling. Om de soortenrijkdom en daarmee de ecologische waarde van de ruigten te behouden, wordt extensieve begrazing of een zeer extensief maaibeheer (met afvoeren) aanbevolen om verbossing tegen te gaan. Eenmaal per jaar of eenmaal per 2 jaar maaien is afhankelijk van de soortensamenstelling van de ruigtesoorten (eenjarige of meerjarige soorten) en de gewenste ontwikkeling van de ruigtes. Indien de opslag van boompjes ontbreekt of zeer beperkt is, kan zelfs eenmaal per 3 jaar gemaaid worden. Het beheer van ruigten langs oevers wordt beschreven in paragraaf 4.10. Maatregelen grazige ruigtes M2: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per jaar maaien (oktober) M12: Runderbegrazing (binnen veeraster) M17: Maaien en afvoeren, vervolgens frezen M19: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per 2 a 3 jaar maaien (oktober)

4.8 Beheer erosiegeulen

De erosiegeulen verdienen speciale aandacht vanwege de specifieke abiotische milieus en daarmee de bijzondere flora en fauna. Het beheer van de geulen dient dan ook gericht te zijn op de instandhouding van de dynamiek en het voorkomen van uitdroging, afvlakking en verruiging en verbossing. De erosiegeulen liggen zowel in heideterrein als in de halfnatuurlijke graslan-

33


Figuur 4: Voorstel herstelmaatregelen ten gunste van erosieprocessen

Erosiedrempel Verzamelbekken Stroomrichting bovengronds Stroomrichting in drain

34 den, in begraasd gebied. Naast de erosie door afspoelend regenwater levert de betreding door grazers bij aan de instandhouding van pioniermilieus in de erosiegeulen. Bijvoorbeeld dwergviltkruid, grondster en kleine tijm zijn gebaat bij pioniermilieus. Echter bij een te hoge begrazingsdruk kunnen de steile wanden – bij uitstek geschikte nestplaatsen voor graafwespen, bladwespen en zandbijen en groeiplaatsen van zeldzame (korst)mossoorten – teveel afkalven en treedt vervlakking op. Dit kan ook door te intensieve betreding door recreanten plaatsvinden. Een zekere mate van betreding (dynamiek) kan echter ook een bijdrage leveren aan het plaatselijk open houden van de geulen of aan het ontstaan van nieuwe kale delen op de geulwand. Omdat het terrein waar de geulen liggen op veel plekken niet zo heel toegankelijk is wordt verwacht dat de betreding – zowel door runderen als door de recreant – beperkt zal blijven. Het is dan ook van belang dat het terrein opengesteld blijft om te struinen. Wel wordt geadviseerd de vegetatieontwikkeling van de geulen te monitoren zodat tijdig bijgestuurd kan worden. Een andere bedreiging voor de specifieke abiotische milieus is het dichtgroeien van de geulen door braam of door opslag van bijvoorbeeld berk of naaldbomen. De grazers houden het tempo van het dichtgroeien van de erosiegeulen niet bij, zodat aanvullend beheer nodig is. Handmatig uittrekken en verwijderen lijkt hier de beste optie. Een ingrijpende, maar in de huidige situatie sterk te overwegen maatregel, is het – in fasen – herstellen van de steile wanden van een aantal erosiegeulen door het opentrekken van de bodem met een minigraver. Dit dient in eerste instantie experimenteel plaats te vinden op kleine schaal. Op deze manier worden


boompjes, struiken en andere obstakels (waaronder eerder gezaagde struiken en boompjes) in zijn geheel uit de geulen verwijderd. Een grensoverschrijdende maar andere waardevolle herstelmaatregel voor het natuurlijk instandhouden van de erosiegeulen is het aanpassen van de afwatering op landgoed De Dikkenberg. Het pad in de laan naar het uitzichtpunt, bovenaan de hellingtrap, bevat momenteel een aantal erosiedrempels om te voorkomen dat afstromend regenwater het pad erodeert. Het water stroomt zo niet meer de hellingen van Kwintelooyen af, maar infiltreert in de bodem naast het pad. Wanneer in de berm van de weg, ter hoogte van de meest oostelijke drempel, een greppel en/of drainagebuis aangelegd wordt, kan deze afwateren op het terrein van Kwintelooyen nabij de hellingtrap (zie figuur 4). Zo kan het erosieproces in de grootste geulen weer levend gemaakt worden en zal het pad niet eroderen. Een andere optie is het verleggen van het zandpad door het vlakke terrein in het bos, zodat het verkeer geen hinder ondervindt van erosiegeulen op de rijbaan. Onderzoek en uitwerking hiervan vallen buiten de grenzen van dit beheerplan, maar het is zeer de moeite waard om de oplossingsmogelijkheden eens te bestuderen. Maatregelen erosiegeulen M12: Runderbegrazing M20: Handmatig verwijderen en afvoeren van opslag (en andere obstakels) in erosiegeulen.

4.9 Beheer geologisch monument

Erosie heeft een grote invloed op het geologisch monument. Hierdoor blijft de geologische gelaagdheid zichtbaar en blijft de vegetatieontwikkeling in de pionierfase. Vanwege de aardkundige waarde van het geologisch monument beoogt de beheerder het herstel van zichtassen tussen het monument en de hogergelegen delen van Kwintelooyen. Zo zal ook een deel van de bomen op de oost- en zuidzuide van het geologisch monument groepsgewijs gerooid worden, om de herkenbaarheid van het monument te vergroten. Ook de (wilgen)bossen ten zuiden van de voet van het monument zullen deels verwijderd worden ten gunste van de zichtlijnen (zie figuur 3). Enige voorzichtigheid hierbij wordt aanbevolen vanwege de ecologische waarde van boswilg voor insecten, waaronder bijen in het voorjaar. Brede wespenorchis en ruig klokje aan de voet van de oosthelling zijn gebaat bij het voorkomen van erosie. Aan deze zijde van het monument worden geen bomen gerooid, zodat de boomwortels de erosie bij beklimming nog kunnen beperken.

35


Maatregelen geologisch monument M11: Zichtassen creëren M12: Runderbegrazing

4.10 Beheer waterpartijen en oevers

In waterpartijen dient met opschoning voorkomen te worden dat verlanding optreedt, door dichtgroeien met waterplanten en door dichtslibben van dood organisch materiaal. Sinds het natuurgedeelte wordt begraasd valt het dichtgroeien van de plassen heel erg mee. Het blijkt dat de hooglanders een sterke voorkeur hebben voor riet, lisdodde en andere moerasplanten die hier voorkomen en ze juist de oeverzone intensief begrazen. Wanneer en hoe vaak opgeschoond dient te worden is afhankelijk van de snelheid waarmee de poelen dichtgroeien, zodat een jaarlijks controle aanbevolen. Het opschonen dient te gebeuren met een maaikorf waarbij gefaseerd gewerkt wordt en het materiaal tijdelijk op de oever wordt gelegd. Zo hebben waterdieren nog de kans terug naar het water te kruipen. De beste periode voor het opschonen is september. Larven en pas gemetamorfoseerde dieren zijn dan het water uit en van winterslaap is nog geen sprake.

36

Het instandhouden van een gevarieerde oeverlijn met een weelderige oevervegetatie komt ten goede aan onder andere vlinders, libellen en juffers. Het beheer van oevervegetatie is eveneens bij het vegetatietype ‘ruigte’ beschreven. Ook een landmilieu met een grote afwisseling van vegetatiestructuren is voor amfibieën, libellen en juffers belangrijk. Sinds het gebied begraasd wordt dragen de grazers bij aan het in standhouden en realiseren van nieuwe overgangen van wilgenstruweel naar open grazige plekken. Indien mocht blijken dat de oevers geheel dicht groeien met wilgenstruweel wordt geadviseerd plaatselijk enkele kleine open plekken te creëren door het afzetten van enkele wilgen. Dit dient echter kleinschalig en gefaseerd te gebeuren. Bovendien dient er op te worden gelet dat er voldoende wilgen aanwezig blijven op plaatsen die in het voorjaar met de voeten in het water staan of tegen de waterrand aan. Dit ten behoeve van de houtpantserjuffer die zijn eieren in de bast van wilgen afzet. De larven dienen na het uitkomen in het water te vallen. Rugstreeppad heeft ondiepe wateren nodig met kale, onbegroeide oevers voor de ei-afzet. Ook ondiepe plasjes, slootjes of diepe bandensporen kunnen als voortplantingsplaats functioneren. Het beheersplan dient te voorzien in voldoende geschikt voortplantingswater, deze zullen op gezette tijden geschikt moeten worden gemaakt met het aanlegen van kale, onbegroeide oevers. Aandachtspunt hierbij is niet te rigoureus in te grijpen om te voorkomen dat erosie- en sedimentatieprocessen plaatsvinden, waarmee het water in de poelen troebel wordt. De oevers aan de noordzijde van de waterpartijen zijn het meest


geschikt voor de ei-afzet. Deze oevers worden namelijk het langst door de zon beschenen waardoor het water in het voorjaar snel opwarmt. Troebel water is schadelijk voor de watervegetatie en het waterleven. Ook het omwoelen van de bodem door brasems en karpers is nadelig voor de waterkwaliteit en trofiegraad. Het is nadelig voor libellenlarven en volwassen salamanders die op zicht naar hun voedsel zoeken. Het wegvangen van vissen (zoals brasem en karper) in de plassen, waar de nadruk ligt op de voortplanting van rugstreeppad en andere amfibieĂŤn (predatie eieren en larven) en voor ongewervelde als libellenlarven, verdient de aanbeveling. Dit geldt met name voor de poelen 2 en 4 in figuur 2, hoofdstuk 2. Voor het beheer van de sloten en greppels, in het zuidelijke deel nabij het crosscircuit, geldt dat deze de drainerende werking dienen te behouden. Wanneer dichtgroeien met opslag plaatsvindt, moet deze verwijderd en afgevoerd worden. Opvallend is een nat gebied met twee kleine poelen en een ruigtevegetatie tussen de crossbaan en het bos, welke vanwege de geĂŻsoleerde ligging de moeite waard is om in stand te houden. Maatregelen waterpartijen en oevers M12: Runderbegrazing (binnen veeraster) M20: Handmatig verwijderen en afvoeren van opslag en andere obstakels (in greppels en sloten) M21: Gefaseerd opschonen waterpartijen (jaarlijks vaststellen of het nodig is , september) M22: Instandhouden gevarieerde oeverlijn (elk najaar, waar nodig) M23: Instandhouden kale, onbegroeide oevers, noordzijde van poelen M24: Wegvangen van vissen (1x per 3 jaar, september)

37


Literatuur 1.

Bosschap, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, e.a., Gedragscode Natuurbeheer, 2009.

2. G roenendijk, D., en Wolterbeek, T., Vlinders en libellen, wegwijzer voor natuurprojecten, KNNV Uitgeverij, Utrecht, 2001. 3.

Hanekamp, G., Poelen en andere kleine wateren, Landschapsbeheer Nederland, 2004.

4. K NNV Afdeling Wageningen en Omstreken, Inventarisatie Flora en Fauna Kwintelooijen, 2008. 5. L ondo, G., Natuurontwikkeling, Bos- en Natuurbeheer in Nederland deel 6, Backhuys Publishers, Leiden, 1997.

38

6.

Meijden, R. van der, Heukels’ Flora van Nederland, Wolters Noordhoff, 23e druk, 2005.

7.

Sierdsema, H., Broedvogels en beheer, SOVON en Staatsbosbeheer 1997.

8. S tortelder, A.H.F., e.a., Beheer van bosranden, KNNV Uitgeverij, 1999. 9. S tumpel, T., en Strijbosch, H., Veldgids Amfibieën en reptielen, KNNV Uitgeverij, 2006. 10. Weeda, E. J., J.H.J. Schaminée, L. van Duuren, Atlas van de Nederlandse Plantengemeenschappen, alle delen, 2005. 11. Weeda, E.J., Nederlandse oecologische flora, KNNV Uitgeverij, 1999. 12. www.waarneming.nl 13. Wynhoff, I., e.a., Veldgids Dagvlinders, KNNV Uitgeverij, 2e druk, 2001

In december 2009 is de conceptversie van deze rapportage voorgelegd aan KNNV, Afdeling Wageningen en Omstreken. Schriftelijk advies en aanvullingen van dhr. H. Runhaar en dhr. D. Prins zijn na overleg met Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied verwerkt in deze eindrapportage.


Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Basiskaart Bostypen en toelichting Beheerpakketten SN en randvoorwaarden Kaart maatregelen bos Kaart maatregelen korte vegetaties en overige typen Werkplan


Toelichting bostypen Deze indeling in bostypen is gemaakt omdat de verschillende bostypen om een andere benadering vragen. Zo worden bostypen met een verschillende soortensamenstelling maar met een vergelijkbaar beheer samengevoegd tot ĂŠĂŠn bostype. Als beheerinstrument is dit een beproefde methode. De volgende bostypen worden onderscheiden:

Jong naaldbos

Jonge aanplant met grove den of fijnspar, (vrijwel) zonder ondergroei of mengboomsoorten. De jonge bomen maken nu nog een sterke lengtegroei en een onderlinge concurrentiestrijd mee. Deze beheersperiode zijn geen maatregelen noodzakelijk, het omslagpunt in deze bossen is nog niet bereikt. Veelal zijn in de randen van deze opstanden mengboomsoorten te vinden, meeste ruwe berk, maar bijvoorbeeld in sommige delen langs de erosiegeulen ook inheemse boswilg.

Jong loofbos

Jonge aanplant met in de meeste gevallen zomereik. Onder dit bostype vallen de percelen jong loofbos op de helling rondom de crossbaan, alsmede de recent aangelegde boscompensatiepercelen (op een voormalig deel van de crossbaan).

Licht naaldbos

Onder lichte naaldbossen worden verstaan de (vrijwel) ongemengde aanplant van grove den, Corsicaanse den en Japanse lariks. Op nuances na, verschilt het beheer van deze opstanden niet heel erg van elkaar. De dennen zijn uitgesproken lichthoutsoorten en vormen (met name de grove dennenopstanden) een goed uitgangspunt voor de ontwikkeling richting duurzaam, inheems en gevarieerd bos. Verjonging van diverse boomsoorten is veelal aan te treffen maar verder is de ondergroei vaak arm te noemen. Als mossoorten komen heideklauwtjesmos en haarmos veelvuldig voor. Sporadisch is adelaarsvaren te vinden.

Donker naaldbos

De donkere naaldbossen bestaan voornamelijk uit de opstanden met douglas. Deze zijn op verschillende plekken sterk gemengd met loofboomsoorten zoals Amerikaanse eik en beuk, maar douglas is altijd de hoofdboomsoort. Naast douglas behoren ook de ongemengde opstanden met fijnspar tot het bostype


donker naaldbos. De ondergroei in dit bostype is spaarzaam (er komt immers weinig licht op de grond) en bestaat naast verjonging van de genoemde boomsoorten veelal uit een dunne moslaag met heideklauwtjesmos. Op een enkele plaats groeit bochtige smele en haarden van braam.

Donker loofbos

Het donker loofbos kent twee hoofdboomsoorten, te weten beuk en Amerikaanse eik. Beide soorten laten weinig ruimte over voor andere boomsoorten, hoewel op verschillende plaatsen douglas, robinia en tamme kastanje zich weten te handhaven. Beide hoofdboomsoorten zelf weten zich plaatselijk goed te verjongen en ook als laanboom zijn ze te vinden in de hogere en droge delen van Kwintelooyen.

Inheems licht loofbos

Dit bostype wordt gevormd door de soorten zomereik, berk en inheemse vogelkers en groeit op de hogere, drogere delen van het plangebied. Naast deze inheemse boomsoorten is ook als menging robinia aan te treffen. Soms domineert deze boomsoort en is ook veel verjonging aan te treffen. Maar verjonging van inheemse boomsoorten is ook op veel plaatsten aan te treffen (met name berk in de open drogere delen van Kwintelooijen). Verder bestaat in dit bostype de struiklaag vaak uit goed ontwikkelde lijsterbes, krent en hulst. Behalve Amerikaanse vogelkers is op sommige plekken ook meidoorn en gewone vlier aan te treffen.

Vochtig loofbos

In de lage delen van Kwintelooijen, rondom de waterpartijen, komt veel ratelpopulier gemengd met berk en els voor. Met name de overgangen zijn interessant, met een rijke moslaag bestaande uit dikkopmos, fijn laddermos, haarmos, gaffeltandmos en groot rimpelmos. In de randen vaak ook struikhei.

Wilgenstruweel

Het wilgenstruweel rondom de waterpartijen wordt als apart bostype onderscheiden. Het struweel kan uit verschillende wilgensoorten bestaan (boswilg, kraakwilg, maar ook diverse hybriden). Berk en ratelpopulier zijn als mengboomsoort aan te treffen.


Randvoorwaarden PSN per pakket (2007-2012): Basispakket 09 Bos (pakketcode 09)

Minimale grootte: De beheerseenheid is minimaal 0,5 hectare groot. Voorwaarden: • de beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. • Minimaal 75% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit een houtopstand waarvoor een herplantplicht geldt. • De verjoningsvlakten zijn maximaal 2 hectare groot. Definitie bos: houtopstand waarvoor een herplantplicht geldt zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Boswet. Beheersvoorschriften: U voert regulier beheer uit voor de instandhouding van het bos.

Basispakket 05 Heide (pakketcode 05)

Minimale grootte: De beheerseenheid is minimaal 0,5 ha groot Voorwaarden: • De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. • Minimaal 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met één of meer van de volgende struiksoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei, Vossebes of Bosbes (zowel de rode als de blauwe bosbes) • De resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos of water. • Maximaal 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. • Maiximaal 25% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos, of uit ander struweel dan Jeneverbes of Gagel. Beheersvoorschriften: U voert regulier onderhoud uit voor de instandhouding van de heide.

Basispakket 01 Plas en ven (pakketcode 4010)

Minimale grootte: de beheerseenheid is minimaal 0,5 hectare groot. Voorwaarden: • Minimaal 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water • Maximaal 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt bedekt door Kroossoorten of Kroosvaren.


• De beheerseenheid maakt voor maximaal 90% deel uit van een terrein waarvan de overige delen voldoen aan één of meer van de andere basis- of pluspakketten (m.u.v. pakket ‘Natuurlijke eenheid’) Beheersvoorschriften: - Regulier onderhoud voor de instandhouding van de plas.

Basispakket 04 (Half-)natuurlijk grasland (pakketcode 4041)

Minimale grootte: de beheerseenheid is minimaal 0,5 hectare groot. Voorwaarden: • Minimaal 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland of kwelder. • In geval van grasland staan in het zesde jaar van het eerste tijdvak, en in alle volgende tijdvakken waarvoor u subsidie krijgt, op de beheerseenheid minimaal 15 inheemse plantensoorten inclusief mossen per 25 m2. • Maximaal 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpestrootje of Bochtige smele. Beheersvoorschriften: • U voert bij grasland jaarlijks minimaal 90% van het gewas af via maaien of beweiden. • Tussen 1 juli en 1 april mag op enig moment maximaal 3 GVE vee per hectare op het land staan. • U mag bemesten met ruige mest of kalk als dit voor het beheer noodzakelijk is.

Basispakket 10 Natuurlijke eenheid zonder/met begrazing (pakketcode 4105/4106)

Minimale grootte: de beheerseenheid is minimaal 0,5 hectare groot. Voorwaarden: • De beheerseenheid bestaat uit aaneengesloten natuurgebieden land en/of water Beheersvoorschriften: • zonder begrazing: op minimaal 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vindt ongecompartimenteerd waterbeheer plaats. • Met begrazing: op minimaal 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vindt begrazingsbeheer plaats.


Beheermaatregelen Kwintelooyen 2010-2014

Maatregelen picknickplaatsen en (lig)weiden:

2010

M1: Intensief maaibeheer korte vegetaties (voortzetten huidig beheer)

hele groeiseizoen

M2: extensief maaibeheer (met afvoeren) grazige vegetaties in greppels en langs randen

oktober

Maatregelen crossbaan, wandel- en ruiterpaden, inclusief randen en bermen

2010

M3: Instandhouding van dynamiek op zandige delen (kleinschalig plagbeheer)

oktober-februari

M4: Maai-, snoei- en kapwerkzaamheden langs paden (toegankelijkheid en natuurlijke overgangen)

oktober-februari

Maatregelen bossen

2010

M5: Vrijstellen markante bomen en ecologisch waardevolle bomen

oktober-februari

M6: Toekomstbomendunning

oktober-februari

M7: Bosrandbeheer

oktober-februari

M8: Dood hout creëren, laten liggen

oktober-februari

M9: Laanonderhoud

oktober-februari

M10: Wilgen afzetten

oktober-februari

M11: Zichtassen creëren

oktober-februari

M12: Runderbegrazing

jaarrond

Maatregelen heideterrein (zuidwesthelling)

2010

M12: Runderbegrazing

jaarrond

M13: Verbossing voorkomen, handmatig trekken of zagen en uitslepen

oktober-februari

M14: Kleinschalig mozaiekbeheer; handmatig plaggen (en afvoeren)

september-oktober

M15: Kleinschalig mozaïekbeheer; handmatig maaien

oktober-februari

M16: Plaatselijk struweel, solitaire struiken behouden

oktober-februari

Maatregelen halfnatuurlijke graslanden

2010

M2: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per jaar maaien (oktober, indien nodig)

oktober?

M12: Runderbegrazing, naar aanbeveling aanvullen met drukbegrazing met landgeiten

jaarrond

M13: Verbossing voorkomen, handmatig trekken of zagen en uitslepen (afvoeren)

oktober-februari

M16: Plaatselijk struweel, solitaire struiken behouden

oktober-februari

Maatregelen grazige ruigtes

2010

M2: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per jaar maaien

oktober

M12: Runderbegrazing (binnen veeraster)

jaarrond

M17: Maaien en afvoeren, vervolgens plaggen (en afvoeren)

oktober-februari

M19: Extensief maaien en afvoeren; 1 keer per 2 a 3 jaar maaien

oktober

Maatregelen erosiegeulen

2010

M12: Runderbegrazing

jaarrond

M20: Handmatig verwijderen en afvoeren van opslag (en andere obstakels) in erosiegeulen.

oktober-februari

Maatregelen geologisch monument

2010

M11: Zichtassen creëren

oktober-februari

M12: Runderbegrazing

jaarrond

TOELICHTING: een vraagteken houdt in dat de noodzaak tot het uitvoeren van deze maatregel periodiek beoordeeld dient te


2011

2012

2013

2014

hele groeiseizoen

hele groeiseizoen

hele groeiseizoen

hele groeiseizoen

oktober

oktober

oktober

oktober

2011

2012

2013

2014

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

2011

2012

2013

2014

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

2011

2012

2013

2014

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

september-oktober

september-oktober

september-oktober

september-oktober

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

2011

2012

2013

2014

oktober?

oktober?

oktober?

oktober?

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

2011

2012

2013

2014

oktober

oktober

oktober

oktober

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober

oktober

2011

2012

2013

2014

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari?

oktober-februari?

oktober-februari?

oktober-februari?

2011

2012

2013

2014

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari? jaarrond


LET OP: Naast de beheermaatregelen in deze tabel, zijn ook algemene beheermaatregelen van toepassing, zie paragraaf 4.1

Beheermaatregelen Kwintelooyen 2010-2014 (VERVOLG) Maatregelen waterpartijen en oevers

2010

M12: Runderbegrazing (binnen veeraster)

jaarrond

M20: Handmatig verwijderen en afvoeren van opslag en andere obstakels (in greppels en sloten)

oktober-februari

M21: Gefaseerd opschonen waterpartijen (jaarlijks vaststellen of het nodig is [1]) M22: Instandhouden gevarieerde oeverlijn (waar nodig) M23: Instandhouden kale, onbegroeide oevers, noordzijde van poelen (indien nodig)

oktober-februari?

M24: Wegvangen van vissen (1x per 3 jaar)

september

[1] Als vuistregel geldt dat het water van een poel voor ongeveer dertig procent bedekt mag zijn met water- en moerasplanten. Dan is het tijd om in te grijpen. Wacht men langer, dan wordt de ingreep een te grote verstoring. TOELICHTING: een vraagteken houdt in dat de noodzaak tot het uitvoeren van deze maatregel periodiek beoordeeld dient te worden (na beheermonitoring) LET OP: Naast de beheermaatregelen in deze tabel, zijn ook algemene beheermaatregelen van toepassing, zie paragraaf 4.1


2011

2012

2013

2014

jaarrond

jaarrond

jaarrond

jaarrond

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

oktober-februari

september-oktober?

september-oktober?

september-oktober? oktober-februari

september-oktober? oktober-februari

oktober-februari september

oktober-februari



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.