L
educatieve uitgaven
Herdruk Auteur° Tekeningen
ISBN KB NUR Bestelnummer°
2019/1255 Erik Billiaert °Nick Claes Luc Sauviller Madeleine van der Raad
Verantwoordelijke°uitgever die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge © Copyright die Keure, Brugge
978 90 4862 212 2 D/2015/0147/267 191 60 1021 205
RPR 0405 108 325
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
9 789048 622122
pje e o
3
Inhoudsopgave Soorten letters@ 4 Samenstellingen@6 Voorvoegsels en achtervoegsels@ 7 Meervouden@8 Verkleinwoorden@9 Alfabet@10 Ik schrijf wat ik hoor.@ 13 @MMKM@ 14 @MKMM@ 14 @ MMK en MK@ 15 @MMKMM@ 16 @ MMMK... en ...KMMM@ 16 @ De e, een letter met veel klanken@ 17 @ Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw@ 18 @ Woorden met ng en nk@ 19 Ik maak een afspraak.@ 21 @ 1@ Woorden met g, ch, gt en cht@ 22 @ 2@ Hoofdletters en leestekens@ 24 @ 3@Werkwoorden@ 26 @ 4@ Woorden met twee of meer delen@ 29 @ Woorden als katten en beren@ @ Woorden als honden, paarden en bloemen@ @ 5@ Woorden op d en t@ 32 Ik onthoud een stukje.@ 33 @ 1@ Woorden als banaan@ 34 @ 2@ Moeilijke woorden@ 35 @ 3@ Woorden met ch@ 22 @ 4@ Woorden met ei@ 36 @ 5@ Woorden met au en auw@ 39 Ik zoek het op.@ 41 Trefwoorden@ 47 Inhoudsopgave
1
abc
2
abc
Vele uren gaan we leren over katten en over beren. Beren slapen bij grote vuren en katten hebben soms hun kuren. Ze blazen naar dikke honden, lopen over daken van de stad Londen. Ze willen lekker kunnen rollen, achter muizen en ratten hollen. ‘Ik ben zo lief. Kom je mijn buikje aaien? Ik zal me op mijn rugje draaien.’ Een boek vol met letters, zoveel als regenspetters!
Hoe schrijf ik een woord?
Ik vind het in mijn Loepje.
3
abc
abc Soorten letters klinkers kan ik hard roepen!
medeklinkers kan ik niet hard roepen!
klinkers die kort klinken
klinkers die lang klinken, tweetekenklanken
de doffe e
andere tweetekenklanken
a@ e@ i@ o@ u@
kat pen ik mol mus
aa@haan ee@beer oo@boom uu@muur
de het een
ei@trein ij@ijs
y@
baby
gevaar verhaal bezoek mezelf fietser sleutel
ou@oud au@auto eu@deur oe@poes ie@dier ui@duif uw@sluw
dieren kusje deurtje
b@ beer c@ circus d@ duif f@duif g@weg h@ haan j@ jas k@ik l@mol m@ mol n@an p@ pen q@ quad r@beer s@jas t@ tom v@ vis w@ weg x@box y@ yoga z@ zon
meertekenklanken
tweetekenklanken
ouw@vrouw auw@blauw
ng@bang nk@bank
aai@ fraai ooi@kooi oei@groei eeuw@leeuw ieuw@nieuw
ch@lach sj@huisje meertekenklanken sch@ schip schr@ schroef
4
Hoe schrijf ik een woord?
De klanken zijn de bouwstenen van woorden. en zee been neus bruin
staan prins bang drink sneeuw
lachen auto pauw wenkbrauw kaboutertjes
Woorden zijn de bouwstenen van samenstellingen. Eerst knippen,
dan kleven!
tuin
+
huis
=
tuinhuis
voet
+
bal
=
voetbal
herfst
+
storm
=
herfststorm
glas
+
scherf
=
glasscherf
voor
+
lees
+
boek@ =@ voorleesboek
Hoe schrijf ik een woord?
5
abc
abc
Samenstellingen@ Ik kan nieuwe woorden maken door woorden samen te voegen. Het stappenplan … @1@Ik hoor een samenstelling. @2@Ik verdeel de samenstelling en ik denk na over elk woord. @3@Ik kleef de woorden terug aan elkaar. glas + scherf = glasscherf
herfst + storm = herfststorm
water + straal = waterstraal
kippen + hok = kippenhok
beren + poten = berenpoten
auto + bus = autobus
kei + tof = keitof
buur + vrouw = buurvrouw
brandgevaar brand + gevaar
autorijden auto + rijden
@
zee + man = zeeman
@
brandweerwagen brand + weer + wagen@
6
Hoe schrijf ik een woord?
@
brandblusser brand + blusser
@
@
Voorvoegsels en achtervoegsels Ik maak een nieuw woord door vooraan een stukje toe te voegen. Dat stukje is een voorvoegsel. voorvoegsel + woord = afleiding@ ge@ be@ ver@ te@ on@
+@ vaar@ +@taal@ +@ keer@ +@ veel@ +@ weer@
Dat is een groot gevaar. Ik betaal twintig euro. Het is druk verkeer. Er is hier een teveel aan volk. We verwachten onweer.
Ik maak een nieuw woord door achteraan een stukje toe te voegen. Dat stukje is een achtervoegsel. woord + achtervoegsel = afleiding@ beloon@+@ ing@ bak@+@erij@ raad@+@ sel@ brand@+@ baar@ waak@+@ zaam@
Krijg ik een beloning? Ik koop brood in de bakkerij. Kun je dat raadsel oplossen? Pas op! Dat is brandbaar. De hond is waakzaam.
Ook dit zijn achtervoegsels … mooi@mooier@mooist@ oud@ouder@oudst@ breed@breder@breedst@ °
De lichtjes gaan uit. We gaan zachtjes naar boven. De zon is de dichtste ster bij de aarde. Je bent moedig. Ik ben eerlijk.
Hoe schrijf ik een woord?
7
abc
abc Meervouden@ het enkelvoud@ het meervoud@ Het kind @ De kinderen @
het gaat om één het gaat om meer dan één slaapt @ slapen @
in een mooi bed @ in mooie bedden @
+ en duif huis nacht schoen
duiven huizen nachten schoenen
bank haai leeuw ring
onder een warm deken. onder warme dekens. +s
banken haaien leeuwen ringen
sleutel varken venster winkel
+ eren
sleutels ei eieren varkens kind kinderen vensters winkels
Ik let op voor woorden als katten, honden, beren en paarden. katten bed hok kat kip mus
bedden hokken katten kippen mussen
honden band hond kist muts veld
paarden
beren beer haan schuur spoor
8
beren hanen schuren sporen
Hoe schrijf ik een woord?
banden honden kisten mutsen velden
beest buurt koord paard
beesten buurten koorden paarden
Verkleinwoorden@ Een verkleinwoord is een naamwoord met een achtervoegsel je, tje, pje of etje. Het gaat om iets kleins. + je hoed tent wolk
hoedje tentje wolkje + pje
bloem boom kraam
bloempje boompje kraampje
+ tje dier stoel zee
diertje stoeltje zeetje + etje Ik let op voor het kattenstukje!
man zon koningin
mannetje zonnetje koninginnetje
Enkele moeilijke! blad glas schip
blaadje glaasje scheepje
Hoe schrijf ik een woord?
9
abc
abc Alfabet
Twijfel ik aan een woord, dan zoek ik het woord op. Ik ken mijn alfabet. A@B@C@D@E@F@G@ H@I@J@ K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@ U@V@W@ X@Y@Z Waarom leer ik het alfabet? Ik kan woorden opzoeken of ordenen. Als ik woorden orden, kijk ik naar de beginletter. aap
beer
canapé
deur
egel
…
Is de beginletter gelijk? Dan kijk ik naar de tweede letter. haas
hert
hik
hoek
Een hulpje om het alfabet te leren …
10
A@B@C
aap beer canapé
D@E@F@G
de fazant geeuwt
H@I@J
hondje is jarig
K@L@M@N O@P@Q
kale man op quad
R@S@T U@V@W
rust uit van het werk
X@Y@Z
xylofoon ... zwijg!
Hoe schrijf ik een woord?
huis
…
Ik schrijf een woord.@ Kan ik het woord schrijven door alleen te luisteren? Ja? Ik schrijf het woord zoals ik het hoor.@
Nee? Er is een afspraak. Ik ken de afspraak.
Er is een onthoudstukje. Ik onthoud hoe ik het schrijf.
Of ik zoek het op in het Loepje.
Of ik zoek het op in een woordenlijst.
Hoe schrijf ik een woord?
11
abc
abc Ik schrijf een woord. Ik luister altijd goed. Ik schrijf wat ik hoor.
maan speel struik
fiets broers mee
bang op een bank een schip met een schroef leeuwen in kooien
Maar … Ik schrijf niet altijd wat ik hoor.@
Soms leer ik een afspraak.
baard beren lucht
taart katten hij weegt
Zo, ik sta nu op. Hij speelt een spel. Soms moet ik een stukje onthouden.
12
Hoe schrijf ik een woord?
een ijsje eten op reis met de trein een oud vrouwtje in een blauwe auto geld in het zand de kachel in de bieb
Ik schrijf wat ik hoor.@
Ik schrijf wat ik hoor.
Ik kan alle letters schrijven. Ik kan met die letters klanken en woorden schrijven.
maan speel struik
fiets broers mee
tweetekenklanken
bang
bank
meertekenklanken
schip
schroef
We zwaaien naar de leeuwen in hun nieuwe kooien.
Ik schrijf wat ik hoor.
13
abc
abc
M = medeklinker K @= klinker
MKM KM en KMM MK en MMK
beer eet zee
kat iets drie
Twee medeklinkers vooraan@ MMKM een bloem in het gras een zwaan in een plas Ik let op voor woorden als zwaan. @ zwaan@ zwaar@ zwak@
zweef@ zweet@ zwem
Ik let op voor woorden als fles en vlees. fles@ flink@ fluit@
vlees@vlag vlieg@ vlak vloer@vlek
Twee medeklinkers achteraan@ MKMM een kaars in de kerk een rups aan het werk Ik let op voor kleefletters.
14
balk
berg
arm
volk
erg
vorm
welk
merg
warm
wolk
zorg
worm
Ik schrijf wat ik hoor.
twee
Woorden op een klinker@ MMK@ MK
woorden op ee
woorden op ie, oe, ui en eu
Zijn we met drie naar de zee? op opa’s knie? Een snee brood met gelei En weet je wie? Wat neem je mee
of twee boterhammen
Weet je hoe ik dat doe?
met ei? O wee! Je zegt toch niet nee?
In die bui draag ik een dikke trui.
woorden op a, o en u Ja, ik sta nu op en ik ga met pa op stap. Zo zijn we op tijd bij ma. Opa en oma zijn er ook. Hoera! We eten lekkere sla en als toetje een vla. En op onze hond zit een vlo!
Die reu doet beu?
Kijk daar! Een fee op een slee achter een ree.
Ik schrijf wat ik hoor.
Ik let op! Ik hoor de klinker lang. Ik schrijf de klinker enkel.
Ik schrijf wat ik hoor.
15
abc
abc
Twee medeklinkers vooraan en achteraan@ MMKMM Een naamwoord is een woord dat een naam geeft aan iets of iemand.
twee broers een klomp mijn plaats de prins
een klets harde stomp een krant lezen een bluts
Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt.
ik-vorm ik speel ik slaap ik stuur ik zwem
+t-vorm hij speelt hij slaapt hij stuurt hij zwemt
@
Drie medeklin@kers vooraan@ MMMK… of achteraan@…KMMM straks@ spreek strip@ spreuk stro@ sproet +t-vorm barst eerst helft korst s
c
film films laat@laatst lief@liefst
h
sch
16
Ik schrijf wat ik hoor.
r
hij helpt hij fietst hij turnt hij werkt
=
sch
Je scheurt niet met een schaar.
=
schr
Je schrikt van het lawaai van de schroef!
De e, een letter met veel klanken de e van bel de e van spelen de e van de de e in woordstukjes …
gevaar@ mezelf@broertje@groter@honden bevel@ teveel@geheimpje@mooier@kinderen verkeer@ prentje@ spiegel ðBrussel Lidwoorden Lidwoorden schrijf ik voor naamwoorden.
Er zit een vogel op de nok van het huis.
Ik schrijf wat ik hoor.
17
abc
abc
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw aai, ooi, oei, eeuw en ieuw meertekenklanken
uw tweetekenklank
Die veranderen nooit! aai
ooi
fraai fraaie vlaaien wie zaait@?
hooi mooie mooiste wij strooien
eeuw
ieuw
wij geeuwen meeuwen leeuw het sneeuwt
18
kieuwen nieuw nieuwe nieuws
sneeuw
+
man
=
sneeuwman
nieuws
+
bericht
=
nieuwsbericht
leeuwen
+
kooien
=
leeuwenkooien
Ik schrijf wat ik hoor.
oei foei@! ik groei koeien pa roeit
uw zij duwen ma duwt ruw ruwe
Woorden met ng en nk ng en nk tweetekenklanken Nooit meer dan twee letters! ng bang bange langs vinger
nk bank wij drinken links winkel
Werkwoorden met ngt en nkt@ ngt hij brengt wie zingt de aap hangt zij springt
Oei! Een muis! Tante zit bang op een bank!
@
nkt An drinkt de hond jankt wie schenkt in hij bedankt mij
Twijfel ik tussen ngt en nkt? Ik verleng het woord, dan hoor ik het. Hij zingt een liedje.@ De boot zinkt.@
wij zingen boten zinken
Ik schrijf wat ik hoor.
19
abc
20
abc
Ik maak een afspraak.@
Soms leer ik een afspraak om een woord correct te schrijven.
1@Woorden met g, ch, gt en cht
Ik lig in bed. De beer ligt toch dicht bij mij.
2@Hoofdletters en leestekens 3@Werkwoorden
Hij speelt een spel.
4@Woorden met twee of meer delen
Katten willen lekker kunnen rollen. Beren slapen rond grote vuren.
5@Woorden op d en t
De man met een baard eet taart.
Ik maak een afspraak.
21
abc
abc
1@ Woorden met g, ch, gt en cht Ik hoor ‘g’, ik schrijf g.
brug nog vlug weg
De woorden met ch onthoud ik.
ach glimlach kachel kuchen lachen
lichaam pech pochen toch zich
Werkwoorden met ...g in de ik-vorm, ...gt in de +t-vorm.
buigen liegen vegen
ik buig ik lieg ik veeg
het buigt ze liegt hij veegt
ik leg ik lig ik zeg
hij legt hij ligt hij zegt
Pas op! leggen liggen zeggen Na de korte a, e, i, o of u schrijf ik cht.
22
Ik maak een afspraak.
nacht recht licht bocht zucht
Woorden met ch Ach, wat heeft Jan toch pech! Hij vergat zijn jas en nu heeft hij het koud. Zijn hele lichaam rilt. Hij begint zelfs te kuchen. Hij kan er niet om lachen. ‘Kom naar binnen. De kachel brandt heerlijk!’, pocht zijn vriend. Jan kan zich verwarmen. Met een glimlach geniet hij ervan.à Ik let op voor drie werkwoorden met gt. De soldaat is moe. Hij legt zijn geweer neer. Hij ligt in bed. Hij zegt niks meer.
Woorden met cht Papa ziet slecht en zucht. Het is midden in de nacht. In de bocht van de straat is er geen licht. zacht zachtjes verzachten
recht rechts rechte
licht lichtjes verlichten
bocht bochtje bochten
zucht zuchtje gezucht
Ik maak een afspraak.
23
abc
abc
2@ Hoofdletters en leestekens Ik schrijf een hoofdletter bij … … het begin van een zin en na een punt, een vraagteken en een uitroepteken. @Oei! Ik ben de weg kwijt. Zal ik het vragen? … een naam, voornaam, straat, gemeente, stad en land. @ Mijn naam is Juul De Koster. @ Ik woon in de Stationstraat in Turnhout. @Turnhout is een stad in Vlaanderen. @Vlaanderen ligt in België. @België ligt in Europa. … een taal. @ Ik spreek Vlaams en Turks. Mijn vriend spreekt ook Turks en vele kinderen in onze straat spreken Spaans. … wie of wat heilig is. @ @ @ @
De christenen lezen de Bijbel, de moslims lezen de Koran en de joden lezen de Thora. Dat zijn drie heilige boeken.
… feestdagen. @Wanneer het Pasen is, rapen de kinderen paaseieren. @ Op 1 mei vieren we de Dag van de Arbeid.
24
Ik maak een afspraak.
Leestekens helpen me juist te lezen. Ik schrijf een … leesteken
naam
wanneer?
.
punt
… op het einde van een zin waarin ik iets zeg of meedeel. De kip legt elke dag een ei.
!
uitroepteken
… na een uitroep. … op het einde van een zin waarin ik iets uitroep of beveel. Hoera! Goal! Wat@een@fijne@dag! Leg die bal neer!
?
vraagteken
… op het einde van een zin waarin ik iets vraag. Waar woont Willem Van Overloop? Ken jij het antwoord?
,
komma
… tussen de woorden van een opsomming. In onze tuin staan veel bloemen: rozen, anjers, tulpen en lelies.
:
dubbele punt
… voor een opsomming. In onze klas zitten drie jongens: Jens, Jakob en Jelle.
Ik maak een afspraak.
25
abc
abc
3@Werkwoorden@ Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt. Jan fietst naar huis tegen de wind in. Het begint hard te regenen. Dikke druppels rollen over zijn wangen. Mama moet lachen. Eindelijk thuis! Mama wrijft zijn natte haren droog. Het onderwerp en de persoonsvorm het onderwerp
de persoonsvorm
Er is een deel in de zin waarin staat over wie of wat iets wordt gezegd.
De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert, wanneer het getal van het onderwerp verandert.
Het onderwerp bepaalt hoe ik de persoonsvorm schrijf. het getal: het enkelvoud of het meervoud Het onderwerp staat in het enkelvoud of het meervoud. De persoonsvorm dus ook. Wanneer het getal van het onderwerp verandert, dan verandert ook het getal van de persoonsvorm. Het kind schommelt. De kinderen schommelen. Wij zijn jarig. Ik ben jarig. Ik onderstreep het onderwerp eenmaal. Warre leest een nieuw boek. Het boek ligt op tafel.
26
Ik maak een afspraak.
Ik onderstreep de persoonsvorm tweemaal. Ik vraag een lolly. Onze hond blaft buiten in de tuin.
De ja-neevraag Bij het schrijven van een persoonsvorm moet ik het onderwerp kennen. Hoe vind ik het onderwerp en de persoonsvorm in een zin? Ik lees de zin. @ Papa gaat vandaag vroeg werken. @ Het is mooi weer. @ Hij@fietst@naar@het@werk. @ De vos vangt een kip in ons kippenhok. Ik maak van de zin een ja-neevraag. Dat is een vraag met als antwoord ja of nee. @Gaat papa vandaag vroeg werken? @Is het mooi weer? @Fietst hij naar het werk? @Vangt de vos een kip in ons kippenhok? Het eerste deel van de zin is de persoonsvorm. Het tweede deel van de zin is het onderwerp. Nu of vroeger nu
vroeger
Luka draagt een zware boekentas. Sven en Ali spelen op het pleintje.
Luka droeg een zware boekentas. Sven en Ali speelden op het pleintje.
Wat nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd.
Wat vroeger gebeurde, noemen we de verleden tijd.
nu, vandaag, zo dadelijk, onmiddellijk, straks …
vroeger, gisteren, vorige week, vorig jaar, toen, lang geleden …
Ik maak een afspraak.
27
abc
abc
Enkele werkwoordsvormen Een werkwoord kan heel wat vormen hebben. Het onderwerp bepaalt hoe ik de persoonsvorm schrijf. Het onderwerp en de persoonsvorm zijn de beste maatjes. –@Het getal Het onderwerp staat in het enkelvoud of het meervoud. De persoonsvorm dus ook. @De appel valt uit de boom.@ De appels vallen uit de boom. @Hij loopt naar huis.p Zij lopen naar huis. –@De persoon Het onderwerp staat in de eerste, tweede of derde persoon. De persoonsvorm dus ook. @ 1e persoon@ ik speel, wij spelen @ 2e persoon@ jij speelt, jullie spelen @ 3e persoon@ hij speelt, de kinderen spelen de stam
28
de uitgang
de infinitief
de kortste vorm van het werkwoord
wat aan de stam wordt gekleefd
de langste vorm van het werkwoord (t.t.)
Ik fiets nu.
Hij fietst naar huis.
Wij fietsen nu.
Fiets is de stam.
Fiets is de stam, t is de uitgang.
Fietsen is de infinitief.
infinitief
ik-vorm (stam)
stam+t-vorm
wij-vorm
stappen schrijven slapen
ik stap ik schrijf ik slaap
hij stapt Fien schrijft opa slaapt
wij stappen ze schrijven wij slapen
Ik maak een afspraak.
4@ Woorden met twee of meer delen Woorden kan ik opdelen in deeltjes die ik in één keer kan uitspreken. Hoeveel deeltjes? Ik klap in mijn handen, dan weet ik het. woorden met … één deel@ kat@ hond@ beer@ paard@ bloem@
twee delen@ drie delen katten@verklappen honden@verplanten beren@schakelaar paarden@verpleegster bloemen@ kleutertje@
Ik luister naar de klinker in het eerste deel. de klinker klinkt kort@ de klinker klinkt lang a @ katten en planten@ aa@ apen en kaarten e @ tellen en prenten@ ee@beren en beesten i @kippen en kisten o @ potten en borden@ oo@broden en poorten u @ muggen en jurken@ uu@muren en buurten Met letters kun je bouwen: muren, daken en schouwen. In woorden als werken en spelen zitten niet één, maar twee delen. Woorden worden zinnen, dan kunnen we beginnen. Want met de woorden van onze taal maken we een mooi verhaal.
Ik maak een afspraak.
29
abc
abc Woorden als katten en beren
katten
beren
Katten willen lekker kunnen rollen.
Beren slapen rond grote vuren.
Ik hoor …
30
… één medeklinker na de korte klinker a, e, i, o of u.
… één medeklinker na de lange klinker aa, ee, oo of uu.
Ik schrijf de medeklinker dubbel.
Ik schrijf de klinker enkel.
Dit is de kattenafspraak. We verdubbelen.
Dit is de berenafspraak. We verenkelen.
@
@
Ik maak een afspraak.
Woorden als honden, paarden en bloemen
honden
paarden
bloemen
Die wilde honden blaften, renden en rusten nu uit.
Vreemde paarden schuurden zich aan poorten.
Ruikers bloemen bloeien en kleuren de tuinen.
Ik hoor … … twee medeklinkers na de korte klinker a, e, i, o of u.
… twee medeklinkers na de lange klinker aa, ee, oo of uu.
… een andere klinker.
Ik schrijf wat ik hoor.
@
@
@
Ik maak een afspraak.
31
abc
abc 5@ Woorden op d en t
De eindletter d of t? Ik maak het woord langer. Dan hoor ik het. Grondwoord baar__?@baarden@baard taar__?@taarten@taart Afleiding paar__je@ taar__je@
paar__ + je@ taar__ + je@
paarden@paardje taarten@taartje
Samenstelling Ik hoor een samenstelling. Ik verdeel de samenstelling en denk na over de woorden. Ik kleef de woorden terug aan elkaar. bran__weer@ kaar__spel@ vil__stif__@
bran__ + weer@ kaar__ + spel@ vil__ + stif__@
branden@brandweer kaarten@kaartspel vilten, stiften@viltstift@
Moeilijke woorden Ik kan niet elk woord op d of t langer maken. Daarom onthoud ik er een paar. geld zand
iemand niemand
moed boodschap
reeds steeds
antwoord verstand
raadsel voedsel
Persoonsvorm Persoonsvormen maak ik niet langer. Ik denk aan mijn werkwoordschema. Papa leest een boek.@ leest, lezen (werkwoord) @ik lees, hij leest
32
Ik maak een afspraak.
Ik onthoud een stukje.@
Soms moet ik een stukje onthouden. Wat is het onthoudstukje? Wat is er moeilijk aan het woord? Als ik twijfel, zoek ik het op. Ik ken mijn alfabet.
1@ @Woorden als banaan
agent en banaan
2@ @Moeilijke woorden
misschien
3@ @Woorden met ch
pech en kachel
4@ @Woorden met ei
reizen en ijsjes
5@ @Woorden met au en auw
een oud vrouwtje een pauw in een blauwe auto
Ik onthoud een stukje.
33
abc
abc
1@ Woorden als banaan Leenwoorden zijn woorden die komen uit een andere taal. Wij spreken Nederlands. In Frankrijk spreken ze Frans en in Engeland Engels. In Spanje spreekt men Spaans en in Portugal Portugees. Sommige kinderen leren Latijn en Grieks. Wij spreken Nederlands, maar gebruiken heel wat woorden die uit andere talen komen. Willen we die woorden correct schrijven, dan moeten we goed onthouden hoe we ze schrijven. Welk woord ken ik? agent alfabet avontuur banaan brutaal hotel kanaal kanon kapot katoen konijn lokaal manier papier perron raket tapijt telefoon tomaat
34
Ik onthoud een stukje.
Van welk woord komt het? agens αλφα βήτα aventure banana brutal hôtel canal canon kaputt coton cuniculus local manière papyrus perron rakete ταπεις (tapeis) τηλε (tele) + ϕϖνη (fone) tomate
Uit welke taal komt het? Latijn Grieks Frans Portugees Frans Frans Frans Frans Duits Frans Latijn Frans Frans Latijn Oudfrans Duits Oudgrieks Oudgrieks Spaans
Ik pas op voor leenwoorden als banaan. Ik verdubbel niet.
2@ Moeilijke woorden Een koningin op avontuur• Ik lees dikwijls een boek uit de bieb. Maar soms ga ik ook naar het toneel. Nu vond ik het verhaal wel eng. Jullie moeten het zeker ook zien. Juffrouw Adiba, een prinses uit een ver land, werd koningin. Op een dag kwam ze van de markt. Haar meid droeg een mand met erwten en tomaten. Ze stonden op het perron te wachten op de trein. En wat zag ze? Ze kon haar ogen niet geloven. De trein werd getrokken door zes eekhoorns, zo groot als reuzen. Een konijn was de baas en riep brutaal: ‘Vlugger! Of moet ik misschien de zweep gebruiken?’ Toen kreeg ze een rare telefoon. Een stem zei: ‘Stap niet op de trein. Ga terug naar het hotel en wacht op mij.’ Dat was het begin van het avontuur waar koningin Adiba in terecht kwam. Het was een verhaal over geesten en spoken, over sprekende dieren en mieren als reuzen, over een fee en over een enge heks als een spin in een web. avontuur bieb brutaal dikwijls
eekhoorn erwt hotel juffrouw
jullie konijn koningin markt
misschien perron telefoon terug
tomaat toneel web
Ik onthoud een stukje.
35
abc 3@ Woorden met ch@
abc
22
4@ Woorden met ei Het ei-verhaal van het derde leerjaar Rome, 6 mei, 10 jaar voor Christus Julia is een kleine meid van tien jaar. Ze woont in de Romeinse havenstad Ostia. Gisteren zei haar mama: ‘Meisje, binnen vier jaar trouw je met Marcus.’ Julia heeft hem in het geheim al eens gezien. Ze vindt hem een knappe jongen. Marcus werkt in een groot huis waar schapen en geiten zijn. Julia’s broer Titus is twaalf jaar. Hij vaart voor het eerst mee op een zeilschip. De boot vertrekt voor een reis van zes dagen naar een ver eiland. Ze vervoeren graan. Titus zal heimwee hebben naar huis. Het afscheid nemen van beide ouders en van Julia is niet leuk. De jongens moeten in het begin allerlei werkjes doen: poetsen, soep maken van prei en eieren koken. De kapitein is streng. Titus heeft geen eigen plekje en slaapt bij tien andere mannen. Een reiger vliegt over. Dat is een sein. Er is land in zicht! De papa van Julia en Titus is arbeider. Keizer Augustus woont in een groot paleis in Rome en wil heel veel bouwen. Papa heeft gewerkt aan een prachtige fontein midden op een plein. Maar nu helpt papa wegen bouwen. Elke dag vorderen de mannen een eind. Het is een enorm karwei. Soms 36
Ik onthoud een stukje.
gebruiken ze platte keien die ze op de grond aanstampen. De mannen wroeten in de klei of kappen bergen steen weg. Ze gaan dwars door een heide of weiland. Ze hakken eikenbossen om. Eekhoorns weten niet meer waar hun eikels liggen. Ze gaan op de vlucht. De weg loopt verder door het eigendom van de eigenaars. Over die eindeloze banen stappen de soldaten. Hun leider@stapt@fier@vooraan.@Ook@reizigers reizen over deze wegen. Er waren geen auto’s, geen fietsen@en@geen@treinen. Julia gaat niet naar school. Ze helpt mama in het huishouden.@Zo@maakt@ze@confituur@van@aardbeien en honing. Marcus zal dat ook wel lusten. Elke avond gaat ze naar de kade om te wachten op haar broer Titus.
Ik onthoud een stukje.
37
abc aardbei, aardbeien, aardbeitje afscheid allebei, beide allerlei arbeid, arbeider, arbeidster ei, eieren, eitje eigen, eigenaar, eigenares, @eigendom eik, eiken, eikenbos eikel, eikels, eikeltje eiland, eilanden, eilandje eind, einde, eindje, eindeloos fontein, fonteinen, fonteintje geheim, geheimen, geheimpje geit, geiten, geitje hei, heide kapitein, kapiteins, kapiteintje karwei, karweien, karweitje kei, keien, keitje keizer, keizers, keizerin
38
Ik onthoud een stukje.
abc
klei, kleien klein, kleine, kleinste leider, leidster, leiding mei, de maand mei meid, meiden, meidengroep meisje, meisjes paleis, paleizen, paleisje plein, pleinen, pleintje prei, preisoep reiger, reigers, reigertje reis, reizen, reisje, reiziger reizen, ik reis, hij reist Romein, Romeins, Romeinse sein, seinen, seintje trein, treinen, treintje wei, weide, weiland zei, mama zei, ze zeiden zeil, zeilen, zeiltje, zeilschip zeilen, ik zeil, hij zeilt
5@ Woorden met au en auw de au-lijst augustus auto, a @ utootje, automaat blauw, blauwe flauw,@flauwe,@flauwte gauw grauw, grauwe kauw, kauwen, kauwtje kauwen, ik kauw, hij kauwt
klauw, klauwen, klauwtje klauwen, ik klauw, hij klauwt nauw, nauwe paus pauw, pauwen, pauwtje rauw, rauwe saus, sauzen, sausje wenkbrauw, wenkbrauwen
Wanneer schrijf ik au, ou, auw of ouw? Ik hoor een woord met een au/ou-klank. Staat het woord in mijn au-lijst?@ @ Ja, ik schrijf au van auto. @ Nee, ik schrijf ou van oud.@ Welke medeklinker hoor ik in het grondwoord na de au/ou-klank? @ Ik hoor w. Ik schrijf auw van blauw Ik let op! @ of ouw van touw. Nou, ik wou dat ik @vrouwÀ zou kunnen @pauw@ zeggen: @hij klauwt@ ik klauw ‘Ik hou van jou, @ze bouwen@ ik bouw ook in de kou en @gauwdief@gauw vooral van @ Ik hoor een andere medeklinker. jouw mooie ogen.’ @ Ik schrijf au of ou en die andere medeklinker. @oud @auto @sausje@saus @koudwaterbad@koud Ik onthoud een stukje.
39
abc
40
abc
Ik zoek het op.@
Alle woorden met een onthoudstukje van het derde leerjaar. Ik luister naar de eerste letter. Ken ik het alfabet? Twijfel ik aan een woord, dan zoek ik het op of vraag ik het.
Ik zoek het op.
41
abc
abc
A@B@C@D@E@F@G@ H@I@J@ K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@ U@V@W@ X@Y@Z
A
aardbei afscheid agent alfabet allebei allerlei altijd antwoord arbeid arts augustus auto
avontuur
B
banaan bedrijf beide bewijs bieb bijbel bijeen bij bij bijl bijna blauw blij 42
Ik zoek het op.
blijven aardbeien aardbeitje agenten
boerderij boodschap bouwen
antwoorden antwoordje arbeider arbeidster artsen autootje autobus automaat avonturen avontuurtje bananen banaantje bedrijven bedrijfje bewijzen bewijsje
brutaal buurvrouw
C D
daarbij dame dichtbij dijk
dijken dijkje
E
eekhoorn ei eigen
eik eikel eiland eind blauwe blije
dames dametje
dikwijls
bijbels bijbeltje bijen bijtje bij Jan bijlen bijltje
ik blijf hij blijft boerderijen boerderijtje boodschappen boodschapje ik bouw hij bouwt brutale buurvrouwen buurvrouwtje
eekhoorns eekhoorntje eieren eitje eigenaar eigenares eigendom eiken eikenbos eikels eikeltje eilanden eilandje einde eindje eindeloos
A@B@C@D@ E@F@G@H@I@J@K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@ U@V@W@ X@Y@Z erbij erwt
F
fijn flauw fontein fout
G
gauw geheim geit geld gelei gelijk glijden glimlachen gordijn goud grauw grijs
H
hebben hei hoera hotel hou hout
erwten erwtje fijne flauwe fonteinen fonteintje fouten foutje
I
iemand ijs ijzer
J
jou jouw juffrouw jullie
geheimen geheimpje geiten geitje
gelijke ik glijd hij glijdt ik glimlach hij glimlacht gordijnen gordijntje grauwe grijze
ik heb hij heeft heide hotels hotelletje ik hou van jou
K
kabouter kachel kajuit kanaal kanon kapitein kapot karwei katoen kauw kei
keizer
kijken
ijsje
ik heb jou gezien jouw ogen juffrouwen juffrouwtje ik ben bij jullie
kabouters kaboutertje kachels kacheltje kajuiten kajuitje kanalen kanaaltje kanonnen kanonnetje kapiteins kapiteintje kapotte karweien karweitje kauwen kauwtje keien keitje keihard keizers keizertje keizerin keizerinnetje ik kijk hij kijkt Ik zoek het op.
43
abc
abc
A@B@C@D@E@F@G@ H@I@J@ K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@ U@V@W@ X@Y@Z klauw klei klein
konijn koning koningin kou koud kous krijgen kwijlen
klauwen klauwtje kleien kleine kleiner kleinst konijnen konijntje koningen koninkje koninginnen koninginnetje koude kousen kousje ik krijg hij krijgt ik kwijl hij kwijlt
kwijt
L
lachen lawaai lichaam leggen leider
liggen lijf lijken lijm
44
Ik zoek het op.
ik lach hij lacht lichamen lichaampje ik leg hij legt leiders leidster leiding ik lig hij ligt lijfje ik lijk op je hij lijkt op mij lijmen
lijn lijst lokaal
lijnen lijntje lijsten lijstje lokalen lokaaltje
M
manier markt mei meid meisje meneer mevrouw mij mijnheer misschien moed mouw
N
nauw niemand nou
O
onderwijs ontbijt ontbijten opzij oud
manieren maniertje markten marktje de maand mei meiden meisjes meneren meneertje mevrouwen mevrouwtje geef het mij
moedig mouwen mouwtje nauwe
onderwijzer onderwijzeres ontbijtje ik ontbijt hij ontbijt oude ouder oudst oudje
A@B@C@D@E@F@G@ H@I@J@ K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@U@V@W@ X@Y@Z
P
paleis papier paus pauw pech perron pijl pijn pijp plein prei prijs
paleizen paleisje papieren papiertje pauwen pauwtje
raket rauw reeds reiger reis reizen rij
rijden rijk
S
saus
perrons perronnetje pijlen pijltje
schijf
pijpje pleinen pleintje
schouder
prijzen prijsje
sein
Q R
rijp rijst Romein
schijnen schilderij
schrijven
seinen speelgoed spijker
raketten raketje rauwe rauwkost reigers reigertje reizen reisje ik reis hij reist rijen rijtje rijbewijs ik rijd hij rijdt rijke
spijt steeds stijf stout strijden
T
tapijt telefoon terug terwijl tevoorschijn
rijpe Romeins Romeinse
sauzen sausje schijven schijfje de zon schijnt schilderijen schilderijtje schouders schoudertje ik schrijf hij schrijft seinen seintje ik sein hij seint speelgoedje spijkers spijkertje spijtig stijve stoute ik strijd hij strijdt
tapijten tapijtje telefoontje
tevoorschijn komen
Ik zoek het op.
45
abc
abc
A@B@C@D@E@F@G@ H@I@J@ K@L@M@N@O@P@Q@R@S@T@ U@V@W@X@Y@Z tijd tijger toch tomaat toneel touw trein
U
tijden tijdje tijgers tijgertje
wijn
tomaten tomaatje toneeltje touwen touwtje treinen treintje
X
V
verkouden vijand vijf
vijver voedsel voorbij vrij vrouw
W
wedstrijd web wei wenkbrauw
46
Ik zoek het op.
wijs wijzen
Y Z
zand zeggen zei zeil
vijanden vijandje vijfde vijfhoek vijftien vijvers vijvertje
vrijdag vrije vrouwen vrouwtje
wedstrijden wedstrijdje weide weiland wenkbrauwen wenkbrauwtje
wijnen wijntje wijze ik wijs hij wijst
zeilen zich zijde zijn zou zout
ik zeg hij zegt pa zei zeilen zeiltje ik zeil hij zeilt
ik ben hij is ik zou kunnen zoute
Trefwoorden +t-vorm achtervoegsel adres afleiding alfabet beginletter berenafspraak bevel doffe e dubbele punt eindletter enkelvoud feestdag getal grondwoord heilig hoofdletter ik-vorm infinitief ja-neevraag kattenafspraak klank kleefletters kleven klinker knippen komma korte klinker lange klinker leenwoord leesteken letter lidwoord mededeling
16, 22 7, 8, 9 24 7, 32 10, 41 10 8, 30 25 4, 17 25 32 8, 26, 28 24 26, 28 32 24 24 16, 22, 28 28 27 8, 9, 30 5, 13, 39 14 6, 7 4, 5, 6, 14, 15, 29, 30, 31 5, 6 25 4, 29, 30, 31 4, 15, 29, 30, 31 33, 34 25 4, 13 17 25 Trefwoorden
47
abc medeklinker meertekenklank meervoud naam naamwoord onderwerp opsomming ordenen persoon persoonsvorm punt samenstelling stam taal tegenwoordige tijd tijd tweetekenklank uitgang uitroepteken verdelen verdubbelen verenkelen verkleinwoord verleden tijd verlengen verlengingsafspraak voorvoegsel vraag vraagteken werkwoord werkwoordsvorm wij-vorm woord woorddeel zin
48
Trefwoorden
4, 14, 16, 30, 31, 39 4, 13, 18 8, 26, 28 24 9, 16, 17 26, 27 25 10 28 26, 27, 28, 32 24, 25 5, 6, 18, 32 28 24, 34 27 27 4, 13, 18, 19 28 24, 25 6 8, 9, 30, 34 8, 30 9 27 32 32 7 25 24, 25 16, 22, 26 28 28 5, 7, 13 29 24, 27
abc