Katapult 3 - werkboek

Page 1

3

7 Getallenkennis

LES 1 Toepassingen met tabellen en grafieken Naam:_________________________________ Klas:___________ Datum:_________________

1 Vul de tabel aan. Noteer de namen van vier artiesten en turf het aantal leerlingen. Kleur het staafdiagram. Welke artiest is het populairst? aantal leerlingen

artiesten

15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1

aantal leerlingen

1 2 3 4

artiest 1

artiest 2

artiest 3

artiest 4

artiesten

V Welke artiest is het populairst in onze klas? A _____________________________________

2 Lees en los op. Kleur het staafdiagram.

Aantal optredens van Vlaamse artiesten in de maand juli

aantal optredens

10

Regi: 5 optredens Kapitein Winokio: 2 optredens K3: 9 optredens

9 8 7 6 5 4 3 2 1 Regi

Clouseau

Kapitein Winokio

Ketnetband

K3

Vlaamse artiesten

V1 Welke artiest treedt het meest op? A1 ____________________________________________ V2 Welke twee artiesten treden evenveel op? A2 ______________________________________ V3 Welke artiest treedt het minst op? A3 ____________________________________________ 1 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 1

5/01/15 09:25


3

3

3 Deze week worden de tickets voor het optreden van de Ketnetband verkocht. Vul het lijndiagram verder aan en verbind de punten. aantal tickets

800

maandag = 400 tickets

700 600

dinsdag = 550 tickets

500

woensdag = 700 tickets

400

donderdag = 600 tickets

300

vrijdag = 450 tickets

200

zaterdag = 650 tickets

100

zondag = 750 tickets MA

DI

WO

DO

VR

ZA

ZO

dagen van de week

4 Lees goed en los op. Sander kreeg voor zijn negende verjaardag een heel speciaal cadeau! Hij gaat met zijn mama, papa, zus, oma en opa naar een concert van zijn favoriete zanger. Mama en papa zijn beide 36 jaar, zus Ellen is 13 jaar, oma is 59 jaar en opa is al 67 jaar.

V Hoeveel kosten alle tickets samen? G ________________________________________________

________________________________________________

________________________________________________

PRIJZEN kinderen < 12 jaar

€ 35

jongeren 12-18 jaar

€ 42

________________________________________________

volwassenen

€ 51

________________________________________________

senioren + 65 jaar

€ 45

B ____________________________________________________________________________ A ________________________________________________________________________ OK 5 Kijk goed naar het cirkeldiagram. Trek een kring rond het juiste antwoord. aantal fans

1) D e muziekgroep ‘De Stars’ heeft de meeste / minste fans.

Roosjes Mama's

2) D e groep ‘Roosjes’ heeft evenveel / minder fans dan ‘De Beren’.

Lions De Stars

3) D e zangers van ‘Lions’ hebben meer / minder fans dan de zangeressen van ‘Mama’s’.

De Beren

2 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 2

1 5/01/15 09:25


3

Bewerkingen

LES 2 Toepassingen met optellen en aftrekken tot 1 000

IN DE DIERENTUIN

1 Lees en los op. a) De dierentuin koopt een viertal nieuwe vissoorten voor in het grote aquarium. Ze kopen 123 goudvissen, 18 kogelvissen, 55 maanvissen en 77 koperzalmen.

V Hoeveel vissen kocht de dierentuin in totaal? G ____________________________________________________________________________ B ____________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________

A ________________________________________________________________________ OK

b) Het derde en het vierde leerjaar van Basisschool ‘de Springplank’ uit Brugge gaan met de bus op uitstap naar de Zoo van Antwerpen. Het derde leerjaar gaat op maandag naar de dierentuin en het vierde leerjaar gaat op dinsdag. De afstand van Brugge naar Antwerpen is 91 km.

V Hoeveel km moet de bus in het totaal afleggen om het derde en het vierde leerjaar ‘s ochtends naar de dierentuin en ‘s avonds terug naar de school te brengen?

G ____________________________________________________________________________ T

B ____________________________________________________________________________ A ________________________________________________________________________ OK

c) De directeur betaalt deze uitstap. Voor het vierde leerjaar is de prijs 243 euro en voor de uitstap van het derde leerjaar betaalt hij 187 euro.

V Hoeveel kost de uitstap van het derde leerjaar minder dan die van het vierde leerjaar? G ______________________________________________________________________ B ______________________________________________________________________

______________________________________________________________________

A _________________________________________________________________ OK 3 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 3

5/01/15 09:25


3

3

2 Kijk naar het staafdiagram en los de vragen op. Reken uit hoeveel bezoekers er elke dag kwamen. aantal bezoekers

voormiddag namiddag

200 190 180

MA

170 160

45 + 190 = __________________ __________________________

150 140 130

DI

120 110

__________________________ __________________________

100 90 80

WO

70

__________________________ __________________________

60 50 40

DO

30 20

__________________________ __________________________

10 MA

DI

WO

DO

dagen van de week

1) Op welke dag kwamen de meeste bezoekers? _______________________ 2) Reken uit hoeveel bezoekers er op woensdag en donderdag samen kwamen.

B ____________________________________________________________________________ 3) Reken uit hoeveel bezoekers er op de vier dagen samen kwamen.

B ____________________________________________________________________________ 3 Lees en los op. In de dierentuin wordt er ook heel wat voedsel voor de dieren aangekocht. Zo werd er deze week 275 kg vlees voor de leeuwen, 148 kg vogelzaad en 305 kg noten geleverd.

V1 Hoeveel kg voedsel werd er in totaal geleverd? B ____________________________________________________________________________ A1 ________________________________________________________________________ OK V2 Hoeveel kg vogelzaad is er minder aangekocht dan noten? B ____________________________________________________________________________ A2 ________________________________________________________________________ OK 4 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 4

2 5/01/15 09:25


3

Bewerkingen

LES 3 Cijferen: delen tot 1 000 (met rest)

Los de delingen cijferend op. 963 : 4 = q ____________ r ________ .

.

.

OK

893 : 2 = q ____________ r ________

.

.

.

.

.

.

. .

.

. .

.

5 x . =

.

.

.

5 x . =

.

.

10 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

849 : 7 = q ____________ r ________ .

.

OK

749 : 6 = q ____________ r ________

.

.

.

.

.

OK

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

5 x . =

.

.

.

5 x . =

.

.

10 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

285 : 8 = q ____________ r ________ .

.

.

.

.

.

OK

.

.

OK

367 : 6 = q ____________ r ________

.

.

.

.

OK

.

5 x . =

.

5 x . =

.

10 x . =

.

10 x . =

.

Werk met potlood en lat!

5 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 5

3 5/01/15 09:25


3 1

3

Meten en metend rekenen

LES 4 Herhaling gewicht en de relatie gewicht – volume

Schiet met de juiste katapult naar de schietrozen bij de foto’s.

spaghetti

ongeveer 100 g

2

meer dan 1 kg

Lees volgende weegschalen correct af. Vul aan met een getal en een maateenheid!

_______ appels

3

ongeveer 500 g

_______ suiker

_______ chips

_______ mandarijnen

Vul de zinnen verder aan. Deze banaan weegt 180 g. Hoeveel wegen drie van deze bananen samen? ____________________________________________ Dit doosje kleurpotloden weegt 100 g. Hoeveel doosjes hebben we nodig voor 1 kg? ______________________ Deze taart weegt anderhalve kilogram. Dat is hetzelfde als _________ x 500 g.

6 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 6

5/01/15 09:25


3

Meetkunde

LES 5 Ruimtelijke oriëntatie: coördinaten

1 Kijk goed naar de plattegrond en los de opdrachten op. L5

klas klas zedenleer godsdienst

L6

leraarskamer

WC meisjes

eetzaal

L1

L2

L3

WC jongens

L4

turnzaal

- Kleur de klas van het derde leerjaar groen. - Naast het zesde leerjaar is het bureau van de directeur. Schrijf daar de letter D. - De speelplaats is in twee delen verdeeld. De grens wordt aangeduid door een rij bomen, die op de plattegrond met een zijn aangeduid. Kleur de bomen bruin. - Rechts van de bomenrij is de speelplaats van L3 en L4. Kleur die speelplaats geel. - Sam zit in het vijfde leerjaar. Hij gaat van zijn klas naar de meester van zedenleer om een schrift af te geven. Daarna gaat hij naar het toilet en dan keert hij terug naar zijn klas. Teken de weg die hij loopt met paars. - De leerlingen van het vijfde en het zesde leerjaar spelen links van de bomenrij. Op hun speelplaats staan twee voetbalgoals. Teken die op de speelplaats. - Lana uit L2 brengt de juf haar boekentas naar de leraarskamer. Daarna haast ze zich naar de turnles. Teken de weg die ze loopt met blauw.

2 Schrijf bij elk stuk de juiste coördinaten. Schrijf telkens een letter en een cijfer. 7 6

vak .

.

vak .

.

vak .

.

vak .

.

vak .

.

vak .

.

5 4 3 2 1 A

B

C

D

E

F

7 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 7

5/01/15 09:25


3

3

3 Bekijk het rooster en los de opdrachten op.

4

4

1

3

5

2

3

2

1 6

A

B

C

D

E

LEGENDE 1 = school

2 = bibliotheek

3 = supermarkt

4 = zwembad

5 = bakker

6 = slagerij

- In welk vak ligt de bakker? in vak .

.

- Kleur het (volledige) vak waarin het zwembad ligt groen. - Kleur de weg van de school naar de slagerij oranje. Neem de kortste weg! - Mama gaat na het zwemmen naar de supermarkt en dan naar de slagerij. Kleur de weg die ze aflegt blauw. Neem de kortste weg! - In welk vak ligt de bibliotheek? in vak .

.

- Welk gebouw vinden we terug in vak A3? _______________________

8 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 8

5/01/15 09:25


3

Bewerkingen

LES 6 Toepassingen met vermenigvuldigen en delen tot 1 000

Lees en los op.

CIRCUS PIPO

a) In circus Pipo treden elke week enkele dieren op. De directeur van het circus heeft vier boxen met telkens drie pythonslangen, drie stallen met telkens één paard, twee wagons met telkens twee kamelen, vijf houten boxen met telkens drie duiven, zes kooien met telkens vier konijnen en drie hokken met telkens één olifant.

V Hoeveel dieren telt circus Pipo? G _______________________________________________________

_______________________________________________________

T

B ____________________________________________________________________________ A ________________________________________________________________________ OK b) Stephan de olifant is een reusachtig beest en heeft per week veel drinken en voedsel nodig. Stephan eet 210 kg voedsel per dag. De opzichter geeft Stephan drie keer per dag evenveel eten.

Stephan drinkt elke dag 120 liter water.

V1 Hoeveel water is dit per week?

V2 Hoeveel kg voedsel is dit per keer?

G ______________________

G ___________________________________

______________________

___________________________________

B ___________________________________

B ___________________________________

A1 ___________________________________

A2 ___________________________________

_______________________________ OK

_______________________________ OK

c) Voorbije week heeft circus Pipo veel bezoekers over de vloer gehad. Iedere dag kwamen er evenveel bezoekers. Op het einde van de week zit er 840 euro in de kassa. Op maandag is het circus gesloten!

V Hoeveel euro was dit per dag? G ____________________________________________________________________________ B ____________________________________________________________________________ A ________________________________________________________________________ OK 9 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 9

5/01/15 09:25


3 d)

3

Fred de goochelaar en Pipo de clown hebben nieuwe attributen nodig voor hun show. Zo heeft Fred vijf toverhoeden en acht vlaggen nodig en Pipo drie hoepels en vier glitterballen.

V

Hoeveel moet de circusdirecteur betalen voor al deze nieuwe attributen?

G

__________________________________

prijs 1 toverhoed

€ 24

1 vlag

€ 9

__________________________________

1 hoepel

€ 18

__________________________________

1 glitterbal

€ 26

__________________________________

B

___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________

A

e)

_______________________________________________________________________ OK

Vorige maand kwamen er 768 bezoekers naar het circus. Circus Pipo was die maand vier weken open. Iedere week kwamen er evenveel bezoekers.

V

Hoeveel bezoekers waren dit per week?

G

_____________________________________________

B

_____________________________________________

A

_____________________________________________

.

.

.

.

5 x . =

.

10 x . =

.

_________________________________________ OK

f)

Vandaag werden de versnaperingen voor tijdens de pauze geleverd. Reken uit hoeveel er wordt geleverd en vul het schema aan. popcorn

chips zout

chips paprika

snoepzakjes

10 dozen van 23 kg

100 zakjes van 9 g

80 zakjes van 8 g

12 zakjes van 6 kg

B ______________

B ______________

B ______________

B ______________

____________________

____________________

____________________

____________________

TOTAAL:

TOTAAL:

TOTAAL:

10 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 10

TOTAAL:

4 5/01/15 09:25


3

Bewerkingen

LES 7 Cijferen: optellen en aftrekken tot 1 000 (met onthouden en ontlenen)

1 Los cijferend op. Maak eerst een schatting. Schrijf de getallen netjes onder elkaar en noteer het juiste bewerkingsteken. 565 – 286 =____________ OK

130 – 41 =_____________ OK

502 + 399 =____________ OK

Ik schat: ������������������

Ik schat: ������������������

Ik schat: ������������������

D

H

T

E

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

D

H

T

E

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

D

H

T

E

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

2 Lees goed, noteer de bewerking en los cijferend op. a) De termen zijn 238 en 598. Wat is de som? b) Zoek het verschil tussen 1 000 en 896. c) Bereken de som van 576 en 249 en 74. d) Trek 208 af van 451. e) 900 min 702 is? f) 429 plus 319 is? a)____________________ OK D

H

T

E

d)____________________ OK D

H

T

E

Vergeet het bewerkingsteken niet!

b)____________________ OK D

H

E

e)____________________ OK D

H

11 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 11

T

T

E

c)____________________ OK D

H

T

E

f)____________________ OK D

H

T

E

5 5/01/15 09:25


3

3

Meten en metend rekenen

LES 8 Kloklezen: tijdstip en tijdsduur

1 Hoe laat is het op deze klokken? Noteer het uur zowel analoog als digitaal. NA DE MIDDAG 00

55

12

1

10 9

45

40

10

2 3

8

4 7

6

5

15

40

25

35

10

2 3

8

4 7

35

30

Het is______________

1

10 9

45

20

12

6

5

15

20

25

Het is______________

1

10 9

45

40

10

2 3

8

4 7

35

30

12

6

00

55

05

11

50

VOOR DE MIDDAG

00

55

05

11

50

VOOR DE MIDDAG

00

55

05

11

50

NA DE MIDDAG

5

11

50

15

40

25

10

2 3

8

4 7

5

6

15

20

25

35

30

Het is______________

1

10 9

45

20

05

12

30

Het is______________

__________________ . __________________ . __________________ . __________________ . . . : . .

. . : . .

. . : . .

. . : . .

2 In de dierentuin zijn er heel wat shows en activiteiten voor de kinderen. Kijk goed naar de tabel en los de vragen op. startuur activiteit

De roofvogelshow is gedaan om 13.45 uur.

13 : 10

roofvogelshow

Hoelang duurt de show?

13 : 50

apen voederen

____________________________________________

14 : 25

dolfijnenshow

14 : 50

slangenshow

Het is nu 15.10 uur. Ik wil graag de slangenshow zien.

15 : 35

olifantenhok poetsen

Hoeveel minuten ben ik te laat?

16 : 00

giraffen voederen

____________________________________________

Je kunt de giraffen voederen tot sluitingstijd, dat is tot 17.15 uur. Hoelang kun je de giraffen voederen? _________________________________________________________________________________ Het is nu 15.27 uur. Hoelang nog tot we mogen meehelpen om het olifantenhok te poetsen? _________________________________________________________________________________ De dolfijnenshow duurt een halfuur. Wanneer is die show dan gedaan? _________________________________________________________________________________

3 Ken je deze nog? Vul aan. 1 uur = ______ minuten

1 uur = 2 x een _______ uur

OF 2 x _______ minuten 1 uur = ______ minuten 1 uur = 4 x een __________ 2 1 1 uur = ______ minuten uur = 2 x een _________ 4 2

12 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 12

00

55

05

11

50

12

1

10 9

45

40

10

2 3

8

4 7

35

6

5

15

20

25 30

6 5/01/15 09:26


3

Meetkunde

LES 9 Vormleer: synthese vormen en vlakke figuren

1 Vul het schema van de vierhoeken aan. Zet een kruisje als de eigenschap past bij de vlakke figuur. Kleur de vierhoeken. - Kleur het vierkant geel. - Kleur de rechthoek blauw. - Kleur de gewone vierhoek rood. 1 Alle zijden zijn gelijk (even lang). 2 De overstaande/tegenoverliggende zijden zijn gelijk. 3 Er zijn vier rechte hoeken. 4 Heeft twee paar evenwijdige zijden. 5 Heeft geen evenwijdige zijden. 6 De zijden staan loodrecht op elkaar. 7 Heeft vier verschillende zijden.

2 Vul het schema van de driehoeken aan. Zet een kruisje als de eigenschap past bij de vlakke figuur. Kleur de driehoeken. - Kleur de rechthoekige driehoek paars. - Kleur de gelijkzijdige driehoek oranje. - Kleur de stomphoekige driehoek groen.

1 Alle zijden zijn gelijk (even lang). 2 Heeft één rechte hoek en twee scherpe hoeken. 3 Heeft drie verschillende zijden. 4 Heeft twee gelijke zijden. 5 Heeft drie scherpe hoeken. 6 Heeft één stompe en twee scherpe hoeken.

13 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 13

5/01/15 09:26


3

3

3 Kijk goed en tel.

1) Hoeveel vierkanten tel je? ________ 2) Hoeveel rechthoeken tel je? _______ 3) Zoek een vierhoek die GEEN vierkant en GEEN rechthoek is. Kleur die blauw. 4) Overtrek alle scherphoekige driehoeken met geel. 5) Zoek alle gelijkzijdige driehoeken en zet er een kruisje in. 6) Overtrek de stomphoekige driehoek met rood.

4 Lees goed en teken wat gevraagd wordt. Teken een vierkant. Elke zijde is 3 cm.

Teken een rechthoek waarvan twee zijden 4 cm lang zijn.

Teken een stomphoekige driehoek. Gebruik de zijde die er al staat.

Teken een vierhoek die GEEN rechthoek en GEEN vierkant is. Gebruik de zijde die er al staat.

14 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 14

5/01/15 09:26


3

Getallenkennis

LES 12 Breuken: herhaling

1 Welk deel van het geheel is gekleurd? Noteer de passende breuk.

.

.

.

.

.

.

.

.

2 Teken wat gevraagd wordt. Dit is de breuk.

Teken hier het geheel. 1 4 Teken hier 1 . 4

Dit is het geheel.

3 Breuk van een getal: los op. x .

1 van 60 is 2 : 3 van 20 is 4 2 van 25 is 5

.

6 van 80 is 10

.

7 van 70 is 10

.

3 van 150 is 5

.

.

1 van 50 is 2

.

1 van 90 is 3

.

4 van 1 000 is 100

.

.

3 van 24 is 4

.

7 van 40 is 8

.

1 van 450 is 10

.

4 Hoe komen de leerlingen naar school? Lees, kleur en duid aan.

Op onze school zijn er 100 leerlingen. 3 → van de leerlingen komt te voet. 10 2 → van de leerlingen komt met de fiets. 10

2 van de leerlingen komt met de auto. 5 . → De rest komt met de schoolbus. .

Vul de legende aan.

Vul hier het diagram aan.

= 10 leerlingen

Geef aan welke kleuren je gebruikt. = te voet

= met de auto

= met de fiets

= met de schoolbus

15 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 15

8 5/01/15 09:26


3

3

Bewerkingen

LES 13 Hoofdrekenen: eigenschappen van vermenigvuldigen en delen + delen met rest

1 Los op. Denk aan de afspraken! 8 x 20 =

.

480 : 6 =

.

810 : 90 =

.

420 : 70 =

.

40 x 7 =

.

640 : 8 =

.

560 : 80 =

.

7 x 70 =

.

70 x 4 =

.

450 : 9 =

.

120 : 40 =

.

60 x 5 =

.

3 x 60 =

.

280 : 4 =

.

250 : 50 =

.

90 x 9 =

.

100 : 10 =

.

10 x 10 =

.

880 : 10 =

.

23 x 10 =

.

100 : 100 =

.

100 x 10 =

.

700 : 10 =

.

11 x 10 =

.

1 000 : 10 =

.

10 x 5 =

.

700 : 100 =

.

29 x 10 =

.

1 000 : 100 =

.

10 x 50 =

.

230 : 10 =

.

10 x 87 =

.

56 x 10 =

.

9 x 70 =

.

0 x 0 =

.

50 : 50 =

.

600 : 100 =

.

360 : 60 =

.

5 x 40 =

.

1 000 : 2 =

.

450 : 10 =

.

300 : 50 =

.

180 : 20 =

.

500 : 10 =

.

70 x 10 =

.

4 x 50 =

.

200 : 10 =

.

800 x 0 =

.

2 Los op. Reken eerst de haakjes uit! 448 : 4 = (400 : 4) + (40 : 4) + (8 : 4) = ______ + ______ + ______ = ______ 954 : 9 = (______ : 9) + (______ : 9) = ______ + ______ = ______ 693 : 3 = (______ : ______) + (______ : ______) + (______ : ______) = ______ 26 x 8 = (20 x 8) + (6 x 8) = ______ + ______ = ______ 207 x 4 = (______ x 4) + (______ x 4) = ______ + ______ = ______ 115 x 8 = (______ x ______) + (______ x ______) + (______ x ______) = ______

3 Splits uit in deeltjes, plaats haakjes en los op. 127 x 4 = __________________________________________________________________ =

.

305 x 2 = __________________________________________________________________ =

.

856 : 8 = __________________________________________________________________ =

.

150 : 2 = __________________________________________________________________ =

.

4 Delen met rest: reken uit en vul aan. 18 : 4 =

.

rest

.

28 : 5 =

.

rest

.

40 : 6 =

.

rest

.

59 : 10 =

.

rest

.

16 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 16

36 :

6=

.

rest

.

543 : 100 =

.

rest

.

9 5/01/15 09:26


3 1

Bewerkingen

LES 14 Cijferen: vermenigvuldigen tot 1 000 (met onthouden)

Zoek het product. Maak eerst een schatting. Vergelijk de uitkomst met je schatting. 3 x 276 = _____________ OK

6 x 157 = _____________ OK

79 x 5 = ______________ OK

Ik schat: __________________

Ik schat: __________________

Ik schat: __________________

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Vergeet het bewerkingsteken niet! 2

Los de vermenigvuldigingen cijferend op. 4 x 206 = _____________ OK

4 x 195 = _____________ OK

223 x 4 = _____________ OK

3 x 313 = _____________ OK

4 x 237 = _____________ OK

124 x 7 = _____________ OK

4 x 250 = _____________ OK

7 x 139 = _____________ OK

298 x 3 = _____________ OK

17 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 17

5/01/15 09:26


3

3

3 Lees de rekenzin. Markeer de rekentaal. Noteer de bewerking en los cijferend op. a) Zoek het product van 120 en 5. b) Vermenigvuldig 2 met 467. c) De factoren zijn 76 en 8. Wat is het product? a)____________________ OK

b)____________________ OK

c)____________________ OK

x

x

x

4 Lees de bewerking en stel zelf de cijferoefening op in het rooster. Werk netjes! a) 3 x 329

b) 6 x 156

c) 7 x 88

5 Lees goed en los cijferend op. Kato verzamelt postzegels. Ze krijgt voor haar verjaardag van haar oma zeven vellen met elk 32 postzegels en acht vellen met elk 67 postzegels.

V Hoeveel postzegels kreeg Kato van haar oma? B

D

H

T

E

A ________________________________________________________________________ OK

18 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 18

10 5/01/15 09:26


3

Bewerkingen / Meten en metend rekenen

LES 15 Toepassingen met lengte, inhoud, gewicht, geldwaarden, tijdsduur en temperatuur

OP REIS NAAR MILAAN

1 Lees en los op. Bas en Loes vertrekken met hun ouders op reis naar ItaliĂŤ. Ze gaan naar Milaan! Ze nemen het vliegtuig in Brussel.

aankomst Milaan

V Hoe lang zijn Bas en Loes onderweg?

vertrek 8.25 uur Brussel

10.00 uur

G _________________________________________

vertrek 9.10 uur Charleroi

11.35 uur

_________________________________________

S

A ________________________________________________________________________ OK 2 Kijk naar de tabel en los op. V1 Hoeveel moeten Bas (4 jaar), Loes (9 jaar) en hun ouders betalen? G ______________________________________________________ T

vlucht (heen en terug) Brussel – Milaan

jonger dan 12 jaar

volwassenen

e 89

e 92

B ____________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________

A1 ________________________________________________________________________ OK V2 Hoeveel krijgt papa terug als hij betaalt met twee briefjes van 200 euro? G ____________________________________________________________________________ S

A2 ________________________________________________________________________ OK 19 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 19

5/01/15 09:26


3 3

3

Lees en los op.

a) Het gezin neemt drie koffers mee. b) BRUSSEL Papa een koffer van 25 kg. Mama een koffer van 27 kg. Bas en Loes delen een sportzak van 35 kg. Eén stuk bagage mag maximum 20 kg wegen.

V

915 km

MILAAN

Hoeveel kg hebben ze in totaal teveel mee?

V

S

Hoeveel km is dit minder dan 1 000 km?

S

B

__________________________________

A

Ze hebben ____ kg teveel mee.

B

__________________________________

A

Dat is ______ km minder dan 1 000 km.

OK

OK

c) Mama wil heel graag de beroemde muurschildering van Leonardo Da Vinci zien. Vul de afmetingen van het schilderij verder aan. breedte: 460 cm

4

460 cm OF

.

dm

460 cm OF

.

m en

. dm

OF

.

m en

.

lengte: 880 cm 880 cm OF

.

dm

880 cm OF

.

m en

. dm

OF

.

m en

.

cm

m

dm

cm

cm

Lees de temperatuur correct af. Vul de thermometer verder aan. Bereken het verschil. Temperatuur Milaan in januari

Temperatuur Milaan in juni

_______ °C

19 °C

V

Hoeveel graden Celsius verschil in temperatuur is er tussen januari en juni?

T

___________________________________________________________________________

A

_______________________________________________________________________ OK

20 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 20

5/01/15 09:26


3

Meetkunde

LES 16 Ruimtelijke oriĂŤntatie: kijklijnen, patronen en schaduwbeelden

1 Bekijk de plattegrond van deze stad.

2 Lees en los op. Teken de volgende weg met groen op de plattegrond: Papa vertrekt van de slager en wandelt door naar het politiekantoor. Daarna haalt hij zijn zoon Seppe op van school. Samen wandelen ze door naar de speeltuin. Teken de volgende weg met blauw op de plattegrond: Silke woont in het huis met de blauwe voordeur. Ze moet van mama een brood halen. Ze passeert eerst de speeltuin waar Seppe aan het spelen is. Ze zwaait even, daarna stapt ze door naar de bakker. Op weg terug naar huis ziet ze bij de dorpstoren haar vriendinnen en een uurtje later is ze weer thuis. Uit hoeveel blokken bestaat de dorpstoren? ______________ Waar staat Silke als ze de dorpstoren zo bekijkt? Trek een kring rond het juiste antwoord. Ze staat voor / achter / rechts van / links van de dorpstoren. Silke staat hier. Seppe woont in het huisje dat het verste van de dorpstoren en het dichtste bij de speeltuin ligt. Zet een kruisje in het dak.

21 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 21

5/01/15 09:26


3

3

3

Teken de zon op de juiste plaats.

4

Waar stond de dorpsfotograaf toen hij deze foto nam? Trek een kring rond het juiste antwoord. voor de toren – rechts van de toren – links van de toren – achter de toren

5

Vul het grondplan aan met de juiste cijfers.

22 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 22

5/01/15 09:26


3 1

Getallenkennis

LES 17 Herhaling getallen, patronen en structuren

Vul de gekleurde hokjes van de honderdvelden in. 202

204

553

776

780

564 797

2

Kleur de oneven getallen rood. 62

3

101

27

402

478

400

5

560

31

466

491

Verbind de getallen van deze vogels met de juiste kooi. Waar liggen ze het dichtste bij?

399

4

1 000

999

419

413

420

480

500

Tel verder / terug met sprongen en maak deze rijtjes verder af. 363

373

383

805

804

803

450

500

400

450

350

Rekenraadsels. Lees en los op. Ik ben het grootste getal dat uit drie cijfers bestaat. Wie ben ik? Ik ben het grootste getal dat uit drie verschillende cijfers bestaat. Wie ben ik? Ik ben het kleinste getal dat uit drie cijfers bestaat. Wie ben ik? Ik ben het kleinste getal dat uit drie verschillende cijfers bestaat. Wie ben ik?

23 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 23

5/01/15 09:26


3 6

3

Lees en noteer de groene woorden in het juiste vak van de tabel. Freek en Lien vertrekken op reis. Ze nemen twee koffers en één reistas mee. Freek bekijkt in de vlieghaven het bord met alle vluchtgegevens. Hij ziet dat de vlucht KL007 naar Barcelona vertrekt om 10.25 uur. Ze moeten nog even wachten en besluiten iets te gaan drinken. Er loopt net een actie: 1 + 1 frisdrank gratis! Door de grote ramen zien ze hun vliegtuig al staan. Het staat tweede in de rij. Nog 15 minuten wachten en ze kunnen vertrekken! hoeveelheid

7

bewerking

rangorde

verhouding of maatgetal

Vul het gevraagde getal in en lees na. 10 keer ______________ . 250 is

het dubbel van _________ . 1 000 is

de helft van ___________ .

4 keer ________________ .

50 meer dan __________ .

8

code

350 meer dan __________ .

Kijk, lees en vul aan. -3

-2

-1

0

1

2

3

4

De auto van Freek en Lien staat in de parkeergarage van de vlieghaven. Ze staan op de derde verdieping onder de grond. Nadat ze hun auto hebben geparkeerd, nemen ze de lift naar boven en stappen ze uit op de tweede verdieping waar ze kunnen inchecken. → Kleur het vakje groen waar ze hun auto hebben geparkeerd. → Kleur het vakje rood waar ze uitstappen om in te checken. Ze stijgen dus ____ verdiepingen met de lift.

9

Lees de zinnen en los op. Het dubbel van 400 is

.

De helft van 600 is

.

.

200 meer dan 800 is

.

.

750 is 3 keer

.

.

500 is het dubbel van .

.

250 meer dan 750 is

.

900 is 3 keer

.

.

.

600 is 3 keer

.

.

.

300 is 3 keer

.

.

10 Vul aan. 182

2E= 8T=

1H=

.

.

809

. E = . T =

. . H =

460

. .

.

24 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 24

.

.

. .

.

=

.

.

=

=

.

.

11 5/01/15 09:26


3

Bewerkingen

LES 18 Hoofdrekenen: de vier hoofdbewerkingen tot 1 000

1 Rekenen tot 100: los de bewerkingen op. 56 + 10 =

.

92 – 40 =

.

8 x 9 =

.

45 : 9 =

.

19 + 45 =

.

63 – 31 =

.

0 x 7 =

.

36 : 6 =

.

55 + 39 =

.

45 – 19 =

.

6 x 5 =

.

42 : 7 =

.

38 + 6 =

.

73 – 38 =

.

9 x 4 =

.

32 : 4 =

.

2 Rekenen tot 1 000: los op. Gebruik tussenstappen indien nodig. 560 + 80 =____________________________

620 – 170 =____________________________

343 + 225 =____________________________

594 – 323 =____________________________

578 + 167 =____________________________

732 – 454 =____________________________

3 Vermenigvuldigen en delen: los op. Denk aan de afspraken! 8 x 10 =

.

400 : 10 =

.

7 x 60 =

.

1 000 : 10 =

.

100 x 5 =

.

350 :

7 =

.

23 x 10 =

.

900 : 10 =

.

50 x 7 =

.

1 000 : 100 =

.

5 x 100 =

.

300 : 6 =

.

100 x 10 =

.

120 : 20 =

.

30 x 30 =

.

180 : 2 =

.

26 x 7 = (____ x ____) + (____ x ____) = ____

69 : 3 = (____ : ____) + (____ : ____) = ____

319 x 2 = ______________________________

284 : 4 = ______________________________

4 Lees de zinnen. Noteer de bewerking en los op. Vermeerder 250 met 350.

→ _____________________________________ =

.

Zoek het verschil tussen 1 000 en 322.

→ _____________________________________ =

.

Wat is het product van 40 en 7?

→ _____________________________________ =

.

Zoek het quotiënt van 160 en 4.

→ _____________________________________ =

.

5 Denk goed na en reken uit. Werk altijd eerst de haakjes uit. 270 + (350 + 150) = _____________________

(350 : 5) x 4 = __________________________

840 – (250 : 5) =________________________

1 000 : (250 : 50) = ______________________

60 : 7 = . rest .

399 x 2 = ______________________________

552 : 100 = . rest .

199 + 245 + 201 + 215 = _______________________________________________________

25 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 25

12 5/01/15 09:26


3 1

3

Bewerkingen

LES 19 Cijferen: delen tot 1 000 (met rest) Werk met potlood en lat!

Los de delingen cijferend op. Maak een schatting waar nodig. Vergelijk de uitkomst met je schatting. 474 : 4 = q ____________ r ________

OK

825 : 3 = q ____________ r ________

Ik schat: ____________________________ 4

7

4

Ik schat: ____________________________

4

8

. .

2

.

.

.

.

.

.

3

.

.

5 x . =

.

.

.

5 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

983 : 7 = q ____________ r ________

OK

929 : 3 = q ____________ r ________

Ik schat: ____________________________ 8

3

OK

Ik schat: ____________________________

7

9

.

2

9

3

.

.

.

.

. .

.

. .

.

5 x . =

.

.

.

5 x . =

.

.

10 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

388 : 9 = q ____________ r ________ 3

5

.

.

9

OK

8

8

OK

675 : 8 = q ____________ r ________

9

6

7

5

OK

8

5 x . =

.

5 x . =

.

10 x . =

.

10 x . =

.

26 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 26

5/01/15 09:26


3 2

Lees de opdracht. Los de bewerking cijferend op. a) b) c) d)

Zoek het quotiĂŤnt van 942 en 4. Hoeveel is 578 gedeeld door 9? Deel 1 000 door 7. Als je 1 000 deelt door 6 heb je nog een rest van? OK

a) _____________= q _______ r ____ .

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

5 x . =

.

10 x . =

.

10 x . =

.

OK

OK

d) _____________= q _______ r ____

.

.

.

.

.

.

5 x . =

.

5 x . =

.

10 x . =

.

10 x . =

.

27 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 27

.

5 x . =

c) _____________= q _______ r ____

OK

b) _____________= q _______ r ____

13 5/01/15 09:26


3 1

3

Bewerkingen

LES 20 Cijferen: de vier hoofdbewerkingen tot 1 000

Los de bewerkingen cijferend op. Let op het bewerkingsteken! Maak eerst een schatting. Vergelijk de uitkomst met je schatting. 563 + 278 = ___________ OK

606 – 189 = ___________ OK

204 x 4 = _____________ OK

Ik schat: __________________

Ik schat: __________________

Ik schat: __________________

D

H

T

E

D

H

T

E

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed. Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

766 : 6 = q ____________ r ________

OK

591 : 3 = q ____________ r ________

Ik schat: ____________________________ 7

6

6

Ik schat: ____________________________

6

5

.

9

1

3

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

5 x . =

.

.

.

5 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

10 x . =

.

.

.

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

2

OK

Mijn schatting was ❏ goed. ❏ niet goed.

Los je ook deze op? 845 – 359 = ___________ OK D

H

T

257 x 3 = _____________ OK

E

369 + 369 = ___________ OK D

H

T

E

28 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 28

5/01/15 09:26


3 3

Noteer de bewerking en los cijferend op. Vergeet het bewerkingsteken niet! a) Zoek het verschil tussen 814 en 283. b) Hoeveel is 6 maal 157? c) Wat is de som van 302 en 199? a) ___________________ OK D

H

T

b) ___________________ OK

4

.

.

c) ___________________ OK

E

D

d) _____________= q _______ r ____ .

d) Hoeveel is de rest als je 806 deelt door 7? e) Zoek het quotiënt van 1 000 en 3.

OK

H

T

E

OK

e) _____________= q _______ r ____

.

.

.

.

.

.

5 x . =

.

5 x . =

.

10 x . =

.

10 x . =

.

Lees en los cijferend op. Chiro ‘Ravotters’ organiseert een grote gezinsfietstocht om geld in te zamelen voor hun zomerkamp. Er hebben zich 216 volwassenen en 175 kinderen ingeschreven.

B

V

Hoeveel euro zamelt Chiro ‘Ravotters’ in?

G

________________________________________________

a) __________________ OK

b) ___________________ OK

kinderen volwassenen

c) __________________ OK D

A

inschrijving 2 euro 3 euro

H

T

E

_______________________________________________________________________ OK

29 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 29

14 5/01/15 09:26


3

3

Meten en metend rekenen

LES 21 Toepassingen met lengte, inhoud, gewicht en geld

1 Zet deze maateenheden juist om. Gebruik je tabel indien nodig. 1 km =

. m

6m=

. dm

5 liter = 1 liter = 2 50 dl =

30 cm = . mm 1 km = . m 2 209 cm = . m .

. dl

1 kg =

. cl

1 kg = 10 x

. cl

anderhalve kg

kwart liter = cm

35 dl =

.

. cl l

=

.

.

10 mm =

g

kg en

GK

.

cm

anderhalve liter

g

= .

.

g

.

5 dl = 75 m =

. dl

dl .

cl .

dm

GK

2 Rekenen met maten! Zet eerst alles om naar dezelfde maateenheid. bv. 12 dm + 8 cm = ______ cm → 120 cm + 8 cm = 128 cm 160 cm – 6 dm = 8m +

.

.

1 kg = 5 x

cm

→____________________________________________

cm = 10 m

1 km – 500 m = 5 dl +

.

.

→ ____________________________________________

m

→ ____________________________________________

cl = 1 liter .

→ ____________________________________________

g

GK

→ ____________________________________________

3 Lees en los op. a) Meter Ellen wil Lars verrassen met drie cadeautjes. Ze koopt een robot van lego (17 euro en 50 cent), een moppenboekje (5 euro) en een kaartenspel (14 euro en 90 cent).

V1 Hoeveel moet meter betalen?

V2 Hoeveel krijgt meter Ellen terug als ze betaalt met een briefje van 50 euro?

B __________________________________

__________________________________

A1 Ze moet _______________ betalen. OK

S B

A2 Ze krijgt _________________ terug. OK

b) T oen Ellen in de speelgoedwinkel aankwam was het 10.33 uur. Ze heeft daar een halfuur rondgelopen. Het is een kwartier rijden naar huis.

V Wanneer was Ellen terug thuis?

halfuur winkelen

S aankomst ___ : ___

uit de winkel ___ : ___

kwartier rijden

thuis ___ : ___

A ______________________________________________________________________ OK c) De afstand tussen Ellen haar huis en de speelgoedwinkel is 13 km en 250 m.

V Hoeveel km reed Ellen om de cadeautjes voor Lars te halen? G ___________________________________________________________________________ B ___________________________________________________________________________ A ______________________________________________________________________ OK 30 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 30

5/01/15 09:26


3 GK

1

Les 22 Herhaling

Lees de zinnen en los op. De helft van

.

is 500.

250 meer dan 500 is 5 keer

.

.

2

.

.

is 750.

Het dubbel van

250 meer dan 750 is

is 500.

.

250 minder dan 750 is

100 minder dan 500 is GK

3 keer

.

.

150 minder dan

.

.

is 800.

.

250 minder dan 800 is

.

800 is 4 keer

.

is 750.

.

.

.

.

200 meer dan 800 is

.

.

Vul deze rijen aan met een zelfgekozen voorbeeld. voorbeeld code hoeveelheid

E40

postcode 9000

huisnummer 50B

20 auto’s

18 leerlingen

2 voetballen

29 kg

12 minuten

8 euro

verhouding of maatgetal GK

B

3

4

Breuk van een getal: los op. 1 van 12 is 2

.

3 van 32 is 4

.

2 van 200 is 10

.

1 van 20 is 4

.

2 van 25 is 5

.

3 van 500 is 5

.

1 van 100 is 10

.

7 van 56 is 8

.

4 van 300 is 6

.

Los op. Noteer indien nodig tussenstappen in je kladschrift. 1 000 :

10 =

.

10 x

23 =

.

800 : 100 =

.

850 :

10 =

.

78 +

27 =

.

12 +

88 =

.

95 –

40 =

.

100 –

61 =

.

50 :

7 =

.

rest

.

415 : 100 =

.

rest

.

.

rest

.

70 :

8 =

150 +

70 = _________________

320 –

90 = ________________

635 + 122 = _________________

756 – 334 = ________________

359 +

881 –

37 = _________________

187 + 369 = _________________

59 = ________________

432 – 168 = ________________

3 x 136 = _____________________________________ 484 :

4 = ______________________________________

31 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 31

5/01/15 09:26


3 B

5

Los deze bewerkingen cijferend op. Schik de oefening ordelijk. Vergeet het bewerkingsteken niet! 487 + 177 = ___________ OK D

MMR 6

H

T

4 x 138 = _____________ OK

1 000 – 563 =__________ OK

E

D

H

T

E

578 : 9 = q ________ r _______ OK

Lees en los op. De taart moet 45 minuten in oven. Wanneer is de taart klaar? 05

11

50

40

9

1

10

3 8

4 7

5

6

7

8

9

45 minuten

10

2

35

MK

12

9

45

MMR 7

5

00

55

. . : . .

15

20

25

5 x . =

.

10 x . =

.

30

In de oven om:

Uit de oven om: _________

_____________________

______________________

Zet om. Gebruik je tabel!

MMR

8 Geef gepast terug. Brent koopt een boek van 24 euro en 55 cent. Hij betaalt met 50 euro.

1 km =

.

m

1 kg =

.

g

8 dl =

.

cl

2 liter =

.

dl

V

12 m =

.

dm

1 l= 2

.

cl

S

1 kg = 2

.

g

20 mm =

.

cm

A

1 liter +

Hoeveel krijgt hij terug?

_________________________________ OK

Noteer bij elke vlakke figuur één passende eigenschap. ________________

________________

Eerste druk 2014/389 - Bestelnummer 60 1002 347 - ISBN 978 90 4861 908 5 KB D/2014/0147/166 - NUR 192 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge H.R. Brugge 12.225 © Copyright die Keure, Brugge

32 01_Katapult_3_Target_7_WB.indd 32

________________

9 789048 619085

15 5/01/15 09:26


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.