200 jaar Dedemsvaart

Page 1

DINSDAG 16 JUNI 2009

200 jaar Dedemsvaart

5

Polderjongens en oliekonten

8

Turf niet sexy, wel succesvol

10

De grond wordt duur betaald



Dedemsvaart

200

36 | Dinsdag 16 juni 2009

de Stentor

GZ-C04

Met dank aan de Dedemsvaart Wat hebben de tuinen van Mien Ruys en het Attractiepark Slagharen met elkaar gemeen? Beide toeristische attracties zijn veel dank verschuldigd aan de Dedemsvaart. En zij niet alleen. door Wim de Jonge

E

en goede route om een stukje hard te lopen? Die vraag van vakantiegangers is in de vroege ochtend altijd het eerste lachmoment van de dag voor portiers van Attractiepark Slagharen. „Oké, dus vier keer links. En als ik iets verder wil lopen?” Het vaste antwoord: „Vervang dan die links maar steeds voor tweede links”. Het voordeel van een landschap met alleen rechte wegen. Je raakt bijna nooit verdwaald. De aanleg van het kanaal de Dedemsvaart heeft de structuur van het noordoostelijke deel van Overijssel bepaald. De resultaten zijn nu nog steeds merkbaar, al zal niet iedereen ze herkennen. Voordat baron Van Dedem de eerste spade in de grond zet is het gebied de droom van elke projectontwikkelaar: blanco. Woest en ledig, zo wordt het gebied voor de negentiende eeuw steeds beschreven. Vanaf 1809 is de huidige rechtlijnige vorm bepaald. Niet dat de projectontwikkelaars tweehonderd jaar geleden geen rondingen kunnen waarderen, maar praktisch zou anders zijn geweest. De Dedemsvaart dient indertijd twee doelen: turf moet worden afgegraven en vervoerd en water moet worden afgevoerd. Het kanaal voldoet aan beide. De vaart zit er in. In 1811 is Balkbrug bereikt. Waar nu een kruispunt met verkeerslichten voor oponthoud zorgt, is dat vroeger een balk onder een draaibrug. Het moet voorkomen dat schepen met een te grote diepgang in het kanaal vastlopen of bruggen vernielen. Eigenlijk heeft een verderop gelegen viaduct onbedoeld dezelfde werking, maar dan in de hoogte en niet in de diepte. Balkbrug is een treffend voorbeeld van de gevolgen van de aanleg van het kanaal. In de buurt van bruggen en sluizen vormen zich centra, die nu nog steeds bestaan. En het brengt ander leven in de brouwerij. Net als in Balkbrug verrijzen ook op andere plaatsen naast de Dedemsvaart kroegen, kerken, winkels en molens. Plaggenhutten hebben al plaats gemaakt voor permanente stenen gebouwen en de industrie blijft niet achter. Bijvoorbeeld Union in Nieuwleusen en aardappelmeelverwerker De Baanbreker in Lutten. De panden bepalen nu nog steeds het straatbeeld en worden monument genoemd. Andere gebouwen langs het (voormalige) water hebben inmiddels plaatsgemaakt voor woningen en die modernisering wordt soms door de geschiedenis achterhaalt. Bijvoorbeeld in Dedemsvaart waar op het terrein van scheepswerf Peters een woonwijk staat. Onderzoek heeft uitgewezen dat de huizen niet op schone grond zijn gebouwd en de hele buurt is vorig jaar gesaneerd. Eigenlijk is alles in het gebied te herleiden tot de daden van de baron. Het kanaaldorp De Krim dankt z’n bestaan aan het kanaal Lutterhoofdwijk dat er

De Dedemsvaart kruist de A28 bij Lichtmis. In het noorden ligt Hasselt, in zuidelijke richting Dedemsvaart. voor zorgde dat de Dedemsvaart door Lutten zijn functie verloor, Mien Ruys (bekend dankzij de rechtlijnige spoorbielzen in haar tuinontwerpen) begon naast het kanaal haar befaamde proeftuinen (het water kwam zelfs uit de De-

Vanaf 1809 huidige rechtlijnige vorm bepaald demsvaart) en de vruchtbare landbouwgebieden in Noordoost-Overijssel zijn ontstaan nadat het veen is afgegraven. De vorm van de landbouwgronden wordt nog deels bepaald door vroegere wijken en sloten, de structuur van de vervening.

Het kanaal de Dedemsvaart heeft ook gezorgd voor de huidige groene ruimte in Balkbrug, Lutten en Nieuwleusen. Wie onbekend is met de geschiedenis van het gebied zal zich verbazen over de brede middenbermen langs de doorgaande straten. Je zou zeggen dat er een kanaal in past. Er zijn weinig liefhebbers te vinden, die willen controleren of dat nog zo is. Op de valreep van de gemeentelijke herindeling heeft de gemeente Avereest het idee (en nee, het mocht niet potverteren worden genoemd) een deel van de Dedemsvaart aan de Hoofdvaart weer open te graven. Het plan loopt stuk op onwil van omwonenden. Zij vrezen dat water ook ongedierte met zich mee zal brengen. In de jaren zestig van de vorige eeuw zijn de meeste grote delen van het ka-

foto Sacha Wunderink

naal gedempt. Water maakt plaats voor asfalt (met straatnamen die eindigen op wijk of vaart) en de Hasselter schippers krijgen opvolging in de vorm van transportbedrijven met vrachtwagens. Het nieuwe wegennet zorgt ook voor nieuwe kansen. Bijvoorbeeld voor mensen als grondlegger Henk Bemboom van Attractiepark Slagharen. Hij is onder meer middenstander en merkt dat de klandizie afneemt, omdat mensen mobieler worden. Bemboom maakt van het nadeel een voordeel en laat mensen naar Slagharen reizen voor hun vakantie. En dat toeristen uit het westen dan bij Lichtmis de A28 verlaten om het laatste rechte en saaie stuk (N377) naar Slagharen te nemen, is met dank aan baron Van Dedem. Zijn gedempte kanaal vormt nu een belangrijk deel van de autoweg.


Dedemsvaart

200

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 | 37

GZ-C04R

Woest en leeg was het gebied ten oosten van Hasselt, totdat baron Willem Jan van Dedem van koning Lodewijk Napoleon toestemming kreeg om zijn vaart te graven. Een legertje van arbeiders onder bevel van de Groningse aannemer Kruizinga moest de onmenselijke klus met de blote handen klaren. Vergeten krachten uit alle windstreken, staande gehouden door spek en jenever. door Alwin Kuiken

Het graven van een kanaal. Pentekening van Jacob Drent.

illustratie collectie Historische Vereniging Avereest

Polderjongens en oliekonten

A

rbeider Lambertus Plasman in 1891 aan de voorzitter van de Veenderij-enquête: „Ik heb wel gehad dat ik ’s morgens zoo stijf was, dat ik eerst wat rond moest kruipen, omdat ik niet op de been kon komen.” Die enquête maakte deel uit van een parlementair onderzoek dat inzicht moest verschaffen in de leefomstandigheden van veenarbeiders. Het was de tijd dat de Dedemsvaart al gegraven was en de turfwinning zijn hoogtijdagen beleefde. Over de levenswijze van deze turfstekers is genoeg bekend, maar wie iets wil weten over het wel en wee van de kanaalgravers stuit op een hiaat in de vaderlandse geschiedenis. Na het failliet van baron Van Dedem in 1845 kwamen loonboeken in handen van zelfstandige verveners die de beschreven pagina’s eruit scheurden en het kostbare blanco papier voor zichzelf gebruikten. Door de overleden Dedemsvaartse architect Jacob Drent is medio jaren zeventig een schatting gemaakt van de hoeveelheid arbeiders. „Op basis van het aantal kubieke meters grond, rekening houdend met extra werk, zoals het afwerken en het plaatsen van keten, moeten het er vijf- à zeshonderd geweest zijn”, zo staat beschreven in zijn boekwerk ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de gemeente Avereest’. Het gemiddelde loon in die tijd bedroeg slechts één gulden per dag en gedwongen winkelnering tierde welig. „Veel van de arbeiders werden betaald in spek, jenever en tabak. Winkels waren er niet en die mensen moesten toch wat te eten hebben”, zegt mr. Wim Visscher, auteur van het in 2003 verschenen boek ‘Een wereld van turf’. Volgens de Drentse historicus werkten er echte rouwdouwers aan de Dedemsvaart. Ruwe bolsters, wetende van God noch zijn gebod, waarvan anno 2009 niemand af wil stammen. Veel van hen kwamen uit Duitse streken als het Ems-

land bij Lingen of het Teutoburgerwald bij Osnabrück. Duitse namen als Helmich en Müsz (werd later Moes) herinneren hier nog aan. Befaamd waren de dijkwerkers uit Zeeland, ook wel polderjongens genoemd. Veel van hen kwamen naar het moerasgebied vanwege de zogeheten kerkespraak, een personeelsadvertentie die de dominee op verzoek van de werkverschaffer voor een grijpstuiver na de preek uitsprak. Dat betekent nog niet dat de kanaalgravers ook godvrezend waren. „Die mensen gingen alleen naar de kerk om de nieuwtjes te horen. Ze leefden ongetrouwd en lieten hun kinderen niet dopen. Als ze wel getrouwd waren, betrof het een gemengd huwe-

‘Veel van de arbeiders werden betaald in spek, jenever en tabak’ lijk tussen katholieken en protestanten. De pastoor sprak daar dan een banvloek over uit. De manier waarop zij leefden was voor de kerk een gruwel.” Op 9 juli 1809 ging de eerste spade de grond in. Onder de kanaalgravers bevonden zich na de invoering van dienstplicht in 1810 volgens Visscher ook deserteurs. Die weigerden in Rusland te vechten voor Napoleon Bonaparte, de broer van Lodewijk Napoleon die op dat moment in Nederland de scepter zwaaide. „Dat is een aanname, helemaal zeker weten doe ik het niet. Een beetje gek is het wel, want baron Van Dedem was zelf pro-Frans. Al was het maar omdat koning Lodewijk Napoleon hem na veel tegenwerking uit Zwolle toestemming verleende om de Dedemsvaart te mogen graven. Van Dedem zou waarschijnlijk nooit bewust deserteurs in dienst hebben genomen.” Het werk aan de Dedemsvaart gebeurde met de schop en zonder kruiwagens

en kruiplanken. De arbeiders werkten in de begintijd onder bevel van de Groningse aannemer Meine Kruizinga. De zuinige Kruizinga stond erom bekend met de allergoedkoopste krachten te werken. De arbeiders begonnen in het midden van het kanaal en wierpen de aarde dan naar de zijkant. Het zand moest dus meerdere malen op de schop voordat het op de wal belandde. De arbeiders werkten van maandagmorgen tot zaterdagavond zo lang het licht was en sliepen ’s nachts in keten waar stro op de grond lag. Hoewel de latere turfstekers vrouwen en kinderen lieten meewerken, denkt Visscher dat dit bij het graven van de Dedemsvaart niet het geval was. „Je moest met blote handen grote stukken veen omhoog kunnen gooien. Er werd bovendien ontzettend veel gedronken om de pijn en stramheid te bestrijden. Dat gebeurde de hele dag door en daar hoorden geen vrouwen en kinderen bij.” Dat de drank rijkelijk vloeide blijkt uit het aantal dranklokalen in de later (1818) opgerichte gemeente Avereest. Deze telde in 1881 51 stuks die in dat jaar gezamenlijk 282.000 liter jenever verkochten aan een bevolking van zevenduizend. Dat maakt veertig liter je-

never per persoon per jaar. Het ruwe volkje dat op het graven van de Dedemsvaart afkwam, haakte af in 1811 toen het kanaal gereed was tot waar het af te graven hoogveen begon. De oorspronkelijke kanaalgravers wisten niet hoe ze turf moesten steken en trokken verder naar een andere klus, vermoedelijk in zuidoost Drenthe. Voor hen in de plaats kwamen de Hollandgängers, zo staat beschreven in ‘Het bruine goud’ van Sietse van der Hoek. Hij noemt de Duitse gastarbeider ook wel poepen. „Dat komt waarschijnlijk van het Duitse Bube, wat jongen betekent”, zegt Visscher. Aan hun bittere armoede is het drankje vervenersverdriet opgedragen, dat nog steeds in regionale slijterijen te koop is. Op het etiket staat het veenkoloniale volkslied van Winkler Prins. De tekst ‘Ja, zij hebben moedig ’d Eedle strijd volbracht en hunne schat verworven voor het nageslacht’, verwijst nog naar het offer van die verveners. „Oliekonten werden ze ook genoemd, naar de boekweitolie die ze gebruikten”, aldus Visscher. „Het waren zeker ruige tijden, maar als je met Napoleon meeging naar Rusland en je moest de ijzige Berezina overzwemmen, had je het ook niet best.”

‘Zwaar maar niet onmenselijk’

G

erard Varwijk, medeauteur van het standaardwerk ‘Stap voor stap langs de Dedemsvaart’, denkt dat het kanaalwerk zwaar was, maar niet onmenselijk. „Iemand als baron Van Dedem had zo’n hart voor de zaak dat ie zichzelf ervoor opgeofferd heeft. Ik geloof niet dat zo’n man slecht voor zijn mensen was.” Of dat ook voor de verveners opgaat die later in het gebied neerstreken, betwijfelt Varwijk. „Die hadden het natuurlijk veel beter voor elkaar.” De gepensioneerde ondernemer, wiens grootvader werd geboren in Van Dedems sterfjaar (1851), wil geen kwaad woord horen over de baron. „Zonder hem zouden we hier nog in de heide rondlopen.”


Dedemsvaart

20039

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 |

GZ-C06R

In den beginne.... Voordat de Dedemsvaart gegraven wordt, domineert in noordoost Overijssel een schier oneindige vlakte hoogveen. Alleen de Engbertsdijksvenen bij Kloosterhaar herinneren aan het landschap van weleer. Dit ‘oerveen’ herbergt een stuk van de puzzel naar oorzaken van klimaatverandering. door Henk ten Klooster

Alleen de Engbertsdijksvenen bij Kloosterhaar herinneren aan het landschap van weleer.

foto Ab Hakeboom

Klimaatklok tikt door in ‘oerveen’

A

ls jochie zwerft Maarten Blaauw (Hardenberg, 1974) graag en veel vanuit zijn ouderlijke woning aan de Orionlaan in Heemse door de natuur, vergezeld van zijn hond, de Ierse terriër Tom. Rustend na lange wandelingen, valt zijn blik op een stukje mos. Dan bedenkt hij dat je door te focussen op een onderdeeltje van het landschap, je de hele geschiedenis kunt achterhalen. Nu zit Blaauw in Queen’s University Belfast, als paleo-ecoloog. Dat is de studie van fossielen om het voormalige milieu en klimaat te reconstrueren. Hij heeft een indrukwekkende lijst van wetenschappelijke projecten op zijn naam staan, waaronder medewerking aan een historische atlas van het Europese klimaat. Die reeks projecten begint met een promotie-onderzoek naar de Engbertsdijksvenen en het Bargerveen in Zuidoost-Drenthe. Hoofddoel is reconstructie van het klimaat van het midden-Holoceen in Nederland, zo’n 6500 tot 2000 jaar geleden - na de laatste IJstijd. Wat gebeurt er na de IJstijd? Smeltend water maakt dan een grillig landschap met bulten en gaten. Regenwater vormt in lage delen meertjes die dichtgroeien met waterplanten. Afgestorven plantenresten hopen zich op tot veenlagen. Dat groeit pakweg een halve millimeter per jaar. Uiteindelijk wordt de laag zo dik dat planten niet meer bij het grondwater kunnen komen. Dan komt veenmos, dat groeit aan de bovenkant. Het heeft geen wortels en kan tien tot veertig maal het eigen gewicht vasthouden. Zo ‘schept’ de natuur een gigantische levende spons. Gewapend met buizen die in zes tot acht meter veen kunnen ‘happen’, trekt Blaauw naar de Engbertsdijksvenen. Terug naar oernatuur van zijn geboorte-

gronden. „Al had ik ze voor die tijd nooit bezocht.” Woest en ledig? „Dan denk ik meer aan het scheppingsverhaal in de Bijbel”, reageert hij voorzichtig. „Wel ledig, maar niet woest, was mijn ervaring.” Zo’n landschap doet wel wat me je, weet hij. Moederziel alleen zit hij bodemmonsters te halen als het onweer toeslaat. „Vooral toen het bliksemde, kreeg ik een heel bijzonder gevoel.” Van de hoogveen biotoop heeft de zonnedauw de meeste indruk op hem gemaakt. Vooral omdat het een plantje is dat insecten eet. „Dat keert de zaak om,

dat vind ik mooi.” Maar de uitwerking is minder avontuurlijk. Liefst vier jaar heeft de oud-Hardenberger zijn vondsten onder de microscoop van het laboratorium van de Universiteit van Amsterdam geanalyseerd. Dat levert een soort ‘klimaatklok van het hoogveen’ op, ofwel klimaatwisselingen puur natuur tot op twintig jaar gedateerd. Weer een deel van de puzzel naar oorzaken van snelle klimaatwisselingen. „In het verleden waren er ook snelle veranderingen in het klimaat. Men zegt wel dat deze veranderingen nu sneller plaatshebben, maar we we-

ten eigenlijk niet genoeg om met zekerheid te kunnen zeggen dat dit exceptioneel is. Het verleden heeft nog heel wat verrassingen voor ons.” Genieten is het voor Blaauw als hij recent Belfast tijdelijk verwisselt voor een korte vakantie op zijn geboortegrond Hardenberg. Op zijn wederhelft uit Mexico, Mayté Segura, heeft het landschap een andere invloed. „Ze werd er wat slaperig en triesterig van”, verhaalt de wetenschapper. Op licht ironische toon: „Ze kan mijn karakter nu beter begrijpen, net als het landschap, rustig en niet spectaculair.”

‘Voedselarm gebied nu hoger gewaardeerd dan eentonige akker’

A

nno nu zou de ontginning van het hoogveen zeker niet meer plaatsvinden op de schaal die tijdens het graven van kanaal de Dedemsvaart gebruikelijk is. Dat stelt bodemfysicus Henk Wösten van de universiteit in Wageningen (Alterra). Hij werkt namens Alterra mee aan projecten om veengebieden te 'redden'. Het Wereld Natuurfonds Indonesië is dit jaar gestart met het herstel van een deel van een groot veenbos-gebied in Kalimantan. Alterra levert de benodigde bodemkundige en hydrologische expertise. „De ecologische bio-diversiteit in voedselarme gebieden als hoogveen wordt nu veel hoger gewaardeerd”, weet Wösten. „Meer dan die van eentonige akkers. Bovendien heeft hoogveen een aanzienlijke meerwaarde door opslag van koolstof. Ontginning van venen verhoogt het broeikaseffect", aldus de bodemkundige. Volgens hem zorgen oxidatie en branden van het Indonesische veen voor acht procent van de wereldwijde CO2-uitstoot. Per euro geïnvesteerd kapitaal is het beschermen van veengronden volgens hem één van de meest rendabele maatregelen in de strijd tegen het broeikaseffect. „Als er nu besloten zou moeten worden over de ontginning van noordoost Overijssel, dan denk ik dat minstens de helft van het gebied hoogveen zou blijven." Paleo-ecoloog Maarten Blaauw weet dit nog niet zeker. „Natuurlijk zou dit unieke gebied met zijn ecologische waarden in stand moeten blijven. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat sommige mensen hoogveen weinig interessant vinden, en een agrarische bestemming prefereren. Liever een aardappel op je bord dan een zeldzaam vlindertje beschermen. En er zijn ook mensen die last hebben van de muggen in het hoogveen."


Dedemsvaart 40 | Dinsdag 16 juni 2009

200 de Stentor

GZ-C08

Turf niet sexy, wel succesvo Zonder turf geen Delfts blauwe borden. Zonder turf geen jonge jenever uit Rotterdam. Zonder turf geen witte lakens uit Leiden. Of, zoals ze in het oude Holland zeiden: zonder turf als brandstof géén Gouden Eeuw. Toch heeft die optelsom van succesverhalen niet geresulteerd in een spetterend imago. Nee, om in reclametermen te spreken: de turf is geen sexy product. Desondanks komen we ’m anno 2009 nog dagelijks tegen. door Marco van den Berg

Een steekijzer - hét gereedschap van de turfsteker.

V

ele miljoenen turfblokken zijn in Nederland opgestookt in fabrieksovens en boerderijkachels. Een oerproduct. De Romeinen gebruikten het al. Bakten hun ronde broden in een op turf gestookte oven. Turf was eeuwenlang, naast hout, de belangrijkste brandstof. Dat bleef het tot eind negentiende eeuw, toen de heren turfstekers iets dieper staken en op steenkool stuitten. Eureka! Steenkool - en later aardgas - deden de turf de das om als brandstof. De energiewaarde van turf lag namelijk veel lager. De houten turfkisten naast de kachel maakten vanaf 1900 in rap tempo plaats voor de verzinkte kolenkitten. Maar niet overal. In Ierland draaien nog altijd een paar elektriciteitscentrales volledig op turf. En in (Oost-)Duitsland en in Baltische staten als Letland en Litouwen wordt nog volop turf gestoken. Om de kachel te laten branden. Zeker. Maar ook voor export naar ondermeer Nederland. ,,Er komen wekelijks scheepsladingen vol turf uit het voormalige Oostblok om de kassen in het Westland te voorzien van voedzame pootaarde. In de fabriek wordt het samengevoegd met tuinaarde. Het wordt verhit om de zuurgraad te verminderen. Anders zou het niet bruikbaar zijn. En het is mooi spul om tuingrond mee te verluchtigen.’’ Aan het woord is conservator Hendrik Hachmer van het Veenkoloniaal Museum in Veendam. Hij smijt met wapenfeiten en jaartallen als het gaat om turf. Kom bij hem niet aan met opmerkingen als ‘de turf is een achterhaald product’. ,,Daar zou je de waarheid zwaar geweld mee aan doen. Neem Norit – de pilletjes die helpen bij een aanval van buikkramp en diarree. Wordt in de fabriek in Klazienaveen volledig gemaakt uit de bestanddelen van turf. Actieve koolstof. En wat te denken van filters in aircosystemen om vieze stofjes uit de lucht te halen: actieve koolstof, gewonnen uit turf.’’ De turfwinning in Oost-Europa is omstreden. De milieubeweging ziet

het liefst dat het per direct stopt. Hachmer: ,,In 1974 heeft de Nederlandse overheid bepaald dat er abrupt een einde moest komen aan het turfsteken. Het is vernietiging van natuurgebied. Ook al zie je langs die nieuwe weg tussen Emden en Enschede dat aan weerszijden nog volop turf wordt gewonnen. Verbazingwekkend vind ik dat. De laatste restjes ongerept hoogveengebied worden nu gekoesterd en vertroeteld. Terecht, denk ik.’’ Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd volop geëxperimenteerd met turf als brandstof voor auto’s. Bij gebrek aan beter, want benzine was schaars. Achterop de auto werd een gasgenerator gebouwd. Een soort kachel waar cokes van turf (turfkooltjes) in

‘Laatste restjes hoogveengebied vertroeteld’ werden gestookt. Het gas dat vrijkwam werd gebruikt om de motor te laten draaien. Slim bedacht, maar weinig efficiënt. Het duurde ruim een kwartier voordat de auto een keer wilde starten. En je moest een vracht aan turf meenemen om een lange tocht te maken. Hachmer kent de verhalen. ,,Het heeft als brandstof voor de auto nooit doorgezet. Na de oorlog stopten die proeven. Verbranding van turf biedt te weinig energie.’’ Dat anno 2009 nog op meerdere plekken in Europa vis wordt gerookt op turf heeft dan ook niets te maken met de brandwaarde van het product. Hachmer: ,,Het heeft zo’n typische rooksmaak die je niet krijgt van een ander vuur. In Ierland heb je de zalmrokerijen die wereldberoemd zijn. Gebruiken allemaal turf. Maar ik ken ook nog een slager in Surhuisterveen (Friesland, red.) die op turf gerookte worst verkoopt. Daar rijden de mensen tientallen kilometers voor om. Maar ik zou niet kunnen uitleggen hoe het smaakt. Met niets te vergelijken.’’

De enige plek in Nederland waar nog handmatig turf w trein of turfschip komen de bezoekers terecht bij een

‘Die op ’t veen zit, ziet niet op een turfje’

H

oe groot is een kind als de uitdrukking ‘drie turven hoog’ wordt gebruikt? Dat hangt er natuurlijk vanaf hoe hoog een turf is. En dat kan per regio verschillen. Gemiddeld werd en wordt de turf gestoken in brokken van zo’n 30 bij 15 bij 10 centimeter. Een fors uitgevallen baksteen dus. Drie turven hoog zou dan negentig centimeter zijn. Een forse peuter. Maar er zijn ook streken (Utrecht, bijvoorbeeld) waar de turven 45 centimeter groot waren. Een kind van drie turven hoog kan in dat geval ook al bijna in groep 8 van de basisschool zitten.... De Nederlandse taal biedt meer uitdrukkingen die refereren aan turven. Het is zelfs een werkwoord

geworden voor een manier van tellen (vier streepjes achter elkaar, een streepje diagonaal er doorheen). Overigens is het niet de telwijze van de turfstekers zelf. Die hielden het vooral bij rechtop stapelen en ‘koppen’ (uiteinden) tellen. En dan zijn er nog de spreekwoorden. ‘Beter één turf in de keuken dan duizend in het veenland’. Dat zoveel wil zeggen als: het is beter iets kleins te bezitten, dan op iets groots te rekenen. Of wat te denken van deze: ‘Die in ’t veen zit, ziet op geen turfje’. Daarvan is de betekenis: wie veel bezit, kan best iets missen. En een mooie variant op ‘water naar de zee dragen’ is: ‘Turf naar de venen sturen’. Dat staat voor: het dient geen enkel nut, zinloos.... Een van bekendste uitdrukkingen is: ‘As is verbrande turf’. Wordt gebruikt als iemand teveel in spijt omziet naar het verleden. Als dit niet was gebeurd, dan.... Niet zeuren dus: as is verbrande turf.

Voortuin met bruine toplaa

T

rendgevoelige Nederlanders weten het al langer: turf is UIT in de tuinwereld. In de jaren zeventig combineerde het bruine turfstrooisel nog prachtig met primair gekleurde bloemenperken. Maar dat was toen. Nu is het niet een beetje, maar zwaar oubollig, weet hovenier Hans Polinder uit Dedemsvaart. ,,Bovendien is het te zuur voor de planten. Als het al gebruikt wordt, dan altijd in combinatie met potgrond en verhit tot zestig graden om de zuurgraad te verlagen.’’ Alleen groenblijvende planten als de prunus hebben baat bij de zure turfmolm. En sierbomen als de ‘treurpeer’ (verhaspeling van treugwilg met sierpeertjes). Daarom wordt turf nog wel gebruikt om de kluit van deze planten en bo-

men in te pakken. Die kluit gaat dan inclusief turfjasje de tuin in. Hovenier Polinder: ,,Eigenlijk gebruiken we tegenwoordig alleen nog maar voedende potgrond. En dan niet voor de sier - om de toplaag op kleur te brengen. Nee, een beetje hovenier kleurt niets op. Potgrond is voeding. Niets meer en niets minder.’’ Is turf dan helemaal afgeschreven in de siertuin? Nee, bij vijvers worden de ruwe, opgestapelde blokken nog veelvuldig gebruikt als border tussen water en wal. Goed voor de vissen en duurzaam omdat het product uitstekend tegen water kan. Goed voor vissen? Jazeker! Het was tot in de jaren tachtig gebruik om onderin het aquarium een plak turf te leggen. Daarmee werd ondermeer de ph-waarde van het water op peil


Dedemsvaart

200

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 | 41

GZ-C08R

ol

Niet afsteken langs een liniaaltje, maar langs de rechthoekige klompen.

Met skilatten op zoek naar ‘het bruine goud’

H

et ontginnen van de veengebieden heeft Nederland gevormd. Ga maar na: al die plassen rondom Giethoorn waren er niet geweest zonder de turfstekers (water kwam, waar turf verdween). Of wat te denken van de Vinkeveense plassen: ontstaan door ontvening van het gebied. Turf dus. Eigenlijk niet meer dan vele veenlagen slecht verteerd plantaardig materiaal. Laagje voor laagje gegroeid. Nat en zuurstofarm. Het ontvenen was zwaar werk. Populair gezegd: niet geschikt voor mietjes. Net zoals het graven van de Dedemsvaart, gewoon ouderwets handwerk. Een kwestie van kromgebogen zwoegen. En op de been blijven. Nog best lastig. Niet in de laatste plaats door de plek waar het ‘uitsteken’ plaatsvond. De moerassige bodem zou anno 2009 niet door de arbo-keuring komen. In sommige delen van Nederland (in Veenendaal bijvoorbeeld) moesten de mannen zich verplaatsen op houten skilatten onder de klompen – zogeheten treeborden. Onontbeerlijk voor wie niet in de zompige veenbodem wilde wegzakken. En ook al stonden die noeste arbeiders in de frisse buitenlucht, het bleef productiewerk. Werk dat meestal in ploe-

gen van vier mannen (en soms ook vrouwen) werd uitgevoerd. Een van hen maakte met een steekgereedschap rechte lijnen in het veen – van bovenaf werd recht in de toplaag gestoken. Soms geholpen door rechthoekige klompen – zodat langs de klomp kon worden gestoken. Een tweede stak van onderaf met een rechthoekige spade de turf uit het veen. De derde en de vierde pakten de turf op en vervoerden die – vaak nog drijfnatte – plakken met een kruiwagen naar een legakker. Dat was de plek waar de turven (van om en nabij de vijf kilo) droogden en wachtten op transport. Vervoer over de weg of via een van de vele vaarten die Nederland telde – waar ‘het bruine goud’ werd overgeladen op platte (trek)schuiten. Uiteraard kwamen er ook machines op de markt die het steken vergemakkelijkten. Maar het bleef voor een belangrijk deel handwerk. Zo’n ploeg van vier stekers kon op een dag zo’n zesduizend turven produceren. Geen onaardige opbrengst dus. Dat ging trouwens niet het hele jaar door. Het steekseizoen duurde maar twaalf weken. Vanaf half maart tot begin juli. Laat genoeg om zoveel mogelijk vorst te voorkomen en vroeg genoeg om de zon de tijd te geven de turf te laten drogen.

Met treeborden zakten de stekers niet weg in ’t veen.

wordt gestoken is het museum Veenpark in Barger-Compascuum (bij Emmen). Per stoomstuk veen waar - verklede - turfstekers zich het zweet op de rug werken.

ag ‘erg oubollig’ gehouden. Bij dierenspeciaalzaak Pet’s Place in Dedemsvaart kennen ze de truc. ,,Maar tegenwoordig verkopen we de turf in korrelvorm of als vloeistof. De meeste mensen weten het niet. Het is echt zo’n product dat je als verkoper probeert aan te raden.’’ Die nieuwe turfkorrels worden aangeprezen onder de merknaam ‘Supervis’. En supervissen worden het, als de onderzoeken kloppen. De vissen gaan er heftiger door paren, krijgen een betere kleur. En ook niet onbelangrijk: ze gaan minder snel dood. Dat laatste heeft te maken met de metalen die in water voor komen. Cadmium, zink, koper, aluminium.... Die hechten aan de turfdeeltjes in het water en worden daarmee ongevaarlijk voor de vis.

Turf kruien, stapelen en laten drogen. Zwaar lichamelijk werk.

foto’s Museum De Ronde Venen (inzetjes) en museum Veenpark (turfsteken)


Dedemsvaart

200 42

| Dinsdag 16 juni 2009

de Stentor

GZ-C10

De grond wordt duur betaald Het had weinig gescheeld, of de Dedemsvaart liep niet dwars door Nieuwleusen. De veenboeren in die omgeving wilden hun grond niet afstaan aan baron Van Dedem. Zo liep het nieuwe kanaal de eerste tegenslagen op, jaren voor de eerste spade de grond inging. door Ewoud ten Kleij

T

oen Van Dedem aan het begin van de negentiende eeuw de plannen van zijn overleden schoonvader Gerrit Willem van Marle nieuw leven wilde inblazen, ging hij voortvarend en vastberaden te werk. Door felle tegenstand vanuit Zwolle, Deventer en Kampen zat het zo gewenste kanaal er voorlopig niet in, maar zeker van zijn zaak begon Van Dedem met de voorbereidingen. De eerste drempel die moest worden genomen was het verkrijgen van de grond op het geplande tracé. Honderden particulieren hadden elk hun eigen belang, schreef Van Dedem geërgerd in een late-

re memorie. Vooral de veenboeren rond Nieuwleusen zagen niets in het kanaal. Een oplossing kwam van landeigenaren uit IJhorst. „Zij wisten hoe belangrijk het was om gronden aan een kanaal te hebben en boden de grond kosteloos aan”, schreef de baron. Doordacht of niet, het bracht de Nieuwleusenaren in verlegenheid, waardoor zij het land alsnog aan Van Dedem schonken. Nu restte niets anders dan toestemming krijgen om door zijn eigen grond te graven. Met het bezoek van koning Lodewijk Napoleon in 1809, kreeg hij groen licht voor zijn plannen. Mocht er in 2009 een nieuwe Willem Jan van Dedem opstaan, dan volstaat koninklijke toestemming niet meer. Sterker nog, die is in feite nutteloos. De provincie Overijssel heeft een zogeheten Omgevingsvisie, die in nauw overleg met gemeenten tot stand komt. Bij dat voorbereidingstraject is ruimte voor burgers om ideeën op te werpen - bijvoorbeeld voor een 43 kilometer lang kanaal. Blijkt dat een dergelijke vaart werkelijk nuttig en noodzakelijk is, dan volgt er een zevental procedures via verschillende bestuurslagen. Daarbij valt te denken aan een projectplan, overleg met omwonenden en het wijzigen van bestemmingsplannen. Plannen, want

bij een kanaal van deze lengte zijn meerdere gemeenten betrokken. Vinden de ideeën doorgang, dan kan de benodigde grond, net als 200 jaar geleden, problemen opleveren. Wil een boer niet van zijn land af, dan kan een gerechtelijke procedure voor een jarenlange vertraging zorgen. Volgens de provincie Overijssel is het aanleggen van een met de Dedemsvaart vergelijkbaar kanaal in de 21ste eeuw een puur theoretisch vraagstuk. De deskundigheid bij overheidsinstanties ligt

Landeigenaren uit IJhorst zorgen voor doorbraak tegenwoordig zo hoog, dat een dergelijke behoefte ruim van tevoren kan worden ingeschat. Springen we terug naar de tijd van Van Dedem, dan blijken de landeigenaren in Nieuwleusen niet eens de beste deal te hebben gemaakt. Zodra het kanaal de venen rond Arriën en Stegeren had bereikt, de ‘Arriër Marke’, moest nieuw land worden aangekocht. Texeira de Mattos schreef in 1903 in zijn boek ‘De Dedemsvaart’ dat venen die normaal

voor 10 gulden per hectare van eigenaar verwisselden, ineens 700 tot 900 gulden per hectare opbrachten. Van Dedem en zijn partners moesten hierdoor leningen afsluiten van enkele tonnen, wat de ‘projectontwikkelaars’ in de problemen bracht. Het kanaal, dat tot dan toe 800.000 gulden had gekost, werd in 1825 voor 390.000 gulden aan de staat verkocht. Om drie jaar later overigens voor hetzelfde bedrag te worden teruggekocht door Van Dedem en zijn nieuwe partner, de Amsterdamse koopman Jan Heere. De royale betalingsregeling in termijnen die werd afgesproken, bleek voor het duo moeilijker haalbaar dan gedacht. Het lukte niet om het volledige koopbedrag aan het Rijk te betalen, waardoor de Nieuwe Vaart in 1845 openbaar moest worden verkocht. Uiteindelijk kocht de provincie Overijssel het complete project voor ruim 400.000 gulden. Bij die overdracht speelde de veelgeprezen notaris I.A. van Roijen een opmerkelijke rol. Als Overijssels Statenlid was hij één van de initiators van de overname van de Dedemsvaart, terwijl hij tevens grond aan diezelfde vaart bezat. Die gronden werden meer waard en als notaris verdiende hij het nodige aan de transacties rond de overname.

Het had weinig gescheeld, of de Dedemsvaart liep niet dwars door Nieuwleusen. De veenboeren in die omgeving wilden hun grond niet afstaan aan baron Van Dedem.

foto Cees Baars


Dedemsvaart

200

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 | 43

GZ-C10R

‘Holländer gänger’ worden ze genoemd, de talrijke Duitsers die meewerken aan de aanleg van de Dedemsvaart. Veel arbeiders gaan nooit meer terug naar Duitsland. De Wehkamps en Brenninkmeijers maken naam in ons land. Andere families met Duitse roots gaan geruislozer van de ene generatie over in de andere. Een Duitse stamboom uitgeplozen. door Gert van Dijk

Maria Aleida Spieker en Johannes Hermannes Spieker emigreerden in 1889 naar de Verenigde Staten. Het stel, op de foto zittend links en tweede van links, liet zich in 1902 met familieleden op de gevoelige plaat vereeuwigen. Harry Spijker vond deze foto na het overlijden van zijn oma in een oude doos en werd daardoor op het spoor gezet van zijn bijna vergeten familieleden in de Verenigde Staten. foto Harry Spijker

Nazaten van Duitse paupers

A

rm als kerkratten komen Roelof Spieker en zijn geliefde Anna Aleida Eilers in 1842 in Slagharen terecht. Er wordt dan al ruim dertig jaar aan de Dedemsvaart gewerkt, maar er zijn steeds nieuwe arbeiders nodig. Het jonge Duitse stel - hij 21 en zij 26 jaar - ziet net over de grens geen toekomst meer in hun woonplaats Meppen. Geen werk, geen inkomen, geen uitzicht op wat dan ook. En weliswaar diepgelovig katholiek mogen ze van de bisschop van Munster hun liefde ook niet bezegelen met een huwelijk in de kerk. De bisschop is het zat steeds de kerkkas aan te spreken om de paupers onder zijn gelovigen met aalmoezen op de been te houden. Er mag van de bisschop pas getrouwd worden als het stel over een eigen kapitaal van 300 rijksdaalders beschikt. „Dat was destijds natuurlijk enorm veel geld. Roelof en Anna Aleida konden zo’n bedrag nooit bij elkaar krijgen. Er was immers helemaal geen werk in Duitsland. Daarom besloten ze andere Duitsers achterna te gaan en naar Slagharen te verhuizen. Daar konden ze turfsteken of graven aan de Dedemsvaart. Bovendien mochten ze

200 jaar Dedemsvaart

in Nederland zonder financiële voorwaarden wel met elkaar trouwen. Dat moet ook heel belangrijk voor ze zijn geweest”, zegt Harry Spijker, de 45-jarige Hardenberger die zich serieus heeft verdiept in de geschiedenis van zijn familie. Spijker ja, en geen Spieker. Maar toch zijn Harry Spijker en Roelof Spieker wel degelijk familie van elkaar. Spieker is de betovergrootvader van Spijker om precies te zijn. De verklaring voor de naamswijziging ligt ergens in het gemeentehuis. De levende telg van de familie: „Een overijverige ambtenaar van de burgerlijke stand heeft omstreeks 1900 de naam Spieker doodleuk in Spijker veranderd. Die ambtenaar vond Spieker waarschijnlijk te Duits klinken of dacht dat het om een naam in dialect ging. Daarom heeft hij er in goed Nederlands Spijker van gemaakt. En daarom heet ik nu Spijker en geen Spieker meer. Zo’n naamswijziging gebeurde vroeger wel vaker. De mensen tilden er ook niet zo zwaar aan, vonden het waarschijnlijk helemaal niet belangrijk.” Roelof Spieker en Anna Aleida Eilers krijgen vier kinderen in hun armzalige plaggenhutje in Slagharen. Dochtertje Margaretha overlijdt kort na haar geboorte in 1845. Maar Johannes Hermannes (1842), Roelof (1846) en Johannes Gerhardus (1849) komen als gezonde knapen ter wereld. Johannes Hermannes verkast op 31 augustus 1889 met de boot naar de Verenigde Staten. De andere twee broers zijn altijd in de streek

blijven wonen en hebben voor een hele trits nazaten gezorgd. Harry Spijker zijn volledige doopnaam luidt Gerhardus Johannes - is er daar eentje van. Met zo’n specifieke naam is het ook niet zo moeilijk om aan te nemen dat Johannes Gerhardus Spieker zijn overgrootvader was. „De naam Gerhardus komt veel in onze familie voor, ja.” Roelof, de allereerste Spieker in Slagharen, kent een kort en zwaar leven als turfsteker én arbeider aan de Dedemsvaart. Hij overlijdt op 11 februari 1850 om vier uur ‘s middags, amper 31 jaar oud. Harry Spijker: „Dat is natuurlijk verschrikkelijk jong, maar je moet niet vergeten dat de mensen destijds meest-

‘Holländer gänger’ werken mee aan aanleg van kanaal al niet heel erg oud werden. Laat ik het zo zeggen, een 25-jarig huwelijk werd in de regel zelden gevierd. Dan was één van beide echtelieden waarschijnlijk al lang overleden. Of misschien wel allebei. Het leven was in het begin van de negentiende eeuw erg zwaar. Zeker de mannen werkten zich vaak letterlijk kapot. Dat moet bij Roelof Spieker ook zijn gebeurd. Zijn vrouw Anna Aleida is een stuk ouder geworden. Zij was 64 jaar toen ze in 1878 overleed.” Heel lang is Harry Spijker niet op de

hoogte van het wel en wee van de naar Amerika verhuisde Spiekers. Zij behouden in de Verenigde Staten wel hun oorspronkelijk naam, omdat ze in tegenstelling tot de Nederlandse tak van de familie niet met een taalpuritein in het gemeentehuis worden geconfronteerd. Harry Spijker had in de familiekring vaag wel eens iets opgevangen over de verhuizing van Johannes Hermannes Spieker in oktober 1889 naar Amerika. „Maar niemand kon me van de hoed en de rand vertellen.” Daar komt verandering in als de oma van Harry Spijker overlijdt. „Ze woonde bij ons in. Tijdens het opruimen van haar spullen vonden we in een doos een oude familiefoto. De naam van de fotograaf stond achterop. Er werd ook bij vermeld dat hij in Jefferson City in de staat Missouri woonde. Toen ging er bij mij onmiddellijk een lampje branden. Dat moest wel haast een foto zijn van Johannes Hermannes Spieker met zijn gezin. Ik schatte dat die foto omstreeks 1900 gemaakt moest zijn. Dat bleek achteraf ook wel te kloppen.” Via internet onderneemt Harry Spijker vanuit Hardenberg een succesvolle speurtocht naar de nazaten van Johannes Hermannes. „In 2007 ben ik in Missouri en Michigan bij ze op bezoek geweest. Het was geweldig om mijn Amerikaanse neven en nichten een keertje te zien. Ik werd ook als een verloren zoon onthaald. Iedereen was dolblij. Logisch natuurlijk. Spieker of Spijker, we blijven wel familie van elkaar.”


Dedemsvaart

20045

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 |

GZ-C12R

Een kanaal als bodemloze put

Willem Jan van Dedem liet Huize Rollecate in Vollenhove steen voor steen afbreken om zijn landhuis in de woestenij van het hoogveen weer op te bouwen. illustratie Historisch Centrum Overijssel

Van geldgebrek tot Zwols verzet. De tegenslagen die Willem Jan van Dedem, grondlegger van het Dedemsvaartkanaal, in de negentiende eeuw moet verwerken zijn gevarieerder dan de loop van het water tussen Hasselt en de oostelijker gelegen veengebieden. Het leven van de baron is nog niet vastgelegd in een biografie. Historicus Frits Schmidt werkt eraan en schreef als opmaat dit artikel voor de Stentor.

200 jaar Dedemsvaart

door Frits Schmidt

M

aandag 18 maart 1776. Na een strenge winter was een relatief zacht voorjaar aangebroken. Op huis Den Berg werd die dag Willem Jan van Dedem geboren. Zijn familie was niet van onbesproken gedrag. Grootvader Gijsbert Willem had met zijn opvliegend karakter twee van zijn knechten van het leven beroofd. De eerste keer had hij een veroordeling weten af te kopen, maar bij de tweede kon hij een vonnis niet meer ontlopen. Bij verstek, want hij was inmiddels gevlucht, werd hij veroordeeld tot onthoofding met het zwaard. De jonge Willem Jan heeft zijn in 1762 in Kleef gestorven grootvader nooit gekend. Hij groeide op in de nabij Dalfsen gelegen havezate Den Berg. Op de schouders van zijn vader rustte de zware taak de zwarte bladzijden uit de familiegeschiedenis te doen vergeten. Zijn inspanningen werden in 1790 beloond met een benoeming tot drost van Vollenhove. Dat Coenraad Willem uitgesproken oranjegezind was, zal hierbij wel hebben geholpen. Zijn schoonvader had deze hoge functie ook uitgeoefend, maar zijn schoonfamilie verkeerde anders dan hij in het kamp van de patriotten. Ongetwijfeld zal dit de onderlinge relatie tussen Van Dedem en zijn zwagers in die roerige jaren tachtig van de achttiende eeuw hebben beïnvloed. De jonge Willem Jan moet hier weinig van gemerkt hebben. Hij bezocht in die tijd de Latijnse School te Zwolle. Deze eens beroemde onderwijsinstelling werd nog maar door een dertigtal leerlingen bezocht. Hij moet een goede leerling zijn geweest, want twee keer mocht hij een prijsboek in ontvangst nemen. Na zijn Zwolse schooltijd zette hij zijn studie in Groningen en Leiden voort. Inmiddels waren de Fransen ons land binnengevallen. Zijn vader had, omdat hij weigerde de stadhouder af te zweren, zijn positie verloren. De toekomst zag er voor de adel ongewis uit.

De twintigjarige Willem Jan moet zich van deze verandering bewust zijn geweest. Het krijgen van een politieke functie zou minder vanzelfsprekend worden. Hoewel ongebruikelijk voor adellijke jongelieden sloot Willem Jan zijn studie met een promotie af. Was dit inspelen op de nieuwe tijdgeest of kwam dit voort uit ambitie? We weten dat hij leergierig was, want toen hij samen met zijn vrouw, Judith van Marle, in Deventer woonde, volgde hij extra lessen in landmeten. Haar vader, Gerrit Willem van Marle, was in de patriottentijd in Zwolle tot burgemeester gekozen. Hij behoorde tot de gematigde factie. Maar ook hij moest in 1787, toen de stadhouderlijke macht

Veel tegenslagen voor grondlegger Dedemsvaartkanaal hersteld werd, zijn politieke functie afstaan. Acht jaar later, toen de Fransen kwamen, herrees zijn ster. Hij werd zelfs lid van de Nationale Vergadering, maar ook nu brak zijn gematigde opstelling hem weer op. Bij de eerste staatsgreep werd hij door de radicalen gearresteerd. Tijdens zijn hechtenis stierf zijn vijfjarige zoon. Zijn begrafenis mocht hij niet bijwonen. In juli 1798 werd hij min of meer verbannen naar zijn in Dalfsen gelegen buiten. Nog geen jaar later overleed hij. Judith was toen zestien jaar. Willem Jan moet zijn schoonvader niet of amper gekend hebben. Wel kwam hij in aanraking met z’n ideeën. In zijn nalatenschap zat een ontwerp voor een kanaal dat Hasselt met de in het oosten gelegen veengebieden zou moeten verbinden. Willem Jan stelde de plannen van zijn schoonvader bij. Wilde dit kanaal ook op de lange termijn rendabel zijn, dan moest het breder worden uit-

gevoerd. Het terugverdienen van de in- Voor Van Dedem was de hele ondernevesteringen zou daardoor wel langer ming alleen maar een bodemloze put gaan duren. Om de tussenliggende pegeweest. riode te kunnen overbruggen was dus Zijn begrafenis in 1851 mondde uit in voldoende kapitaal nodig. Van Dedem een soort huldeblijk. Twee predikanten had dit niet. In 1825 werd hij door geld- streden daarbij om de eer als eerste de gebrek gedwongen zijn onderneming te- grafrede te mogen uitspreken. Beide gen de helft van de waarde te verkopen. voorgangers waren nog aan het redeWel kon hij na een paar jaar het kanaal twisten toen het hoofd van de zeshonmet hulp van een nieuwe geldschieter derd meter lange begrafenisstoet het terugkopen, maar al na enige tijd ontkerkhof naderde. De predikant van Destond er onenigheid tussen beide parti- demsvaart handelde snel. Hij verliet het cipanten. De geldschieter, die voor de terrein en via een woonhuis wist hij winst op korte termijn ging, won en zich aan het hoofd van de stoet te plaatWillem Jan werd op een zijspoor gezet. sen. De predikant van Avereest, die zijn Net als bij zijn schoonvader stootten collega uit het oog had verloren, keek zijn plannen op tegenstand van Zwolle. dan ook verrast op toen zijn opponent De stad was fel tegen het nieuwe kadoor deze zet als eerste bij de groeve naal, omdat de stad er concurrentie van aankwam en als eerste het woord nam. verwachtte voor haar via de Vecht loNadien raakte Van Dedem min of meer pende handel. De Zwolse lobby was in de vergetelheid. Ondanks het feit dat sterk. Toen koning Lodewijk Napoleon hij een groot gebied van Overijssel tot Overijssel bezocht, vreesde men dat ontwikkeling en bloei heeft gebracht, Van Dedem zijn plannen aan de koning zijn er relatief weinig publicaties over zou voorleggen. Hij wist echter zijn tehem verschenen. genstanders in slaap te sussen. In Deventer ontmoette hij de vorst wel, maar de plannen kwamen niet ter sprake. Toen Lodewijk Napoleon echter in Hasselt aankwam, werden hem door stadssecretaris mr. Zacharius Tijl twee schetsen voorgelegd. Eén van het door Zwolle gesteunde tracé waarbij de bevaarbaarheid van de Vecht werd verbeterd en één van het nieuw te graven kanaal. Lodewijk Napoleon had weinig bedenktijd nodig. Het Vechttracé bleef ondanks de voorgenomen verbeteringen kronkelig. Zijn keuze viel op het nieuwe kanaal. Een paar maanden later ging de eerste spade de grond in. Deze overwinning werd gevolgd door teleurstellingen. In 1845 ging het kanaal vanwege geldgebrek voor de tweede keer in andere handen over. De provincie werd de nieuwe eigenaresse. Tragisch was dat dit op een moment gebeurde dat de landbouwprijzen aantrokken, dat de verveningen op hun hoogteDe leergierige Van Dedem volgde extra punt waren en dat dus optimaal gebruik van het kanaal gemaakt werd. De lessen landmeten. illustratie Historisch Centrum Overijssel inkomsten lieten een stijgende lijn zien.


Dedemsvaart

200

46 | Dinsdag 16 juni 2009

de Stentor

GZ-C14

Van graver tot miljonair De eerste mens aan de Dedemsvaart was een graver. Daarna kwam de turfsteker die voor voorspoed zorgde. Ook de landbouwer zag zijn kans schoon en toen de industrie aan de Dedemsvaart begon op te leven, werden weer nieuwe ondernemers geboren. Er is in twee eeuwen tijd veel veranderd, maar niet alles. door Sander Wageman

A

ls de nazaten van de eerste bewoners aan de Dedemsvaart nu in de spiegel kijken, zien ze dan nog iets terug van die eerste veenpioniers? Zit het ondernemerschap in de genen? Is de arbeidsethos bij de geboorte meegegeven, van generatie op generatie? Professor Rolf Hoekstra is geneticus aan de Universiteit van Wageningen. Hij onderzoekt onder meer waarom bepaalde bevolkingsgroepen zich op een bepaalde wijze ontwikkelen. „Sommige karaktertrekken, zoals bijvoorbeeld zuinigheid bij Zeeuwen of stugheid van de Groningers, worden denk ik veel meer bepaald door opvoeding en omgeving, dan door genetische factoren. Lichamelijke kenmerken, zoals lichaamsbouw en vatbaarheid voor ziek-

Lange turf graven. Pentekening van Jacob Drent.

tes, zullen een sterker genetische oorzaak hebben. Maar je moet je wel bedenken dat het bij mensen langzaam gaat. Het zijn processen waar vaak honderden generaties voor nodig zijn. Als we een generatie gelijk stellen aan 25 jaar, dan is een paar honderd jaar nog niets.” De kans dat er dus Dedemsvaarters rondlopen die nog de rugpijn van hun turfstekende voorvaders voelen, is vrijwel nihil. Uiterlijke kenmerken van die eerste Dedemsvaarter zullen ook volgens geneticus Frans van Dam van het ‘Centre for Society and Genomics’ zeer waarschijnlijk niet meer te herkennen zijn bij zijn achter, achter, achter kleinkind dat nu leeft. „Spierontwikkeling als gevolg van lichamelijke arbeid wordt niet via de kiembaan aan de volgende generatie doorgegeven. Het nageslacht moet dus weer stevig aan het werk om net zo’n sterke bouw te krijgen als de ouders”, legt Van Dam uit. Daarmee is duidelijk dat het turfstekersbloed niet letterlijk nog door de aderen van zijn nazaten stroomt. Genetisch gezien is het vrijwel onmogelijk dat er fysieke kenmerken zijn doorgegeven aan de huidige generatie. Toch wil dat niet meteen zeggen dat er helemaal geen overeenkomsten zijn met die ondernemende, hardwerkende en robuuste Dedemsvaarter van begin negentiende eeuw en die van bijna twee eeuwen later. Gerrit Klein woont in Dedemsvaart. Zijn betovergrootvader vestigde zich daar rond 1830 om als turfschipper een

eerlijke boterham te verdienen. „Het was een zware job. Net als veel andere taken in en rond de venerijen. Mensen kwamen voor de werkgelegenheid overal vandaan. Maar met name uit Duitsland en Drenthe”, weet Klein uit naslagwerk en de overlevering. „Overigens zul je weinig van de originele Dedemsvaarters meer terug vinden in dit gebied. De mensen die het kanaal in 1809 en de jaren er na met de hand moesten graven waren vooral Duitse arbeiders. Die kwamen naar de plekken waar het werk was. Als dat er op zat, verkasten ze weer naar nieuwe uitdagingen.” De oevers van de vaart werden tweehonderd jaar geleden dus bevolkt door avontuurlijke krachtpatsers. Mannen die het

Zit ondernemerschap Dedemsvaarters in de genen? harde werk niet schuwden en zich staande hielden door te gaan waar het werk hen bracht. Als zich in een gebied zo’n selectie van ondernemende mensen vestigt, is het volgens professor Paul de Graaf, socioloog en hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, zeer goed mogelijk dat die eigenschappen generaties later nog altijd kenmerkend zijn voor de mensen in dat gebied. „Ik denk dat die houding, dat je dus heel hard moet werken voor je brood, zeer goed van vader op zoon doorgegeven kan

zijn. Zo was het in de kolenmijnen ook gebruikelijk dat de mijnwerkers trots waren op hun baan, ook al was die fysiek zeer zwaar. Al zou je ze een andere, betere baan hebben aangeboden, dan zouden ze die afwijzen omdat ze liever ondergronds werken. Mogelijk dat de turfstekers aan de Dedemsvaart ook zo’n instelling hadden.” De tweede generatie Dedemsvaarters was honkvaster, maar zeker niet minder ondernemend. Dat waren de mannen die op de venerijen werkten. Turfsteken was ook een loeizware baan, maar één die - in tegenstelling tot het graven - wel enige kennis vereiste. Dankzij de vaart ontstond er een industrie. Turfstekers, -schippers, -verkopers. De kalkovens werden belangrijk. En zo werd het drukker en drukker op het eens verlaten, zompige land langs de pas gegraven Dedemsvaart. Het ondernemerschap zorgde dat het jonge gebied tot op de dag van vandaag floreerde. Wie zich tegenwoordig dus afvraagt waarom Hennie van der Most (bijzonder ondernemer), Jan Veurink (vierde generatie van transportbedrijf Veurink), Albert Kruidhof (investeerder), de familie Bemboom (van attractiepark Slagharen), Herman Wehkamp (oprichter van het gelijknamige postorderbedrijf) en Mien Ruys (internationaal tuinarchitect) allen zo succesvol zijn, hoeft eigenlijk alleen maar te weten waar deze ondernemers hun wortels hebben liggen. Inderdaad, aan de oevers van de Dedemsvaart. Met dank aan baron Willem Jan van Dedem.

illustratie collectie Historische Vereniging Avereest


Dedemsvaart

200

de Stentor Dinsdag 16 juni 2009 | 47

GZ-C14R

Bij de 200ste verjaardag van de Dedemsvaart wordt op 9 juli symbolisch een start gemaakt met het weer open graven van het kanaal. Als het aan de lokale historici ligt is dit het begin van een lobby die ertoe moet leiden dat de vaart weer haar oude glorie terug krijgt. Niet dat er een groot economisch belang mee is gediend, wel dat het een eerbetoon is aan het kanaal waar de aangrenzende dorpen hun bestaan aan te danken hebben. door Guido Kobessen

Dedemsvaart zou Dedemsvaart niet zijn zonder de Dedemsvaart. Het dorp ontstond door de vestiging van verveners en arbeiders na de aanleg van het kanaal.

foto Sacha Wunderink

Tussen emoties en eerbetoon

A

Als er genoeg geld was gespaard, veranderden deze hutjes in huizen van steen, zodat er geleidelijk aan een dorp ontstond. Van de arbeiders was een groot gedeelte afkomstig uit Duitsland, waar toen te weinig werk was. „Bekende voorbeelden zijn Wehkamp en Bemboom, de eigenaarsfamilie van attractiepark Slagharen”, licht De Weerd toe. Andere plaatsen bestonden al voor de komst van de Dedemsvaart, maar kwamen pas tot volle bloei door het kanaal. Nieuwleusen bijvoorbeeld maakte een economische groei door die er nooit zou zijn geweest zonder het water. Het kanaal kwam strak langs een paar boerderijen te liggen in het toenmalige buurtschap Den Hulst, het huidige noordelijke deel van Nieuwleusen. Door de aanleg van de vaart kwam het gehucht tot bloei, net als andere plekken waar in het kanaal een sluis was aangelegd. Hier moest zowel het weg- als waterverkeer enige tijd stil liggen, waardoor er tijd was voor een borrel of een boodschap. Slimme ondernemers begonnen op deze plekken dan ook voorzichtig met een winkeltje, een bakkerij of een café. Dit groeide in de loop der tijd steeds meer uit, maar tot echte noemenswaardige industrie leidde het niet. Tot 1904, toen de Union-fabriek in Nieuwleusen werd gevestigd. De bouwmaterialentak van het bedrijf gebruikte het kanaal vooral voor de aanvoer, de Union-fietsen werden veelvuldig over het kanaal via Hasselt naar het westen van het land vervoerd. Ook Hasselt bestond al lang voor de aanleg van het kanaal. In de Middeleeuwen floreerde de stad, na 1600 kende de stad economisch een terugval. Het kanaal kwam als geroepen. „De aansluiting van het kanaal op het Zwartewater had veel impact op de bedrijvigheid, economie en industrie in Hasselt”, stelde Hilma Tieks, voorzitter Hasselt bestond al lang voor de aanleg van het kanaal, maar kwam door de Dedemsvaart weer volop tot van de Historische Vereniging Hasselt bloei. foto Sacha Wunderink eerder in de Stentor. Veel ondernemers mateurhistoricus Jacob de Weerd, voorzitter van museum Palthehof in Nieuwleusen, ziet het al voor zich: „Ik snap wel dat het niet van de een op het andere moment zal gebeuren, maar ook al is het over dertig, veertig jaar, het zou prachtig zijn als de vaart weer wordt hersteld.” Het museum heeft, net als de Kalkovens in Dedemsvaart en het Oude Stadhuis in Hasselt, dit jaar een tijdelijke expositie over 200 jaar Dedemsvaart*. De exposities bestaan vooral uit foto’s uit de oude doos die het leven rond de vaart laten zien, ooit een belangrijke ader in de dorpen. „Zonder de Dedemsvaart had deze streek er heel anders uitgezien”, zegt De Weerd. Het kanaal

zorgde voor economische voorspoed, maar ook het sociale leven bloeide op. Veel ouderen van nu hebben er leren zwemmen en schaatsen. Het idee van baron Willem Jan van Dedem om een kanaal aan te leggen, had grote gevolgen voor het leven in deze streek. Door het turfsteken maakte drassig veengebied plaats voor vruchtbare landbouwgrond. Arbeiders en verveners vestigden zich in deze streek, waardoor dorpen ontstonden als Dedemsvaart en Balkbrug. Verveners bouwden dichtbij hun werk hun vaak riante woningen. De arbeiders bouwden een hutje om in te wonen, want velen woonden niet in de directe omgeving.

vestigden zich aan de stadsgracht, waar de schippers hun boodschappen konden doen. Ook de scheepsindustrie en de aan de scheepvaart gerelateerde bedrijvigheid als zeilmakerij en touwslagerij nam flink toe. Het succes van het kanaal werd tevens haar ondergang. De inwoners van de dorpen en de industrie langs het kanaal maakten dat er goede verbindingen op de weg noodzakelijk werden. Die kwa-

‘Zonder de vaart had deze streek er heel anders uitgezien’ men er, maar dat ging wel ten koste van de vaart. Na de Tweede Wereldoorlog liep ook het turfgraven terug. Bovendien nam vrachtverkeer over de weg een voornamere rol in dan het vervoer over water. Ter illustratie: de tonnagecijfers voor de Lichtmissluis waren tussen 1951 en 1961 teruggelopen van 536.000 ton naar 210.000 ton.** Toen de vaart werd dichtgegooid, was er van tegenstand dan ook nauwelijks sprake. Eeuwig zonde, vinden historici als De Weerd. Waarom? „Het is toch prachtig als je naar die foto’s kijkt hoe het hier ooit geweest is.” De hernieuwde belangstelling voor het kanaal is gestoeld op emoties, nostalgische gevoelens die naar boven komen nu de vaart door de 200ste verjaardag weer in de belangstelling staat. Een economisch belang is er echter nauwelijks meer mee gediend. De titel van de tentoonstelling is: ‘Met dank aan de baron’, een tentoonstelling rond de relatie tussen het kanaal en de ontwikkeling van Nieuwleusen. Bron: Kanaalverhalen, boekwerk van Historische Vereniging Ni'jluusn van Vrogger, mei 2009.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.