mol en beer
mol en beer
Samenleesboek 1
Veel leespret!
Samenleesboek 1
mol en beer
Na zes weken leesonderwijs kun je zelf al in dit boek lezen. Eerst lees je de verhalen gezellig samen met mama, papa, opa, oma, grote broer of zus. Heb je het lezen onder de knie? Dan kun je nog eens helemaal zelf van dit boek genieten.
Samenleesboek 1
Beleef twaalf grappige en spannende avonturen met Mol en Beer. Kom alles te weten over hun kunstwerk in het museum, hun nieuwe vriend Tuk, de brand in het schuurtje, de superhandige robot, de gewaagde vliegstunt van Beer…
Heidi Walleghem Daniëlle Roothooft
Heidi Walleghem, auteur van de taalmethode voor de eerste klas mol en beer, vertelt de spannende, grappige en originele avonturen van dit olijke duo. Verhalen, van makkelijk naar moeilijk, voor eerste lezers en hun begeleiders. In een boek om samen gezellig door te lezen. Daniëlle Roothooft, illustrator van de taalmethode mol en beer, wakkert het leesplezier aan en brengt Mol en Beer tot leven met fantastische, kleurrijke illustraties. Auteur
Leeftijd 6-7-8 jaar
Heidi Walleghem Illustraties Daniëlle Roothooft
mol en beer
Samenleesboek 1 Auteur Illustraties
Heidi Walleghem DaniĂŤlle Roothooft
ik lees voor het hele jaar door.
ik lees meer en meer met mol en beer.
ISBN: 978 90 4861 064 8 KB: D/2011/0147/228 Bestelnummer: 60 1020 055 NUR: 191 Verantwoordelijke uitgever: die Keure - Kleine Pathoekeweg 3 - 8000 Brugge - H.R. Brugge 12.225 Š Copyright by die Keure, Brugge Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
wat lees ik al? c
na zes weken leesonderwijs?
Kunst _ ________________________________________________________________________ 7 Dame Moesa ____________________________________________________________ 19 c
na de herfstvakantie?
Ik zie wat jij niet ziet _________________________________________________ De superpiloot _ ________________________________________________________ Win ik? _____________________________________________________________________ Tuk op Tuk _______________________________________________________________ c
31 41 51 59
na de kerstvakantie?
De weg naar huis _____________________________________________________ 69 De kies van Tuk ________________________________________________________ 87 c
na de krokusvakantie?
Naar zee ___________________________________________________________________ 97 Vuur ________________________________________________________________________ 111 c
na de paasvakantie?
Mooi werk _ ______________________________________________________________ 129 Klusjesdag ______________________________________________________________ 143
Is het kind een beginnende lezer, dan wordt de zwarte tekst door de begeleider voorgelezen. De bordeaux tekst leest het kind zelf. Naar het einde van het schooljaar toe kan het de verhalen volledig zelf lezen.
3
Ik ben mus. ik woon in de tuin van an en tom.
ik ben tom. ik ben het baasje van mijn zus is an.
ik ben
4
ik ben moes. ik ben de poes van an en tom.
ik ben an.
mijn broer heet tom. en dit is beer, mijn vriend.
ik ben jaap. de haan van de buur.
mol.
n mol !
ik ben beer! bordeaux = w at de kinderen na zes weken leesonderwijs al kunnen lezen
5
6
Kunst Mus zit op de rand van haar nest. Ze kijkt naar de zon. Die is er vroeg bij. Het wordt een mooie dag. Mus vliegt haar nest uit. In de tuin van Mol en Beer is het stil. Slapen Mol en Beer nog? Zien ze die heerlijke zon niet?
nee, mol en beer! Dat mag niet van Mus. Daar moet ze wat aan doen! Mus gluurt door de ramen van het huis. Niemand te zien. Mus roept: – ben
je al op, beer? ben je al op, mol?
Mus tokt op een raam.
tok, tok, tok.
7
Poes Moes is net in de tuin. Ze hoort het. –– Ben jij dat, Mus? vraagt poes Moes. – ja,
ik ben het.
–– Wat moet je, Mus? vraagt poes Moes. –– Ik zoek Mol en Beer, zegt Mus. Het wordt een prachtige dag. Ik wil op tocht met hen. Moes de poes lacht. –– Je bent te laat, Mus, zegt ze. Veel te laat.
mol is met tom mee. beer is met an mee. Mol en Beer zijn met An en Tom naar de stad.
8
–– Wat moeten ze daar? vraagt Mus. Moes wrijft over haar snor. Ze kijkt ineens heel geleerd. Ze zegt: Mol en Beer bezoeken een museum. –– Een mus … wat? vraagt Mus. Ze kan het woord niet uitspreken. –– Ik weet ook niet wat het is, zegt poes Moes. –– Het heeft iets met mij te maken! roept Mus.
Ik ben een mus. Mijn naam staat in dat woord! Mus is blij. Mol en Beer doen iets voor haar. –– Ik moet daarheen, zegt Mus. Ze vliegt de tuin uit.
9
Tom en Mol zijn in het museum. Ze staan voor een groot schilderij. Wat een kunstwerk! Mol staat met open mond te kijken. De man van het museum lacht naar Mol. –– Kun jij goed schilderen? vraagt hij. Mol zegt: – ja,
ik kan het.
De man zegt: – kom
met me mee.
In deze kamer mag je oefenen. Tom en Mol doen een schort om. Ze krijgen een penseel en een doek. –– Wat een leuk museum, zegt Mol.
10
An en Beer stappen door een zaal vol potten. Kleine potten, grote potten. Potten van gebakken klei. –– Kijk, An, een honingpot! roept Beer.
ik neem de pot mee. –– Nee, Beer, zegt An streng. Uit een museum mag je niets meenemen.
beer is sip. De man van het museum ziet het. –– Wil je zelf een honingpot maken? vraagt hij aan Beer. Dat kan in de tuin, zegt de man. Daar kan je potten maken uit klei. An en Beer gaan aan de slag.
11
Mol schildert een bal.
een bal op het mos. Dat is niet zo moeilijk. Want Mol staat vlak bij een raam. Door dat raam ziet hij een tuin. Een tuin vol mos. In dat mos ligt een bal.
–– Kijk, Tom! roept Mol ineens.
an is op het mos. beer is op het mos. –– Ze maken een pot, zegt Tom. –– Ik laat Beer mijn schilderij zien! roept Mol. Met zijn schilderdoek sluipt hij de tuin in. Hij gaat vlak achter Beer staan.
12
– Boe! roept Mol ineens. Beer schrikt zich een hoedje.
bam! Zijn mooie pot dondert op de grond. Er blijft alleen een gedeukte homp klei over. –– Wat een rare pot, zegt Mol lachend. Je moet nog veel oefenen, Beer. Beer gromt. –– Wacht maar, Mol. Ik krijg je wel!
ik pak je! Beer graait een stuk klei beet. Hij gooit het naar Mol. –– Hou op, Beer! schreeuwt Mol. Je maakt vlekken op mijn schilderij! Maar Beer houdt niet op. Hij gooit nog meer klei naar Mol.
13
Mus vliegt vlak bij het museum. –– Hier is het, zegt ze blij. Ik hoor de stemmen van Mol en Beer. Ze komen uit de tuin. Mus vliegt over de tuin. Ze roept : – ik
kom, mol! ik kom, beer!
Pets! Wat is dat? Mus krijgt een stuk klei over zich heen. Mus kan niet meer vliegen. Ze tolt door de lucht. –– Help! schreeuwt Mus.
ik tol! 14
Mus buitelt naar beneden. Ze ploft neer in het gras. Beer schrikt. Hij houdt op met gooien. Hij buigt zich over Mus heen. –– Hoe kom jij hier, Mus? vraagt hij. Mus krijst. –– Haal die vieze troep van mij af, Beer! Beer pulkt aan de klei. Maar die zit stevig vast aan de veren van Mus. Mus pikt in haar veren.
pik! pik! pik! Het lukt niet. Zelfs met de hulp van mol, an
en tom lukt het niet.
15
–– Geen nood, zegt de man van het museum. We laten de klei drogen in de zon. Dan komt die vanzelf los van Mus. Mus zucht diep. Ze had zich die prachtige dag zoveel leuker voorgesteld. Na een uurtje is het zover. Voorzichtig haalt de man van het museum de klei van Mus af. –– Kijk, Mus, wat een verrassing! zegt hij. De klei heeft jouw vorm aangenomen. Nu heb ik een beeld van jou. Mus kijkt verbaasd naar de mus van klei. Ze zegt: – ik
ben het!
–– Zal ik jouw beeld in het museum plaatsen? vraagt de man. Mus knikt blij.
16
Ze zegt: – ja,
man.
Beer gaat naast het beeld van Mus staan. –– Mag mijn naam onder het beeld? vraagt hij. Ik heb die mus gemaakt. Maar Mus kijkt heel boos naar Beer. Ze zegt: – o
nee, beer!
Geen sprake van! Mijn naam komt bij het beeld: Mus. Mus zoals in het woord mus-eum!
17
18
Dame Moesa –– Hahaha! Hihi!
een mop! Mol rolt door de tuin van het lachen. Poes Moes zit op de bank. Ze lacht om haar eigen mop. Ze roept: – beer
is er!
Wil je ook een goede mop horen, Beer? – nee,
ik ben sip!
Ik heb geen zin in moppen, snauwt Beer. Mol en Moes houden op met lachen. –– Wat scheelt er, Beer? vraagt Mol. –– Ik heb altijd pech, zegt Beer. Elke dag valt er wel iets tegen. Dat wil ik niet. Ik wil blij zijn. Maar het lukt me niet. Beer kijkt naar de grond. –– Ik ga slapen, zegt hij droevig.
19
–– Daar moeten we iets op vinden, zegt Mol. –– Ik weet al precies wat, zegt Moes.
kom met me mee. Ze neemt Mol mee naar de zolder. Daar staat een grote koffer. Moes duikt in de koffer. –– Dit is de verkleedkoffer van An, zegt ze. Moes gooit spullen uit de koffer:
een jas, een pet, een rok … –– Wat moeten we daarmee? vraagt Mol. –– Ik kleed me om, zegt Moes. Ik word Dame Moesa, de waarzegster. –– Wat heeft Beer daarmee te maken? vraagt Mol. Hij snapt er niet veel van. Moes lacht en zegt: – ren
om beer, mol.
Laat de rest maar aan mij over.
20
tok, tok, tok! Mol klopt op de deur van Beer. –– Laat me met rust, roept Beer. –– Dat kan ik niet, zegt Mol. Dame Moesa wil je spreken. Beer doet de deur open. – ik
ken an. ik ken tom. ik ken pa en ma.
Maar Dame Moesa ken ik niet. Wie is ze? vraagt Beer. Mol zegt: – kom
mee, beer.
Ik breng je bij haar. Vlak voor de deur van de zolder blijft Mol staan. –– Dame Moesa is hier, zegt hij stil. –– Waarom praat je zo stil? vraagt Beer. –– Dame Moesa is een waarzegster, zegt Mol. Ze moet goed kunnen nadenken.
21