ucatieve uitgaven
BIEB
Cuba op de fiets Bea De Koster
Kijker educatieve uitgaven
Verrekijker 6
3
Cuba op de fiets
1
Zaterdag 29 juni Dag Ella en Emiel, Straks vertrekken we naar Cuba. En ik voel het, dit wordt een heel bijzondere reis. Omdat we gaan fietsen, daar kijk ik heel erg naar uit. En omdat Cuba een bijzonder land is. Het is een eiland, en dan nog eens een communistisch land. Dat betekent dat alles van iedereen is. Je hebt geen eigen huis, want je huis is van de staat. En je mag er altijd blijven wonen. Een boer heeft ook geen eigen land. Dat land is van de staat, en als de oogst binnen is, krijgt hij daar geld voor. Ook als de oogst maar mager is, omdat het bijvoorbeeld veel te veel, of veel te weinig heeft geregend. Als je geen boer bent, krijg je een baan van de staat, en iedereen verdient evenveel. Of je nu dokter bent of timmerman, het maakt niet uit. Dat klinkt erg mooi, maar ik heb me altijd afgevraagd waarom Fidel Castro nog altijd president is. Die man is al zo oud! Dan weet je toch dat het genoeg is geweest. Is hij dan zo bang dat mensen misschien niet meer voor het communisme zullen kiezen als ze de kans krijgen? Ik ben benieuwd of de Cubanen erover willen praten, en wat ze nu zelf vinden van het systeem. Intussen is opa onze fietsen aan het verpakken in karton. Het stuur moet gedraaid worden. Het voorwiel moet eruit. De lucht moet uit de banden. Gelukkig doet hij dat uitstekend, ik hoef alleen maar toe te kijken. En ik zeg af en toe: ‘Wat doe jij dat goed, zeg.’ Zelf heb ik ook wel iets bijzonders geregeld. Laura, een vriendin van mij, heeft een poosje in Cuba gewoond en we mogen bij haar beste vriendin logeren.
2
Ze heet Nalda, en ze woont in een dorpje, Carlos Rojas. De nicht van Nalda woont in Havana. Dat is de hoofdstad van Cuba. En daar kunnen we ook naartoe. Het lijkt me heel erg fijn om te zien hoe het bij gewone mensen thuis is. Zo, ik denk dat we er klaar voor zijn. Ik weet dat je niet vaak op het internet kunt in Cuba, dus jullie zullen een maand lang bijna niks van ons horen. Maar ik hou een dagboek bij, dus dat kunnen jullie later lezen. Tot over een maandje! Liefs, Oma (en opa)
3
Maandag 1 juli – Havana Op de luchthaven van Havana stond Ronaldo ons op te wachten met een vriend. Die vriend heeft een busje waar onze fietsen in konden. Terwijl we naar de stad reden, waaiden warme rookwalmen door de open raampjes naar binnen. Opa keek zijn ogen uit. Zo veel oude auto’s! Ze rochelen en reutelen en stinken als de pest, maar ze rijden. Ronaldo heeft een casa particular in het centrum van Havana. Dat is een pension waar je kunt overnachten en ontbijten. Zijn vrouw heet Alina. Ze heeft een forse stoppelbaard die prikt bij het zoenen. Omdat we zo laat aankwamen, hadden we via mail gevraagd of we ook een avondmaal konden krijgen. Het was heel erg lekker. Kip met veel groenten erbij, en ananas als dessert. Er staat een groot aquarium in de keuken, met een altaartje van de madonna erboven. En een sliert kerstlichtjes. Vroeger was dit één groot huis met een smal binnenplein. Nu woont op iedere verdieping een andere familie. Op het terras rondom het binnenplein komen nog een paar deuren van andere gastenkamers uit. Onze kamer is vrij ruim, met een kleine badkamer erbij. Als je warm water wil, moet je aan een knop in de muur draaien. Die knop hangt los en de elektriciteitsdraden liggen bloot. Dat vind ik niet zo’n prettige gedachte. En naast het toilet staat een mandje om het gebruikte papier in te gooien. Dat kan niet door de afvoerbuizen. Ik zie het al, we zullen eraan moeten wennen dat heel wat dingen niet zijn zoals bij ons thuis.
4
Dinsdag 2 juli – Havana Alina was heel blij met het speciale plakband waar ze in de mail om had gevraagd. Dat kun je hier niet krijgen, en ze had het nodig voor het opblaasbare zwembadje dat ze af en toe vullen als de kleinkinderen komen. Het is al een poosje lek. Bij dit warme weer kan ik me voorstellen dat de kleinkinderen al een potje gezeurd hebben om in dat badje te mogen. Opa monteerde de fietsen terwijl iedereen erop stond te kijken. Ronaldo vroeg wel tien keer of we niet nog een nachtje wilden blijven. Hij snapte niet dat we meteen weg wilden zonder Havana te zien. En dat doen we ook niet. We gaan logeren bij Seleste, de nicht van Nalda die een eindje verderop woont. Maar dat mogen we niet hardop zeggen. Toeristen mogen in Cuba alleen logeren in hotels of bij mensen die een pension hebben. Met een vergunning. Het adres moet je op een papiertje schrijven als je het land binnenkomt. Seleste woont met haar vader in een hoekhuis aan een drukke straat. Nalda, de beste vriendin van Laura, stond ons al op te wachten op het terras van de eerste verdieping. Omar, de vader van Seleste, maakte de deur voor ons open. Ik begreep geen woord van wat hij zei, precies zoals Laura had voorspeld. Hij braakt een stroom klinkers en medeklinkers uit alsof het hete aardappelen zijn die hij zo snel mogelijk moet zien door te slikken. Maar hij is supervriendelijk en charmant.
5
Opa parkeerde onze fietsen rechtop in het piepkleine halletje. Soms denk ik dat opa kan toveren. Echt waar. En toen moesten we een smalle trap op met vreemde zigzaghoeken. Voorbij een lage balk waar je zo tegenaan kunt knallen als je niet oplet. Seleste was nog bezig met een klant. Ze doet nagelverzorging en beschildert valse nagels met eigen fantasietjes. Nalda bracht stukken guave. Dat zijn roze vruchten met heel veel kleine pitjes. En ze had voor ons gekookt. We mogen in de kamer van Seleste logeren zo vaak als we daar zin in hebben. Langs alweer een zigzagtrapje in de woonkamer kom je een halve verdieping hoger bij nog een kamer. Daar slaapt Seleste, en ook Nalda nu wij er zijn. En we mogen terugkomen telkens als we in Havana zijn. Cuba heeft een beetje de vorm van een banaan. We hebben beslist dat we eerst naar het westen fietsen, tot Viñales. Dan komen we met de bus terug naar Havana, en daarna fietsen we naar het oosten. Aan het eind komen we weer naar Havana voor we terug naar huis vliegen. Wat een mooi aanbod van Seleste! Gelukkig hebben we wat cadeautjes mee van Laura en van onszelf, om uit te delen. Na de middag wilde Nalda ons gidsen door Havana. We begonnen met de Malecón. Dat is de kade langs de baai waar mensen komen wandelen. Jongens zwemmen in zee, of hengelen vanaf de betonblokken die dienst doen als golfbreker. Aan de overkant van de straat staan de huizen van de Amerikaanse kolonisten van vroeger. Helaas zijn ze heel erg vervallen. Toen Fidel Castro en zijn communisten de macht overnamen in 1959 sloegen de vreemdelingen, en ook veel rijke Cubanen, op de vlucht. Later werden de huizen verdeeld onder het volk.
6
Verschillende families gingen in één huis wonen. Maar ze hadden geen geld om het goed te onderhouden. Wat stuk was, werd niet hersteld. Bij sommige huizen zijn er grote brokken van de zijmuur naar beneden getuimeld zodat je naar binnen kunt kijken. Je kunt het wasgoed zien hangen. Gevaarlijk vind ik dat. En het moeten echt prachtige huizen zijn geweest. Sommige huizen worden nu toch gerestaureerd door de staat. De gevels worden in felle zuurstokkleuren geschilderd. Heel fris en vrolijk. Als zo’n huis weer in orde is, wordt het verkocht aan bedrijven die er beneden kantoren in maken, en boven mag het personeel wonen. Nalda vertelde honderduit. Vooral over het communistisch systeem dat niet deugt. Want je mag nog zo je best doen, je kunt niet zelf een andere baan nemen. De staat regelt alles voor je. Haar man, Nestor, moet over een poosje voor twee jaar naar Venezuela. Daar moet hij kinderen gaan trainen, want hij is sportleraar. Ja, hij zou kunnen weigeren, maar dan zit er nooit meer iets anders voor hem in. Nalda werkt in een laboratorium waar ze kijken hoe ze de suikerrietteelt nog beter kunnen maken. Samen met Nestor verdient ze net niet genoeg om in een eigen huis te gaan wonen. Dus woont zij in de week met hun dochtertje in Carlos Rojas bij haar moeder en haar zus. In het weekend gaan ze naar Nestor die in een stadje verderop woont bij zijn moeder. Nalda is duidelijk niet tevreden met het communisme. Ik hoefde er niet eens naar te vragen, het kwam er allemaal in één gulp uit. We waren inmiddels bij het oude fort gekomen aan de haven. Daar loopt een brede laan met bomen naar het centrum van de stad. En toen gebeurde er iets vreemds. Een politieagent hield Nalda tegen.
7
Ze moest haar identiteitskaart laten zien. De agent hield zijn walkietalkie bij zijn oor. Daar kwam heel wat geruis en af en toe een krakende stem uit. Maar verder deed hij niets. We stonden daar te wachten op ik weet niet wat. Ik zei: ‘Nalda, wat is het probleem?’ ‘Er is helemaal geen probleem. Meneer de agent wil mijn identiteit controleren. Misschien denkt hij dat ik jullie lastigval.’ ‘Maar dat is toch niet zo? We lopen gewoon door de stad.’ Toen zei Nalda tegen de agent: ‘Compañero.’ De mensen noemen elkaar hier altijd makker, of kameraad, om elkaar te laten merken dat ze samen burgers zijn van dit land. ‘Compañero, kunt u deze mensen uitleggen wat de bedoeling is?’ De agent keek verveeld langs ons heen, met die walkietalkie nog altijd bij zijn oor. En toen liep hij ineens naar een ander meisje. Hij vroeg ook naar haar papieren. Het meisje rolde met haar ogen en gaf hem haar identiteitskaart. Nu stonden we al met zijn vieren in een kringetje rond de politieagent. ‘Compañero,’ zei Nalda nog een keer, ‘ik weet echt niet hoe ik deze mensen moet uitleggen wat er hier aan de hand is.’ ‘U moet weten,’ zei de agent afgemeten, ‘dat hier veel jineteros rondlopen die vreemdelingen aan de haak willen slaan.’ Jineteros, daar had ik inderdaad over gelezen. Het is Spaans voor ruiter, maar in Cuba is het de naam voor iemand die klanten lokt voor een pension of een restaurant.
8
We gingen die agent natuurlijk niet aan zijn neus hangen dat we bij de nicht van Nalda logeerden. En al helemaal niet dat Nalda net had verteld wat er allemaal mis was met het communisme in Cuba. Gelukkig kwam er schot in de zaak. De agent drukte eindelijk het knopje van zijn walkietalkie in en gaf de nummers van Nalda en het meisje door. Daarna kregen ze elk hun identiteitskaart terug. En wij konden eindelijk doorlopen.
9
Woensdag 3 juli – Havana We werden wakker van de trams die het hele huis lieten daveren. Seleste en Nalda sneden fruit aan stukken op het kleine betegelde aanrecht naast de luchtkoker die door het hele gebouw loopt. Hele kolonies petieterige miertjes liepen onverstoorbaar af en aan door het kleverige sap. Toen ik vannacht naar het toilet was gegaan, had ik een reusachtige kever met glanzende, bruine dekschilden laten schrikken. Of hij mij. Vanmorgen zag ik hem niet, maar ik vermoedde dat hij zich schuilhield in een of andere hoek. Tijdens het ontbijt viel de elektriciteit uit. Seleste belde haar klanten om te zeggen dat ze niet kon werken. Ze gebruikt een elektrisch toestel om de nagels te schuren en te polijsten. Wij gingen de straat op. Opa vergaapte zich weer aan de oude auto’s uit de tijd toen wij nog maar net geboren waren. Ik genoot van de gezellige drukte van al die mensen op straat. Mensen die boodschappen deden op de kleine marktjes. Er lagen vruchten en groenten in alle kleuren opgestapeld. En het vlees wordt versneden waar je bij staat. Hier en daar zag ik ook staatswinkels waar zakken met rijst en maïs te koop lagen. En grote kartonnen vol eieren. Veel etenswaren in blik ook. Nu ja, te koop, dat klopt niet helemaal. De Cubanen krijgen iedere maand rantsoenbonnen die ze in de staatswinkel kunnen ruilen voor voedsel. Die bonnen krijgen ze bovenop hun loon. Voor kinderen krijg je extra. Het Museum voor Schone Kunsten was groter dan we verwacht hadden. Er hingen veel schilderijen van Spaanse kunstenaars. Logisch. De Spanjaarden hebben Cuba eeuwenlang bestuurd. Ze zijn rijk geworden van de suikerteelt. En ze hebben hun taal hier achtergelaten samen met heel veel nakomelingen.
10
Jammer dat er maar weinig licht was in de uitstalkasten. Er waren ook heel veel bordjes op hun buik gevallen zodat je de uitleg niet kon lezen. Ik had wel willen weten waar die beschilderde Egyptische sarcofagen vandaan kwamen. ‘Dit is het moment om een romantische douche op zijn Cubaans te nemen,’ zei Seleste toen we terugkwamen. We waren warm en plakkerig van het lopen en van de hitte, maar er was nog altijd geen elektriciteit. Ze pakte een grote kom met een aangekoekte kalklaag van wel een centimeter dik. Daarin maakte ze water warm op het gasvuur en toen stuurde ze ons met een kaars en een grote teil naar de badkamer. We zetten de teil in de douchebak waarin we koud water lieten lopen met de doucheslang waar geen sproeikop meer aan zat. En daar deden we het warme water bij. Als kleine kinderen schepten we het water over ons heen met een plastic kommetje, en we zeepten elkaar in en spoelden het sop weer weg. Heerlijk! Daarna trakteerden we de dames op een etentje. Omar ging niet mee. Hij had zijn radiootje op batterijen op zijn hardst gezet en danste de salsa in de woonkamer. Seleste en Nalda wilden graag Chinees. Tot onze verrassing was er geen Chinees te bekennen in restaurant Ma Feng, maar het eten was wel erg lekker.
11
Donderdag 4 juli – Havana – La Boca 47 km Omdat we na een weekje alweer terug zouden komen naar Havana, lieten we onze grote rugzak bij Seleste achter. Wat we nodig hadden, propten we in de kleine rugzak die we ook als fietstas konden gebruiken. Een paar dunne weekendtassen maakten we vast op de bagagedragers. Daar had ik thuis een poosje over zitten nadenken, hoe we dat goed konden aanpakken. Seleste en Nalda waren ook een beetje zenuwachtig toen we vanmorgen vertrokken met onze fietshelmen en onze handschoentjes. Ik heb zelfs een wit hemd met lange mouwen gekocht om geen last te hebben van de zon. We reden recht de stad uit. Het ging allemaal prima. Opa had alles goed voorbereid. Het verkeer was druk tot we zo’n vijftien kilometer buiten de stad waren. Daarna liep de weg parallel met de zee. Alleen was het water nog zo ver weg dat we het niet konden zien. Het land was vlak en groen, met volop wuivende palmbomen. In het kuststadje La Boca vonden we na wat vragen aan de een en de ander een pension. De enige kamer die ze hadden, was gelukkig vrij. Terwijl we ons installeerden, stak ineens een gedruis op. Ik wist niet hoe snel ik weg kon komen, want ik dacht dat er een vliegtuig neerstortte. Maar het gedruis bleef duren en er gebeurde niets. Julio, de eigenaar van het pension, kwam ons met gebaren geruststellen. Hij trok ons mee naar de hoek van het huis. Vlakbij zagen we een fabriek met een wirwar van buizen en leidingen. Uit de rood-wit gestreepte schoorsteen ontsnapte een witte wolk stoom.
12
Het gedruis hield zo’n twintig minuten aan, en toen werd het weldadig stil. De druk was van de ketel! Oef. Dat doen ze één keer in de maand, zei Julio. We gingen op het terras voor het huis zitten en keken naar een jong geitje dat zielig liep te blaten tot haar moeder haar terugvond. Een vrachtwagen vol met aardappelen kwam een eindje verderop met sissende remmen tot stilstand. Ineens kwamen er van overal mensen met tassen en zakken om de aardappelen in te stoppen. Fabrieksarbeiders in blauwe overall liepen af en aan. En regelmatig kwamen er kinderen langs met lege plastic flesjes die ze bij Julio lieten vullen. ‘Shampoo,’ zei hij, toen we vroegen wat het was. ‘We maken hem zelf. Mijn vrouw en ik hebben allebei rechten gestudeerd. Maar daar kunnen we de kost niet mee verdienen.’ Vanavond hebben we kreeft gegeten met schijfjes gefrituurde banaan. Terwijl we ervan zaten te genieten, brak er een hevig onweer los met donder en bliksem. Het regende zo hard dat het terras helemaal onder water stond. Er waaide een koele bries door de open deuren en ramen naar binnen. Julio trok de stekker van de televisie uit en een poosje later viel het licht uit. Bij kaarslicht hadden we een lang gesprek met hem en zijn vrouw. In het Engels. Handig, want dan hoefde ik niet te vertalen voor opa. Het ging over Cuba. Natuurlijk ging het over Cuba. Ik had gedacht dat de mensen geen kritiek op hun eigen land zouden geven, maar dat doen ze nu net voortdurend. Het feit dat iedereen in Cuba naar school kan, is schitterend, en je weet zeker dat je een baan hebt als je volwassen bent. Je hoeft niet jaloers te zijn op elkaar. Maar het blijft wel voor iedereen even moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. En op den duur baal je daarvan.
13
Julio had het een paar keer over ‘de man met de baard’ die alle nieuwe ideeën tegenhoudt. Daarmee bedoelde hij natuurlijk Fidel Castro, maar hij sprak de naam niet hardop uit.
Vrijdag 5 juli – La Boca – Villa Duque – uitstap naar Las Terrazas en San Juan de los Baños 57 km In Villa Duque is alles wat op tafel komt van het huis. We hebben intussen de hele boerderij geïnspecteerd, en het klopt. Morgen worden we vast wakker gekraaid door een stel hanen. Het varken krijst niet meer, nu het te eten heeft gekregen. Het moestuintje staat mooi groen, met uitlopers van courgetteplanten die een autowrak overwoekeren. Er is een bananenplantage, een ananasplantage en zelfs een koffieplantage die we vanaf het terras kunnen zien. Na ons uitstapje naar Las Terrazas heb ik de was binnengehaald omdat er wat spetters uit de lucht vielen. In de boerderij aan de overkant hoorde ik een man ‘water! water!’ roepen, maar het heeft niet geholpen, want de regenwolken zijn overgedreven.
14
Las Terrazas was vroeger (nu ja, in de tijd van de Spanjaarden) een streek waar alleen koffieplanten groeiden. Er stond geen boom meer overeind. Maar in 1968 begonnen de communisten met een project voor herbebossing. Er kwam zelfs een dorp met een meertje en een hotel waar toeristen konden logeren. Er woonden ook kunstenaars in het dorp en er werd biologisch getuinierd toen ze daar bij ons nog lang niet aan toe waren. We zijn gaan eten in het vegetarisch restaurantje dat nog altijd bestaat. Alleen hadden we na het eten twee problemen. Ik had een lekke band, en opa was zijn fietssleuteltje kwijt. Die lekke band had opa vrij snel geregeld. We kregen een emmer water van een man die daar woonde. Na afloop wilde opa de emmer leeggieten in de struiken. Maar de man nam de emmer over en gooide hem over een hond die op zijn terrasje lag te suffen. Intussen liep ik al een poosje te zoeken naar dat sleuteltje. Het lag niet op het tafeltje waar we hadden gegeten en ook niet buiten op het terras waar we eerst hadden gezeten. Opa ging zelfs kijken in de struiken onder het terras. We werden er wanhopig van, dus begon de zoektocht opnieuw. Opa kroop zelfs weer de struiken in. Met bril, deze keer. En ja hoor, daar lag het sleuteltje. Oef, we konden naar de rivier waar je heerlijk kon zwemmen tussen de watervalletjes. Opa vond een plek waar hij zich helemaal onder een waterval kon verstoppen, en ik trakteerde mezelf op een geweldige schoudermassage. Op de terugweg naar ons logeeradresje fietsten we over de heuvels alsof we een pepmiddel hadden gekregen. Dit is Cuba!
15
Zaterdag 6 juli – Las Terrazas – San Diego de los Baños – 72 km Gisteren hebben we al een paar kilometer op de snelweg gefietst. Dat was een heel aparte ervaring, want af en toe hadden we die snelweg voor ons alleen. Mét alle borden die de lof zingen van de revolutie. ‘Niets is belangrijker dan vechten voor de veroveringen van de Revolutie.’ Niet gelogen. Zo staat het er. In letters van een meter hoog. Ik heb er een foto van genomen. En nog eentje: ‘Het vaderland of de dood. We zullen overwinnen.’ Daarmee bedoelen ze dat andere landen, en dan vooral Amerika, het communisme ten val willen brengen. En dat mogen de Cubanen natuurlijk niet laten gebeuren.
16
Omdat we toch ook wat van het platteland wilden zien, reden we gisteren een stuk langs de ‘oude’ weg naar Las Terrazas. Ook daar vind je overal revolutionaire slogans en soms portretten van vrijheidsstrijders zoals Che Guevara en Fidel Castro. Op huizen en afrasteringen, op schuurtjes en brandstoftanks, je kunt het zo gek niet bedenken. Een minpuntje was dat de oude weg af en toe geplaveid lag met van die zware, hobbelige keien. Ik ben een paar keer hard in een dwarse ribbel terechtgekomen. En we zijn bijna tegen een tros koeien aan geknald. Een hond liep me op een bepaald moment grommend achterna, maar toen opa zijn boze stem opzette, droop hij gelukkig af. Een pluspunt was dat de mensen onderweg naar ons zwaaiden alsof we de paus zelf waren. Op sommige stukken wuifden we met onze armen aan één stuk door van links naar rechts en weer terug. Vandaag kozen we voor het gemak de snelweg. We reden onder bruggen door die alleen maar zichzelf stonden te zijn. Er zat geen weg aan vast. Niet links en niet rechts. Soms staken we mensen met paard en kar voorbij. Die rijden op de pechstrook. En wij dus ook. Soms werden we zelf ingehaald door van die mooie, oude auto’s, en soms door vrachtwagens en bussen. We wisten gelukkig waar we moesten afslaan, want aan wegwijzers doen ze hier niet. Dat vinden ze waarschijnlijk flauwekul. In San Diego de los Baños stond een man met een racefiets op de hoek van de straat naar ons te kijken. Hij droeg een petje en hij sprak Engels. Hij riep: ‘Ik wil mijn fiets wel ruilen met die van jullie!’ Dat wilden wij niet, want wat kunnen wij met een racefiets zonder bagagerek beginnen?
17
Opa stopte om een praatje te slaan. Hij vertelde waar we vandaan kwamen, en dat we naar het kuuroord wilden. ‘O, dat is door een orkaan verwoest. Daar valt niks meer te beleven.’ ‘Tja, dan gaan we maar op zoek naar een pension.’ ‘Daar kan ik jullie wel bij helpen. Er is er maar één in het hele dorp en dat is toevallig van mijn tante. Voor de rest is er alleen Hotel Mirador.’ Het werd de tante van Enrique, want zo heette de fietser. Tante Cary is geen lachebekje en de kamer is muf. Maar het huis ligt midden in het dorp en er is een grote tuin. In de achtertuin doe ik de was in een betonnen wasbak met ribbels. Tante Cary laat me zien hoe ik onze onderbroekjes tussen de dubbele gevlochten wasdraad moet duwen. Dat had ik niet meteen door. Zonder wasknijpers. Handig. Er is een dorpsfeest aan de gang en we gaan even kijken. Er staan kraampjes met lekkere pizza’s, en rijst met kip in een kartonnen doosje. Er is een wagen met een groot biervat waaruit volle bekers worden getapt. Boven op een vracht maïskolven in een grote, open vrachtwagen staan een paar mannen met een geslacht varken. Ze snijden er hompen af voor de mensen die om de vrachtwagen heen staan. De man van tante Cary bestelt een groot stuk en loopt ermee naar huis als was het een trofee die hij zelf geschoten heeft. ‘Ik weet al wat we straks op ons bord krijgen,’ zegt opa.
18
19
Zondag 7 juli – San Diego de los Baños – Viñales 71 km Enrique werkt voor een bedrijfje dat fietsvakanties verzorgt voor toeristen. Hij rijdt de etappes met hen mee. Maar in dit seizoen komen ze niet. Veel te warm. Dat hebben we gemerkt. Daarom vertrekken we ’s ochtends altijd heel vroeg zodat we rond de middag op onze bestemming zijn. Omdat Enrique zijn conditie op peil moet houden, rijdt hij met ons mee naar Viñales. ‘Hoeft niet, hoeft niet,’ roepen we. ‘We vinden het zelf wel.’ Maar het helpt niet. ‘Hij wil vooral zeker weten dat we bij zijn moeder gaan logeren,’ zegt opa. Enriques moeder baat een pension in Viñales uit, en daar willen we een paar dagen blijven. Enrique past zich aan ons tempo aan en blijft netjes staan als wij een foto willen nemen. Waar we van de grote weg af moeten, staat een kraampje met veel mensen eromheen. ‘Hier hebben ze het beste rietsuikersap van de streek,’ zegt Enrique. En hij heeft gelijk. Het is heerlijk. Zoet en fris en heel licht stroperig. De rietsuikerstengels worden door een soort molen gehaald die ze kraakt en plet tot het sap eruit loopt. Bij het bord Viñales fietst Enrique voor ons uit naar een uitkijkpunt. Voor ons strekt zich een groene vallei uit. Met mogotes, kalkheuvels die als reusachtige, begroeide molshopen uit de grond schieten. We staan er met een hele drom toeristen naar te kijken. Maar opa is vooral onder de indruk van een oude wit-met-blauwe Chevrolet op het parkeerterrein. Prachtig opgetuigd. Hij lijkt wel nagelnieuw.
20
‘Als je zo’n mooie auto ziet,’ legt Enrique uit, ‘dan weet je zeker dat de eigenaar familie in het buitenland heeft. Ze laten alles opsturen uit Amerika. Hier kun je die verf niet krijgen. En ook geen wisselstukken.’ Enrique doet één oog dicht alsof hij wil zeggen: dat weten jullie nu toch maar even. En dan zegt hij: ‘Zelf heb ik bijvoorbeeld een nieuwe ketting nodig voor mijn fiets. In België kun je die allicht makkelijk kopen, maar hier niet.’ Zo, dat weten we dan ook. Daarna gaat het bergaf, helemaal tot bij het pension van Sonia en Papito, de moeder en de broer van Enrique. We krijgen een nette kamer en ’s avonds ook nog een lekkere maaltijd. Enrique schrijft de maat van zijn ketting in mijn schriftje met zijn adres erbij.
21
Maandag 8 juli – Viñales Vandaag hebben we paardgereden. Ik heb er schroeivlekken aan overgehouden op mijn billen. Stom van mij, ik had mijn fietsbroek moeten aantrekken. Gisteravond was Wilfredo, een vriend van Sonia en Papito, langsgekomen toen hij hoorde dat er toeristen waren. Dat we niet konden rijden, was geen probleem. Zijn paarden zijn veel gewend. En inderdaad, vanochtend kreeg ik Matufa, en het beest was helemaal niet bang van mij. Het liep netjes achter zijn baasje aan terwijl ik in het zadel probeerde te wiegen alsof ik wist hoe het moest. Eerlijk gezegd vond ik het geweldig. Eerst liepen we de heuvel op, tussen velden met gewassen die we niet kenden. Toen kwamen we in het bos terecht op gelige zandgrond. Een boer met een ossenkar ploeterde over een pad vol plassen. Wilfredo voerde even een schreeuwgesprek met hem dat ik niet kon volgen. Daarna begon hij te bellen met zijn mobieltje. Opa reed nu voorop en Wilfredo onderbrak zijn telefoongesprek af en toe om te zeggen dat hij links- of rechtsaf moest. Tot we weer begonnen af te dalen naar de vallei. Toen had hij allebei zijn handen nodig. De afgelopen weken heeft het zoveel geregend dat sommige paden helemaal ondergelopen zijn. En we moesten ook een paar keer over een beekje. Omdat de aarde in de vallei bloedrood is van het ijzer dat erin zit, leek het wel of er een vreselijk bloedbad had plaatsgevonden. Ik liet Wilfredo en opa voorop gaan om te kijken hoe zij dat deden. De oever was zo steil dat ik bijna achterover moest gaan liggen om nog in het zadel te blijven. Maar het ging goed. En toen zette Matufa zijn poten in de bagger. Hij zonk er tot zijn knieën in. Het beest moest bijna springen om vooruit te komen. En ik zwaaide mee. Naar voren, en achteren, en links en rechts …
22
Ho, we hielden halt bij een klein huisje van koffieboeren. Opa bestelde een beker koffie en ik een heerlijk mangosapje. Het was er zo rustig onder dat afdakje. Je hoorde alleen de vliegen zoemen. En de ademhaling van de hond. Hij bewaakte de houten vijzel waarin de koffiebonen worden geplet. Daarna maakten we nog een ommetje langs een boerderij waar tabak werd geteeld. Ze hadden een prachtige droogschuur met een dak van palmbladeren en binnenin een rooster van houten palen. Daar worden de tabaksbladeren in toefjes overheen gehangen. Maar nu hing er niets. De oogst was al opgehaald door de staat. De boeren mogen maar een tiende van de oogst voor zichzelf houden om er sigaren van te rollen. De tabaksboer liet ons zien hoe hij dat deed. Een groot, bruin blad dat om het kruim gewikkeld wordt. Wat een lekkere, pittige geur. Jammer dat ze die dingen oproken. De stank van brandende sigaren of sigaretten is niet te harden. En dan zwijgen we nog over wat het met je longen doet. Toen we terug waren, hadden we nog net tijd om een tuin te bezoeken hier vlakbij. Hij stond met stip in onze reisgids. De tuin is al honderd jaar oud. Er was een zwarte jongen met hoekige, afstaande oren die ons rondleidde. Hij was de achterkleinzoon van de oudjes die de tuin hebben aangeplant. Dat waren een Chinees en een afstammeling van Afrikaanse slaven. Eén kamer in het huis was compleet behangen met familiefoto’s. Maar we kwamen dus voor de tuin. Een juweeltje. Alles wat in dit klimaat kan groeien, stond er ook. De flamboyant heeft varenachtige bladeren en prachtige rode bloemen. We hebben hem hier al vaak gezien. Hij wordt vijftien meter hoog. Maar er waren ook broodbomen met wanstaltige, stekelige broodvruchten. Rubberbomen, en orchideeën die zich overal op stammen en takken enten.
23
Er was ook een boom met donkere bladeren die heel bleek zijn aan de achterkant. Hij wordt hypocriet genoemd. Een schijnheiligaard! De vetplanten en cactussen die wij thuis als kamerplanten kennen, groeien hier zo in het wild. Bij ons kennen we sanseveria’s ook wel als vrouwentongen, maar hier worden ze schoonmoedertongen genoemd. Wat is er mis met schoonmoeders?
24
Dinsdag 9 juli – Viñales – Cueva de Santo Tomás 44 km We hebben al vaker kalksteengrotten gezien met stalagmieten en stalactieten. Maar het was de eerste keer dat iemand me wees op dat witte lijntje. Dat zie je namelijk op de plek waar de druipstenen van boven en onder in elkaar overlopen. De drup van boven komt telkens op dezelfde plek terecht en daar groeit dan een bergje. Tot de drup niet meer hoeft te vallen, maar overloopt op het bergje. Dan wordt een zuil gevormd die steeds dikker wordt. Maar dat witte lijntje, dat litteken, blijf je nog een hele poos zien. Alsof de zuil door een onhandige dinosaurus is omgestoten en dan weer aan elkaar werd gelijmd. Er was geen verlichting in de grot van de Heilige Thomas en dus liepen we daar met een handvol mensen met een helm en een lampje achter de gids aan. ‘De mineralen die het water meesleept, geven telkens een andere kleur aan het gesteente,’ zei hij. ‘Kalk, ijzer, koper en zout zorgen voor blauw, geel en groen. En nu hou ik even mijn mond.’ We hoorden de waterdruppels vallen en de tocht die door de berg heen waaide. Gefladder van vleugels. ‘Dat zijn zwaluwen en vleermuizen,’ zei de gids. ‘Ze komen helemaal uit Amerika. Zonder paspoort nog wel. En wat ze hier laten vallen is zo vruchtbaar dat er plantjes opschieten.’ Hij scheen met zijn lampje op de tere plantenkiemen midden tussen de laag uitwerpselen. Ze zagen wel erg bleek omdat ze te weinig licht kregen, en ze hielden het niet langer uit dan een maand of drie.
25
Op de plek waar we weer naar buiten kwamen, zaten de takken en wortels van de planten en bomen helemaal met elkaar verknoopt. Ik keek nog even of Tarzan niet aan een liaan naar ons toe zou komen zwaaien. Maar hij was waarschijnlijk ergens op visite. Toen we van onze grottentocht terugkwamen, haalden we geld af bij de bank. Dat gaat zo. Op de stoep met de wachtende mensen vraag je wie de laatste was. Dan weet je wanneer het jouw beurt is om naar binnen te gaan. Als het zover is, houdt een bewaker de deur voor je open. Binnen wijst hij je een stoel aan en als er iemand naar buiten gaat, mag je naar een volgende stoel. Het is nog een hele stoelendans voor je bij het loket bent. In Cuba betaal je als toerist bijna alles in CUC. Overnachting en logies, eten op restaurant, musea en winkels met schoenen, kleding of souvenirs. Een CUC is ongeveer een euro waard. Dat is makkelijk rekenen. Cubanen zelf betalen met peso’s. De waarde schommelt tussen 25 en 30 peso voor één CUC en dus ook voor één euro. Als toerist kun je peso’s alleen gebruiken als je eten koopt op de markt of op straat. Musea hebben twee tarieven. Bijvoorbeeld 4 CUC voor toeristen en 4 peso voor Cubanen. Dat is dus 25 keer minder. Zo kunnen de Cubanen ook naar het museum voor heel weinig geld. Alles is tenslotte van hen.
26
Woensdag 10 juli – Viñales – Havana met de bus ‘Ik mis jullie nu al,’ zei Papito vanmorgen bij het afscheid. En ook wij hadden echt wel het gevoel alsof we familie achterlieten. Moeder Sonia en zoon Papito hebben zo goed voor ons gezorgd. En het zoontje van Papito zat iedere avond op schoot bij opa. We kregen een mooie tekening mee. Opa stopte onze fietsen in het bagageruim van de bus en toen gingen we terug richting Havana. We lazen wat en we suften wat en we keken naar de regen en de grillige lijnen die de bliksem tussen de donkere wolken gooide. Nu zitten we weer bij Seleste thuis. Omar zit voor de televisie. Iemand schreeuwt vanaf het spreekgestoelte in het parlement wat voor goeds ze niet allemaal geregeld hebben voor de Cubaanse medeburgers. De hele dag door worden politieke programma’s uitgezonden. Omar is er gek op. Hij heeft het begin van de revolutie meegemaakt. En toen werd het echt wel beter voor de gewone Cubaan. Dus hij is helemaal voor!
27
Donderdag 11 juli – Havana In het Museum van de Revolutie heb je het gevoel alsof ze een geschiedenisboek uit elkaar hebben gerukt zodat je tussen de bladen door kunt lopen. Cuba was vroeger van de Spanjaarden, daarna van de Amerikanen en rond het jaar 1900 van zichzelf. Maar toen werd het wel een rommeltje van presidenten die niet meer luisterden naar wat het volk wilde. Toen generaal Batista president was, probeerde Fidel Castro hem omver te werpen. Dat lukte eerst niet. Fidel en zijn clubje vluchtten naar Mexico om de revolutie voor te bereiden. Ze kwamen terug met een klein bootje, de Granma. Die kun je zien in het gebouw naast het museum. Ze gingen aan land in de bossen rond Santiago in het zuiden. Omdat president Batista zo wreed was, schaarden de mensen, en dan vooral de boeren en arbeiders, zich achter het rebellenclubje van Fidel. De broeken en schoenen en persoonlijke bezittingen van de rebellen liggen in de uitstalkasten van het museum. Vroeger was dat het paleis van Batista. Er zijn ook foto’s en heel veel borden met uitleg. We waren een poosje zoet met lezen! Toen we daarna naar Seleste terugliepen, kwamen we voorbij een boksschool. Er was een training aan de gang. De boksring was van ruw hout met oplopende banken eromheen. Vijf jongens moesten van de trainer een paar pasjes uitvoeren en een rechtse mep uitdelen met hun arm in de juiste hoek. Hij deed het voor en zij probeerden het zo goed mogelijk na te doen. Alleen bij een linkshandige jongen lukte het niet zo goed. Of was hij een beetje nerveus omdat we foto’s van hem namen?
28
Vrijdag 12 juli – Havana – Matanzas met de bus – vanaf Matanzas met de fiets naar Carlos Rojas 68 km Voor het eerst viel het fietsen een beetje tegen. De weg was erg druk. De auto’s en vrachtwagens braakten zoveel rook uit dat we af en toe geen zin hadden om te ademen. Dat konden we natuurlijk niet volhouden. Gelukkig konden we na een poosje van de grote weg af en toen reden we tussen eindeloze suikerrietplantages. Als dit de suikerstreek niet is, dan weet ik het niet meer. In Carlos Rojas werden we met open armen ontvangen. De zus van Nalda heet Osanna. Ze geeft les op de basisschool en ze heeft een zoontje van een jaar of negen. Moeder Cecilia heeft grijze haren en een lieve glimlach. Ze wonen allemaal samen met Nalda en haar dochtertje in het kleine huisje. Nalda heeft haar eigen kamer voor ons vrijgemaakt. Er staat een dubbel bed voor haar en Nestor (als die er is) en een klein bed voor Maita.
29
Eerst worden er cadeautjes uitgedeeld. Osanna geeft ons een paar schriften en twee potloden. Maita is in de wolken met het prentenboek Waar is de taart? van The Tjong Khing. Ze hoeft de tekeningen maar te ‘lezen’ en dat kan net zo goed in het Spaans als in het Nederlands. Maita is vier en ze heeft een hoofd vol donkere vlechtjes met kleurige elastiekjes erin. Terwijl we wachten op het avondeten (ik mag niet helpen) komen er een paar buren aanlopen. Ik moet de groeten doen aan Laura. Het ziet ernaar uit dat iedereen haar in zijn hart gesloten heeft. Het wordt een gezellige boel, en bovendien begint het hier heerlijk te ruiken.
30
Zaterdag 13 juli – Carlos Rojas – uitstapje naar suikermuseum 32 km Nu weten we eindelijk wat die spoorlijnen hier liggen te doen. Je ziet ze aan alle kanten het veld in lopen. Nu worden ze niet meer gebruikt, maar vroeger werd de suikeroogst met treinen binnengehaald. En in deze streek leidden alle sporen naar de fabriek van José Smith Comas. Er staan nog altijd prachtige locomotieven en een hele rij machines waarin de suikerrietstengels werden geplet en vermalen. Maar de fabriek ligt al bijna vijftien jaar stil. Een vriendelijke museumgids geeft ons uitleg. Een grote oven werd met houtskool gestookt om warmte door buizen te stuwen. De stroperige brij uit de stengels werd verhit tot de suiker in kleine korreltjes karamelliseerde. Suikerriet groeide niet vanzelf in Cuba. De Spanjaarden brachten het mee uit Brazilië. En ze haalden zwarte slaven uit Afrika om het suikerriet te kappen. Het ontwikkelt zich prima in dit klimaat met flink wat regen op tijd en stond. Vijf jaar achter elkaar kun je suikerriet maaien en dan groeit het telkens weer terug. Daarna moet je weer kleine stekken planten om opnieuw te kunnen oogsten. Na ons uitstapje leidt Nestor ons rond in Carlos Rojas. Niet dat er iets te zien is. Een verwaarloosd stationnetje, een kerk, een medische hulppost waar je gratis behandeld wordt. Alleen zijn er geen medicijnen. Op het dorpsplein zitten oude en jonge mensen door elkaar domino te spelen en met elkaar te kletsen in de schaduw van een paar bomen. Zaterdag. Iedereen is tevreden. Wij nemen foto’s van de kameleons die op de muur kruipen. Nestor maakt een kokosnoot voor ons klaar. Met een gevaarlijk uitziend kapmes slaat hij het bovenste stuk eraf zodat we het sap kunnen drinken met een rietje.
31
Het ziet er een beetje troebel uit, maar het is wel lekker. Daarna mogen we het witte vruchtvlees eruit lepelen. Ik voel me net een prinses die op haar wenken wordt bediend. Van prinsessen gesproken. Als een meisje in Cuba vijftien wordt, wordt dat uitbundig gevierd. Dan is ze de hele dag een prinsesje, en de volgende dag is ze een vrouw. Vanavond mochten we samen met het hele dorp getuige zijn van zo’n verjaardagsfeest. Er was een groot paars-en-wit doek over de straat gespannen, net een toneelgordijn. Precies voor het huis van Mercedes. Zo heette de jarige. Er stonden stoelen voor de familie en de straat was vrijgemaakt en verlicht met grote schijnwerpers. Er liep een fotograaf rond met een joekel van een camera om zijn nek. Na heel lang wachten kwam er een rij jongens en meisjes van achter het gordijn. Prachtig gekleed in wit-met-paarse jurken en pakjes. Ze dansten over straat tot waar de menigte stond en weer terug. De muziek knalde uit de boksen. En toen kwam Mercedes tevoorschijn, ook in een paars-met-witte jurk, met een hoepelrok. Ze kon zo op een bruiloftstaart. De DJ zette een nieuw nummer in en toen danste Mercedes met haar vader. En daarna met al haar tantes, want haar moeder was overleden. Dus er werd ook flink wat gehuild en geknuffeld. ‘Heb jij ook zo’n verjaardagsfeest gehad?’ vroeg ik aan Nalda. Ze keek me van opzij aan. ‘We hebben feest gevierd. Maar niet zo. Deze mensen zijn rijk. Maar vanaf morgen eten ze maar één maaltijd per dag.’ Het was wel een spetterend feest.
32
33
Zondag 14 juli – Carlos Rojas – Playa Larga 82 km Vandaag vlogen we over de weg. Het ging gewoon vanzelf. Oké, het was plat, en we hadden misschien wat wind in de rug. Misschien, zeg ik. We reden de hele tijd tussen plantages met bananen, sinaasappelen, citroenen. Velden met suikerriet en yuca. Dat is een witte wortelplant, dat hebben we intussen bijgeleerd. En bonen. Midden tussen de boomgaarden en velden stonden her en der grote gebouwen van drie verdiepingen. Ze zagen er erg gehavend uit. Alsof ze een oorlog hadden meegemaakt. Of een orkaan. Ik dacht dat het scholen waren. Nalda had me verteld dat iedereen in Cuba als afsluiting van zijn studies naar een school op het platteland moet. Daar leren ze landbouwtechnieken. Werken op het land zit dan in het gewone lessenpakket. ‘Dat kan wel zijn,’ zei opa, ‘maar dit lijken me eerder flatgebouwen die niet meer gebruikt worden omdat er betonrot in zit.’ Tja, dat moest ik natuurlijk even navragen aan een paar mensen in een bushokje. Ik had het goed geraden. Alleen waren er op dat moment geen studenten, want het was vakantie. Dat we daar niet aan gedacht hadden. En toen waren we alweer bijna in de buurt van de zee, aan de andere kant van Cuba. Cuba is echt niet breed. En we kwamen voorbij een krokodillenboerderij. Die wilden we natuurlijk zien. We hadden een gids voor ons alleen, er waren geen andere toeristen. De krokodillen lagen in stapels van dezelfde grootte bij elkaar. Om de paar weken gaan de grootste exemplaren naar het volgende hok. En waarom ze bovenop elkaar liggen? Omdat dat makkelijker is om hun temperatuur van 36 graden te behouden. Ze zijn namelijk koudbloedig. 34
En als ze het te warm krijgen, moeten ze hun bek openzetten. Die doen ze verder alleen maar open om te eten. Op de boerderij krijgen ze één keer per week te eten, maar in de natuur eten ze alles wat binnen hun bereik komt. Daar kunnen die beesten niks aan doen, het is hun instinct. Geen kans laten voorbijgaan, want misschien komt er straks een maand lang geen verstrooid konijntje meer langs. Wat ik ook niet wist, is dat krokodillen vaak van tanden wisselen. En ze hebben heel veel tanden in een paar rijen dik. De gids raapte er één uit de afvoergootjes naast de hokken. Toen ik zei dat ik twee kleinkinderen had, zocht hij er nog eentje … Intussen zitten we in een pension langs het strand. De golven zuigen de keitjes met een slurpend geluid de zee in en gooien ze daarna weer terug. Het eten is net opgediend. Kreeft die je zo uit de schaal kunt prikken. Verrukkelijk. We hebben net een sms’je naar Nalda gestuurd om te zeggen dat we goed zijn aangekomen. Ze waren er niet gerust op. In Cuba wordt erg veel gefietst, maar alleen in de stad of binnen je eigen dorp. Als ze verder weg moeten, nemen de Cubanen een bus of een vrachtwagen.
35
Maandag 15 juli – Playa Larga – Playa Girón 40 km Vanmorgen hebben we door het paradijs gefietst! Langs rotsenstrandjes bij een azuurblauwe zee. Eerst dacht ik dat het spinnen waren die als rode pluisjes vliegensvlug de weg over rolden, maar het waren rode krabben. Laura had me er al over verteld. De krabben leven in het moerasgebied bij de kust, maar ieder jaar keren ze weer terug naar de zee om er hun eitjes te leggen. Het is werkelijk een gek gezicht. Zie je zo’n krabbetje op de weg zitten, krijgt hij onze naderende fietsen in de gaten, en dan gaat dat krabbetje op zijn achterpoten staan met zijn twee grote scharen in de lucht. Een beetje zoals je een rivier oversteekt, met je schoenen hoog boven je hoofd. En dan gaat dat beest er zijdelings vandoor. Soms raakt het in de war als de berm aan de andere kant toch dichterbij lijkt te zijn. En dan verandert het ineens van richting en glipt rakelings tussen onze voor- en achterwielen door. Toen we dichter bij Playa Girón kwamen, werden het er steeds meer en ze werden steeds groter. En we zagen ook steeds meer gedenkstenen voor de soldaten van de revolutie. Opa heeft het me al fietsend nog even uitgelegd, want ik wist het allemaal niet meer zo goed. Cubanen die geen zin hadden in het communisme van Fidel Castro waren naar Amerika gevlucht. Daar werden ze door het Amerikaanse leger getraind om Cuba te heroveren. Dat konden de Amerikanen niet hardop zeggen, natuurlijk. Ze mochten zich niet moeien met wat Cubanen deden in hun eigen land. Maar ze waren vooral bang dat het communisme zou overwaaien. Cuba ligt echt wel dicht bij Amerika.
36
De Cubanen zullen blij zijn dat ze worden bevrijd, dachten de Amerikanen. Maar dat was fout gedacht. De gewone Cubanen waren juist blij met de revolutie. Ze hadden er samen voor gevochten en ze zouden zich samen door de armoede heen slaan. Dus toen dat legertje ontevreden Cubanen landde in de Varkensbaai, werden ze na drie dagen in de pan gehakt en gevangengenomen. Nu is Playa Girón een kustplaatsje waar je heerlijk kunt zwemmen. In het centrum staat een museum met twee tanks en een gevechtsvliegtuig in de voortuin. Het was dicht toen wij er kwamen. We vonden een goed adresje om wat te lummelen en de was te doen. ’s Avonds kregen we een voorgerechtje met krabvlees.
37
Dinsdag 16 juli – Playa Giron – Cienfuegos 96 km Cienfuegos is het Parijs van Cuba. Op het centrale plein staat inderdaad een triomfboog. De huizen zijn netjes onderhouden en stralen de luxe van vroeger uit. Door de open ramen van het Cultureel Centrum zien we een groep jongeren een dansje instuderen. Op straat spelen jonge mannen een partijtje voetbal op blote voeten. Ze hebben twee kleine, ijzeren poortjes op het asfalt gezet bij wijze van goal. We hebben een lange rit achter de rug. Vooral het laatste stuk was lastig. Net of we door gebakken lucht reden. Maar net zoals gisteren was het weer buitengewoon. Met vooral in het begin moeras aan weerskanten zo ver je kon zien. Ik heb een paar mooie foto’s genomen waarbij je niet meer weet wat boven en wat onder is. Zoals de bomen weerspiegeld worden in het water, lijkt het alsof er ieder moment uit de onderwereld een watermonster zou kunnen opduiken. Soms vond ik het een beetje eng. De Cubanen hebben daar duidelijk geen last van. Aan de rand van de weg doken ze het water in en schoten vissen met hun harpoengeweer. Ze gebruikten een ijzeren lus om de buit aan vast te rijgen. Verder zagen we nog altijd massa’s krabben die op hun grappige manier over de straat scharrelden. Pas toen we de zee al meer dan tien kilometer achter ons hadden gelaten, werd het terrein droger, met dichte bossen. Op één plaats waren houtskoolbranders in de weer. Dat hadden we nog nooit gezien, dus hielden we even halt. Drie mannetjes met een doorrookte huid zaten voor een houten hut waar wat kippen omheen scharrelden.
38
Ze hielden een stapel hout in de gaten die langzaam stond te smeulen. Verderop stond al een nieuwe stapel voor een volgende lading houtskool. De mannetjes lieten ons zien hoe ze de stammetjes in het gelid zetten rondom een langere, dikkere paal in het midden. Als de stapel klaar is, en helemaal bedekt met stro, halen ze die paal weg en gooien een lont in het gat. Omdat er geen zuurstof bij het vuur kan, laait het nooit hoog op. Dat mag niet, anders brandt alles op en blijft er alleen maar as over. Daarna houden de mannetjes het vuur dag en nacht in de gaten. De stapel mag niet doorzakken en hij moet altijd bedekt blijven zodat er geen lucht bij kan. ’s Nachts zetten ze hun wekker om de twee uur. Het houtskoolbranden duurt ongeveer een week. Het was aan de mannetjes te zien dat ze al heel hun leven hard gewerkt hadden. Maar ze bleven er erg vrolijk onder. We moesten de groeten doen in België, zeiden ze. Op de fiets vroeg ik nog even aan opa waar houtskool allemaal voor gebruikt wordt. Voor de kachel, natuurlijk, of voor de barbecue. Er zit geen sap of vocht meer in, dus brandt het beter en langer dan hout. En je kunt er ook mee tekenen.
39
Woensdag 17 juli – Cienfuegos Jorge, onze gastheer, komt uit een Poolse familie. Joden die hier terecht zijn gekomen en later naar Amerika zijn getrokken. Jorge is niet meegegaan. Nog niet. ‘Ik ben in Cuba geboren, en ik voel me een Cubaan,’ zegt hij. Terwijl hij net opgesomd heeft wat er allemaal fout zit in Cuba. Het komt allemaal door ‘de man met de baard’. Waar hebben we dat nog gehoord? ‘Ik heb een vriend in Amerika met wie ik altijd mail. Telkens weer vraagt hij waarom ik niet naar Amerika kom, maar ik ben een Cubaan en ik sta iedere morgen lachend op.’ Jorge haalt zijn schouders op alsof hij er ook niks aan kan doen. ‘Want Cubanen huilen van vreugde en lachen om hun miserie. Ik zal wel mijn best doen om de muur van hieruit te laten vallen. En als mijn vriend vraagt hoelang dat nog gaat duren, zeg ik: Ik maak de hele tijd gaatjes in de muur. En dan vraagt mijn vriend weer hoeveel gaatjes er nodig zijn voor de muur valt. En dan zeg ik: Ik heb ze niet geteld.’ We doen het er echt niet om, maar voor je het weet, praat je met Cubanen over politiek. Vandaag hebben we het prachtige theater bezocht waar de wereldberoemde Caruso nog heeft gezongen. Aan de overkant van het plein ligt het provinciehuis waar Fidel Castro, ‘de man met de baard,’ een toespraak heeft gehouden. Dat was bij het prille begin van de revolutie. Cienfuegos ligt in een grote inham die je bijna een binnenmeer kunt noemen. Er staan een paar prachtige oude ‘paleizen’ die mooi opgeknapt zijn. Het is heerlijk struinen over de promenade.
40
Donderdag 18 juli – Cienfuegos – Yaguanabo 60 km We zitten in het restaurant van het vakantieoord met nog één andere familie. Vandaag was een rustdag. We hebben gezwommen en gelezen en daarna het zand weggespoeld onder de douche. Op dit moment is er niemand meer op het strand. Een varken loopt van het ene rieten parasolletje naar het volgende om al het eetbaars van het strand te schuimen. De ideale stofzuiger!
41
Vrijdag 19 juli – Yaguanabo – Trinidad 27 km Er waren heel wat hellingen voor we Trinidad binnenreden. Vooral de laatste was erg pittig. Maar in de smalle straatjes van de stad moesten we echt wel van de fiets. In de gids stond dat de straten van Trinidad geplaveid liggen met de keien die de suiker- en slavenschepen als ballast hadden meegenomen. Hallo zeg, dat waren forse knapen! Onder het hobbelen werden we telkens aangesproken door mensen die ons wilden herbergen. We kozen uiteindelijk voor de familie Gonzalez. Aan alles is te merken dat ze het niet breed hebben. De handdoeken zijn rafelig en dun. Om het toilet door te spoelen moet je aan een touwtje trekken. Maar alles is netjes, en het werkt. We zitten vlak bij het centrum en onze was hangt op het dakterras te drogen. Dat wordt de laatste keer, want het eind van onze reis komt stilaan in zicht. Trinidad is heel mooi en gezellig om in rond te lopen. De koloniale huizen hebben stijl en ze zijn goed onderhouden. Geschilderd in alle mogelijke pastelkleurtjes en met uitspringend traliewerk voor de ramen. Het lijken wel grote vogelkooien.
42
We zitten hier rustig te genieten onder een druivenboom op een binnenpleintje. De druiventrossen zijn al flink gezwollen. We hebben een praatje gemaakt met de juffen van een lagere school. Dit is hun laatste werkdag. De kinderen zijn al twee weken met vakantie, maar de juffen zijn nu pas klaar met de grote schoonmaak. We zijn ook even binnengewandeld in de bibliotheek met een reusachtige spiegel in de leeszaal. De boeken zijn allemaal minstens dertig of veertig jaar oud. Veel Russische schrijvers. Dat zijn ook communisten, natuurlijk. En veel boeken over praktische dingen. De rekken staan schots en scheef zodat je niet overal bij kunt, maar daar doen we niet moeilijk over. In Cuba kan iedereen lezen en schrijven. Dat is alvast een van de grote successen van de revolutie.
43
Zaterdag 20 juli – Trinidad – uitstapje naar Manaca Iznaga 41 km Op het witte tafellaken valt een klein, bruin keuteltje. Als ik naar boven kijk, zie ik dat er een hagedis over de balken van de zoldering loopt. We zitten onder het afdak van een veeboerderij. Nu komen er vooral toeristen om te eten of paard te rijden. We hebben hier net ook lekker gegeten. Opa zit te lezen en ik heb tijd om te schrijven. In de boomgaard plukt een van de kleinzonen van de gastvrouw met een lange, gevorkte stok lychees uit een boom. In de verte horen we de stoomfluit van het treintje dat vroeger het suikerriet vervoerde. Nu is het een attractie voor toeristen. Het woonhuis staat aan alle kanten open om het minste zuchtje wind op te vangen. De muren zijn ook niet tot helemaal boven opgetrokken zodat de lucht vrij kan doorstromen naar alle kamers. Dat was ook zo in het herenhuis van de suikerplantage die we vanmorgen hebben bezocht. Het was gewoon prachtig en in de ruime kamers stonden alle meubels nog, met het servies gedekt op de tafel. Alsof meneer en mevrouw zo binnen konden vallen en met hun vingers knippen om het eten te laten opdienen. Want zo ging het in die tijd. Slaven uit Afrika waren niet duur. Achter het huis stond de oude suikermolen uit 1847 van Amerikaanse makelij. Met een zware, houten boom die aangedreven werd door slaven, en later door ossen. Naast het huis stond een hoge toren met mooie, ronde raampjes zonder glas. Daar kon je de hele plantage overzien. Vroeger hing er een grote bronzen klok in. Die werd geluid om de slaven naar huis te roepen voor het eten. Of om alarm te slaan als er een slaaf ontsnapte. Je kon hen van ver zien, want ze hadden allemaal een wit pakje aan.
44
Vanavond wachtte ons een leuke verrassing toen we met de fiets Trinidad weer binnenreden. Op het pleintje stond een bus met bestemming Leuven. Natuurlijk stopten we en we begonnen opgewonden te gebaren naar de chauffeur dat wij Leuven kenden, dat ik er zelfs had gewoond! De chauffeur draaide toen het rolletje helemaal door naar alle andere bestemmingen: Herent, Wijgmaal, Wakkerzeel. Wij gingen helemaal uit ons dak. En daar werden alle mensen die op het pleintje zaten ook weer enthousiast van. Nooit geweten dat onze oude bussen in Cuba rondreden.
45
Zondag 21 juli – Trinidad – uitstapje naar Playa Ancón en Playa La Boca 38 km We waren al een paar keer in de buurt van het witgepleisterde kerkje geweest, maar we konden nu pas binnen. En dan nog tijdens de zondagsdienst. Het kerkje is mooi en eenvoudig, en je krijgt het gevoel dat de mensen die er komen een hechte groep vormen. Vooral op het moment dat de gelovigen elkaar vrede toewensen met een handdruk, een kus of een welgemeend schouderklopje. Dan is de sfeer van de Afrikaanse voodoo helemaal anders. Vreemd en onheilspellend. Of komt dat alleen omdat wij daar niks van weten? Voodoo is een mengeling van wat de Afrikaanse slaven van thuis hadden meegebracht en christelijke figuren zoals de maagd Maria. We hadden al eerder een huis gezien met een pop met witte kleren in de voorste kamer die voor de rest leeg was. Vandaag zijn we er even binnengelopen. De achterste kamer gaf uit op de tuin. Aan de ene kant stond een Mariabeeld op een grotachtige uitstulping. Heel zoeterig opgetuigd met veel witte kant en een blauwfluwelen mantel. Bloemen ervoor. Aan de andere kant van de kamer stonden een kruisbeeld, een aantal vazen en grote glazen vol water met foto’s eromheen. Geen idee wat daar de bedoeling van was. De muren van alle kamers waren beschilderd met blauwe golfjes en vissen. Een man in witte kleren hield zich schuil in een zijkamertje. Hij keek ons niet aan. Tja, als toerist kun je nooit de ziel van een Cubaan doorgronden. Dat is een mengeling van Spanje en Afrika, en misschien nog ergens een druppeltje indiaans bloed. Eén druppeltje misschien, want de indianen zijn al snel na de komst van Columbus zo goed als uitgeroeid. Maar een aantal woorden uit hun taal gebruiken wij nu nog altijd. Zoals orkaan, kano en tabak. Als dat geen troostende gedachte is.
46
Je kunt in woorden blijven leven, ook al is je hele volk uitgestorven. Na de middag hebben we de gewone Cubanen zien genieten van de zon en de zee op een luie zondag. Op het strand van Playa Ancón zijn we niet lang gebleven, want er zaten zandvlooien en dat prikte vreselijk als je het water in ging. Op het volgende strand, in Playa La Boca, krioelde een massa mensen. Op de straat langs het water stonden overal kraampjes met snoepgoed en pizza’s en zelfs een soort suikerspin. ‘Zou het hier ook een nationale feestdag zijn, net zoals bij ons?’ vroeg ik. Opa keek naar de lucht en schudde zijn hoofd. ‘Nee, geen straaljagers in de lucht.’ Ik deed mijn ogen dicht en dacht aan thuis. De kinderen en kleinkinderen weer terugzien. Toch wel een fijn vooruitzicht. We vonden een plekje op de indrukwekkende wortelmat van een reusachtige flamboyant. En we vroegen de mevrouw die naast ons zat wat er voor bijzonders was, vandaag. Ze glimlachte vriendelijk. ‘Het is een mooie zondag.’ Meer hebben Cubanen dus niet nodig. Wij gingen ook het water in. Het was lekker warm. De zandbodem liep langzaam af en het water bewoog haast niet. Het leek net een openluchtzwembad. Kinderen, vooral jongens, doken onder water, maar je zag nauwelijks mensen zwemmen. Ze bleven gewoon tot hun middel in het water staan praten. Met een baby op de arm, of met hun arm om hun vriendin. De mannen vaak met een beker rum in de hand.
47
Er liep zelfs een man met een groen legerpak door het water met een plastic bak vol trossen lychees. Ze waren heerlijk. Intussen hebben we onze spullen gepakt. We zitten op ‘ons’ dakterras uit te kijken over Trinidad. Op het aanpalende terras komt de buurvrouw nog wat was aan de lijn hangen. Een levensgrote lappenpop is met zijn nek aan de paal gebonden. Zou dat voodoo zijn, of is het gewoon een grapje? De avond valt en zwaluwen vliegen over. Het is bijna volle maan. Morgen gaan we terug naar Havana en daarna vliegen we naar huis.
48
De oma en opa van Ella en Emiel gaan op reis naar Cuba. Daar rijden ze het hele land rond met de fiets. Wil je weten wie en wat ze allemaal op hun pad tegenkomen? Lees dan de dagboekverslagen van oma en leer bij over Cuba!
Dit boekje maakt deel uit van de Verrekijkerbieb 6. ISBN 978 90 486 2537 6 Bestelnummer 60 1021 597 KB D/2016/0147/106 NUR 191 Foto’s: Bea De Koster Verantwoordelijke uitgever die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 © Copyright die Keure, Brugge
9 789048 625376
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.