Hoofdstuk 3 Brood op de plank
Welke factoren stimuleerden de landbouw in middeleeuws West-Europa?
Fenestra
a Bestudeer onderstaande bronnen en kruis aan tot welk domein ze behoren.
Anoniem, keerploeg, Luttrell Psalter, miniatuur, ca. 1320-1340.
De uitvinding van de keerploeg rond 1200 was een belangrijke middeleeuwse technologische innovatie. Boeren konden vanaf dan kleigronden bewerken. Kleigrond is vruchtbaarder dan andere grondsoorten en dus ideaal voor de landbouw.
William R. Shepherd (1871-1934), plan van een fictief middeleeuws domein, historical atlas, New York, 1911.
Dit plan toont hoe het domein van een heer in de vroege middeleeuwen (476-1000) ingedeeld was.
Het domein bestond uit een versterkte boerderij (het huis van de heer), huizen van de boeren, een kerk, landbouwgrond, bos en een molen.
b IJk de tijdlijn en plaats er bovenstaande bronnen op.
Replica van een vroegmiddeleeuwse boerderij, Schothorst, ca. 2000.
Deze reconstructie van een boerderij in het Nederlandse Schothorst werd gebouwd naar een origineel uit het begin van de 9e eeuw. Een horst is een hooggelegen gebied met zandgrond te midden van een laag en drassig terrein. Vroeger noemde men een schuur ook wel een schot.
Queen Mary meester (ca. 14e eeuw), horige boeren, Queen Mary Psalter, miniatuur, ca. 1310-1320. Horige boeren mochten een lap grond van de heer bewerken in ruil voor een deel van de oogst. De grond bleef weliswaar eigendom van de heer. Bovendien moesten ze de grond van de heer bewerken en hem in tijden van oorlog bijstaan.
Replica van een middeleeuwse hoogoven, Norberg, Zweden, 2016.
Deze reconstructie van een hoogoven werd gebouwd naar een origineel uit de 12e-13e eeuw. Door middel van hoogovens kon men ijzer beter bewerken. Dit leidde onder andere tot betere landbouwwerktuigen, zoals de keerploeg.
Gebroeders Van Limburg (ca. 1385-1416) en Barthélemy van Eyck (?-1470), oktober, Les Très Riches Heures du Duc de Berry, miniatuur ca. 1410-1416.
‘Les Très Riches Heures du duc de Berry’ is een rijk geïllustreerd getijdenboek. Op de afbeelding voor de maand oktober zie je land dat wordt omgeploegd en geëgd. Rechts zie je een landarbeider die aan het zaaien is en links zie je een andere boer te paard die met een eg over de akker gaat om het zaaigoed met grond te bedekken.
Ontrafeld
1 LANDBOUWREVOLUTIES EN -INNOVATIES
neolithische revolutie
introductie landbouw in onze streken
industrialisatie, kunstmest en pesticides
vierslagstelsel
1550
keerploeg en gareel
1200
introductie drieslagstelsel
domesticatie van het paard (Oekraïne)
1850 P
domesticatie van de kalebas
eerste ploeg (Mesopotamië)
uitvinding van de sikkel start intensieve landbouw (Mesopotamië)
9000
domesticatie van graan (tarwe, emmer)
tweeslagstelsel (Griekenland en Rome)
250 eerste watermolens (Griekenland)
50
eerste windmolens (Griekenland)
1150
eerste windmolens in West-Europa
1900
biolandbouw, genetische manipulatie
a Doorheen de geschiedenis zien we dat de mens steeds naar manieren zocht om de voedselvoorziening te optimaliseren. Welke landbouwinnovatie was volgens jou de belangrijkste? Bespreek.
b De landbouwinnovaties volgden elkaar doorheen de tijd steeds sneller trager op. Verklaar je antwoord.
c Vooruitgangsdenkers gaan ervan uit dat de mens zich steeds verbetert en steeds gevarieerder en gezonder gaat eten. Markeer in onderstaande bron waarom zij het mis hebben.
“De neolithische revolutie wordt vaak gezien als een grote stap voorwaarts, maar historicus Yuval Harari zegt dat de landbouwer er slechter aan toe was dan de jager-verzamelaar. Verzamelaars aten veel verschillende voedingsmiddelen (noten, vruchten, eieren, paddenstoelen …). De landbouwer was vaak afhankelijk van één soort basisvoedsel, zoals tarwe, aardappelen of rijst. Oorlog, plagen of onverwachte weersveranderingen konden plotsklaps grote bevolkingsgroepen in hongersnood doen storten. Dag in, dag uit stond de boer op het land harder dan zijn voorouders te werken, maar hij leed wel vaker honger dan de jager-verzamelaar.”
Bron: op basis van Yuval Noah Harari (1976-heden), Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, Amsterdam, Thomas Rap, 2017
In de middeleeuwen was er veel honger. Liefdadigheid was voor velen cruciaal om te overleven.
2 EEN GESLOTEN LANDBOUWSAMENLEVING
a Welk landbouwproduct hebben onderstaande voedingsmiddelen gemeenschappelijk?
Vandaag eten we heel wat graanproducten, maar voor de gewone middeleeuwers vormden granen de basis van het dieet. ‘s Morgens en ‘s avonds aten de boeren roggebrood, graanpap of een stoofpot van tarwe en groenten. Dit papperige goedje spoelden ze door met gerstebier.
b Vaak zien we het middeleeuwse boerenleven door de ogen van de adel. ‘Les Très Riches Heures du duc de Berry’ is hier een voorbeeld van. Dit is een getijdenboek van de hertog van Berry uit de 15e eeuw waaraan enkele befaamde miniatuurschilders, zoals de gebroeders Van Limburg (ca. 1385-1416), meewerkten. Onderstaande miniaturen komen uit de kalender van het boek. Omcirkel de landbouwactiviteiten in elke miniatuur en benoem ze.
c Het getijdenboek vertelt ons veel over de jaarindeling en het dieet van de boeren. Leid uit de miniaturen af welke gewassen en dieren gekweekt werden tijdens de middeleeuwen.
d In Janus 2 bestudeerden we de Kelten en leerden we dat hun dorpen autarkisch waren. Wat betekent ‘autarkisch’?
e Waren de middeleeuwse landbouwgemeenschappen autarkisch? ja nee Het middeleeuwse dieet was grotendeels vegetarisch, behalve in de winter. Dan moesten de boeren zien te overleven op het vlees en vet van de vetgemeste zwijnen. Het jaar van de boeren stond in het teken van het binnenhalen van een goede graanoogst.
f Lees onderstaande bron over de ongunstige weersomstandigheden in 1124. Hoe stuurde de strenge en lange winter de graankalender in de war?
“Daarop volgde aanhoudend slecht weer: overwegend sneeuw, regen en vorst en dat duurde tot half maart. Het was maar in mei dat er bloei en groei in de natuur te bespeuren was.”
Bron: naar Anselmus van Gembloux (?-1136), Chronicon sive Chronographia, 1124
Niet enkel strenge winters vormden een bedreiging voor de oogst. Zware regenval kon ervoor zorgen dat akkers volledig overstroomden, waardoor de gewassen op het veld verrotten. Ook langdurige droogte of ongedierte konden voor hongersnood zorgen.
Na de val van het West-Romeinse Rijk was er geen sterk centraal gezag meer en werden de meeste steden verlaten. Ook de handel viel quasi stil. Lokale heren grepen de macht. Wie grond had, had macht. De boeren die het land bewerkten, waren volledig afhankelijk van de heer. Er waren twee categorieën boeren: horigen en lijfeigenen. Horigen kregen een stuk land toegewezen dat ze mochten bewerken. Ze moesten wel een deel van hun oogst afstaan aan de heer (cijns) en taken op diens domein uitvoeren (herendiensten), in ruil beschermde de heer hen. Horigen hoorden bij het land en mochten dit niet zonder toestemming verlaten. Indien de heer ten oorlog trok, moesten de horigen mee gaan vechten. Lijfeigenen waren vrijwel bezit van de heer. Zij kregen een stukje land om hun gezin te voeden, maar konden geen eigendommen nalaten aan hun kinderen. Horigen konden dit wel. Ongeveer 90 procent van de bevolking was tijdens deze periode actief in de landbouw.
3 VERANDERINGEN
Klimatologische veranderingen
Op onderstaande grafiek zie je een reconstructie van de gemiddelde temperatuur in Europa gedurende de laatste 2000 jaar.
0,6
0,4
0,2
0
-0,2
-0,4
-0,6
-0,8
-1
a Afgezien van onze tijd, waren er in de voorbije 2000 jaar twee belangrijke klimatologische periodes: de middeleeuwse warme periode (1) en de kleine ijstijd (2). Duid deze aan op bovenstaande grafiek en plaats het juiste nummer bij de juiste periode.
b Wat valt je op als je deze periodes vergelijkt met het hedendaagse klimaat?
c Duid de historische tijdvakken aan op onderstaande tijdlijn. Duid ook hier de middeleeuwse warme periode (1) en de kleine ijstijd (2) op aan.
d Met welke tijdvakken komen deze twee klimatologische periodes overeen?
e Een klimaatoptimum (hoogtepunt) is een periode met een (gunstig) verhoogde temperatuur. Duid het klimaatoptimum aan op de grafiek bij opdracht a.
f De curve van een dergelijke grafiek wordt vaak vergeleken met een hockeystick. Leg in je eigen woorden uit waarom men deze vergelijking maakt.
Demografie in middeleeuws Europa
Europese bevolking
80 000 000
70 000 000
60 000 000
50 000 000
40 000 000
30 000 000
20 000 000
10 000 000
500 650 1000
1340
1450 tijdverloop
g Bestudeer bovenstaande grafiek aandachtig. Welke invloed had het klimaatoptimum op de demografie?
h Hoe kun je dit verklaren?
Hendrick Avercamp (1585-1634), Winterlandschap met schaatsers, olieverf op paneel, ca. 1608. In de kunst vinden we vaak sporen van de kleine ijstijd terug. Schilders uit deze periode legden wintertaferelen vast die we ons in het heden haast niet kunnen voorstellen.
Technische veranderingen
Via luchtfotografie, en recent ook via laseraltimetrie, kunnen wetenschappers de structuur van akkers reconstrueren. Met laseraltimetrie kun je vanuit de hoogte de grond met een laser scannen en minimale hoogteverschillen uit het verleden waarnemen, zelfs doorheen de hedendaagse begroeiing.
prehistorie en oudheid
Tijdens de prehistorie en oudheid ploegde men vierkante akkers in twee richtingen. Hierdoor ontstond een raatstructuur. We noemen deze dan ook raatakkers of ‘Celtic fields’ (hoewel dit geen exclusief Keltisch fenomeen was).
de haakploeg
De haakploeg bestond al sinds de nieuwe steentijd. Deze werd voortgetrokken door mensen of lastdieren en bestond uit een houten of metalen staak die de grond losmaakte, maar niet omploegde.
middeleeuwen
Vanaf de middeleeuwen kregen de akkers een andere vorm: langgerekte percelen die alleen in de lengterichting geploegd werden. Als je via Google Earth landbouwpercelen in onze streken afspeurt, zul je merken dat dit nog steeds het geval is.
de keerploeg
Rond 1200 verscheen de keerploeg in Europa. Dit soort ploeg bestond al langer in China. Een gebogen metalen mes (ploegschaar) keerde de grond volledig om. Diepere, vruchtbaardere lagen kwamen hierdoor aan de oppervlakte en onkruid verdween in de bodem.
Voor deze ploeg was wel meer trekkracht nodig.
a Waarom zou men steeds meer paarden hebben ingezet als lastdier?
b Welk voordeel had het gebruik van paarden nog?
c De halsbanden die men aanvankelijk op de lastdieren gebruikte, drukten op de slagader en luchtpijp van het dier, met als gevaar dat het bij het trekken van te zware lasten gewurgd werd. Welke uitvinding voorkwam dit?
d Bekijk onderstaande bron en lees de beschrijving ervan. Analyseer deze aan de hand van je Janusje-van-alles.
Broeder Laurent (?-1298) schreef ‘La Somme le roi’ voor de kinderen van Filips III van Frankrijk (1245-1285). Broeder Laurent was de biechtvader van de koning en de privéleraar van de koningskinderen. Het werk is een gids om deugdzaam te leven volgens het christelijke geloof.
De miniaturen hebben onderschriften waarop staat wat slecht is (zonde) en wat goed is (deugd). Op een van de pagina’s staat bij ‘vlijt’ een ijverige boer die aan het zaaien is. Bij ‘luiheid’ ligt een luie boer, die eigenlijk zijn veld zou moeten ploegen, onder een boom.
Duid aan om wat voor bron het gaat.
Bron
bronnen
geschreven bronnen ongeschreven bronnen
gesproken bronnen materiële bronnen
Is de bron primair of secundair?
Wie?
Wat?
Wanneer?
Onderstaande vragen hebben allemaal betrekking op de bron. Kruis aan welke historische vragen zijn.
Hoe zag een middeleeuws gareel eruit?
Hoe zag het leven van een West-Europese boer er tijdens de middeleeuwen uit?
Hoe dacht de middeleeuwse Europese adel over de boeren?
Welke waarden vond broeder Laurent belangrijk?
Wat is de meest efficiënte manier om het land te ploegen?
Organisatorische veranderingen
In de oudheid deed men al aan vruchtwisseling. Dit betekent dat men de helft van de akkers een jaar braak liet liggen en dus niet bewerkte. Zo putte men de grond niet uit en bleef deze vruchtbaar. Dit is het ‘tweeslagstelsel’. Slag is een ander woord voor perceel.
a Vanaf de Karolingische periode werd in Europa het ‘drieslagstelsel’ ingevoerd. Kleur de cyclus van het drieslagstelsel in volgens de legende.
jaar 1
wintergraan braak
zomergraan
jaar 2
zomergraan wintergraan braak
wintergranen (tarwe, rogge, gerst) zomergranen (gerst, haver, boekweit, zomerrogge) braak (zonder gewassen, natuurlijke bemesting door grazend vee)
jaar 3
braak zomergraan
wintergraan
Elk perceel werd het eerste jaar met wintergraan bezaaid en met zomergraan in het tweede jaar. Tijdens het derde jaar bleef het braak liggen.
b Wat gebeurde er met het perceel dat niet bezaaid werd?
c Wat was het nadeel van de braakliggende grond?
d Wat was het voordeel van het drieslagstelsel dan? Kruis het juiste antwoord aan.
Tip
Blader terug naar pagina 52 en bekijk de miniaturen.
Er kon meer grond bewerkt worden (2/3 in plaats van 1/2), waardoor de opbrengst groter was.
De boeren hadden meer vrije tijd doordat ze elk jaar een deel van de gronden braak lieten liggen.
Men kon meer differentiëren in de gewassen.
e Wat was het voordeel van zowel winter- als zomergranen te zaaien?
Vanaf de 16e eeuw werd het vierslagstelsel ingevoerd. Dit was een methode waarbij de grond verdeeld werd in vier zones en waarbij voedergewassen (rapen, klaver, wortelgewassen, grassen ...) en graanteelt elkaar afwisselden. Zo moest geen enkel perceel braak blijven liggen.
f Waarom was dit ook voordeliger voor de veeteelt?
g Waarom wordt er tegenwoordig geen vruchtwisseling meer toegepast?
Dankzij al deze veranderingen kon men meer produceren met minder mankracht. Men ging overschotten produceren en grote groepen mensen vonden geen werk meer in de landbouw. Hierdoor ontstonden en groeiden steden. De overschotten werden verhandeld met deze steden. In hoofdstuk 12 ‘Stugge stedelingen’ gaan we hier dieper op in.
4 DE ZOEKTOCHT NAAR MEER LANDBOUWGROND
De stijgende landbouwproductiviteit leidde tot een ware bevolkingsgroei. Toch bleef het agrarisch systeem erg kwetsbaar. Steeds meer monden moesten gevoed worden en een misoogst loerde altijd om de hoek. In de tweede helft van de middeleeuwen zocht men naarstig naar nieuwe gronden om te bewerken.
a Bekijk onderstaande kaarten. Hoe veranderde het landschap doorheen de middeleeuwen?
huidige kustlijn
huidige grenzen België
huidige steden
zeespiegel rond 500
huidige kustlijn
zeespiegel rond 1000
huidige Belgische grenzen
zeespiegel rond 1200
huidige steden
zeespiegel rond 500
zeespiegel rond 1000
zeespiegel rond 1200
huidige kustlijn huidige grenzen België
huidige steden
zeespiegel rond 500
zeespiegel rond 1000 zeespiegel rond 1200
huidige kustlijn
huidige grenzen België
huidige steden
zeespiegel rond 500
zeespiegel rond 1000
zeespiegel rond 1200
b Niet alleen de geografische veranderingen zorgden voor meer landbouwgrond, de mens ging ook zelf nieuwe gronden ontginnen. De voor- en achtervoegsels in de namen van dorpen en gemeenten die in de 10e en 11e eeuw ontstaan zijn, verwijzen vaak naar deze ontginningen. Vul onderstaande tabel aan met voorbeelden van dorpen of gemeenten die je kent.
voor- of achtervoegsel etymologische betekenis voorbeeld moer
moerassig gebied waar turf werd gestoken dat als brandstof diende donk moerassig gebied
laar/lare een open plek in het bos
seel/sele een plek waar schapen grazen bos bosgebied veld uitgestrekte woeste vlakte, bedekt met laag groeiende struiken rode gebied dat gerooid werd (ontdaan van wortels en bomen)
heide woest terrein waar heide groeit
Woeste gebieden werden ontgonnen. Moerassen werden drooggelegd. In veengebieden werd turf gestoken.
c De ontginningen waren grote infrastructuurwerken en gebeurden dan ook vaak op initiatief van abdijen of belangrijke heren, die ook toezicht hielden op deze werken. Onderstaande illustraties tonen hoe dit gebeurde. Op de foto’s zie je de gevolgen hiervan. Combineer de cijfers van de ontginningsmethodes met de letters van de gevolgen ervan in de tabel. gevolgen
Drooggelegde gebieden werden ingepolderd. (dijkenbouw)
Kern
Landbouw is sinds de neolithische revolutie de basisactiviteit van de mens, zo ook in de middeleeuwen.
EEN GESLOTEN LANDBOUWSAMENLEVING
Na de val van het West-Romeinse Rijk, viel het centraal gezag weg en werden steden verlaten en verdween de handel bijna volledig. Wie grond had, had macht. Tijdens de middeleeuwen was ongeveer 90 procent van de bevolking actief in de landbouw. Het leven was zwaar voor hen. Wanneer de oogst mislukte, was er armoede en hongersnood
Graan was het belangrijkste gewas en de basis voor het middeleeuwse dieet. Men deed ook aan veeteelt, vooral kleinvee zoals schapen en varkens werden gehouden. Tijdens de middeleeuwen was er een autarkische economie: de mensen produceerden alles wat ze nodig hadden zelf.
Er waren twee categorieën boeren: horigen en lijfeigenen. Horigen moesten een deel van hun oogst afstaan (cijns), herendiensten voor de heer uitvoeren en militaire steun verlenen, maar konden wel eigendommen aan hun kinderen doorgeven. Zij hoorden bij het land en konden dit niet zonder toestemming verlaten. Lijfeigenen waren min of meer eigendom van de heer en konden geen eigendommen doorgeven aan hun kinderen.
HET KLIMAATOPTIMUM EN LANDBOUWINNOVATIES
Vanaf de 10e eeuw kon men landbouwoverschotten produceren. Een klimaatverbetering verhoogde de productiviteit. Dit werd versterkt door een aantal technologische en organisatorische vernieuwingen: het gareel, de keerploeg en het drieslagstelsel.
Dit zorgde voor een bevolkingsgroei en handel met de steden, waar een steeds grotere groep niet langer voor de eigen voedselproductie instond. Toch bleef het een kwetsbaar systeem, waarbij misoogsten en hongersnood steeds om de hoek loerden terwijl de bevolking bleef groeien. Men voerde ontginningswerken uit om meer landbouwgrond te verkrijgen: moerassen werden drooggelegd, bossen werden gerooid … Het waren abdijen en belangrijke heren die deze werken lieten uitvoeren. De namen van gemeentes die toen ontstonden, verwijzen vaak naar de ontginningswerken.
middeleeuws klimaatoptimum
bevolkingsgroei, verbetering
Overzicht
Gebruik de informatie uit het hoofdstuk om een antwoord te formuleren op de historische vraag die in ‘Fenestra’ gesteld werd.
Historische vraag: Welke factoren stimuleerden de landbouw in middeleeuws West-Europa?
KENNEN EN KUNNEN
Je kunt formuleren welke vernieuwing volgens jou het belangrijkst was voor de landbouw en beargumenteren waarom je dat vindt.
Je kunt verklaren welke invloed het klimaatoptimum had op de demografie.
Je kunt de kenmerken geven van een gesloten landbouwsamenleving.
Je kunt uitleggen wat het begrip ‘autarkisch’ betekent.
Je kunt de belangrijkste landbouwproducten van de middeleeuwse landbouw opnoemen.
Je kent de plichten die een horige had tegenover zijn leenheer.
Je kent de rechten van een horige.
Je kunt ten minste drie oorzaken geven van misoogsten tijdens de vroege middeleeuwen.
Je kunt een paar gevolgen geven van de klimaatverbetering rond het jaar 1000.
Je kunt uitleggen welke technische en organisatorische veranderingen geleid hebben tot een hogere landbouwproductiviteit.
Hoofdstuk 7 De strijd om de macht
Hoe veranderden de West-Europese machtsverhoudingen doorheen de middeleeuwen?
Fenestra
a Bestudeer onderstaande bronnen en kruis aan tot welk domein ze behoren.
Matthew Paris (ca. 1200-1259), Jan zonder Land, Historia Anglorum, miniatuur, 1250-1259.
Jan zonder Land (1166-1216) was koning van Engeland en hertog van Normandië vanaf 1199. Hij was de favoriete, maar jongste zoon van zijn vader en kon dus geen bezittingen erven, vandaar zijn bijnaam. Toen zijn broer, Richard Leeuwenhart (1157-1199), op kruistocht ging, probeerde Jan de macht te grijpen. Toen Richard terugkwam, stelde hij Jan toch aan als zijn opvolger.
b IJk de tijdlijn en plaats er bovenstaande bronnen op.
Anoniem, Willem I (de Veroveraar), olieverf op paneel, ca. 1597-1618. Willem van Normandië (ca. 1028-1087), ook bekend als Willem de Veroveraar, was een afstammeling van de Vikinghoofdman Rollo (ca. 860-933). Hij was een buitenechtelijk kind en minderjarig toen zijn vader, Robert de Duivel (ca. 1000-1035), stierf. Toch slaagde hij erin om hertog van Normandië worden.
Hugo Capet (941-996) was koning van Frankrijk van 987 tot 996. Zijn bijnaam ‘Capet’ betekent ‘een mantel dragend’. Men vermoedt dat hij deze bijnaam heeft gekregen om hem te kunnen onderscheiden van zijn vader, Hugo de Grote (897-956), of omdat zijn familie als lekenabten van de abdij van Saint-Denis een mantel droeg.
Lodewijk V (ca. 966-987) was koning van het West-Frankische Rijk. Hij werd gekroond in maart 986 en regeerde slechts veertien maanden. Zijn bijnaam was ‘de Luie’ of ‘Nietsdoener’. Hij was de laatste koning van de West-Frankische tak van de Karolingische dynastie en had geen opvolger.
Anoniem, Otto I Heilige Roomse keizer, Manuscriptum Mediolanese, miniatuur, ca. 1200. Otto I de Grote (912-973) was hertog van Saksen, koning van Duitsland, koning van Italië en later ook de eerste Heilige Roomse keizer. Otto had het geluk dat er in 938 een rijke zilverader ontdekt werd in Saksen. Hij zou dit zilver gebruiken om zijn militaire campagnes te financieren en zijn rijk uit te breiden.
Ontrafeld
1 HET FEODALE STELSEL ZORGT VOOR EENHEID
Het feodale of leenstelsel was een systeem waarbij de vorst als leenheer een geldsom, stuk grond of ambt in leen gaf aan een leenman. De leenmannen van de koning hadden dan elk weer hun eigen leenmannen. Dit ging zo door tot de onderste geledingen van de samenleving. In ruil voor een leen en bescherming, zwoeren de leenmannen trouw aan de leenheer en stonden ze hem bij met raad en militaire ondersteuning. Na de dood van de leenman, ging het leen terug naar de leenheer. Het was Karel de Grote die dit systeem introduceerde omdat zijn rijk te groot was geworden om zelf te besturen. Op deze manier kon hij het bestuur toch gestroomlijnd organiseren.
a Zendgraven waren erg belangrijk in de werking van dit systeem. Wat hun precieze rol was, lees je in onderstaande bron. Markeer hier de taken van de zendgraven.
“We schrijven u deze brief om u de bevelen van de keizer over te brengen en ook om u uit onze eigen naam dringend aan te sporen met alle kracht de verplichtingen van uw taak te vervullen. En dit op alle gebied: de goddelijke eredienst, de diensten tegenover uw meester en het heil en de bescherming van het christenvolk. Want onze meester heeft ons – net als alle andere missi [zendgraven] – opgedragen tegen half april een getrouw rapport op te stellen. Hierin moeten wij noteren op welke manier de bevelen die de Heer de laatste jaren via zijn missi heeft bekendgemaakt, in het rijk worden opgevolgd.”
bron: brief van een zendgraaf, ca. 800, uit: Maurits De Meyer (1895-1970), Karolingisch Europa, Deurne, 1984
b Analyseer de bron aan de hand van je Janusje-van-alles.
Bron
Duid aan om wat voor bron het gaat.
Stap 3 bronnen
geschreven bronnen ongeschreven bronnen
gesproken bronnen materiële bronnen
Stap 4
Is de bron primair of secundair?
Wie schreef de bron?
Stap 5
Wie?
Wanneer?
Voor wie was de bron bedoeld?
Werd de bron tijdens de Karolingische periode opgesteld?
Waarom stelde men de bron op?
Waarom?
2 VERBROKKELING VAN DE MACHT
De opvolgers van Karel de Grote verloren steeds meer macht en aanzien. Er was geen sprake meer van eenheid en trouw.
a Wat was de belangrijkste plicht van de leenheer tegenover zijn leenmannen? Kruis het juiste antwoord aan.
Hen beschermen in tijden van oorlog.
Ervoor zorgen dat ze niet verhongerde.
b De heersers van het Oost- en West-Frankische Rijk konden deze plicht niet meer nakomen. Noteer de oorzaken hiervan bij onderstaande kaarten.
Verdrag van Verdun, 843
Invallen in Europa, 8e-11e eeuw
erfdeel van Karel de Kale (823-877)
erfdeel van Lotharius I (795-855)
erfdeel van Lodewijk de Duitser (806-876)
Vikingen
Hongaren Arabieren
c Doordat de lenen erfelijk werden, werd het feodale systeem onderuit gehaald. Leg het verschil tussen onderstaande piramideschema’s uit.
vorst
kroonvazallen
hoge adel: graven, hertogen, bisschoppen
vazallen burchtheren
achtervazallen ridders en lokale heren
achter-achtervazallen
vrije boeren, horigen en lijfeigenen
graven en heren
lokale heren, burchtheren en ridders
vorst
3 HET EINDE VAN DE KAROLINGERS
In 987 stierf de West-Frankische tak van de Karolingers uit. De kroonvazallen kozen toen hun eigen koning: Hugo Capet, hertog van Neustrië en graaf van Parijs. Hierdoor ontstond de derde Franse dynastie: de Capetingers.
a Bekijk het kroondomein ten tijde van Hugo Capet op de kaart. Was hij een machtige koning?
ja nee
b Motiveer je antwoord.
c Waarom kozen de leenmannen voor Capet?
Omdat hij veel geld had.
Omdat hij veel potentieel had.
Omdat hij zwak was.
Omdat hij banden had met de Kerk.
Kroondomein van Hugo Capet, 987-996
kroondomein
4 DE FRANSE KONING HERSTELT ZIJN MACHT
De Franse koningen wilden hun macht opnieuw versterken. Ze centraliseerden het bestuur en probeerden hun leengebieden opnieuw te bemachtigen. Zo kwamen ze in conflict met Engeland en het graafschap Vlaanderen, wat uitmondde in oorlog.
a Onderzoek onderstaande veldslagen en vul de gegevens in de tabellen aan.
Harace Vernet (1789-1863), Slag bij de Bouvines, olieverf op doek, 1827.
Slag bij Bouvines
Wanneer?
Wie tegen wie?
Wie won?
De Franse koning Filips II August (1165-1223) slaagde erin om de controle over zijn rijk te herstellen door onder andere de Engelse koning Jan zonder Land te verslaan.
Hierdoor groeide de macht van de Franse kroon gedurende de daaropvolgende eeuwen, tot deze alle macht in handen had. De Franse koning werd alleenheerser en Frankrijk werd een absolute monarchie.
Anoniem, Slag bij Kortrijk, Grandes Chroniques de France, miniatuur, Tours, eind 14e eeuw.
Slag bij Kortrijk (de Guldensporenslag)
Wanneer?
Wie tegen wie?
Charles-Philippe Larivière (1798-1876), Slag bij Pevelenberg, overwinning van Filips IV de Schone op het Vlaamse leger 1304, olieverf op doek, 1839-1840.
Slag bij Pevelenberg
Wanneer?
Wie tegen wie?
Wie won?
Wie won?
De territoriale veroveringen van Filips II Augustus.
De territoriale veroveringen van Filips II August, 1180-1223
1180
1223
kroondomein kroonvazallen kroonvazallen (clerus) Engelse lenen
kroondomein kroonvazallen kroonvazallen (clerus) Engelse lenen
5 FEODALITEIT IN ENGELAND
Willem de Veroveraar
Om een einde te maken aan de plunderingen van de Vikingen, gaf de Karolingische koning Karel de Eenvoudige (876-929) in 911 een hertogdom in leen aan de Vikingleider Rollo (846-933). Dit kreeg de naam Normandië, naar de Noormannen die het in leen kregen.
In 1066 trok Willem van Normandië (ca. 1028-1087), een nakomeling van Rollo, naar Engeland en versloeg er koning Harold II (1023-1066) in de Slag bij Hastings. Daarna veroverde Willem Engeland en kroonde hij zichzelf tot koning. Vanaf dan noemde men hem Willem de Veroveraar.
a Welk(e) gebied(en) hadden ze na 1066 elk in handen?
de Franse koning
Willem de Veroveraar
Domein van Willem de Veroveraar na 1066
bezit van Willem de Veroveraar
bezit van de Franse koning onder invloed van de Franse koning
b Welke van de twee zou de machtigste geweest zijn, denk je?
de Franse koning
Willem de Veroveraar
c Welke rol nam Willem in binnen het feodale stelsel?
leenman van de Franse koning
leenheer van de Franse koning
gelijke van de Franse koning
d Verklaar deze situatie.
e Bekijk aandachtig onderstaande kaart en los bijhorende vraag en opdracht op.
Frankrijk in de 12e eeuw
HERTOGDOM
BRETAGNE
Londen
VLAANDEREN
NORMANDIË HERTOGDOM Parijs
GRAAFSCHAP ANJOU
VERMANDOIS
CHAMPAGNE
AQUITANIË
BLOIS
HERTOGDOM
BOURGONDIË
GRAAFSCHAP TOULOUSE
gebieden van de Engelse koning gebieden van de Franse koning leengebieden van de Franse koning kerkelijke gebieden
1 Vergelijk de situatie van de Engelse koning met die van de Franse.
2 Welke vorst was het best in staat zijn macht en invloed uit te breiden?
de Franse koning de Engelse koning
Sterke Engelse adel
Eens Willem zichzelf tot koning van Engeland kroonde, voerde hij hier de feodaliteit in. Hij nam zich voor niet dezelfde fout te maken als de Franse koningen. In tegenstelling tot de Franse leenmannen die alle macht naar zich toetrokken, werd de Engelse adel ondanks enige weerstand volledig onderworpen. Willem gaf de Engelse lenen voornamelijk aan zijn eigen Normandische edelen. Hij verbond er ook geen macht aan, zodat hij de opperste macht in handen kon houden.
Na de nederlaag in de Slag bij Bouvines in 1214 moest de Engelse koning Jan zonder Land zijn Franse lenen afstaan aan Filips II August. De Engelse adel was ontevreden met het bestuur van Jan en kwam in opstand. Na een bloedige strijd wonnen de opstandige edelen en werd de vorst verplicht om de ‘Magna Carta’ te ondertekenen.
a De Magna Carta wordt gezien als een revolutionair document voor deze tijd. Verklaar op basis van onderstaand uittreksel uit dit document waarom.
“Art. 12 Er zal in ons land geen belasting geheven worden tenzij om ons [de koning] vrij te kopen, om onze oudste zoon tot ridder te slaan en onze oudste dochter voor de eerste keer uit te huwelijken. In deze gevallen moet de belasting binnen de redelijke perken blijven.
Art. 13 De stad Londen zal al haar oude rechten en vrijheden behouden. Bovendien erkennen wij dat alle andere steden, dorpen en havens hun privileges en oude gebruiken behouden.
Art. 14 Om een algemene raad te krijgen voor het heffen van belastingen – met uitzondering van bovenvermelde voorwaarden – zullen wij de aartsbisschoppen, bisschoppen, abten, graven en baronnen per brief met onze zegel oproepen. In elke brief zal de reden voor de oproeping staan.”
Bron: naar Jan zonder Land (1166-1216), Magna Carta, 1215 Bron
b Onderstreep hoe men de koninklijke macht inperkte.
De edelen in Engeland verenigden zich vanaf dan in een parlement en namen een groot deel van de koninklijke macht over. Zo ontstond in Engeland de parlementaire monarchie.
5 PAUS EN KEIZER STRIJDEN OM DE MACHT IN HET HEILIGE ROOMSE RIJK
Na het ondertekenen van het Verdrag van Verdun in 843 ontstond er grote verwarring in het Oost-Frankische Rijk, het latere Duitsland. Vazallen en machtige lokale heren profiteerden van de zwakke positie van de koning.
In 911 stierf de Oost-Frankische tak van de Karolingische dynastie uit met de dood van Lodewijk IV het Kind (893-911).
De vijf machtigste hertogen kozen toen zelf een koning: Hendrik I van Saksen (876-936). Zijn zoon, Otto I de Grote (912-973), benoemde familieleden tot hertogen en stelde hen aan als koninklijke ambtenaren. Met Hendrik I (en later Otto I) startte de Ottoonse dynastie.
Anoniem, Otto I, Chronica regia Coloniensis, miniatuur, 12e eeuw.
In tegenstelling tot de zwakke vorsten van de 9e en vroege 10e eeuw, was Otto I een ambitieuze vorst die goede contacten onderhield met de paus.
a Welke gebieden voegde Otto I toe aan het Duitse Rijk?
b Met wie moest hij dan ongetwijfeld rekening houden?
Het Duitse Rijk in de 10e en 11e eeuw
Saksisch kerngebied Rijk onder Otto I (962-973)
Om de grip op zijn rijk te versterken, bouwde Otto I de Rijkskerk uit. Het principe was simpel: abten en bisschoppen kregen een ambt of een gebied in leen en werden zo kroonvazallen.
c Van wie hadden de hoge geestelijken hun kerkelijke macht gekregen?
d Waarom was het slim van Otto I om geestelijken in plaats van leken als kroonvazallen te kiezen?
e Welke personen voelden zich benadeeld bij het systeem van de Rijkskerk?
Philip Van Ness Myers (1846-1937), een middeleeuwse koning geeft een bisschop de symbolen van het bisschoppelijke ambt, Mediaeval and Modern History, illustratie, 1889.
De kroon op Otto’s werk, was zijn keizerskroning in 962 door paus Johannes XII (937-964). Dit was een geschenk van de paus nadat Otto de Pauselijke Staten tegen opstandelingen had beschermd. Het Duitse Rijk werd toen ook het Heilige Roomse Rijk.
f De keizerskroon kon enkel door de paus gegeven worden en was dus een heel speciaal geschenk. Bij welke andere middeleeuwse heerser hebben we dit eerder gezien?
g Verklaar de naam ‘Heilige Roomse Rijk’.
h Op welke manier hadden Otto I en zijn opvolgers de paus in hun macht?
Zoals we in hoofdstuk 4 ‘Kerstening, Kerken en ketterij’ hebben gezien, leidde deze situatie tot de Investituurstrijd. Uiteindelijk kwam dit conflict in 1122 tot een einde met het Concordaat van Worms, waarin beslist werd dat de Kerk opnieuw het recht kreeg om de geestelijken te benoemen.
Kern
FEODALITEIT
Het feodale of leenstelsel was een systeem waarbij de leenman een leen kreeg van de leenheer. In ruil moest deze trouw zweren aan de leenheer en hem bijstaan met raad en militaire hulp. Een leen kon een ambt, geldsom of stuk grond zijn. Na de dood van de leenman keerde het leen terug naar de leenheer.
FEODALE VERBROKKELING
Het was Karel de Grote (ca. 747-814) die het feodale systeem introduceerde om het bestuur van zijn (te) grote rijk te stroomlijnen. Vanaf de 9e eeuw raakte het systeem in verval. Door het Verdrag van Verdun en de constante dreiging van invallen in Europa, kon de koning zijn leenmannen niet meer beschermen. Uiteindelijk werden de lenen ook erfelijk, waardoor de koning geen controle meer had over zijn leenmannen. Dit leidde tot een verbrokkeling van de macht
STERKE FRANSE KONINGEN
Hugo Capet (941-996) werd tot koning van Frankrijk verkozen nadat de West-Frankische tak van de Karolingers uitstierf. Zijn macht was beperkt tot het kleine kroondomein. Gaandeweg slaagden de Capetingers erin om hun macht verder uit te bouwen en het versnipperde koninkrijk te herenigen.
Dit leidde tot verschillende conflicten met lokale heren en kroonvazallen. In 1214 maakte Filips II August (1165-1223) komaf met zijn opstandige leenman, de Engelse koning. In 1305 kwam het graafschap Vlaanderen terug onder controle van de koning nadat het een lange periode van zelfstandigheid had gekend.
STERKE ENGELSE ADEL
Na de Slag bij Hastings in 1066 werd Willem van Normandië (ca. 1028-1087), koning van Engeland, sindsdien stond hij bekend als Willem de Veroveraar. Hij was zowel een leenman als een gelijke van de Franse koning. Hij voerde de feodaliteit in Engeland in, maar gaf de lenen aan de Normandische adel en verbond er geen macht aan.
Jan zonder Land (ca. 1166-1216) verloor zijn Franse lenen na de Slag bij Bouvines. De ontevreden Engelse adel legde daarop de koninklijke macht in 1215 aan banden met de Magna Carta. Door deze te ondertekenen, aanvaardde de koning dat hij zijn macht moest delen met een parlement en dat hij de rechten van het volk moest respecteren.
SITUATIE IN HET HEILIGE ROOMSE RIJK
Na het uitsterven van de West-Frankische tak van de Karolingers, konden enkel de lokale heren de bevolking beschermen tegen de invallen van de Vikingen, Arabieren en Hongaren. De Ottoonse dynastie keerde uiteindelijk het tij.
Otto I de Grote (912-973) wierp zich op als opvolger van Karel de Grote. Door middel van de Rijkskerk beschermde hij de koninklijke macht en werden de lenen niet erfelijk. Hij breidde het rijk ook uit tot Noord-Italië, met de steun van de paus. In 962 kroonde Johannes XII (937-964) hem tot keizer. Vanaf dan spreken we over het Heilige Roomse Rijk
Otto I wordt tot Heilige Roomse keizer gekroond
Oost-Frankische tak van de Karolingers sterft uit
911
962
Slag bij Hastings
Magna Carta 1215 1302
Slag bij Kortrijk (Guldensporenslag)
Pepijn de Korte wordt tot koning gekroond
Merovingers
West-Frankische tak van de Karolingers sterft uit Concordaat van Worms
Slag bij Bouvines
Karolingers
Capetingers
Slag bij Pevelenberg
Overzicht
Gebruik de informatie uit het hoofdstuk om een antwoord te formuleren op de historische vraag die in ‘Fenestra’ gesteld werd.
Historische vraag: Hoe veranderden de West-Europese machtsverhoudingen doorheen de middeleeuwen?
KENNEN EN KUNNEN
Je kunt omschrijven welke rechten en plichten de leenheer en de leenman tegenover elkaar hadden.
Je kunt de voordelen van het feodale stelsel formuleren.
Je kunt ten minste twee redenen geven waarom het feodale stelsel goed werkte onder Karel de Grote.
Je kunt de evolutie van de koninklijke macht in Frankrijk beschrijven.
Je kunt de evolutie van de koninklijke macht in Engeland beschrijven.
Je kunt de evolutie van de koninklijke macht in het Heilige Roomse Rijk beschrijven.
Je kent de begrippen centralisatie, Magna Carta, Rijkskerk, en absolute en parlementaire monarchie.
Hoofdstuk 12 Stugge stedelingen
Hoe evolueerde de West-Europese economie tijdens de tweede helft van de middeleeuwen van een gesloten landbouweconomie naar een open handelseconomie?
Fenestra
a Bestudeer onderstaande bronnen en kruis aan tot welk domein ze behoren.
Diebold Schilling (ca. 1460-1515), de verbranding van de ridder Richard Puller von Hohenburg en zijn knecht Anton Maetzler voor de muren van Zurich wegens sodomie, 1482, Chronik der Burgunderkriege, miniatuur, Zurich, 1483.
Twee mannen worden op de brandstapel geplaatst omdat ze schuldig bevonden waren aan sodomie.
De middeleeuwse stad was een plaats van opportuniteiten, maar ook vol gevaren en spanningen.
Het Brugse belfort werd in 1240 gebouwd boven de hallen, overdekte marktplaatsen waar laken werd verhandeld. Bovenaan in het belfort werd een stormklok geplaatst die luidde als er gevaar voor de stad dreigde. In dit imposante gebouw werden de stadskeur en -rekeningen bewaard. Zowel het belfort als de hallen kun je vandaag nog steeds bezoeken.
Filips van de Elzas (1142-1191), stadskeur Nieuwpoort, handschrift, Nieuwpoort, 1163. In 1163 kreeg Nieuwpoort van de jonge Filips van de Elzas een stadskeur. Een keur was een juridisch document dat een plaats als stad erkende en het bepaalde rechten toekende.
De toenemende zeehandel tussen de Hanzesteden stimuleerde de ontwikkeling van de scheepsbouw. In de loop van de 13e eeuw begonnen steeds meer koggeschepen de Oost- en Noordzee te bevaren. Een kogge, of knarr, kon ruim 200 ton vervoeren. Het schip op de afbeelding is een hedendaagse reconstructie van een schip uit 1380.
Gouden florijn, Italië, 1347. Florijnen werden tussen 1252 en 1533 in Firenze, Florence, geslagen. Overal in Europa vindt men deze munten terug, wat wijst op een toenemende internationale handel in de tweede helft van de middeleeuwen.
Ontrafeld
1 OORZAKEN VAN VERSTEDELIJKING
a Blader terug naar pagina 54-58 van hoofdstuk 3 ‘Brood op de plank’ en plaats de cijfers van de verschillende soorten veranderingen in onderstaand schema.
1 technologische veranderingen
Evolutie temperatuur in Europa
Anoniem, keerploeg, Luttrell Psalter, miniatuur, ca. 1320-1340.
©
Gebroeders van Limburg (ca. 1385-1416)
en Barthélemy van Eyck (?-1470), maart, Les Très Riches Heures du Duc de Berry, miniatuur, ca. 1410-1416.
2 organisatorische veranderingen
3 klimatologische veranderingen
4 demografische veranderingen
Demografie in middeleeuws Europa
b Duid in de grafiek ‘Demografie in middeleeuws Europa’ de periode aan waarin de bevolking sterk toenam. Leg in je eigen woorden uit hoe de verschillende veranderingen hiertoe geleid hebben.
3 Hoofdstuk 12 Stugge stedelingen
c Onderstaand schema toont de wisselwerking tussen het klimaat, de demografie en de landbouw in de middeleeuwen. Kruis bij elke stap steeds het correcte gevolg aan.
klimaatverandering + veranderingen in landbouw
meer landbouwopbrengsten minder landbouwopbrengsten
meer voedsel minder voedsel
groeiende bevolking dalende bevolking
stimuleerde gesloten domeineconomie open handelseconomie stimuleerde technologische ontwikkelingen het feodale stelsel meer werkgelegenheid op het platteland minder werkgelegenheid op het platteland
Al deze veranderingen leidden tot een plattelandsvlucht: verarmde of werkloze boeren migreerden naar stedelijke gebieden, op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten. Onderstaande kaart toont de belangrijkste en grootste Europese steden rond 1300. De meest verstedelijkte gebieden zijn omcirkeld.
Noordzee
Europese steden, ca. 1300
Atlantische Oceaan
Middellandse Zee
Zwarte Zee
aantal inwoners
100 000 of meer
40 000 - 100 000
25 000 - 40 000
Sommige steden die toen minder dan 100 000 inwoners hadden, zijn nu uitgegroeid tot grootsteden. Zo is Constantinopel, nu Istanbul, tegenwoordig een miljoenenstad. Hetzelfde geldt voor Brussel, Berlijn, Londen en Rome. In sommige gevallen daalde het aantal inwoners en het belang van een stad doorheen de tijd, bijvoorbeeld Córdoba, Genua en Venetië. Parijs en Milaan blijven tot op heden grote en belangrijke steden.
Tegenwoordig telt Vlaanderen dertien centrumsteden. Een centrumstad is een stad met een hoog aantal inwoners ten opzichte van de omgeving. Dit zijn Antwerpen, Turnhout, Mechelen, Hasselt, Genk, Gent, Sint-Niklaas, Aalst, Leuven, Brugge, Oostende, Roeselare en Kortrijk.
d Markeer in bovenstaande opsomming welke van deze centrumsteden in de middeleeuwen reeds grote steden waren met 35 000 of meer inwoners.
Steden in het graafschap Vlaanderen, 1000-1300
Nieuwpoort Brugge
Mechelen
Dender
graafschap Vlaanderen aantal inwoners
35 000 of meer
Mons
20 000 - 35 000
10 000 - 20 000
5 000 - 10 000
e Welk(e) ander(e) verschil(len) zie je tussen de situatie op bovenstaande kaart en het hedendaagse Vlaanderen?
Sommige (Vlaamse) steden, zoals Tongeren en Doornik, stammen reeds uit de oudheid. Zij waren verbonden met het netwerk van heerbanen. Langs waterwegen ontstonden nieuwe steden.
2 HET LEVEN IN DE STAD
Het uitzicht van de stad
a In de vroege middeleeuwen waren de torens vaak onderdeel van burchten. Ze stonden symbool voor de macht van de heer (graaf, hertog, burggraaf ...). Kruis aan wie onderstaande torens liet bouwen in de tweede helft van de middeleeuwen. de lokale heer de vorst het stadsbestuur de bisschop
Belforten, de torens van de steden Doornik (12e eeuw), Sluis (14e eeuw) en Aalst (15e eeuw).
b Wat kunnen we hieruit afleiden over het verschuiven van de politieke macht in de tweede helft van de middeleeuwen?
c De middeleeuwse belforten hadden verschillende functies. Deze functies kunnen we binnen verschillende domeinen plaatsen. Lees onderstaande tekst en voer bijhorende opdrachten uit.
Het Gentse belfort
De bouw van het Gentse belfort startte in 1313. Het gebouw stond symbool voor de autonomie en onafhankelijkheid van de stad. Vanaf 1402 werd het belfort de plaats waar men de stadsprivileges ging bewaren. Die stadsprivileges werden opgetekend in een keur.
In 1377 werd een koperen draak op de toren van het belfort geplaatst. Deze windwijzer was de symbolische schatbewaker van het belfort en de stad. Vanaf 1442 namen de torenwachters hun intrek in de toren en gebruikten deze als uitkijktoren om de omgeving van de stad in de gaten te houden. Samen met de klokkenluiders en de stadstrompetters en -bodes, vormden zij het korps van de ‘stadswakende mannen’. De gebouwen in de stad waren toen nog hoofdzakelijk uit hout opgetrokken, waardoor brand een reëel gevaar was. Dit korps hield dag en nacht toezicht en waarschuwde als zij brand zagen ontstaan. Oorspronkelijk hadden klokken een exclusieve kerkelijke functie. Met het ontstaan van de steden en de groeiende stadsbevolking, kregen ze meer en meer een rol in het dagelijkse leven. De ‘Klokke Roeland’ is de storm- of banklok van Gent. In 1325 werd deze in de torenspits van het belfort opgehangen. Vanaf 1378 werd ze ook gebruikt om het uur aan te geven.
1 Onderstreep de politieke functie van het belfort in het blauw.
2 Onderstreep de culturele functie van het belfort in het groen.
3 Onderstreep de sociale functie van het belfort in het rood.
Stadslucht maakt vrij
a Lees de definitie van een keur en los bijhorende vragen en opdrachten op.
Keur of keure. Het handvest waardoor in de middeleeuwen aan jonge steden of nederzettingen stadsrechten werden toegekend. De keur werd verleend door de landvorst; meestal hadden de bewoners van de nieuwe vestiging met de vorst hierover reeds onderhandeld. Het nieuwe statuut werd dus gevraagd en de vorst hield rekening met de wensen van de bevolking. De keur schonk aan de stad de rechterlijke, wetgevende, fiscale en militaire autonomie indien de stad haar verplichtingen aan de vorst zou nakomen, die natuurlijk het opperste gezag behield.
Bron: op basis van Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Stadskeure, geraadpleegd op 12/04/2021
1 Wie kende een keur toe?
2 Aan wie werd een keur toegekend?
3 Welke vrijheden werden door een keur verleend? Markeer deze in de tekst.
4 Betekende dit dat de steden de macht volledig in handen hadden? Onderstreep de passages waarop je je antwoord baseert. ja nee
Op de afbeelding hiernaast zie je een middeleeuwse schepenbank met schepenen, een baljuw en een schout. De baljuw was de voorzitter van de rechtbank en hield toezicht op verschillende steden en dorpen. Het toezicht van de schout was beperkt tot de stad. De schepenen spraken recht op basis van het stadsrecht zoals dat in de privileges was vastgelegd. De rechten en privileges die in de keur opgenomen werden, golden enkel voor poorters (erkende stedelingen). De stedelijke ambten zoals schepen, schout en baljuw waren voorbehouden voor poorters.
Anoniem, schepenbank, houtsnede, ca. 12e eeuw.
Sociale verhoudingen in de stad
De stedelijke bevolking was erg divers. Het eerste grote onderscheid was dat tussen poorters en niet-poorters. Enkel poorters konden aanspraak maken op financiële hulp wanneer zij in nood waren. Ook om toe te treden tot een gilde moest men poorter zijn. Er waren drie manieren om poorter te worden:
1 Je werd geboren als poorter.
2 Je trouwde met een poorter.
3 Je kocht je poortersschap en legde daarbij een eed af.
a Lees onderstaande poorterseed. Wat werd er van poorters verwacht?
“Dat sweert ghy, dat ghy een goet ende getrouw Poorter deser Stede, den Burgermeesteren ende Regeerders in der tijt onderdanigh wesen sult, in Waken, Bijten, en andere Beschermenissen ende lasten deser Stede u goetwilligh hebben sult; dese goede Stede voor ‘t quaet, dat ghy sult vernemen, waerschouwen, en tot alle welvaert, met raedt ende daet, naer allen uwen vermogen, vorderen ende helpen sult; Ende voorts alles sult doen ende laten, dat een goet Poorter schuldigh is te doen ende laten. Soo waerlick moet u Godt almachtigh helpen.”
Bron: anoniem, poorter eed, Amsterdam, 1668 Bron
Wist je dat …
… als een plaats stadsrechten kreeg, lijfeigenen en horigen hier niet langer gebonden waren aan de regels van hun heer? Wanneer zij een bepaalde tijd in een stad verbleven, kon hun heer hen ook niet meer opeisen. Daar komt de uitdrukking ‘stadslucht maakt vrij’ vandaan.
Nieuwe bevolkingsgroepen
Vrijthof Maastricht. Binnen een vrijthof stond men onder bescherming van de Kerk en hadden de wereldlijke leiders geen gezag.
In de hoge middeleeuwen (1000-1250) verbeterden de landbouwtechnieken, waardoor het makkelijker werd om het land te bewerken en er minder werkkrachten nodig waren. Veel boeren verloren hun werk en gingen op zoek naar andere bronnen van inkomsten in de stad. Geleidelijk aan ontstond er een nieuwe bevolkingsgroep: de handwerkers of ambachtslieden.
a Welke drie standen herken je in dit initiaal?
Anoniem, tres ordines, Li Livres dou Santé, initiaal Frankrijk, late 13e eeuw.
Dankzij de goede ligging van de steden floreerde de handel. Mensen die handel dreven met andere landen en steden, noemen we kooplui of handelaren. Zij verdienden hun geld door producten die door ambachtslui werden vervaardigd, zoals laken, wol en leer, te exporteren. De Lage Landen waren vooral bekend omwille van het laken dat ze produceerden, dit was dan ook een belangrijk handelsartikel. In Brugge werd het laken vooral in de hallen verhandeld.
Door de groeiende economie werd de groep van ambachtslui steeds groter en rijker. Zij kunnen in twee groepen opgedeeld worden.
stedelijke middenstand ambachten die afhankelijk waren van kooplui bakkers, kleermakers, smeden, metselaars, timmerlieden, strodekkers … wevers, volders, ververs …
Zij maakten producten en verkochten die zelf op de markt.
b Welke groep was het rijkst? Omcirkel deze in bovenstaande tabel.
Zij produceerden voornamelijk voor de handel en de export.
c Verklaar waarom het onderscheid tussen de drie standen op het einde van de middeleeuwen moeilijk vol te houden was.
Spanningen in de stad
De groei van de steden bracht steeds meer mensen bijeen. Niet enkel het aantal mensen, maar ook het wantrouwen en de argwaan tegenover zij die anders waren, dachten of zich anders gedroegen, groeide. Dit wantrouwen liep vaak uit in onverdraagzaamheid.
a Onderstaande bronnen zijn illustraties van dit wantrouwen naar bepaalde groepen mensen. Bestudeer ze aandachtig en leid af over welke minderheden in de middeleeuwse stad het telkens gaat. Noteer bij elke minderheid ook het nummer van de bronnen.
minderheid
bronnen
Anoniem, Je suy le poure Diable, gravure, ca. 1474-1566.
Lepra, de pest en andere gruwelijke ziektes werden in de middeleeuwen vaak gezien als een straf van God. Vandaar dat zieken geportretteerd werden als duivels. ‘Je suy le poure Diable’ betekent ‘ik ben de arme duivel’. Deze figuur heeft ook de typische attributen bij zich: de klepper (om omstaanders te waarschuwen dat hij lepra heeft), een bedelstaf en een bedelnap met geldstukken.
Leprakapel van Sint-Maria Magdalena, Cambridge, ca. 12e eeuw.
In de middeleeuwen werden zieken vaak de toegang tot de stad ontzegd uit angst voor verdere besmettingen. Buiten het stadscentrum werden ze in quarantaine gezet, in sommige gevallen voorzien van een kapel of hospitaal, in andere gevallen moesten ze in barre omstandigheden zien te overleven.
Canon 67
“Omdat christenen weerhouden worden van woekerpraktijken [interest vragen op uitgeleend geld], worden ze zwaar benadeeld. De valse Joden kunnen op korte tijd wel winsten boeken en de middelen van de christenen uitputten. Wij wensen daarom in deze kwestie de christenen te beschermen tegen wrede onderdrukking door de Joden. We verordenen in dit decreet dat als Joden buitensporige interesten vragen, christenen het leencontract mogen negeren tot de rente tot op een aanvaardbaar niveau is aangepast. Wij bevelen de vorsten om deze reden ernaar te streven de Joden te verhinderen zulke excessen te beoefenen.”
Bron: Innocentius III (ca. 1160-1216), besluiten van het Vierde Lateraans Concilie, Rome, 1215
4 Canon 68
“In sommige streken onderscheiden de Joden of Saracenen zich van de christenen door andere kledij te dragen. Dit is echter niet overal zo, waardoor er verwarring ontstaat en het soms voorkomt dat christenen door dwaling betrekkingen hebben met de vrouwen van Joden of Saracenen, en Joden en Saracenen met christelijke vrouwen. Daarom, opdat zij, onder het voorwendsel van een dergelijke dwaling, zich in de toekomst niet zouden verontschuldigen voor de excessen van dergelijke verboden geslachtsgemeenschap, besluiten wij dat zulke Joden en Saracenen van beide geslachten in elke christelijke provincie en te allen tijde zullen worden gemarkeerd.”
Bron: Innocentius III (ca. 1160-1216), besluiten van het Vierde Lateraans Concilie, Rome, 1215
6
Diebold Schilling (ca. 1460-1515), de verbranding van de ridder Richard Puller von Hohenburg en zijn knecht Anton Maetzler voor de muren van Zurich wegens sodomie, 1482, Chronik der Burgunderkriege, miniatuur, Zurich, 1483.
“De vrouw die sodomie [liefdesdaden tussen mensen van hetzelfde geslacht] doet, moet bij een eerste en tweede misdrijf worden verminkt en bij een derde verbrand. “
Bron: anoniem, De Li Livres de jostice et de plet, Orléans, ca. 1260
8
b Bron 1, 2 en 3 tonen duidelijk dat de Kerk in de middeleeuwen een vrij dubbelzinnige houding had ten opzichte van zieken. Wat was deze dubbelzinnige houding? Kruis het juiste antwoord aan.
De Kerk beschouwde zieken als zondaars, maar liet hen wel betalen om verzorgd te worden.
Als de zieke een geestelijke was, werd deze wel verzorgd.
Men beschouwde de zieken als zondaars, maar toch ging men hen verzorgen als vorm van naastenliefde.
Wist je dat …
… de term ‘sodomie’ afgeleid is van het Bijbelse verhaal over Lot en de verwoesting van Sodom en Gomorra?
Deze steden werden volgens het verhaal door God verwoest omwille van de zonden van hun inwoners, waar sodomie er een van zou geweest zijn. Sodomie wordt vaak gelijkgesteld met homoseksualiteit, maar in de middeleeuwen gebruikte men de term voor alles wat niet hetero was.
3 DE STAD WORDT EEN ECONOMISCH CENTRUM
De vrijheid van de stad trok mensen aan en liet de steden groeien. Dit bracht een periode van bloeiende handel en ambachten met zich mee. Bevolkingsgroepen die over geld beschikten, verenigden zich in beroepsverenigingen, bijvoorbeeld de Hanze en gildes.
a Lees onderstaande bron en voer bijbehorende opdrachten uit.
- “Voorts indien een wever buiten de stad met behulp van kaarsen of maanlicht verdoken werkt, moet hij een boete betalen van vijf solidi (schellingen), alvorens hij opnieuw in Mechelen mag werken.
- Voorts dat wevers de een andere willen leren weven, deze die hij leert, het kind van zijn broeder of het kind van zijn zuster of het kind van zijn oom of het kind van zijn tante moet zijn.
- Al wie het ambacht wil uitoefenen, moet in alle opzichten weten hoe hij dit zelf moet doen, zonder raad of hulp van een ander, en daarom moet hij worden geëxamineerd door de leiders van het ambacht.”
Bron: anoniem, reglement van het Mechelse weversambacht, Mechelen, 1270.
1 Onderstreep in het blauw voor welke ambachtslui dit reglement gold.
2 Onderstreep in het groen aan wie men het ambacht mocht aanleren.
b Wat bood de gilde aan volgens onderstaande bron?
“Indien een koopman, gevestigd in onze stad of in de voorsteden en lid van onze gilde, wordt geplunderd tijdens een reis, of zijn koopwaar verliest, of wordt uitgedaagd tot een duel, zal hij volledig kunnen rekenen op onze hulp.”
Bron: anoniem, de statuten van de gilde van St-Omaars, ca. 12e eeuw
Bron
Bron
Om tot een gilde toe te treden, moest je lidgeld betalen. Men startte binnen een gilde steeds als leerjongen. Na enkele jaren werd men ‘gezel’. Om gildemeester te worden, moest men een ‘meesterproef’ afleggen. Je kunt dit vergelijken met een eindwerk.
c Van overal kwam men naar Brugge om handel te drijven. Bestudeer onderstaande kaart en beantwoord bijbehorende vragen.
Economie en handel, ca. 1300
nijverheidscentra kerngebied en handelsroutes van de Hanze kerngebied en handelsroutes van Venetië kerngebied en handelsroutes van Genua gedeelde handelsroutes van Venetië en Genua continentale handelsroutes
Hanzekantoor exportproducten per streek export
1 Welke twee maritieme handelsroutes kwamen in Brugge samen?
2 Met welke andere stad was Brugge door een continentale handelsroute verbonden?
3 Welke andere steden lagen in hetzelfde nijverheidscentrum als Brugge?
4 Welke producten werden vanuit Brugge uitgevoerd?
5 Welke producten werden via Brugge ingevoerd?
6 Brugge was een belangrijk lid van de Hanze, een samenwerkingsverband van handelaars en steden die de handel in de Oost- en Noordzee controleerden. Een van de vier Hanzekantoren was dan ook in Brugge gevestigd. In welke steden waren de drie andere Hanzekantoren gevestigd?
7 De haven van Brugge vormde de economische verbinding tussen Noord- en Zuid-Europa. De handelsmetropolen Venetië en Genua waren voornamelijk actief in en rond de Middellandse Zee. Welke producten voerden zij in via de havens van Antiochië en Tyre?
4 VAN ‘IN NATURA’ NAAR EEN GELDECONOMIE
a In de vroege middeleeuwen (476-1000) werden goederen voornamelijk ‘in natura’ verhandeld. Wat betekent dit?
Rond 1100 nam de handel in West-Europa toe, waardoor de steden ook groeiden. De ruilhandel uit de vroege middeleeuwen verdween en vele staten en steden begonnen hun eigen munten te slaan. Aanvankelijk waren deze evenveel waard als het gewicht van het materiaal waaruit ze geslagen waren. Er stond dan ook geen bedrag op vermeld.
b Bekijk het schilderij hiernaast. Wat doet een geldwisselaar?
c Omdat men liever niet voortdurend grote bedragen in huis had, gaven handelaren hun geld in bewaring bij iemand anders. Welk beroep ontstond hierdoor?
Quinten Metsijs (ca. 1466-1530), De geldwisselaar en zijn vrouw, olieverf op paneel, 1514.
d De florijn van Firenze en de dukaat van Venetië werden internationaal aanvaard. Waarom verdween de handel in natura met de opkomst van de internationale handel? Kruis het juiste antwoord aan.
Het was moeilijk om de waarde van goederen vast te stellen bij ruilhandel.
Men was meer geïnteresseerd in goud.
Met muntstukken kon de handelaar zijn werknemers betalen.
Door in natura te handelen, kon men makkelijker opgelicht worden.
Hoe meer de handel toenam, hoe belangrijker het beroep van bankier werd. Om de verkoop te vergemakkelijken, werd de wisselbrief uitgevonden. Dit was een brief waarop de schuld van de koper aan de verkoper stond. Op deze manier garandeerde de koper dat de verkoper zijn geld zou krijgen.
e Lees onderstaande transcriptie van een 14e-eeuwse wisselbrief en los bijbehorende vragen en opdrachten op.
“In de naam van God, amen. 12e dag van december, 1399.
Betaalt bij deze eerste wisselbrief op de gebruikelijke vervaldag aan Domenico Sancio zeshonderd schilden tegen 10 schellingen 5 penningen per schild, welke 600 schilden tegen 10 schellingen 5 penningen staan voor de tegenwaarde ontvangen van Jacopo Gosco, en debiteer ze op onze rekening.
Een voorbeeld van een wisselbrief uit 1398.
Dat God u beware. Giovanni Orlandini en Piero Benizi en Cie in Brugge.”
In ander handschrift:
“Geaccepteerd op de 11de dag van januari 1400.”
Op de rug:
“Francesco van Prato en Cie in Barcelona”
Giovanni Orlandini (ca. 14e eeuw), Piero Benzini (ca. 14e eeuw) en Franseco ven Prato (1335-1410), wisselbrief en inning, 1399-1400.
Bron
1 Wat kon men met een wisselbrief doen?
2 Markeer de verschillende munteenheden die vermeld worden.
3 Waarom werd de handel en het geldverkeer veiliger via dergelijke wisselbrieven? Kruis het juiste antwoord aan.
Enkel de persoon die op de wisselbrief vermeld werd, kon het geld innen.
De bank compenseerde de handelaar als hij de wisselbrief verloor.
De verkoper kon het bedrag achteraf niet meer aanpassen.
De koper kon niet onder nul gaan bij de bank.
4 Van welk hedendaags betaalmiddel was de wisselbrief de voorloper? Kruis het juiste antwoord aan. bankbiljetten de cheque de waardebon
De Brugse patriciërsfamilie Van der Beurse baatte verschillende herbergen in de stad uit, waaronder het gebouw ‘Ter Beurse’.
Antonius Sanderus (1586-1664), Beurseplein Brugge, Flandria Illustrata, gravure, 1641.
f Wat wordt er tegenwoordig op de beurs verhandeld?
Het gebouw links is het natiehuis van de Genuezen.
Rond 1700 werd de gevel veranderd naar een klokvormige gevel. Rechts staat het huis Ter Beurse.
Kern
HET ONTSTAAN EN DE BLOEI VAN DE STEDEN
Tussen de 10e een 13e eeuw groeiden de steden in West-Europa. Sommige steden bestonden reeds sinds de Oudheid, bijvoorbeeld Tongeren en Doornik. De oude steden lagen aan het netwerk van Romeinse heerbanen, de nieuwe steden ontstonden langs belangrijke waterwegen.
VAN PLATTELAND NAAR STAD
Tijdens de vroege middeleeuwen was de maatschappij in onze streken een landbouwmaatschappij. Ongeveer 90 procent van de bevolking was actief in de landbouw en voorzag in zijn eigen behoeftes. Tijdens de 10e en 11e eeuw zorgden klimaatveranderingen en innovaties in de landbouwtechnieken en -organisatie ervoor dat het makkelijker werd om het land te bewerken en overschotten te produceren, maar ook dat er minder werkkrachten nodig waren. Verarmde of werkloze boeren trokken naar de steden, op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten. Deze plattelandsvlucht stimuleerde opnieuw de groei van de steden. Door de toename van de bevolking, was een continue toevoer van producten van het platteland naar de stad noodzakelijk. Dit stimuleerde de handel.
HET UITZICHT VAN DE MIDDELEEUWSE STAD
Middeleeuwse steden werden gekenmerkt door hun torens, dit waren machtssymbolen. In de vroege middeleeuwen waren torens onderdeel van burchten en bezit van lokale heren. Met de opkomst van de steden verschoof de macht van de adel naar de ambachten en kooplieden. Het belfort werd vanaf dan het centrum van de stad en had verschillende functies: met de stormklok waarschuwde men de bevolking voor gevaar en gaf men het uur aan, daarnaast was het ook de plaats waar de stadskeur bewaard werd.
STADSRECHTEN
In de stadskeur kende de vorst privileges toe aan de stad, terwijl hij zelf het opperste gezag behield. Hierin werd bijvoorbeeld vermeld dat schepenen instonden voor de rechtspraak. De privileges waren voor elke stad anders.
De stedelijke bevolking bestond uit twee groepen: poorters en niet-poorters. Poorters waren erkende burgers van de steden met bepaalde rechten, economische en andere privileges, en juridische bescherming. Niet-poorters hadden deze niet.
EEN NIEUWE BEVOLKINGSGROEP
De plattelandsvlucht zorgde voor het ontstaan van nieuwe beroepen, zoals bakker, schoenmaker … Zij maakten hun producten zelf en verkochten die ook zelf op de markt. Dit waren de ambachtslieden. Zij hadden het financieel niet slecht.
Handelaren of kooplieden verdienden hun geld door handel te drijven met andere landen en steden. Zij exporteerden goederen die door ambachtslieden gemaakt werden, zoals laken en leer. Hun inkomen was sterk afhankelijk van de mogelijkheid om handel te drijven. Vanaf de 12e eeuw nam de handel sterk toe en trokken de kooplieden veel macht naar zich toe.
Ambachtslieden verenigden zich in gildes. Hierbinnen maakten ze prijsafspraken en hielden ze toezicht op de kwaliteit van de producten. Om lid te worden, moest men een poorter zijn en lidgeld betalen. Eerst moest men enkele jaren als leerjongen werken, daarna werd men gezel. Na het afleggen van een meesterproef kon men meester worden. De gildeleden konden rekenen op een bepaalde sociale zekerheid. Als een lid stierf, ziek of te oud werd, nam de gilde de kosten hiervoor op zich.
Kooplieden richtten ook beroepsverenigingen op, bijvoorbeeld de Hanze. Dit was een samenwerking tussen noordelijk gelegen handelssteden om de handel in de Noord- en Oostzee te beschermen. Brugge was van de 12e tot de 14e eeuw de belangrijkste handelsstad van de Lage Landen, voornamelijk dankzij de lakenhandel. Het was strategisch gelegen langs handelswegen en de Noordzee. Een van de vier Hanzekantoren was daarom in de stad gevestigd.
BETALEN
opkomst van de steden in Vlaanderen
Brugge belangrijkste handelsstad van Vlaanderen
1400
1200
ca. 1250
opkomst florijn meer macht naar kooplieden
Overzicht
Gebruik de informatie uit het hoofdstuk om een antwoord te formuleren op de historische vraag die in ‘Fenestra’ gesteld werd.
Historische vraag: Hoe evolueerde de West-Europese economie tijdens de tweede helft van de middeleeuwen van een gesloten landbouweconomie naar een open handelseconomie?
KENNEN EN KUNNEN
Je kent de begrippen plattelandsvlucht, belfort, keur, ambacht, onverdraagzaamheid, Hanze, in natura, geldwisselaar, beurs en wisselbrief.
Je kent de oorzaken van verstedelijking.
Je kunt de verschillen tussen poorters en niet-poorters uitleggen.
Je kunt uitleggen hoe er door de opkomst van de steden nieuwe bevolkingsgroepen ontstonden.
Je kunt een voorbeeld van middeleeuwse ambachten geven.
Je kunt het belang van Brugge in de internationale handel uitleggen.
Je kunt Europese en niet-Europese handelscentra en -routes in de ruimte situeren.
Je kunt sociale dynamieken en vormen van onverdraagzaamheid in middeleeuwse steden kritisch analyseren.
Je kunt de evolutie van betaalmiddelen in de middeleeuwen schetsen.