dKadeKa e de 2 2
INHOUDSTAFEL met prio-overzicht
Les
Les
Les
Les
Les
De tijd: het uur en het half uur
Les 28 MMR De tijd: het uur en het half uur: tijdsduur in volle uren
Les 29 en 30 GK Functies
Les
Les
Les 41 en 42 GK Handig tellen (turven), tabellen en beelddiagrammen
Les 43 B - H Optellen tot 20
Les 44 en 45 B - H Aftrekken tot 20
Les 46 en 47 B - H Vraagstukken over optellen en aftrekken tot 20
Les 48 Herhaling
Les 49 en 50 Evaluatie
Les 51-54 Thematische outro OF Outro problemen oplossen p. 199
LEGENDE
nieuw/geven
geven indien tijd
kan weggelaten worden
Dit is ofwel nieuwe leerstof ofwel zeker te geven omdat het lang geleden is, nog te weinig ingeoefend werd ...
Deze leerstof werd reeds gezien, maar dient veel herhaling en dus indien mogelijk nog te geven.
Deze leerstof werd reeds gezien of is slechts een aanzet (a) en moet dus niet bereikt zijn dit schooljaar.
TOEPASSINGEN
2 x LES 1 EN 2 Intro
LESDOELEN 1 De kinderen werken samen met anderen en dragen zo bij aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel.
2 De kinderen zetten speci eke strategieën in om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen e ciënt aan te pakken.
3 De kinderen verwerven inzicht in ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijke relaties.
4 De kinderen kunnen getallen tot 20 ordenen.
5 De kinderen kunnen een zelfverzonnen patroon verderzetten.
LESMATERIALEN - concordantie
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 1
- kopieerblad 1 intro: afdekkaart
- negen grote blokken
- speelgoed guur
- één tablet per twee leerlingen
LEERLIJN Deze les is een introles.
1
Instap
inleefspel
BEWEGING
VOOR DE LES
Noteer volgende woorden op de blokken: INZET, ORDE, RESPECT, RUST, NETHEID, STIPTHEID, TALENTEN, COMPLIMENTJES en ZORG. Verspreid de blokken op de speelplaats of in de turnzaal. Zorg ervoor dat de blokken op een zichtbare plaats liggen.
LESVERLOOP
Kapitein zoekt bemanning!
Verdeel de klas in drie groepen. Vertel aan elke groep een situatie die ze zo duidelijk mogelijk moeten naspelen.
- Groep 1: De kapitein zit aan haar bureau in haar kajuit. Ze is diep in gedachten verzonken. Opeens hoort ze iets, staat recht en kijkt naar de andere leerlingen die de kadetten spelen. De kadetten komen één voor één langs bij de kapitein. De eerste kadet groet klungelig. De tweede kadet botst tegen de eerste, de derde valt over zijn voeten, de vierde loopt voorbij met het gezicht naar de grond … De kapitein grijpt met beide handen haar hoofd vast en schudt nee.
- Groep 2: De kapitein zit aan haar bureau in haar kajuit. Ze is diep in gedachten verzonken. Opeens hoort ze iets, staat recht en kijkt naar de andere leerlingen die de kadetten spelen. Ze kijkt naar wat de kadetten aan het doen zijn. Twee kadetten steken hun tong uit naar elkaar, twee kadetten zitten naast elkaar te huilen en nog twee andere kadetten komen bij de wenende kadetten langs en lachen hen uit. De kapitein grijpt met beide handen haar hoofd vast en schudt nee.
- Groep 3: De kapitein zit aan haar bureau in haar kajuit. Ze is diep in gedachten verzonken. Opeens hoort ze iets, staat recht en kijkt naar de andere leerlingen die de kadetten spelen. De kadetten zitten naast elkaar om bewerkingen te maken. Eén kadet kijkt af van een andere kadet, twee andere kadetten maken de bewerkingen op hun wisbord ondersteboven. Nog twee andere kadetten versieren de bewerkingen in plaats van ze op te lossen … De kapitein grijpt met beide handen haar hoofd vast en schudt nee.
Geef de leerlingen 5 minuten inoefentijd en laat hen dan de situaties kort naspelen.
Waarom schudt de kapitein steeds nee met haar hoofd? (Het loopt steeds fout met de kadetten.)
De kapitein is op zoek naar een nieuwe bemanning, naar kadetten op wie ze kan rekenen. Er zijn een aantal eigenschappen die de kapitein heel belangrijk vindt. Die eigenschappen heeft ze op blokken geschreven. De blokken liggen verspreid op de speelplaats of in de turnzaal.
2
Kern partnerwerk
BEWEGING
2.1 Zoektocht naar de blokken - plaatsbeschrijving
Verdeel de leerlingen in duo’s en laat hen samen op zoek gaan naar de blokken. Spreek af dat de leerlingen de blokken op hun plaats moeten laten liggen. Laat hen de woorden op de blokken lezen en de ontbrekende letters invullen in hun werkboek op pagina 1. Verzamel de blokken en neem ze mee naar de klas. Zet de blokken op en naast elkaar. Vertel dat je een blokkenbouwsel gemaakt hebt. Zet de speelgoed guur op het blok INZET. Laat de leerlingen zo precies mogelijk beschrijven waar ze dit blok gevonden hebben.
Herhaal met de andere blokken. Laat zoveel mogelijk plaatsbepalende begrippen aan bod komen. Betrek meerdere leerlingen bij de plaatsbeschrijving van een blok.
klassikale oefening
2.2 Mijn sollicitatiefoto
De kapitein is heel blij dat jullie zo goed jullie best deden om de eigenschappen te ontdekken die ze belangrijk vindt. Jullie zijn hier zeker geslaagd als goede kadetten.
De kapitein wil graag weten wie de leerlingen van het tweede leerjaar allemaal zijn. Daarom wil ze graag een foto van iedereen. Ze wil een foto van jullie voorkant, achterkant en twee zijkanten.
Ze wil iedereen onmiddellijk kunnen herkennen, van welke kant zij jullie ook ziet.
Geef per duo een tablet en laat de leerlingen elkaar fotograferen in vooraanzicht, achteraanzicht, zijaanzicht links en zijaanzicht rechts
Afsluiter zelfstandig werk
Mijn afdekkaart
De kapitein vindt vertrouwen heel belangrijk. Ze wil dat elke kadet in zichzelf gelooft en op de eigen mogelijkheden vertrouwt. Daarom heeft ze voor iedereen een leuke verrassing mee. Deel kopieerblad 1 intro uit en vraag wat de leerlingen hier moeten doen. (De getallen van 0 tot 20 verbinden.) Als ze dat gedaan hebben, mogen ze de plaat inkleuren. Leerlingen die snel klaar zijn, mogen patronen op de zeilen tekenen. Lamineer de ingekleurde kleurplaten, zodat de leerlingen die als afdekkaart kunnen gebruiken in hun werkboek.
Op het kopieerblad ‘onthoudkaart’ staat de belangrijkste leerstof van deze Kaap opgesomd. Druk het kopieerblad af, plasti ceer en gebruik het als bladwijzer in het werkboek. Doe dat zeker voor de spoor 1-leerlingen en ga na welke spoor 2-leerlingen hier ook gebruik van zouden maken. Spoor 3-leerlingen zijn in staat om de leerstof zelf op te zoeken in hun Sloep, indien nodig.
KAAP IN ZICHT
In deze Kaap is de kapitein op zoek naar een nieuwe bemanning en gaat zij na of de klas voldoet aan bepaalde eigenschappen die een goede kadet moet bezitten. We werken aan vertrouwen, zich goed voelen, inzet, stiptheid, orde/netheid, zorg voor elkaar … en aan een goede klassfeer.
- Wil je meer weten over de patronen op de zeilen? Dat behandelen we in les 8 en 9.
- Vond je het leuk om buiten blokken te zoeken en de plaats te beschrijven, dan heb je geluk: we gaan opnieuw naar buiten in les 23.
- Wil je alle geheimen van de fotograaf kennen? Die leer je in les 35.
- Wil je zoals de kapitein ook graag blokkenbouwsels maken? Dat leer je in les 36.
- Wil je de getallen tot 20 een vaste plaats geven op de getallenas? Dat doen we in les 39 en 40.
- Verder herhalen we het optellen en aftrekken tot 20, zullen we kloklezen want de kapitein vindt het belangrijk dat we steeds op tijd komen en gaan we na hoe getallen tot 20 opgebouwd zijn.
Dit wordt een leuke herhalingskaap van het eerste leerjaar!
LESDOELEN
LESMATERIALEN
2 x LES 3 EN 4 Hoeveelheden tot 10 vergelijken en ordenen
LEERLIJN
1 De kinderen kunnen hoeveelheden en getallen tot 10 leggen, herkennen en benoemen.
2 De kinderen kunnen hoeveelheden en getallen tot 10 vergelijken/ordenen en hierbij de begrippen ‘meer’, ‘minder’, ‘evenveel’, ‘gelijk’ en de symbolen =, ≠, < en > passend gebruiken.
3 De kinderen kunnen de getallen 0 tot 10 op een getallenas plaatsen.
4 De kinderen kunnen een rangorde aanduiden en daarbij de begrippen ‘eerste’, ‘middelste’, ‘laatste’, ‘op één na laatste’, ‘voorlaatste’, ‘juist voor’, ‘juist na’ en de rangtelwoorden correct gebruiken.
- concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 2-3
- kopieerblad 1: welk getal heb ik?
- bijlage 1: getalkaarten
- bijlage 2: getalbeeldkaarten
- poster: getalbeelden tot 10
- poster: getallenas tot 10
- instructievideo getalbeelden tot 10
- instructievideo de getallenas tot 10
- instructievideo =, ≠, > en < tot 5
- individuele (digitale) schatkist
- twee kepies
- handtrom
- zak - uitje
Wat ging vooraf?
In het eerste leerjaar leerden de leerlingen het getalbegrip tot 20 en het vergelijken en ordenen van hoeveelheden tot 20. In het tweede leerjaar wordt dit uitgebreid tot 100.
Wat volgt?
K1 L16 en 17 Hoeveelheden tot 20 vergelijken en ordenen
1
Instap
spelvorm
BEWEGING
VOOR DE LES
Lamineer bijlage 1 en 2 en verknip voor duurzaam gebruik.
Teken een lege georiënteerde getallenas op het bord.
Druk kopieerblad 1 af (één strook per leerling).
Let op: voor de individuele schatkist verwijzen we naar de schatkist van het eerste leerjaar die je aankoopt/ gebruikt van een collega of naar het kopieerblad 'individuele schatkist' dat je lamineert en verknipt in kaartjes. Deze kun je dan in elke les gebruiken waar naar de individuele schatkist wordt verwezen. De individuele schatkist is ook digitaal beschikbaar bij het digitale werkboek of zet je klaar als taak via Kabas.
LESVERLOOP
Levende memory
De kadetten staan te popelen om aan boord te gaan met een nieuwe kapitein op een nieuw schip.
Ze zijn klaar voor een nieuw avontuur!
Speel levende memory. Stuur twee leerlingen de klas uit. Geef hun een kepie. Zij zijn de kapiteins.
Deel de getalkaarten (bijlage 1) en getalbeeldkaarten (bijlage 2) uit aan de andere leerlingen.
Zij gaan op zoek naar een match: getal en bijhorend getalbeeld. Als de klas oneven is, speel je als leerkracht mee. Het getal(beeld) geeft aan hoeveel keer de kadetten luidop tellend moeten springen. Laat de duo's dan elk weer achter hun eigen stoel gaan staan.
Laat de kapiteins terug binnenkomen in de klas. Kapitein 1 duidt twee kadetten aan die elk hun hoeveelheid luidop tellend springen. Dan is het de beurt aan kapitein 2. Wanneer een kapitein een duo gevormd heeft, komen de kadetten bij hem/haar staan en mag hij/zij nog eens twee kadetten aanduiden. Het spel eindigt wanneer alle leerlingen bij een kapitein staan.
Verwoord het lesdoel:
Vandaag herhalen we de getallen van 0 tot 10. We vergelijken en ordenen ze.
2
Kern klassikale oefening
BEWEGING
partnerwerk
2.1 Instructiefase
2.1.1 Hoeveelheden vormen en benoemen - getallenas opbouwen
Deel de getal- en getalbeeldkaarten opnieuw uit. Laat de leerlingen rondstappen in de klas en sla een hoeveelheid van 0 tot 10 op de handtrom. Vertel dat wrijven op de trom staat voor 0.
Als je de handtrom op de tafel plaatst, gaat iedereen hurken, behalve de leerlingen die de geslagen hoeveelheid op hun kaart hebben. Laat die leerlingen de kaarten bij de getallenas op het bord hangen. Herhaal de opdracht met andere hoeveelheden. Laat de leerlingen de positie van de getallen verwoorden, bijvoorbeeld: 5 staat tussen 4 en 6, net na 5 komt 6, net voor 10 komt 9.
2.1.2 Hoeveelheden leggen en vergelijken
De leerlingen werken per twee met hun individuele schatkist.
Geef de volgende opdrachten:
- De kadet die links zit, legt/sleept zeven jetons in de vorm van het getalbeeld. Leg/sleep er het bijhorende getal bij.
- De kadet die rechts zit, legt/sleept vijf jetons in de vorm van het getalbeeld. Leg/sleep er het bijhorende getal bij.
- Vergelijk nu de hoeveelheden.
Als je voelt dat de leerlingen de vorming van de getalbeelden vergeten zijn, kun je refereren naar de verwoording van het eerste leerjaar: stip, streep, haak, koek, koek-stip.
Laat hen bij het vergelijken van de hoeveelheden gebruikmaken van de begrippen: meer, minder, (niet) evenveel, (niet) gelijk …
TIP
klassikale oefening
De leerlingen overleggen welk symbool tussen de getallen moet staan: = of ≠, < of >. Laat hen de vergelijking correct lezen.
Wanneer de leerlingen de symbolen fout verwoorden, kun je verwijzen naar het verhaal van Henk de haai. Dit kunnen ze ook nog even uitvoeren met de zelfgemaakte handpop uit het eerste leerjaar.
TIP
klassikale oefening
Ga op dezelfde manier te werk met de hoeveelheden 2 en 6, 3 en 3 …
2.1.3 Hoeveelheden en getallen ordenen
Stop de getalkaarten van 0 tot 10 (bijlage 1) in een zak. Laat een leerling drie getalkaarten trekken. Toon de kaarten aan alle leerlingen en laat ze ordenen van klein naar groot.
Bijvoorbeeld: 5 3 9
3 < 5 < 9
Herhaal deze oefening een aantal keer.
Laat ook eens ordenen van groot naar klein.
2.1.4 Rangordebegrippen en rangtelwoorden
Jij bent de kapitein. Vertel de leerlingen hoe ze je moeten begroeten: ‘Schip ahoi, kapitein’.
Laat tien leerlingen naar voren komen en naast elkaar staan.
Geef de volgende opdrachten:
- De kadet die tussen de achtste en de tiende staat, zet na het signaal een stap vooruit en groet met de woorden ‘Schip ahoi, kapitein’.
- De voorlaatste kadet zet na het uitsignaal een stap vooruit en groet met de woorden ‘Schip ahoi, kapitein’.
Laat de leerlingen die op hun plaats zitten, controleren. Als het juist is, herhalen ze de begroeting. Is het fout, dan houden ze hun handen voor de ogen.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek
Oefening 1: Dicteer de volgende getallen: 6 3 7 10 5.
Afsluiter
partnerwerk
3.1 Welk getal heb ik?
De leerlingen werken per twee. Geef aan elke leerling een strook met getallen van kopieerblad 1. Elke leerling kiest een getalkaart uit de individuele schatkist. Deze mogen ze niet aan hun partner tonen. Om de beurt stellen ze een vraag over het getal van hun partner, bijvoorbeeld: Is het getal groter dan …, kleiner dan …?
Op de strook zetten ze een kruis door de getallen die niet aan de beschrijving voldoen. Wie het eerst het getal van de partner raadt, wint het spel.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen doorstrepen wat ze al hebben geteld zodat ze niet tweemaal hetzelfde tellen. Laat de leerlingen eerst aanwijzend tellen en de getallen noteren onder de groepjes. Dan pas gaan ze over tot het kleuren.
Laat de leerlingen het getal doorstrepen als ze het ingevuld hebben op het bordje van de kadet.
LES 3 EN 4 Hoeveelheden tot 10 vergelijken en ordenen
Getallendictee
Laat bij de verwoordingen de leerlingen de getallen omcirkelen op de getallenas en laat dan nakijken wat er wordt gevraagd.
Laat de leerlingen uisterend de getallenrij opzeggen, terwijl ze de opdrachten uitvoeren. Laat een pijl zetten om de richting beter te visualiseren.
Laat de zin nalezen na het oplossen van de oefening.
goed en voer uit.
de derde kadet een hoed. Omcirkel de voorlaatste kadet. Teken bij de vierde kadet een bordje in de hand.
Kleur de hoed van de middelste kadet geel.
Geef de op één na laatste kadet een rode hoed. Omcirkel de kadet die 2 plaatsen na de eerste staat.
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Herhaal samen het tellen. Kijk of het synchroon tellen lukt.
Oefen nog even op het juiste gebruik van de symbolen =, ≠, < en >. Maak bij de laatste symbolen gebruik van de handpop Henk de haai. Laat de leerlingen concreet spelen met die handpop en alles luidop verwoorden.
Laat de leerlingen zinnen formuleren voor elkaar met de begrippen van rangorde.
Geef de leerlingen ook omgekeerde verwoordingen.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 1
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Hoeveelheden tot 10 vergelijken en ordenen
- Getalbegrip tot 10
- Knal: Getalbegrip tot 5 en tot 10
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
GETALLENKENNIS
LES 5 Splitsen tot 10
1 De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 structureren of verdelen in twee of drie groepen.
2 De kinderen kunnen de splitsingen van de hoeveelheden tot 10 correct verwoorden.
3 De kinderen kennen de splitsingen tot 10 in twee termen en zien het verband met de optelling van beide termen.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 4-6
- poster: splitsemmers 1 tot 5
- poster: splitsemmers 6 tot 10
- instructievideo splitsen
- instructievideo liedje 10 splitsen
- individuele (digitale) schatkist
- powerpoint: splitsen tot 10
- per twee leerlingen wisbord, stift en uitwisser
- per twee leerlingen tien blokken
- bal
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
In het eerste leerjaar hebben de leerlingen leren splitsen tot 20 en hebben ze de stippen van het kwadraatbeeld 10 weggelaten en de groene kleur behouden. In deze les wordt de leerstof in verband met het splitsen tot 10 herhaald. Het abstraheren van het tiental komt pas vanaf les 16 aan bod.
Wat volgt?
K1 L6 Optellen tot 10
Instap
partnerwerk 2
Kern onderwijsleergesprek
VOOR DE LES
Bepaal op basis van de overgangsgesprekken met de leerkracht van het eerste leerjaar en de algemene resultaten van de voorkennistest (domein getallenkennis) welke onderdelen uit de leskern je klassikaal behandelt en bij welk spoor je de leerlingen indeelt.
LESVERLOOP
Bouw een vlaggenmast (concreet)
De kapitein wil weten of jullie in staat zijn om een hoge vlaggenmast te bouwen. Een hevige rukwind zal de vlaggenmast echter steeds in twee stukken breken of misschien wel in drie.
Verdeel de klas in duo’s. Geef elk duo tien blokken en laat hen hiermee een toren bouwen. Geef aan met hoeveel blokken. Wanneer je ‘krak’ zegt, breekt één leerling van het duo de toren en verstopt het deel dat gevallen is achter de rug. De andere leerling raadt nu hoeveel blokken er verstopt zijn. Laat de leerlingen telkens de splitsing op een wisbord noteren.
Verwoord het lesdoel: Vandaag herhalen we de splitsingen tot 10.
2.1 Instructiefase
2.1.1 Splitsen van getallen tot 10 (concreet en schematisch) Laat de leerlingen acht jetons uit de individuele schatkist leggen of slepen. Hiervan maken ze twee groepen. Laat hen verwoorden hoe ze gesplitst hebben. (Bijvoorbeeld: 8 kan ik splitsen in 3 en 5.) Noteer deze splitsing in de splitsemmers. Vraag wie 8 anders splitste. Ook deze splitsingen vul je aan op het bordschema. Ga zo door tot alle mogelijke splitsingen aan bod kwamen. Herhaal dit met de hoeveelheden 10 en 7.
klassikale oefening
TIP
3
Afsluiter
spelvorm
BEWEGING
2.1.2 Splitsen met drie termen (concreet en schematisch)
Vraag de leerlingen om negen jetons te leggen of te slepen. Laat hen deze hoeveelheid in drie groepen verdelen. Noteer de verschillende splitsingen op het bord. Herhaal dit met de hoeveelheden 10 en 6.
TIP
2.1.3 Automatiseren van splitsingen tot 10 (abstract)
Laat de leerlingen rechtstaan achter hun stoel. Toon de powerpoint met de klassikale splitskaarten van 10. Laat de leerlingen op een afgesproken teken het ontbrekende getal zeggen.
Varieer, laat eens de eerste rij leerlingen antwoorden, dan de tweede rij …. Zo zie je wie de splitsingen wel of niet kan.
Als bepaalde leerlingen het nog moeilijk hebben met de splitsingen tot 10, kunnen ze het getalbeeld erbij nemen.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek
3.1 Splitsen met de bal (abstract)
Laat de leerlingen achter hun stoel staan. Gooi een bal naar een leerling en zeg daarbij: 5 kun je splitsen in … (leerling die de bal vangt, zegt een getal en gooit de bal terug) en … (gooi de bal naar een andere leerling die de splitsing aanvult en de bal terug naar jou gooit).
Maak een paar splitsingen met hetzelfde getal. Speel opnieuw met een ander getal. (Je kunt dit spel ook spelen in een kring.)
Hang het getalbeeld van het te splitsen getal aan het bord voor de leerlingen die nog moeite hebben met het splitsen.
Bij een kringopstelling leg je het getalbeeld in het midden van de kring.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen de zeilen aanwijzend tellen vooraleer ze de splitsing invullen.
Laat indien nodig de leerlingen handelen met materiaal.
LES 5 Splitsen
10 Tel de zeilen. Vul het aantal in en de splitsing in blauwe en groene zeilen.
Laat de leerlingen hun getalbeelden gebruiken om te splitsen.
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Bied getalbeelden aan waar het splitsen nog onvoldoende geautomatiseerd is.
Of bied fysiek materiaal aan (bijvoorbeeld schelpen) waarmee de leerlingen kunnen splitsen.
Laat de splitsingen tot 10 vaak herhalen, volledig automatiseren. Laat de leerlingen eventueel oefenen via een minigame.
Laat de leerlingen tegen de tijd zoveel mogelijk splitsingen maken en verhoog het aantal termen waarin ze moeten splitsen.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 2
Let op: geef het materiaal uit de individuele schatkist of het kopieerblad ervan mee naar huis indien je het scheurblok meegeeft als huiswerk. (Of zet de digitale schatkist klaar als taak.)
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Splitsen tot 10
- Knal: Splitsen tot 10
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 6 Optellen tot 10
1 De kinderen kunnen optellingen (ook met drie termen) met natuurlijke getallen tot 10 uitvoeren.
2 De kinderen kunnen begrippen als ‘som’, ‘meer dan’, ‘optellen’ en ‘vermeerderen’ correct gebruiken.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 7-8
- Kabas: tempotoets ‘optellen tot 10’
- kopieerblad 2: vier op een rij
- poster: optellen: rekentaal
- instructievideo optellen tot 10
- klassikale digitale schatkist
- wisbord, stift en uitwisser per leerling
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
In het eerste leerjaar zagen de leerlingen al de optellingen tot 20, maar in deze les herhalen we de optellingen tot 10.
Wat volgt?
K1 L7 Aftrekken tot 10
spelvorm 2 Kern
VOOR DE LES
Bepaal op basis van de overgangsgesprekken met de leerkracht van het eerste leerjaar en de algemene resultaten van de voorkennistest (domein bewerkingen-hoofdrekenen) welke onderdelen uit de leskern je klassikaal behandelt en bij welk spoor je de leerlingen indeelt.
Druk per twee leerlingen kopieerblad 2 af.
LESVERLOOP
Vier op een rij (abstract)
De kapitein vindt het belangrijk om te werken in een nette omgeving. Daarom laat zij elke week twee kadetten het dek schrobben. Ze maken er een spel van om om ter eerst vier zeepbellen op een rij te blazen. Verdeel de klas in duo’s. Geef aan elk duo een print van kopieerblad 2. Elke leerling kiest een kleur waarmee ze hun naam op de trui van de kadet schrijven en een zeepbel inkleuren. Zo is in één oogopslag duidelijk welke leerling met welke kleur speelt.
Om de beurt lossen de leerlingen een oefening op. Let erop dat ze, net zoals bij het echte vier op een rij-spel, steeds onderaan beginnen. Daarna kunnen ze hoger klimmen. Wie als eerste vier op een rij heeft, heeft gewonnen.
Ga tijdens het spelen rond en noteer bij wie de optellingen tot 10 nog onvoldoende geautomatiseerd zijn. Deze leerlingen begeleid je straks tijdens het werken in het werkboek.
Verwoord het lesdoel:
Vandaag herhalen we het optellen tot 10.
2.1 Instructiefase
Als de instap vlot verloopt, kun je onmiddellijk overgaan naar de inoefenfase. Bij problemen, herhaal je de schematisch-abstracte opbouw zoals hieronder beschreven.
klassikale oefening
klassikale oefening TIP
2.1.1 Eén meer
Wat betekent plus 1? Geef een voorbeeld: 5 + 1 = . Kom tot: Je neemt één meer dan 5.
Geef een paar oefeningen. Verduidelijk met de digitale schatkist aan het bord. Ga na of iedereen het begrijpt.
5 + 1 = 6
7 + 1 = 8
3 + 1 = 4
2.1.2 Tweelingsommen
Vraag of de leerlingen nog weten wat tweelingsommen zijn. Laat hen de verschillende bewerkingen opsommen. Verduidelijk met de digitale schatkist aan het bord.
5 + 5 = 10
4 + 4 = 8
3 + 3 = 6
2 + 2 = 4
1 + 1 = 2
klassikale oefening
2.1.3 Wisseleigenschap
Noteer twee optellingen op het bord: 1 + 4 = en 4 + 1 = . Welke bewerking is het gemakkelijkst om op te lossen? (4 + 1) Herinner de leerlingen eraan dat je bij een optelling de termen steeds van plaats mag wisselen. De som blijft gelijk. Het is gemakkelijker om de grootste term vooraan te zetten.
Geef enkele oefeningen: 2 + 5 = en 5 + 2 = , 3 + 6 = en 6 + 3 = . Bij welke bewerkingen wissel je de termen liever om? Los de oefeningen samen op.
1 + 4 = 5 4 + 1 = 5
2 + 5 = 7 5 + 2 = 7
3 + 6 = 9 6 + 3 = 9
klassikale oefening
2.1.4 Optellen met drie termen
Noteer 4 + 2 + 4 = op het bord. Laat de leerlingen de werkwijze van het optellen met drie termen herhalen. We werken van links naar rechts en schrijven de tussenuitkomst (6) voor de stopstreep. Daarna tellen we verder op. (6 + 4 = 10)
3
Afsluiter
klassikale oefening
Herhaal met andere voorbeelden. Laat de leerlingen meerekenen op hun wisbord
4 + 2 + 4 = 10 6 5 + 2 + 1 = 8 7
1 + 3 + 5 = 9 4
5 + 2 + 3 = 10 7
3 + 1 + 4 = 8
3 + 4
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek
3.1 Temporekenen (abstract)
Laat de leerlingen de tempotoets maken. Zet een timer op het bord en stel één minuut tijd in. Geef het signaal om te starten.
Vraag hoe de leerlingen dit hebben ervaren. Stel hen gerust als ze weinig oefeningen hebben gemaakt. Door regelmatig te rekenen tegen de tijd, zullen ze hierin vooruitgang boeken. Dit wordt vaak herhaald tijdens deze Kaap.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen een andere kleur nemen om 1 meer te kleuren. Zo visualiseer je de bewerking goed.
Laat de leerlingen de oefeningen eerst tot de stopstreep oplossen. Daarna rekenen ze verder.
Vestig de aandacht op de vetgedrukte tekst. Deze vertelt welke bewerking de leerlingen moeten maken. Verruim hun woordenschat.
deKa e de 2 2
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Laat de leerlingen met getalbeelden werken als de optellingen niet vlot verlopen. Laat hen de bijpassende bewerking verwoorden. Voer de materiële handelingen nog eens uit. Benadruk dat je bij plus bijdoet. Oefen de koppeling tussen het symbool + en de begrippen plus, bijdoen, meer, vermeerderen en erbij.
Ga verder tot automatiseren van optellen tot 10. Laat de leerlingen eventueel minigames spelen om de uitdaging te vergroten.
Geef streefdoelen op bij het temporekenen. Zorg dat de leerlingen het telkens beter doen. Geef gerust ook eens puntoefeningen tegen de tijd, zeker bij optellen en aftrekken tot 10.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 3
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Splitsen tot 10
- Knal: Optellen en aftrekken tot 10
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 7 Aftrekken tot 10
1 De kinderen kunnen aftrekkingen (ook met drie termen) met natuurlijke getallen tot 10 uitvoeren.
2 De kinderen kunnen begrippen als ‘verschil’, ‘minder dan’, ‘aftrekken’ en ‘verminderen’ correct gebruiken.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 9-10
- Kabas: tempotoets ‘aftrekken tot 10’
- kopieerblad 3: vier op een rij
- poster: aftrekken: rekentaal
- instructievideo aftrekken tot 10
- klassikale digitale schatkist
- individuele (digitale) schatkist
- wisbord, stift en uitwisser per leerling
- kartonnen bekers
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
K1 L6 Optellen tot 10
In het eerste leerjaar zagen de leerlingen al de aftrekkingen tot 20, maar in deze les herhalen we de aftrekkingen tot 10.
Wat volgt?
K1 L10 en 11 Optellen en aftrekken tot 10
Instap
spelvorm
VOOR DE LES
Bepaal op basis van de overgangsgesprekken met de leerkracht van het eerste leerjaar en de algemene resultaten op de voorkennistest (domein bewerkingen-hoofdrekenen) welke onderdelen uit de leskern je klassikaal behandelt en bij welk spoor je de leerlingen indeelt.
Druk per twee leerlingen kopieerblad 3 af.
LESVERLOOP
Vier op een rij (abstract)
De kapitein vindt het belangrijk om te werken in een nette omgeving. Daarom laat ze elke week twee kadetten het dek schrobben. Ze maken er een spel van om om het eerst vier zeepbellen op een rij te blazen. Verdeel de klas in duo’s. Geef aan elk duo een print van kopieerblad 3. Elke leerling kiest een kleur waarmee ze hun naam op de trui van de kadet schrijven en een zeepbel inkleuren. Zo is in één oogopslag duidelijk welke leerling met welke kleur speelt.
Om de beurt lossen de leerlingen een oefening op. Let erop dat ze, net zoals bij het echte vier op een rij-spel, steeds onderaan beginnen. Daarna kunnen ze hoger klimmen. Wie als eerste vier op een rij heeft, heeft gewonnen.
Ga tijdens het spelen rond en noteer bij wie de aftrekkingen tot 10 nog onvoldoende geautomatiseerd zijn. Deze leerlingen begeleid je straks tijdens het werken in het werkboek.
Verwoord het lesdoel:
Vandaag herhalen we het aftrekken tot 10.
2.1 Instructiefase
Als de instap vlot verloopt, kun je onmiddellijk overgaan naar de inoefenfase. Bij problemen, herhaal je de schematisch-abstracte opbouw zoals hieronder beschreven.
klassikale oefening
2.1.1 Één minder
Wat betekent min 1? Geef een voorbeeld: 5 – 1 = . Kom tot: Je neemt één weg van 5.
Geef een paar oefeningen. Verduidelijk met de digitale schatkist aan het bord. Ga na of iedereen het begrijpt.
5 – 1 = 4
7 – 1 = 6
3 – 1 = 2
partnerwerk
2.1.2 Aftrekking
Verdeel de klas in duo’s. Laat elk duo met één individuele schatkist werken. Geef elk duo ook een kartonnen beker
Klap zes keer in de handen. Leerling 1 legt/sleept zes jetons.
Klap twee keer in de handen. Leerling 2 neemt/sleept twee jetons weg en stopt ze onder de beker.
Als je met de individuele digitale schatkist werkt, gebruik dan eventueel een post-it op het scherm in plaats van de beker.
Tel het aantal jetons dat overblijft. Welke bewerking past hierbij? (6 – 2 = 4)
Laat verschillende verwoordingen aan bod komen. (6 verminderen met 2, 2 wegnemen van 6, het verschil van 6 en 2 …)
Klap drie keer in de handen. Leerling 1 legt/sleept drie jetons. Klap tien keer. Leerling 2 moet tien jetons wegnemen/wegslepen. Kan dat? Kom tot het besluit dat bij een aftrekking het grootste getal steeds vooraan moet staan.
Herhaal deze oefening een aantal keer. Wissel de rollen om.
3
Afsluiter
klassikale oefening
2.1.3 Aftrekken met drie termen
Noteer 10 – 3 – 2 = op het bord. Laat de leerlingen de werkwijze van het aftrekken met drie termen herhalen. We werken van links naar rechts en schrijven de tussenuitkomst (7) voor de stopstreep. Daarna trekken we verder af. (7 – 2 = 5)
10 – 3 – 2 = 5
7
Herhaal met andere voorbeelden. Laat de leerlingen meerekenen op hun wisbord
8 – 2 – 3 = 3 6
9 – 2 – 3 = 4 7
9 – 4 – 1 = 4 5
Let op: bij het aftrekken mag de aftrekker niet van plaats gewisseld worden.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek
3.1
Temporekenen (abstract)
Laat de leerlingen de tempotoets maken. Zet een timer op het bord en stel één minuut tijd in.
Geef het signaal om te starten.
Vraag hoe de leerlingen dit hebben ervaren. Stel hen gerust als ze weinig oefeningen hebben gemaakt. Door regelmatig te rekenen tegen de tijd, zullen ze hierin vooruitgang boeken. Dit wordt vaak herhaald tijdens deze Kaap.
3.2
Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen goed naar de afbeelding kijken. Vestig de aandacht op het correct doorstrepen van het getalbeeld.
Vertel dat er één of meerdere emmers over zullen zijn.
Het is de bedoeling dat de leerlingen deze oefeningen vlot uit het hoofd kunnen oplossen.
Kijk goed of de leerlingen niet op hun vingers tellen. Bied getalbeelden aan als de leerlingen hier nood aan hebben.
Laat de leerlingen de oefeningen eerst tot de stopstreep oplossen. Laat hen daarna verder rekenen.
Vestig de aandacht op de vetgedrukte tekst. Deze vertelt welke bewerking de leerlingen moeten maken. Verruim hun woordenschat.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN LES 7 Aftrekken tot 10
1 minder. Kijk, doorstreep op het getalbeeld en los op.
Zoek het verschil. Verbind.
Kadet_2_Kaap_1_Werkboek.indd 9
dKadeKa e de 2 2
Los de aftrekkingen op.
Los de aftrekkingen op.
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Laat de leerlingen met getalbeelden werken als de aftrekkingen niet vlot verlopen. Laat hen de bijpassende bewerking verwoorden. Voer de materiële handelingen nog eens uit. Benadruk dat je bij min wegneemt. Oefen de koppeling tussen het symbool – en de begrippen min, wegdoen, minder, verminderen en eraf.
Ga verder tot automatiseren van aftrekken tot 10. Laat de leerlingen eventueel minigames spelen om de uitdaging te vergroten.
Geef streefdoelen op bij het temporekenen. Zorg dat de leerlingen het telkens beter doen. Geef gerust ook eens puntoefeningen tegen de tijd, zeker bij optellen en aftrekken tot 10.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 4
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Aftrekken tot 10
- Knal: Optellen en aftrekken tot 10
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
LESMATERIALEN
MEETKUNDE
LES 8 Herhalende patronen
1 De kinderen kunnen een herhalend patroon herkennen en verwoorden.
2 De kinderen kunnen een herhalend patroon naleggen of nabouwen op basis van een plan of prent.
3 De kinderen kunnen een herhalend patroon (van maximum drie elementen) verderzetten.
4 De kinderen kunnen de begrippen ‘patroon’ en ‘patrooneenheid’ correct gebruiken.
- concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 11-12
Let op: de oefeningen kunnen de leerlingen niet digitaal maken. Gebruik hiervoor het blanco werkboekblad op Kabas als je verder volledig digitaal werkt.
- link 1: vogeltjesdans
- instructievideo herhalende patronen
- Sloep p. 48
- klassikale digitale schatkist
- individuele (digitale) schatkist
- powerpoint: patroon van bewegingen
- powerpoint: herhalende patronen
- blokken, kleuren, stiften, knopen ...
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
In het eerste leerjaar maakten de leerlingen kennis met herhalende patronen.
Wat volgt?
K1 L9 Groeiende patronen
1
Instap
klassikale oefening
BEWEGING
partnerwerk
TIP
VOOR DE LES
Bekijk vooraf het lmpje van de vogeltjesdans (link 1). Kies wat je de leerlingen laat doen op de tussenstukken.
LESVERLOOP
Waarnemingsspel (concreet)
Vandaag gaat de kapitein na hoe opmerkzaam de kadetten zijn. Ze wil weten of ze oog voor detail hebben. Daarom roept ze zes kadetten bij zich en laat hen een bepaalde houding aannemen. Bijvoorbeeld: kadet 1: handen omhoog, kadet 2: handen omlaag, kadet 3: handen omhoog, kadet 4: handen omlaag …
Wie komt de rij langer maken?
Laat enkele leerlingen naar voren komen om het herhalend patroon te vervolledigen. Herhaal dit met andere leerlingen en andere patronen.
Bijvoorbeeld: leerling 1: gezicht naar de klas, leerling 2 en 3: rug naar de klas …; leerling 1: blij, leerling 2: boos, leerling 3: bang …
Vraag na elke oefening wat de eenheid van het patroon is.
Laat de leerlingen dit herhalend patroon per twee namaken met blokken, kleurpotloden, stiften, knopen ...
Stel een kapitein aan die een herhalend patroon voor de kadetten ontwerpt.
Laat de klasgroep de code kraken en dit patroon met blokken, kleurpotloden, stiften, knopen … naleggen.
Hecht veel belang aan correct taalgebruik: patroon en patrooneenheid. Laat de leerlingen deze begrippen veelvuldig gebruiken.
Toon de powerpoint: patroon van bewegingen. Laat telkens de eenheid van het patroon erbij komen.
Wijs de dia’s aan terwijl de leerlingen de juiste beweging uitvoeren.
Verwoord het lesdoel:
Om opmerkzame kadetten te worden, zetten we vandaag herhalende patronen verder en kraken zo de codes.
2
Kern
klassikale oefening
2.1 Instructiefase
2.1.1 Patronen verderzetten
Geef de leerlingen een individuele schatkist. Werk mee met de digitale schatkist op het bord.
Sleep een krab, een schelp en een meeuw op het bord. Laat de leerlingen verwoorden wat ze zien.
Daarna leggen ze dit na. Laat hen dit patroon verder aanvullen met zes jetons uit de schatkist.
Sleep een meeuw, twee schelpen en een krab op het bord. Laat de leerlingen opnieuw verwoorden wat ze zien. Daarna leggen ze dit na. Laat hen dit patroon verder aanvullen met twaalf jetons uit de schatkist
klassikale oefening
TIP
3 Afsluiter spelvorm
BEWEGING
Stel een leerling aan om een code (bestaande uit drie of vier jetons) aan het bord te maken. De klasgroep legt dit na en vult het patroon verder aan met twaalf jetons.
2.1.2 Code kraken
Laat de leerlingen de individuele schatkist nemen.
Toon de powerpoint: herhalende patronen en geef bijhorende opdrachten:
- Leg de patrooneenheid.
- Leg het ontbrekende element.
- Maak het patroon na met andere elementen.
- Benoem het patroon met letters.
- Laat de leerlingen een AB-patroon vormen.
- Laat de leerlingen een AAB-patroon vormen.
- Laat de leerlingen een ABC-patroon vormen.
Verwoord voor de leerlingen nog niet wat een AB/AAB/ABC-patroon is. Dat leren ze in het derde leerjaar.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het werkboek.
3.1 Muzikaal herhalend patroon
Laten we een herhalend patroon maken op de muziek van de Vogeltjesdans. Wie kent de opeenvolgende bewegingen van de dans? Oefen deze eerst afzonderlijk in. Laat de leerlingen duo’s vormen en start de muziek (link 1) zonder beeld.
TIP van de kapitein: Zorg dat je vier keer met een andere kadet danst.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat het patroon verwoorden.
Verwijs naar de instructiefase, waar de leerlingen de patrooneenheid van een reeks op hun bank moesten leggen.
Laat de leerlingen zelf een patroon van maximum vier elementen bedenken. Stimuleer om verschillende kleuren en vormen te gebruiken.
MEETKUNDE LES 8 Herhalende patronen
Zet het patroon verder.
Omcirkel de eenheid van het patroon.
Doorstreep de fout in het patroon
Versier met een zelfgekozen herhalend patroon 3
persoonlijk antwoord
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Laat de patrooneenheid luidop verwoorden en laat de leerlingen meermaals handelen of een herhalend patroon uit het werkboek naleggen.
Laat de leerlingen de eenheid van het patroon steeds omcirkelen. Dit vergemakkelijkt het aanvullen.
Laat de leerlingen de eenheid van het patroon steeds omcirkelen. Dit vergemakkelijkt het aanvullen.
Geef de leerlingen al eens patronen met vier elementen of laat hen patronen in kleding, boeken of strips zoeken.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 5
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Patronen
- Kaap 8: MK6 Patronen: herhalende en groeiende
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
LES 9 Groeiende patronen
1 De kinderen kunnen een groeiend patroon verderzetten.
2 De kinderen kunnen een ontbrekend element in een groeiend patroon aanvullen.
3 De kinderen kunnen een groeiend patroon namaken met andere materialen. (generalisatie)
4 De kinderen kunnen het begrip ‘patroon’ en 'patrooneenheid' correct gebruiken.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 13-14
Let op: de oefeningen kunnen de leerlingen niet digitaal maken. Gebruik hiervoor het blanco werkboekblad op Kabas als je verder volledig digitaal werkt.
- instructievideo groeiende patronen
- Sloep p. 48
- klassikale digitale schatkist
- individuele (digitale) schatkist
- powerpoint: patroon kadetten
- powerpoint: groeiende patronen
- per leerling vier blokken (groen, geel, rood, blauw)
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
K1 L8 Herhalende patronen
In het eerste leerjaar zagen de leerlingen al herhalende patronen, maar groeiende patronen zijn nieuwe leerstof. We bieden groeiende patronen aan van het type ABCABCCABCCC.
Wat volgt?
K6 L41 en 42 Herhalende en groeiende patronen
Instap
klassikale oefening 2
Kern
klassikale oefening
LESVERLOOP
Van herhalend naar groeiend patroon
Tijdens de vorige les zag de kapitein dat jullie de herhalende patronen al goed kunnen uitbeelden. Ze liet dit de kadetten op het schip ook eens doen en nam er foto’s van. Toon de powerpoint: patroon kadetten
Zijn de kadetten op de foto erin geslaagd om een herhalend patroon te maken? Of staan de kadetten gewoon in een rij?
- dia 1: willekeurig
- dia 2: blauwe broek - rode broek - blauwe broek - ... - dia 3: jongen - meisje - meisje - jongen - ...
De kapitein heeft met de foto’s ook een nieuw patroon gemaakt. Toon het groeiend patroon. Vraag of de leerlingen het patroon begrijpen. Laat hen verwoorden op welke manier het patroon groeit. De jongen of kadet met de blauwe broek blijft. Maar er komt telkens een meisje of kadet met rode broek bij. Verwoord: Dit is een groeiend patroon. Schrijf het eventueel op het bord.
Verwoord het lesdoel: Vandaag maken we groeiende patronen.
2.1 Instructiefase
2.1.1 Groeiende patronen herkennen
Geef de leerlingen een individuele schatkist. Werk mee met de digitale schatkist op het bord.
Sleep stapsgewijs krab- en schelpjetons op het bord. Laat de leerlingen verwoorden wat ze zien.
Daarna leggen ze dit na.
Voorzie eventueel wat witruimte tussen de patrooneenheden. Zo zullen de leerlingen het groeiend patroon beter begrijpen.
Sleep een krab en een schelp op het bord.
Sleep een krab en twee schelpen op het bord.
Sleep een krab en drie schelpen op het bord.
Laat de leerlingen de patrooneenheid zoeken. Omcirkel deze met een digipen.
Kom samen met de leerlingen tot de conclusie dat de patrooneenheid zich steeds uitbreidt.
Zoek samen met de leerlingen naar het groeiende deel van het patroon.
Eerste deel (krab): Verandert dit? (nee)
Tweede deel (schelp): Verandert dit? (ja)
Wat verandert er precies? (Er komt één schelp bij.)
Benoem het groeiende deel: Er komt telkens één schelp bij.
Sleep een nieuw patroon: meeuw - schelp - krab - meeuw - schelp - krab - krab - meeuw - schelp - krabkrab - krab.
Vraag wat de patrooneenheid is en omcirkel de eerste meeuw, schelp en krab. Kom samen met de leerlingen tot de conclusie dat de patrooneenheid zich steeds uitbreidt.
Zoek samen met de leerlingen naar het groeiende deel van het patroon en omcirkel het met een digipen.
2.1.2 Groeiende patronen maken
Laat de leerlingen per twee met blokken of jetons groeiende patronen maken. Wandel rond en vraag naar de regel.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het werkboek
3
Afsluiter
klassikale oefening
3.1 Een patroon opvullen
Geef elke leerling vier blokken (groen, geel, rood, blauw).
Toon de powerpoint: groeiende patronen. Op elke dia zijn er één of meerdere blokken bedekt. Welk blok bevindt zich achter het vraagteken? Op jouw teken steken de leerlingen het juiste blok in de lucht.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen vaak luidop verwoorden wat ze zien. Zet hen aan om de patrooneenheid te omcirkelen. Zo zien ze duidelijk wat er bijkomt.
MEETKUNDE LES 9 Groeiende patronen
Zet het patroon verder.
Welke figuur komt op de lege plaats?
13
KadeKa e de 2 2
Versier met een zelfgekozen groeiend patroon 3
persoonlijk antwoord
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Laat de patrooneenheid luidop verwoorden en laat de leerlingen meermaals handelen of een groeiend patroon uit het werkboek e ectief naleggen. Leg steeds de nadruk op wat er verandert, bijkomt of groeit.
Laat de leerlingen de eenheid van het patroon omcirkelen. Dit vergemakkelijkt het aanvullen.
Laat de leerlingen de eenheid van het patroon omcirkelen. Dit vergemakkelijkt het aanvullen.
Geef de leerlingen al eens een groeiend patroon met vier elementen of laat hen patronen in kleding, boeken of strips zoeken.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 6
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Patronen
- Kaap 8: MK6 Patronen: herhalende en groeiende
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
2 x LES 10 EN 11 Optellen en aftrekken tot 10
1 De kinderen kunnen optellingen (ook met drie termen) met natuurlijke getallen tot 10 uitvoeren.
2 De kinderen kunnen aftrekkingen met natuurlijke getallen tot 10 uitvoeren.
3 De kinderen kunnen begrippen als ‘som’, ‘verschil’, ‘meer dan’, ‘minder dan’, ‘optellen’, ‘aftrekken’, ‘verminderen’ en ‘vermeerderen’ correct gebruiken.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 15-16
- Kabas: tempotoets ‘optellen en aftrekken tot 10’
- poster: optellen: rekentaal
- poster: aftrekken: rekentaal
- instructievideo optellen tot 10
- instructievideo aftrekken tot 10
- powerpoint: kadettenquiz
LEERLIJN Wat ging vooraf?
K1 L6 Optellen tot 10
K1 L7 Aftrekken tot 10
Wat volgt?
K1 L12 Relatie tussen optellen en aftrekken tot 10
BEWEGING 2 Kern
tableau vivant
BEWEGING
LESVERLOOP
De kapitein ziet dat de kadetten al goed geoefend hebben op het optellen en aftrekken tot 10. Daarom wil ze jullie uitdagen met een quiz. Zo werkt het: jullie krijgen een optelling of aftrekking te zien. De klok zal vijf seconden aftellen. Als de klok op 1 staat, beelden jullie het juiste antwoord uit.
Blijf staan, de foute antwoorden zullen verdwijnen. Heb je het juist, dan krijg je een punt.
Start de powerpoint: kadettenquiz
Verwoord het lesdoel:
Omdat het zo belangrijk is dat we het optellen en aftrekken tot 10 heel vlot kunnen, herhalen we dit vandaag nog eens door elkaar.
2.1 Instructiefase
Als de instap vlot verloopt, kun je onmiddellijk overgaan naar de inoefenfase. Geef verlengde instructie voor spoor 1-leerlingen.
2.1.1 Optellen en aftrekken tot 10 (van concreet naar schematisch)
Laat zes kadetten vooraan komen. Geef hun de opdracht om het dek te schrobben. Op jouw teken bevriezen ze hun houding.
Bespreek met de leerlingen hoeveel kadetten ze zien. Zet het getalbeeld op het bord.
Vertel dat kadet (naam) en kadet (naam) te veel schuim gebruiken en uitglijden.
Maak met een vingerknip het tafereel weer levend. De zes kadetten voeren de opdracht uit. (Ze schrobben en twee kadetten vallen.) Daarna geef je weer het teken tot bevriezen.
Bespreek met de leerlingen wat ze nu zien. Duid de bewerking aan op het getalbeeld.
TIP
Verwoord de denkwijze: Er waren EERST zes kadetten. DAN zijn er twee uitgegleden. Ik moet er dus 2 wegnemen. Ik doorstreep er 2. Ik zie 6 verminderd met 2. NU zie ik het getalbeeld dat overblij ft. Door de afbeelding zie ik meteen dat het verschil tussen 6 en 2, 4 is.)
Laat vier kadetten vooraan komen. Geef hun de opdracht om ramen te lappen. Op jouw teken bevriezen ze hun houding.
Bespreek met de leerlingen hoeveel kadetten ze zien. Zet het getalbeeld op het bord.
klassikale oefening
Vertel dat het nog uren duurt vooraleer de vier kadetten klaar zijn met hun klus. Daarom zorg je voor wat versterking. Stel nog vier andere kadetten aan om mee te helpen. Maak met een vingerknip het tafereel weer levend. De acht kadetten voeren de opdracht nu samen uit. Geef opnieuw het teken tot bevriezen. Bespreek met de leerlingen wat ze nu zien. Duid de bewerking aan op het getalbeeld.
3
Afsluiter
klassikale oefening
Verwoord de denkwijze: Er waren EERST vier kadetten. DAN kwamen er vier bij. Ik moet er dus 4 bijdoen. Ik voeg er 4 aan toe. Ik zie 4 vermeerderd met 4. Ik zie dat het getalbeeld groter geworden is. NU zijn er SAMEN 8. Door de afbeelding zie ik meteen dat de som van 4 en 4, 8 is.
2.1.2 Rekentaal (abstract)
Geef een paar rekenzinnen en laat klassikaal oplossen:
- Trek 6 af van 10, je hebt … .
- Verminder 5 met 2, dat is … ..
- Doe 5 bij 4, je hebt … .
- Het verschil van 4 en 3 is … .
- Vermeerder 7 met 2, dat is … .
- Tel 6 bij 3, je hebt … .
- De som van 4 en 4 is … .
- 2 meer dan 5 plus 1 is … .
- De som van 2, 3 en 4 is … .
Geef spoor 3-leerlingen complexere rekenzinnen.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek
3.1 Temporekenen (abstract)
Laat de leerlingen de tempotoets maken. Zet een timer op het bord en stel één minuut tijd in.
Geef het signaal om te starten.
Vraag hoe de leerlingen dit hebben ervaren. Stel hen gerust als ze weinig oefeningen hebben gemaakt. Door regelmatig te rekenen tegen de tijd, zullen ze hierin vooruitgang boeken. Dit wordt vaak herhaald tijdens deze Kaap.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen vertellen wat ze op de afbeelding zien. Zorg dat ze de getalbeelden correct tekenen. Vanuit de afbeelding leiden ze de bewerking af.
Laat de leerlingen goed naar de getalbeelden kijken. Moeten ze de hoeveelheid vermeerderen of verminderen?
Laat de leerlingen die er nood aan hebben de getalbeelden gebruiken.
- HOOFDREKENEN
EN 11 Optellen en aftrekken tot 10 Teken het getalbeeld en noteer de juiste bewerking. Los op.
Schrijf de passende bewerking en los op.
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Voer de materiële handelingen nog eens uit. Benadruk goed dat je bij plus bijdoet en bij min wegneemt. Oefen de koppeling tussen het symbool + en de begrippen plus, bijdoen, meer, vermeerderen en erbij. Doe hetzelfde voor het symbool – en de begrippen min, wegdoen, minder, verminderen en aftrekken.
Deze leerlingen moeten de bewerkingen tot 10 vlot kunnen oplossen op abstract niveau en binnen een bepaalde tijd.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 7
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Oefenblaadje: Optellen tot 10 Aftrekken tot 10
- Knal: Optellen en aftrekken tot 10
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
LESDOELEN
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 12 Relatie tussen optellen en aftrekken tot 10
1 De kinderen krijgen inzicht in de relatie tussen optellen en aftrekken tot 10.
2 De kinderen kunnen de omgekeerde bewerking van een gegeven bewerking schrijven.
LESMATERIALEN - concordantie
- digitaal bordschema
- Kabas en/of werkboek Kaap 1 p. 17-18
- animatie 1: boottocht
- bijlage 3: memory
- instructievideo optellen tot 10
- instructievideo aftellen tot 10
- klassikale digitale schatkist
- individuele (digitale) schatkist
- wisbord, stift en uitwisser per leerling
- blinddoek
- aantal waardevolle spullen
LEERLIJN
Wat ging vooraf?
K1 L10 en 11 Optellen en aftrekken tot 10
In het eerste leerjaar werd vanuit de getallenfamilies overgegaan naar de pijlenvoorstelling voor omgekeerde bewerkingen of de relatie tussen plus en min. Vanaf het tweede leerjaar focussen we enkel nog op de pijlenvoorstelling.
Wat volgt?
K1 L19 en 20 Optellen tot 20 zonder brug
spelvorm
VOOR DE LES
Lamineer bijlage 3: memory en verknip voor duurzaam gebruik.
LESVERLOOP
Ga met de leerlingen in de kring zitten.
De kapitein vraagt zich af of de kadetten wel te vertrouwen zijn. Daarom heeft ze een plan bedacht.
Ze liet een aantal waardevolle spullen rondslingeren en ging een dutje doen.
Leg een aantal waardevolle spullen in het midden van de kring, bijvoorbeeld een horloge, knu elbeer, plantje, fotokader, geldbeugel, sleutel, kompas …
Kies een kapitein. Die mag bij de spullen zitten en krijgt een blinddoek om. Duid enkele kadetten aan die iets mogen ‘stelen’.
Op jouw teken ‘ontwaakt’ de kapitein. Als hij of zij kan zeggen wat er verdwenen is, wordt het voorwerp door de dief teruggeplaatst.
Herhaal dit spel een aantal keer, met steeds een andere kapitein. Ook varieert het aantal waardevolle voorwerpen.
Laat de nieuwe kapitein een aantal spullen uit de klas nemen. Als hij of zij ze zelf kiest, zal het ook gemakkelijker zijn om te ontdekken wat er gestolen werd.
Bespreek na elke ronde hoeveel voorwerpen er eerst waren, hoeveel er gestolen werden en hoeveel voorwerpen de kapitein terug moest krijgen.
Stel deze twee bewerkingen voor met een pijlenvoorstelling op het bord en lees samen de twee bewerkingen na elkaar.
Noteer elke nieuwe situatie opnieuw op het bord. Zo krijgen de leerlingen meer tijd om de link tussen het concrete en het schematische te zien.
Verwoord het lesdoel:
Vandaag voeren we bewerkingen tot 10 uit. We ontdekken dat bij elke minoefening een plusoefening hoort en bij elke plusoefening een minoefening. Dit doen we met een pijlenvoorstelling.
2.1 Instructiefase
2.1.1 Van aftrekken naar optellen en van optellen naar aftrekken
onderwijsleergesprek
Laat animatie 1: boottocht zien.
Stop de animatie wanneer de boot bij het eiland aankomt.
Laat de leerlingen een bewerking bedenken die bij de situatie past en met jetons uit de individuele schatkist leggen/slepen. Hoeveel kadetten komen aan op het eiland? (6 – 2 = 4)
Sleep ook het getalbeeld 6 op het bord uit de digitale schatkist en doorstreep/bedek er 2.
Toon het volgende deel van de animatie waarin de twee zwemmers weer aan boord klimmen.
Laat ook hier de leerlingen een bewerking bedenken en naleggen met jetons. (4 + 2 = 6)
Sleep het getalbeeld 4 op het bord en zet er 2 bij.
Merk op dat dit terug evenveel is als in het begin.
Stel de hele situatie voor door middel van een pijlenvoorstelling.
Laat de leerlingen meewerken met materiaal en het materiaal telkens wegnemen en bijleggen.
Vertel de verwoording bij de pijlen:
- Eerst waren er zes kadetten. Er gingen er twee zwemmen. Er waren dan twee kadetten minder Ze waren nog met vier.
- De vier kadetten keren terug. Onderweg klimmen de twee zwemmers weer aan boord. Nu zitten er weer zes kadetten in de boot.
Gebruik een gevarieerde rekentaal: vermeerderen, verminderen, bij, weg …
onderwijsleergesprek
TIP TIP
TIP
3 Afsluiter spelvorm
2.1.2 Abstract
Nu zoeken de leerlingen zelf de omgekeerde bewerking: Schrijf het volgende op het bord:
5 – 1 = want _____ + = – 1
Noteer ook de pijlenvoorstelling. Laat de leerlingen de pijlenvoorstelling verwoorden.
5 4 + 1
Ga op dezelfde manier te werk bij de volgende oefeningen:
7 – 2 = want + =
3 + 4 = want – =
10 – 6 = want + =
Wanneer dit op abstract niveau te moeilijk is voor spoor 1-leerlingen, laat je hen nog met de getalbeelden werken.
2.2 Inoefenfase
Laat de leerlingen de oefeningen maken in het (digitale) werkboek.
Begeleid spoor 1-leerlingen aan de zorgtafel. Werk stap voor stap samen met hen. Laat hen heel veel verwoorden terwijl ze het materiaal manipuleren.
3.1 Memory
Verdeel de klas in duo’s. Hang de rode en blauwe kaarten met de bewerkingen (bijlage 3: memory) naar de binnenkant aan het bord.
Laat de leerlingen per duo naar voren komen en een rode en een blauwe kaart omdraaien. Staat de optelling in relatie met de aftrekking, dan mogen ze de kaarten houden. Ze blijven aan de beurt. Staat de optelling niet in relatie met de aftrekking, dan gaat de beurt naar het volgende duo. Het duo dat op het einde van het spel de meeste kaarten verzameld heeft, heeft gewonnen.
3.2 Verankering
Veranker het lesdoel en koppel terug naar de doelstellingen uit de instap: Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen kort verwoorden.
Laat de leerlingen goed naar de afbeelding kijken. Laat hen verwoorden wat ze zien en de richting van de pijl aanwijzen. Laat hen de bewerking bij de blauwe pijl lezen en daarna de bewerking schrijven. Laat daarna de bewerking bij de rode pijl lezen en deze noteren.
Laat de leerlingen goed naar de getalbeelden kijken. Laat hen verwoorden wat ze zien en de richting van de pijl aanwijzen. Laat hen de bewerking bij de blauwe pijl lezen en deze daarna noteren. Laat daarna de bewerking bij de rode pijl lezen en deze noteren.
Laat de leerlingen eerst de blauwe pijl volgen en de bewerking erbij noteren. Laat hen de oplossing noteren. Daarna volgen ze de rode pijl en vullen de omgekeerde bewerking aan.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN LES 12 Relatie tussen optellen en aftrekken tot 10
Kijk goed en vul de bewerking aan.
Kijk naar de getalbeelden en vul de pijlenvoorstelling aan.
Schrijf de bewerking Vul aan
Kadet_2_Kaap_1_Werkboek.indd 17
dKadeKa e de 2 2
Los de optellingen en aftrekkingen op. Vul de pijlenvoorstelling in.
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Blijf indien nodig concrete voorbeelden aanwenden om de abstracte oefeningen te verduidelijken. Laat de leerlingen materiaal manipuleren om te voelen hoe de omgekeerde bewerking in elkaar zit.
Je kunt de leerlingen situaties laten uitbeelden: Eerst geven we er enkele bij en daarna nemen we die weer weg, of omgekeerd. Laat hen tijdens het manipuleren van de getalbeelden voortdurend verwoorden wat ze doen.
Deze leerlingen kun je sneller loslaten en individueel laten werken.
Maak eventueel gebruik van volgend di erentiatiemateriaal:
- scheurblok Kaap 1 p. 8
- Meer oefenaanbod via Kai en de gamehoek van Kaap 1!
- Krak: Allemaal beestjes (2e leerjaar)
Ieder zijn plek (2e leerjaar)
Naar de kermis (1e - 2e leerjaar)
Ik+jij=wij (1e - 2e leerjaar)
13
LESDOELEN Getallenkennis
1 De kinderen kunnen hoeveelheden en getallen tot 10 leggen, herkennen en benoemen.
2 De kinderen kunnen hoeveelheden en getallen tot 10 vergelijken en hierbij de begrippen ‘meer’, ‘minder’, ‘evenveel’, ‘gelijk’ en de symbolen =, ≠, < en > passend gebruiken.
3 De kinderen kunnen de getallen tot 10 op een getallenas situeren.
4 De kinderen kunnen rangordebegrippen en rangtelwoorden als ‘(juist) voor’, ‘(juist) na’, ‘tussen’, ‘eerste’, ‘laatste’, ‘tweede’ … ‘tiende’ passend gebruiken.
5 De kinderen kunnen natuurlijke getallen tot 10 in twee of drie termen splitsen en deze splitsing correct verwoorden.
6 De kinderen kennen de splitsingen tot 10 in twee termen paraat en zien het verband met de optelling van beide termen.
Bewerkingen - Hoofdrekenen
7 De kinderen kunnen optellingen (ook met drie termen) met natuurlijke getallen (som < of gelijk aan 10) oplossen.
8 De kinderen kunnen aftrekkingen met natuurlijke getallen (aftrektal < of gelijk aan 10) oplossen.
9 De kinderen kunnen begrippen als ‘som’, ‘verschil’, ‘meer dan’, ‘minder dan’, ‘optellen’, ‘aftrekken’, ‘verminderen’ en ‘vermeerderen’ correct gebruiken.
10 De kinderen krijgen inzicht in de relatie tussen optellen en aftrekken tot en met 10.
11 De kinderen kunnen de omgekeerde bewerking van een gegeven bewerking schrijven.
Meetkunde
12 De kinderen kunnen een gegeven patroon herkennen en verwoorden.
13 De kinderen kunnen een gegeven patroon naleggen of nabouwen op basis van een plan of afbeelding.
14 De kinderen kunnen een gegeven patroon vervolledigen.
15 De kinderen kunnen een groeiend patroon verderzetten.
16 De kinderen vullen ontbrekende elementen in een groeiend patroon aan.
17 De kinderen kunnen een groeiend patroon namaken met andere materialen. (generalisatie)
18 De kinderen hanteren de begrippen ‘patroon’ en ‘patrooneenheid’.
LESMATERIALEN
Concordantie
Hoek 1:
- uitwisbare stift en geplasti ceerde bijlage 4 van Kaap 1: doelenkaart
- kopieerblad 4: QR-code audio hoek 1
- bijlage 5: splitskaarten tot 5
- bijlage 6: splitskaarten tot 10
- bijlage 7: hoeveelheden herkennen en benoemen
- bijlage 8: hoeveelheden en getallen ordenen
- dobbelsteen met twee rode, twee blauwe en twee gele bollen (dezelfde kleur staat telkens op de overstaande zijden)
- drie dozen: blauwe, rode en gele
- pionnen
Hoek 2:
- uitwisbare stift en geplasti ceerde bijlage 4 van Kaap 1: doelenkaart
- kopieerblad 5: QR-code audio hoek 2
- touwen en rijgparels
Hoek 3:
- uitwisbare stift en geplasti ceerde bijlage 4 van Kaap 1: doelenkaart
- kopieerblad 6: QR-code audio hoek 3
- kopieerblad 7: bewegingsactiviteiten
- kopieerblad 8: optellingen tot 10
- kopieerblad 9: aftrekkingen tot 10
- dobbelsteen
- springtouw, hoepel en bal
LEERLIJN Deze les is een herhalingsles.
1 Instap groepswerk
VOOR DE LES
Leg het materiaal in elke hoek klaar.
Hoek 1: Maak de dobbelsteen klaar met de gekleurde bollen. Lamineer en verknip de opdrachtkaarten (bijlage 5, 6, 7 en 8) en stop ze in de dozen met de overeenstemmende kleur. Vouw de luikjes van de splitskaarten naar binnen, met de kant waarop een getal staat tegen het lege hok: eerst de zijluiken, dan het bovenste luik.
Hoek 3: Maak de dobbelsteen klaar met de zes bewegingsactiviteiten (kopieerblad 7) op. Druk kopieerblad 8 en 9 af, verknip en leg ze op een stapel met de bewerking naar boven.
LESVERLOOP
Deze les is een herhalingsles via hoekenwerk. De leerlingen werken per vier. Het is de bedoeling dat ze veel oefenen. Leg kort de bedoeling van de verschillende hoeken uit. De leerlingen kunnen de uitleg per hoek ook (her)beluisteren via de kopieerbladen met de QR-codes naar de audio per hoek.
Hoek 1: Getallenkennis tot 10
Laat de leerlingen twee tegen twee spelen. De leerlingen gooien met de dobbelsteen. Bij de splitsingen (blauw): één leerling neemt een splitskaart en opent het bovenste luikje en een zijluik. De leerling stelt de vraag 'x is een groepje van y en van ....'. Nadat de tweede leerling het antwoord heeft gegeven, opent leerling één het andere zijluikje om te controleren.
Bij hoeveelheden herkennen en benoemen (geel): één leerling neemt een kaart en benoemt de hoeveelheid. Samen tellen ze ter controle. Bij hoeveelheden en getallen ordenen (rood): één leerling leest de opdracht en lost die op. De tweede leerling controleert op de correctiesleutel. Daarna wisselen ze de rollen om. Als ze de oplossing juist hebben, mogen ze de kaart houden. Het duo dat op het einde van het spel de meeste kaarten heeft, heeft gewonnen.
partnerwerk
partnerwerk
BEWEGING
2 Kern partnerwerk
Hoek 2: Patronen
De leerlingen maken zelf een patroon met een touw en rijgparels. Hun partner zet het patroon verder. Daag hen uit om te variëren tussen een herhalend en een groeiend patroon
Hoek 3: Bewerkingen tot 10
Laat de leerlingen twee tegen twee spelen. Van elk duo gooit één leerling met de dobbelsteen en neemt een kaart van de stapel. Deze leerlingen lossen de bewerking op en voeren de beweging van op de dobbelsteen zoveel keer uit als de oplossing van de bewerking. De andere leerlingen zeggen het aantal en controleren de oplossing. Als de oplossing juist is, mag het duo de kaart houden. Het duo dat op het einde van het spel de meeste kaarten heeft, heeft gewonnen.
Inoefenfase
Verdeel de leerlingen in duo’s.
Spreek een signaal af om op te ruimen. De leerlingen leggen alles netjes klaar voor de volgende groep. Laat een toeter (of aandachtsbel) horen. Dit is het signaal om de doelenkaart (bijlage 4 van Kaap 1) in te vullen: de leerlingen noteren met uitwisbare stift op de bijlage hun klasnummer op de juiste plaats.
- Een klasnummer dicht bij/op de bestemming: ‘Ik kan deze oefeningen vlot!’
- Een klasnummer halverwege de weg naar de bestemming, in het water: ‘Ik heb nog wat moeite.’
- Een klasnummer op het begin van de weg naar de bestemming, op het eerste eiland: ‘Ik heb nog moeite met dit domein en oefen nog verder in.’
Begeleid dit goed.
Daarna schuiven de leerlingen door naar de volgende hoek.
De leerlingen oefenen 8 minuten in elke hoek. Visualiseer dit met de timer
- Hoe verliep het hoekenwerk?
- Kon je goed samenwerken?
- Lukten de oefeningen goed?
- Wat vond je het leukst?
- Waren er oefeningen die moeilijker waren?
- Kon je goed inschatten waar je het kruisje op de kaart moest zetten? - …
DIFFERENTIATIE EN ORTHODIDACTISCHE TIPS
Geef spoor 1–leerlingen meer tijd voor het oplossen van de oefeningen, indien nodig.
Hoek 1 Geef de leerlingen een georiënteerde getallenas van 0 tot 10. Laat de leerlingen splitsingen uitvoeren met behulp van getalbeelden. Verwijs naar het verhaal van Henk de haai bij het vergelijken van hoeveelheden.
Hoek 2 Laat de leerlingen de patronen hardop verwoorden.
Hoek 3 Laat de leerlingen de bewerkingen oplossen met behulp van getalbeelden.
Hoek 1 Laat hen spieken naar getalbeelden, getallenassen en dergelijke in de klas.
Hoek 2 Laat hen steeds zoeken naar de patrooneenheid en herhaal dat begrip.
Hoek 3 Daag hen uit om geen getalbeelden te gebruiken.
Laat spoor 3–leerlingen dadelijk zelfstandig aan het werk gaan.
Laat hen doordacht en planmatig werken:
– WAT? Wat moet ik doen? Ik lees de opdracht goed en analyseer.
– HOE? Hoe ga ik dit doen? Ik maak vooraf een plan van hoe ik het zal oplossen.
– IK DOE. Doorloop alle stappen en voer de opdracht uit.
– IK CONTROLEER. Voer de stappen van de controle uit.
Hoek 2 Daag hen uit om meer dan drie zaken in het patroon te steken en vestig de aandacht op de groeiende patronen.
Hoek 3 Steek er een tijdselement in, zoveel oefeningen in een bepaalde tijd.