5 Beaufort - handboek

Page 1

5

k

Handboe kader Referentie n en s e e p ro u e eindterm met het E Conform rop aansluitende a en de da en van 2010. leerplann

ert . Tant Auteur : E n : Alexandra Pilla Tekeninge

55 2 90 4860 5 9 8 7 9  : N /4 ISB 010/0147 , K.B. : D/2 er : 60 1003 300 m 00 Brugge weg 3, 80 Bestelnum k e o th a P nv, Kleine NUR : 191 : die Keure r  e v e g it u rdelijke film pie, micro Verantwoo 12.225 uk, fotoko e g g del van dr ay be ru id m B m . ok or bo .R do is H th den blisher. re No part of maakt wor eu .– ge om the openbaar de uitgever ht by die K rmission fr gd en/of ming van © Copyrig t written pe rveelvoudi ou e toestem ve ijk ith el w ag ift m ns hr e tgav r mea de sc ze ui any othe orafgaan Niets uit de zonder vo icrofilm or wijze ook otoprint, m ke ph el t, w in op pr of by in any form reproduced

pu


2

Samen met de hoofdpersonages en een stevige ‘beaufort’ waaien we de Franstalige wereld binnen. We volgen de belevenissen van enkele jongeren uit Rijsel. Het Frans is een erg boeiende taal die door miljoenen mensen wordt gesproken. Niet alleen in Wallonië en in Frankrijk spreekt men Frans. Ook in Luxemburg, Zwitserland, Roemenië, Canada, Guadeloupe, Martinique en in nog veel andere landen wordt er Frans gesproken. Het kaartje op blz. 8 en 9 toont dit duidelijk aan. Dankzij ‘5 Beaufort’ zul je voortaan kunnen begrijpen wat je hoort in het Frans, zul je Franse contacten kunnen leggen en je uit de slag trekken bij allerlei Franse gesprekjes. De meeste aandacht wordt trouwens besteed aan luisteren en spreken. Durf te spreken, ook al maak je fouten. Je zult versteld staan van wat je na dit schooljaar al allemaal zult kunnen. Allerlei Franse tekstjes zul je kunnen lezen, begrijpen en zelfs schrijven.

Jérôme

Veel succes!

Valentine

Salomé Camille

zusje van Jérome

Louis


3

5


inhoud

4

Contact

Ik leer

Ik lees

Mijn taalboetiek Mijn uitspraak

Cultuur

1 Salut !

• iemand ontmoeten en (be)groeten • afscheid nemen

• accenten

• de klemtoon • ç —> ça • ain —> demain

• De Franstalige wereld

2 Ils vont où ?

• vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat

• het werkwoord aller

• s tussen 2 klinkers maison • in —> magasin

• liedjes

• vragen en zeggen waar iemand zich 3 Vous êtes là ? bevindt

• het werkwoord être • le – la – l’ • un – une

• oi —> moi • ou —> séjour • g —> gare

• De kaart van Frankrijk

• iemand een gelukkige verjaardag wensen • een geschenk aanbieden • je verwondering uitdrukken en bedanken

• het werkwoord avoir • een vraag stellen

• ien —> bien

• Tien beelden uit Frankrijk • lied

4 Tu as de la chance

Herhalingen Contact 1 tot en met 4 • mezelf en iemand anders voorstellen • spreken over mijn familie • zeggen waar ik van houd • de getallen tot 20

• We leren onze vrienden beter kennen. • e-mail • 1 toneelstukje

• werkwoorden op -er

• ll —> fille

• Lille (Rijsel)

• vragen en zeggen hoe laat het is • vragen en antwoorden geven 6 Il est temps ! i.v.m. opstaan, ontbijten en vertrekken naar school

• Trois repas par jour

• de nabije toekomst (le futur proche) • tu of vous

• ss —> boisson

• lied

• meervoud lidwoorden en zelfstandige naamwoorden

• i —> livre • î —> dîner

• het bijvoeglijk naamwoord - m. / vr. - mv.

• ph —> photo • eau —> beau • au —> chaud

• Qui va acheter quoi ? (gesprekjes)

• het werkwoord faire • de ontkenning met ne ___ pas, ne ___ plus

• c —> course

• En promotion (reclame) + 3 toneelstukjes

• il y a ___ • il n’y a pas de ___ • ‘de’ na ontkenning

• o —> kilo • ô —> bientôt • o —> école

5 Comment tu t’appelles ?

• spreken over mijn klas 7 Le professeur est très • vragen en zeggen waar iemand zich gentil bevindt 8 Elles ont les cheveux blonds

• iemand beschrijven • vragen en zeggen waar iemand is • kleuren benoemen

• Vive la rentrée (e-mail)

• Voilà ma famille (verhaal)

• Het onderwijs in Frankrijk

Herhalingen Contact 5 tot en met 8 • boodschappen voorbereiden • uitdrukken wat 9 De quoi as-tu ik nodig heb besoin ? • hulp aanbieden • de ontkenning gebruiken

10 Et avec ça ?

• boodschappen doen • iets op een beleefde manier bestellen • heel wat artikelen benoemen • vragen en zeggen hoeveel iets kost

• De Franse keuken


5

Contact 11 Un peu plus loin

Ik leer • de weg vragen en uitleggen

Ik lees • Une invitation (e-mail)

• Un petit chien ou un petit chat ?

12 C’est mon chouchou

• spreken over mijn lievelingsdier

Herhaling

Contact 9 tot en met 12

13 Quelle belle  maison !

• vragen en zeggen waar iemand graag woont • een huis tonen en er de delen van benoemen

14 Qui est à l’appareil ?

• iemand aan de telefoon vragen • een telefoon­ gesprek voeren • vragen of iemand vrij is en een afspraak maken

• La chambre de Salomé (verhaal)

• Fabrice aime téléphoner (stripverhaal)

• On fait une pizza (recept) • Au café, un monsieur mange des croissants… (strip) + 2 toneel­ stukjes

15 On a très faim

• zeggen wat ik (minder) graag eet • hulp aanbieden • de tafel dekken

16 Je peux regarder  la télé ?

• mijn mening zeggen over iets • de toelating vragen • zeggen welk tvprogramma ik wil bekijken

Herhaling

Contact 13 tot en met 16

17 Ce n’est pas grave

• zeggen dat ik mij niet goed voel en uitleggen waar ik pijn heb • vragen en zeggen waarom iemand niet op school is

18 Je peux revenir  chez vous ?

• een vakantievoor­ stel aanvaarden • groeten overbrengen

19 Il va faire beau

• zeggen welk weer het is • zeggen welk weer het wordt

• Qu’est-ce que tu aimes voir ? (télé TNT programmes)

• Arnaud est malade (gebruiks­ aanwijzing)

• Un e-mail / un courriel de remerciement

• Météo-France (nieuwsitem = weerbericht)

• Des panneaux pour vous aider ! (opschriften) + 2 toneelstukjes

20 Vive les vacances !

• vakantieplannen bespreken

Herhaling

Contact 17 tot en met 20

Mijn taalboetiek Mijn uitspraak • het voorzetsel à • het gebruik van à of  chez

• e —> chercher • é —> école • e —> debout

• mon – ton – son • ma – ta – sa

• e —> berger • è —> après • ê —> prêt • ai —> maison • aî —> maître

Cultuur

• lied

• mes – tes – ses • het werkwoord venir

• ch —> chambre • ier —> escalier • ière —> derrière

• werkwoorden op -ir, type partir – sortir – dormir

• an —> instant • en —> entrée

• het gebruik van ‘on’ • het werkwoord vouloir

• on —> mon • aim —> faim

• ce(t) – cette – ces • het werkwoord pouvoir

• u —> amusant • eu —> je peux • un —> lundi

• au – à l’ – à la – aux

• oeur —> soeur • eu —> heure

• du – de l’ – de la – des

• g —> plage • ll —> mille

• quel(s) – quelle(s) • à of  en voor een transport­middel

• i —> pied

• gedicht: L’été

• à / en / au(x) voor steden en landen

• ou —> louer

• lied • En vacances en Wallonie

• Paris ( Parijs) • lied

• Les loisirs en France (vrijetijdsbesteding)


Contact 1

6

Salut !

BEELDFRAGMENT BEKIJKEN

Valentine Jérôme Valentine

Bonjour Jérôme. Bonjour Valentine. Ça va ? Oui, ça va. Ah ! Voilà Salomé.

Jérôme Salomé Jérôme

Salut Salomé. Comment ça va ? Ça va bien ! Et toi ? Moi ? Très bien.

Na een kort samenzijn wordt er afscheid genomen.

Salomé Jérôme

Au revoir Jérôme. Salut Valentine. À bientôt.

Jérôme Valentine Jérôme

À demain Valentine. Non. À ce soir Jérôme. Ah oui. À ce soir.

Je leert

• iemand ontmoeten en (be)groeten • afscheid nemen


7

Nieuwe woorden à bien comment et

tot goed hoe en

moi toi très

ik, (met) mij jij, je, (met) jou zeer, heel, erg

Au revoir. À bientôt. À demain. À ce soir. Voilà… oui <–> non

Tot ziens. Tot gauw. Tot morgen. Tot vanavond. Daar heb je … / Daar is/zijn … ja <–> neen

Structuren en uitdrukkingen bonjour salut Ça va ? Comment ça va ? Ça va (très) bien.

goedendag hallo, dag Gaat het ? Hoe gaat het? Het gaat (zeer) goed.

Het klankenhoekje LUISTERVAARDIGHEID

SPREEKVAARDIGHEID

bonjour – salut – au revoir – bientôt – demain In de Franse taal leggen we de klemtoon op de laatste lettergreep. De laatste letter van een woord wordt zelden uitgesproken. Jérôme – Valentine Als het woord eindigt op een doffe -e leggen we de klemtoon op de voorlaatste lettergreep.

Ç als in ça wordt als een s uitgesproken.

Begroeten ze elkaar of nemen ze afscheid ? Werkboekje pag. 1 LUISTERVAARDIGHEID

Luister aandachtig naar de cd. Begroeten ze elkaar? Plaats een kruisje. Nemen ze afscheid? Kleur het bolletje.

Mijn taalboetiek In de Franse spelling worden veel accenten gebruikt. Kopieer die zorgvuldig in je werkboek. é è – à

Salomé très – voilà

ô ç

bientôt – Jérôme ça – François

Werkboekje pag. 1. Oefeningen 1 tot en met 4 SCHRIJFVAARDIGHEID

Franse voornamen LUISTERVAARDIGHEID LEESVAARDIGHEID

Antoine - Arnaud - Amélie - Cécile - Camille - Claire - Louis - Manon - Julie - Julien - Louise - Margot Marie - Mathieu - Simon - Sophie - Valérie - Olivier - Christophe - Hélène - Cédric - Jeanne - Nicolas Valérie - Philippe - Céline - Thomas

Ons eerste Franse gesprek GESPREKSVAARDIGHEID

Kies een Franse voornaam uit het lijstje hierboven, schrijf die op een kaartje en speld dit op. We spelen het lesje « SALUT ». Je begroet enkele klasgenoten en je neemt afscheid. Bonjour.

Salut. Et toi ?

Comment ___ ? Très bien.

Au revoir.

À demain. À bientôt. À ce soir.


8

De Franstalige wereld

Landen waar Frans gesproken wordt (volledig of gedeeltelijk)


9

In de wereld zijn er ongeveer 160 000 000 francofonen. Men zegt van iemand dat hij francofoon is als hij geregeld Frans spreekt. In bepaalde landen is Frans de moedertaal of één van de moedertalen, bv. in België en in Zwitserland. In bepaalde landen is Frans de officiële taal en de moedertaal, bv. in Frankrijk, in de Canadese provincie Québec en in overzeese landen als Guadeloupe, Guyana, Martinique en La Réunion. In andere landen is Frans de gebruikelijke taal bij een deel van de bevolking, bv. in Luxemburg, Vietnam, Madagascar en heel wat voormalige Franse kolonies in Afrika.

Werkboekje pag. 8 SCHRIJFVAARDIGHEID


Contact 2

10

Ils vont où ?

BEELDFRAGMENT BEKIJKEN

Salomé Louis Salomé

Bonjour Louis. Salut Salomé. Tu vas où ? Je vais à la gare.

Louis Salomé Louis Salomé

Voilà Jérôme. Il va où ? Il va à la maison. Et Thomas ? Et Manon ? Ils vont où ? Ils vont au magasin.

Louis Salomé Louis Salomé Valentine Salomé

Voilà Valentine. Où ça ? Là, avec Camille. Salut Valentine. Salut Camille. Vous allez où ? Nous allons à l’école. Déjà ? À bientôt, alors.

Je leert

• vragen en zeggen waar iemand naartoe gaat


11

Nieuwe woorden l’école la gare le magasin la maison

de school het station de winkel het huis

aller

gaan

à (au) alors avec déjà

naar dan met (nu) al

là où

daar waar

je tu il elle nous vous ils elles

ik jij, je hij zij, ze wij, we jullie, u zij, ze zij, ze

Structuren en uitdrukkingen Tu vas où ? Je vais à la gare. Il va où ? Il va à la maison.

Waar ga je naartoe? Ik ga naar het station. Waar gaat hij naartoe? Hij gaat naar huis.

Elles vont où ? Elles vont au magasin. Vous allez où ? Nous allons à l’école.

Waar gaan ze naartoe? Ze gaan naar de winkel. Waar gaan jullie naartoe? We gaan naar school.

Het klankenhoekje LUISTERVAARDIGHEID

SPREEKVAARDIGHEID

Een s tussen twee klinkers wordt als een z uitgesproken. une maison – un magasin – je vais à ___ – tu vas à ___ Let op de verbinding. Je vais à ___ – Elles vont au magasin. – Nous allons à ___

Waar gaat iedereen naartoe? GESPREKSVAARDIGHEID SPREEKVAARDIGHEID

Tu vas où ?

Je vais ___

Claire va où ?

Elle va ___

Antoine va où ?

Il va ___

Vous allez où ?

Nous allons ___

à la maison

au magasin

à la gare

à l’école

Werkboekje pag. 2 LUISTERVAARDIGHEID

Luister aandachtig naar de cd. Verbind de personen met de plaats waar ze naartoe gaan.


12

Mijn taalboetiek Het werkwoord aller (gaan) je vais

ik ga

nous allons

wij gaan

tu vas

je gaat

vous allez

jullie gaan / u gaat

il va

hij gaat

ils vont

zij gaan

elle va

zij gaat

elles vont

zij gaan

Ils of elles Julien et Nicolas vont à la maison. ——> Ils vont à la maison. Julien et Marie vont à la maison. ——> Ils vont à la maison. Sophie et Marie vont à la maison. ——> Elles vont à la maison.

Dit leren we later: à + la à la maison à + l’ à l’école à + le  =  au magasin

2 of meerdere jongens = ils 2 of meerdere meisjes = elles 1 jongen + 1 of meerdere meisjes = ils

We oefenen ‘mijn taalboetiek’ GESPREKSVAARDIGHEID SPREEKVAARDIGHEID

Oui, je vais au magasin.

Pierre va à la gare ?

Oui, il va à la gare.

Liselotte va à l’école ?

Non, elle va à la maison.

Vous allez à la gare ?

Non, nous allons à l’école.

e

Tu vas au magasin ?

Gebruik de juiste vorm van het werkwoord aller.

s vont lle

il va

Cédric ___ où ?

Il ___ là.

Elles ___ où ?

Elles ___ à l’école.

Louise ___ où ?

Elle ___ à la maison.

Ils ___ où ?

Ils ___ au magasin.

us allez

as

Je ___ à la gare. vo

Tu ___ où ?

tu v

Christophe va où ?

___ va à la maison.

Et toi ? Tu vas où ?

___ vais au magasin.

Vous allez où ?

___ allons à la gare.

Voilà Camille et Claire !

___ vont où ?

Voilà Julie et Arnaud !

___ vont déjà à l’école.

on

s

Vul aan met je, tu, il, elle, nous, vous, ils of elles. ll nous a

je vais

Werkboekje pag. 2 en 3. Oefeningen 1 tot en met 7 SCHRIJFVAARDIGHEID

Waar gaan ze naartoe? GESPREKSVAARDIGHEID

Kies een Franse voornaam uit het lijstje op blz. 7, schrijf die op een kaartje en speld het op. We spelen in groepjes van 2, 3 of 4. We groeten, stellen de passende vraagjes en antwoorden. Tu vas où ?    Voilà ___   Il/Elle ___ où ?    Bonjour ___ Ils/Elles ___ où ?    à la gare Je ___    à la maison Ils/Elles ___ Il/Elle ___    au magasin Salut ___     Nous ___    à l'école Vous ___ où ?


13

Chanson Bonjour Refrain : Bonjour, bonjour  Comment ça va ?  Bonjour, bonjour  Ça va et toi ?  Bonjour, bonjour  Ça va très bien  Bon bon bon bonjour

Refrain 2 x

Bonjour Philippe, bonjour Sophie  Bonjour Antoine et Hélène  Bonjour Cédric et Nicolas  Bon bon bon bon bon bonjour !!

Salut salut  À bientôt  À demain, à ce soir  Oui oui oui À bientôt Non non  Au revoir

Bonjour Emma, Élias Bonjour Baptiste et Sophia Bonjour Guillaume et Amélie Bon bon bon bon bon bonjour Refrain

Chanson Tu es où ? Tu es où ?  Tu es où ?  Tu es où où où ?  Tu es dans le garage

Il est où ?  Il est où ?  Il est où où où ?  Il est dans le bureau

Tu es où ?  Tu es où ?  Tu es où où où ?  Tu es dans le séjour

Tu es sûr ?  Je suis sûr !  Il est là, il est là…  là ! ! ! !

Tu es où ?  Tu es où ?  Tu es où où où ?  Tu es dans le bureau

Elles sont où ?  Elles sont où ?  Elles sont où où où ?  Elles sont dans le garage

Tu es sûr ?  Je suis sûr !  Tu es là, tu es là…  là ! ! ! !

Elles sont où ?  Elles sont où ?  Elles sont où où où ?  Elles sont dans le séjour

Il est où ?  Il est où ?  Il est où où où ?  Il est dans le garage

Elles sont où ?  Elles sont où ?  Elles sont où où où ?  Elles sont dans le bureau

Il est où ?  Il est où ?  Il est où où où ?  Il est dans le séjour

Tu es sûr ?  Je suis sûr !  Elles sont là, elles sont là elles sont là, elles sont là…  là ! ! !


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.