Leeftijdsfase:
Interactievaardigheid:
10–15 maanden
Sensitieve responsiviteit
Activiteit:
Spelen met papier
Laat het kind een stuk papier zien: ‘Hier mag jij mee spelen’. Wat vindt hij ervan? Heeft hij interesse in het papier? Het kind kan het papier onderzoeken met al zijn zintuigen: Proppen, scheuren, erop slaan, wapperen, proeven of weggooien. Laat het kind zoveel mogelijk zelf doen. Laat hem echt zelf ontdekken wat hij met het papier kan doen. Kijk ondertussen goed naar hoe het kind speelt. Maakt hij tijdens zijn spel contact met jou? Wat bedoelt hij? Reageer hierop passend. Bijvoorbeeld het kind maakt een gooibeweging met het papier. Het papier valt naast hem en na een paar keer gooien slaat het kind met zijn armen op en neer en huilt. Probeer in zo’n situatie te begrijpen wat hij bedoelt. Misschien ontdek je dat hij het papier verder weg wil gooien, maar dat lukt niet omdat het papier nog geen prop is. Je kunt dan benoemen wat er aan de hand is en eventueel voordoen met een ander stuk papier hoe je een prop ver weg gooit. Probeer tijdens de activiteit telkens deze stappen toe te passen: Kijk, begrijp en reageer! Gebruik van materiaal Verzamel allerlei soorten papier (dun, dik, glanzend, gekleurd). Je kunt het kind ook een groot potlood geven zodat hij op het papier kan krassen. Misschien vindt hij het al leuk om te doen alsof hij schrijft. Gebruik van ruimte en tijd Zorg voor een speelplek waar je gemakkelijk eventuele snippers op kunt ruimen. Hierdoor kan het kind vrij het papier ontdekken.
Andere interactievaardigheden Respect voor autonomie: Help het kind alleen als hij je daar om vraagt. Praten en uitleggen: Vertel wat het kind doet en wat er met het papier gebeurt. Bijvoorbeeld ‘je maakt een prop’ of ‘krrrrr, dat is een leuk geluid, scheuren’. Stimuleren van de motorische ontwikkeling: Het papier nodigt het kind uit te grijpen, knijpen, slaan. Hij kan het papier nauwkeurig onderzoeken en door deze ervaringen zijn omgeving weer wat beter begrijpen.
17
Leeftijdsfase:
Interactievaardigheid:
15–20 maanden
Sensitieve responsiviteit
Activiteit:
Open en dicht doen
Onderzoek samen met twee kinderen verschillende sluitingen zoals een tas, doos, drukknoop, klittenband, rits of klikdop. Omdat je de activiteit samen met twee kinderen doet, let je goed op wat allebei de kinderen doen. Je kunt veel observeren tijdens deze activiteit: je ziet wat de kinderen met de sluitingen proberen, of ze contact maken met jou of het andere kind, wat ze interessant vinden, hoe ze ermee omgaan als iets niet lukt en hoe ze reageren als iets wel is gelukt. Bij je observaties bedenk je wat het kind bedoelt en waar je op reageert. Soms laat je de kinderen gewoon zelf hun gang gaan, op een ander moment reageer je. Waarop reageer jij wel en waarop niet? En hoe reageer je? Wat past het beste op dit moment? Door je dit af te vragen kun je goed je aandacht verdelen en ondersteunen als de kinderen dat nodig hebben. Moedig het kind aan bij moeilijke taken. Bijvoorbeeld een kind prutst met een rits. Je ziet dat hij hem open probeert te krijgen. Het lukt niet. Het kind probeert van alles. Je laat het kind eerst zelf proberen. Je moedigt het kind aan door te zetten: ‘Moeilijk hè? Probeer het nog een keer’. Help alleen als het kind aangeeft dat hij jouw hulp nodig heeft. Bijvoorbeeld het kind probeert het nog één keer tevergeefs en begint te huilen. Je zegt ‘Gaat de rits nog niet open? En je probeert het zo goed… Hè, wat vervelend. Zullen we het samen doen?’ Geef een compliment als het kind doorzet of als hem iets lukt. Bijvoorbeeld het kind krijgt zelfstandig de rits open. Hij kijkt jou aan. Je laat merken dat je trots bent: ‘Je hebt de rits open gedaan! Dat vind ik zo knap van jou!’ Gebruik van materiaal Geef het kind de gelegenheid om te proberen om zijn eigen jas of vest open te maken. Of om iets uit zijn eigen tas te pakken als hij die bij zich heeft. Gebruik van ruimte en tijd Leg de gebruikte materialen van de activiteit neer op een voor het kind bereikbare plaats. Zo kan hij zelf op elk moment van de dag de materialen nog eens verkennen.
Andere interactievaardigheden Respect voor autonomie: De sluitingen zullen niet allemaal meteen lukken. Geef het kind voldoende tijd voor het oplossen van problemen. Praten en uitleggen: Als je het kind helpt bij de sluitingen, leg dan heel duidelijk in kleine stapjes uit. Doe het zelf voor en vertel bij elke handeling hardop wat je doet. Begeleiden van interacties tussen kinderen: Tijdens de gezamenlijke activiteit kun je de kinderen ook stimuleren elkaar te helpen. Als je dit doet, let er dan wel op dat beide kinderen het waarderen. Als het kind iets te snel helpt (afpakt) benoem je de situatie: ‘Lief dat je wilt helpen. Maar kijk, Roos wil het eerst zelf proberen’. Kun jij het met de andere knoop laten zien hoe je hem losmaakt?’
18
Leeftijdsfase:
Interactievaardigheid:
20–24 maanden
Sensitieve responsiviteit
Activiteit:
Planten water geven
Ga samen met het kind naar de planten. Voel aan de aarde; is die nat of droog? Wil het kind ook voelen aan de aarde? Kijk naar de reactie van het kind. Is hij voorzichtig? Of pakt hij de aarde meteen? Laat het kind een gieter met water vullen en ga samen de planten water geven. Tijdens het water geven kan het kind volop de planten en de aarde verkennen. Observeer tijdens de activiteit het kind. Hoe verkent hij nieuwe dingen in zijn omgeving? Is hij voorzichtig, vluchtig, voortvarend? Vraagt hij jou om steun of veiligheid, en waar zie je dat aan? Reageer passend op wat je ziet bij het kind. Bijvoorbeeld als je het kind vraagt of hij ook de aarde wil voelen. Het kind steekt voorzichtig zijn vinger richting de aarde, maar raakt het niet aan. Hij kijkt jou aan. Je ziet aan zijn gezicht dat hij wat vies kijkt. Je benoemt zijn gevoel: ‘Denk je dat het vies is?’. Je voelt zelf nog een keer aan de aarde. Je kunt bijvoorbeeld ook een beetje aarde op je eigen hand doen, zodat het kind op een veiligere manier de aarde kan onderzoeken. Gebruik van materiaal Misschien mag het kind zelf een plantje, bloembol of zaadje in de aarde doen? Gebruik van ruimte en tijd Deze activiteit kun je zowel binnen als buiten doen. Bij het verkennen van aarde en het gieten van water weet je zeker dat het vies zal worden. Daar kun je maar beter of voorbereid zijn. Als je de activiteit binnen uitvoert, zorg dan voor een ondergrond die vies mag worden.
Andere interactievaardigheden Structureren en grenzen stellen: Geef vooraf aan hoe de regels zijn. Daarbij vertel je wat je van het kind verwacht, dus positieve regels. Zoals ‘Je mag het water alleen op de aarde gieten’, ‘De aarde blijft in de pot’ of ‘De plantjes laat je in de grond staan’. Praten en uitleggen: Als een kind het eng vindt om iets nieuws te verkennen zoals de aarde, kun je informatie geven. Je voelt zelf aan de aarde (voordoen) en vertelt hardop wat je voelt: ‘Het is zacht….er zijn ook korreltjes… ik voel ook dat het nat is’. Ook kun je vertellen waarom de plant in de aarde staat: ‘In de aarde zit water, daar drinkt de plant van. Zo groeit de plant.’ De informatie helpt het kind om zijn omgeving beter te begrijpen. Als je iets begrijpt, is het vaak ook wat minder eng. Stimuleren van de motorische ontwikkeling: Door het kind met water en aarde kennis te laten maken, gebruikt het al zijn zintuigen. Hoe voelt de aarde, hoe ziet het eruit, hoe ruikt het?
19