Analytische chemie - Hoofdstuk 5. pH berekening van zuren, basen, amfolyten en buffers
c’
58
= 102,556
R1’ [T0] = [NH3] = 102,556 x 10-5,00 =10-2,444 = 3,599 x 10-3
% T0 = 35,99 NH3
[T1] = [NH4+] = 102,556x 10-4,75=10-2,194 = 6,401 x 10-3
% T1 = 64,01 NH4+
7. Oefeningen 1. Bereken de pH van de volgende waterige oplossingen: a. 0,05 mol/l HCl
(1,30)
b. 4,7 10-4 mol/l HNO3
(3,33)
c. 3,6 10-4 mol/l Ba(OH)2
(10,86)
d. 5,0 10–3 mol/l HCOOH
(3,04)
e. 5,9 10-2 mol/l H3PO4
(1,69)
f. 1,3 10-2 mol/l NaH2PO4
(4,64)
g. 5,0 x 10-7 mol/l sterk zuur
(6,28)
h. 0,050 mol/l azijnzuur
(3,02)
i. 0,001 mol/l ammoniak
(10,12)
j. 0,05 mol/l natriumbenzoaat
(8,45)
2. De pH van een oplossing bedraagt 10,70. Bereken de waterstofionconcentratie. (2,0 x 10-11 mol/l) 3. In een 0,100 mol/l azijnzure oplossing bij 25°C vindt men dat azijnzuur voor 1,34 % gedissocieerd is. Bereken de waarde van Ka voor HOAc. (1,8 x 10-5) 4. Bereken de pH van de volgende waterige oplossingen, bekomen door het mengen van: a. 30 ml 0,10 mol/l KCN en 25 ml 0,10 mol/l HCl
(8,44)
b. 50 ml 0,20 mol/l HOAc en 50 ml 0,10 mol/l NaOH
(4,75)
c. 20 ml 0,10 mol/l mierenzuur en 20 ml 0,15 mol/l natriumformiaat (3,95)