JA ARGANG 47, NR 8 / OK TOBER 2017, PRIJS € 6,95
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Dyslexie
Oefenen, oefenen, oefenen
En meer onderzoek: • Lesson Study: zo verbeter je de hele school • Tips: verpak diep leren in opdrachten • G ratis quickscan: hoe onderzoekend is jouw team?
RONDOM HET BINNENHOF PO/VO Elke maand gaan onderwijskenners, politici en bestuurders in gesprek over een brandende kwestie.
Lerarenregister: eerste stap is gezet…
D
e eerste stap is gezet op weg naar een goed functionerende professionele keten. Ondanks alle ophef ben ik er blij mee. Nog steeds focussen tegenstanders op wat ze noemen de ‘wet lerarenregister’. Maar wij als AOb zouden natuurlijk nooit hebben ingestemd met een beperkt instrument. Laten we het beestje bij de naam noemen: Wet beroep leraar en lerarenregister. Als oud-leraar zeg ik: het allerbelangrijkste is de bescherming van het beroep en erkenning van onze professionele ruimte. Het gaat niet om afvinklijstjes, maar om de inkleuring van de professie. Deze wet regelt de autonomie van het beroep en daarvoor is het heel legitiem dat je laat zien dat je je professionaliteit onderhoudt. Controle door schoolbesturen die hun leraren inschrijven in het register? Wildwestverhalen. Er zijn bijvoorbeeld ruim duizend schoolbesturen in het po. Wel zo makkelijk als zij gegevens klaarzetten voor bijna 130 duizend leraren. Dat is alles. Schoolbesturen hebben bovendien meteen zicht op het aantal onbevoegden binnen hun teams. De wet zegt dat onbevoegde leraren straks niet voor de klas mogen. Niet gek toch? Een onbevoegde arts mag ook
niet snijden: waarom zouden we met leerlingen meer risico’s nemen? Laten we afspreken hoe alle leraren tot een bevoegdheid kunnen komen en hun professionele ruimte maximaal kunnen invullen met steun in tijd en geld van de schoolbesturen. Natuurlijk, niet alles verloopt nog even soepel, getuige bijvoorbeeld de commotie over de voorlopige deelnemersvergadering. Maar besef dat het ook niet meer dan dat is: voorlopig. We wisten van tevoren dat er mensen met een stempas doorheen konden glippen die daar geen recht op hadden. We hebben nu eenmaal geen centrale kaartenbak met de namen van alle leraren in Nederland. Dit is geen Sovjetstaat en daar moeten we blij om zijn. Laten we allemaal onze professionele ruimte formuleren en benutten. Een sterke beroepsgroep in opbouw vergt een bult werk en veel vertrouwen. Is dat te veel gevraagd? ■
Liesbeth Verheggen, voorzitter Algemene Onderwijsbond (AOb).
… maar OCW moet nu een stap terug doen
O
nderwijsbeleid moet ervoor zorgen dat er beter wordt lesgegeven. Een lerarenregister kan helpen, maar is niet het voornaamste instrument. Voor kwalitatief goed onderwijs zijn nu betere randvoorwaarden nodig: lagere werkdruk, meer tijd en meer salaris. Dat heeft iedereen, inclusief lerarenorganisaties, laten liggen. Een register kan zinnig zijn: het kan een leerlijn bieden, een soort curriculum, net zoals dat voor leerlingen bestaat. Een professionele standaard met ethische code biedt een handvat, zoals vrijwel iedere goed georganiseerde beroepsgroep heeft. Daarmee hadden we moeten starten en dit had op vrijwillige basis de standaard in scholen moeten worden. Maar in Nederland zijn we helaas aan de verkeerde kant begonnen: met het controlemiddel. En wij als leraren zijn daarin meegegaan. Het lerarenregister is bovendien een inputregister, gericht op uren tellen. In een klas of team word je pas echt beter door gerichter te oefenen. Uren maken of een lezing bijwonen is niet genoeg. Een evaluatieregister met portfolio had dit, en de kritiek op een commercieel puntencircus, kunnen
ondervangen. De OESO en UNESCO formuleren inmiddels internationale standaarden voor goed leraarsgedrag. De druk om dit wereldwijd, ook in Nederland, in te voeren, zal toenemen. Ik blijf erbij dat we dat zelf moeten doen. Misschien lukt het via de deelnemersvergadering van het lerarenregister, maar die moet dan wel onafhankelijk zijn en draagvlak hebben. OCW zal een stap terug moeten doen; de deelnemersvergadering heeft handelingsvrijheid nodig, ook als ze bijvoorbeeld vraagt om een complete reset van de ICT (nu nog gefaciliteerd door OCW). Als dat lukt, hebben leraren met die deelnemersvergadering – hoe gemankeerd de stemming ook was – een middel in handen om de beroepskwaliteit te verbeteren en het beroep te verdedigen tegen druk van buitenaf. Ik zou de deelnemersvergadering adviseren: stel alles ter discussie, betrek daarbij de hele beroepsgroep, stel een professionele standaard op en ontwerp als sluitstuk een evaluatiemodel met een beter ICT-systeem, dat ook informeel leren makkelijk verwerkt. En aan de politiek: stel verplichting uit totdat we zeker weten dat het kans van slagen heeft. ■
Jelmer Evers, docent geschiedenis aan UNiC in Utrecht en betrokken bij LOF.
oktober 2017
11
PO/VO ONDERZOEK
Besturen in de black box We gaan ervan uit dat schoolbesturen het onderwijs kunnen verbeteren. Maar een overzicht van internationaal onderzoek roept vooral vragen op over hun invloed.
D
oor een bestuurlijke bril lijkt het volstrekt logisch: schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit van hun scholen. Het bestuur vormt immers het bevoegd gezag en wordt aangesproken op het reilen en zeilen van de scholen. Maar is het logisch om te verwachten dat besturen invloed hebben op de onderwijskwaliteit? Om nog maar te zwijgen over de vraag wat we eigenlijk verstaan onder onderwijskwaliteit en hoe we die kunnen meten. In een literatuurstudie hebben wij bekeken wat de wetenschap te zeggen heeft over de relatie tussen schoolbestuur en onderwijskwaliteit. We hebben 28 artikelen gevonden (zie uitgebreide verantwoording op didactiefonline.nl), uit de periode 1996-2016. Als deze één ding duidelijk maken, dan is het wel
Take-home voor beleidsmakers Er zijn tal van lijstjes en instrumenten – al dan niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek – voor besturen in omloop om ze op weg te helpen en te laten sturen op onderwijskwaliteit. Op die lijstjes staat bijvoorbeeld: ‘stel doelen’, ‘gebruik data’ en ‘zorg ervoor dat medewerkers zich ontwikkelen’. Maar deze tips zijn zo algemeen dat er weinig tegen in te brengen is. De diepere vraag is natuurlijk wat precies je doelen zijn, welke data je verzamelt en hoe, en hoe je die data vervolgens interpreteert en gebruikt. Het bestuur zal dus in gesprek moeten gaan met schoolleiders en teamleden om inhoud te kunnen geven aan de punten op al die lijstjes om ze concreet te maken. Voor beleidsmakers betekent dit dat zij op hun beurt minder directe invloed moeten verwachten van bestuurders en ze de ruimte moeten geven.
44
oktober 2017
dat er bijzonder weinig studies uitgevoerd zijn naar de relatie tussen schoolbestuur en onderwijskwaliteit. Dit is opvallend, zeker gezien de hooggespannen verwachtingen van beleidsmakers ten aanzien van besturen en hun rol in het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Kluwen Dat we zo weinig weten over de relatie tussen bestuur en onderwijskwaliteit is eigenlijk niet zo vreemd. Want als we die complexe dynamiek proberen te schetsen, ontstaat er een kluwen van lijntjes. Het is maar de vraag of we op basis van statistische analyses tot waardevolle algemene uitspraken over besturen kunnen komen. Voor elk bestuur is de bestuurlijke en demografische omgeving anders en er bestaan altijd verschillen tussen de scholen die zij besturen. Sterker nog, we weten uit studies die besturen en scholen met elkaar vergelijken dat wat voor het ene bestuur goed uitpakte, bij een ander helemaal niet bleek te werken. Deze constatering, die allesbehalve nieuw is, biedt besturen mooie kansen om samen met de schoolleiders hun maatschappelijke opdracht, namelijk goed onderwijs, in te vullen. Schoolleiders van een grootstedelijke school met kinderen van dertig nationaliteiten zullen een ander beeld hebben bij onderwijskwaliteit dan hun collega’s op een school in bijvoorbeeld Lemmer of Huizen. Zij zullen ook iets anders nodig hebben van hun bestuur. Pas op de plaats Het gebrek aan onderzoek dwingt ons wel een pas op de plaats te maken en onze verwachtingen ten aanzien van besturen te heroverwegen. Daar komt bij dat bijna alle studies (namelijk 25) die wij onderzochten in het buitenland gedaan zijn, zoals de VS (19 studies) en Engeland. Het is dan ook maar zeer
Tekst Marlies Honingh
de vraag of ze bruikbaar zijn voor de Nederlandse onderwijspraktijk. De verschillen tussen de landen zijn groot. Wanneer een studie bijvoorbeeld het belang van een goede dynamiek in het bestuur beschrijft, is het de vraag wat wij in Nederland daarvan kunnen leren: onze besturen zijn een stuk kleiner en bestaan doorgaans uit één of twee mensen. Ook hanteren wij andere bestuursmodellen en zijn onze bestuurders in veel gevallen aangesteld en niet gekozen, zoals bijvoorbeeld in de VS gebeurt. Dun bewijs Een opvallende en zorgwekkende bevinding is dat in alle studies, op één na, leerlingprestaties de maat zijn voor onderwijskwaliteit. Dit soort onderwijsonderzoek hanteert kennelijk een smalle opvatting van onderwijskwaliteit. Andere aspecten worden nauwelijks onder de loep genomen, zoals veiligheid, leerklimaat, maatschappelijke inbedding, een onderzoekende houding en tevredenheid van leerlingen en medewerkers. Dit betekent dat wij allemaal – onderzoekers, beleidsmakers, docenten, schoolleiders en bestuurders – eens moeten doordenken over onderwijskwaliteit en expliciteren wat deze behelst. Alleen zo kunnen we voorkomen dat we onderwijskwaliteit te nauw opvatten.
Ook de bewijsvoering in de studies laat soms te wensen over. We kwamen veel studies tegen die verwijzen naar eerder onderzoek zonder een noodzakelijk voorbehoud te maken over de kwaliteit daarvan. Zo kan dun wetenschappelijk bewijs op den duur gezaghebbend worden. Er zijn bijvoorbeeld relatief veel studies die besturen van zogenoemde zwak presterende en goed presterende scholen met elkaar vergelijken. Onder deze vergelijking ligt de aanname dat je zo kunt bepalen wat een bestuur moet doen om tot goede onderwijs prestaties te komen. Deze studies selecteren op de leerlingprestaties als uitkomst. Maar wetenschappelijk gezien is dat onjuist, omdat het onmogelijk is om eventuele verschillen op bestuurlijk niveau wetenschappelijk te verklaren. En dan blijft het de vraag of de verschillen in prestaties echt terug te voeren zijn op het bestuur. Wat valt er op basis van deze studies
Schoolbesturen hebben geen directe invloed
>> oktober 2017
45
COLUMN Juf Eline
Uitvliegen
'J
uffie!’ Isabelle, uit mijn ‘oude’ groep 2, slaat haar armen om me heen als ik over de gang loop. Ze zit nu in het lokaal tegenover ons, groep 3 alweer. Door de open deur gluren af en toe meer bekende koppies mijn klas in. Terwijl ik even met haar klets, spelen mijn kleuters rustig door. Zelfs Quinn, die vandaag zijn eerste dag in de groep beleeft, hobbelt al lekker mee in de ijskraam en de campinghoek. In de pauze staan ineens bijna al mijn oude groep 2’ers in de deuropening: ‘Wow, de klas is helemaal anders!’ Na de zomervakantie hebben m’n duo-collega en ik de kring en ons bureau omgewisseld; ons langverwachte nieuwe digibord moest een plekje krijgen. ‘Blijft dat de hele week zo staan?’ vraagt Ekon, vorig jaar m’n grootste belhamel, en hop, daar staat hij al in de ijskraam en koopt meteen drie ijsjes. ‘Juf, we gaan dóúchen!’ zegt Faiza elke keer als ze me ziet (vanochtend al een keer of drie). Uit haar blik spreekt een mengeling van enthousiasme en afschuw. Ze is blij om nu bij de grote kinderen te horen, maar ziet ertegen op om straks in ’r blootje tussen de anderen te staan. Dat douchen blijft meestal een dingetje tot in groep 8. ‘Ik ga niet douchen hoor,’ zegt ook Lize met een vies gezicht. ‘Jawel, joh,’ probeer ik. ‘Je gaat heel erg zweten bij de gymles van meester Martin! Dan is het juist fijn om te douchen.’ ‘Hmm’. Met een frons loopt ze terug naar haar klas. Ineens staat Ekon weer voor mijn neus. Z’n donkere ogen staan zorgelijk. ‘Juf, ik kan m’n gymtas niet vinden.’ Aha, vandaar dit bezoekje. ‘Hoe ziet hij eruit?’ vraag ik, klaar om te helpen met zoeken. ‘Blauw. Ik denk dat m’n moeder ’m is vergeten.’ Nu snap ik het… Dat is natuurlijk spannend om op te biechten aan je nieuwe juf. ‘Ach, dat is toch niet erg,’ zeg ik vrolijk en ik loop met hem mee naar m’n collega. ‘Dan gym je toch een keer op blote voeten,’ reageert ook juf Lydia. We knipogen even naar elkaar. Even later loopt mijn complete oude ploegje zwaaiend langs m’n deur, op weg naar gym. Lize stopt nog even en fluistert: ‘Ik ga toch douchen, hoor.’ Later, als ik m’n fiets van het slot haal om naar huis te gaan, rent ze naar me toe over het schoolplein. ‘Juf, weet je dat we in groep 3 letters gaan leren?’ (Nee, echt waar?) ‘Vandaag heb ik geen letter geleerd, maar een woordje. Ik weet het alleen niet meer.’ ‘Was het “ik”?’ vraag ik. ‘Ja dat was het!’ Genieten is het, zulke spontane bezoekjes. Zolang het duurt, want straks zijn ze helemaal uitgevlogen en geland in groep 3. ■
‘Juf, we gaan straks dóúchen!’ roept Faiza voor de derde keer
Eline is leraar in groep 1/2 op een basisschool in de Randstad. Ze heeft de academische pabo afgerond en een master onderwijskunde op zak.
46
oktober 2017
Vervolg van pagina 45 >> dan wel te zeggen over de invloed van schoolbesturen? De belangrijkste conclusie is dat de relatie tussen bestuur en onderwijskwaliteit indirect is. Er is geen enkele studie die wijst op een direct verband. Daarnaast blijkt de relatie tussen het bestuur en de schoolleider(s) van groot belang. Keer op keer komt naar voren dat de mogelijke invloed van besturen
Onderwijskwaliteit is breder dan alleen leerlingprestaties loopt via processen en actoren binnen de school, in het bijzonder via de schoolleider. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk wanneer je denkt aan de afstand tussen de bestuurstafel en het schoolbord in de praktijk van alledag. Veel studies gaan ervan uit dat de invloed van het bestuur top-down verloopt via de schoolleider, het schoolklimaat en het didactisch handelen, dat vervolgens de kwaliteit van de les en daarmee de prestaties van de leerling beïnvloedt. Sommige spreken zelfs van een waterval als metafoor voor de sturing die als het ware naar beneden druppelt. Maar het is de vraag of dit beeld juist is en niet te veel uitgaat van sturing van bovenaf, zonder rekening te houden met de context en dynamiek op het niveau van de schoolleider, de teams en de klassen. Het feit dat in veel studies onduidelijk blijft hoe die sturing en eventuele invloed op onderwijskwaliteit precies werkt, bevestigt onze twijfel. Zo blijven er veel vragen over de context waarbinnen de besturen opereren en hoe ze dat doen, wie ze betrekken bij de besluitvorming en welke relatie besturen en schoolleiders onderhouden met hun omgeving. Ook in de paar studies die iets meer inzicht geven in de sociale en bestuurlijke dynamiek spreken de onderzoekers uiteindelijk van een ‘black box’. ■ Marlies Honingh, Merel Ruiter en Sandra van Thiel, Een internationale vergelijking van de relatie tussen onderwijsbestuur en de kwaliteit van onderwijs in het primair en voortgezet onderwijs – Nederlands exceptionalisme? Instituut voor Management Research/Radboud Universiteit, NRO, 2017.