ducatieve uitgaven
BIEB
Het rode huis Gerda Van Erkel
Kijker educatieve uitgaven
Verrekijker 6
1
Het rode huis
1
1 Als ik vanop de achterbank door de voorruit kijk, voel ik me belazerd. We zijn gestopt en mijn moeder heeft de motor stilgelegd, daardoor ben ik wakker geschrokken. Ze wrijft vermoeid door haar ogen, we zijn meer dan twee dagen onderweg. Zelf ben ik nog verdwaasd door de slaap. Het klopt niet, denk ik maar steeds. De regen plenst naar beneden en de wolken hebben de kleur van vuil afwaswater. Waar is de stralende hemel en de zuiderse zon die ze beloofd hebben? Uit de grijze nevel nadert een schimmige gestalte. Ik weet dat het mijn vader is en dat hij ongeduldig naar onze komst heeft afgeteld. Het is drie maanden geleden dat we elkaar anders dan op Skype hebben gezien. Papa is vooruit gereisd om ons nieuwe huis in orde te brengen. A casa vermelha heet het, dat wil zeggen: het rode huis. Hij en mama hebben besloten dat ze hier een nieuw leven en een B&B willen beginnen. Een Bed and breakfast, wat Engels is voor een kamer met ontbijt, een soort minihotel dus. Ik had altijd gedacht dat het in Portugal altijd zomer was, ook in april. ‘Morgen beter,’ zegt mijn altijd opgewekte moeder vrolijk en ze knipoogt naar me in de achteruitkijkspiegel. Naast haar kijkt Oskar nauwelijks op van zijn iPad. Hij vindt het verschrikkelijk om te verhuizen, dat heeft hij de voorbije maanden nooit onder stoelen of banken gestoken.
2
Voor mezelf weet ik het niet precies, ergens vind ik het ook heel spannend. Vluchtelingen emigreerden, maar wij blijkbaar dus ook, en voor zover ik wist, waren wij nergens voor op de vlucht. Wij waren een modelgezin, met een dak boven ons hoofd, schone kleren, alle dagen vers eten en op zaterdag frieten met mayonaise en als dessert chocolademousse. Mijn vader sopt op zijn gummilaarzen door de modder zonder zich iets van de gutsende regen aan te trekken. Hij heeft zelfs niet de tijd genomen om een paraplu te pakken. Intussen is hij zo dicht genaderd dat ik kan zien hoe hij glundert, zijn armen spreidt en als het kon ons drieën met auto en al zou omhelzen. Ik forceer een geweldige glimlach en gooi het autoportier open om hem tegemoet te hollen. Morgen beter, waarom ook niet? Ik klem me aan hem vast alsof ik anders in de regen verdrink en wrijf mijn natte neus tegen zijn borst. Hij ruikt stoffig en nat en ongelooflijk heerlijk naar thuis. Het huis is een bouwwerf, daar heeft papa ons in zijn dagelijkse telefoontjes voorzichtig op proberen voor te bereiden. De werken verlopen allemaal niet zo vlotjes als gewenst, maar dat het zo verschrikkelijk zou zijn, hadden we niet verwacht. Zelfs mijn anders zo rustige moeder lijkt een ogenblik de kluts kwijt als ze de ravage overziet. ‘Hoe moet het als morgen de verhuiswagen komt?’ vraagt ze benauwd.
3
‘We vinden wel een oplossing,’ tracht papa haar gerust te stellen. ‘Het komt door de regen, lieverd. Als morgenvroeg de zon schijnt, zal je zien hoe fantastisch het wordt.’ Hij glimlacht en zijn stem klinkt vooral heel dapper, een beetje zoals roodsel een kapotte knie tegelijk wel en niet verbergt. Ik had het liever niet gehoord en ik ben op mijn hoede. Oskar trekt zijn rechterwenkbrauw op, dat doet hij als iemand denkt hem te kunnen beduvelen. Met iedereen maar niet met mij, waarschuwt die wenkbrauw. Mijn broer is pas vijftien geworden en het grootste gedeelte van de tijd heeft hij ergens de pest aan. En weet je wat nog het ergste is? Mijn ouders vinden het grappig en vergoelijken hem. ‘Hij is een puber,’ zeggen ze, alsof dat een excuus is. ‘Wacht maar, Emma, jouw beurt komt nog.’ Maar ik zweer op al mijn vrienden van niet. Ik mag er niet aan denken, altijd zo’n rothumeur. Dan jaag ik mezelf op een ezel naar de woestijn. Ik kijk op mijn horloge, halfzeven. Sanne en Lies zullen nu op dansles zijn. Ik zie hen in de spiegel tegen de muur en ik zie de lege plek. Missen ze me? Ze giechelen en ik kan niet horen waarom. Ineens heb ik geen honger meer en ik schuif mijn bord met nog een halve pizza Hawaï van me weg. Prompt wordt het door Oskar ingepikt. Hij heeft ook altijd honger, reden twee om nooit van mijn leven een puber te worden.
4
De keuken is de enige kamer die al helemaal in orde is. Ze is ook gigantisch en hypermodern, want straks hebben we hier vier gastenkamers. Dat betekent dat er minstens acht mensen extra aan het ontbijt zullen zijn. Achter de keuken moet onze living komen, maar voorlopig ligt die vol met zakken cement en afbraakpuin, koperen buizen, kabels voor de elektriciteit en gereedschap. Je kent dat misschien wel. Je moet uitkijken om je nek niet te breken. Onze slaapkamers zijn op zolder, over een smalle steile laddertrap. Mijn vader heeft de muren gepleisterd en wit geverfd, maar dat is maar tijdelijk. In de grote vakantie mogen we ze helemaal zelf inrichten. Dan wil ik een appelblauwzeegroen plafond met zeepaardjes en een koraalrif. Vannacht slapen we op luchtmatrassen en in slaapzakken, zoals wanneer we met de tent gaan kamperen. Rozy lijkt er niet helemaal gerust op, ze trekt spleetogen en jammert en snottert als een baby. Rozy is mijn allerliefste varken. Mijn moeder heeft haar uit een oude pyjama genaaid, met twee verschillende ogen: een grote groene en een kleinere bruine knoop. Meestal is Rozy een supergelukkig en knotsgek varken, maar nu weet ze niet wat haar allemaal boven het hoofd hangt. Natuurlijk is ze bang.
5
Ik streel over haar zachte snuit en fluister troostende woordjes in haar oor tot ze gerustgesteld snurkgeluidjes begint te maken. Ze ligt in mijn arm. Boven ons hoofd roffelt de regen op het dakraam. Er is geen gordijn, de nacht is een opengesperde donkere muil. Ik ben doodmoe en tegelijk klaarwakker. Ik denk dat de slaap ook pas morgen met de verhuiswagen komt.
6
2 Door mijn gesloten oogleden sijpelt oranje licht en ook geroezemoes boort steeds diepere gaatjes in mijn slaap. Stemmen, gestommel, gehaaste voetstappen en de drilboormuziek van Oskar, die natuurlijk weer geen hoofdtelefoon op wil. Als ik mijn wimpers opsla, kijk ik recht in de geelroze zon. Ik ben in Portugal, ik weet het weer. Naast mij knort Rozy van tevredenheid en honger. In de keuken is niemand. Ik trek een na een alle kasten open en verzamel mijn ontbijt op tafel: bord, beker, lepel, cornflakes, halfvolle melk, suiker en een stuk chocolade omdat het zaterdag is. Terwijl ik zit te eten en mijn gedachten op een rij probeer te krijgen of ik nu vrolijk moet zijn of niet, passeert af en toe een werkman in een groezelige overall en met een potlood achter zijn oor. Ze lijken allemaal op elkaar. Hun gezichten zien zo bruin en blinken even hard als appeltaart. Ze grijnzen naar me en brabbelen iets wat evengoed Chinees als Portugees zou kunnen zijn.
7
Met mijn volle mond knik ik maar gewoon terug. Dan waait ineens van nergens mijn moeder binnen en ze ploft gezellig naast me neer voor een kopje koffie en een knuffel. Ze kaapt het laatste stukje van de chocola weg voor mijn neus. ‘Hoe gaat het met mijn dochter?’ vraagt ze met een dikke wang en ‘Is Oskar al op?’ ‘Hoezo? Is dat kadoem kadoem kadoem dan niet van hem?’ Mijn moeder veegt haar mond af met haar zakdoek en schudt somber haar hoofd. ‘Nee,’ verzucht ze. ‘Het is de loodgieter en hij is hier nog minstens weken aan het werk. Wat denk je, de verhuiswagen komt pas deze namiddag, zin om het dorp te verkennen?’ ‘Wij tweeën?’ Ze knipoogt. ‘Slapende pubers maak je beter niet wakker.’ Mijn moeder en ik verstaan elkaar. Zij drinkt haar koffie en ik drink mijn melk verder op. ‘Ik heb intussen je koffer naar de zolder gebracht,’ zegt ze nog. ‘Je zult wel iets willen aantrekken dat minder warm is dan je jeansbroek van gisteren. Het is om te bakken buiten. In de badkamer staat zonnebrandcrème.’ Dat is mijn moeder ten voeten uit. Ze commandeert niet, ze verbiedt niet en toch krijgt ze altijd haar zin. Behalve van Oskar, die denkt dat hij het beter weet, maar hij loopt dan ook tegen zeven lampen tegelijkertijd. Er is echt niets om naar je puberteit uit te kijken, weet je.
8
Ik probeer zoals een uil mijn nek 360 graden te draaien. Bij gebrek aan een spiegel moet ik me tevreden stellen met een vieze ruit, maar wat ik zie bevalt me wel. Een spiksplinternieuwe jeansshort met franjes en mijn vanillepuddinggele top. Verrassingen van mijn moeder. En verder mijn eigen lange benen die over enkele dagen niet langer zo wit als melkflessen zullen zijn. Ik ben er klaar voor. Ons huis ligt op een behoorlijke afstand van het dorp en zolang onze fietsen niet aangekomen zijn, moeten we met de auto. We draaien alle raampjes omlaag, mijn haren gaan vliegen en mijn ogen knikkeren alle kanten op. Kilometers ver golven de wijnvelden, slechts onderbroken door rijen kurkeiken of olijfbomen. Dat zegt mijn moeder, die de voorbije maanden haar les goed geleerd heeft. Alleen met het Portugees vlotte het niet zo goed en dat probeert ze snel nog even in te halen met de autoradio op de lokale zender. ‘En?’ vraag ik nieuwsgierig, want zelf versta ik er geen mierenkeutel van. Mijn moeder, die haar aandacht bij de smalle weg nodig heeft, werpt een snelle blik opzij en lacht breed, terwijl ze luchtig haar schouders ophaalt. ‘De meesten zullen wel een woordje Engels spreken. Of Frans. Toch? Hé, Emma, wat zit je nu zo gek te doen? Gebarentaal? Wil je ijs misschien?’ Zo lukt het dus ook. Er is geen enkele reden tot paniek.
9
Op het plein voor de kerk van De-Madonna-met-de-zwartevoeten is het markt. Er heerst een drukte van jewelste, stemmen die onverstaanbaar door elkaar roepen, muziek, gelach, blaffende honden, zelfs een ezel die balkt. De zon blaakt. Binnen in de kerk is het schemerdonker en koel en je kunt jezelf horen ademen. De lucht lijkt een beetje taai door de geur van kaarsen en wierook. Ik moet een paar keer slikken en ga als vanzelf op mijn tenen lopen en fluisteren.
10
Mijn moeder vist een muntstukje uit haar portemonnee en ik mag het theelichtje aansteken. Heel lang geleden, in een verre oorlog, toen de mannen soldaat en aan het front waren, kwam het dorp handen te kort bij de druivenoogst. Dat is wat ze vertelt. De Madonna is de vrouwen dan te hulp geschoten. Daarna heeft ze de trossen met haar eigen blote voeten platgetrapt, zodat er wijn van gemaakt kon worden en er weer geld en eten was. ‘Hoe weet je dat?’ ‘Internet. Wat denk je, Emma? Zou de Madonna ons niet ook een handje willen helpen? Ze hoeft de verbouwingen niet zelf te doen, maar haar man was toch timmerman? Onze schrijnwerker heeft elke week een ander excuus om niet op te dagen.’ Ik knik verstrooid, ik heb niet echt goed geluisterd. De zwarte voeten van de Madonna houden me meer bezig en ik beslis voor eens en altijd dat ik echt nooit wijn wil drinken. We lopen naar buiten en slenteren met onze armen in elkaar gehaakt over de markt. Van alle kanten worden ons sinaasappels en vijgen aangeprezen, paprika’s en avocado’s. Soms laat mijn moeder zich verleiden en wordt de koop gesloten, maar veel Frans of Engels komt daar niet aan te pas, veeleer handen- en voetenwerk. ‘A casa vermelha,’ zegt ze en daarbij wijst ze in de richting van de heuvels, waar ons huis ligt. ‘Ik ben Geertje,’ zegt ze met de hand op haar borst. De vrouwen knikken en herhalen haar naam, maar het komt nog niet helemaal in de buurt.
11
Ze giechelen met blozende wangen en een gat of een gouden tand in hun mond en wijzen vervolgens naar mij. ‘Emma,’ zeg ik, en dat lukt hen beter. Dan moet ik olijven proeven. Ik val nog liever dood. Echt, ik zou nog liever sprinkhanen eten, maar absoluut geen olijven. Ze ruiken naar gft-vuilniszakken die te lang zijn blijven staan. Ik schud uit alle macht met mijn hoofd, maar de vrouwen die lijken te denken dat ik verlegen ben, blijven maar lachen en aandringen. De wanhoop nabij laat ik mijn ogen bij mijn moeder om hulp seinen. Ze heeft me nog nooit in de steek gelaten en ze zal dat ook nu niet doen. Dacht ik. ‘Proberen, Emma,’ zegt ze. Ze lacht stijfjes en klinkt onvermurwbaar tegelijk. Ik geloof mijn oren niet. Die olijf slik ik in geen geval in. Ik houd hem in mijn mond tot we genoeg uit het zicht zijn om hem uit te spuwen. Daarna spuw ik ook mijn boosheid over mijn moeder uit die ze berouwvol over zich heen laat gaan. Daarna zegt ze heel zacht dat ze niet anders kon. En dat het haar spijt. ‘Waarom niet?’ vraag ik achterdochtig. Ze ontwijkt mijn blik en strijkt met haar hand over mijn haar, terwijl ze met de andere het bandje van mijn top verschikt. ‘Niets voor jou om wakker van te liggen, liefje,’ praat ze er dan omheen. ‘Wilde je geen ijs? Als je er slagroom bovenop krijgt, ben je dan niet meer boos op me?’ Maar dat ben ik al lang niet meer, toch niet op haar. Wat er scheelt, vis ik nog wel uit, maar niemand moet mijn ouders één Portugees haar in de weg leggen of ze krijgen met mij te maken.
12
3 Alle huizen van het dorp zijn beneden in het dal rond de kerk bij elkaar gekropen en allemaal zijn ze wit met een rood pannendak. Alleen ons huis is rood geverfd en het ligt helemaal alleen boven op een heuvel. Als het niet nevelig is en niet regent, kun je kilometers ver zien. Het landschap is een lappendeken van kleuren en in de lucht zweven roofvogels en zilveren vliegtuigen en geen enkele wolk.
13
Vanaf morgen moeten we met de fiets naar school, maar vandaag heeft papa ons nog met de auto gebracht. Hij heeft ons al maanden geleden ingeschreven maar wil ons nu voorstellen aan de directrice. Oskar trekt een gezicht als een aswolk boven een vulkaan die elk ogenblik kan uitbarsten. Compleet verkeerde strategie, als je het mij vraagt. Eén, zo gaat hij nooit vrienden maken en twee, het zal het dorp nog hoger zitten dan een uitgespuwde olijf. Mama heeft er verder geen woord over willen loslaten, maar ik heb zelf ook wel hersens. En daarom heb ik voor mezelf een betere tactiek bedacht: ik gooi al mijn charmes in de strijd en voor de week om is, heb ik iedereen rond mijn vinger gedraaid. Ben ik geniaal of ben ik geniaal? Papa praat met de directrice. Hij doet zijn best om Portugees te spreken maar soms klinkt het alsof hij zijn tong aan hete soep heeft verbrand. Af en toe schakelt hij over op Frans en al die tijd houdt hij ook zijn hand op mijn hoofd. Bij Oskar moet hij dat niet meer riskeren. Die sterft nog liever dan niet stoer over te komen, maar binnenin kreunt hij van afgunst. Ik ken hem. Het gesprek is afgelopen. Papa rijdt terug naar huis en wij volgen de directrice over de speelplaats naar onze rij. Eerst zet ze Oskar af, daarna loopt ze met mij verder terwijl ze honderduit babbelt en links en rechts wijst. Ik versta er niets van maar blijf enthousiast knikken en glimlachen. Overal draaien zich hoofden met zwart haar naar me om, uit donkere gezichten staren donkere ogen.
14
Ik ben blond, blauw en bleek. BBB. Als mama dat zegt, bedoelt ze haar fitnessprogramma: borst, buik, billen. Dan kreunt ze en blijf je best een half uur uit haar buurt. Ik kijk terug en lach zo breed dat mijn mondhoeken er bijna van scheuren. Ik had nog naar het toilet gemoeten. Het eerste uur schrijft senhora Beatriz, dat is onze lerares, breuken op het bord. Van wat ze vertelt begrijp ik geen letter, maar breuken kan ik als de beste en ik maak dan ook een goede beurt als ik aan het bord word gevraagd. De rest van de dag probeer ik vooral mijn oren te spitsen. Ik noteer alle woorden die ik opvang en begrijp. Hieronder volgen er een paar: boek schrijven soep wil je water?
= = = =
livro escrever sopa quer agua?
Soep, water, thee en koffie kunnen we in de refter krijgen. Ik heb boterhammen mee met kaas en jam en een appel. Ik snijd hem in stukjes en ik vraag in gebarentaal wie een stukje wil. Raquel steekt haar hand uit, het is het meisje naast wie ik in de klas zit. Ze heeft een bril op en kijkt altijd een beetje angstig. Als ze praat, klinkt dat nog stiller dan fluisteren, niemand schenkt veel aandacht aan haar. Maar ’s middags in de gymzaal loopt ze ons allemaal voorbij.
15
‘Wow!’ fluister ik haar toe. Zoals ik al vermoedde, is dat een internationale uitspraak. Haar ogen gaan een beetje verder open, zoals bloemen in de zon. Dat gaat hier wel loslopen! Thuis controleer ik in het woordenboek op mijn iPad of ik mijn woordjes juist geschreven heb. Ik typ ze correct over en leer ze uit mijn hoofd zonder me aan Oskar, die me uiteraard vierkant uitlacht, te ergeren. ‘Verloren moeite,’ sneert hij. ‘Voor Kerstmis zijn we terug in Antwerpen. Wedden?’ Ik denk er niet over na. Hij moet me nog altijd vijf euro van de laatste keer toen hij er zo van overtuigd was dat ik nooit zou kunnen afleren op mijn nagels te bijten.
4 De timmerman heeft opnieuw zijn kat gestuurd en de loodgieter is een halve dag onderweg geweest om in de dichtstbijzijnde stad een nieuwe plastic afvoerbuis te kopen. De oude was nog van ijzer en doorgeroest. Volgens mijn vader wist hij dat vorige week al toen hij om buizen was gereden, maar wil hij de werken vertragen. Hij, de schrijnwerker en de elektricien. In het dorp willen ze liever niet dat er een B&B komt. Ze proberen ons blijkbaar te ontmoedigen tot we onze koffers pakken en rechtsomkeer maken. Papa weet niet dat ik sta te luistervinken. Nu ik weet dat we gesaboteerd worden, duw ik mijn oor nog vaster tegen de deur waarachter hij en mijn moeder overleggen.
16
‘En toch blijf ik denken dat het verkeerd is om kwaad te reageren,’ zegt mijn moeder. ‘Als ze zien dat we alleen goede bedoelingen hebben, draaien ze vanzelf bij.’ ‘Welke bedoelingen zouden we anders hebben?’ gromt mijn vader. ‘Ik weet het niet. Misschien zijn ze bang dat het uit is met de rust van het dorp, als het hier straks vol toeristen zit?’ ‘Daar zullen de winkels en de cafés anders ook hun voordeel mee doen,’ reageert papa. Ze kunnen zich alleen verbeteren. Je ziet toch ook zelf dat niemand het hier echt breed heeft en dat is nog voorzichtig uitgedrukt. Ze zouden juist een beetje blij en dankbaar moeten zijn. We creëren werk.’ ‘Misschien. Maar intussen steken wij hen wel de ogen uit. Ik zie de vrouwen wel kijken als ik naar de markt ga en dan heb ik meestal maar een gewone jeans aan. En wat als het hier straks een toeristische topper wordt? Binnen de kortste tijd opent een grote keten een megasupermarkt, dan is het gedaan met het dorp. Zo heeft papa zijn kruidenierswinkeltje ook moeten sluiten, dat ben je toch niet vergeten? Hij heeft er een hartaanval van gekregen.’ Ik zie opnieuw mama’s roodgehuilde ogen voor me en oma die op één nacht tien centimeter gekrompen was.
17
18
Op de dag van de begrafenis vroor het. De lucht was zo verrekt blauw en de zon scheen zo onbeschaamd dat het oneerlijk was. Dat was twee winters geleden. Niet lang daarna waren ze over emigreren begonnen en nog een paar maanden later vonden ze dit huis. Het blijft een poos stil aan de andere kant van de deur. Ik denk dat papa mijn moeder nu omhelst en zij lacht snel weer door haar tranen heen. ‘Het worden toch ook geen hordes toeristen,’ hoor ik mijn vader sussen. ‘Die gaan wel naar de kust. Daarbij, wij willen die drukte toch zelf ook niet? Wij zijn hierheen gekomen voor de rust en de stilte en omdat we ons niet langer wilden doodrennen in deze dolgedraaide wereld. Om samen te genieten, Geertje, en weer gelukkig te worden.’ Weer? Was er dan iets mis? Ze hadden toch niet willen scheiden zoals de ouders van Sanne? Mijn hart slaat minstens drie slagen over en met de daver op mijn benen sluip ik weg om het er met Oskar over te hebben. In plaats van te schrikken of me tenminste gerust te stellen, haalt hij onverschillig zijn schouders op. ‘Papa was zijn werk beu, ineens, na twintig jaar. Hij wilde iets anders en aan ons werd niets gevraagd. Nou ja, zo goed als niets. Veel beloftes en blabla en nog meer blabla. Maar ik was mijn school nog niet beu, mijn vrienden niet, de basketbalploeg niet … We hebben hier zelfs nog geen Nederlandstalige zender! Maar jou kan dat allemaal niets schelen!
19
Dat bewijst hoeveel jij echt om jouw vriendinnen geeft en om oma en vake en moeke! Ik kan dat niet zoals jij, iedereen zomaar de rug toekeren.’ Hij heeft een punt, maar zo direct als hij zegt was het niet gegaan. En over mijn verdriet moet hij zwijgen, daar weet hij helemaal niets van af. Ik wil alleen niet zitten kniezen zoals hij, dat verandert niks. En in de zomer komen ze allemaal op vakantie, dat is afgesproken. Al die gedachten flitsen razendsnel door mijn hoofd, maar ze uitspreken is verloren moeite. De laatste tijd kun je beter met een cactus dan met Oskar praten. Hij slaat met een harde klap een mug dood op zijn bureau. ‘Die is er geweest,’ zegt hij tevreden. ‘Vind jij het hier dan geen rotland, Emma? Heet, niets te doen, ongedierte … Ik zweer je, zodra ik kan ben ik hier weg. Dan ga ik terug, ik ga bij oma wonen. Moet je dat nu niet snel gaan overbrieven?’ Zie je wel? Zo hatelijk doet hij nu altijd. Het beetje medelijden dat ik met hem had, bevriest. IJzig kijk ik hem aan. ‘Eén, ik ben geen klikspaan,’ zeg ik. ‘Twee, bij mij komt thuis op de eerste plaats. Ons gezin. Al verhuisden we naar de achterkant van de maan.’ Hij is de egoïst, dat hij daar maar even op kauwt. Zijn antwoord wil ik zelfs niet horen! Ik knal de deur achter me dicht en ga op mijn kamer met Sanne en Lies chatten. Hun hartjes zwemmen in een waas van tranen. Maar het zijn wel hartjes.
20
5 Tijdens de middagpauze krijgen Oskar en ik Portugese les van senhor Ramon. Hij is een klein, schriel mannetje met een belachelijk grote snor. Hij brult ook aldoor, alsof hij in plaats van ons tweeën een peloton soldaten moet drillen. Ik vind hem grappig en ik besluit me niet aan zijn gedoe te storen. Ik wil zo snel mogelijk zoveel mogelijk bijleren. Oskar hangt er verveeld bij. Hij weigert te antwoorden of hij antwoordt iets in het Nederlands, iets zo geschifts dat ik soms moeite heb om niet toch te grinniken. Zoals: ‘Er gaat poep op uw hoofd vallen,’ als er door het venster een duif voorbijvliegt. Hij zegt het met een uitgestreken gezicht en senhor Ramon krabt wanhopig door zijn uitgedunde haren. ‘O que ele diz?’ vraagt hij aan mij. Wat zegt hij? ‘Dor,’ antwoord ik en ik wijs eerst op mijn buik en dan naar Oskar. ‘Hij heeft buikpijn.’ Mijn broer, die een kans om te ontsnappen ruikt, kijkt alsof hij ter plekke diarree kan krijgen. Hij mag de klas verlaten. Nu hij weet dat het zo simpel is, doet hij het vaker, iedere keer dat een les hem niet aanstaat. Dan krijgt hij een acute aanval van dor abdominal. Waarschijnlijk denkt iedereen op school intussen dat hij aan een of andere vreselijke ziekte lijdt. Ik ben boos op hem en nog bozer op mezelf, maar iedere keer dat ik erover begin, gaat hij dreigen. ‘Als je thuis gaat klikken, kom ik ’s nachts al je haar afknippen,’ bijt hij me toe. ‘En Rozy d’r staart.’
21
Het is half mei, we zijn hier nu vijf weken. De timmerman is eindelijk aan de valse plafonds in de gastenkamers begonnen. Als hij goed opschiet, krijgt hij ’s middags van mijn moeder een bord gazpacho, dat is koude tomatensoep waar ze hier gek op zijn. Mijn moeder heeft het recept aan een van de groenteverkoopsters op de markt gevraagd. Ze zorgt ervoor dat ze iedereen precies evenveel gunt. Ze zegt ook dat het nog veel meer zal worden als de gasten binnenkort moeten eten. Meestal ga ik met haar mee, ik ken al meer woorden dan zij, maar als ze me een olijf aanbieden ben ik voortaan in hetzelfde bedje ziek als mijn broer. Met een zielig gezicht schud ik mijn hoofd. Van olijven krijg ik dor abdominal. Soms geven ze me dan een vijg of een dadel. De eerste keer komt mijn moeder niet bij van het lachen, maar ze is wel zo wijs om te wachten tot we veilig buiten schot zijn.
22
Na de schrijnwerker komen de stukadoor, de loodgieter, de elektricien en de tegelzetter. ’s Middags krijgen ze soep en verse koffie, ‘s avonds drinkt mijn vader samen met hen een Belgisch bier. Het begint hier heet te worden, meestal boven de 25 graden Celsius, dan gaat iets fris er gemakkelijk in. Achter hun rug knipoogt mijn moeder fijntjes. Wat heb ik je gezegd? Alleen Oskar ziet het met steeds donker wordende ogen aan. Op school spijbelt hij steeds vaker en thuis sluit hij zich op in zijn kamer, met zijn muziek zo loeihard dat de ramen net niet springen. En dan zijn de kamers bijna klaar. Mijn vader schildert en mijn moeder kan aan de inrichting beginnen denken. Over twee weken worden de meubels geleverd, maar er moeten gordijnen gestikt worden. Ook kussens en lampen en kaders moeten nog worden gekocht, net zoals badhanddoeken en meer servies en bestek. Die dingen vind je niet in het dorp en zo vraagt mijn moeder me op een zaterdag mee naar de stad. Als ik wil, mag ik een vriendinnetje mee vragen. Dat moet dan Raquel worden, want hoewel ik met niemand problemen heb, hoor ik er ook nog niet helemaal bij. Ze sluiten me niet met opzet buiten, denk ik. Ze praten alleen veel te snel, al zei senhor Ramon vorige week dat hij trots op me was. Estou orgulhoso. Uit zijn mond klonk dat als een koperfanfare, en dat liet ik door mijn alleraardigste broer niet verpesten. Hij mocht me nog honderd keer een slijmbal vinden, hij was een loser.
23
Zodra ik Raquel op de speelplaats zie, vraag ik het haar. Ze glundert, maar moet thuis nog wel overleggen of het mag. De volgende dag zegt ze dat het niet kan, dat ze met haar moeder mee op familiebezoek moet. Over haar vader spreekt ze niet. Haar ogen zijn weer heel klein en rood. Ik ben er zeker van dat ze gehuild heeft en ik geef vlug een kneepje in haar hand. ‘Volgende keer dan maar,’ zeg ik. Ze glimlacht zoals een vogeljong leert vliegen.
6 Op de ochtend dat mijn moeder en ik naar de stad zouden rijden, krijgen papa en Oskar fikse ruzie. Papa heeft een telefoontje van de directrice gekregen en eist uitleg. Hij wil Oskars agenda zien, zijn taken, zijn toetsen, en wel nu meteen, maar Oskar weigert halsstarrig om zijn boekentas te halen. ‘Haal hem zelf,’ snauwt hij. ‘Hij staat op jouw zolder van jouw huis in jouw stomme Portugal .’ Mijn vader loopt beurtelings wit en rood aan. Zijn mondhoeken trillen en zijn stem klinkt beangstigend kalm. ‘Let op je taal, man!’ waarschuwt hij. ‘En nu naar boven voor ik ...’ ‘Voor je wat? Ga je me slaan? Kom dan, doe maar. Dan ga ik naar de politie en die laten me terug naar België gaan! Ik haat het hier. Ik haat jullie!’ Papa laat zijn hand zakken. Mama, die al tussenbeide wilde springen, zakt weer neer op haar stoel.
24
Ik zit er als versteend bij, alleen mijn hart werkt nog, zoals een tijdbom. ‘Alsjeblieft Oskar,’ pleit mama. ‘We willen alleen praten. We weten dat je niet …’ ‘Ach wat, praten! Precies of dat iets verandert!’ Hij duwt haar ruw opzij en stuift weg, deze keer niet naar zijn kamer maar naar buiten, zijn fiets op. Hij slingert weg. Mijn moeder loopt naar het raam. Ze duwt haar gezicht ertegen. Papa verbergt het zijne in zijn handen en huilt. Zijn schouders schokken. Is het mijn schuld? Had ik vroeger iets moeten zeggen? En zal Rozy vannacht nu nog veilig zijn? ‘Ik ga achter hem aan,’ zegt papa. Ik kan horen dat hij bang is dat Oskar een ongeluk krijgt. Als hij als een gek van de heuvel dendert … Er zitten een paar haarspeldbochten in de weg. Mijn moeder betwijfelt of dat wel een goed idee is. ‘Ik denk dat hij nu liever even alleen is, Mark,’ zegt ze. ‘Misschien moeten we met hem naar een dokter. Misschien heeft hij wel echt buikpijn.’ Ze gaat achter papa’s stoel staan en slaat haar armen om hem heen, haar kin rust op zijn schedel. Zo bezorgd heb ik haar alleen gezien toen opa stierf. ‘En dan?’ vraagt mijn vader. Mijn moeder zwijgt. Straks moet ze kiezen tussen papa en Oskar. Dat kan ze niet. Ik glip van mijn stoel en begin, zonder dat het me gevraagd moet worden, de ontbijtboel af te ruimen.
25
Naar de stad rijden we niet meer. We wachten tot mijn broer terugkomt. We wachten heel lang. Pas als de avondzon de hemel inkleurt met oranje en paars zien we hem komen aansjokken. Te voet, met z’n fiets die een lekke band heeft aan zijn hand. Om hem heen springt en dolt een hond. Hij heeft hem Remi genoemd, naar het jongetje uit Alleen op de wereld. Het was vroeger een boek van mama en toen van Oskar en nu staat het bij mij op de plank. Het is een heel droevig verhaal, ik heb het al voor de tweede keer gelezen. Ik ben blij voor mijn broer dat hij nu ook een kameraad gevonden heeft. Ik heb Rozy en hij heeft Remi. Voorlopig hoeft hij ook niet terug naar school. ‘Die jongen heeft tijd nodig,’ heeft de dokter de volgende dag gezegd. ‘Afscheid nemen gaat niet van vandaag op morgen.’ Mijn moeder, die aan opa moest denken, begreep dat. En papa vroeg aan Oskar of hij zin had om hout te klieven voor de winter. Ik hoor hem hakken met alle woede die eruit moet. Het zweet druipt van hem af, maar dat is nog niet genoeg. Daarna verdwijnt hij voor uren, Remi in zijn kielzog, voorbij de wijnvelden de donkere bossen in. Als hij terugkomt, gaat hij douchen. Ik hoor hem niet langer ijsberen ’s nachts.
26
7 Op een dag begin juni is Raquel niet op school en ook de volgende dagen verschijnt ze niet. Ze reageert ook niet op mijn berichtjes. Senhora Beatriz zegt dat ze ziek is, maar ik geloof het niet. De andere meisjes reageren ook al zo vreemd, maar als ik ernaar vraag, klappen ze hun mond dicht en doen ze alsof ze me niet begrijpen. Dat liegen ze, zoveel Portugees ken ik intussen wel. Meer en meer raak ik ervan overtuigd dat ze een verschrikkelijk geheim voor me verborgen houden. En daar zal ik achter komen, of ik heet niet langer Emma Kats.
27
Haar adres heb ik niet, maar dat kan niet zo moeilijk te vinden zijn. Het dorp is bij wijze van spreken niet groter dan een Monopolybord. Woensdagmiddag na de les zet ik mijn fiets naast de kerk. In een ingeving loop ik eerst nog naar binnen en steek een kaarsje aan voor de Madonna-met-de-zwarte-voeten. Even heb ik de indruk dat ze me een bemoedigende knipoog geeft, maar dat zal wel het vlammetje zijn dat flakkert in een zuchtje tocht. Niettemin voel ik me sterker en minder alleen. Bij de bakkerswinkel heb ik al prijs. Senhora Estela veegt haar handen schoon aan haar witte schort en loopt met me mee naar buiten. Ze wijst, hier rechtdoor, dan twee keer linksaf, en weer rechtdoor. Helemaal ten einde tot tegen de rivier. ‘Je kunt niet missen,’ zegt ze. ‘Maar te voet is het zeker wel een uur.’ ‘Ik ben met de fiets.’ Bicicleta. ‘Je spreekt al goed Portugees. En hoe is het met de B&B? Wanneer gaat het nu open?’ Ik steek één vinger op en zeg ‘Augustus’. ‘Agosto,’ verbetert ze me. Ze lacht en vraagt me een minuutje te wachten, waarna ze weer in de winkel verdwijnt. Enkele tellen later keert ze terug met een plastic tasje. ‘Neem dat maar mee voor Raquel,’ zegt ze. ‘En doe je moeder de groeten. Niet vergeten, hoor!’
28
Zo ver ben ik nog nooit gegaan. Na een tijdje gaat het asfaltpad over in een nog smallere zandweg. Door de droogte is het zand rul geworden en ik heb moeite om er niet in te blijven steken. Een paar keer verlies ik zelfs mijn evenwicht en daarbij moet mijn enkel een venijnige klap van de trapper incasseren, maar vallen doe ik net niet. Het zou ook zonde van de gebakjes zijn. Ik fiets tussen eindeloze gele velden. Vraag me niet wat erop groeit, in elk geval iets van graan. Aan de kant bloeien klaprozen en korenbloemen en iets wit met geel. Het zijn geen margrieten en ook geen madeliefjes. Maar iets daartussen. Ik stop om een bosje te plukken en voel me net Roodkapje. Dat had ik beter niet gedacht. Meestal ben ik trots op mijn verbeelding, maar zo af en toe vervloek ik ze, zoals nu. Ineens begin ik overal wolven te zien met grote ogen en nog grotere tanden. Ondanks de hitte loopt er een ijskoude rilling over mijn rug. Ik wilde dat ik Rozy bij me had, of Remi. Dan neem ik mezelf streng onder handen. Doe niet dwaas, Emma Kats, je stelt je aan. Ik begin net te denken dat ik toch verkeerd gereden ben als ik aan het einde van de weg bij de rivier kom. Het water is heel licht van kleur, bijna zoals glas met een groene schijn. Het strekt zich uit zo ver ik kan zien, tot aan de horizon. Daarboven trilt de lucht, bijna wit. Ik hoop dat het geen voorbode van onweer is, zo drukkend warm heb ik het hier nog niet geweten. Als een vogel een onverwachte schreeuw geeft, ontsnapt ook mij een gil.
29
Mijn hart vecht met mijn ribben. Stel je niet zo aan, denk ik opnieuw. Je bent er bijna. Hier naar rechts en dan het eerste huis, heeft senhora Estela gezegd. Je kunt niet missen, er is er maar één. Het rode pannendak komt amper boven de struiken uit. Eerst zie ik geen beweging, maar als ik achterom loop en mijn fiets tegen de gevel stal, zie ik twee gebogen gestaltes tussen lange rijen plantjes. Ik loop snel verder. Een van hen is Raquel. ‘Ik dacht dat je ziek was,’ zeg ik zo goed als ik kan. Ze wil me niet aankijken en werkt stug verder. Nu zie ik dat het aardbeien zijn die ze plukt. De vrouw, die een paar rijen verder bezig was, stopt en komt moeizaam overeind. Ze zet haar handen in haar zij om even haar rug te strekken en roept iets tegen Raquel. Eerst vraagt ze het vriendelijk, de tweede keer klinkt ze boos. Ik kijk ongemakkelijk van de een naar de ander. Raquel komt overeind en veegt haar handen af aan haar broek, daarna veegt ze het zweet van haar voorhoofd. ‘Kom!’ zegt ze. Venha. Ik loop achter haar aan terug naar hun huis. De deur is zo laag dat Oskar zich zou moeten bukken om zijn hoofd niet te stoten. Overal staan emmers en bakken met aardbeien, wel zeker dertig. Uitkijkend waar ik mijn voeten neerzet, volg ik haar naar de keuken. ‘Wil je limonade?’ vraagt ze.
30
Ze wacht mijn antwoord niet af maar schenkt twee glazen vol, eerst water en dan een beetje van iets roods, waarschijnlijk een of ander bessensap. Ik krijg er een lepel bij om te roeren. Het is fris en het smaakt niet te zoet. Raquel kijkt me aan met een stenen muur in haar ogen. Ik geef haar het plastic tasje met de taartjes. ‘Van senhora Estela,’ zeg ik. ‘Heeft ze iets gezegd?’ Ik schud mijn hoofd en Raquel maakt de doos open. Het zijn fruittaartjes. Er is er ook een bij voor haar moeder, dat zet ze apart. Voor ons scheurt ze bordjes uit de kartonnen doos. ‘Nu weet je het,’ zegt ze. ‘Ik ben niet ziek.’ ‘Waarom mag niemand weten dat je aardbeien moet plukken?’ Natuurlijk klinkt het niet zo vlot, maar ze begrijpt me best. Ze haalt haar schouders op. ‘Ik wil geen medelijden.’ Nu kijk ik haar strak aan en ik steek een boze wijsvinger naar haar uit. ‘Medelijden? Waarom, Raquel? Não não não! Nee nee nee.’ En van mijn boze vinger maak ik een duim. ‘Estou orgulhosa! Ik ben trots op je!’ Wanneer ons gebakje op is en ons glas leeg, is het vanzelfsprekend dat ik meehelp, maar eerst moet ik van Raquel andere kleren aan.
31
Ze is kleiner dan ik, dus geeft ze me een T-shirt van haar moeder dat tot aan mijn knieën komt. Raquel en haar moeder zijn alleen. Haar vader is gestorven toen ze zeven was, omgekomen bij een bosbrand. Die zijn er hier veel, haast elk jaar. Elk jaar vallen er ook doden. ‘Je zult nog wel zien,’ zegt ze. ‘En soms worden ze met opzet aangestoken.’ Ik durf niet te vragen of dat toen ook zo was. Van vuur ben ik bang. En nu moeten alle aardbeien geplukt zijn voor het onweer, want van mama’s weduwenpensioen alleen redden ze het niet.
32
‘’s Zaterdags moet ik mee verkopen op de markt,’ zegt ze. ‘Daarom kon ik die andere keer niet mee.’ Ik heb haar daar nog nooit gezien, maar daar komt vanaf nu verandering in. We plukken tot Raquels moeder zegt dat ik maar beter kan vertrekken. Ik volg haar blik naar de horizon en zie dat donkere wolken zich daar samenpakken. Het is bijna zeven uur, zo laat al. Thuis zullen ze ongerust zijn. Als ik mijn mobieltje pak, zie ik dat ik drie gemiste oproepen en evenveel berichtjes heb. Snel toets ik het nummer in en vertel in het kort wat er gebeurd is. ‘Dus eigenlijk kan ik hier nog niet weg,’ zeg ik. ‘Er moeten nog zeker acht rijen gedaan worden.’ Aan de andere kant hoor ik mijn ouders overleggen, dan komt papa aan de lijn. ‘Hoe lang nog?’ vraagt hij. ‘Drie kwartier?’ ‘Goed, geef me het adres. Tegen acht uur pik ik je op. Maar als het vroeger begint te bliksemen, ga je naar binnen. Begrepen?’
8 In de week na mijn bezoek aan Raquel staan ons twee verrassingen te wachten. De gastenkamers zijn geverfd en mijn moeder rijdt voortdurend op en af naar de stad voor haar decoratiespullen. Het neemt allemaal meer tijd in beslag dan ze had gehoopt en de openingsdatum komt snel dichterbij.
33
Ook op school wegen de laatste loodjes voor de vakantie. Gisteren heeft de directrice, senhora Simona, me in haar bureau geroepen. Ik was doodnerveus, al kon ik niets bedenken wat ik verkeerd had gedaan. Maar ze lachte allervriendelijkst en ze zei dat ze fantastisch nieuws voor me had. Omdat ik zo hard mijn best doe, is er beslist dat ik mag overgaan. Op één voorwaarde weliswaar: als ik in de vakantie even ijverig verder Portugees leer. Dan mag ik proberen tot Kerstmis. Als ik dan niet mee ben zal ik terug moeten zakken, maar geen haar op mijn hoofd denkt eraan om dat te laten gebeuren. Ik verzekerde het haar plechtig, zelfs op de zwarte voeten van de Madonna, en ik zag dat ze moeite had om niet te lachen. Raquel heeft al beloofd dat ze me zal helpen. We zijn hartsvriendinnen geworden, niets of niemand kan ons meer scheiden. Dus eigenlijk zijn er geen twee, maar drie verrassingen. De tweede is oma. Als we aan het avondeten zitten, komt een auto de heuvel op gereden. Dat kan alleen voor ons zijn. Ze komt met een huurauto, recht van de luchthaven, en heeft haar naaimachine en appeltaart mee. Gelukkig zijn intussen de meubels geleverd en zo wordt ze de eerste gast in A casa vermelha. Voor het zwembad moet ze nog even geduld oefenen, maar de werklui hebben beloofd dat het tijdig klaar zal zijn. De derde verrassing is Olivia. Op een dag komt ze met Oskar mee zoals Remi met hem is meegekomen, maar hoe ze elkaar ontmoet hebben, blijft een geheim.
34
Olivia is beeldschoon. En elegant. Vanaf die dag komt ze geregeld mee en in Oskars ogen lijkt eindelijk de winter voorbij. Als hij lacht, vliegen er zwaluwen op. Nog een week. Oma heeft gordijnen en kussens gestikt voor de tuinstoelen bij het zwembad, papa heeft de lampen opgehangen en mama heeft de tuin aangelegd. De jonge plantjes hebben het moeilijk, het is al weken bakkend heet, en op het nieuws hebben ze gezegd dat we zuinig moeten zijn met water. Sproeien is verboden. Anders krijgen we een boete. Het zou een ramp zijn als straks de eerste gasten arriveren en er komt geen druppel uit de kraan. Om het zwembad te vullen hebben we van de gemeente toestemming gekregen. Vanavond wordt het ingewijd, Raquel en Olivia komen ook en blijven zelfs slapen. Raquel bij mij op de kamer, Olivia in een van de gastenvertrekken. Even is Oskar weer een normale rebelse puber, maar zijn zin krijgt hij niet. Rozy vindt Raquel meteen aardig, al lijkt ze me ook een tikkeltje jaloers. Het is niets voor haar om zo moeilijk over eten te doen.
35
9 De schreeuw van Raquel scheurt me uit mijn slaap. Ze zit met verwilderde ogen rechtop in bed en wijst naar het dakraam. Haar arm trilt heftig, haar gezicht is witter dan gips. Ik volg, nog niet helemaal wakker, haar blik. Het licht is er niet en de lucht is asgrauw. Misschien gaat het eindelijk regenen, hoop ik. Dan schudt Raquel me uit mijn droom. Het zijn de bosbranden, ze zijn begonnen. Ze wil naar huis, naar haar moeder. Pas nu realiseer ik me dat een vreemde, bijtende geur in mijn neusgaten prikt. Hoe dichtbij is het? Ik wil haar geruststellen maar de angst heeft mijn tong uit mijn mond gesneden. En waar is Rozy? Ik moet Rozy vinden! Ze jammert, diep weggekropen onder het laken. Als we beneden komen, staan de anderen buiten voor het huis. Mijn vader heeft een arm rond mijn moeder en de andere arm rond oma geslagen. Oskar slaat zijn arm rond Olivia. De brandlucht is doordringend en doet mijn ogen tranen. Boven de bossen stijgen dikke rookpluimen op die door de wind onze richting worden uit geblazen. Ademen gaat moeilijk, maar ik zou niet kunnen zeggen of het door de rook of door de schrik komt. Door allebei waarschijnlijk. Ik durf Raquel ook amper in de ogen te kijken, bang om daar haar vader opnieuw te zien sterven.
36
Ik draai me om naar mijn ouders, naar Oskar, oma, mijn ogen haken zich aan hen vast. Raquel knijpt mijn hand tot moes. Als ik met papa wil meerijden om haar naar huis te brengen, mag dat eerst niet, maar mama knikt, traag en droevig. ‘Wees voorzichtig,’ zegt oma. Hoe dichter we het dorp naderen, hoe bijtender de stank en de rook. Asschilfers zweven door de lucht en bedekken de voorruit, de hitte neemt gestaag toe. Dan komen de vliegtuigen, je ziet ze niet maar je hoort het geronk van de motoren. Raquel, die als een opgesloten vlinder tegen het raampje plakt, zegt dat ze komen sproeien. Maar ze zegt ook dat de wind moet draaien, hij staat verkeerd. Thuis stort ze zich in de armen van haar moeder die over haar hoofd heen naar papa kijkt en hem bedankt. Mijn vader knikt en vraagt of hij nog ergens mee kan helpen. ‘Ga naar de kerk,’ zegt Raquels moeder. ‘Daar worden de blusploegen ingedeeld.’ Op datzelfde ogenblik waait de wind heel even de rookwolken uiteen en zien we de vlammen hoog en rood uit de bomen slaan. Ik ril, het kippenvel staat op mijn armen. ‘Kom,’ zegt papa en hij legt zijn grote, veilige hand op mijn schouder. Ik wil niet dat hij gaat blussen, maar het is even onvermijdelijk als van mama en mij en Oskar houden.
37
10 Oskar, die met Olivia is teruggefietst, heeft zich ook opgegeven. Mama is woedend, ze schreeuwt dat hij nog een kind is. Haar kind. En Oskar schreeuwt terug dat hij desnoods uit het raam klimt. ‘Doe je het voor Olivia?’ wil mama weten. Hij kijkt haar sprakeloos aan, verbaasd dat ze het niet begrijpt. Vroeger begreep ze alles. ‘Wij wonen hier toch,’ zegt hij als hij zijn stem teruggevonden heeft. Hoe bang ik ook ben, er valt tegelijk een geweldig pak van mijn hart. Hij wil niet langer weglopen, hij blijft bij ons. En ook nu knikt mijn moeder. Ze glimlacht en ze steekt een hand naar hem uit om hem dichterbij te trekken.
38
Het vuur woedt al drie dagen en drie nachten. Mijn vader en Oskar vertrekken zodra de zon opkomt, al krijgen we die door de wolken niet meer te zien. Ze komen pas terug als ze ondergaat. Ze zijn doodop, smerig en ze stinken alsof ze zelf gedoofde houtskool zijn. Hun handen zitten onder de blaren, sommige zijn opengesprongen. Er is niet genoeg water, dus moeten ze de vlammen neerslaan met twijgen. Elke ochtend binden ze een schone zakdoek voor hun mond. ’s Avonds is die roetzwart. De derde avond lijken de branden onder controle, de vuurhaard verspreidt zich minder snel. Tot in de loop van de nacht de wind aanwakkert en voorlopig niet zal gaan liggen. Vanop de speelplaats kijken we naar de lucht waar de rode gloed van de vlammen schril afsteekt tegen de zwarte wolken. Er wordt geen les gegeven, we zitten met verschillende klassen samen. Ten laatste vanavond moet de wind keren of het dorp moet worden ontruimd. Wij zitten veilig boven op onze heuvel, maar zo voelt het niet. Mama en oma zijn begonnen alles in gereedheid te brengen om mensen op te vangen. Het bezoek van vake en moeke, van tante Imke en Dirk is voorlopig uitgesteld. Normaal zou overmorgen de B&B opengaan, met een geweldige barbecue voor het dorp. Raquel is niet naar school gekomen. Hun huis is het eerste aan de beurt. Papa zei dat ze constant emmers water over het dak gieten tegen rondspringende vonken. Er is een tuinslang, maar op de leidingen zit niet genoeg druk.
39
‘Er is veel lawaai,’ zegt hij ook. ‘Je hoort het knetteren van het hout, alsof het kermt. En als een boom ten slotte neervalt, dreunt de aarde en moet je achteruit springen voor de regen van vonken. Oskar zwijgt en trekt zijn vingerkootjes uiteen. Hij denkt aan Estefanio die naast hem stond, toen het vuur hen plots had ingesloten. Ze zijn maar ternauwernood ontkomen, maar Estefanio is met brandwonden aan zijn handen in de helikopter naar het ziekenhuis gevlogen. Estefanio, Filipe, Diego … Elke dag komt hij met nieuwe namen thuis. En met nieuwe woorden die hij heeft geleerd. Fogo, vuur. Perigo, gevaar. Morte, dood. Ajudo, help! De schreeuw van Estefanio blijft galmen in zijn hoofd. De volgende dag worden we terug naar huis gestuurd. Elk ogenblik kan het sein om te evacueren gegeven worden. De vrouwen houden zich klaar en stellen de kleintjes gerust die zich aan hun rokken vastklemmen. In de kerk, wordt gezegd, bidt de pastoor bij de Madonna-met-de-zwartevoeten. Alleen een wonder kan nog helpen, en misschien is dat de voorspelde regen. Als hij een paar uur vroeger komt. Ik aarzel bij de poort, met mijn fiets aan de hand. Dan doe ik het, ik rijd naar Raquel.
40
11 De hitte is verzengend en het zand zo korrelig dat er geen doorkomen aan is. Ik laat mijn fiets achter en ga te voet verder. Ik sluit mijn fiets niet eens, want wie zou hierheen komen om hem te pikken? Dit is de hel. Tussen het huis en het vuur wordt met man en macht een gracht gegraven, in een wanhopige poging om het zo te stoppen. Raquel en haar moeder verslepen emmers water en geven die door aan een man die op het dak zit. Hij giet de emmers leeg en geeft ze weer terug. Raquel ziet eruit alsof ze elk moment door haar benen kan zakken. ‘Ga iets drinken,’ zeg ik, terwijl ik haar de emmer afpak. Ze verzet zich en kijkt me aan alsof ze me eerst niet herkent. Daarna laat ze los. Ze glimlacht. ‘Je moet het uit de waterput halen,’ zegt ze. Maar dat had ik al gezien. De pompzwengel is zwaar. Ik schrik van een harde hand die zich sluit rond mijn nek. Bijna laat ik mijn net gevulde emmer vallen, ik vloek, probeer me los te rukken en schop. Het is Oskar. ‘Wat doe jij hier?’ snauwt hij. ‘Weten mama en papa hiervan?’ ‘Wat dacht je? En ik doe hetzelfde als jij, zeker? Helpen. Raquel is mijn vriendin.’ Zijn greep verslapt en ik wil verder lopen maar zo gemakkelijk kom ik niet van hem af.
41
‘Je blijft aan deze kant van het huis,’ bijt hij me toe. ‘Geen stap verder. Geen halve. Begrepen?’ ‘Jaja. En jij?’ ‘Ik? Ik graaf verder voor jij straks een heks op een brandstapel wordt.’ Zo ken ik hem weer. Ik grijns en hij zegt dat het niet om te lachen is, maar hij zegt het ongewoon zacht. Raquel heeft geen tweede emmer gevonden, maar nu we met ons drieën zijn kan haar moeder bij de pomp blijven. Zij zal zwengelen, wij lopen heen en terug. Ik weet niet hoe vaak we diezelfde tien meter afleggen, ik ben de tel kwijtgeraakt. Ik voel mijn voeten niet meer, in mijn handpalm staan de striemen van het hengsel. Maar iedere keer als we elkaar kruisen, glimlachen we naar elkaar alsof we Assepoester zijn op weg naar het bal. ‘Hij is gedraaid, hij is gedraaid!’ klinkt het plots. ‘En in Santa Lucia onweert het.’ Santa Lucia is maar twintig kilometer hier vandaan. Met de juiste wind moet de regen hier snel kunnen zijn. Het geeft nieuwe moed. We werken en kijken naar de lucht waar de rookwolken langzaam maar zeker veranderen in wolken vol regen. Was dat de donder of weer een boom die omviel in het bos? We durven er niet op te zweren, maar bij de tweede slag bestaat er geen twijfel meer. We laten onze emmers vallen en vliegen lachend en huilend in elkaars armen.
42
Toch duurt het nog een eeuwigheid voor de eerste druppels vallen. Er zijn er zo weinig dat je er gemakkelijk tussen kunt lopen zonder nat te worden. Komaan, denk ik. Komaan dan! Het vuur kruipt nog altijd dichterbij. Minder snel nu door de tegenwind, maar het blijft veld winnen. De mannen, met Oskar, graven dieper en breder, de zandkluiten gooien ze op de vlammen. Hier doven ze, daar laaien ze weer op. Ook de woede laait hoger. We geven niet op, niet nu we zo dichtbij zijn. De rondvliegende vonken zijn nu het grootste gevaar. Soms maakt de wind een bokkensprong. Rondom ons is alles kurkdroog. Raquels moeder sleurt aan de zwengel, maar er komt nog slechts een dunne straal bruin water uit de pomp, vergezeld van een schurend, reutelend geluid. De man op het dak schreeuwt. ‘Water! Snel!’ Ik ren naar de keuken, maar ook daar komt amper iets uit de kraan. Een dweil. Een natte dweil. Onder de gootsteen misschien? Maar ik vind alleen waardeloze vodden van kapotgescheurde kleren. Buiten staat Raquels moeder te schreeuwen en te gebaren naar het dak. Naar Raquel die haar T-shirt heeft uitgetrokken en als een woesteling op de vlammen is beginnen slaan. De man houdt haar niet tegen. Haar vader was zijn beste vriend. Van het dak kijk ik naar de lucht. Komaan dan! Komaan!
43
Ik roep op de regen en ik roep op de Madonna-met-dezwarte-voeten. Een verpletterende donderslag weerklinkt. Een bliksem slaat ergens vlakbij in. De hemelsluizen scheuren open. Een dijkbreuk van water. Achter mij, bij de greppel, stijgt een waanzinnige juichkreet op maar ik kijk ademloos met Raquels moeder naar boven. De pannen zijn spekglad. De regen gutst omlaag. Hij beneemt het zicht op het dak. Ik zie mijn vriendin niet meer. Ik ben bang dat ze is uitgegleden. Neergestort. Op enkele seconden tijd is het ook afschuwelijk afgekoeld. Mijn kleren kleven aan mijn huid. Ik ril en klappertand, ik wil Oskar halen en ik wil hier niet weg. Raquel is op handen en knieën dichter bij de man gekropen en klemt zich aan hem vast. Soms denk ik dat ik hem hoor zingen. Mijn hand ligt in die van Raquels moeder, maar ik weet niet hoe ze daar terecht is gekomen. Het eerste water is in de aarde gedrongen maar nu vormen zich overal plassen en de plassen worden slijk. Iemand heeft zijn schoenen uitgetrokken en danst op blote voeten, steeds wilder en wilder. De man op het dak verzet een hand, een voet. Zijn andere hand steekt hij uit naar Raquel. Ze aarzelt. Misschien aarzelt ze te lang of misschien is er gewoon te veel water, hij schuift een eind naar beneden. Ze gilt. Haar moeder gilt. In mijn keel zit een steen.
44
45
En dan is daar ineens Oskar die met één oogopslag de situatie inschat en er opnieuw vandoor gaat. Hij sleurt de eerste de beste mee het huis binnen, ze blijven weg, veel te lang, wat moeten ze daar? Eindelijk! Ze sleuren een matras naar buiten tot onder het dak. Ze zal onbruikbaar worden, denk ik. Ben ik nu gek? De bliksem lijkt in mijn eigen hoofd geslagen. Op het dak steekt de man opnieuw zijn hand naar haar uit. Oskar roept iets, maar dat gaat verloren in het tumult. Meer mensen zijn toegestroomd, alle nekken staan stijf naar de hemel. Alleen mijn huid weet hoe koud ik ben, mijn gedachten zijn bij Raquel en geven haar een hand. Kom maar, ik ben je vriendin. Sou tua namorada. We doen dit samen. De pannen zijn glibberig, onze handen bijna bevroren. We lachen naar elkaar omdat we bibberen. Centimeter na centimeter naar de uitgestoken hand van Ernesto. Beneden ligt de matras, beneden wacht Oskar die mijn grote broer is. ‘Gaan jullie maar eerst,’ zegt Ernesto. ‘Toe, jullie kunnen het. Vooruit!’ Je gewoon laten glijden, zoals vroeger in de speeltuin. Handen los en haren in de wind. Beneden staat Oskar. We knijpen in elkaars hand en zweven één ogenblik in de lucht, dan zijn we veilig.
46
12 Raquels moeder heet Rosita, we zitten bij haar aan de keukentafel. Ze heeft thee gezet en handdoeken gegeven om ons droog te wrijven. Ik draag een pyjama van Raquel, met mouwen en pijpen die te kort zijn maar hij is tenminste warm. Voor Oskar heeft ze een oude overall, die nog van haar man is geweest, uit het schuurtje gehaald. We zijn stil, nog onder de indruk. We warmen onze handen aan de beker en drinken met kleine slokjes, de thee is gloeiend heet. Soms kijken we door het raam naar de regen die onverminderd blijft vallen. Er wordt geklopt en Ernesto komt binnen. Hij legt een hand op Rosita’s schouder en zegt dat ze gerust kan zijn, het vuur is onder controle. Een aantal mannen zullen blijven om de wacht te houden en het langzaam te laten uitbranden. De anderen gaan naar huis, hij ook. ‘Je hebt een dappere dochter,’ zegt hij nog. ‘Dat heeft ze van haar vader.’ Vervolgens kijkt Ernesto naar Oskar en slaan ze als mannen hun vuisten tegen elkaar. ‘Bedankt, kameraad. En jij ook, Emma. E você também.’ ‘Tot op de barbecue,’ zegt Oskar. ‘Je hoort het nog wel.’ Ernesto tikt tegen de pet die hij niet op heeft en gaat ervandoor, naar huis.
47
‘Dat moesten wij ook maar eens doen,’ zegt Oskar als de regen eindelijk is gestopt. ‘Ze zullen doodongerust zijn.’ Hij had geprobeerd te bellen, maar door de brand of het onweer waren de verbindingen verbroken. Rosita stopt onze natte kleren in een plastic tasje. Ze had aangeboden om ze te wassen maar dat was niet nodig. Straks in het dorp vormen we vast een gek duo, denk ik. Buiten zuigen onze schoenen zich vast in de modder, papa zou er met de auto misschien niet eens zijn door geraakt. Oskar pakt zijn fiets. Ik pik de mijne op waar ik hem, het lijkt een eeuwigheid geleden, heb achtergelaten. Tot op de grindweg moeten we hem bij de hand nemen, rijden is onmogelijk. We zeggen niet veel, maar het is goed zo. Alleen in het dorp vraag ik hem om bij de kerk te stoppen, en of hij toevallig vijftig cent voor me heeft, of een euro. Ik heb nog een schuld in te lossen, en als het niet te veel gevraagd is, heb ik nog een tweede verzoek. Ik steek een theelichtje aan. Op Het rode huis, denk ik. A casa vermelha. Op ons. Deze keer heb ik het echt gezien, ik vergis me niet. De Madonna heeft geknipoogd. Oskar zegt het ook.
48
Emma verhuist met haar gezin naar Portugal. Daar willen ze een B&B openen, een soort minihotel. De Portugezen zijn niet echt blij met hun komst. Ook broer Oskar voelt zich niet goed in zijn vel. Maar dan moet iedereen hun krachten bundelen om te overleven.
Dit boekje maakt deel uit van de Verrekijkerbieb 6. ISBN 978 90 486 2537 6 Bestelnummer 60 1021 597 KB D/2016/0147/106 NUR 191 Illustraties: Vero Beauprez Verantwoordelijke uitgever die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 © Copyright die Keure, Brugge
9 789048 625376
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.