ALLE DOMEINEN 10 Consolidatie
Inhoud (elk onderdeel behandelt de leerstof van module 01 t.e.m. 09)
blz. 02 – 05Ken je de theorie?
blz. 06 – 10Oefeningenreeks 1 peper
blz. 11 Problemen oplossen met heuristieken blz. 12 – 20Oefeningenreeks 2 pepers blz. 21 – 26Oefeningenreeks 3 pepers
blz. 27 Problemen oplossen met heuristieken blz. 28 – 32Oefeningenreeks 4 pepers blz. 33 – 36Oefeningenreeks 5 pepers blz. 37 Problemen oplossen met heuristieken
blz. 38 – 39Wiskunde in codes en beveiliging blz. 40 Overzicht oefenmateriaal
in deze consol i dat i emodule v i nd je theor i evragen en herhal i ngsvragen i n versch i llende pepercategor i eën over volgende modules :
–Module 01 tot en met module 05
–Module 06: Onderlinge ligging van rechten
–Module 07: Machten en vierkantswortels van gehele getallen
–Module 08: Ruimtefiguren, aanzichten en ontwikkelingen
–Module 09: Deelbaarheid
Consolidatie betekent :
–Hoe zet ik de leerstof – verspreid over vele gehelen – vast in mijn brein?
–Ik wens mijn kennis te onderhouden en vast te houden.
–Ik wil beter weten waar we wat hebben gezien en geleerd.
–Om dit alles nog te versterken, staan de oefeningen van alle modules (verschillende onderwerpen) kriskras door elkaar.
TIP
• Verdeel je tijd goed over de verschillende onderdelen.
• Kies wijs.
• Als je twijfelt over wat je best eerst aanpakt, vraag raad aan je leerkracht.
Net als in studentenhaver zitten in deze module naast lekkere gedroogde vruchten ook gezonde zachte en harde noten.
Ken je de theorie ?
Vul het ontbrekende woord, getal of symbool in.
a) Een hoek is groter dan 90° en kleiner dan 180°.
b) Bij een constructie maak je alleen gebruik van een en een .
c) Een is een ruimtefiguur begrensd door veelhoeken.
d) Een middelloodlijn is een rechte die door het van het lijnstuk gaat en ________________________________ staat op dat lijnstuk.
e) Een is een vlakke figuur begrensd door lijnstukken.
f) Een voetpunt is het van een rechte met de loodlijn op die rechte.
g)Een hoek tussen 0° en 90° noemen we een hoek.
Geef de definitie van de volgende begrippen aan de hand van een correcte zin.
a)De bissectrice van een hoek is
b)Twee tegengestelde getallen zijn getallen
c)De absolute waarde van een geheel getal is
Noteer het ontbrekende woord, getal of symbool uit onderstaande zinnen.
a) z is de verzameling van de … getallen.
b) … is het symbool voor ‘niet kleiner dan’.
c)250 is % van 1000.
d) -2 3 = 3 (-2)Het vermenigvuldigen in z is …
e)Het middelste getal van een oneven aantal geordende getallen is de … van die reeks.
f) Om twee onvereenvoudigbare breuken gelijknamig te maken zoek je eerst het … van de noemers.
a) c) e)
b) d) f)
Hieronder staan foute uitspraken.
Markeer één van de onderstreepte woorden en schrijf in de kolom ernaast een nieuw vervangwoord zodat de gewijzigde zin een ware uitspraak wordt.
Eén oplossing is voldoende, want er zijn soms meerdere mogelijkheden.
ik vervang het gemarkeerde woord door …
a)De factoren van de som zijn 35 en 6.
b)Het aftrekken in z is commutatief.
c) Een balk, een piramide en een cilinder zijn veelvlakken.
d)Nul is het neutraal element bij het vermenigvuldigen in z .
e)Een kubus heeft achtribben.
a)Kleur in dit klaverbladdiagram de gebieden geel die geen enkel getal bevatten.
b)Vul elk niet-gekleurd gebied aan met één correct getal.
c)Duid aan dat sommige gebieden oneindig veel getallen bevatten.
Schrijf de zinnen in symbolen. in symbolen
a) q is een positief geheel getal verschillend van nul.
b) -7 is geen natuurlijk getal.
c)Het punt A ligt niet op de rechte r
d)De rechten p en q zijn strikt evenwijdig.
e)De lijnstukken [CD] en [PQ] zijn even lang.
f) De lengte van het lijnstuk [AB] is 8,3 cm.
g)Het rekenkundig gemiddelde is 19 °C.
h)De mediaan van deze reeks getallen is 17.
Noteer in woorden wat de symbolen of de afkortingen betekenen.
a)[RS]
b) z0
c) | KL |
d) s ⫽ MN
e) a ∈ z -
f) D ∉ KL
Noteer de eigenschap in woorden.
a) ∀ a, b, c
b) ∀ a, b, c
horizontaal verticaal
3 Omdat 10 een deler van 20 is, is 20 een … van 10.
1 kleinste gemeenschappelijk veelvoud
8 Zo noem je breuken met dezelfde noemer. 2 grootste gemeenschappelijke deler
9 Als een getal deelbaar is door 2 en 5, dan is het ook deelbaar door … .
10 Dit zijn 1, 2, 4 en 8 van het getal 8.
11 a en b zijn twee opeenvolgende getallen, dan is ggd (a, b) = … .
12 a en b zijn twee opeenvolgende getallen, dan is kgv (a, b) = … .
13 Een natuurlijk getal met precies twee verschillende delers is een … getal.
4 Een getal schrijven als een product van priemgetallen is dit getal … in priemfactoren.
5 ggd ( 26, 39) =
6 Als de ggd 1 is, dan zijn de getallen onderling … .
7 Waar of vals? Een deler van een getal is een deler van elk veelvoud van dat getal.
9 Het getal boven de breukstreep noemen we de … .
Oefeningenreeks 1 peper
Rangschik de volgende getallen van klein naar groot.
211, -121, 122, -112, -211, 121, 112 en -221
Optellen in z (typevoorbeelden)
6 + ( -3) =
6
Bereken.
a) -8 + ( -3) =
b)9 + ( -4) =
c) -5 + 6 =
d)1 + 7 =
Aftrekken in z (typevoorbeelden)
e) -4 + ( -1) =
f) -7 + 5 =
g)2 + ( -6) =
h) -8 + 9 =
Bereken.
a) -9 - ( -6) =
b)8 - ( -1) =
c) -3 - 2 =
d)7 - 8 =
e) -8 - ( -5) =
f) -3 - 7 =
g)1 - ( -2) =
h) -9 - 6 =
Vul in. Kies uit ⫽ of ⫽ .
a)AB GH d)CD EF
b)BC CD e)DE AH
c)BF FH
5 Vermenigvuldigen in z (typevoorbeelden)
6 ( -3) = -18 -6 ( -3) = 18
6 · 3 = 18 -6 · 3 = -18
Bereken.
a) -7 ( -3) = e) -1 ( -9) =
b)8 ( -2) = f) -6 8 =
c) -9 6 = g)5 ( -8) =
d)4 5 = h) -1 7 =
6 Delen in z (typevoorbeelden)
6 : ( -3) = -2 -6 : ( -3) = 2
6 : 3 = 2 -6 : 3 = -2
Bereken.
a) -8 : ( -1) = e) -7 : ( -1) =
b)2 : ( -2) = f) -9 : 1 =
c) -4 : 2 = g)8 : ( -2) =
d)6 : 2 = h) -4 : 4 =
a) TekendebissectricevanABC.
b)Teken de middelloodlijn van [DE]. Noteer de nodige merktekens. Noteer de nodige merktekens. A
Werk uit met de volgorde van bewerkingen.
Gegeven: 2, 5, 9, 1, 3, 4, 8, 2, 9, 5 en 2
a)Bepaal het gemiddelde van deze reeks getallen.
b)Bepaal de mediaan van deze reeks getallen.
a) Geef door opsomming.
c) Geef door opsomming.
del 8 = 8n =
del 6 = 6n =
b) Bepaal.
d) Bepaal.
ggd (8, 6) = kgv (8, 6) =
Vul in met VA, LZA, RZA, AA, BA of OA.
VA
Bereken en schrijf je antwoord als een onvereenvoudigbare breuk.
a) 1 4 + 3 8 =
b) 2 5 + 1 3 =
c) 1 2 1 5 =
d) 2 15 + 2 3 =
e) 3 2 2 3 =
Geef door opsomming.
a)del 36 =
b)8n =
Vul aan.
a)Het tegengestelde van -8 is
b)De absolute waarde van -8 is
c)Als a = 20, dan is | a | =
c)del 63 =
d)9n =
d) -7 - 2 -5 (<, > of =)
e)20% van 30 is
Gegeven: a, b en c zijn rechten.
a)Als c ⫽ a, dan a ⫽ b
b)Als c ⊥ b, dan
Gevraagd: Vul aan.
c)Als c ⫽ a, dan
Gebruik de distributieve eigenschap om de oefening te vervolledigen.
a)formule: a (b + c) = a b + a c
b)formule : (a - b) c = a c - b c
2 (5 - 3) = 2 5 - 2 3 (-4 - 1) (-3) = -4 (-3) - 1 (-3)
Los de oefeningen op met de distributieve eigenschap.
a)3 (7 + 12)
b) -2 (5 - 8)
c) (4 + 6) (-1)
d)(-5 - 7) (-4)
Problemen oplossen met heuristieken
Hieronder vind je twee problemen. Je moet zelf een oplossingsstrategie kiezen en nagaan welke wiskundekennis je kunt gebruiken om het probleem op te lossen.
• Raadpleeg je vademecum om een gepaste heuristiek te kiezen en denk soms out of the box.
• Schrijf jouw oplossing netjes uit zodat je die kunt presenteren voor andere leerlingen.
• Vergelijk jouw oplossing met die van een andere leerling.
• Werk samen en kom tot nieuwe inzichten bij het oplossen van problemen.
Probleem 1
a)Plaats de getallen 1, 2, 3, 4 en 5 in de cirkels zodat de som horizontaal en verticaal gelijk is.
Gekozen heuristiek:
b)Plaats de getallen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 in de cirkels zodat de som op elke zijde gelijk is.
Gekozen heuristiek:
Probleem 2
Gitte spaart muntstukken van 1 euro. Ze leegt haar spaarpot en het aantal muntstukken ligt tussen 30 en 50.
Als ze de muntstukken per 4 legt, dan blijven er 2 muntstukken over. Als ze de muntstukken sorteert in groepjes van 5, blijft er slechts 1 muntstuk over.
Hoeveel euro zat er in de spaarpot van Gitte?
Gekozen heuristiek:
Vul aan.
Vul aan.
21
Vul aan.
Kies uit evenwijdig, kruisend of snijdend.
a)AB en DH zijn
b)AB en AC zijn
c)BC en EH zijn
d)EG en AC zijn
e)BF en EG zijn
a)Bepaal het gemiddelde van deze reeks getallen.
b)Bepaal de mediaan van deze reeks getallen.
Bereken.
a) -3 + 5 - 2 - 1
d) -1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6
b)7 - (-3) + 1 - 9
e)7 - 8 + 9 - 10 + 11 - 12
c)1 - 6 - (-7) + (-8) - 5
f) 3 + 4 - (-8) + (-7) - 5
Bereken onderstaande gedurige producten uit het hoofd en vul beide besluiten aan.
a)(-2) · (-2) =
b)(-2) (-2) (-2) =
c)(-2) (-2) (-2) (-2) =
d)(-2) (-2) (-2) (-2) (-2) =
e)(-2) (-2) (-2) (-2) (-2) (-2) =
Als het aantal negatieve factoren bij een gedurig product oneven is, dan is het product
Als het aantal negatieve factoren bij een gedurig product even is, dan is het product
Bereken en maak gebruik van de vaststelling uit de vorige oefening.
a)(-3) · 5 · (-2) · (-1)
d)3 · (-4) · (-2) · (-1)
b)(-3) (-3) (-3) (-3)
e) -2 3 (-4) 5
c) -1 (-1) (-1) (-1) (-1)
f) 72 : (-2) : (-3) : (-2) : (-2) : (-3)
Construeer ΔABC (met passer en liniaal), als je weet dat:
| AB | = 7 cm
| AC | = 6 cm
| BC | = 5 cm
30
Verbind de gelijke uitspraken met elkaar.
p is een natuurlijk getal
p is een geheel getal
p is een negatief geheel getal
31
Werk uit met de volgorde van bewerkingen.
a) -2 + (-3) - 7 2
d)(2 - 6) (-3 + 7)
p is een natuurlijk getal verschillend van nul
32
b)5 - 1 (-6) + 3
c)4 : (-2) - 8 (-2)
e)(-9 - 1 2) (-3) - (-1)
f) -12 : (-3) : (-4) - 1 0
Gegeven: het getal 347a waarbij a het cijfer van de eenheden aanduidt.
a)Welke waarde kan het cijfer a hebben zodat het getal deelbaar is door 2?
b)Welke waarde kan het cijfer a hebben zodat het getal deelbaar is door 3?
c)Welke waarde kan het cijfer a hebben zodat het getal deelbaar is door 4?
d)Welke waarde kan het cijfer a hebben zodat het getal deelbaar is door 5?
e)Welke waarde kan het cijfer a hebben zodat het getal deelbaar is door 9?
33
34
Gebruik de distributieve eigenschap om de haakjes weg te werken. Je hoeft de volgorde van bewerkingen niet toe te passen. Dit kan natuurlijk altijd als test.
a)5 · (-4 + 2)
b) -3 (-8 + 6)
c)8 (-2 - 9)
Gebruik de distributieve eigenschap om de haakjes weg te werken.
a)4 (x - y)
b)(x - y) (-6)
c)(a + b) (-5)
TIP
d)(-9 + 4) · (-5)
e)4 (4 - 7 + 8)
a ( b + c) = a b + a c ( a - b) c = a c - b c
f) (-2 - 3 + 6) (-3)
TIP
d) -a (10 - b)
( a - 3) · ( -4) = a · ( -4) - 3 · ( -4)
= -4 a + 12
e) -3 (p - 7)
f) (p - 3) q
Gegeven: de rechten a, b en c en a ⊥ b Wat weet je meer? Vul aan.
a)Als c ⊥ a, dan
b)Als c ⫽ a, dan
c)Als c ⫽ a, dan
Bereken de getalwaarde van de lettervormen als je weet dat: p = -5; q = 4 en r = -7.
a) p + q wordt
b) r - p wordt
c)2 q wordt
d) -3 · r wordt
Toon met de getallen 3, -4 en 5 aan dat het vermenigvuldigen in z associatief is.
Bereken en schrijf je antwoord als een onvereenvoudigbare breuk.
a) 4 5 2 15 =
b) 21 9 1 3 =
c) 2 7 + 4 3 =
d) 2 8 1 4 =
e) 2 12 + 4 15 =
39
40
Gegeven:uitspraak a: ‘Ik woon in Europa.’ uitspraak c: ‘Ik woon in West-Vlaanderen.’ uitspraak b: ‘Ik woon in België.’ uitspraak d: ‘Ik woon in Brugge.’
Volgt uit de eerste bewering de tweede bewering?
Zo ja, noteer het verband met de implicatiepijl.
Zo nee, noteer een tegenvoorbeeld.
a c
d c
b a
c b
d a
c d
Aan een aantal koppels werd gevraagd hoeveel kinderen ze hebben.
De informatie werd verwerkt in een dotplot.
a)Hoeveel koppels gaven een antwoord op deze vraag?
b)Geef de betekenis van de modus in deze context.
c)Bereken het gemiddeld aantal kinderen.
Hoeveel kinderen hebben jullie ?
012345
d)Er werden nog twee koppels extra bevraagd. De modus van de gegevens is nu 2. Bepaal opnieuw het gemiddelde.
Bepaal uit het hoofd.
a)ggd (8, 24) = c)ggd (7, 8) =
b)kgv (8, 24) = d)kgv (7, 8) =
Welke figuur is geen uitslag van een kubus? Vink aan.
Schat de volgende antwoorden. Vink aan.
a)Vader stuurt met Kerstmis 50 kerstkaarten. Elke kaart kost € 2,25. Eén postzegel kost € 0,97. Hoeveel kost alles samen?
50
b) Bij de bioboer betaal je voor tien eieren € 4,60. Als de boer op deze manier 150 eieren verkoopt, hoeveel euro ontvangt hij dan voor al deze eieren?