Analytische chemie - Hoofdstuk 5. pH berekening van zuren, basen, amfolyten en buffers
Tabel V.I.
39
Afhankelijkheid van pKw (*in zuiver water) van de temperatuur T (°C)
pKw = - log Kw
0 10 20 25 35 50 70 90 100
pH = pOH*
14,96 14,76 14,22 14,00 13,68 13,26 12,80 12,42 12,26
7,48 7,38 7,11 7,00 6,84 6,63 6,40 6,21 6,13
Een oplossing wordt zuur genoemd indien [H+] > [OH-]. Een oplossing is basisch wanneer [H+] < [OH-]. Bij 25 °C is de pH van een zure oplossing lager dan 7, deze van een basische oplossing hoger dan 7. Een neutrale oplossing bezit een pH = 7. De pH schaal loopt in de praktijk van 1 (sterk zuur) tot 13 (sterk basisch).
5. Aciditeits- en basiciteitsconstanten Zuren en basen worden doorgaans geklasseerd als "sterk" of "zwak", op grond van hun vermogen om volledig of slechts ten dele te dissocieren met vrijgave van H+- of OH--ionen. Aangezien er alle mogelijke gradaties bestaan voor tussenliggende, partiële reacties bestaat er in feite geen duidelijk onderscheid tussen sterk en zwak. Sommige verbindingen evenwel dissociëren dermate volledig waardoor men ze als sterke zuren of sterke basen beschouwt; alle overige noemt men dan ook zwak. De sterkte van een zuur wordt bepaald door zijn aciditeitsconstante. Stelt men algemeen het oplossen van een zwak zuur HB, in water voor door: H3O+ + B-
HB + H2O
dan wordt de aciditeitsconstante (ionisatieconstante) gegeven door: [H3O+] [B-] Ka
= [HB]
Op dezelfde wijze kan men het oplossen van de geconjugeerde zwakke base B- in water voorstellen door: HB + OHB- + H2O De basiciteitsconstante wordt gegeven door: [HB] [OH-] Kb
=
[B-]