JULI - AUGUSTUS 2021 TWEEMAANDELIJKS – JAARGANG 40 nr. 4
Afgiftekantoor Brugge – P 919291
MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE
40 pagina’s om van het tijdschrift te proeven
40/4
MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE Tweemaandelijks tijdschrift ISSN 0770-4984 Jaargang 40 nr. 4 JULI-AUGUSTUS 2021
Het Errerahuis in Brussel (foto O. Pauwels)
Hoofdredactie Marjan Buyle Redactie Luc Bauters Anna Bergmans Rudy De Graef Michiel Deweirdt Frank Gelaude Jos Gyselinck Katrien Hebbelinck Bénédicte Selfslagh Rutger Steenmeijer Herman Van den Bossche Paul Van den Bremt Peter Van den Hove Stephanie Van de Voorde Inge Verdurmen Tijl Vereenooghe Luc Verpoest Linda Wylleman
Redactiesecretariaat M&L@diekeure.be Tel. 050 47 12 97 Abonnementen* België: 50 € (losse nummers: 21 €) Buitenland: 160 € Studentenkaart: 44 € AOE: 36 € * Zonder schriftelijke opzegging vóór 1 december van elk kalenderjaar, wordt een abonnement automatisch verlengd voor de volgende jaargang. Tussentijds kunnen geen abonnementen worden geannuleerd.
De verantwoordelijkheid voor de gepubliceerde artikels berust uitsluitend bij de auteurs. Alle rechten voor het reproduceren, vertalen of herwerken zijn voorbehouden.
“een aengenaem ende gelijckformig aensien”. Een historisch verantwoorde kleur voor de gevel van het 18de-eeuwse Errerahuis in Brussel
20
40
Jeroen Reyniers, Wilfried Grommen, Rob Vandueren en Jos Vrancken
Marieke Jaenen en Fabian Rasson
66
71
De gerestaureerde Sint-Odulphuskerk van Borgloon. Een open kerk met een verleden
Het predikherenklooster in Mechelen. De bouwevolutie van een kloostersite van 1657 tot 1986
Johan Grootaers †
Bestelcodes Volledige jaargang 40: 201 211 310 Jaargang 40 nr. 4: 201 211 314 Website www.menl.be
Het tijdschrift M&L is opgenomen in het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen en gevalideerd als tijdschrift met peer review.
8
Advertentiewerving fabienne.vanmoerkercke@ yapado.com Vormgeving & druk die Keure - Brugge Fotografie Oswald Pauwels
57
Het predikherenklooster in Mechelen. De herbestemming van het klooster tot stadsbibliotheek Wouter Callebaut en Elke Denissen
Verantwoordelijk uitgever Catherine Vandermeersch Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge
Erfgoed in de kijker. Feest voor de zintuigen: het gehoor. De Koninklijke Stadsschouwburg van Brugge. Een weelderige bonbonnière in rood en goud
Summaries
Catheline Metdepenninghen
75
M&L-krant
1
Silicaatverf voor buiten & binnen Uitstekende dekking Uitzonderlijke matte afwerking Uiterst ademand Nieuwe minerale technologie
Ook beschikbaar : Kalkverf & Wood Bliss®
www.galtane.com
OPROEP M&L is al sinds 1981 het tijdschrift bij uitstek dat u informeert over de erfgoedzorg in Vlaanderen en Brussel in al zijn facetten: monumenten, landschappen en archeologie. Het tijdschrift richt zich tot een breed geïnteresseerd publiek in de erfgoedzorg. Het is gevalideerd als wetenschappelijk tijdschrift met peer review en opgenomen in het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand voor Sociale en Humane Wetenschappen. M&L is geen louter historisch tijdschrift, maar zet in op de link met het heden. Daarom staan het woord ‘zorg’ en hoe we vandaag met ons erfgoed omgaan centraal. De artikels bieden inzicht in recente restauraties, beschermingsdossiers, herbestemmingen, archeologische opgravingen, landschapsbeheer en onderzoek in de diverse domeinen. Artikels kunnen een specifiek aspect of het hele proces toelichten, van vooronderzoek tot uitvoering. Achteraan het tijdschrift vindt u de M&L-krant, waarin de actualiteit op de voet gevolgd wordt in kortere bijdragen over studiedagen, tentoonstellingen, wet- en regelgeving, publicaties, uitgevoerd onderzoek en beschermingen. M&L wordt gemaakt voor en door haar lezers: we nodigen u uit om zelf mee te schrijven aan het tijdschrift. Indien u een artikel wenst te schrijven, gelieve dan een korte abstract (halve A4-pagina) te versturen naar M&L@diekeure.be. In dit signalement geeft u duidelijk het onderwerp aan, alsook de voornaamste aandachtspunten en structuur van het artikel, de belangrijkste conclusies en eventueel een korte beschrijving van het geraadpleegde bronnenmateriaal. De redactieraad, die samengesteld is uit deskundigen in de diverse domeinen van de erfgoedzorg, bespreekt uw voorstel tijdens zijn maandelijkse vergadering en neemt vervolgens contact met u op, al dan niet met richtlijnen en suggesties voor de uitwerking van het volledige artikel. Uitgebreide auteursrichtlijnen vindt u op www.diekeure.be. We nodigen u ook uit om kortere bijdragen voor de M&L-krant in te sturen: dit kan rechtstreeks of na overleg met de redactie over de geschiktheid van het onderwerp, via M&L@diekeure.be.
adviseurs in bouwtechniek integraal advies stabiliteit-technieken-BIM uitvoerende architectuur De keyserlei 58 b50 Antwerpen
www.abt-belgie.eu info@abt-belgie.eu +32 3 205 37 11
CONSERVING THAT WHAT WE CREATE IS CONSERVING MANKIND
Reihagenstraat 17 – 9200 Dendermonde www.object-care.be 0492 45 22 68 info@object-care.be Wij hebben voor het Odiliaschrijn een unieke verpakking met bijhorend protocol ontwikkeld om het gevoelige voorwerp veilig op verschillende locaties te exposeren. Het is niet steeds nodig een voorwerp te verplaatsen. Ook op locatie kunnen wij voorwerpen veiligstellen voor de toekomst.
Object Care is gespecialiseerd in pragmatische zorg voor erfgoed. Wij doen er alles aan om via preventieve conservering schade aan voorwerpen te voorkomen. In onze holistische aanpak zijn leidend: • De gevoeligheden van het voorwerp • De risico’s op locatie • Het beschikbaar budget
ARCHITEKTENBURO ERIK MARTENS & PARTNERS BV I RESTAURATIE I RENOVATIE I HERBESTEMMING Heirweg 12 te 3680 Maaseik I T. 089/565.378 I info@archburo-martens.be
Antikhaus-Historische Fenster is sinds 1985 producent van ramen en deuren voor geklasseerde gebouwen. Profileringen zoals vorheen bvb. met wolvenbek, mussenbek, noot, getrokken historisch glas, olieverf systemen enz. gecombineerd met de technische vereisten van vandaag. Referenties in België: Kasteel Westerlo, Kasteel Malou (St Stevens Woluwe), Kasteel Revelingen (St. Genesius Rode,) Harmonie park Antwerpen, Predikherenklooster Mechelen (nieuwe stadsbibliotheek).
Kantoor Belgie, Kontichsesteenweg 99, 2630 Aartselaar Tel.: +32 3 44 80 200 GSM : +32 475 46 48 21 Website: Info@Antikhaus.be
Wie zijn verleden weggooit, heeft geen toekomst. Oude en waardevolle gebouwen verdienen de nodige aandacht. Het zijn tastbare herinneringen aan een rijk verleden. Caparol weet hoe belangrijk het is om gebouwen te beschermen en te bewaren voor de toekomst. We ontwikkelden Histolith. Een volledige lijn producten om muren, gevels, houtwerk en andere materialen in topconditie te houden.
www.caparol.be
Advertentie Salvartes_2021_46jaar.pdf is niet scherp!
46
6
“een aengenaem ende gelijckformig aensien” Een historisch verantwoorde kleur voor de gevel van het 18de-eeuwse Errerahuis in Brussel Bij de merkwaardige classicistische ensembles in Brussel zoals het Koningsplein en het Martelaarsplein hoort ook het Errerahuis naast het Warandepark. Omdat de juiste kleurstelling van deze eenheidsbebouwing heel belangrijk is, onderzocht Johan Grootaers (†) hoe deze gevels oorspronkelijk afgewerkt waren en vooral welke kleurtint hierbij gebruikelijk was. Hij stelt voor de volgende herschildering van de gevels ook een innovatief verfsysteem voor.
De gerestaureerde Sint-Odulphuskerk van Borgloon Een open kerk met een verleden Op zijn minst opvallend is de Haspengouwse Sint-Odulphuskerk na restauratie. Jeroen Reyniers, Wilfried Grommen, Rob Vandueren en Jos Vrancken buigen zich gezamenlijk over de rijke bouwgeschiedenis, de iconografie van de geschilderde voorstellingen en de gedifferentieerde keuzes van herstel, restauratie en reconstructie, waarbij naast de historische aankledingen van het interieur ook een verbindend hedendaags kunstobject de aandacht vraagt.
Het predikherenklooster in Mechelen De bouwevolutie van een kloostersite van 1657 tot 1986 Als voorbereiding voor de restauratie onderzochten Marieke Jaenen en Fabian Rasson minutieus de historische en materiaaltechnische bronnen van het ruïneuze predikherenklooster. De bouwgeschiedenis van deze kloostersite was complex en ook de achtereenvolgende herbestemmingen waren heel divers.
Het predikherenklooster in Mechelen De herbestemming van het klooster tot stadsbibliotheek Wouter Callebaut en Elke Denissen vertellen het verhaal van de restauratie van deze site, die door het Mechelse stadsbestuur zinvol herbestemd werd tot stedelijke bibliotheek. Het inbrengen van een aantal nieuwe functies vereiste daarbij aangepaste technieken.
ERFGOED IN DE KIJKER. FEEST VOOR DE ZINTUIGEN: HET GEHOOR De Koninklijke Stadsschouwburg van Brugge Een weelderige bonbonnière in rood en goud Catheline Metdepenninghen legde haar oor te luisteren in de Brugse stadsschouwburg, waar de bezoeker langs een imposante inkom toegang krijgt tot de monumentale theaterzaal. Daar houden rood textiel en gouden versieringen de klankrijkdom gezelschap.
“een aengenaem ende gelijckformig aensien”
Een historisch verantwoorde kleur voor de gevel van het 18de-eeuwse Errerahuis in Brussel
Johan Grootaers †
Detail van de Intrede van koning Willem I te Brussel op 21 september 1815, aquarel van P.J.B. Le Roy (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel)
Het Errerahuis uit 1779 aan het Brusselse Warandepark is nu de ambtswoning van de Vlaamse regering (1). De laatste herschildering van de gevel was niet gebaseerd op wetenschappelijk vooronderzoek. Daarom werd in opdracht van de Vlaamse overheid een kleurhistorisch en verftechnisch onderzoek naar de juiste historische kleurstelling uitgevoerd. Dit kaderde in een ruimer diagnoseonderzoek naar de mogelijke bouwschade aan het Errerahuis door de bouwput van het ernaast gelegen Paleis voor Schone Kunsten (Bozar) en naar de behandelingsmogelijkheden van de bouwsculptuur. Omdat er geen significante sporen van de oorspronkelijke bepleistering en kleurstelling op het Errerahuis zelf bewaard zijn, bracht een vergelijkend onderzoek van gelijktijdige laat-18de-eeuwse gebouwen in de omgeving van het Koningsplein uitkomst (2). 8
Geschiedenis van het Errerahuis en zijn bewoners Het Errerahuis maakt deel uit van een groots project tot herinrichting van de terreinen van het oud hertogelijk paleis, dat in 1731 door brand vernield werd (3). Nadat eerdere voorstellen voor de site niet tot uitvoering kwamen, werden die van de Franse architect Jean-Benoit-Vincent Barré verder uitgewerkt door zijn landgenoot Barnabé Guimard. Het oorspronkelijk project werd in 1776 uitgebreid met de aanleg van een openbaar park op de gronden van de voormalige Warande. De aanpalende terreinen werden verkaveld en verkocht aan kandidaat-bouwers die de vooraf opgemaakte plannen strikt moesten naleven zodat de eenheid van het project bewaard bleef. Het neoclassicistische Errerahuis werd gebouwd in 1779-1782 in opdracht van de abdij van Grimbergen. De abdij zou het niet zelf in gebruik nemen maar verhuren aan hoge ambtenaren. Na de val van het Oostenrijkse regime met de Slag van Fleurus in 1794 legden de Franse veroveraars de overwonnen gebieden zware belastingen op, waardoor de abdij zich verplicht zag het pand te verkopen. In de bijzonder roerige periode die daarop volgde kwam het in privébezit. Via notaris Caroly werd de zakenman Maximilien-Joseph Plovits eigenaaar in 1794. Hij was actief in de garenhandel, graanhandel, suikernijverheid en als bankier. Uit diens erfenis viel het pand in 1813 ten deel aan Daniël-Patrice Hennesy, gehuwd met Sophie Plovits en familie van de bekende cognachandelaars. Hij was eigenaar van een papierfabriek in Terhulpen en later actief in de Brusselse politiek. Achtereenvolgens was hij lid van de Regentieraad, gemeenteraadslid en van 1828 tot aan het uitbreken van de Belgische Omwenteling in 1830 schepen van Burgerlijke Stand.
werden, mogelijk naar het ontwerp van Joseph Poelaert, verbouwd. In het oog springend onderdeel van de transformatie is de fontein op de binnenkoer. Anno 1868 verkocht de burggraaf het eigendom aan Giacomo Benedetto Errera en zijn echtgenote Marie Oppenheim. Giacomo Errera was van Venetiaanse afkomst en had zich in 1856 in Brussel gevestigd. Een jaar later huwde hij de bankiersdochter Marie Oppenheim. In 1859 werd hij aangesteld tot consul-generaal van Sardinië en in 1867 tot consul-generaal van Italië. Een jaar later kocht hij het hotel aan het Koningsplein en richtte het in tot consulaat. De bijgebouwen werden eerst verbouwd ten behoeve van de bank ErreraOppenheim om kort daarna te worden afgebroken en vervangen door de kantoren voor de Bank van Brussel, opgericht in 1871.
De oudst bewaarde afbeelding van het Errerahuis, omstreeks 1800 (uit GOEDLEVEN E., Het hotel Errera. Ambtswoning van de Vlaamse Regering te Brussel, Leuven, 2003, p. 36)
Een beeld van de verwoestingen in het park in 1830 op een litho naar een tekening van Paul Lauters. Het Errerahuis links kwam vrij ongeschonden uit de troebelen (© War Heritage Institute Brussel)
Tijdens de Brabantse Omwenteling was het Koningsplein het toneel van zware gevechten. Sommige huizen werden leeggeroofd en zwaar beschadigd, maar de woning van de familie Hennesy ontsnapte daar grotendeels aan. Desondanks gaf deze familie er de voorkeur aan het niet langer zelf te bewonen. Het pand werd verhuurd aan burggraaf Etienne-Eugène Obert de Thieuses, die in 1856 eigenaar werd. Bij het huurcontract hoorde een uitvoerige beschrijving van het interieur en ook een plan waarop de tuin is weergegeven. Tussen de tuin en het hoofdgebouw aan de straatkant bevond zich een conciërgewoning, met daartegenover de stallingen en het koetshuis. De burggraaf bracht in het hoofdgebouw weinig veranderingen aan. De bijgebouwen daarentegen
9
Na overlijden van zijn moeder in 1918 erfde Paul Errera het gebouw. Hij was een eminent jurist en professor staatsrecht aan de Université libre de Bruxelles (ULB), waarvan hij van 1908 tot 1911 ook rector was. Na zijn overlijden in 1928 kwam het hotel in handen van zijn zoon Jacques, een bekend natuur- en scheikundige, hoogleraar aan de ULB en bevriend met Albert Einstein, die meermaals te gast was in het Errerahuis. Hij was de laatste privébewoner. Zijn erfgenamen verkochten het goed in 1980 aan de Belgische Staat ten behoeve van het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Op 8 december 1983 werd het Errerahuis beschermd als monument. Nadat het conservatorium het pand verliet in 1987, trad het verval echter snel in (4). Op 14 juli 1992 besloot de Vlaamse Gemeenschap het prestigieus, monumentaal pand aan te kopen met de bedoeling het te restaureren en te herbestemmen tot ambtswoning en ontvangstcentrum van de Vlaamse regering. Al bij al hadden het gebouw en de interieurs de soms woelige tijden goed doorstaan. In 1993 werden dringende instandhoudingwerken uitgevoerd. Na een aantal vooronderzoeken volgde de restauratie van de gevels en de historische interieurs in 1994-1998. Het Errerahuis na de restauratie van eind 20ste eeuw (© KIK-IRPA Brussel)
Perspectief van het park en de parkwijk in 1787 op een ingekleurde gravure van J.B. Probst, met het Errerahuis vooraan links (uit: GOEDLEVEN E., Het hotel Errera. Ambtswoning van de Vlaamse Regering te Brussel, Leuven, 2003, p. 34)
afgebeeld op talrijke tekeningen en schilderijen. Het Errerahuis maakt deel uit van de classicistische eenheidsbebouwing aan de Koningsstraat, naast het Warandepark. Op een gravure uit 1787 , dus kort na de bouw, zijn de bepleisterde gevels helder geschilderd, maar een specifieke kleurtonaliteit is daar niet uit op te maken. Het is sowieso moeilijk om uitspraken te doen over kleurstellingen, louter afgaande op iconografische documenten. Belangrijk in dit verband is een anoniem olieverfschilderij uit 1832 van de achterzijde van het Errerahuis en de hoekbebouwing aan de Warmoesberg, destijds het hotel Triest. Deze voorstelling is belangrijk als historisch document: de gevels zijn beige geschilderd en duidelijk niet wit of een afgeleide daarvan. Bij de symmetrische hoekbebouwing rechts is de begane grond met bossagewerk zelfs iets meer bruinoker uitgemonsterd. De beige gevelschildering is eveneens duidelijk te zien op een aquarel met de gevels vanuit de Koningsstraat met De intrede van koning Willem I te Brussel op 21 september 1815 (5). Merkwaardig genoeg is deze beige natuursteenkleurige tint ook te zien op een aquarel van Max Gelissen met de classicistische bebouwing van omstreeks 1827 van de hoek van de Konings-
Het Errerahuis in de iconografie Als voorbereiding voor een nieuwe gevelafwerking, werd eerst een iconografisch onderzoek uitgevoerd om de evolutie van de gevelafwerking na te gaan. Omdat het gebouw gelegen is op een vooraanstaande plaats vlak bij het Koninklijk Paleis, is het
10
Tuinmuur van het Errerahuis op een aquarel van Max Gelissen (Stadsarchief Brussel)
straat en het Koningsplein, nu gebouwen van het Brussels Gewest en tegenhanger van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, oorspronkelijk hotel Merode (6). De oudste foto van het Errerahuis in 1863 van Edmond Fierlants toont een heldere, bepleisterde en geschilderde gevelafwerking, maar de fotografie uit die tijd laat niet toe een kleurtint af te leiden. Deze uniforme afwerking loopt ook door bij de eenheidsbebouwing van de Koningsstraat aan de zijde van het Warandepark (7). Een fotografische opname vanuit de verte uit 1910 is zeer interessant, omdat overtuigend wordt aangetoond dat de geriemde vensteromlijstingen van de verdiepingen uitgevoerd waren in blauwe hardsteen en dat het middenrisaliet in bossagetechniek op dat moment niet geschilderd of bepleisterd was (8). Hier is ook te zien dat de gevel een grijzige beraping draagt, kennelijk zonder verflaag. Deze bepleistering werd blijkbaar kort na het midden van de 19de eeuw aangebracht ter vervanging van de oorspronkelijke 18de-eeuwse kalkzandpleister. Ze is blijven bestaan tot in de jaren 1980 en werd tijdens het recent materiaaltechnisch onderzoek nog aangetroffen en geïdentificeerd als een cementering. Tijdens de restauratie van de jaren 1990 werd deze goed hechtende cementering hersteld, bijgewerkt en dus niet vervangen.
Foto’s met de toestand in 1942 (© KIK-IRPA Brussel)
Verder zijn er interessante gevelfoto’s in de verzameling van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) uit 1942 (9). Hieruit blijkt onomstotelijk dat de integrale middenrisaliet in bossagewerk vanaf niveau één vervaardigd is in zandsteen in klein formaat en dus geen bepleisterd baksteenmetselwerk is. Het gelijkvloerse bossagewerk daarentegen is bepleisterd en geschilderd. Ook hier wordt bevestigd dat de vlakke geveldelen met een grijzige cementbepleistering afgewerkt zijn. Het heeft er de schijn van dat op deze foto het gelijkvloerse bossagewerk in de zijgevel aan de Koningsstraat niet bepleisterd is maar bestaat uit blote witsteen.
Oudste foto van het Errerahuis door Edmond Fierlands in 1863 (Stadsarchief Brussel)
11
Het materiaaltechnisch onderzoek De kalkzandsteen van Balegem
Het gelijkvloers van voor- en zijgevel van het Errerahuis is uitgevoerd in regelmatig bossagewerk. Het minikernbooronderzoek door steendeskundige Fabrice Dagrain bevestigt de aanwezigheid van Ledesteen in het steenmonster (10). Geoloog David Lagrou identificeerde die echter als Balegemse steen (11). De toepassing van Balegemse steen in plaats van Gobertangesteen mag enigzins verbazen in Brusselse context. Gobertangesteen was in het laatste kwart van de 18de eeuw een geliefd bouwmateriaal in Brabant, onder andere toegepast door architect Laurent Dewez in de abdij van Vlierbeek en het kasteel van Opheylissem. De toepassing van bossages in Balegemse steen in het Errerahuis is niet verwonderlijk. Het vlakbij gelegen Paleis der Natie aan de Wetstraat toont, na de spijtige decapering van de jaren 1920, bossages met de typische okerkleurige glauconietpatina’s. Het bossagewerk werd in het derde kwart van de 19de eeuw overdekt met een cementhoudende bepleistering die tot nu toe bewaard is, wat bevestigd werd door de minikernboring (12).
Het baksteenmetselwerk
Stratigrafisch onderzoek waaruit bleek dat er geen restanten van de oorspronkelijke gevelafwerking van het Errerahuis bewaard waren (© Chromart)
Het Errerahuis is gebouwd uit handgevormde bakstenen, gemetseld in regelmatig kruisverband (13). Op het metselwerk ter hoogte van het driehoekig frontonveld werd een grijzige, zeer poreuze cementhoudende bepleistering aangetroffen uit het derde kwart van de 19de eeuw. Op haar beurt werd deze in de jaren 1990 overpleisterd met een natuurlijk hydraulische kalkpleister, afgewerkt met een heldere dispersieverf.
De blauwe hardsteen
In het laat-18de-eeuwse concept van de gevels werden de volgende onderdelen uitgevoerd in een Henegouwse karboonkalksteen, de zogenaamde petit granit: de gevelplint, de cordonlijst, de balkonplaat, de vensteromlijstingen, de suprafenestra’s en de acanthuslijst van het fronton (14).
Het stratigrafisch onderzoek van afwerkingslagen
Het stratigrafisch en kleurhistorisch onderzoek van afwerkingslagen werd uitgevoerd op de voorgevel en op de zijgevel aan de Koningsstraat. Jammer genoeg zijn historische afwerkingslagen uit de bouwperiode van het Errerahuis onherroepelijk verloren gegaan bij de decaperingscampagne uit het derde kwart van de 19de eeuw. Daarom was een vergelijkend onderzoek van gelijkaardige 18de-eeuwse monumenten in de onmiddellijke omgeving noodzakelijk, waarover verder meer. Het stratigrafisch kleuronderzoek op een tiental locaties kwam tot het besluit dat nergens nog restanten van 18de-eeuwse afwerking bewaard waren (15). Het is naar aanleiding van de gevelrestauratie van de jaren 1990 en de recente geelwitte herschildering uit 2017 (16) dat de verscheidenheid van witte natuursteen, blauwe hardsteen en bepleistering uniform werd overschilderd, maar in hoeverre is dit een correct beeld van de 18de-eeuwse gevelbehandeling van het Errerahuis?
Vergelijkend kleurhistorisch onderzoek van de laat-18de-eeuwse architectuur in de omgeving van het Errerahuis Het ontbreken van concrete materiële afwerkingsgegevens van het Errerahuis op de bepleistering in situ van de late 18de eeuw noopte ertoe op zoek te gaan naar vergelijkingsmateriaal op gebouwen van diezelfde periode en stijl in de onmiddellijke omgeving. Bouwvoorschriften van het stadsbestuur kunnen indicaties geven (17). Ook werd dankbaar gebruikgemaakt van onderzoeks- en laboratoriumgegevens van Benedicte Delmarmol, Francis Tourneur, Dominique Bossiroy, Ann Verdonck en van recente laboratoriumonderzoeken door Toon Van Campenhout en Elisabeth Jägers (18).
De toegang met postamenten van het Errerahuis
Het onderzochte postament aan de Koningsstraat is vervaardigd in Lediaanse kalkzandsteen van Balegem, het betreft geen Gobertangesteen. Dit werd bevestigd door de kernboring 5 en 6 van
12
Fabrice Dagrain (19). Balegemse steen onderscheidt zich op termijn door zijn okerkleurige glauconietpatina, hetgeen hier aangetoond wordt door een microscopisch slijpplaatje. De postamentsokkel toont overtuigende restanten van een zandkleurig/bleekokerkleurig niveau, dat geïnterpreteerd mag worden als een historische afwerkingslaag (20). Het is pas later in de 19de eeuw dat de sokkel werd beraapt met een cementbepleistering, zoals trouwens ook de rest van de muren en postamenten ter hoogte van het Paleis voor Schone Kunsten (Bozar) aan de Koningsstraat (21).
De balustrademuur
Een verkennend onderzoek werd uitgevoerd op de laat-18de-eeuwse balustrademuren aan de Koningsstraat, ter hoogte van de achterzijde van de Bozar. De muren zijn nu met cementmortel bepleisterd. Op de postamenten verschijnen alternerend hardstenen vazen en balusters. De dekplaten zijn in petit granit. Uit het onderzoek in situ is gebleken dat deze constructies niet bepleisterd waren (ofwel later ontpleisterd zijn?). De achterzijde van de postamenten aan de Bozar zijn uitgevoerd in Ledesteen (22). De binnenkoer van de Bozar aan de Koningsstraat is tot stand gekomen in het derde kwart van de 19de eeuw. De sokkelplaten zijn van hardsteen en daarboven is het baksteenmetselwerk in bossagetechniek uitgepleisterd met een grijzige kalkcementmortel, evenwel zonder afwerkingslaag.
De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten
Een interessant aanknopingspunt ter vergelijking van de gevels van het Errerahuis bood zich aan op het vlakbij gelegen Koningsplein. De classicistische, bepleisterde en geschilderde gevels van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten aan het Koningsplein kwamen tot stand vanaf 1775 onder leiding van architect Barnabé Guimard, met medewerking van Claude Fisco (23). Toon van Campenhout en Elisabeth Jägers onderzochten verfmonsters van de zijgevel van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. Het huidige uitzicht van de gevels en het hele Koningsplein is nu een vaalwit en dus geen natuursteenkleur. Microscopische analyse van ingebedde slijpplaatjes wezen uit dat het gelijkvloerse bossagewerk en de consoles van de vensterkaders zoals bij Errera uitgevoerd waren in Ledesteen. De microscopische opname van verfmonster 1 (gelijkvloerse vensterdorpel in Ledesteen) reveleerde het complete afwerkingspakket vanaf de 18de eeuw en gaf uitsluitsel over de historische originele olieverflaag: een natuursteenimiterende kleur, namelijk lichtbeige. Dit werd bevestigd in verfmonster 4, ter hoogte van een witstenen console (24). Secondopinionanalyses van Elisabeth Jägers bevestigden dit resultaat: eenduidig zandkleurige lagen met een loodwitpigment en een bindmiddel van lijnolie als hoofdbestanddeel (25).
De balustrademuur aan de Koningstraat op een foto van 1942 (© KIK-IRPA Brussel)
13
Park (29). Onrechtstreeks wordt hier ook het nabijgelegen Errerahuis en zijn onmiddellijke omgeving bedoeld. Twintig jaar later, op 17 april 1828, was er opnieuw een resolutie van het Brussels schepencollege die bepaalde dat de statige classicistische gevels bepleisterd dienden te worden in een kleur, aangeduid als pierre de France (30).
Het Rekenhof
Een stratigrafisch onderzoek van Ann Verdonck van de gevels van het laat-18de- eeuwse Rekenhof aan de Regentschapstraat, een classicistisch gebouw dat in 1770 werd opgericht door gravin de Templeuve, wees evenzeer op oorspronkelijke afwerkingslagen in een zandsteenimiterende kleur (31).
Het Martelaarsplein en de Anjeliersstraat
Het Martelaarsplein in Brussel (© Fenikx)
De zetel van het Brussels Gewest
Deze stratigrafische gegevens werden op hun beurt bevestigd in een microchemische analyse van een hardstenen vensterconsole van het tegenoverliggende hoekpand Koningsplein-Koningsstraat, oorspronkelijk het paviljoen van de abdij van Grimbergen, nu de zetel van het Brussels Gewest. De laboanalyse bevestigt geen witte maar opnieuw een als natuursteen monochroom gepigmenteerde oudste 18de-eeuwse verflaag. Het bindmiddel wordt als verzeepte lijnolie geïdentificeerd (26).
Op de gevels van het classicistische Martelaarsplein uit 1774-1776 naar ontwerp van architect Claude Fisco (32) daarentegen bevestigden Ann Verdonck en Marjolein Deceuninck in 2019 een voor de 18de eeuw wel meer courant monochroom hardsteenimiterend middelgrijs op de gevel van nr. 5, dus niet de gebruikelijke zandsteenkleur van het Koningsplein. In de nabijgelegen laat18de-eeuwse classsicistische gevelconfiguratie van de Anjeliersstraat stootten de onderzoekers opnieuw op grijze olieverf als oudste kleurstelling (33). In dit onderzoek kwam duidelijk naar
Ann Verdonck rapporteert uitvoerig over de strenge bouwvoorschriften die vanaf 1775 golden voor het Koningsplein (27). In de loop van 1776 werden bepalingen gestipuleerd waarin bepaald werd dat de overheid zeggenschap had over de toe te passen kleurstelling van de gevels: “Behalve algemene indicaties van de kleur zoals blanc cru of pierre de France wordt er slechts in één document melding gemaakt van de pigmenten die moeten worden toegepast” (28). De expliciete vermelding van de kleurtonaliteit pierre de France onderbouwt de hogervermelde laboratoriumwaarnemingen in situ en de gevelvoorstellingen in de iconografie. De strikte laat-18de-eeuwse stedelijke voorschriften voor de bouw en het steenkleurig afwerken van de eenheidsbebouwing van architect Barnabé Guimard van het Koningsplein werd verdergezet tijdens het eerste kwart van de 19de eeuw. Een stedelijk aanplakbiljet van 17 juni 1816 herhaalt de voorschriften uit het einde van de 18de eeuw: een uniforme steenimiterende kleurstelling werd gestipuleerd voor alle gebouwen aan het Koningsplein én de gevels die grensden aan het Koninklijk
14
Stratigrafisch venster op de opeenvolgende verflagen in de Anjeliersstraat (© Fenikx)
voor dat de gevels volledig bepleisterd en geschilderd werden (baksteen, witsteen en blauwe steen), wat ook werd bevestigd in de Generaele Conditiën van 17 juni 1774: “Alle de gevels op deser weijse behoorelijck uijtewerckt sijnde, sullen deselve uniformentlijck afgeset ende bepleckt moeten worden ende voorders, tot conservatie der battimenten ende behoudenisse geschildert worden in olijverwe van assche grouw ende de deuren ende vensters van perele couleur sulck dat allen der huysen ende facadens der voorschreve plaetse een aengenaem ende gelijckformig aensien soude verthoonen en ingevalle dat eenigh suleks soude weijgeren te doen het jaer naer de voltreckinge van hunne façade, sal het selve ten koste der proprietarissen wegens dese stadt gedaen worden” (34).
en Gobertangesteen, maar eveneens minder voorkomende bouwstenen uit Frankrijk zoals natuursteen van Caen, Savonnières, Avesnes, Reffroy en Bray. Daarnaast werden er 18de-eeuwse kalkhoudende pleisterlagen aangetroffen en recentere cementhoudende bestrijkingen. Interessant in deze bijdrage zijn de waarnemingen over historisch verfwerk en de vraag of de laat18de-eeuwse constataties in verband met natuursteenimiterende afwerkingslagen zoals op het Koningsplein bevestigd konden worden of juist niet. Het microchemisch onderzoek van stalen waarin tot vijfendertig oliegebonden loodwitverflagen werden vastgesteld, stootte verschillende malen op een karakteristiek jaune de paille, een
Het Paleis der Natie
De laat-18de-eeuwse classicistische gevels van het Belgisch Parlement aan de Wetstraat, gebouwd in 1778-1783 naar ontwerp van architect Barnabé Guimard, zijn uitgevoerd in Ledesteen voor bossagewerken en vlakwerk en in blauwe hardsteen voor structurerende onderdelen en geriemde vensteromlijstingen (35). De fotografische opnamen van rond 1900 tonen nog de gevels in hun oorspronkelijk bepleisterd en geschilderd uitzicht. Vanaf circa 1920 werden ze gedecapeerd, wat toen toch op heel wat verzet stuitte (36). De toepassing van bossagewerk in okerkleurig gepatineerde Balegemse steen op de begane grond is vergelijkbaar met de bossages van het middenrisaliet van het Errerahuis die wellicht aanvankelijk ook bepleisterd en geschilderd waren.
Postkaart uit 1905 met rechts de inkompaviljoenen van het park en links het Errerahuis (verz. Dexia)
De toegangspaviljoenen aan het Koninklijk Park
De laat-18de-eeuwse witstenen toegangen tot het park ter hoogte van het Koninklijk Paleis ondergingen hetzelfde lot. Op het eind van de 19de eeuw waren ze nog bepleisterd en geschilderd in gepuimde olieverf en omstreeks 1941 stonden ze er kaalgekapt erbij. In de jaren 1990 heeft men dit euvel trachten te verhelpen door ze monochroom te schilderen met een bleke zandkleurige dampopen silikaatverf, die nu echter al ernstige slijtage vertoont.
Het paleis van Karel van Lotharingen
De gevels van het paleis van gouverneur-generaal Karel Alexander van Lotharingen uit 1757-1780, naar ontwerp van architecten Joannes Faulte en Laurent-Benoit Dewez, aan het Brusselse Museumplein (37) werden in 2001 onderworpen aan een grondig materiaaltechnisch onderzoek. Dominique Bossiroy identificeerde in de gevelopbouw, ornamentiek en beeldengroepen merkwaardig genoeg niet enkel de courante Balegemse steen
Gedeelte van het paleis van Karel van Lotharingen aan het Museumplein (foto J. Grootaers)
15
helder lichtgeel oker. Onmiskenbaar dus als oudste laag geen zandsteenkleur zoals later in de 18de eeuw werd waargenomen in de hogervermelde gebouwen. Een bleekbeige-grijs werd wel als intermediair niveau waargenomen, precies in de periode eind 18de-begin 19de eeuw (38).
Wat met de gevel van het Errerahuis?
De hogervermelde onderzoeksresultaten vragen om bijstelling van de tot nu toe aangenomen inzichten over de kleurstellingen van de classicistische gevelarchitectuur in deze centraal gelegen site in Brussel en in het bijzonder van het Errerahuis. Op basis van dit onderzoek wordt aan de Vlaamse overheid een voorstel geformuleerd om het Errerahuis en de binnenkoer ervan in de toekomst
te herschilderen in een 18de-eeuwse kleurstelling die teruggrijpt naar een zandsteenimiterende kleur (pierre de France) die aansluit bij de gebruikelijke gevelkleuren van eind 18de -begin 19de eeuw in de onmiddellijke omgeving van het Koningsplein. Als verfsysteem wordt een solsilikaatverf type ME aangeraden. Dit is een hoogwaardige, minerale gevelverf met een zeer lange levensduur, lichtecht en uv-stabiel. Het kleuradvies voor het Errerahuis is ondubbelzinnig. De huidige kleurstelling beurre frais, zoals steendeskundige Francis Tourneur het schamper verwoordde, is geen optie voor de toekomst vanuit het oogpunt van erfgoedwaarde en stedenbouwkundig gestalte in die Brusselse erfgoedcontext (39).
Verftechnisch advies De Vlaamse overheid vroeg naar aanleiding van dit onderzoek naar een professioneel en up-to-date verftechnisch advies. Noch de kleurtint, noch het gebruikte verfsysteem van de meest recente schildering voldoet aan de vraag naar een historisch onderbouwde gevelbeschildering. De huidige gelige verflaag is een te dampdichte en filmogene acrylaatdispersie. Het moment was aangebroken om voor dergelijk overheidsgebouw voluit de kaart te trekken van een innovatief fotokatalytisch en solsilikatisch verfprocéde (1). Kort gezegd, een verflaag die niet enkel milieubelasting tempert maar ook de afbraak van schadelijke stoffen in de omringende lucht activeert. Hiervoor komt een solsilikaatverf type ME die is uitgerust met een speciaal anataas titaandioxide in aanmerking. Het anataas titaandioxide zorgt voor het ideaal fotokatalytisch proces zodat organische stoffen kunnen worden afgebroken of omgezet in minder schadelijke stoffen (2). Een solsilikaatverf met MINO X-effect is een hoogwaardige, minerale gevelverf met een zeer lange levensduur. Deze is lichtecht, uv-stabiel, heeft goede bouwtechnische eigenschappen en helpt om stikstofoxiden af te breken. Op minerale bindmiddelen zelf heeft een fotokatalysator geen invloed. De open, microporeuze structuur van silicaatverf ondersteunt bovendien de beschikbaarheid van de fotokatalysator voor langsstromende schadelijke gassen omdat het contactoppervlak zeer groot is. De microkristallijne structuur is optimaal bereikbaar voor uv. Naast de verbetering van de luchtkwaliteit zijn er nog meer redenen om te kiezen voor een solsilikaatverf type ME voor het Errerahuis. Solsilikaat is een speciale mengeling van kieselsol met kaliwaterglas, waarbij zowel de adhesieve eigenschappen van de kieselsol als de verkiezelende eigenschappen van kaliwaterglas kunnen worden aangesproken. Kieselsol is voorverkiezeld kaliwaterglas, derhalve puur vloeibaar siliciumdioxide zonder kaliumcomponent. Gemengd met kaliwaterglas ontstaat een stabiel product genaamd solsilikaat.
16
Hechting op organische ondergronden wordt verkregen door de vanderwaalshechting van de kieselsol gecombineerd met een verkiezelende hechting op minerale reactiepartners in organische lagen. Hechting op minerale lagen geschiedt door verkiezeling tot een onverbreekbare verbinding tussen kaliwaterglas en de ondergrond. De sd-waarde van een solsilikaatverf is kleiner dan 0,01 en daarmee de laagste ter wereld. Daarenboven is in de praktijk bewezen dat de toepassing van een solsilikaat type ME vanwege de fotokatalytische werking de vorming van algen en organische vervuiling tegengaat, zonder gebruik te hoeven maken van schadelijke fungiciden en biociden (3). De toch al goede vuilwerendheid van het silikaatoppervlak wordt daardoor nog beter. Ten slotte is in de zogenaamde Street canyon de solsilikaatverf type ME in een veldonderzoek direct vergeleken met een standaard dispersiegevelverf: de canyon werd daarbij permanent blootgesteld aan stikstofoxiden en een concentratie schadelijke gassen. Op een hoogte van 3 meter werd in beide canyons gedurende langere tijd stikstofdioxide (NO2) gemeten. De afbraakprocessen werden in de praktijk sterk beïnvloed door de windsnelheid en de lichtsterkte van de zon. (1)
(2) (3)
Met dank aan Kees Mylanus van Keim (Almere) voor de technische gegevens. (Nvdr: de hechting van dit nieuwe verfsysteem met de vorige verflaag zal dus prima zijn, maar aangezien deze verflaag niet dampopen is, zal het pakket (oude verf + nieuwe dampopen verf) dat ook niet zijn en dat staat wel haaks op de huidige praktijk om te werken met dampopen systemen in functie van de vochtregulatie van het achterliggende muurwerk.) TNO Delft – Effectiviteit van Soldalan ME bij de afbraak van stikstofoxiden. Bericht nr. 034 -UT – 2010 – 01685. Het kasteel Revelingen in Sint-Genesius-Rode uit 1864 naar ontwerp van architect Jean Pierre Cluysenaer werd in 2017 in de teruggevonden historische kleurstelling (Pompejaans rood en middelgrijs) herschilderd met een fotokatalytische solsilikaatverf ME op een vernieuwde hoogwaardige traskalkbepleistering. Zie GROOTAERS J., Materiaal-technisch onderzoek en restauratie-advisering kasteel Revelingen, onuitg. onderzoeksrapport, 2015.
Uit quasi alle vergelijkbare voorbeelden blijkt dat gevels uit die periode bepleisterd en geschilderd waren. We kunnen er dus van uitgaan dat dit met grote waarschijnlijkheid ook het geval was voor het Errerahuis. Absolute zekerheid is er niet of de bossages van het middenrisaliet in Balegemse steen eind 18de eeuw egaliserend geschilderd waren of niet, maar rekening houdend met de vergelijkbare 18de eeuwse cases was de gevel van hotel Errera met grote waarschijnlijkheid ook bepleisterd en geschilderd. Een simulatie door Toon Van Campenhout geeft een idee van de nieuwe, door het onderzoek voorgestelde monochrome beige zandkleurige schildering voor de toekomst (40) en dit voorstel sluit wellicht zeer goed aan bij het oorspronkelijk kleurenschema anno 1779. Gezien de architecturale uniformiteit van de Errerasite, is dezelfde kleurtint aangewezen voor de bepleisterde muren van de binnenkoer, waarvan de conserverende restauratie gepland is in 2021. Toch blijft waakzaamheid geboden in verband met de interpretatie van archivalische en iconografische gegevens en laboslijpplaatjes om een kleur precies naar historische tonaliteit te bepalen in functie van restauratie van erfgoed. Terecht heeft Xavier Duquenne al in 1986 gewezen op deze valkuil in de monumentenzorg (41).
Besluit Het materiaaltechnisch onderzoek van de buitengevels van het Errerahuis legde een genese van
Huidig uitzicht van het Errerahuis met de historisch onjuiste beurre frais-tint (foto J. Schoors)
ingrepen bloot vanaf de late 18de eeuw tot op heden. Uit de 18de eeuw zijn helaas geen pleisteren verflagen meer bewaard. Het ontbreken van concrete informatie van afwerkingsepidermen uit de 18de eeuw noopte ertoe een vergelijkend onderzoek in te stellen naar gelijkaardige classicistische monumenten in de onmiddellijke Simulatie van de voorgestelde monochrome zandsteenimiterende kleurstelling pierre de France (© ChromArt)
17
omgeving van het Errerahuis. Deze verkenning is vruchtbaar gebleken, mede door aangereikte data van andere wetenschappelijke onderzoekers sinds 2001. Op basis van de geschreven bronnen met betrekking tot het Koningsplein, beperkt microscopisch verflagenonderzoek aldaar, materiaalonderzoek van gebouwonderdelen aan de Koningsstraat en de Regentschapsstraat en ten slotte onderzoekresultaten van het Martelarenplein en het Museumplein is inzicht verkregen over kleurstellingen eind 18de-begin 19de eeuw. In deze stand van het onderzoek overweegt de tendens om aan te nemen dat gebouwen zoals het Errerahuis oorspronkelijk niet helwit of oker geschilderd was, maar overduidelijk in een beige zandkleurige tint, ook bekend als pierre de France. Een buitenbeentje was het iets vroeger gebouwde paleis van Karel van Lotharingen, dat afwijkend in een strogeel geschilderd was en zo eerder aansluit bij het befaamde Kaisersgelb uit de Duitstalige contreien. Het komt erop aan dit voortschrijdend inzicht de komende jaren te valideren in gevelrestauraties en schilderwerken van classicistische ensembles in Brussel en elders. Het Errerahuis kan hier een voorbeeldfunctie vervullen wat betreft de keuze van de kleurtint, maar ook inzake de doelbewuste keuze voor fotokalytische solsilikaatverven, die in dit stadium van het onderzoek de beste keuze lijken. Het onderzoek naar resistente verven voor het buitenklimaat gaat ondertussen onverdroten verder.
Onderzoeksfiche Onderzoek verfmonsters: Toon van Campenhout (Chromart) en Elisabeth Jägers (Mikroanalytisches Labor, Bornheim) Vooronderzoek bouwsculptuur (2019): Jacques Vereecke m.m.v. Johan Grootaers Diagnose en monitoring schade door bouwput Bozar: Johan Grootaers (Erfgoedexpertise), Gert Heirman (Reyntjens Laboratorium, Gent), Fabrice Dagrain (Stone Assistance) en Walter Sevenants (Triharch)
18
Bij de voorbereiding van dit nummer vernamen we het onverwachte overlijden van Johan Grootaers, die dit artikel schreef naar aanleiding van zijn onderzoek van het Errerahuis. Johan Grootaers was een uiterst geëngageerd erfgoedonderzoeker, altijd op de bres voor erfgoed in gevaar, onophoudelijk aan het werk op verschillende projecten tegelijkertijd, altijd geïnteresseerd in de mening en de ervaring van andere mensen uit de erfgoedsector, altijd open voor nieuwe en vernieuwende inzichten. Het ietwat naïeve stucwerk van Hansche lag hem nauw aan het hart en hij schreef hierover enkele artikels in M&L samen met restaurateur Jan Verbeke. We verliezen niet alleen een begaafde specialist, maar ook een goede en trouwe vriend, een levensgenieter en een heel vriendelijk mens.
Eindnoten (1)
(2)
(3)
(4) (5) (6) (7) (8) (9) (10)
(11)
(12) (13) (14) (15) (16)
(17) (18)
Omdat Johan Grootaers overleden is voordat hij zijn artikel kon afwerken, zijn we alle personen heel dankbaar die ons hielpen deze bijdrage tot een goed einde te brengen. In het bijzonder zijn we veel erkentelijkheid verschuldigd aan prof. dr. Ann Verdonck. Ook danken we Toon van Campenhout (Chromart), Walter Sevenants (Triharch) en Griet Grootaers, zijn zus, voor hun hulp. GROOTAERS J., Errerahuis. Ambtswoning van de Vlaamse Regering. Kleurhistorisch onderzoek en restauratieadvisering exterieur, onuitg. onderzoeksrapport, 2020; VEREECKE J. (m.m.v. GROOTAERS J.), Voorstudie voor de beeldenrestauratie Errera, onuitg. onderzoeksrapport agentschap Facilitair bedrijf Vlaamse overheid, 2019; GROOTAERS J., HEIRMAN G., DAGRAIN F. en SEVENANTS W., Materiaaltechnisch onderzoek en restauratieadvisering scheurvorming en zettingen, onuitg. onderzoeksrapport, 2021. Het Errerahuis werd uitvoerig bestudeerd in deze monografie: GOEDLEVEN E., Het hotel Errera. Ambtswoning van de Vlaamse Regering te Brussel, Leuven, 2003. Er werd toen ook een brochure uitgegeven: Het Errerahuis, Brochure Afdeling Monumenten en Landschappen van het ministerie van de Vlaamse overheid, 2003. Samenvatting uit GOEDLEVEN E., op. cit., p. 12-95. Met dank aan historicus Jan Van Damme voor de historische bijstand. GOEDLEVEN E., op. cit., coverafbeelding. De aquarel wordt bewaard in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Het Koningsplein en de Warandewijk (Brussel, stad van kunst en geschiedenis), Brussel, 1995, p. 10. GOEDLEVEN E., op. cit., p. 61. Ibidem, p. 70. Brussel, Fototheek KIK. DAGRAIN F., Caractérisation d’échantillons de pierres prélevés sur l’Hotel Errera à Bruxelles. Rapport d’essais 2020/2, onuitg. onderzoeksrapport Stone Assistance, monster nr. 3, p. 14. LAGROU D., Natuursteenexpertise. Petrografische analyse van de toegepaste natuurstenen in de voorgevel van het Errerahuis te Brussel, onuitg. onderzoeksrapport, 2021: “Het gesteente is opgebouwd uit een micrietische (fijnkorrelige) kalkcement, rijk aan kwartskorrels met een duidelijke bimodale korrelverdeling, fractie van 40 tot 120 mu en grotere korrels tot 500 tot 100 mu. Ook groene glauconietkorrels (behorend tot de zandfractie) en diverse microsfossielen worden aangetroffen, meerbepaald grote foramiferen (Nummulieten) en kleine foraminiferen (Milioliden). Daarnaast fosfaathoudende resten van visbeentjes (typisch bruine kleur). De combinatie van deze kenmerken (textuur, bimodale kwartsverdeling en typische microfossielen) identificeert deze kalkzandsteen als Ledesteen”. Zie ook DUSAR M., DREESEN R. en DE NAEYER A., Natuursteen in Vlaanderen, versteend verleden, 2009, Mechelen, p. 371; GROOTAERS J., The application of historical regional building stone in the preservation of monuments in Flanders, in Natural Stone for Cultural Heritage: local resources with a global impact (congres 19-22 september 2017), Praag, 2019, p. 18. DAGRAIN F., op. cit., p. 8-12. Ibidem. DUSAR M., DREESEN R. en DE NAEYER A., op. cit., p. 201. VAN CAMPENHOUT T., Kleuronderzoek Errerahuis Brussel, onuitg. onderzoeksrapport, 2020. Het betreft een Reinacrylat van Trimetal type Globalacryl Villa, jammer genoeg met een te hoge sd-waarde (hoe hoger deze waarde, hoe meer dampremmend de verf is) en te filmogeen karakter voor een historisch gebouw. Zie de pigment- en bindmiddelenanalyse: JAEGERS E., Brüssel. Errerahaus. Naturwissenschaftliche Untersuchung von Materialproben, onuitg. onderzoeksrapport, 2021, monster V6. GOEDLEVEN E., op. cit., p. 127-129. DELMARMOL B., Revêtements, enduits et couleurs des façades bruxelloises, in Le patrimoine et ses métiers,
(19) (20)
(21) (22) (23) (24) (25) (26) (27)
(28) (29) (30) (31) (32) (33) (34) (35) (36) (37) (38) (39) (40) (41)
Brussel-Sprimont, 2001, p. 51-66; TOURNEUR F., L’épiderme des monuments – l’hotel de ville de Verviers. Pierres peintes, pierres feintes – tradition oubliée ou hérésie contemporaine, Brussel, 2021; BOSSIROY D. en TOURNEUR, F., Façades de la place et de la rue du musée à Bruxelles. Matériaux pierreux de support, enduits, peintures et badigeons, onuitg. onderzoeksrapport Pierres et Marbres de Wallonie asbl, 2001; VERDONCK A., Gevelverven op monumenten. Verfhistorisch onderzoek (Onderzoeksrapport agentschap Onroerend Erfgoed, 38), Brussel, 2015; ID., Rekenhof - Cour des comptes – Brussel – Kleuronderzoek, onuitg. onderzoeksrapport, 2005; VERDONCK A., DECEUNINCK M. en PEETERS K., Brussel Martelarenplein. Erfgoedstudie exterieur, onuitg. onderzoeksrapport Fenikx bvba, 2019; VAN CAMPENHOUT T., Kleuronderzoek Koningsplein Brussel, onuitg. onderzoeksrapport, 2020; ID., Kleuronderzoek Koningsstraat Brussel, onuitg. onderzoeksrapport, 2020; JAEGERS, E., Brüssel Königliches Museum. Naturwissenschaftliche Untersuchung vom Materialproben, onuitg. onderzoeksrapport, 2021; ID., Brüssel Koningsstraat. Naturwissenschaftliche Untersuchung von Materialproben, onuitg. onderzoeksrapport, 2021. DAGRAIN, F., op. cit., p. 20-26. JAEGERS E., op. cit. (Koningsstraat), monster V5: de verflaag bevat calciumcarbonaat als hoofdbestanddeel, gele oker en een weinig loodwit. Deze okerkleurige verfresten worden bevestigd door VAN CAMPENHOUT T., op. cit. (Koningsstraat), monster zone 1 en 2 poort. DAGRAIN F., op. cit., minikernboring 7 en 8, p. 28-32. Met dank aan Sam Deckmyn om de site Bozar te mogen onderzoeken en bemonsteren in 2020. Het Koningsplein en de Warandewijk, op. cit., p. 14-15. VAN CAMPENHOUT T., op. cit. (Koningsplein), p.1-4 en 7-8. JAEGERS E., op. cit., (Königliches Museum), monster V2 en V3. Het Koningsplein en de Warandewijk, op. cit., p.14-15; JAEGERS E., op. cit., (Koningsstraat), monster V1. VERDONCK A. en DECEUNINCK M., De classicistische kleuren van twee Brusselse pleinen. Een discours van authenticiteit en uniformiteit, in Erfgoed Brussel, nr. 34, 2020, p. 43-56. VERDONCK A., op. cit., 2015, p. 56-57; ID., Historisch onderzoek van het Koningsplein te Brussel, onuitg. onderzoeksrapport, 2015. Stadsarchief Brussel, Fonds affiches, 17 juni 1816; DELMARMOL B., op. cit., p. 51-66. Stadsarchief Brussel, Fonds openbare werken, 147/1 (resolutie van 17 april 1828). VERDONCK A., op. cit., 2005, p. 3; ID., op. cit., 2015, p. 175. Natural Color System (NCS) S 2010 Y30R. DHONDT L. e.a., 18de-eeuwse architectuur in België. Laatbarok-rococo-neoclassicisme, Tielt, 1998, p. 151. VERDONCK A., DECEUNINCK, M. en PEETERS K., op. cit., p. 44-45. VERDONCK A. en DECEUNINCK M., op. cit., p. 43-56. De Generaele Conditiën van 17 juni 1774 zijn aanwezig in het SAB, Sectie Historisch Archief, bundel nr. 503. DHONDT L. e.a., op. cit., p. 152. TOURNEUR F., op. cit., p. 49; DELMARMOL B., op. cit., p. 58. DHONDT L. e.a., op. cit., p. 127-129. BOSSIROY D., op. cit., p. 59, 64-65 en 81; jaune de paille (NCS S 0520-Y); bleekbeige-grijs (NCS S 1002-Y) als intermediair niveau. TOURNEUR F., op. cit., p. 58. Natural Color System NCS S 2010 Y 30R; Keim Exclusiv 9249. DUQUENNE X., Le quartier royal à peindre, in La ville et l’habitat, 1986, p. 19: “se pose alors le problème de la tonalité exacte de la peinture; mais qu’était eaxctement ce jaune? (...) un blanc cassé, que l’on peut appeler sable, ivoire ou pierre de France”.
19
De gerestaureerde Sint-Odulphuskerk van Borgloon Een open kerk met een verleden
x Jeroen Reyniers, Wilfried Grommen, Rob Vandueren en Jos Vrancken
Gezicht naar het oosten in de gerestaureerde SintOdulphuskerk in Borgloon. Bemerk het nieuwe ronde altaarpodium in eikenhout dat de romaanse boogvorm herhaalt (foto P. Delaet)
Van ver in de omtrek zichtbaar, hoog op de heuvel van het stadje Borgloon en midden in het Haspengouwse landschap ligt de Sint-Odulphuskerk. Ze heeft een rijke geschiedenis en wordt in studies van de romaanse bouwkunst altijd als een belangrijk gebouw vermeld (1). Naar aanleiding van de recente restauratie brengt deze bijdrage een nieuw overzicht van de verschillende bouwfasen en decoratiecampagnes van de kerk. Er wordt eveneens ingegaan op de specifieke restauratiekeuzes. Het theologisch geïnspireerde verhaal op de muurschilderingen in het koor komt nu opnieuw helemaal tot zijn recht. Een visietoelichting met een blik op de toekomst opent de kerkdeuren om met een vernieuwde en verruimde blik van start te gaan. 20
Een geschiedenis van duizend jaar De Sint-Odulphuskerk vindt haar oorsprong in een heel oude stichting, mogelijk zelfs ouder dan de burchtkapel van de graven van Loon begin jaren 1000. Of dit 11de-eeuws gebouw eerst een grafelijke paltskapel was dan wel een kapittelkerk, blijft vooralsnog een open vraag. Wellicht kende deze plek al een kanunnikengemeenschap aan het einde van de 10de eeuw, dus nog voor de eerste graven van Loon deze site uitkozen om er een burcht voor hun residentie net naast de kerk te bouwen (2). Vast staat dat in 1047 een kerkwijding plaatsvond door de Luikse aartsdiaken Herman waarbij de kerk werd toegewijd aan de heiligen Petrus en Paulus en aan de heilige Odulphus (3). Deze Odulphus was een 9de-eeuwse NoordBrabantse kanunnik die naar Stoveren in Friesland vertrok voor een succesvolle missie en het einde van zijn leven opnieuw in Utrecht doorbracht, gewaardeerd om zijn integriteit en geliefd door zijn broeders en de plaatselijke bevolking. Hij was geen bekende heilige in de streek rond Borgloon. Voor het patrocinium van de Sint-Odulphus in Borgloon zijn de graven van Loon verantwoordelijk. Zij waren verwant aan bisschop Balderik I († 975) die in Utrecht de verering voor de heilige uitbouwde, en brachten begin jaren 1000 deze verering over naar Borgloon, de residentie van hun nieuwe graafschap (4). Dit graafschap Loon bestreek op zijn hoogtepunt ongeveer wat nu de provincie Belgisch Limburg heet. Het is in de Sint-Odulphuskerk dat de graven van Loon tot 1366 en nadien de prins-bisschoppen van Luik bij hun aantreden werden geïnstalleerd als graaf van Loon (5). De bouw van de huidige kerk wordt gedateerd in 1131, toen een vroeger bouwsel werd vervangen of vergroot (6). Een timpaansteen ter herinnering aan de inwijding is gedeeltelijk bewaard. Dit zandstenen reliëf bevond zich tot 1786 boven het
portaal en is nu ingemetseld in een muur van de kloostergang. De spaarnissen rond de rondboogramen, hoog in de muren van onbewerkte rivierkeien en silexscherven, zouden echter duiden op een oudere Ottoonse invloed die teruggaat tot midden 11de eeuw (7). In het huidige middenschip is de vroegromaanse pijlerbasiliek van zes traveeën nog goed zichtbaar, met haar zeer zware pijlers, iets dunnere schipmuren, rondboogarcaden en een vlakke houten zoldering. In 1180, na brandstichting door Luikse troepen, werd deze kerk onmiddellijk hersteld door de toenmalige graaf van Loon, Gerard I (8), die de kerk liet uitbreiden met een romaans kloosterpand en kapittelgebouwen. Enkel een gedeelte van de oostelijke gang
De Sint-Odulphuskerk in Borgloon gezien vanuit het Speelhof (foto O. Pauwels)
De Sint-Odulphuskerk in haar huidige toestand met de aanduiding van de bouwperiodes: 12de eeuw (blauw), begin 15de eeuw (groen), verbouwing 18de eeuw (paars), aanpassing en restauratie romaanse kloostergang 19de eeuw (rood) en vergroting kerk 1903-1904 (geel) (tekening Architektenburo Erik Martens & Partners)
De timpaansteen uit de 12de eeuw, ingemetseld in de muur van de kloostergang (foto P. Delaet)
21
De Loonse graven waren toen op het hoogtepunt van hun macht en invloed binnen het Duitse keizerrijk (10). Ook in de ontwikkeling van de hoofse cultuur speelden zij een rol (11). In dezelfde periode woonde Jutta van Loon in een kluis, mogelijk aangebouwd tegen het koor van de kerk. Ook de mystieke vrouwen Lutgardis van Tongeren en Christina de Wonderbare verbleven daar enige tijd (12). Borgloon, mede door zijn belangrijke kerk, was rond 1200 een belangrijk centrum van mystiek leven (13).
Romaans kapiteel met Bileam en zijn ezel, Heimo-atelier, 12de eeuw, afkomstig uit de voormalige kapittelzaal en nu verankerd in een muur van de sacristie (foto P. Delaet)
is hiervan behouden. Vijf romaanse kapitelen en andere lapidaire fragmenten zijn allicht afkomstig uit de 12de-eeuwse kapittelzaal. Ze vertonen stilistisch verband met de romaanse kapitelen van de Sint-Servaaskathedraal en het kloosterpand van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Maastricht (9).
15de-eeuwse muurschilderingen van Petrus en Paulus aan weerszijden van de koorboog (foto’s P. Delaet)
22
In 1396 was de kerktoren in slechte toestand, waardoor het kapittel en de stad Borgloon besloten hem te laten afbreken en te vervangen (14). In 1406 was de nieuwe toren in vroeggotische stijl met vier geledingen op een zware onderbouw klaar. Hij sluit aan bij de binnenruimte van de kerk met een gotisch ribgewelf en een spitsboogvenster met maaswerk. In diezelfde periode of niet veel later werden muurschilderingen in het kerkinterieur aangebracht, waarvan de voorstelling van Petrus en Paulus bewaard bleven, links en rechts op de koorboog (15).
05 02
© Google Maps
2021 3
Bodemverontreiniging die is ontstaan voor 29 oktober 1995 wordt gecatalogeerd als ‘historische’ bodemverontreiniging,3 en bodemverontreiniging die na 28 oktober 1995 is veroorzaakt als ‘nieuwe’ bodemverontreiniging.4 Wanneer beide soorten vervuiling op hetzelfde terrein aanwezig zijn, wordt gesproken over een geval van ‘gemengde’ verontreiniging.5 Afhankelijk van het soort vervuiling gelden er andere bepalingen voor de saneringsplicht. Bij gemengde verontreiniging worden de toepasselijke regels gedetermineerd door de verhouding tussen de twee vervuilingen.6 Is het grootste aandeel van de vervuiling ‘nieuw’, dan geldt het regime voor nieuwe bodemverontreiniging. In de andere gevallen gelden de regels voor historische verontreiniging. Tot zover de theorie. Maar wat betekent dat nu concreet voor de ge-
meente Brakel die opgescheept zit met de vervuilde grond? Het terrein is gemengd, maar voornamelijk historisch verontreinigd zodat de regels voor historische verontreiniging gelden.7 Als gevolg hiervan wordt de gemeente door de OVAM aangeduid als saneringsplichtige om de historische verontreiniging aan te pakken.8 Vanaf dat ogenblik ontstaat voor de gemeente de verplichting om de bodemsanering uit te voeren. Maar het is niet omdat de grond waarvan je eigenaar bent of waarop je een bedrijf uitbaat vervuild is, dat je ook automatisch moet opdraaien voor de sanering ervan. Dat niet iedereen zomaar moet betalen voor de vervuiling van een ander besefte ook de decreetgever die vanuit de idee ‘de vervuiler betaalt’ in een vrijstellingsregeling heeft voorzien. En het is via die piste dat de gemeente Brakel de brand dus probeert te ontlopen.
Als uitbater van een activiteit op het vervuilde terrein kan de gemeente bij OVAM een vrijstelling van de saneringsplicht verkrijgen op voorwaarde dat:9 - ze de bodemverontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt; én - de bodemverontreiniging tot stand is gekomen vóór het tijdstip waarop ze exploitant van het terrein werd. Aan beide voorwaarden leek voldaan. De gemeente kocht de grond immers in september 1996 en de verontreiniging was afkomstig van de bedrijfsactivitei-
3 Art. 2, 7° Bodemdecreet. 4 Art. 2, 6° Bodemdecreet. 5 Art. 2, 8° Bodemdecreet. 6 Art. 27, § 2 Bodemdecreet. 7 Al maakt het verschil tussen de twee soorten van vervuiling weinig uit voor de toepasselijke vrijstellingsregels die nagenoeg identiek zijn. 8 Art. 22 Bodemdecreet. 9 Art. 12, § 1 (nieuwe verontreiniging) en art. 23, § 1 Bodemdecreet (historische verontreiniging).
Herhaaldelijk werden in de volgende eeuwen de stad en de kerk geteisterd door brand en voorbijtrekkende legers. Kerkplunderingen vonden plaats in 1468, 1482, 1491 en 1568 (16). Een kerkbeschrijving van 1613 vermeldt niet minder dan achttien altaren (17). Veel werd weer vernield bij de laatste grote roof in 1654 (18). Kort daarna moet de kerk hersteld zijn en opnieuw in gebruik genomen (19). Nadien braken betere tijden aan. In de 18de eeuw kende de kerk een grote uitbreiding: nieuwe kruisbeuken in 1773-1774 en een sacristie aan de noordzijde in 1783. Twee jaar later volgde een verbouwing in rococostijl naar ontwerp van Barthélemy Digneffe, uitgevoerd door architect Auguste Duckers. Tijdens de Franse Revolutie bleef de kerk van 1797 tot 1802 gesloten voor de eredienst. Het belangrijkste meubilair kon voor confiscatie worden behoed (20). Toen kwam ook een einde aan de eeuwenlange aanwezigheid van de kanunniken. Een deel van het kloosterpand en de kapittelzaal werden in 1824 afgebroken om plaats te maken voor een pastorij. In 1838 werd de kerk verbouwd op initiatief van pastoor Christophorus Beelen, waarbij het barokke koorgestoelte van de Borgloonse beeldhouwer Gijsbrecht Hechtermans en twee altaren werden verplaatst (21). De jaren nadien bleef het aantal gelovigen toenemen. Een
vergroting van de kerk drong zich op (22). Ingrijpende vergrotings- en herstellingswerken vonden plaats in 1903-1904 onder leiding van pastoordeken Alphonse Peumans en met als bouwmeester Hyacinthus Martens en architect Vincent Lenertz. Zij hebben de kerk haar huidig uitzicht gegeven (23). Zowel voor de toen gerestaureerde delen als voor de nieuwe werd gekozen voor silex. Het hele rococo-interieur moest eraan geloven en de vloer met zijn oude grafplaten werd opgebroken en verwijderd. Voordien had de kerk twee smalle zijbeuken met uitgebouwde zijkapellen. Nu werd
Het 19de-eeuwse kerkinterieur in rococostijl (foto Blanckart frères, Hasselt, repro J. Vrancken)
Philippus van Gulpen, Kerk en burchtheuvel van Borgloon, kort voor 1840 (© Historisch Centrum Limburg / Collectie Van der Noordaa [CVDN 310])
23
De Sint-Odulphuskerk in 1895 met toenmalig bakstenen exterieur en zijkapellen (© KIK-IRPA Brussel)
Het interieur met zijn neoromaanse beschildering (postkaart)
de kerk vijf beuken breed, met volwaardige zijkoren met apsissen. Die dubbele zijbeuken werden voorzien van kruisgewelven met ronde gordelbogen rustend op hardstenen zuilen, afwisselend rond en achthoekig, met teerlingkapitelen. De doorgangen van transept naar kruising werden vergroot door aan beide zijden één boog en pilaster van de 12de-eeuwse kerk weg te nemen. Het hoogkoor werd verdiept. De toren die eerder in 1869 was hersteld, kreeg een nieuwe restauratie. De rococopreekstoel verhuisde naar de kerk van Hoepertingen. Het neogotische glasraam van het koor ging naar de nabijgelegen Gasthuiskerk in Borgloon. De meeste heiligenbeelden zijn ook van deze periode. Enkel het koorgestoelte, de biechtstoelen en de kerkmeesterbank behoren nog tot het oude interieur. Verder werd de oostgang van het voormalige kloosterpand vernieuwd als doorgang naar de nieuwe sacristie.
nieuwe monumentale preekstoel in 1918 (25). Aloïs De Beule uit Gent vervaardigde de zandstenen kruisweg in 1909. Albert Huppen verwezenlijkte de decoratieve schilderingen in de rest van de kerk in 1922, waarmee de verbouwing werd voltooid. Daarvan getuigt het chronogram boven de deur naar de kloostergang: “pICtVra teMpLI sanCtI oDVLphI rIte perfICItVr” (“Het kunstwerk van de Sint-Odulphuskerk wordt door de eredienst tot volmaaktheid gebracht”). Met deze doorgedreven en consequente verbouwing onder impuls van pastoor-deken Peumans werd de imposante kerk, zoals hij zelf schreef, “gansch hersteld in haren oorspronkelijken romanschen stijl” (26).
Na deze verbouwingswerken werd het interieur in zijn geheel neoromaans beschilderd met decoratieve motieven en grote taferelen door Adolphe Tassin. Gustave Ladon stond in voor de glasramen van het hoofdkoor en Mariakoor (24). In 1921 werden glasramen van Joseph Osterrath met de heilige Odulphus en de mystieke vrouwen Jutta van Loon, Lutgardis van Tongeren en Christina de Wonderbare toegevoegd in het zuidelijke zijkoor. Paul Roemaet uit Geraardsbergen restaureerde het triomfkruis in 1904, vervaardigde de hardstenen zijaltaren in 1913 en was de beeldhouwer van een
24
In 1935 werd de kerk zonder haar zijbeuken beschermd als monument omwille van haar oudheidkundige en kunsthistorische waarde (27). In 1964 werd een nieuw glasraam voor de doopkapel vervaardigd door Jos Knaepen. Na het Tweede Vaticaans Concilie in 1962-1965 werd in het toenmalige streven naar ‘versobering’ het hele polychrome interieur in 1969 witgeschilderd, met uitsparing van de voorstellingen van Petrus en Paulus en figuratieve taferelen in het koor. Verschillende beelden verdwenen naar de zolderverdieping boven de sacristie. In 1995 werden ook de sacristie en de kloostergang in de bescherming opgenomen (28). En in 2001 volgde ten slotte een uitbreiding van het besluit uit 1935 met een volledige bescherming van de kerk en kloostergang als monument (29).
Schade aan de muurschilderingen door vochtproblemen en zoutvorming, voorlopige fixatie met Japans papier (foto Kerkraad Borgloon)
Opbouw van het restauratiedossier Sinds de volledige bescherming van de kerksite startte de kerkraad zijn plannen voor een restauratie. Intern was de visie eind 2008 uitgeschreven en werden stappen ondernomen om een dossier op te maken dat voor subsidie in aanmerking kon komen. Tussen maart 2010 en april 2014 werden met de kerkraad en de architecten veertien uitgebreide coördinatievergaderingen gehouden. Daar werden verwachtingen op tafel gelegd, de restauratie in al haar aspecten besproken en de financiële haalbaarheid afgetoetst. Informatie werd gedeeld en advies ingewonnen bij het agentschap Onroerend Erfgoed. Tegelijk werd een dossier voor de restauratie van het beschermde Clerinxorgel opgemaakt, dat goedgekeurd werd maar pas in een latere restauratiefase aan de beurt zal komen. In deze voorbereidende fase gebeurden verschillende onderzoeken naar de toestand van het gebouw en de inhoud. Daarbij kwam aan het licht dat er onder negentig procent van de witgeschilderde muren decoratieve patronen en heiligenfiguren verborgen zaten. Er werden echter ook grote problemen vastgesteld met de dakstructuur die medeoorzaak waren van grote vochtschade in de kerk, waardoor de muurschilderingen in het koor en de verflaag in het schip schade ondervonden. De restauratie van het dak werd prioritair gesubsidieerd en de uitvoering werd in mei 2015 afgerond. Na de aanbesteding konden de grote werken op 25 juni 2018 starten. Een totaalrestauratie die tweeënhalf jaar in beslag zou nemen. Alles verliep in voortdurend overleg tussen de kerkraad, de architecten, het stadsbestuur, het agentschap Onroerend Erfgoed en Monumentenwacht Limburg.
Een lange bouwgeschiedenis: restauratiekeuzes maken Restaureren vraagt duiken in de vaak complexe geschiedenis van een monument. De SintOdulphuskerk kenmerkt zich door drie bouwperioden: een oorspronkelijk romaanse hoofdbeuk met een toegevoegde vroeggotische toren en een neoromaanse vergroting en nieuwe aankleding. De kerkraad koos er al snel voor om deze verschillende bouwstijlen duidelijk in hun eigenheid te tonen. Het opnieuw zichtbaar maken van de muurschilderingen van 1908, die verborgen waren onder een witte overschildering, leek eerst het eenvoudigst en meest voor de hand liggend. Dit oudste deel van de kerk was bij de verbouwingswerken van 1903-1904 volledig neoromaans aangekleed. De arduinen vloer met grafplaten werd toen opgebroken en vervangen door dezelfde cementtegelvloer als in de nieuwe zijbeuken. De bogen van de traveeën, de bogen naar de viering en de dagkanten van de ramen werden rijkelijk met repetitiemotieven beschilderd. Bij de aanvang van de nieuwe restauratiecampagne werd eerst gedacht om deze elementen geheel of gedeeltelijk bloot te leggen, afhankelijk van de bewaringstoestand van deze schilderingen en de financiële haalbaarheid. Om het romaanse deel van de kerk beter tot zijn recht te laten komen, werd echter uiteindelijk de keuze gemaakt om in het schip de neoromaanse schilderingen toch niet bloot te leggen. Hierdoor wordt de romaanse bouwstijl van het oude middenschip met zijn vlakke houten zoldering benadrukt. De muurschilderingen in de neoromaanse zijbeuken werden wel gedeeltelijk blootgelegd en gedeeltelijk gereconstrueerd. Zij getuigen van de heropleving
Het interieur na het Tweede Vaticaans Concilie, toestand in 1975. De neoromaanse decoratie is overschilderd in het wit, met uitsparing van enkele figuratieve voorstellingen (© KIK-IRPA Brussel)
25
van de polychrome kerkdecoratie van eind 19de-begin 20ste eeuw.
De structuur van de gotische toren (foto P. Delaet)
In de voorbereidende fase was het voorstel gelanceerd om verwarmingselementen in de hoofdbeuk te plaatsen, maar dit zou het opbreken van de volledige vloer van de middenbeuk inhouden, wat niet opportuun leek. Als alternatief werden Mahrconvectoren voorgesteld tussen de pijlers van de middenbeuk, wat slechts een minimaal opbreken van de vloer zou vereisen. Deze toestellen werden geschikter bevonden omdat zij de hele kerk konden verwarmen, zonder condens in de ruimte of problemen voor de beelden en andere kunstwerken in de kerk. Maar een restauratie brengt soms ook verrassingen met zich mee, waardoor beslissingen herzien moeten worden. Bij de plaatsing van de convectoren bleek dat de oude kerk geen fundamenten had. Nog dieper uitgraven was gevaarlijk en daarom moest de vloer van de middenbeuk er toch aan geloven. Bijkomende financiering werd gezocht om dit stabiliteitsprobleem op te lossen. Na overleg tussen bouwheer, architecten en het agentschap Onroerend Erfgoed kwam er een nieuwe donkere natuurstenen vloer naar romaans model. De keuze voor deze steen was om twee redenen interessant. Vooreerst was dit financieel haalbaarder dan het terugplaatsen van de oudere vloer, die ook deels beschadigd raakte bij het uitbreken. Bovendien dateerde deze vloer met cementtegels uit 1903 en verving hij al de oudere, donkere natuurstenen vloer. Door een nieuwe, donkere vloer te plaatsen, kreeg de middenbeuk zijn romaans karakter terug. Het orgel was een eeuw geleden onder de toren geplaatst, met het front zijdelings gericht en dus niet zichtbaar. De geplande restauratie van het orgel heeft tot doel het daar weg te halen en meer in het schip te plaatsen (30). Op die manier komt ook de gotische toren weer tot zijn recht. Door het opschuiven van het doksaal konden het gewelf en de muren in mergelsteen, het gotische raam op de westkant en de gotische boog beter getoond worden. Een nieuw doksaal werd uitgetekend waarbij voor een modern ontwerp werd gekozen met een vormknipoog naar de barokstijl van de orgelkast. De draagstructuur ervan werd al tijdens de plaatsing van de nieuwe vloer opgesteld, om nadien nieuwe boringen en het uitbreken van stukken vloer te vermijden.
Binnengezicht vanuit het koor naar het westen, met het nieuwe doksaal achteraan voor de latere plaatsing van het gerestaureerde Clerinxorgel (foto G. Govaerts)
26
Erfgoed herstellen en tonen Tijdens de restauratie werden alle beelden, de glasramen, het meubilair en de schilderijen onder handen genomen. De beelden waren nog in goede bewaringstoestand maar nu bood zich de kans om
lacunes op te vullen en opgelopen schade van de voorbije jaren aan te pakken. De glasramen van Ladon en Osterrath werden gedemonteerd om ze vervolgens te kunnen herloden. Dat was nodig om de doorbuiging van de glasramen tegen te gaan. Ze werden gereinigd en waar nodig werden de breuken verlijmd, de glasschildering gefixeerd en de lacunes opgevuld. Bij het terugplaatsen van de gerestaureerde glasramen kregen ze nieuwe raamkaders met aan de buitenzijde een beschermend voorzetglas en nieuwe windroeden en aan de binnenzijde een condensgoot met opstaand glaspaneel. Het barokke koorgestoelte van de kanunniken, dat bij vorige verbouwingen letterlijk aan de kant was gezet, werd teruggeplaatst in het hoogkoor en herwon zo zijn oorspronkelijke liturgische functie. De beeldsnijder Gijsbrecht Hechtermans, een man met een levendige fantasie, werkte de figuurtjes met veel expressiviteit uit met onder meer een doodshoofd, een liggend kind, een hertengewei, een man met dikke lip en een kanunnik. Op de misericordes of zittertjes, waarop de kanunniken konden steunen tijdens het lange rechtstaan bij de koorofficies, zijn religieuze, symbolische en allegorische figuren verwerkt. De nieuwe lampjes zijn een moderne, maar praktische en sfeervolle toevoeging, die doet denken aan koorgestoelten in anglicaanse kathedralen. De 18de-eeuwse kerkmeesterbank kreeg een plaats in het transept.
Het barokke koorgestoelte van Gijsbrecht Hechtermans (foto P. Delaet)
De kerkraad koos ervoor de barokke biechtstoelen niet terug te plaatsen in de zijbeuken. De in de zijmuren ingebouwde biechtstoelen in neoromaanse stijl werden wel op hun plaats bewaard. Van de vele schilderijen werden er een drietal in de kerk opgehangen: aan weerszijden van de kerkmeesterbank de Kruisiging en De belasting aan de keizer en een kopie van de Kruisafneming van Rubens uit de kathedraal van Antwerpen. Door deze keuzes werden de zijbeuken bouwkundig
De noorderzijbeuk met de biechtstoel en de neoromaanse schilderingen, na restauratie en reconstructie (foto P. Delaet)
27
zowel door de cementtegelvloer, de stenen kruisweg, de beschildering van muren, bogen, gewelven en dagkanten van de ramen als door een nieuwe opstelling van de beelden in hun neoromaanse stijl hersteld. Al van bij de start van het restauratieproject was het de bedoeling om het monument te restaureren en er geen museum van te maken. Het gebouw is een kerk en wordt gebruikt voor de eredienst. Daartoe werd gekozen voor een podium, dat de ronde bogen herhaalt, en dat qua hoogte aansluit op het hoogkoor. De aansluiting van de stoelen rond dit podium en de eigentijdse HALO (zie kadertekst) drukken de verbondenheid uit van de gemeenschap die hier samenkomt om te vieren. De aansluiting met het hoogkoor, met op de grens het triomfkruis, benadrukt anderzijds het mysterie en het verhevene. De ruimte van het hoogkoor zelf biedt plaats aan meer ‘intieme’ vieringen.
Het hoogkoor, een revelatie
Gezicht op het koor (foto P. Delaet)
Na lang beraad werd beslist om het herstel van de wandschilderingen in het hoogkoor integraal
De zuiderzijbeuk met achteraan een kopie van Rubens’ Kruisafneming (foto P. Delaet)
uit te voeren. De Luikse schilder Adolphe Tassin had er in samenspraak met pastoor-deken Peumans in de jaren 1907-1910 een uitgebreid theologisch verhaal gerealiseerd (31). De oudtestamentische taferelen, de heiligen, engelen en profeten werden uitgewerkt in neoromaanse stijl met een minimum aan context, tegen een voornamelijk monochrome achtergrond. Door vochtproblemen en de overschilderingen van 1969 was het grootste deel ervan niet meer zichtbaar. “We hebben het verder onderzocht en al die schilderingen opnieuw zichtbaar gemaakt door laagjes verf weg te halen en bepaalde taferelen opnieuw aan te brengen. Het was een monnikenwerk en een schattenjacht tegelijk” (32). Nu, honderd jaar later, komt dankzij de restauratie opnieuw een schouwspel tevoorschijn dat niet alleen op elke bezoeker visueel indruk maakt, maar dat ook een heel verhaal reveleert. Het hoogkoor met zijn rechthoekige apsis is een hoge vrij besloten ruimte en is het sacrale centrum van de kerk. Het toont een geheel van taferelen, symbolen, figuren en motieven, maar ook veel teksten (33). Het inhoudelijke concept laat zich enkel interpreteren vanuit de gelovige denkwereld van begin 20ste eeuw. Als leidraad van het katholieke denken gold toen de theologie van Thomas van Aquino (1193-1258), de zogenaamde neoscholastiek. Alles in deze ruimte verwijst naar het Christusmysterie dat hier in de eucharistie voltrokken wordt (34).
28
Het onderste register toont een repetitiemotief van de pelikaan, een vroegchristelijk symbool van Christus die zichzelf offert als voedsel ten leven. Dit motief was bij het vooronderzoek opnieuw aan het licht gekomen. Het werd met behulp van een sjabloon gereconstrueerd over de volledige breedte. De tekst op de banderol boven de pelikaanmotieven werd opgefrist en met goudverf geaccentueerd.
15de-eeuwse muurschilderingen van Petrus en Paulus onder de koorboog. Maar hier worden de beide apostelen nu getoond in een ontmoeting
De reconstructie van de sjabloonschildering met de pelikaan (© Renotec)
Blikvanger van het koor is het hoogaltaar van Emile Pirotte uit 1908, verheven op drie arduinen trappen die overgaan in een brede stenen tombe. De vier frontpanelen in zwart en oranje marmer en de altaartafel werden gerecupereerd uit het oorspronkelijke 12de-eeuwse altaar (35). Op de kandelaarbank prijkt in gouden letters: “Panem angelorum manducavit homo” (Ps 78(77), 25: “een mens heeft het brood van de engelen als voedsel gegeven”). Centraal daarboven bevindt zich het tabernakel met een tronende Christus in een mandorla, omringd door de symbolen van de vier evangelisten. Links en rechts hiervan zijn voorstellingen van de heiligen Thomas van Aquino, Norbertus, Lutgardis, Clara, Juliana van Cornillon (36) en Alphonsus te zien. Allicht is deze keuze bepaald door de persoonlijke devotie van opdrachtgever, pastoor-deken Peumans (37). Bovenaan prijkt een baldakijn met kruisbeeld. De neoromaanse stijl van dit altaarstuk herinnert aan het 13de-eeuwse schrijn van Karel de Grote in de Dom van het nabijgelegen Aken. De schilderingen op de oostermuur versterken de visuele gerichtheid naar het hoogaltaar. Twee cherubijnen vereren een kruis in een troon dat geschilderd staat achter het baldakijn. Het altaar wordt links en rechts gedomineerd door grote taferelen met Petrus en Paulus, de mede-patroonheiligen van de Borgloonse kerk. Vanuit het schip gezien staan deze visueel in het verlengde van de
Het hoogaltaar in het koor met de gerestaureerde muurschilderingen van Adolphe Tassin (foto P. Delaet)
29
Schilderingen op de noordelijke muur van het hoogkoor: links het Manna uit de hemel, midden de Voeding van Elia en rechts het Paaslammaal. Bemerk de repetitieschildering onderaan met het pelikaanmotief (foto P. Delaet)
met Christus. Hoger op de oostermuur knielen twee heilige bisschoppen die hun wortels hebben in deze streek. Beiden liggen aan de oorsprong van de bisschopszetel in Luik, die nauw met Borgloon was verbonden: links de heilige Lambertus († 705) en rechts zijn leerling en opvolger, de heilige Hubertus († 727). Bovenaan bewieroken twee gevleugelde engelen het licht dat binnenvalt door de glasramen van Ladon. Het roosvenster toont een vrij klassiek thema met de vier evangelisten en Petrus en Paulus rond de tronende Christus. De onderste glasramen brengen oudtestamentische voorafbeeldingen van de eucharistie: drie verhalen uit de Abraham-
Schilderingen op de zuidelijke muur van het hoogkoor: links de Bronzen slang aan de paal, midden de Redding van Jonas uit de walvis en rechts het Water uit de rots (foto P. Delaet)
30
traditie links in directe parallel met drie Christusverhalen rechts. De beide zijwanden van het hoogkoor tonen zes grote taferelen uit het Oude Testament, eveneens voorafbeeldingen van de eucharistie. Deze schilderingen hadden zwaar te lijden onder vochtschade. Het Oude Testament werd uitsluitend verstaan in betekenisvolle samenhang met de Christusopenbaring (38). Links verwijzen het Manna uit de hemel, de Voeding van Elia en het Paaslammaal naar Christus als voedsel onderweg in het leven. Rechts zijn de Bronzen slang aan de paal, de Redding van Jonas uit de walvis en het
Water uit de rots voorafbeeldingen van Christus die helend en bevrijdend werkzaam is in het leven van mensen. Het boventijdelijke perspectief wordt verder uitgewerkt in het bovenste register, met een reeks van tien profeten, tezamen met Job en koning David, die in de katholieke traditie ook als profeten werden beschouwd. Zij dragen een banderol met eigen citaten. Tijdens de restauratie bleken deze figuren en teksten heel erg beschadigd en onvolledig. Goede oude foto’s van deze schilderingen waren weinig tot niet beschikbaar. Een jonge illustrator kreeg de opdracht om een eerste figuur naar het originele neoromaanse concept in drie verschillende ontwerpen uit te denken. Het ontwerp dat het best bij de andere schilderingen in de kerk aanleunde, werd uiteindelijk gekozen. De originele fragmenten van Tassin werden onaangeroerd gelaten en het onderscheid tussen de originele fragmenten en de toevoegingen is duidelijk zichtbaar. De onvolledig bewaarde citaten konden aangevuld en gereconstrueerd worden aan de hand van de toen gangbare Vulgaatvertaling De profeet Micha in het bovenste register van het hoogkoor (foto P. Delaet)
De profeten Ezechiël en Daniël in het bovenste register van het hoogkoor (foto P. Delaet)
van de Bijbel (39), op twee na, waarvoor een inhoudelijk passend alternatief gezocht werd. De teksten verwijzen naar de komende eindtijd en de doorslaggevende betekenis van Christus voor de toekomst (40), zoals: “Nu lijkt het visioen nog ver, uiteindelijk zal het verschijnen” (Habakuk 3,3) en “Ja, hij gaat voorop om voor hen een weg te banen” (Micha 2,13) (41). Op deze hoop wordt in het vieren van de eucharistie geanticipeerd. In de koorruimte verenigen zich zo nu reeds hemel en aarde, zoals de vier mythische rivieren op de bogen naar de zijkapellen de Tuin van Eden bevloeien (Gen. 2,10-14) tot een paradijselijke wereld.
Een museale context Voor een aantal objecten moest nog een geschikte plaats gevonden worden. Om die reden werden de sacristie en de kloostergang als museale ruimte uitgewerkt. De sacristie behoudt haar oorspronkelijke functie maar toont nu ook veel schilderijen en beeldhouwwerken die ooit de verschillende altaren en muren van de kerk sierden. Centraal in het midden van de ruimte staat het reliekschrijn van de heilige Odilia uit 1292 (zie kadertekst). In de muur van de kloostergang zijn oude grafstenen uit de kerk opgesteld. Hier staat ook een deel van de lapidaire collectie, waaronder vroegromaanse kapitelen en een middeleeuwse sarcofaag. Naar aanleiding van de restauratie kon aan deze ruimte een bijkomende bruikleen worden toegevoegd. De originele, romaanse doopvont die in de middeleeuwen uit de kerk werd
31
De sacristie met rechts de beveiligde vitrine voor het 13de-eeuwse Odiliaschrijn (foto P. Delaet)
gestolen en nu eigendom is van de Société d’Art et d’Histoire du Diocèse de Liège, kreeg hier een nieuwe plaats (42). Wat de stoel van Sint-Lutgardis betreft, werd ervoor gekozen om deze niet in de museale ruimte te tonen om vrouwen met een kinderwens de gelegenheid te geven om erop te gaan zitten (zie kadertekst). De stoel werd daarom op een aangepast podium in het zijkoor van de kerk geplaatst met de nodige beveiliging. Hij kreeg een plaats net onder de glasramen met afbeeldingen van Sint-Lutgardis, Christina de Wonderbare en Jutta van Loon. Geen betere plek in de kerk om dit oude meubel te tonen en te gebruiken.
De kloostergang, ingericht als museale ruimte (foto P. Delaet)
32
Zorg voor het religieus erfgoed: een werk van eeuwen Jan Jaspers Het Sint-Odiliaschrijn (© KIK-IRPA Brussel)
Het 13de-eeuwse Sint-Odiliaschrijn en de eind 12de-begin 13de-eeuwse koorstoel van Sint-Lutgardis hebben een haast gelijklopende geschiedenis meegemaakt van zorg en bedreiging (1) (2). Tot aan de Franse Revolutie werden beide veilig bewaard als cultus- en erfgoedobject. Het schrijn is afkomstig uit het hoofdklooster van de kruisheren in Hoei, die de opdrachtgevers waren en gedurende eeuwen de verering van de heilige Odilia in stand hielden. De koorstoel is afkomstig uit het Sint-Catharinaklooster van de benedictinessen in Sint-Truiden waar Sint-Lutgardis ingetreden was, en werd in 1231 door de zusters meegenomen naar hun nieuwe klooster van Nonnemielen in Metsteren, een gehucht van Sint-Truiden. Tijdens de Franse Revolutie werden de beide kloosters, net zoals vele andere, opgeheven en de goederen onteigend en verkocht. Zowel de kruisheren als de benedictinessen slaagden erin om heel wat van hun kunst- en cultusvoorwerpen, waaronder het SintOdiliaschrijn en de koorstoel van Sint-Lutgardis, uit de handen van Franse bezetter te houden. Door een gelukkig toeval kwamen beide cultusobjecten, via verschillende omwegen, in Borgloon terecht. Het Sint-Odiliaschrijn werd door Lambertus Hayweghen, kruisheer in Hoei, meegenomen naar zijn thuisstad Borgloon. In 1828 schonk hij het aan de parochiekerk van Kerniel waar al langer een devotie voor deze heilige bestond. Omdat de bewaaromstandigheden in de kerk ongunstig waren, verhuisde het omstreeks 1933 naar het nabijgelegen klooster van Colen, nu ook gekend als abdij Mariënlof. De stoel van Sint-Lutgardis werd door de benedictinessen ten tijde van hun vlucht bij vertrouwenspersonen ondergebracht. Toen de rust begin 19de eeuw was teruggekeerd, vestigde de gemeenschap zich in Nieuwerkerken. Toen de laatste zuster
daar in 1836 overleed, werd de stoel bij testament aan het klooster van Colen overgedragen, waar zich intussen een nieuwe gemeenschap van cisterciënzerinnen gevestigd had. De kloostergemeenschap van Colen doorstond ongehavend de beide wereldoorlogen en zo bleven het schrijn en de stoel bewaard. Intussen werd het Sint-Odiliaschrijn door de Vlaamse gemeenschap als topstuk erkend, als oudst gedateerde paneelschilderingen van de Benelux (3). De stoel stond opgesteld in de kloosterkerk, het schrijn werd bewaard in een houten vitrine in de sacristie. Omdat de eenvoudige vitrine weinig bescherming bood tegen vandalisme en diefstal en er in de sacristie te grote klimaatschommelingen waren, werd de vitrine in 2016 vervangen door een stalen, luchtdicht exemplaar met een constante luchtvochtigheid (4). Deze vitrine werd in opdracht van de Topstukkenraad vervaardigd door een gespecialiseerde firma. Toen de zustergemeenschap de laatste jaren alsmaar kleiner werd, drong zich een toekomstvisie voor de abdij en haar kunstschatten op. Einde 2019 kwam dit proces in een stroomversnelling toen een belangstellende koper voor de abdijgebouwen zich aandiende. Aan het bisdom Hasselt werd gevraagd om ervoor te zorgen dat het Sint-Odiliaschrijn en de stoel van Sint-Lutgardis het liefst in de Zuid-Limburgse regio hun religieuze functie konden behouden. Onder deze voorwaarden werden ze op 12 juni 2020 aan het bisdom Hasselt geschonken. Intussen was de procedure lopende om ook de stoel van SintLutgardis als topstuk te erkennen, als oudste zitmeubel van België. Een procedure die intussen afgerond is. Bij de zoektocht naar een nieuwe thuishaven voor de objecten werden verschillende pistes verkend. Maar zeer snel werd
33
De stoel van SintLutgardis in de zuidelijke apsis (foto P. Delaet)
Een geklimatiseerde tent zorgde voor een constante vochtigheidsgraad bij het overbrengen van het Sint-Odiliaschrijn uit de transportkoffer naar de beveiligde vitrine (foto J. Reyniers)
ervoor gekozen om deze topstukken in Borgloon te houden. Daar deed zich immers de opportuniteit voor dat de restauratie van het interieur van de Sint-Odulphuskerk zich in de laatste fase van afwerking bevond en dat bovendien de sacristie als schatkamer ingericht zou worden. Beide voorwerpen sloten goed aan bij het verhaal van de 13de-eeuwse mystieke vrouwen dat in kerk en schatkamer verteld zou worden. De kerkraad stelde zich daarom kandidaat om deze objecten in bruikleen te krijgen en ze een prominente plaats te geven. De koorstoel werd opgesteld in de zuidelijke apsis, waar de parochie het oude religieuze ritueel van het gebruik van de stoel door vrouwen met een kinderwens zal voortzetten. Om het delicate schrijn en zijn beschermende vitrine in optimale omstandigheden te bewaren, investeerde de kerkfabriek fors in de klimaaten lichtbeheersing en de beveiliging van de schatkamer. Vooraleer stoel en schrijn vanaf midden december 2020 in de Sint-Odulphuskerk van Borgloon hun definitieve opstelling kregen, stond het bisdom Hasselt nog voor een delicate operatie. Eind juni van datzelfde jaar moest het klooster van Colen ontruimd worden in functie van de verkoop van de gebouwen. Bijgevolg moesten de beide topstukken tijdelijk elders gestockeerd worden. Hiervoor ging het bisdom te rade bij PARCUM, het museum en expertisecentrum voor religieuze kunst en cultuur. PARCUM bood een veilige bewaarplaats aan in een van de museumzalen van de abdij van Park in Heverlee en stelde voor om tijdens het verblijf van de stukken een kleine dossiertentoonstelling op te zetten met als thema de zorg voor het kwetsbaar religieus erfgoed (5). Aan de verhuis van de stukken en het organiseren van de tentoonstelling ging een intensief overleg vooraf met de Topstukkenraad. De begeleiding van de verhuizing naar PARCUM en terug naar Borgloon werd toevertrouwd aan een gespecialiseerde firma, de klimatologische omstandigheden werden permanent gemonitord door FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed.
34
Dankzij de inspanning van velen hebben de beide topstukken een nieuwe thuis gevonden in de Sint-Odulphuskerk van Borgloon. Ze worden er in een religieuze omgeving en in goede omstandigheden bewaard. Bovendien blijven ze hun rol spelen in de verering van de heiligen Odilia en Lutgardis en bij uitbreiding van de 13de-eeuwse mystieke vrouwen die een bijzondere plaats toebedeeld krijgen in de kerk van Borgloon. Daarmee wordt de wens van de cisterciënzerzusters van Colen vervuld. Het was dan ook betekenisvol dat de nieuwe pastorale eenheid van Borgloon recent de naam Heilige Odilia kreeg (6). (1) (2)
(3) (4)
(5)
(6)
Jan Jaspers is secretaris van de Commissie Kerkelijk Patrimonium van het bisdom Hasselt en adviseur van de Bisschoppenconferentie. De geschiedenis van het Odiliaschrijn komt uitgebreid aan bod in: REYNIERS J., BOUDIN M., QUINTELIER K. en VAN STRYDONCK M., The Relics of Saint Odilia in Abbey Mariënlof (Kerniel, Belgium), in VAN STRYDONCK M., REYNIERS J. en VAN CLEVEN F. (eds.), Relics @ the Lab. An Analytical Approach to the Study of Relics (Interdisciplinary Studies in Ancient Culture and Religion, 20), Leuven, 2018, p. 155171; REYNIERS J., Wat zit er in de kist? De inhoud van het Sint-Odiliaschrijn van Kerniel wetenschappelijk onderzocht, in M&L, jg. 38, nr. 6, 2019, p. 21-22. Over de stoel van Sint-Lutgardis, zie: REYNIERS J. en HOUBEY K., De stoel van Sint-Lutgard. Vroomheid in abdij Mariënlof, in De Kovel. Monastiek tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, jg. 12, nr. 60, 2019, p. 14-23; REYNIERS J. en HOUBEY K., De stoel van St.-Lutgard. Een middeleeuws cultusobject, in Ritualia Lossensia. Rituelen en relieken in Loon (Loonse Schriften, 4), Borgloon, 2016, p. 53-63. Ministerieel besluit van 23 december 2011, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 25 januari 2012. Voor meer informatie over de klimaatmetingen en conservatie van het Odiliaschrijn, zie: [https://faro.be/kennis/projectfiches/borgloonklimaatmetingen-en-conservatie-sint-odiliaschrijn-abdij-marienlof, geraadpleegd op 22 februari 2021]; REYNIERS J., Het reliekschrijn van Sint-Odilia in Kerniel (1292): archeometrische studie, onuitg. onderzoeksrapport, KU Leuven, 2015, p. 22-26. Deze tentoonstelling vond plaats van 22 augustus tot 18 oktober 2020 onder de titel Tot op het bot. Het verhaal van een Vlaams topstuk. Over deze tentoonstelling, zie: VERSCHUREN L., JASPERS J., KLINCKAERT J. en KUSTERS L., Topstukken uit Abdij Mariënlof maken tussenstop in PARCUM, in PARCUM magazine, augustus 2020, p. 3-7. Zie: [https://pastoraleeenheidborgloon.be, geraadpleegd op 22 februari 2021].
Een open kerk Sinds 2010 is de Sint-Odulphuskerk aangesloten bij de Stichting Open Kerk en zijn de deuren dagelijks geopend. De restauratie bood de mogelijkheid om het idee ‘open kerk’ in al zijn dimensies verder vorm en inhoud te geven. In het woord ‘open’ zit nog een diepere dimensie. Maar zelfs de letterlijke betekenis van toegankelijk zijn is in deze tijd geen vanzelfsprekendheid meer in de dunbevolkte dorpen van Zuid-Limburg. Het kerkgebouw is een plek voor de eredienst, maar ook voor individuele stilte en/of schoonheidsbeleving. Deze functie wordt in onze tijd, ook in coronacontext, steeds belangrijker. Wanneer een bezoeker de kerk betreedt, wordt hij in de inkomhal verwelkomd met een haiku: “Hier is tijd eeuwig / reikt de ruimte eindeloos / wacht zin, wenkt vrede”. Deze ruimte ademt een transcendente sfeer die ieder op zijn eigen manier kan ervaren als aanwezigheid van het goddelijke, het tijdloze, de schoonheid, de stilte of net het muzikale. De kerk is in de voorbije eeuwen gebouwd, herbouwd, uitgebreid en telkens in de stijl of mode van die tijd uitgewerkt. Het maakt duidelijk dat het om een ‘levend’ gebouw gaat. Een gebouw dat getuigt van Bijbelse verhalen, liturgie en van de beleving en interpretatie daarvan door onze voorouders door de tijd heen. Daarom is er voor een restauratie gekozen die de verschillende stijlen en periodes laat lezen. Daarom ook mocht een aanvullend hedendaags element in dit verhaal niet ontbreken. De HALO van Gijs Van Vaerenbergh is een kunstwerk dat zowel verbondenheid als openheid uitstraalt.
De inkomruimte van de kerk met de geschilderde haiku (foto P. Delaet)
De HALO van Gijs Van Vaerenbergh Guy Vijgen
In het restauratieconcept werd ook plaats ingeruimd voor een nieuw, hedendaags stijlelement in de kerk (1). Met die wens werd toenadering gezocht tot Gijs Van Vaerenbergh. Dit architectencollectief van de Leuvense architecten-kunstenaars Pieterjan Gijs en Arnout Van Vaerenbergh voert niet enkel architectonische opdrachten uit, maar vervaardigt ook architecturale kunstwerken. Vaak staat het kunstwerk in relatie tot de locatie. Hun bekendste realisatie uit 2011 is Reading between the lines in Borgloon, het
Gijs Van Vaerenbergh, Reading between the lines, het doorkijkkerkje in Borgloon (© Kristof Vrancken)
35
Voor de Sint-Odulphuskerk ontwierpen de architecten een cirkelvormig object, dat de romaanse kerk met zijn veelheid aan ruimten doorkruist en verbindt. Het kunstwerk HALO, met een diameter van 35 meter, loopt horizontaal achter de pijlers door het schip, de zijbeuken en het koor. Zo markeert het symbolisch de plek waar de liturgie plaatsvindt, waar voorgangers en gelovigen elkaar ontmoeten. De ring is voor de toeschouwer nooit in één keer in zijn geheel zichtbaar en toch wordt hij steeds als ring ervaren. Er zijn verschillende redenen voor de keuze van een ring. Het is een betekenisrijk symbool binnen de christelijke traditie; het roept oneindigheid op, die tijd en ruimte overstijgt; het is een oersymbool van het goddelijke; het is een natuursymbool, dat staat voor zon en maan; kortom, het is een oerbeeld van de hele schepping en uitdrukking van de scheppingskracht. Daarnaast is de halo ook een lichtkring rond zon of maan en vormt hij de stralenkrans rond het hoofd van heiligen. Met zijn perfecte ringvorm en gouden weerkaatsing refereert deze HALO aan dit aureool. Gijs Van Vaerenbergh: “De ring beschouwen we als een nieuw liturgisch symbool in combinatie met de bestaande liturgische symbolen: het altaar, het kruis, de koorstoelen. Elk object heeft zijn identiteit en betekenis, waarbij de ring duidelijk een hedendaags accent toevoegt” (3). Samen met het halfronde altaarpodium schept hij ruimte voor een meer hedendaagse geloofsbeleving, een open kerk, die gericht is op openheid en verbinding.
De HALO, een goudkleurige aureool die de romaanse kerkruimte doorbreekt en verbindt (foto Johnny Uman)
zogenaamde doorkijkkerkje, een referentie aan een dorpskerk die herkenbaar is in het landschap maar tegelijk in dat landschap opgaat, wat de toeschouwer een bevreemdende beleving laat ondergaan (2). Grondplan van de kerk met aanduiding van de HALO (tekening Gijs Van Vaerenbergh)
36
(1) (2)
(3)
Guy Vijgen is gepensioneerd leraar, lid van de kerkraad Sint-Odulphus, voorzitter van de Vereniging van Loonse Gidsen en voorzitter van het Davidsfonds Borgloon. DELANGHE G., Reading between the lines, in Tijdschrift publieke ruimte, jg. 7, 2013, p. 36-38; BOGAERT L., DEPRAETERE D. en DUPAE E., Archeologie ‘verbeeld’, een nieuwe landmark langs de Romeinse Kassei op de Bollenberg in Borgloon, in M&L, jg. 34, nr. 2, 2015, p. 51. Citaat uit de bijdrage van Niels Rouvrois: [https://intsite.be/nl/ nieuws/28959/sint-odulphuskerk-in-borgloon-minutieus-en-gracieusgerestaureerd/, geraadpleegd op 9 maart 2021].
te komen, werd het kerkgebouw bijkomend uitgerust met een moderne infrastructuur die een multifunctioneel gebruik mogelijk maakt. Bijzondere aandacht werd geschonken aan de moderne ledverlichting, die meerdere stemmingen kan oproepen, zoals zuivere intimiteit en bezinning, feestelijkheid of een museale sfeer. Alle faciliteiten, zoals multimediale ondersteuning, internet, toiletten, een kleine keuken en een bijkomende vergaderruimte boven de sacristie, werden voorzien. Eveneens zijn de nodige aanpassingen gebeurd om ook mensen met een beperking te verwelkomen. Zo wordt deze kerk voor iedereen opnieuw een belangrijke ontmoetingsplaats, het centrum van de eeuwenoude gravenstad.
Restauratiefiche De beiaard in de toren van de kerk (foto P. Delaet)
Openheid is er ook naar het cultureel erfgoed en de toeristische rol die het kerkgebouw kan spelen. Vanzelfsprekend pasten de stoel van Sint-Lutgardis en het Sint-Odiliaschrijn in het geheel van de kerk. Conserveren en cultiveren wat in deze streek op religieus vlak als erfgoed ontwikkeld is, hoort ook tot een kerntaak van een open kerk. Het verhaal van de mystieke vrouwen die ooit in deze SintOdulphuskerk verbleven, inspireerde alvast de kerkraad om na te denken over hun mogelijke betekenis voor vandaag. In de herstelde ‘crypte’ zullen daarom deze vrome vrouwen in de nabije toekomst een hedendaagse uitstraling krijgen. De Sint-Odulphuskerk, midden in de stadskern van Borgloon en boven op de heuvelrug van ZuidLimburg, is als een baken in het glooiende landschap. De toren domineert de skyline van de streek. De drie klokken waren nog bewaard en bijkomend werd de ranke toren van een klokkenspel van vijfentwintig klokken voorzien, die het stadje waar ooit de graven van Loon resideerden, nu wat ‘wakker’ schudt en de straten verblijdt. De toren is aldus nog meer een bindpunt. De Sint-Odulphuskerk wil een open kerk zijn voor heel de bevolking, wat door de bisschoppen van ons land benadrukt wordt. Ze laten verstaan dat een kerk een open en gastvrij huis moet zijn waar iedereen welkom is (43). Verder heeft de kerkraad de intentie om de visie van De Bleeckere en De Ridder te volgen en een kerkforum Open Kerk SintOdulphus op te starten waarin rond het kerkgebouw een verbredende christelijke, cultuurhistorische en culturele functie en gemeenschap worden opgezet (44). Om aan al deze ambities tegemoet
Opdrachtgever: Kerkfabriek Sint-Odulphus Borgloon (opvolging Rob Vannut en Eddy Volont) Advies en ondersteuning: agentschap Onroerend Erfgoed (Elisabeth Geukens, erfgoedconsulent) Ontwerpbureau: Architektenburo Erik Martens & Partners bv Technieken: AE+ Engineering bv Vooronderzoek: VandenBorre-Lauwers bv Dakwerken: Jurgen Morren Algemene aannemer interieurwerken, restauratie beelden en glasramen: Renotec nv Behandeling muurschilderingen: Profiel cvba (zijbeuken), Robin Liesens Illustratie i.s.m. Profiel cvba (koor) Restauratie schilderijen: Johan Van den Eede Restauratie orgel: THV Profiel cvba – Verschueren Orgelbouw bv Restauratie uurwerk en carillon: Beiaard en torenuurwerken Michielsen Technieken en klimatisatie: Huygen & Van Ende bv; A-Aircool Installatie elektra: Elektriciteitswerken Coenen bv Beveiliging: Luco Security & Home Technologie Vervoer kunstwerken: Helicon Conservation Support (nu Object Care) Tentoonstellingsvitrine Odiliaschrijn: firma Meyvaert Uitvoering van de werken: juni 2018-december 2020 Totale kostprijs van de werken: € 2.485.652 incl. btw, waarvan voor het subsidieerbare deel € 1.804.821,37 werd gefinancierd met premies van de Vlaamse overheid, € 225.592,67 door de stad Borgloon en € 50.000 voor onvoorziene bijkomende werken samen door het agentschap Onroerend Erfgoed en het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed (PCCE).
37
Praktische informatie
De Sint-Odulphuskerk ligt aan het Speelhof 12 in 3840 Borgloon. De kerk is elke dag open van 9 tot 17 uur. De museale ruimte of ‘schatkamer’ kan bezocht worden op afspraak of in aanwezigheid van een kerkwachter. Meer info op www.sint-odulphuskerk.be en www.openchurches.eu/nl/gebouwen/sint-odulphusborgloon
Jeroen Reyniers is freelance kunsthistoricus en wetenschappelijk medewerker bij het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium. Wilfried Grommen is voorzitter van de kerkraad Sint-Odulphus in Borgloon. Rob Vandueren is master in de theologie en emeritus inspecteur-adviseur onderwijs. Hij exploreert actuele kansen voor gelovig-spiritueel leven vanuit lokaal religieus erfgoed. Jos Vrancken is gepensioneerd leraar godsdienst en wetenschappen en secretaris van de kerkraad Sint-Odulphus.
(6) (7)
(8) (9)
(10)
(11)
Eindnoten (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
38
Onder meer: DEN HARTOG E., Hendrik van Veldeke en de Maaslandse kunst en architectuur van zijn tijd, in BAETEN H. (ed.), Hendrik van Veldeke en zijn muziek, Neerpelt, 2014, p. 35-37; DEN HARTOG E. en BLEUS J., Over de Romaanse en de neo-Romaanse kerk van St.-Odulphus te Borgloon, in Jaarboek van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, jg. 143, 2007, p.141-184; DEN HARTOG E., Romanesque Architecture and Sculpture in the Meuse Valley, Leeuwarden/Mechelen, 1992, p. 143-145; PAUWELS D. en SCHLUSMANS F., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14N4 (Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Borgloon), Turnhout, 1999, p. 79-84; KUBACH H. en VERBEEK A., Romanische Baukunst an Rhein und Maas. Katalog der vorromanischen und romanischen Denkmäler, Berlijn, 1976, p. 133-134; TIMMERS J., De kunst van het Maasland, dl. 1, Assen, 1971, p. 48, 225-226, 238, 255 en 279. De motteburcht met bijbehorende sala werd vaak belegerd en herbouwd, maar hiervan is bovengronds niets meer bewaard behalve de heuvel. LUX G. en THIJSSEN W., De grondvesten van de burcht te Borgloon, in Archaeologia Belgica, nr. 223, 1980, p. 98-101; [https://id.erfgoed.net/ themas/4386, geraadpleegd op 4 maart 2021]. DARIS J., Histoire de la bonne ville, de l’église et des comtes de Looz suivie de biographie Lossaines, dl. 1, 1864, p. 131; BELLEFROID J., Bijdrage tot de geschiedenis van de kerk van Loon, in De Tijdspiegel, cultureel maandblad voor Limburg, jg. 20, nr. 4-5, 1965, p. 36. SOUVEREYNS J. en BIJSTERVELD A., De graven van Loon, in Limburg-Het Oude Land van Loon, jg. 87, 2008, p. 111152; VAES J., De graven van Loon. Loons, Luiks, Limburgs, Leuven, 2016, p. 32. Een omvattend dossier over SintOdulphus, vertrekkend van de 10de-eeuwse vita, werd samengesteld door J. Rietveld: [www.cubra.nl/auteurs/JRietveld/A/index.htm, geraadpleegd op 4 maart 2021]. In het visitatieverslag van nuntius Antonio Albergati uit 1613 wordt de toestand van de kerk en het kapittel vermeld. Hij maakte melding van alle eedformules die in de kerk aanwezig waren en noteerde letterlijk en integraal de
(12)
(13) (14) (15)
(16)
gangbare Latijnse formule van de eed die de graaf van Loon aflegde in de kerk. BROUWERS J., Reformatie van het Sint-Odulphuskapittel te Borgloon in 1613 door Nuntius Antonio Albergati, in Het Oude Land van Loon, jg. 38, 1983, p. 23. PAUWELS D. en SCHLUSMANS F., op. cit., p. 79; BELLEFROID J., op. cit., p. 36-38. DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 153. Alle onder en na bisschop Notger (972-1008) gebouwde Luikse kapittelkerken blijken een gelijkaardig spaarnissenschema te vertonen. DARIS J., op. cit., dl. 2, 1865, p. 134. De sculpturen worden toegeschreven aan beeldhouwers uit het Heimo-atelier Maastricht. DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 164-166. Eind 12de eeuw had de graaf van Loon de keizerlijke rechten over een deel van Maastricht in leen. VAES J., op. cit., p. 138. Zij waren eveneens burggraaf van Mainz en graaf van Rieneck (nu Main-Spessart). SOUVEREYNS J. en BIJSTERVELD A., op. cit., p. 5; VAES J., op. cit., p. 187. In de 13de eeuw kon Loon bovendien aanspraak maken op het graafschap Holland en verwierven ze het graafschap Chiny (deels Frankrijk). De Loonse gravin Agnes van Metz (†1175) heeft als mecenas vanuit Borgloon Hendrik van Veldeke (circa 1150-na 1186), de eerste Middelnederlandse dichter, aangezet tot het schrijven van zijn Servaeslegende. JONGEN L., Van het begin tot 1500. Van geschreven naar gedrukte letters, in SPRONCK L., VAN MELINCK B. en KUSTERS W. (eds.), Geschiedenis van de literatuur in Limburg, Nijmegen, 2016, p. 28-31; GOOSENS J., De taal van Hendrik van Veldeke, in BAETEN H. (ed.), Hendrik van Veldeke en zijn muziek, Neerpelt, 2014, p. 82-87. Ook haar dochter Agnes van Loon (1150-1191), stammoeder van de Beierse Wittelsbachers, stond bekend als een cultuurminnende hertogin. RALL H. en RALL M., Die Wittelsbacher: Von Otto I. bis Elisabeth I, Wenen, 1994, p. 27-32. Kleindochter Sophia van Wittelsbach, op haar beurt, werd landgravin van Thüringen en haar Wartburg (Eisenach) staat bekend als een trefcentrum van hoofse lyriek. Hendrik van Veldeke schreef daar zijn Eneïde. NEWMAN B., Thomas of Cantimpré: The Collected Saints’ Lives. Abbot John of Cantimpré, Christina the Astonishing, Margaret of Ypres, and Lutgard of Aywières (Medieval Women: Texts and Contexts, 19), Turnhout, 2008, p. 147 en 231-232; DE RYCNK P. (ed.), Christina en Lutgardis. Het verhaal van twee mystieke vrouwen in Sint-Truiden, Sint-Truiden, 2012, p. 95 en 122. Een schilderij uit 1933 van De Buyser in de Sint-Odulphuskerk herinnert nog aan een mystieke ervaring die Sint-Lutgardis in de kluis bij Jutta meemaakte. Uit haar vingertoppen vloeide olie. GOOSSENS J., Borgloon en de Middelnederlandse letterkunde (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, 65), Hasselt, 1992, p. 1-24. DARIS J., op. cit., p. 150; BELLEFROID J., op. cit., p. 41. Muurschilderingen werden tijdens de restauratie van de kerk in 1903-1904 herontdekt. SMETS L., Muurschilderingen in Limburg, Rijkel, 1996, p. 30 (aangegeven datering: mogelijk 16de eeuw); BERGMANS A., Middeleeuwse muurschilderingen in de 19de eeuw (Kadoc Artes, 2), Leuven, 1998, p. 299-300 (aangegeven datering: circa 1400). In 2015 zijn de muurschilderingen door Anna Bergmans gedateerd in de eerste helft van de 15de eeuw: [https:// id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301447, geraadpleegd op 4 maart 2021]. De Sint-Truidense schilder Laurens Heroudt werd gevraagd om in 1557 de koormuren en het tabernakel met verschillende heiligen en religieuze scènes te beschilderen, maar daar is niets van bewaard: “[…] den choer van Borchloen gescildert Ste.-Houbrecht, Ste.-Lamberecht, die Passie ons Heeren, het Cruysdraeghen, van onsse Heere aen Cruys naegelen en an’t Cruys hangende en aen’t gestelt, van fijn oelewerve en het Sacramentshuys betrocken op die maniere van stienen werk en met groete waepenen ende oeck veele vergult van fijne gauwe […]”. PEETERS M., Een
(17)
(18) (19)
(20) (21)
(22)
(23) (24)
(25)
(26)
(27) (28) (29)
(30) (31)
(32) (33)
Sint-Truidens schilder uit de 16de eeuw: Laurens Heroudt, alias Ignoye, in Historische Bijdragen ter nagedachtenis van G. Heynen, Sint-Truiden, 1984, p. 239-248. Nuntius Albergati bezocht de kerk in 1613 en somde in zijn verslag de altaren op. Verder meldde hij dat de kerk in een kruisvorm was gebouwd en een stenen vloer en een plafond had. Ze had een toren met klokkentoren die bestond uit klokken en een uurwerk. Het koor van het schip was gescheiden door een doksaal en werd gesloten met een deur. Er was een oude omgang, waarvan het dak dringend om herstellingswerken vroeg. BROUWERS J., op cit., p. 6-9. Dit gebeurde op bevel van de hertog van Lorreinen. PAUWELS D. en SCHLUSMANS F., op. cit., p. 48 en 79. In het museum Grand Curtius van Luik wordt bijvoorbeeld nog een 16de-eeuws fragment van het Borgloonse kerkinterieur of van een altaar bewaard (inv. nr. 613): [http:// balat.kikirpa.be/object/10116497, geraadpleegd op 15 maart 2021]. DARIS J., op. cit., dl. 1, 1864, p. 312-350. Bulletin des Commissions Royales d’Art et d’Archéologie, nr. 4, 1865, p. 108. Over deze pastoor-deken, zie: DARIS, J., Notices sur les églises du diocèse de liège, dl. 1, Luik, 1867, p. 193-199. Bulletin des Commissions Royales d’Art et d’Archéologie, nr. 39, 1900, p. 198: “L’église de Looz est trop petite pour les besoins de la population. Il est donc nécessaire de procéder à son agrandissement aussi bien qu’à sa restauration complète. Il importera que les autorités locales fassent choix d’un architecte compétent, lequel procédera d’abord à un relevé complet et très exact de la situation actuelle de l’édifice et dressera ensuite un projet de restauration et d’agrandissement basé sur la situation primitive que révéleront les recherches opérées sous les placages du siècle dernier.” DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 174-179; Bulletin des Commissions Royales d’Art et d’Archéologie, nr. 41, 1902, p. 82. Tassin schilderde de muurschilderingen van het hoofdkoor in 1910, restaureerde de middeleeuwse muurschilderingen van de heiligen Petrus en Paulus en schilderde de decoratie van de zijkoren in 1914. Hij stond eveneens in voor de restauratie van de meubelen. Losse documentatie gevonden in de dekenij van Borgloon en DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 170-176. Losse documentatie gevonden in de dekenij van Borgloon. De preekstoel werd door de gelovigen aan deken Peumans als geschenk aangeboden ter gelegenheid van zijn 50jarig priesterjubileum en zijn 25-jarig dekenschap in Borgloon. Citaat uit het dagboek over de verbouwingswerken dat pastoor-deken Peumans heeft bijgehouden. De huidige bewaarplaats van dit dagboek is onduidelijk. Zie ook: DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 142 en 169. Ministerieel besluit van 19 januari 1935 en gepubliceerd in het Belgisch staatsblad op 8 februari 1935 [https:// id.erfgoed.net/besluiten/6, geraadpleegd op 4 maart 2021]. Ministerieel besluit van 8 maart 1995 en gepubliceerd in het Belgisch staatsblad op 8 juni 1995 [https://id.erfgoed. net/besluiten/2813, geraadpleegd op 4 maart 2021]. Ministerieel besluit van 20 november 2001 en gepubliceerd in het Belgisch staatsblad op 19 februari 2002 [https:// id.erfgoed.net/besluiten/3772, geraadpleegd 4 maart 2021]. Over deze beslissing, zie: Bulletin des Commissions Royales d’Art et d’Archéologie, nr. 41, 1902, p. 82. REMON R., Adolphe Tassin, peintre historiciste liégeois (1852-1923). 1re partie, in Act’s Fact, nr. 4, 1985, p. 81-92 en 2e partie, in Act’s Fact, nr. 5, 1986, p. 42; BERGMANS A., op. cit., 1998, p. 299-300. Citaat van Ellen Baeten [https://www.bouwenaanvlaanderen.be/artikel/1000-vierkante-meter-muurschilderingen-opnieuw-zichtbaar/, geraadpleegd op 23 april 2021]. Zie ook: DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 170-174.
(34) Een theologisch basiswerk uit die tijd verwoordt het aldus: “La victime divine rendue présentée par les paroles sacramentelles, et représentée par les espices sensibles, devient la nourriture de ceux qui offrent le sacrifice ou y participent […] Ainsi se complète l’harmonie entre les anciens sacrifices et le sacrifice de la loi nouvelle.” VIGOUROUX F., Dictionaire de la Bible, dl. 5, Parijs, 1912, p. 1337. (35) Pastoor-deken Peumans schreef in zijn dagboek: “In augustus 1904 is het nieuwe metselwerk gemaakt en de tombe van het hoogaltaar geplaatst, waarvan de eeuwenoude mensa is behouden alsook de vier oude marmeren paneelen die tusschen zeer invoudige pilasterkes van voor stonden.” DEN HARTOG E. en BLEUS J., op. cit., p. 167. (36) Juliana van Cornillon (1193-1258) was een Luikse mystica die tot de zogenaamde mulieres religiosae behoorde. Zij ligt aan de oorsprong van het feest van Sacramentsdag dat zich vanuit het bisdom Luik (waartoe Borgloon behoorde) wereldwijd heeft verspreid. (37) Peumans wordt ook bij naam genoemd aan de zijkant van dit hoofdaltaar: “IN SVI SVORUMQUE PARENTVM MEMORIAM, HOC ALTARE DEDIT A. H. PEUMANS, DECANVS LOSSENSIS, 1908”. (38) Zie de bijdrage van Edward Lipinski in: VORGRIMLER H. (ed.), Bilan de la Théologie du XXe Siècle, dl. 2, Doornik/ Parijs, 1970, p. 150-156. De auteur analyseert in een bibliografische kroniek hoe in het begin van de 20ste eeuw de theologie van het Oude Testament nog volledig gericht was op de ‘vervulling’ van het Oude Testament in Christus en hoe in de loop van de 20ste eeuw stap voor stap deze christologische lezing van het Oude Testament helemaal omslaat. (39) IntraText Library bood de geschikte tool om soms op basis van slechts enkele letters en halve woorden toch de reconstructie te kunnen maken [www.intratext.com/ IXT/LAT0001/_FA.HTM, geraadpleegd op 12 maart 2021]. (40) In theologische vaktaal: messiaans-eschatologisch. (41) ABACUC: Adhuc visus procul et apparebit in finem; MICHAEAS: Ascendet enim pandens iter ante eos; AMOS: Qui aedificat in caelo ascensionem suam. (42) GHISLAIN J., Essai d’indentification des cuves baptismales romanes du musée d’art religieux et d’art mosan, in Les Amis du Musée d’art religieux et d’art mosan, nr. 13, 1984, p. 5. (43) BELGISCHE BISSCHOPPENCONFERENTIE, Het kerkgebouw. Betekenis en toekomst, Brussel, 2019, p. 12. (44) “Het kerkgebouw openhouden en het originele gebruik ervan versterken. Een zinvolle optie wat dat laatste betreft is nieuwe gebruiksmogelijkheden toevoegen aan het kerkgebouw die niet concurreren met het bestaande gebruik. De kerkraad heeft er alle belang bij om een kerkforum op te starten. Tijdens het forum is de kerkraad het best geplaatst om te waken over het ‘menselijke’ aspect van het kerknetwerk (de lokale inzet voor de parochiekerk) en, samen met het pastorale team, over de pastorale invulling van het kerkgebouw om andere partijen te interesseren en te mobiliseren voor het kerkgebouw.” DE BLEECKERE S. en DE RIDDER R., Het open kerkgebouw. Heden, verleden en toekomst van het kerkgebouw in Vlaanderen, Kalmthout, 2014, p. 128-129.
39
dit was slechts een voorproefje...
Geboeid door deze artikels? Met een abonnement krijgt u het tijdschrift bij u in de bus
11 Tijdschrift voor Monumenten, Landschappen en Archeologie + multidisciplinair erfgoedmagazine + academische kwaliteit + prachtig geïllustreerd Lees meer of abonneer op tijdschriften.diekeure.be