9 minute read

Zomergasten - grasmussen

Next Article
Holbeek

Holbeek

Daar is de lente! Daar zijn de zomergasten!

De winter is gaan liggen, het is tijd voor de lente! Heel wat vogels die de winter doorbrengen in het zuiden van Europa of zelfs in Afrika, keren nu stilaan terug. En met hen ook hun verbluffende lenteliederen, want veel van die overwinteraars zijn zangvogels. Dit is een ode aan een van die groepjes zangvogels: de grasmussen. We vertellen je hoe je de grasmussen en hun lied kan herkennen, en waar en wanneer je ze mag verwachten.

Advertisement

Voorjaarskoor

Toen ik dit schreef was het nog putje winter, maar als je dit leest is de lente al aangebroken. Elk seizoen in de natuur heeft ongetwijfeld zijn charmes, maar de lente… Geef toe dat dit seizoen toch echt wel iets extra heeft! Voor wie naar vogels kijkt, staat de lente synoniem voor wat we de terugkeer van onze ‘zomergasten’ noemen. Zij brengen de winter door in hun zuidelijke overwinteringsgebieden. Voor sommige soorten liggen die gebieden duizenden kilometer ver weg, in Afrika. In de lente keren ze terug om hier voor nageslacht te zorgen. Extra bijzonder aan die gevleugelde zomergasten is dat een flink deel ervan zangvogels zijn. Zang is voor hen een heel belangrijk communicatiemiddel. Ze laten zo horen dat ze aanwezig zijn, en hun soortgenoten kunnen uit de zang allerlei informatie afleiden. De lente is het seizoen waarin vogelzang het meest intens en opvallend is. De aankomst van al die zingende zomergasten draagt daar in belangrijke mate aan bij.

Walhalla voor vier grasmussensoorten: het natuurgebied de Moenebroek in Schendelbeke/Ophasselt foto: Wouter Faveyts

De grasmussen zijn een groep van zangvogels die prominent deel uitmaakt van het voorjaarskoor. Een naam die erg ongelukkig gekozen is, want grasmussen zijn helemaal geen mussen. Ze zijn er zelfs niet nauw aan verwant. Evenmin komen de verschillende soorten grasmussen voor in grasbiotopen. Een plausibele verklaring voor die verwarrende naam is dat hij zou afgeleid zijn een samengesteld oud-Germaans woord dat vertaald kan worden als ‘grauwe sluiper’. Dat klinkt in elk geval al waarheidsgetrouwer: grasmussen hebben overwegend grauwe kleuren (althans de soorten die bij ons voorkomen) en ze ‘sluipen’ door dicht struweel. Alweer een misverstand de wereld uit geholpen!

De ene grasmus is de andere niet

In ons land en ook in de Denderstreek komen vier soorten grasmussen voor als broedvogel: zwartkop, grasmus, tuinfluiter en braamsluiper. Je hebt grasmussen en je hebt dé grasmus. Hiermee wordt de grasmussensoort bedoeld die onder die naam bekend staat. Een beetje verwarrend, inderdaad. Met voorsprong de meest algemene soort is de zwartkop. Je wist misschien niet dat deze grijze zangvogel met zijn zwarte petje (bruin bij de vrouwtjes) ook een soort grasmus is? Zwartkoppen zijn algemeen overal waar bomen en struiken staan. De soort is de voorbije decennia toegenomen. De toename van de oppervlakte boombeplanting én het ouder worden van die beplantingen zijn daar belangrijke oorzaken van. Waar je ook woont, de kans dat er in een straal van een paar honderd meter in de lente een zwartkop zit te zingen is zeer groot. Het is ook de grasmussensoort die zich het meest regelmatig in tuinen laat zien. Echt eentje om naar uit te kijken dus. In tegenstelling tot de zwartkop, die een voorkeur heeft voor een bomenrijke omgeving, is de grasmus een echte struweelsoort. Lage struiken van een paar meter hoog, dat hebben ze graag. Zelfs één of een paar eenzame struiken in een zeer open landschap kunnen volstaan voor een grasmus. De schaalvergroting van ons landschap in de voorbije tientallen jaren is geen goede zaak geweest voor de grasmus. Het verdwijnen van hagen en ruige hoekjes heeft tal van grasmussenplekjes weggevaagd. In de jaren ’60 kwam daar nog een groot probleem bij. Een droogteperiode in het overwinteringsgebied in de Afrikaanse Sahel zorgde voor een populatiecrash. Vanaf de late jaren ’80 zorgde meer regenval gelukkig voor herstel van de populatie. Vandaag is de grasmus weer een vrij gewone broedvogel op plekken met geschikt broedbiotoop. De grote kanttekening daarbij is dat er tegenwoordig niet zo veel geschikt leefgebied meer overblijft. Die voormelde schaalvergroting is inmiddels groter dan ooit. Er zijn best wel nog wat plekjes waar je grasmussen kan vinden, vooral in natuurreservaten, maar de soort is op heel veel plaatsen ook verdwenen. De degradatie van ons landschap heeft verhinderd dat de soort zich zou kunnen herstellen van de droogteproblemen in het wintergebied. De derde soort is de tuinfluiter. De naam is alweer een beetje misleidend, maar dat ligt eigenlijk niet aan die tuinfluiters. Tuinfluiters hebben

De zwartkop, de meest algemene soort grasmus en de enige waarbij de geslachten gemakkelijk in één oogopslag te onderscheiden zijn: mannetjes hebben een zwart petje, vrouwtjes een bruin. foto: Wouter Faveyts

graag dicht struikgewas en jonge boomaanplantingen. Tuinen waarin dat leefgebied voorkomt zijn prima voor tuinfluiters, maar helaas zijn er amper nog tuinen die wild genoeg zijn om tuinfluiters te laten fluiten. Waar nog leefgebied te vinden is, zijn tuinfluiters niet zeldzaam. Vooral in het zuiden van de Denderstreek zijn er nog wel wat gebieden waar tuinfluiters algemeen zijn, maar in flinke delen van de regio is de soort een pak schaarser geworden. Alweer die alles opvretende schaalvergroting, aangevuld met de dwanggedachte van de propere tuin. Op lange termijn gaat het daarom niet zo goed met de tuinfluiter: de Vlaamse populatie hobbelt al geruime tijd gestaag achteruit. De laatste soort is de meest schaarse en ook de minst bekende. Aan zijn mooie naam zal het niet liggen: de braamsluiper. De naam is wat misleidend, want het is niet dat braamsluipers zo sterk gehecht zijn aan bramen. Ze hebben graag mooi uitgegroeid struweel. Bramen mogen daar zeker en vast deel van uitmaken, maar het is

Grasmussen zingen hun krassende liedje vaak opvallend vanuit de top van een struik foto: Wouter Faveyts Braamsluiper foto: Hugo Willocx - Vilda

geen must. De braamsluiper is een behoorlijk schaarse soort in de regio. Ja, hoor, daar is ze weer: schaalvergroting heeft veel broedbiotoop doen verdwijnen. In het zuiden van de Denderregio heb je nog meest kans om braamsluipers tegen te komen.

Iedere grasmus zingt zoals hij gebekt is

De verschillende grasmussoorten laten zich niet zo gemakkelijk zien. Ze houden zich vaak op in struiken en dicht gebladerte. Gelukkig maken ze die relatieve onzichtbaarheid goed door veel lawaai te maken als ze zingen. De vier soorten hebben een kenmerkende zang, waardoor ze goed van elkaar te onderscheiden zijn. Het duo zwartkop-tuinfluiter levert wel vaak problemen op voor onervaren waarnemers. Het vergt veel oefening om ze van elkaar te onderscheiden. Vooral zwartkoppen kunnen nogal variabel zingen, zeker in het begin van de lente. Bepaalde fragmenten van hun zang kunnen aan tuinfluiter doen denken. De zang van zwartkop is wat luider, met heldere, melodieuze tonen. Tuinfluiter zingt wat meer ingehouden, lager van tonen en zonder de hoge uithalen van zwartkop. Voor wie van rock- of metalmuziek houdt kan dit houvast bieden: zwartkop is de gitarist van het tweetal, met regelmatig een hoge solo-uithaal ertussen, terwijl tuinfluiter meer de onopval-

lende baslijn op de achtergrond speelt. Probeer het eens zo te onthouden! De truc is om bij twijfel lang genoeg te blijven luisteren, en om te trachten ze te zien te krijgen. Grasmus heeft een typisch krassend liedje. Het klinkt opgewekt en aanstekelijk. In het begin van de lente is de zang langer en meer gevarieerd. Later in het seizoen worden de zangstrofes korter. Een belangrijk verschil met de andere drie soorten is dat grasmussen ook een zangvlucht hebben. Tijdens het zingen vliegen ze enkele meters omhoog de lucht in. Heel typisch, maar let op: ze zingen ook gewoon vanuit een struik. Vaker dan de andere soorten zingen grasmussen boven in een struik. Daardoor krijg je ze tijdens het zingen gemakkelijker te zien dan de andere drie soorten. De laatste soort, braamsluiper, klinkt weer anders: een snel en staccato klinkend ‘wekkertje’, dat je ver kan horen. Als je dicht bij een zingende braamsluiper staat, kan je vlak voor dat luid staccato deel van de zang nog een korte, zachte krassende strofe horen. Als je grasmussen wil waarnemen, is echt belangrijk dat je de zang wat onder de knie hebt. Deze soorten laten zich veel meer horen dan zien! Als je hem voor de kijker wil krijgen heb je vaak een beetje geduld nodig. Als het zover is, is het een kwestie van snel kijken: het zijn rusteloze vogeltjes die zelden lang stilzitten. Tip: vroeg in de lente, als er minder blad op bomen en struiken staat, is het vaak iets gemakkelijker om ze te zien te krijgen.

Wanneer kan je ze weer verwachten?

De eerste soort die na de winter bij ons terugkeert, is de zwartkop. Heel kleine aantallen van die soort overwinteren bij ons. Dat zijn overigens niet per se lokale vogels die hier blijven, maar veeleer Centraal-Europese vogels die hier komen overwinteren. De overgrote massa zwartkoppen trekt nog altijd naar het zuiden, om te overwinteren in het Middellandse Zeegebied. Vanaf eind maart keren de trekkers terug en in april is hun prachtige, melodieuze zang overal te horen. Vanaf half april keren braamsluipers en grasmussen terug. De laatste van het viertal die aankomt is tuinfluiter, vanaf de laatste week van april. Een jaarlijks weerkerend fenomeen zijn onervaren waarnemers die al vanaf eind maart en begin april tuinfluiters claimen te horen. Goede documentatie in de vorm van foto’s of geluidsopnames ontbreekt steevast. Als die er toch zijn, laten ze een zwartkop of nog een andere soort horen of zien. Uitzonderingen zijn altijd mogelijk, maar de praktijk leert dat die vroege tuinfluiters met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid foutief herkende zwartkoppen zijn.

Ook jouw waarnemingen zijn belangrijk!

Je waarnemingen van aankomende grasmusachtige en andere zomervogels zijn belangrijk! Dat is nu meer dan ooit het geval. In het voorjaar van 2020 is gestart met het veldwerk voor een nieuwe Vlaamse vogelatlas. Gedurende drie jaar zullen vogeltellers heel Vlaanderen op systematische manier onderzoeken op vlak van zowel broedvogels als wintervogels. Vogelwerkgroep Cinerea neemt het veldwerk in de Denderstreek voor zijn rekening. Hoewel het onderzoek in de eerste plaats verloopt volgens een vaste methodiek, kunnen ook losse waarnemingen belangrijke aanvullingen vormen. Iedereen kan dus helpen. Dat doe je door zo veel mogelijk vogelwaarnemingen in te voeren in www.waarnemingen.be. Denk niet te gauw dat het al wel geweten zal zijn of dat iemand anders het zal doen. Een atlashok heeft een oppervlakte van 25 km², dus de atlasteller van dat hok kan al eens iets missen. Bovendien: voeg zo veel mogelijk detail toe als je een waarneming invoert: vooral het invoerveld ‘gedrag’ moet je zo nauwkeurig mogelijk invoeren. Doen he! Nog meer weten over de vogelatlas? Check www.vogelatlas.be of neem contact op met de regionale atlascoördinator via wouter.faveyts@telenet.be

Wouter Faveyts

This article is from: