Werkblad 1
Opdracht Kijk naar het vetgedrukte woord. Zoek een woord dat erbij past.
Kies uit: kamer / door elkaar / liegt / belangrijk / zet
1.
Mijn vader schakelt de tv uit. Hij
hem af.
2.
Mirjam koopt een zak gemengde nootjes. Dat zijn allemaal nootjes .
3.
Selina vertelt niet altijd de waarheid. Soms
4.
Bij het bewaren van voedsel speelt de datum mee. De datum is
ze.
. 5.
De ruimte waarin je slaapt heet je slaap
Woordspin Maak deze woordspin af. Bedenk vier woorden.
de waarheid
Heb je nog tijd? Schrijf dan met de woorden een kort verhaal in je schrift.
.