mol en beer
A u te u r: H e id i W a ll e g
hem
T e k e n in g e n: D a n iĂŤ ll e R o o th o o ft R o c Ăo D e l M o ra l Leen Van D u rm e
1 e le e r j a a r
8
ik heb ze alle vijf
2
1
c
c
lees c als s de c van citroen
lees c als k de c van carnaval
cij - fer
car - na - val
ci - troen
cac - tus
cent
ca - na - da
cir - kel
club trac - tor let op! cir - cus
haai kooi roei pauw kei citroen carnaval 3
2
3
•
ik geef geen cent aan die man!
•
ken je dat cij-fer?
•
roeit je zus bij die club?
•
zus geeft een kus aan de cac-tus.
•
ik maak een cir-kel.
•
car-na-val is leuk.
•
op je trui zie ik het cij-fer tien.
•
de aap van het cir-cus is al oud.
•
een ci-troen is nooit zoet.
•
rent de pauw in een cir-kel?
•
met car-na-val doen we gek.
•
ik was nog nooit in ca-na-da.
•
de boer zit op de trac-tor.
•
ik leg een cent in de hoed van de aap.
•
we gaan op reis met de club.
aai ou eu ooi
ij 4
oei au ei c ie
het hek de wip
gebruik je leesraam op de juiste manier.
gek de hal
het huis van rik dag! mijn naam is rik. dit is mijn huis. het is een mooi, hoog huis. ik woon in de hooi-weg. niet ver van de school. aan mijn huis zie je het cij-fer tien. zie je de tuin bij mijn huis? die is zo ruim als een wei!
die is ook heel leuk! ik hou van mijn tuin. kom, ik laat je hem zien. kijk je gauw met me mee? voor mijn tuin is er een hek. en in de tuin heb ik een wip en een bad. zie je mijn kat maai?
10
citroen carnaval roei pauw kei haai kooi 5
kijk, ik gooi een bal naar haar. pak die bal gauw, maai! foei, maai, je rent weg naar het hek.
weet je wat? ik wil in mijn bad. doe je met mij mee? rik! rik! oei, ma roept me. hier ben ik, ma, bij het bad. wat is er? wat zei je? wat moet ik doen? je jas en je pet zijn nog in de hal, rik. doe ze maar aan. het waait in de tuin. maar ma, ik wil net in mijn bad. ben je gek, rik? het is nog veel te koud voor je bad. het is nog geen mei. o ‌ maar dat is niet leuk, ma.
ga dan op je wip, rik. dat kan wel. fijn! ga je mee op de wip?
c au ei aai oo uu ooi eu oei ie 6
een staart van twee
1
ng
nk
de -ng van wang
de -nk van bank
wang lang pang bang zang tang
2
ding ik zing dong tong long ik meng
bank tank dank bonk honk het zonk
-ks
-ts
-ns
-ls
heks niks reeks ik boks
fiets niets muts ik bots
eens gans dons bons
hals mals vals pels
pink zink link ik denk ik wenk ik schenk
bank wang kei roei pauw haai kooi ijs 7
-rs
-lk
-rk
-st
paars laars vers kers
wolk valk melk welk
werk kerk hark vork
post mist kast feest
-rt
-lt
-lp
-mp
help schelp welp hulp
lamp damp kamp pomp
poort vaart kaart maart
3
hij valt zij belt zij telt hij haalt
-rp
-lm
-rm
-rd
harp ik werp dorp worp
kalm zalm helm olm
darm warm ik kerm ferm
paard haard baard boord
-nd
-rg
-lf
-rf
mand tand mond eend
erg berg merg ik zorg
wolf elf zelf zalf
erf ik kerf korf ik durf
ng aai ou ie nk oei ei au ooi ui 8
4
5
•
ik zing een lang lied.
•
ik ben bang van dat ding.
•
de tank van het schip was lek en het zonk.
•
ik wenk de man met mijn pink.
•
fiets eens tot aan de poort.
•
die schelp is mooi rood en paars.
•
ik denk dat mijn wang rood zit.
•
dank je voor die ring.
•
ik schenk wijn en meng die met bier.
•
voor welk paard zorg jij?
•
er was eens een heks die op een wolk zat.
•
in mijn mond zit een tand ferm los.
•
de gans zit op een bank in het park.
•
ik meng de kers met een vork in het deeg.
•
pa haalt iets naar de bank en naar de post.
haai bank touw kooi wang pauw kei durf 9