Katapult 2 - werkboek

Page 1

2 1

3 Getallenkennis

LES 1 en 2 Getalbegrip tot 100 Tientallen en eenheden - Honderdveld Naam:__________________________________________________

Getallendictee!

. 2

3

.

.

.

.

.

Orden van minder naar meer.

35

74

47

91

63

34

.

<

.

<

<

.

.

<

.

.

Vul de getallenassen aan.

38 .

4

Datum: _________________

. .

. .

. 94

. .

.

.

45

.

.

99

.

.

Kleur de getallen op het honderdveld.

0

Kleur het getal dat bestaat uit 3 groepjes van 10 en 7 losse paars. Kleur het getal dat bestaat uit 6 groepjes van 10 en 3 losse bruin. Kleur het getal dat bestaat uit 7 tientallen en 5 eenheden rood. Kleur alle getallen die geen eenheden hebben groen. Kleur alle getallen die minder dan ĂŠĂŠn tiental zijn geel. Kleur het getal dat bestaat uit 9 T en 1 E oranje.

1

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60

61

62

63

64

65

66

67

68

69

70

71

72

73

74

75

76

77

78

79

80

81

82

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

99 100

1


2 1

Bewerkingen

LES 3 en 4 Optellen en aftrekken met tientallen tot 100

Kijk naar de tekening en los op.

6T+2T = 60 + 20 =

. .

10 T – 7 T = 100 – 70 =

2

T

.

T

9T–4T =

.

90 – 40 =

.

Los de optellingen en aftrekkingen op.

T – T

T

+ T

100 – 80 =

20 + 60 =

80 – 30 =

70 – 50 =

50 + 20 =

60 + 30 =

90 – 60 =

40 + 40 =

20 + 70 =

80 – 70 =

50 + 10 =

60 – 50 =

40 + 40 + 10 =

10 + 50 – 50 =

.

.

80 – 20 + 30 =

90 – 70 + 30 =

. 3

.

.

Vul in. – 20

50

+ 60

30 + 20

– 20

70 – . 2

+ .

T


2 4

Vul de roosters in. plus

+

5

20

50

min

40

40

50

80

30

100

20

90

0

70

Lees en los op. Ymke wil een geschenkje kopen voor haar zusje. Ze heeft 90 euro in haar spaarpot. Ze neemt er 60 euro uit.

?

Hoeveel zit er nu nog in haar spaarpot? ____________________________________________________________________________

Er zit nog

.

euro in haar spaarpot.

Paco spaart al jaren mini-auto’s. Hij heeft er nu 40. Hij gaat naar een rommelmarkt en koopt er nog eens zoveel.

?

Hoeveel auto’s heeft Paco nu? ____________________________________________________________________________

Paco heeft nu

.

______________________.

3

2


2 1

2

3

Bewerkingen

LES 5 Maaltafel van 2, 5 en 10

Tel verder met sprongen.

15

20

8

10

Tel terug met sprongen.

90

80

45

40

We bouwen een muurtje. Vermenigvuldig.

5 x 5 =

.

10 x 2 =

.

9 x 5 =

.

2 x 10 =

1 x 10 =

.

7 x 10 =

.

9 x 10 =

.

0 x 2 =

.

.

4 x 5 =

.

7 x 2 =

.

3 x 2 =

.

8 x 2 =

.

6 x 5 =

.

9 x 2 =

.

8 x 5 =

.

10 x 10 =

7 x 5 =

.

5 x 10 =

10 x 5 =

.

4 x 2 =

. .

Zoek nu de hokjes waarin het product gelijk is. Kleur die in dezelfde kleur. Vul hieronder dan de bewerkingen aan.

20 =

.

x

.

=

.

x

.

50 =

.

x

.

=

.

x

.

=

.

x

4

.

.


2 4

5

Wie eet wat? Reken uit en verbind.

25 •

• 9 x 5

40 •

• 9 x 2

18 •

• 5 x 5

45 •

• 4 x 10

Kleur de pijlen in de juiste kleur. x 5 is groen, x 2 is geel, x 10 is blauw

6

2

10

5

25

4

40

7

70

7

35

9

18

7

14

6

12

3

15

Maak evenveel. Teken de schaaltjes van de weegschaal als hulp.

.

x 2 = 20

.

x 5 = 50

.

x 5 =

.

x 5 = 45

.

x 2 = 10

.

x 10 = 60

5

0

3


2 1

Meten en metend rekenen

LES 6 en 7 Lengte: de centimeter

Kijk, schat en meet na. Ik schat. (Hoe lang zou het kunnen zijn?)

2

Ik meet.

Mijn schatting was:

1 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

2 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

3 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

4 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

5 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

6 ________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

Wat is in het echt kleiner dan 10 cm? Omkring.

6


2 1

2

Bewerkingen

LES 8 en 9 Optellen en aftrekken tot 100 T + E = TE / E + T = TE / TE – E = T

Los op.

40 + 3 =

3 + 40 =

43 – 3 =

43 is

Vul aan.

3 T en 5 E is 35 35 is 30 en 30 + 5 =

3

en

8 T en 2 E is 82 82 is

.

.

en

80 + 2 =

.

. .

Los de bewerkingen op en kleur de uitkomst in het honderdveld.

T + E 10

50

100

7

10 + 3 =

50 + 5 =

20 + 7 =

80 + 6 =

50 + 6 =

20 + 4 =

70 + 8 =

40 + 6 =

80 + 4 =

70 + 3 =

10 + 8 =

80 + 5 =

40 + 5 =

20 + 9 =

20 + 2 =

80 + 7 =


2 4

5

Los op. Teken een bloemetje vóór de oefeningen waar je de getallen van plaats wisselt in je hoofd.

30 +

9 =

45 –

87 –

7 =

90 +

9 =

72 –

6 + 60 =

58 –

5 =

3 + 50 =

7 + 50 = 68 –

8 =

2 =

34 –

4 =

8 =

40 +

7 =

Lees en los op. Papa koopt voor Felix een muts en een sjaal. De sjaal kost 9 euro en de muts kost 20 euro.

?

Hoeveel moet papa betalen? ____________________________________

Papa moet

6

.

euro betalen.

Aftrekken: doe de E weg tot aan het vorige T.

36 – 6 =

52 – 2 =

43 – 3 =

87 – 7 =

54 – . = 50

65 – . = 60

8

4


2 1

LES 10 Herhaling

Getallendictee!

.

2

.

46

5

66

________

> ________ > ________

78

89

________

< ________ < ________

Schrijf het juiste getal. Het getal dat bestaat uit 4 groepjes van 10 en 7 losse:

6 E en 8 T:

Het getal dat bestaat uit 4 tientallen en 2 eenheden:

2 T en 4 E:

Vul de getallenas aan op de stippen.

.

6

.

Orden van minder naar meer.

98

4

.

Orden van meer naar minder.

64

3

.

.

.

.

55

.

.

.

.

Los op.

20 + 50 =

30 +

6 =

70 + 30 =

80 – 60 =

9

97 –

7 =

5 + 60 =


2 7

Vul de roosters in.

+

8

9

50

plus

20

min

40

7

6

9

70

30

90

80

100

50

80

40

20

30

Tel met sprongen. Kijk goed hoe groot de sprong is.

6

8

90

80

Verbind met het juiste product.

6 x 10 •

14

10 x 2 •

7 x 2 •

25

4 x 5 •

20

5 x 5 •

60

8 x 5 •

40

6 x 2 •

12

2 x 10 •

10 Kleur. Kleur de hokjes die gelijk zijn aan 80 bruin. Kleur de hokjes die gelijk zijn aan 40 geel.

Kleur de hokjes die gelijk zijn aan 50 blauw. Kleur de hokjes die gelijk zijn aan 100 oranje.

50 + 0

10 x 5

59 – 9

52 – 2

82 – 2

5 x 10

90 – 10

50 – 0

100 – 50

87 – 7

8x5

100 – 20

(8 x 5) + 10

70 – 20

50 + 30

30 + 10

83 - 3

100 – 60

0 + 50

20 + 60

80 – 40

50 + 50

80 + 20

40 + 60

8 x 10

70 – 30

2 keer 50

100 – 0

10 x 10

90 + 10

10


2 11 Lees en los op. Noa en Zita spelen domino express. Samen plaatsen ze 90 stenen. Noa plaatste er 50.

?

Hoeveel stenen plaatste Zita? _________________________________________________

Zita plaatste

.

______________________.

12 Orden de lengtes van meer naar minder. 1m _________________

60 cm

>

halve meter

_________________

>

_________________

3m

>

_________________

13 Vul aan met ‘meter’ of ‘centimeter’. • De lengte van de klas is 9 ________________________ . • Mijn potlood is 12 _______________________________ lang. • Ik ben 1__________________ en 24____________________________ groot.

11


2 1

2

Getallenkennis

LES 11 en 12 Structuur van het honderdveld

Orden van meer naar minder.

42

96

69

.

>

.

>

.

38

51

83

.

>

.

>

.

Plaats de getallen op de juiste plaats in het honderdveld. Vul ook de getallen op de gele stroken in.

59

3

27

47

96

98

0

13

12

22

95

85

81

71

65

86

0

10

10

20

20

30

30

40

40

50

50

60

60

70

70

80

80

90

90

100

100

Zet de rij verder met sprongen van 10.

3

37

23

75

12


2 4

Zet eerst de getallen van op de stroken op de juiste plaats in het honderdveld. Vul dan de stroken aan. Kleur tot slot de stroken op het honderdveld.

26

0 10

52

20 30 40

18 54

50 60 70 80

52

90 100

52 5

97

Schrijf de getallen in de gekleurde hokjes. 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

13

5


2 1

2

Bewerkingen

LES 13 en 14 Optellen tot 100 zonder brug TE + E = TE / E + TE = TE / TE + E = T / E + TE = T

Kijk goed en tel op.

35 + 4 =

.

62 + 8 =

.

4 + 35 =

.

8 + 62 =

.

Zoek de som en doe dat per kolom.

6 + 3 =

3

2 + 6 =

3 + 4 =

TE + E

TE + E

TE + E

16 + 3 =

12 + 6 =

13 + 4 =

56 + 3 =

42 + 6 =

53 + 4 =

96 + 3 =

72 + 6 =

83 + 4 =

4 + 6 =

5 + 5 =

1 + 9 =

14 + 6 =

15 + 5 =

11 + 9 =

34 + 6 =

75 + 5 =

81 + 9 =

64 + 6 =

85 + 5 =

91 + 9 =

Wissel eerst de getallen van plaats, daarna mag je ze optellen.

2 + 74 = +

7 + 42 = =

+

3 + 35 = =

14

+

=


2 4

Kleur de bomen met een optelling waar je de getallen het best eerst van plaats wisselt. Los daarna alle oefeningen op.

2 + 28 =

48 + 1 = .

. 2 + 68 =

92 + 7 =

.

7 + 82 =

. 3 + 67 = 35 + 4 =

5

.

.

.

5 + 75 =

.

Zoek de som. Je mag de eenheden aanduiden met geel.

bijdoen tot het volgende T

6

3 + 36 =

86 + 3 =

24 +

6 =

3 + 51 =

8 + 41 =

95 +

5 =

2 + 37 =

91 + 8 =

53 +

4 =

65 + 2 =

42 +

5 =

23 + 3 =

5 + 65 = 68 +

2 =

9 + 71 =

Tel op. Als je zeker bent van je oplossing, mag je de tekening kleuren. 52 + 4 =

4 + 66 =

. 3 + 97 =

8 + 50 =

.

5 + 61 =

.

63 + 7 =

.

.

40 + 6 =

. 15

.

6


2 1

2

Meten en metend rekenen

LES 15 en 16 Inhoud: de centiliter

Kijk, schat en meet! Ik schat. (Hoeveel zou er in kunnen?)

Ik meet.

1 fles 1

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

2 fles 2

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

3 fles 3

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

4 fles 4

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

5 fles 5

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

6 fles 6

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

Vul aan met liter of cl. - In een badkuip kan er 100 ______________ water. - In een brikje chocomelk kan er 20 ____________ . - In een fles water kan er 100 ______________. - De fles wasmiddel kunnen we vullen tot 2 ______________ . - In een lepeltje kan er 1 ______________ thee. - Een blikje is gevuld met 33 ______________ cola.

16

Mijn schatting was:


2 1

Bewerkingen

LES 17 en 18 Deeltafel van 2, 5 en 10

Verdeel en los op.

20 : 2 = 2

3

.

20 : 10 =

.

20 : 5 =

Zoek de bewerking die bij de tekening past.

16 :

. =

.

40 :

. =

.

. :

. =

.

. :

. =

.

16 : 2 =

.

Delen. Los op.

35 : 5 =

.

35

20 : 5 =

16

.

50 : 10 =

:5

: 10

20

50 x5

x 10 17

.

.


2 4

Los de delingen op.

:

5

:

2

5

20

40

45

14

100

25

18

0

30

4

10

15

8

70

0

Verbind.

4

7

8 x 5

40

70

7 x 10

10

18

14 : 2

9 x 2

6

:

10

40 : 10

50 : 5

Los op.

4 x 2 =

3 x 5 =

10 x 10 =

18 : 2 =

8 : 2 =

15 : 5 =

100 : 10 =

0 : 5 =

14 : 2 =

40 : 5 =

60 : 10 =

30 : 5 =

7 x 2 =

8 x 5 =

6 x 10 =

45 : 5 =

18


2 7

Vul aan met de juiste bewerking.

45

8

9

5

70

7

10

12

6

2

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

Lees en los op. Naar de bioscoop! Fien koopt voor 6 euro drankjes. Een drankje kost 2 euro.

?

Hoeveel drankjes koopt Fien? ____________________________________________________________________________

Fien koopt

.

__________________.

Hanne koopt chocoladerepen. Ze zijn verpakt per 5. Ze heeft samen 30 chocoladerepen

?

Hoeveel pakjes heeft Hanne gekocht? ____________________________________________________________________________ .

Hanne heeft

________________ gekocht.

Lotte koopt 4 doosjes popcorn. EĂŠn box kost 5 euro.

?

Hoeveel moet Lotte betalen? ____________________________________________________________________________

Lotte moet

.

_________________ betalen.

19

7


2 1

Bewerkingen

LES 19 en 20 Aftrekken tot 100 TE – T = E / TE – E = TE / TE – T = TE

Schrap en los op.

49 – 2 =

86 – 40 =

2

57 – 6 =

.

74 – 30 =

.

Zoek het verschil, werk per kolom. We trekken de E af!

8 – 6 =

3

.

9 – 5 =

7 – 3 =

TE – E

TE – E

TE – E

18 – 6 =

19 – 5 =

17 – 3 =

88 – 6 =

99 – 5 =

77 – 3 =

Los de aftrekkingen op. We trekken de T af!

TE – T

TE – T

TE – T

85 – 60 =

95 – 30 =

67 – 10 =

72 – 40 =

83 – 20 =

55 – 50 =

92 – 50 =

63 – 40 =

51 – 20 =

20

.


2 4

Los op. Je mag de tientallen aanduiden met groen en de eenheden met geel.

45 –

3 =

78 –

45 – 30 = 5

7

93 –

78 – 50 =

2 =

86 –

93 – 20 =

4 =

86 – 40 =

Vul de roosters in. Kijk goed of we tientallen aftrekken of eenheden.

6

5 =

30

50

40

78

99

96

68

87

57

4

6

7

Schrijf eerst de bijhorende bewerking en los op. Verminder 63 met 30, je krijgt ... .

.

.

=

.

7 minder dan 99 is ... .

.

.

=

.

Het verschil van 82 en 50 is ... .

.

.

=

.

Neem 6 weg van 49, je krijgt ... .

.

.

=

.

Lees en los op. Freek en Lena hebben samen 88 strips. Ze verkopen er 40 op de rommelmarkt.

?

Hoeveel strips hebben ze nog over? _______________________________________

Ze hebben nog

.

strips over.

Tuur is in de keuken wortelsoep aan het maken. Hij heeft 56 wortels nodig. Hij kocht 5 dozen met telkens 10 wortels.

?

Heeft Tuur voldoende wortels? Zo neen, hoeveel heeft hij er te weinig? _______________________________________ _______________________________________

Tuur heeft

.

wortels te weinig.

21

8


2 1

LES 21 Herhaling

Getallendictee!

.

2

.

.

.

Schrijf het juiste getal. 7 T en 3 E

3

.

4 tientallen en 2 eenheden

0 E en 10 T

Los de oefeningen op in het honderdveld. Schrijf volgende getallen op de juiste plaats in het honderdveld: 95 - 36 - 54 - 61 Noteer de getallen die op de plaats van de tekening passen naast de juiste tekening. Vul de getallen op de gekleurde stukken van het honderdveld aan.

0

= 50

= = =

22


2 4

Zet een kruisje voor de bewerkingen die je het best eerst omkeert. Los ze daarna op.

4 + 40 =

67 –

50 + 30 = 20 +

5

6

56 +

2 =

3 + 54 =

21 +

9 =

8 =

96 +

3 =

3 + 77 =

58 – 40 =

68 –

7 =

5 + 65 =

Schrijf een passende bewerking en los op. Vermeerder 60 met 8, je krijgt ... .

=

Trek 20 af van 83, je krijgt ... .

=

Het verschil van 89 en 6 is ... .

=

Vermenigvuldig 2 met 6, je krijgt ... .

=

Ken je de tafels? Los op!

7 x

7

7 =

5 =

3 x 5 =

40 : 5 =

15 :

3 x 10 =

9 x 2 =

16 : 2 =

60 : 10 =

Los op. Maak ook de omgekeerde bewerking.

45 : 5 =

45

:5

45 x . 23

5 =


2 9

Los op. Vandaag is het koffiekransje in het bos. Er zijn 32 spechten, 8 eekhoorns en 40 mieren.

?

Hoeveel dieren zijn dat samen? ____________________________________________________________________________

Dat zijn samen

.

_____________________.

10 Wat is altijd … ? 1 centimeter is altijd

1 meter is altijd ❏ de breedte van de klas

❏ de breedte van onze duimnagel

❏ de breedte van onze open armen

❏ de lengte van mijn wijsvinger

❏ de breedte van de deur

❏ de breedte van mijn stoel 1 centiliter is altijd

1 liter is altijd ❏ de inhoud van een fles wasmiddel

❏ de inhoud van een koffiekopje

❏ de inhoud van een fles melk

❏ de inhoud van een brikje melk

❏ de inhoud van een emmer

❏ de inhoud van een dessertlepel

11 Zet om. 1 meter =

.

cm

1 liter =

24

.

cl


2 1

Getallenkennis

LES 25 en 26 Structuur van 100 (helft, dubbel, tafel van 10, honderdveld, tellen met sprongen van 2, 5 en 10)

Getallendictee!

. 2

.

.

Net voor 100 komt het getal De helft van 100 is

.

.

Het tiental net voor 100 is

.

Het dubbel van .

.

is 100.

Het tiental net na 60 is

.

Kijk goed naar het honderdveld en vul in. 100 is

.

en

.

.

en

.

en

.

.

.

.

en

.

en en

en

.

.

.

en

en

.

. en

en .

Vul in. De vleugels zijn samen 100.

.

20

50 70

5

Net na 99 komt

.

Net voor het getal 50 komt

4

.

Vul aan. Het grootste getal op het honderdveld is

3

.

.

.

40 .

Tel met sprongen. Kijk goed hoe groot de sprongen zijn.

70

72

20

30

100

90

74

25

90

.

.


2 6

Vul de ontbrekende getallen in zodat je in elke ring 100 hebt.

30

.

20 . 100

10 40

10

30

20

.

30 . 100 .

.

.

.

. .

.

Kijk naar het honderdveld in de klas. Vul de ontbrekende stukken van het honderdveld in. 10 minder

14

46

1 minder

15

16

1 meer

56

89

66

10 meer

8

10

. 10

.

7

40

Help het konijn naar de overkant. We maken sprongen van 2. Kleur de juiste stenen.

60

66 58

41 49

50

52

48 46

51 45

56 53

55 54 71

47 44

42

26

9


2 1

Bewerkingen

LES 27 en 28 Maaltafel van 4

Vul in.

4 + 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = .

6 keer 4 poten =

2

3

+

.

+

. .

poten

.

+

.

.

.

+ . .

x

.

.

+

+

.

=

.

poten .

= =

.

+

poten =

maal .

.

.

+

keer

.

6 maal 4 = 6x4=

.

.

.

Kleur de producten van de tafel van 4.

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

Verbind de ballon met het juiste kaartje.

10 x 4

28

36

12

5 x 4

20 32

8 x 4

7 x 4

2 x 4 8

40

0 x 4

9 x 4

0

3 x 4 27


2 4

5

Tel met sprongen van 4.

4

.

.

.

.

0

4

.

.

.

.

.

.

0

4

.

.

.

.

.

.

8 x 4 =

.

7 x 4 =

Los op.

.

.

+ .

6

5 x 4 =

0

.

+ x

.

.

= =

.

.

+

.

+ .

x

.

+ .

Vermenigvuldig. Teken de groepen.

5 x 4 =

4 x 5 =

10 x 4 =

4 x 10 = 28

=

.

= .

.


2 7

8

Welk getal zit onder de ster verstopt? Schrijf de getallen in de ster.

x 4 = 40

x 4 = 16

x 4 = 28

x 4 =

x 4 = 12

x 4 =

0

4

Lees en los op. Oma bakt pannenkoeken voor haar kleinkinderen. Ze heeft 4 kleinkinderen en ze eten elk 4 pannenkoeken.

?

Hoeveel pannenkoeken moet oma bakken om genoeg te hebben? ____________________________________________________________________________

Oma bakt

.

pannenkoeken.

Mijn 5 vrienden en ik maken een wandeling door het bos. Met ons zessen rapen we elk 4 noten.

?

Hoeveel noten verzamelen we in totaal? ____________________________________________________________________________

We verzamelen

.

noten.

29

10


2 1

Meten en metend rekenen

LES 29 en 30 Geld: bewerkingen met de euro

Lees en los op. Ik koop 2 stickers met een paard op. Elke sticker kost 3 cent.

?

Hoeveel moet ik betalen? _________________________________________________________ .

Ik moet

cent betalen.

Ik betaal deze stickers met een stuk van 10 cent.

?

Hoeveel krijg ik terug? ______________________________________________

Ik krijg

.

cent terug.

Papa koopt voor Lowie een step van 13 euro. Hij betaalt met een briefje van 10 euro en een briefje van 5 euro.

 13

?

Hoeveel krijgt papa terug? _____________________________________________________________

Papa krijgt

.

_______________ terug.

Een griezelmasker kost 3 euro en een halve euro.

?

Hoeveel kosten dan 2 maskers? _____________________________________________________________

Twee maskers kosten

2

.

_______________.

Bekijk de prijslijst en los op. PRIJSLIJST frisdrank

€2

koffie

€3

wafel

€4

pannenkoek

€2

ijsje

€1

Ada, oma en opa zitten in een koffiehuis. Ada krijgt een ijsje en frisdrank. Oma drinkt een koffie en opa eet een wafel.

?

Hoeveel moet opa betalen? _____________________________________________________

Opa moet

.

_______________ betalen.

30


2 1

Meten en metend rekenen

LES 31 en 32 Kilogram en 100 gram

Kijk, schat en weeg. Ik schat. (Hoeveel zou het wegen?)

2

Mijn schatting was:

1

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

2

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

3

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

4

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

5

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

6

________________________ _________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

Omkring het zwaarste voorwerp.

of

3

Ik weeg.

of

Vul de zin aan met kg of gram. • Mama weegt 62 ______________. • Dit zakje snoep weegt 100______________. • Een zak appelsienen weegt 5 ______________.

31

of


2 1

LES 34 Herhaling

Vul in. Het tiental net voor 100 is

.

Het getal net voor 100 is 100 =

2

20 meer dan 80 is

.

H

De helft van 100 is 100 =

T

4

. E

Verdeel in gelijke delen.

100

100

3

100 =

.

Tellen en terugtellen met sprongen.

30

35

.

.

70

60

.

.

12

16

.

.

Stukjes uit het honderdveld. Vul aan.

32

89

32

66


2 5

Doorstreep de getallen die geen product zijn uit de tafel van 4.

20 6

36

12

4

0

10

40

32

26

28

44

15

51

20

50

38

33

20

35

45

5

Vul de roosters in.

x

8

24

Doorstreep de getallen die geen product zijn uit de tafel van 5.

45 7

38

2

x

4

10

5

2

9

8

7

9

2

6

10

7

3

4

5

Los op. Zet een kruisje voor de oefeningen waar we beter de termen wisselen van plaats. PLUS

30 + 70 = 24 +

80 +

MIN

5 =

48 –

6 =

80 – 50 =

6 =

1 + 40 =

32 – 20 =

60 – 20 =

10 + 10 =

5 + 65 =

27 –

7 =

21 – 10 =

77 –

7 =

78 –

30 +

2 =

11 +

9 =

3 =

1 + 48 =

9 + 51 =

69 – 50 =

60 – 50 =

60 + 40 =

80 + 10 =

90 – 20 =

97 –

4 + 30 =

5 + 30 =

19 –

60 – 30 =

33

9 =

2 =


2 9

Wie heeft het meeste moeten betalen? Reken uit en kruis aan. Tom gaat naar de speelgoedwinkel:

Opa gaat naar de bakker:

Jasmine gaat naar de krantenwinkel:

Voetbal Tennisbal

€6 €3

Brood Taart

€ 3 € 12

Krant Stickerboek Strip

€2 €6 €6

TOTAAL:

€ .

TOTAAL:

€ .

TOTAAL:

€ .

10 Hoeveel weegt het?

1 kg

1 kg

halve kg

halve kg

100 gram

100 gram

=

1 kg

=

kg

kg

100 gram

100 gram

→ Omkring: 2 x 100 g 4 x 100 g 6 x 100 g

34


2

Getallenkennis

LES 35 en 36 Structuur van 50 en 100, herhaling tafels

1

Getallendictee!

2

Vul aan. Net voor 50 komt het getal Het tiental net voor 50 is De helft van 100 is 10 keer 25 en

3

50 ligt tussen

.

en

Het dubbel van

.

De helft van 50 is

is 50.

10 keer

is 50.

4 keer

.

is 100. .

is 100. is 100.

Vul in. De vleugels zijn samen 50.

.

20

. 25

4

.

0

.

5 40

.

Tel vooruit met sprongen. Kijk goed hoe groot de sprongen zijn.

8

12

16

8

10

12

15

20

35

.


2 5

6

Tel terug met sprongen. Kijk goed hoe groot de sprongen zijn.

50

45

36

32

18

16

Vul enkel de producten van de tafel van 5 in op de getallenas.

0

7

.

.

.

.

.

.

.

50

.

Vul aan. 10 meer dan 50 is

.

20 minder dan 50 is

20 en 10 en

De helft van .

40 meer dan 10 is

8

.

is 50.

Het dubbel van

. is 50.

is 50.

35 en

is 50.

5 keer

is 50.

De wolvin wil terug naar haar jong. Kleur de juiste weg. Maak telkens een sprong van 4.

4

6

14

9

15

2

8

21

32

40

18

3

12

16

20

42

44

0

61

8

24

28

32

21

15

19

82

23

36

38

42

72

16

39

36

11


2 1

2

Bewerkingen

LES 37 en 38 Optellen en aftrekken tot 100 TE + T / T + TE / T – E = TE / 100 – E = TE

Zet de getallenreeksen verder.

34

44

23

33

31

41

Tel op. We houden het eerste getal heel en doen het tweede er in stapjes bij.

T + TE = T + T + E 50 + 42 = 50 + . + . =

10 + 59 = 10 + 50 + 9 = .

. 60 + 33 = . + . + . =

40 + 38 = 40 + . + . = .

.

TE + T = TE 53 + 40 =

3

28 + 70 =

Los op. De som van 20 en 65 is

70 plus 23 is

44 en 40 samenvoegen geeft

.

Vermeerder 38 met 60, je krijgt

4

64 + 30 =

De som van 32 en 50

.

De som van

.

en 40 is 85.

Vul in. Markeer de tientallen met groen.

55 + 30 =

68 + 20 =

40 + 15 =

50 + 24 =

10 + 87 =

23 + 70 =

33 + 40 =

30 + 42 =

36 + 60 =

37

.

.


2 5

Vul aan. +8

+ 33

+ 20

+ 10

+ 10

12 6

Vul de roosters in.

+

7

30

20

50

40

10

60

+

21

10

42

50

38

40

68

19

54

28

Schrap en los op.

→ 1 T ruilen voor 10 E

80 – 4 =

8

Vul in.

10 – 5 =

10 – 2 =

10 – 9 =

20 – 5 =

20 – 2 =

20 – 9 =

50 – 5 =

100 – 2 =

70 – 9 =

80 – 5 =

60 – 2 =

100 – 9 =

38

47

33


2 9

Vul in.

70 – 6 =

30 – 4 =

100 – 3 =

40 – 6 =

50 – 1 =

90 – 9 =

100 – 5 =

60 – 3 =

80 – 7 =

10 Los op en kleur.

60 –

5 =

.

100 – 7 =

.

40 + 32 =

.

12 + 70 =

.

18 + 60 =

.

40 + 54 =

.

47 + 20 =

.

80 + 16 =

.

80 +

.

30 + 25 =

.

50 –

.

90 –

.

9 =

6 =

8 =

Kleur nu de uitkomsten die groter zijn dan 80 in het rood, kleiner dan 70 in het geel, de overige in het paars.

39

12


2 1

2

Meten en metend rekenen LES 39 en 40 Meetcircuit

Kijk, schat en meet na. Ik schat.

Ik meet.

1 de inhoud van fles 1

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

2 de inhoud van fles 2

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

3 de lengte van het touw

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

4 de lengte van de strook papier

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

5 het gewicht van pak 1

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

6 het gewicht van pak 2

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

7 _______________________

_________________

_________________

❏ goed ❏ minder goed

Rangschik van meer naar minder. 80 cl

halve liter

1 liter

__________________ > __________________ > __________________

3

Rangschik van klein naar groot. 5m

75 cm

1m

__________________ < __________________ < __________________

4

Rangschik van licht naar zwaar. 5 kg

2 x 100 gram

halve kg

__________________ < __________________ < __________________

40

Mijn schatting was:


2

Meetkunde

LES 41 en 42 Ruimtelijke oriĂŤntatie: blokkenbouwsels: grondplan

1

Trek een pijl naar het juiste grondplan.

2

Kies het juiste grondplan. Kruis aan.

41


2 3

Vul het grondplan aan met de juiste nummers.

4

Kun je deze ook? Vul de juiste nummers in op het grondplan.

42


2 1

Bewerkingen

LES 43 en 44 Deeltafel van 4 Herhaling deeltafels van 2, 5 en 10

Verdeel en los op.

.

12 : 4 =

2

.

.

:

=

.

.

=

.

Zoek de bewerking die bij de tekening past.

.

16 :

.

3

.

: 4 =

:

=

.

=

.

.

.

: 4 =

.

20 :

.

Los de deeltafels op. 40 : 4 =

.

40

:4

.

28

8 : 4 =

32 : 4 =

12 : 4 =

4 : 4 =

24 : 4 =

36 : 4 =

16 : 4 =

0 : 4 =

28 : 4 =

40 x4

28 : 4 =

40 : 4 =

:4

28 x .

43


2 4

Los op. Het is gedeeld door.

:

:

4

8

.

24

16

90

8

12

.

4

.

12

3

20

:

10

40

.

5

:

2

4

5 35 20

0

.

20

50

60

5

9

Lees en los op. Noa geeft al zijn auto's weg. Hij verdeelt zijn 24 auto's onder zijn 4 kleine broers.

?

Hoeveel auto's krijgt elke broer? ________________________________

Elke broer krijgt

6

.

_______________.

Vul aan met de juiste bewerkingen.

10

50

5

28

4

7

8

4

2

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

x

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

.

:

.

=

.

44


2 7

Verbind de bewerking met de juiste uitkomst.

9 x 4 •

4

• 90 : 10

16 : 4 •

36

• 35 : 5

28

10

7

100 : 10 •

9

• 40 : 10

5 x 2 •

45

• 9 x 5

2 x 2 • 7 x 4 •

8

• 2 x 5 • 50 : 5

Lees en los op. Mierenrace! Mier Miro loopt 12 meter in 4 rondjes. Mier Mara loopt 20 meter in 5 rondjes.

?

Hoeveel meter telt 1 rondje van mier Miro? En 1 rondje van mier Mara? ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________

Een rondje van mier Miro is

.

meter. Een rondje van mier Mara is

.

_______________.

Mier Mart loopt 8 rondjes op de baan van mier Mara.

?

Hoeveel meter loopt mier Mart? ___________________________________________________________________________

Mart loopt

.

_______________.

45

13


2 1

LES 45 Herhaling

Luister goed en schrijf op.

.

2

.

- komt voor 50?

Welk tiental

- komt voor 100?

- komt na 50?

- komt voor 50?

- is de helft van 50?

- komt na 50?

- kan 4 keer in 36?

- ligt het dichtst bij 67?

en

100 is

en

Vul telkens 2 gelijke getallen in.

100 is

5

.

Vul telkens 2 verschillende getallen in. 100 is

4

.

Los op. Welk getal

3

.

en

50 is

en

Tel met sprongen. Kijk goed hoe groot de sprongen zijn.

4

8

40

35

40

36

46

50 is

en


2 6

Vul de stukken uit het honderdveld aan.

0

35 50

62 100

7

8

Los op. Teken een kruisje voor de oefeningen waarvan je beter eerst de termen wisselt.

63 – 3 =

7 + 20 =

81 – 10 =

44 +

4 =

70 – 7 =

1 + 73 =

52 – 30 =

11 + 70 =

34 – 4 =

90 –

2 =

71 – 70 =

57 +

3 =

100 – 9 =

40 –

5 =

73 + 20 =

48 –

8 =

24 :

4 =

Los op. Kijk goed of het maal of gedeeld door is.

9 x 2 =

4 x

4 =

5 x 4 =

4 x

5 =

7 x 2 =

8 x

5 =

60 : 10 =

12 :

2 =

3 x 5 =

10 x

4 =

20 :

2 =

32 :

4 =

40 : 10 =

35 :

5 =

1 x 5 =

20 : 10 = 4 :

5 x 10 = 47

2 =

80 : 10 =


2 9

Vul aan met een passende maat. Kies uit: m / cm / liter / cl / g / kg / euro • Die pot confituur weegt 7 keer 100 __________ . • Ik betaal 3 ___________ voor twee lolly’s. • De klas is 8 ___________ lang. • In mijn brikje chocomelk kan er 20 ___________. • Mijn stift is 12 __________ lang. • In een badkuip kan er 100__________ water. • Kleine zus weegt 12 __________.

10 Lees en los op. Lucie krijgt van haar meter een barbiepop. Omdat het haar verjaardag is, mag ze daarbij nog een jurkje en een hoedje kiezen.

?

Hoeveel zal meter moeten betalen? _____________________________________________________

Meter zal

.

_______________ moeten betalen.

PRIJSLIJST Barbiepop

€ 12

Jurk

€ 4

Rok

€ 3

Hoed

€ 3

Schoenen

€ 5

11 Kies het juiste grondplan.

12 Vul het grondplan aan met de juiste getallen.

Herdruk 2016/1088 - Bestelnummer 60 1002 323 - ISBN 978 90 4862 089 0 KB D/2015/0147/143 - NUR 192 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 © Copyright die Keure, Brugge

48

9 789048 620890


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.