Verrekijkerbieb - 6e leerjaar - N3 - Ik ga niet mee

Page 1

ucatieve uitgaven

BIEB

Ik ga niet mee Sofie De Moor

Kijker educatieve uitgaven

Verrekijker 6

2



Ik ga niet mee

1 oktober 1885, Hampstead, Engeland

Peter Ons huis telt een salon, nog een salon, een eetplaats, bureau, schildersatelier, kelderkeuken, bijkeuken, wasplaats, zes slaapkamers en zolder. Groot genoeg voor een vader, zijn dochter en een meid. In elke kamer staan, hangen of dwalen herinneringen. Herinneringen aan moeder die er niet meer is. Van alle plaatsen kom ik het meest tot rust op de hooizolder boven de stallen. Daar ben ik nu. Ik wacht op Peter. Peter is staljongen, koetsier en tuinman tegelijk. Ik hou van manusjes-van-alles. En ik hou van Peter. Maar dat durf ik hem niet te zeggen.

1


Tussen de houten planken zitten brede kieren. Overal liggen balen stro. Het stro prikt door mijn jurk. Mijn benen bungelen over de rand. ‘U bent al op post, juffrouw Kate?’ een vrolijke stem schuifelt de schuur binnen. ‘Tuurlijk! Klaar voor de les?’ Peter grinnikt. Hij plaatst de riek1 tegen de muur en klimt behendig de ladder op. Vastberaden neemt hij het boek van mijn schoot. Zijn handen omsluiten de kaft. Er zit aarde onder zijn nagels. ‘Ik luister.’ Peters wijsvinger maakt een soort van morsecode. Hij springt van letter naar letter en trekt daarna lijnen onder de hele woorden. Zo leest hij traag de lange zinnen. Peter wou naar school maar dat konden zijn ouders niet betalen. Toen ik ontdekte dat hij wou lezen, heb ik geen seconde getwijfeld. ‘Luistert u nog?’ vraagt Peter. Zijn vinger draait rond het vraagteken in de tweede alinea. ‘Ja hoor.’ ‘Echt? Wat goed dat u in uw blootje ondersteboven op een paard wil rijden.’ ‘Mallerd.’ Ik geef hem een duw. Peter laat zich in het stro vallen. Hij houdt het boek boven zijn hoofd en leest verder. Een blauwe werkplunje en een jurk vol frulletjes liggen naast elkaar. Ik kan een hele hoop dingen bedenken die ik nu zou willen doen: met mijn vingers door zijn rode krullen gaan. Hem zoenen. Maar dat kan niet. Het mag niet.

2


3


4


‘Hoe komt het dat u niet bij de les bent, juffrouw Kate?’ Peters stem klinkt ondeugend. ‘Zomaar, het is mijn dagje niet. Lees nu maar.’ Een diepe rimpel kijkt me bedenkelijk aan. ‘Ja, mevrouw,’ zegt Peter ernstig. Ik knijp hard in zijn arm. Hij heeft gelijk. Ik ben niet bij de les. En ik voel me niet lekker. Dat komt door vader. Gisteren heeft hij me verteld dat we verhuizen naar NieuwZeeland. Er is een schilder ziek en die moet vervangen worden. Door mijn vader dan nog. Het is een hele eer dat hij dat werk mag uitvoeren. Het is een unieke kans. Blablabla. En ik moet mee. Volgende maand vertrekken we. Ik heb amper vier weken om Peter te leren lezen. En daarna moet ik drie maanden in een houten kist op zee drijven. Ik wil niet weg uit Hampstead. Ik wil niet weg uit Engeland. ‘Bent u zeker dat er niks scheelt, juffrouw Kate?’ Ik draai mijn hoofd weg en bijt op mijn onderlip. Ik mag niks zeggen. Van vader. Hij wil zelf het grote nieuws aankondigen. ‘Alles in orde. Behalve dat ik ervandoor moet. Zondags ontbijt met vader om 7 uur stipt.’ ‘Maar we hebben nog niet eens één bladzijde …’ mort Peter. Ik veer recht, pluk het stro van mijn jurk en klauter de ladder af. Mijn voet blijft achter de laatste sport steken en ik val elegant achterover. Het duurt even voor Peters gezicht en de draaiende spinnenwebben aan het plafond tot stilstand komen. ‘Heeft u zich bezeerd, juffrouw Kate?’ Hij reikt me zijn hand.

5


Ik sta op en veeg de tranen weg. ‘Het gaat, Peter. Dank je.’ Met een pijnlijke rug ga ik naar de eetplaats waar vader op me wacht.

Ontbijt De meid loopt rond de tafel. Ze schenkt slappe thee uit. Vader prikt schapenniertjes op zijn vork en eet gulzig zijn toast met roerei. Ik hou het bij toast met zoute boter en jam. ‘Heerlijk ontbijt. Vind je niet, Kate?’ Mijn lippen kleven op elkaar. Ik snijd de toast diagonaal door. Van de twee driehoeken maak ik er vier. Van vier driehoeken maak ik er acht. ‘Heb je geen honger?’ vraagt vader. Ik haal mijn schouders op. ‘Wenst u verder nog iets?’ vraagt de meid. ‘Ja,’ antwoord ik brutaal, ‘een lang en gelukkig leven in Engeland.’ De meid lacht. ‘Dat zal vast geen probleem zijn voor zo’n mooie jongedame als u.’ ‘Heeft u dat gehoord, vader?’ Twee blauwe knikkers kijken me achter een rond brilletje strak aan. ‘Sla maar gauw een andere toon aan, jongedame.’ ‘Als u maar niet denkt dat ik meega. Ik blijf hier. Bij moeder.’ ‘Over de verhuis valt niet te discuteren.’ ‘Dan zijn we uitgepraat. Mag ik van tafel?’ Ik wacht niet op het antwoord en sta op. Mijn rug voelt stijf aan. Zo snel ik kan, maak ik me uit de voeten.

6


Ik duw de deur bruusk open en loop daardoor bijna de meid omver. ‘Kijk toch uit!’ ‘Maar juffrouw Kate …’ zegt ze geschrokken. ‘Jullie hebben mij niks te zeggen.’ ‘Kate, bied je verontschuldigingen aan! Nu!’ Vaders stem dondert door de hal. Vergeet het. Ik neem mijn mantel en maak dat ik uit de voeten kom. En ik loop. Weg.

Moeder Mijn hand glijdt over de spijlen2 van het gietijzeren hek. Aan de grote poort staat een man. Hij komt naar me toe en geeft me een folder. ‘Ze zoeken deftige meisjes in Londen. Ik ben er zeker van dat deze job iets voor jou is, mijn kind. Je zal geld verdienen. Genoeg om een huis te kopen.’ Ik knik, steek het papier in mijn jaszak en stap door de grote poort. Familiegraven staan als miniatuurhuizen naast elkaar. Crypten, engeltjes en witte stenen wisselen elkaar af. Tussen de bomen is het rustig. Het vaasje bloemen dat vader en ik hebben neergezet, is omgewaaid. Ik zet de vaas recht en haal mijn verfomfaaide3 tekening uit mijn mantel. Ik was een jaar of zes. Moeder en ik maakten aardbeienjam en vader vond dat we er schattig uitzagen. Hij tekende ons terwijl wij in de keuken bezig waren. Ik weet het nog goed. We draaiden de groene steeltjes los en gooiden de vruchten in een grote pot.

7


Moeder kieperde er een berg suiker bij. Vanop het krukje roerde ik met een lepel door het rode suikergoed. ’Keukenprinsessen moeten eerst proeven,’ zei ze terwijl ze een schep jam in mijn mond duwde. Moeder was de beste kokkin. Moeder was de liefste. Waarom is ze ziek geworden? Waarom mijn moeder? De grafsteen heeft lijnen in mijn wang getekend. Koude druppels vallen in mijn nek. Ik ben in slaap gevallen. Als ik naar het andere eind van de wereld moet, dan kan ik nooit meer naar hier komen. Dan kan ik nooit meer met moeder praten. Dan kan ik … Wat zei die man nu? Dat er werk is voor deftige meisjes? In de stad? Dat ik een huis kon kopen? Misschien is dat de oplossing. Ik sta stil voor het witte gebouw. Station staat er in grote letters boven de deur. Ik had het gebouw al eerder gezien. Maar nu is het de eerste keer dat ik naar binnen stap. Meestal gaan vader en ik met de koets naar Londen. Peter brengt ons altijd. Ik heb al vaak gevraagd aan vader of we niet met de trein kunnen gaan. Maar vader beweert dat dat niet veilig is. Dat er dieven zijn. Dat de stoom ongezond is. Dat de tunnels onder de grond kunnen instorten. Vader zegt zoveel. Ik loop door de openstaande deur. Een bijtende geur komt me tegemoet. Roet kleurt affiches zwart. Ik kies voor het platform waar veel mensen staan. Ze zien eruit als zakenmensen.

8


9


Ik hoop dat de trein me naar de juiste stad brengt. Zonder ticket stap ik naar een oudere man en ga naast hem staan. ‘Ben je hier alleen?’ vraagt hij argwanend. ‘Ja, meneer. Mijn vader wacht me op in Londen.’ Het is de eerste keer dat ik zo’n grote leugen vertel. Liegen voor een snoepje, ja. Dat durf ik. Maar liegen over mijn vader. Ik probeer niet te zenuwachtig over te komen en lach vriendelijk. Het werkt. ‘Dan is het goed, lief kind. Het zou niet de eerste keer zijn dat er gespuis4 in eerste klasse zit.’ ‘Ik heb een ticket.’ Een hoog gefluit onderbreekt mijn volgende leugen. De geur van verbrande kolen gemengd met stoom en angstzweet, laat een bittere smaak na in mijn mond. Ik neem de folder uit mijn zak en lees nogmaals wat er staat. Deftige meisjes gezocht. Goede verloning. Zich aanmelden kade 12. Mannen met zwarte pakken en dames in mooie jurken staan in lijnen aan te schuiven. Ik verdwaal tussen de armen en ellebogen van passagiers die mijn vader of moeder kunnen zijn. Niemand vraagt wat ik hier doe. Waarom ik alleen rondloop of waar ik heen ga. Een jongen met kleren van lappenvodden zit half verscholen achter een pilaar. Zijn diepe donkere ogen gaan schuil achter zijn opgetrokken knieën. Hij probeert de lompen over zijn blauwe voeten te trekken, maar het lukt niet. Het is benauwd in de duffe gangen. Ik heb frisse lucht nodig.

10


11


Mijn hoofd duizelt nog meer wanneer ik het station buiten kom. Een man schreeuwt: ‘The Daily Telegraph, koop The Daily Telegraph, de grootste, beste en goedkoopste krant van Londen! Eén penny5. Koop de krant!’ Drie koetsen staan achter elkaar. De smid beslaat de hoeven van een paard. Enkele mannen met bolhoeden die ernaast staan, lachen. Ze wijzen naar een vrouw aan de overkant van de straat. Haar haren liggen in de war en ze heeft maar twee tanden. Ze wankelt, zwaait met een lege fles en roept luid. Vanuit de andere richting komt een man met een bord op zijn buik en zijn rug. Hij deelt folders uit. De vrouw botst tegen de reclameman. Die valt op de grond en ligt met zijn benen te spartelen, met de vrouw erbovenop. De drie mannen met bolhoed lachen nog harder. Ze lopen naar de overkant om de man overeind te helpen en geven de vrouw een schop onder haar kont. Een jongen die slechts tot aan mijn middel reikt, trekt aan mijn mouw. ‘Kan ik uw schoenen poetsen voor een halve penny, mevrouw?’ ‘Sorry, kerel. Misschien een andere keer.’ Hij haalt zijn schoudertjes op en gaat naar de dichtstbijzijnde vrouw. Daar herhaalt hij hetzelfde zinnetje. Zo gaat het nog zeven vrouwen verder vooraleer hij werken kan. Londen ziet er anders uit nu ik er zonder vader ben. Normaal gezien zie ik de mensen en de straten enkel vanuit de koets. Ik adem diep in en uit en haal de folder uit mijn jaszak. Deftige meisjes gezocht voor diensten. Goede verloning. Zich aanmelden kade 12.

12


Ik twijfel. Moet ik naar links of naar rechts? Twee vrouwen vlechten manden. Ik vraag ze waar de kade is. Ze wijzen allebei naar links.

Londen centraal ‘Dokter Foster, ging naar Gloster, stapte in een diepe plas, zakte erin tot aan zijn jas. In de wind of in de regen, kwam je de dokter er nooit meer tegen.’ Het springtouw dat aan een stoel hangt, schiet los. Twee zusjes lachen luid. ‘Zal ik helpen?’ vraag ik. Moeder en ik sprongen vaak in het touw. Dan zongen we hetzelfde lied. Het jongste meisje gaat met haar vingers over de strikjes van mijn jurk. ‘Ik wil er ook zo één.’ Ze kijkt naar haar oudere zus. ‘Daarvoor hebben we geen geld,’ zegt die kort. ‘Hoe komt het dat jij wel geld hebt?’ Ik ben overdonderd door de vraag. ‘Mijn vader heeft de jurk voor mij gekocht.’ ‘Kan hij voor mij ook zo’n jurk kopen? Ik wil een prinses zijn.’ ‘Ik kan het hem vragen,’ lieg ik. De ogen van de kleine prinses schitteren. ‘Hier,’ zegt ze. Ze geeft me het uiteinde van het touw. ‘Wie ben jij?’ ‘Ik ben Kate, hoe heten jullie?’ ‘June,’ antwoordt de oudste zus, ‘en dat is Elisabeth.’ Onze armen maken grote lussen.

13


‘Sneller!’ gilt Elisabeth. ‘En ook springen!’ June aarzelt niet. Ze springt en draait tegelijk. Ik volg haar voorbeeld. Vier blote voeten en twee schoenen dansen samen op en neer. We zingen het liedje van dokter Foster. Opnieuw en opnieuw. Tot ik verstrikt raak in het touw. ‘Dat komt omdat ik moet draaien én moet springen!’ ‘Nietes, June moet dat ook doen. Zij zit niet vast!’ Als het meisje lacht, dan krult haar neus. ‘Ik heb honger,’ zegt Elisabeth. ‘In de kast ligt nog een homp brood,’ zegt June. Elisabeth neemt mijn hand en trekt me huppelend een smal huis binnen. Er staat een tafel met twee krukken en er ligt een strozak op de grond. Ik mag op een kruk zitten en krijg een stuk hard brood. Er is geen boter. Geen jam. Het kleine meisje zit op de schoot van haar zus. Ze schrokt. June eet niks en drinkt bier. Ze schenkt mij ook een glas uit. ‘Hoe kom je hier terecht, Kate?’ ‘Ik zoek werk. Op de kade hebben ze werk voor mij. Kijk.’ De folder schuif ik over de tafel. Zonder de letters te bekijken, geeft ze het papier terug. Ik moet aan Peter denken. ‘Ben je alleen?’ vraagt June. ‘Het is hier niet veilig voor meisjes op straat.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat sommige mannen meisjes van de straat plukken.’ ‘Wat doen die mannen dan?’ vraag ik. ‘Ze nemen je mee en verkopen je!’ ‘Verkopen?’

14


‘Ze verkopen je aan rijke mannen. Je ouders, broers of zussen zie je nooit meer terug.’ Ik twijfel. Zou ze de waarheid spreken? Ik heb geen keuze. Ik wil in Engeland blijven. Bij moeder. Dus moet ik werken. De huid rond de botten van Elisabeth is doorschijnend. Met haar fijne vingertjes haalt ze alle kruimels van de tafel en steekt die in haar mond. Ze geeuwt. ‘Gaan we straks nog spelen?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik heb hulp nodig, June. Ik wil werken. Breng me naar de kade. Alsjeblieft?’ June zucht diep. ‘Oké. Ik heb je gewaarschuwd.’ ‘Mag ik ook mee?’ vraagt kleine Elisabeth terwijl ze opnieuw geeuwt. ‘Nee. Jij moet eerst wat slapen. Ik blijf niet lang weg. June legt het kleine meisje op de strozak en geeft haar een zoen. Waar zou hun moeder zijn?

15


Stinkerd De blote voeten van June worden almaar zwarter. We lopen door een smalle steeg en kruisen een plein vol kraampjes. Mensen klampen ons aan. Ze storten emmers vol vragen over ons uit. Of ze ons ergens naartoe kunnen brengen. Of we brood willen, kippen, een geit, een krant … ‘Kijk hen niet aan en stap verder!’ beveelt June. Een affiche vastgekleefd aan een lantaarn springt me in het oog. ‘Wacht even, June. Er staat iets interessants.’ ‘Kom nu toch,’ zegt ze bits6. Ze neemt mijn hand vast en trekt me verder. ‘De meiden zijn geïnteresseerd? Ik ben de juiste man op de juiste plaats!’ Een stinkerd met scheve tanden rukt ons uit elkaar. Hij neemt ons bij de armen vast en sleurt ons een steeg in. ‘Laat me los!’ roept June. ‘Ik zal je niks doen, braaf kind.’ De man lacht. Hij bulderlacht. ‘Mijn bazin zal blij zijn als ik twee mooie snoetjes aan haar bezorg. Denk na, meisjes! Nooit meer honger en een mooi huis. Het enige wat je moet doen, is met me meegaan. Geld verdienen. Dat wil toch iedereen? Af en toe moet je een beetje werken, natuurlijk. Wat wassen, koken, lief lachen. Daar zijn jullie vrouwen erg goed in. In lief lachen. Ik zie het. Jullie gaan akkoord met de voorwaarden. Jullie gaan mee. Prachtig!’ De man zijn haren kleven tegen zijn voorhoofd.

16


Ik lijk verlamd en denk aan het verhaal dat June vertelde. Ze had gelijk. ‘Ik wil niet mee!’ roept June. Ze spartelt als een vis in een net. Het helpt niet. ‘Eens je poen in je zakken hebt, wil je niks anders meer!’ De stinkerd zijn valse ogen schieten gaten in mijn gedachten. Het is allemaal mijn schuld. Mijn schuld dat June hier terechtkomt. Mijn schuld dat Elisabeth haar zus niet zal vinden als ze wakker is. En mijn vader? Hoe zal hij reageren als hij beseft dat ik weg ben? Dan is het mijn schuld dat vader ongerust is. Mijn schuld dat Peter ander werk moet zoeken. Mijn schuld dat mijn moeder ziek werd. Mijn schuld dat moeder dood is. Alles is mijn eigen schuld. Mijn stomme, stomme schuld. Vijf vingers duwen rode vlekken in mijn arm. De man sleurt ons verder de steeg in. Gillen heeft geen zin. Voorbijgangers steken hun handen diep in hun zakken. Ze draaien hun hoofd de andere kant op. Hoe kon ik zo dom zijn? We staan stil voor een blozend gebouw. In het midden van de muur zit een gat. Er is geen deur maar wel een hek. De man roept iets onverstaanbaars. Boven ratelende machines antwoordt een hoge stem. Ik kijk naar June, June kijkt naar mij. Ik weet het. Zij weet het ook. Wanneer we voorbij het hek zijn, maken we geen kans meer. Niemand zal ons hier zoeken. Niemand zal ons hier vinden. ‘En nu gaan jullie braaf zijn en doen wat ik vraag. Gesnopen?’

17


De vrouw schuifelt over het binnenplein. Ze zou zomaar de heks uit een sprookje kunnen zijn. Haar stem krast en ze heeft een kromme neus met een pukkel. ‘Mevrouw, ik heb hier frisse meisjes.’ ‘Goed zo,’ knikt de vrouw. Ze steekt een grote sleutel traag in het slot. Ze draait maar de sleutel blokkeert. Ze trekt. De poort kreunt. Ze draait nog eens. Maar dan naar de andere kant. De poort snikt nog steeds. ‘Wacht, ik help,’ zucht de stinkerd. Hij laat mij los. ‘Rennen!’ roept June. Rennen moet ik doen. Ren zo ver je kan. Het is mijn schuld. Ren zo snel je kan. Het is mijn schuld. Rennen. Ren naar het station. Het is allemaal mijn schuld. Ren naar huis. Ik ben bijna halfweg de straat wanneer ik June hoor gillen. Haar schreeuw legt mijn voeten lam. Ik kijk om en zie dat de stinkerd haar met twee handen in bedwang probeert te houden. Ze schopt en slaat. ‘Wat had ik je gezegd? Je moest braaf zijn!’ Hij brult en schudt June door elkaar. Sommige mensen horen het geroep. Ze komen naar buiten. Ze doen niks. Ik pomp mijn longen vol lucht en draai me om. Als een briesende stier loop ik op de man af. Ik spring op zijn rug en bijt in zijn nek. Mijn vuisten slaan hard. ‘Grrrraaaaaah,’ gromt hij. De vrouw blijft aan het hek schudden. Ik bijt een tweede keer. En een derde keer. En een vierde keer. Tot hij op zijn knieën valt. Hij laat June niet los.

18


‘Rennen! Rennen!’ roept June opnieuw. Ik weet niet waarom ze dat zegt. Maar ik laat haar niet alleen. Het is mijn schuld dat ze hier is. Mijn schuld. Scherpe nagels worden in mijn nek en bovenarm geplant. Met een lange haal word ik achteruit getrokken. ‘Hebben ze je nooit geleerd dat je moet doen wat er gevraagd wordt?’ Het is de heks. Ze schudt aan mijn arm om haar woorden kracht bij te zetten. Een rilling loopt over mijn rug. Ik kijk naar June die als een lappenpop in de klauwen van de stinkerd hangt.

19


Drie keuzes Het hek valt met een zware klap in het slot. De sleutel weigert nog steeds om mee te werken. ‘Ik zal het slot straks repareren,’ zegt de stinkerd. Hij wil alleen maar in de gunst staan van de heks. En zijn geld krijgen. Dat is duidelijk. We worden naar een kleine kamer gebracht. Er staat een bureau en stoel. In de hoek moeten we op de grond zitten. De stinkerd bindt onze handen en voeten vast. In de zaal naast de kamer ratelen machines. Het is een hels lawaai. De deur staat op een kier. Een man brult. ‘Sneller, slakken! Sneller, zeg ik!’ Kinderen kruipen op hun knieën over de grond. Ik zie niet wat ze doen. Er klinkt een bel. Een vrouw huilt. ‘Mevrouw?!’ ‘Ik kom,’ blaft de heks. Ze steekt wat geld in de handen van de stinkerd. ‘De rest van het geld krijg je als het slot gemaakt is.’ ‘Ik breng het zo snel mogelijk in orde,’ zegt hij. ‘Veel plezier, meiden!’ knipoogt de stinkerd gemeen. Voor de heks de zaal binnen gaat, draait ze zich om. ‘Ik kom straks terug. Denk ondertussen maar na over de twee opties die ik jullie geef: werken of sterven.’ Een dikke traan rolt over Junes wang. Ik leg mijn hoofd op haar schouder. ‘Elisabeth,’ prevelt ze. ‘Het komt goed,’ sus ik, ‘we komen hier uit. Dat beloof ik.’

20


‘Je mag niks beloven dat je niet waar kan maken.’ Haar woorden worden door machines weggemaaid. Mijn hoofd bonst. ‘Weet je wat ik niet snap?’ vraagt ze na een tijd. ‘Ik snap niet waarom je werk zoekt. Met zo’n jurk kan je niet arm zijn. Ben je weggelopen misschien?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Daardoor zitten we hier toch, niet?’ Ik vertel het verhaal van vader. Dat we gaan verhuizen naar Nieuw-Zeeland. Ik vertel het verhaal van moeder. Dat ze gestorven is aan een ziekte toen ik klein was. En ik vertel mijn verhaal. Dat ik mijn moeder niet in de steek wil laten. ‘En op deze manier laat je je vader niet in de steek?’ Junes ogen rollen. Ze schudt het hoofd. ‘Ik snap dat afscheid nemen van je moeder moeilijk is. Dat weet ik maar al te goed. Maar je moeder is niet alleen op het kerkhof. Je moeder zit in je hoofd. Ze is altijd bij je. Ze is in je. Maar dat moet je zelf willen zien, natuurlijk. Ik zou zo graag met jou willen ruilen. Me geen zorgen hoeven maken over eten, drinken, mannen die het huis binnenvallen en je beroven. Je hebt zoveel geluk en je beseft het niet.’ Ze heeft gelijk. ‘Sorry,’ is het enige woord dat ik zeggen kan. ‘Houd die sorry maar voor je vader. Als je hem nog ooit terugziet.’ Zonder het te merken, staat de heks weer in de kamer. Ze gaat op haar stoel zitten en haakt haar vingers in elkaar.

21


Zelfs boven het onophoudelijke lawaai hoor ik haar botten kraken. Eén voor één. ‘Zo zo,’ zegt ze opnieuw. ‘Zullen we het eens over zaken hebben?’ Ze schuift een dik schrift naar zich toe. ‘Wij willen geen zaken doen,’ antwoord ik. ‘Dat is jammer. Ik had al gezegd dat er twee mogelijkheden waren. Werken of sterven. Maar vandaag is het een bijzondere dag!’ Ze glimlacht en klapt het schrift open. ‘Speciaal voor jullie, geef ik ook een derde keuze. Betalen. Wat denken jullie, mooie snoetjes?’ Ze doopt een veer traag in de inkt. ‘Wat zal het worden?’ ‘Werken,’ zegt June. ‘Wat een verrassing,’ zegt de heks. ‘Heeft je vader geen centjes om je vrij te kopen?’ June schudt het hoofd. ‘Je moeder, dan?’ ‘Ik woon bij mijn tante,’ zegt June stil. ‘En jij, lief kind. Wat zal het voor jou zijn? Werken, sterven of betalen?’ ‘Werken,’ zeg ik. ‘Zo zo,’ ze steekt de veer in de inktpot en vouwt haar armen. June lijkt een pan overkokende melk. ‘Ben je gek? Betalen moet je zeggen! Anders kom je hier nooit uit!’ ‘Je vriendinnetje heeft blijkbaar wat meer verstand in haar arme kop. Zo, wat zal het zijn, juffrouw? Als je het adres van je ouders geeft, dan kan ik je rijke vader bezoeken. Hij zal vast veel poen betalen om zijn dochter vrij te laten. Denk je niet?’

22


‘Werken,’ herhaal ik met een strak gezicht. ‘Zoals je zelf wilt.’ De heks staat op en slaat de deur naar de werkruimte met een klap achter zich toe. Haar stem klinkt als een snerpende bel boven de machines. ‘Jij bent echt gek,’ snerpt June. ‘Gek ben ik misschien. Maar ik laat je niet alleen. We moeten hier samen uit geraken.’ ‘Hoe dan?’ ‘Vertrouw je me?’ June knikt.

23


Het slot Na een poos komt er een man binnen. Hij heeft een mes in zijn hand en kijkt ons streng aan. ‘Geen grapjes, begrepen? Niemand geraakt hier zonder een sleutel buiten. Ontsnappen is het domste wat je kan doen.’ Terwijl hij de touwen aan onze voeten losmaakt, kijk ik naar June. June kijkt naar mij. We denken hetzelfde. ‘Komaan, rechtstaan,’ beveelt hij. Ietwat onzeker herhaalt hij het zinnetje opnieuw: ‘Denk maar niet dat jullie voorbij het hek geraken zonder sleutel.’ ‘Is dat zo?’ vraag ik. De man schrikt. ‘Grapje,’ lach ik luid. Het blinkende lemmet7 gaat tussen mijn polsen. Met een krassend geluid snijdt hij het touw door. ‘Als ik u was, zou ik mijn vriendin in de gaten houden. Kijk naar mijn jurk. Ik ben niet gevaarlijk. Mijn vader koopt me vrij. Zij daarentegen. Zij is gevaarlijk. Je zult wel zien.’ De man knikt. Hij zet een stap achteruit. Zijn wijsvinger zwaait de lucht in. ‘Ik verwittig je!’ June speelt het spel mee. ‘Waarvoor verwittig je mij?’ ‘Als je iets doet, dan, dan, weet ik je wonen …’ Zijn twee ogen blijven op haar gericht. Zo onopvallend mogelijk neem ik het schrift van het bureau. Ik omklem het met mijn beide handen. June zet een stap opzij. Hij volgt haar beweging. Het moment om toe te slaan. Ik zwaai het schrift in de lucht en verkoop hem een mep. Het mes valt uit zijn handen op de grond.

24


June en ik twijfelen niet. We springen om de man en vluchten weg. Er is niemand te zien. Hopelijk heeft die stinkerd het slot nog niet gemaakt. Met al mijn kracht ga ik aan de deurkruk hangen. Het hek zwaait open. Rennen, denk ik. Ren zo ver je kan. Ren zo snel je kan. Rennen. Ren naar huis. Op het drukke plein mengen June en ik ons tussen kopers en verkopers. Zodra er iemand naar ons komt, draaien we de andere kant uit. ‘Volg me,’ zegt June. Achter een kraampje rusten we uit. ‘Kom hier,’ zeg ik terwijl ik June in mijn armen neem. ‘Het is misschien gemakkelijker als je het touw aan mijn polsen losmaakt.’ Er rolt een traan uit mijn ooghoek. ‘Wat is de kortste weg naar het station?’ June lacht. ‘Genoeg van het werken, dan?’ Ik knik. ‘Zie je die twee scheve huizen?’ Ik zie de twee huizen en ik zie ook wat er achter die twee huizen ligt. June drukt een zoen op mijn wang. ‘Doe je Elisabeth de groeten?’ vraag ik. ‘Enkel als je me belooft dat je nooit meer zulke stomme plannen in het hoofd haalt!’ ‘Ik beloof het.’ We nemen elkaar nog een tweede keer vast en gaan elk een andere richting uit.

25


26


Naar huis Er zijn geen andere plannen die ik bedenk. Geen smoesjes die ik verzin. Naar huis wil ik. De trein kondigt met veel kabaal zijn komst aan. Zwavelgeur bijt in mijn neus. Roet vliegt in dunne snippers door de hal. De stoom maakt de mist in mijn hoofd alleen maar dikker. Er is niemand die me vraagt waar mijn vader is. Er is geen man die kaartjes controleert. Ik stap de trein in. De vrouw die tegenover me zit kijkt naar de blauwe arm die op mijn schoot rust. Ze legt haar fijne hand op haar mond. Daarna neemt ze uit haar tas een zakdoek en dept ze het onzichtbare zweet van haar hoofd. Hoe zou het met June zijn? En met Elisabeth? Wat als June niet thuis geraakt? Zou Elisabeth wakker zijn? Zou ze alleen op zoek gaan naar haar zus? Zo’n klein meisje. Als ze dan zo’n stinkerd tegen het lijf loopt … Ik mag er niet aan denken. Wat als we niet konden ontsnappen? Had ik dan het adres van vader doorgegeven? Zou hij me vrijkopen? Zou hij ook voor June betalen? Wat zou moeder hiervan denken? Moeder. Was moeder hier geweest, dan hoefden we niet naar Nieuw-Zeeland. Of misschien wel. Ze vond het altijd geweldig wat vader deed. Ze vond zijn schilderijen knap. Dat weet ik. Ze zou vader vast gesteund hebben. Ze zou me waarschijnlijk zeggen dat het allemaal niet zo erg is. Dat we er het beste van moeten maken. Dat we avonturen zouden beleven. Wat heb ik toch gedaan?

27


Ik leg mijn hoofd tegen het raam en sluit mijn ogen. De cadans8 van de trein maakt mij rustig. ‘Juffrouw Kate! Juffrouw Kate! Uw vader! Uw vader is doodongerust! Waar was je?’ Peter rent als een halve gare door het station. ‘Wat is er gebeurd? Kate! Spreek tegen mij!’ Peter legt zijn handen op mijn schouders. Een koude rilling loopt over mijn rug wanneer ik terugdenk aan die stinkerd. Peter probeert me wakker te schudden uit een nare droom. Het lukt hem niet. Het is geen droom. Zijn vingertoppen glijden over mijn armen. Ik durf hem niet in de ogen te kijken. ‘Kom, ik breng je naar huis.’ ‘Mijn God,’ prevelt de meid. Ze maakt een kruisteken. ‘Vader?’ vraag ik. ‘Vader zoekt u. Overal. Wat is er gebeurd? Hebben ze je iets aangedaan? Zeg dat het niet waar is. Juffrouw Kate?’ De vragen van de meid schieten me voorbij. Ik wil niet praten. ‘Kan u een bad voor juffrouw Kate klaarmaken?’ vraagt Peter. ‘Het is geen goed idee dat meneer juffrouw Kate in deze toestand ziet.’ De meid knikt. ‘Goed idee. Ik doe het onmiddellijk.’ Over welke toestand zou Peter het hebben? Ik kijk naar mijn jurk. De strikjes zijn losgerukt. Spatten modder en bloed lopen kriskras door elkaar. Mijn handen zijn zwart. Mijn arm is blauw. Ik ben zo moe.

28


Meer nog dan de donderpreek en de snauwende politieman, ben ik bang voor de blik die in mijn vaders ogen te lezen staat. De gebroken aders kleuren zijn ogen rood. We zitten een hele poos naast elkaar zonder een woord te zeggen. ‘Sorry, vader.’ ‘Doe mij dit nooit meer aan. Ik weet dat ik je moeder niet kan vervangen, Kate. Ze heeft een grote leegte nagelaten. In jouw en in mijn hart. Ik wil altijd het beste voor jou, Kate. Ik dacht dat ik het goed deed. Vader zijn. Maar nu. Nu doe je mij twijfelen. Ben ik geen goede vader, Kate?’ Mijn gebogen hoofd gaat traag van links naar rechts. Tuurlijk is hij een goede vader. Soms een beetje eigenwijs, dat wel. Maar slecht? Dat niet. Ik denk aan moeder. En wat zij zou doen. ‘Moeder zou ook willen dat u ging schilderen in Nieuw-Zeeland, vader. Ze heeft uw kunstwerken altijd fantastisch gevonden, vader. U maakte haar blij.’ Het brokje in vaders keel schuift omhoog en glijdt traag terug. Hij legt zijn arm om me heen en trekt me dicht tegen zich aan. Ik voel mijn gedachten wegzakken in een diepe slaap.

29


4 oktober 1885, Hampstead, Engeland

Jurk ‘Komt u me dadelijk helpen met lakens opvouwen, juffrouw Kate?’ Ik knik. ‘Door een hele dag voor het raam te zitten, zullen vader en Peter niet sneller terug zijn.’ Op mijn uitdrukkelijke vraag zijn vader en Peter deze ochtend naar Londen vertrokken. Ze gaan op zoek naar June en Elisabeth. Hoewel ik de oren van hun hoofd gezeurd heb, mocht ik niet mee. Londen is te gevaarlijk, opperde vader. Ook Peter koos vaders kant. Ik heb hen zo goed mogelijk uitgelegd waar de straat is waar ze wonen. Of ze die straat gaan vinden, is me een raadsel. Met enige tegenzin ga ik naar de meid die onhandig met de lakens wappert. ‘Ik dacht het volgende, juffrouw Kate. We zouden uw kleerkast kunnen schoonmaken. Dan kunnen de afgedankte spullen naar de meisjes … Wat denkt u?’ Een glimlach vormt een grote krul om mijn mond. Dat is geen goed idee, dat is een geweldig idee. ‘Nu?’ vraag ik. ‘Als de lakens opgevouwen zijn,’ knipoogt ze.

30


31


Op één jurk na is de kleerkast volledig leeg. De meid laat me alles passen. Sommige jurken passen over één been, andere zitten vol gaten en nog andere zijn van de tijd dat ik nog een baby was. ‘En die?’ Ik wijs naar de jurk die nog aan de hanger hangt. ‘Dat is de trouwjurk van uw moeder. Ze wou graag dat u hem kreeg. Wat denk je, laten we hem in de kast hangen tot u terug bent van Nieuw-Zeeland?’ Ik knik. ‘Kate?’ klinkt vaders stem onderaan de trap. Met twee treden tegelijkertijd stuif ik naar beneden. ‘En? Was June ongedeerd? Hebben jullie haar gevonden? Hoe was het met Elisabeth? Hebben jullie de pot jam afgegeven? En het brood? Vertel alles, vader!’ ‘Rustig, rustig. We hebben de meisjes gevonden. Het duurde een hele poos voor ze de deur voor ons wilden openen. Maar ze stellen het goed.’ Op dat ene zinnetje hoopte ik al een hele dag. Ze stellen het goed. Gelukkig.

32


15 november 1885, Hampstead, Engeland

Afscheid Steenkoolzwart is de kleur die je ziet wanneer je ogen dicht zijn. Ik slaap. Denk ik. Wat is dat geluid toch? Het klinkt als het tikken van een lepeltje tegen een kop. Er worden geen kopjes thee geschonken ‘s nachts. Het getik houdt niet op. Ben ik gek aan het worden? Mijn oren trekken mijn hersenen en bovenlichaam recht. Ik schuif het raam open en zie Peter staan. ‘Trek een mantel aan, juffrouw Kate. We gaan weg.’ ‘Weg? Sorry, maar ik heb geen zin om …’ ‘Ik leg het u dadelijk uit, kom!’ Slaapdronken wurm ik me in mijn kleren en sluip de trap af. Onderaan struikel ik bijna over een verdwaalde kist. ‘Wat is het plan?’ geeuw ik. ‘Ik wil u iets belangrijks laten zien voor uw vertrek overmorgen. Ik beloof u dat we op tijd terug zijn voor het ontbijt.’ De lucht lijkt koffie met een wolkje melk. Peter neemt aarzelend mijn hand. Het voelt vertrouwd aan. We gaan langs de schuur, door het veld de heuvel op en dan het bos in. Het bewegen van bomen, gekraak van takken, gekras en gekrijs maken me nerveus. Het pad is smal. Net nu loopt Peter voor me uit en heb ik geen hand om in te knijpen. ‘Peter?’ ‘Kom dan!’ Zijn stem klinkt ver. ‘Ik zie je niet.’

33


‘Doe beter je best.’ Verderop is een lichtgevende plek. Waar zit hij nu? Hoe maakt hij licht in het bos? Dan wordt het duidelijk: tientallen vuurvliegjes kleven tegen de bomen. ‘Altijd belangrijk om de natuur te gebruiken wanneer u het noorden kwijt bent.’ Plots staat Peter dicht achter me. Ik voel de haartjes in mijn nek bewegen wanneer hij spreekt. ‘Is dat de ultieme overlevingstechniek? Vuurvliegjes volgen?’ ‘Ja, en wanneer u honger hebt, moet u ze opeten, natuurlijk.’ ‘Peter!’ Hij legt zijn handen om mijn middel. Het voelt goed. Ik leg mijn hoofd op zijn borst. ‘Ik zal je missen, juffrouw Kate.’ Hij wrijft zacht door mijn haren. Kon ik dit moment maar in mijn koffer steken. ‘Hampstead moet nog afscheid nemen van u! Kom.’ Samen gaan we verder de heuvel op. De lucht wordt lichter. Alsof kleine engeltjes meer en meer melk bij de koffie gieten. Boven trekt Peter zijn jas uit. Als een echte heer laat hij me erop plaatsnemen. ‘Na u, juffrouw Kate.’ De zon doorprikt enkele waterige wolken en schuift langzaam boven Hampstead. Vogels rekken zich uit, eekhoorns bereiden hun ontbijt. De ochtend wordt op gang getrokken. Het is stil in mijn hoofd. Overmorgen vertrek ik met vader naar Nieuw-Zeeland. Peter drukt een zoen op mijn wang. Eindelijk.

34


16 november 1885, Hampstead, Engeland

Zullen we? Het zakhorloge opgeblonken, de fluwelen zwarte strik geknoopt en de hoge hoed onder de arm. Vader ziet er prachtig uit. Enkel het voorlaatste knoopje van het witte hemd knelt. Hij heeft zijn huwelijkskostuum aangetrokken, speciaal voor moeder. Ik heb voor bloemen gezorgd. Het mooiste boeket dat ik vinden kon. Alles lijkt anders vandaag: de weg is langer, de heuvel steiler, de koetsen luider, de toegangspoort hoger. Het is altijd druk op het kerkhof van Highgate. Ook vandaag.

35


Vier rouwkoetsen en twee families wachten op de oprijlaan. Er is een afscheidsdienst bezig in de kapel. Een koude rilling bekruipt me wanneer ik terugdenk aan de begrafenis van moeder. Het was een dag die eindeloos lang duurde, net als vandaag. We lopen dezelfde weg als toen, langs pilarenhoge zerken die ons uitwuiven. Het kerkhof is een schilderspalet. Het gaat van bladmoesgroen tot kiezelgrijs. Het is een miniatuurstad op het platteland. Tuinmannen onderhouden de hectaren groene begraafplaats, harken mensen bij elkaar en luisteren weemoedig naar het gefluister van de wind. Dames met stille jurken, heren met kille hoeden en kinderen met strakke handen begroeten elkaar. Ze praten, bidden of schuilen in elkaars armen. Vader haakt mijn arm in de mijne. ‘Weet je waarom ik absoluut wou dat je moeder hier begraven werd?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Het is de mooiste thuis die ik haar kon geven. Ze ligt begraven in het groen met uitzicht over de stad. Ik ben ervan overtuigd dat er binnen tweehonderd jaar nog steeds mensen voor dit juweel zullen zorgen. Dat stemt me gerust, Kate.’ Met een zucht die achter zijn zinnen schuift, staan we voor het graf van moeder. Ik leg het tuiltje bloemen neer. We kijken naar de engel die de wolken telt en prevelen enkele gebeden. ‘Je bent altijd dicht bij ons, lieve schat.’ Vaders stem klinkt als gebroken glas.

36


37


Ik leg mijn hoofd tegen hem aan. Tranen druppelen in mijn hals en op mijn wang. Vader wrikt iets uit zijn zak. Een zilveren lepel. Ik kijk hem vragend aan. De naad van zijn jaszak scheurt een klein stukje open wanneer hij er nog iets groter wil uithalen. Vader vloekt, verontschuldigt zich bij God en tovert daarna een pot jam tevoorschijn. Hij schroeft de dop los, neemt een schep rood suikergoed, smeert wat tegen mijn neus en stopt vervolgens alles in mijn mond. Er verschijnt een waterlach op vaders gezicht. We eten tot onze buik pijn doet en we echt geen hap meer binnenkrijgen. Ik lach, vader vertelt een mop. We nemen elkaar vast. Ik leg het lepeltje neer op mama’s graf. Vader zet de pot jam er zorgvuldig naast. ‘Zullen we?’

38


39


Woorduitleg 1 riek = werktuig dat bestaat uit een vork met ijzeren tanden 2 spijlen = verticale staven van een hek, traliewerk … 3 verfomfaaid = slordig of verkreukeld 4 gespuis = ongure, slechte mensen of dieren 5 penny = Engelse munt 6 bits = onaardig klinkend 7 lemmet = het snijdende, metalen deel van een mes of steekwapen 8 cadans = ritmische beweging

40



Engeland, 1 oktober 1885 Verhuizen naar Nieuw-Zeeland. Een nieuw land, nieuwe mensen, nieuwe gewoonten. Nee. Ik blijf hier in Engeland. Ik blijf bij Peter, de staljongen met rode krullen. En ik blijf bij moeder. Mijn besluit staat vast. Ik ga niet mee.

Dit boekje maakt deel uit van de Verrekijkerbieb 6. ISBN 978 90 486 2537 6 Bestelnummer 60 1021 597 KB D/2016/0147/106 NUR 191 Illustraties: Vero Beauprez Verantwoordelijke uitgever die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 © Copyright die Keure, Brugge

9 789048 625376

Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.