Oefening 1
Welke woorden passen bij de codes?
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats. arts – angst – ma – maan – oom – klomp – melk – straks – straf – tekst – groen – pletst
M = Medeklinker K = Klinker
MK KM MKM MKMM MMKM MMKMM MMMKM MKMMM MMMKMM MMKMMM KMMM KMMMM
Ik schrijf nu zelf de codes bij de woorden. zwerm langst zee schroef broers aap straat barst
Oefening 2
Ik vorm zoveel mogelijk woorden. bo stra a he do koo fie ku
Fout? 1
rts lft rfst ks rst nst tst
Oefening 3
Ik vorm zoveel mogelijk woorden.
spr – str – sch – schr ool – ip – aak – uil – aat – am – oef – ik – ijft – af – euk
Fout?
Oefening 4
7
We kunnen van alles vergelijken.
Ik vul het derde woord in. traag trager Jij loopt het . nat natter Wij zijn het . laat later Hij is weer het vlug vlugger Wie zwemt het ? rood roder Die kleur lijkt me het diep dieper Die afgrond is het . ver verder Janne springt het lief liever Is oma niet het ? zot zotter Maar opa is het .
Fout?
Die toren is hoog, maar deze is hoger en die is het hoogst van al.
Oefening 5
Ik vorm woorden en ik schrijf ze in de zinnen. i ts spl Het getal 35 ik in 30 en 5. o sch rs De van de boom voelt ruw aan. e z lfs opa is kwaad op mij! ie tst f Ferre naar school. nst ge a d Op het schoolfeest hebben we . ge oe tst p Ik heb mijn kamer helemaal alleen aa ver pl tst Heb jij die tafel op je eentje ? je a rst b In die kan is er een . e pl nst De regen naar beneden. Fout?
Oefening 6
Ik maak samenstellingen en ik schrijf ze in de zinnen. rots + blok We wandelen langs een reusachtig borst + spier Papa heeft een scheurtje in zijn . neus + hoorns Weet je dat er bijna geen meer zijn? september + regen ‘ komt nooit ongelegen’, weer + spreuk is een haven + stad In de Japanse Fukushima was er kern + ramp in 2011 een mantel + meeuwen Grote vliegen zee + golven boven de . Fout?
Oefening 7
Ik onderstreep de samenstellingen en ik schrijf ze over.
De vakantie is een week voorbij. Gistermorgen had ik fietspech.
Ik fiets langs het marktplein en merk dat één van mijn fietsbanden te zacht staat. Ik neem mijn fietspomp en begin te pompen. Oei!
De eerste regendruppels vallen op de kasseiweg. Ik doe mijn regenjas aan, hang mijn boekentas op mijn rug en vertrek opnieuw. Aan de schoolpoort glijd ik weg op het natte wegdek. De turnjuf helpt me overeind. Welke spreuk hoort bij dat verhaal? Een ongeluk komt nooit alleen!
Fout?
Oefening 8
Ik maak samenstellingen met de woorden fiets en loop als eerste of als tweede deel. fiets pomp – helm –brom – schoenen –pad – water – brug –dames – lig
loop
aan – brug – afstand –schoenen – geweer –pas – pad
Fout?
Oefening 9
Ik pas op voor de samenstellingen met een dubbele medeklinker! Ik knip eerst en plak dan.
acht + tien = achttien kerst + dag = kerstdag
zwemmuts = + = dansschoenen = + = fietsslot = + = teruggaan = + = donkerrood = + = handdoek = + = rustdag = + = zweetdoekje = + = feestdag = + = Fout?
Oefening 10
Ik maak samenstellingen. gevangenis – brood –achter – vis + straf – deeg – ruit – trommel – salade – aan – licht –schotel – uit – saus – cel – schubben – smaak – doos – soep Fout?
Oefening 11
In elke zin staan twee woorden die een samenstelling kunnen vormen.
Ik schrijf de samenstellingen in het rooster.
1 Deze herfst trok een enorme storm over het land.
2 De kop van die schroef heeft de vorm van een kruis.
3 Dat is een school voor kappers.
7 De andere dief krijgt 100 uur werk als straf.
8 Als ik tover, gebruik ik een spreuk.
9 Met kerst zetten de katholieken een kribbe
4 Dat is een struik met een scherpe doorn. voor Jezus.
5 Die roos bloeit met kerst.
6 De dief krijgt zes maanden cel als straf.
10 Het vuilnis mag in deze grijze zak.
11 Deze plaats is vrij van vorst.
14
Oefening 13
Ik schrijf de meertekenklanken tweemaal over. aai eeuw ooi ieuw oei uw
Oefening 14
Ik schrijf de passende vorm van de woorden. mooi
Ik kreeg een ruiker bloemen. zenuw In ons lichaam zijn er duizenden ik waarschuw Zijn ouders hem. ik besproei Elke zomeravond we de bloemen. eeuw Tien is 1 000 jaar. ik duw De vaders de slee over de sneeuw. het sneeuwt Het zal . nieuw We luisteren elke avond naar het
Ik schrijf het meervoud. kraai veel koe twee spreeuw een vlucht leeuw een troep ik gooi wij ik huw zij ik waarschuw Mijn ouders ons. ik vernieuw De buren hun huis. Fout?
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
14
Oefening 15
Ik vul de woorden aan met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw of uw.
Allemaal dieren
De k en staan in de weide.
Ze eten gras en h .
Gelukkig zwemmen er geen h en in het zwembad.
De l en hebben in de zoo n e k en gekregen.
Ik schrijf de woorden nog eens over.
Is de l moe, dan g t hij. Straks zal het sn en en komen de sch e vogeltjes op de voederplank. Vissen ademen door k en. Achter in het bosje slapen honderden spr en. Aan zee vliegen dan weer allerlei soorten m en. Een m_________ kan hard schr en.
De papeg van onze buren tatert een hele dag. Roeken zijn groter dan kauwen en kr en zijn groter dan roeken. Heb ik nu iets n s geleerd?
hij Fout?
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Oefening 16
Ik verdeel de samenstelling en kleef de woorden weer aan elkaar. sneeuwklokje = + = koeienstallen = + = ooievaarssnavel = + = zwaluwnesten = + = haaienvinnen = + = eidooiers = + = nieuwsbericht = + = Ik maak van de onderstreepte woorden een samenstelling. Het kleed is zo wit als sneeuw. We draaien rond. We gooien dat weg Fout?
Oefening 17
Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op. 1
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw
Oefening 18
Ik onderstreep de werkwoorden. Uit ‘De raaf en de vos’ van Jean de La Fontaine
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet, wat gebeurt.
Meester raaf zit op een tak van een eikenboom. In zijn bek klemt hij een lekker brokje kaas. Dat heeft mijnheer de vos gezien. De vos heeft erg veel zin om dat stukje kaas te pakken. Hij buigt heel diep en zegt: ‘Meester raaf, je ziet er prachtig uit. Je zwarte veren blinken in de zon. Ik wil weten of jouw stem even mooi klinkt. Ik denk zelfs dat jij mooier kunt zingen dan een nachtegaal.’ Meester raaf is fier. Hij fladdert met zijn vleugels. Hij springt van tak naar tak. Zijn bek opent en zijn stem krast. De kaas valt en mijnheer de vos grijpt het stukje en eet het op. Nu pas begrijpt de raaf dat de vos hem heeft bedrogen.
Oefening 19
Ik lees de zin. Ik schrijf in de nieuwe zin de persoonsvorm.
De kinderen van de scouts vertrekken op kamp. Ik op kamp.
Hun ouders brengen ze met auto’s. Ik hen.
Maar we vinden niet meteen de weg. Ik de weg niet.
We vragen het aan een meneer. Ik het. We komen natuurlijk weer te laat. Ik nog te laat.
Maar de bussen vertrekken nog niet. Ik nog niet.
Straks wandelen we naar het bos. Ik naar het bos. Tussen de bomen zien we een ree. Ik een ree tussen de bomen.
Om vijf uur gaan we terug naar huis. Om vijf uur ik terug naar huis.
Fout?
Als het onderwerp van getal verandert, verandert de persoonsvorm ook.
Oefening 20
Ik stel de ja-neevraag. Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal in beide zinnen.
Mijn mama werkt in de supermarkt.
Papa bestuurt een trein.
Soms begint hij midden in de nacht te werken.
Mijn broer wil leren werken met computers.
Mijn zus kijkt momenteel naar de tv.
Ik wil brandweerman worden.
Oefening 21
Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal.
1 Op de markt zie ik een kraampje met broodjes.
2 Ik lust wel een broodje met kaas.
3 De mevrouw belegt het broodje met jonge kaas.
4 ‘Wil je ook mosterd?’
5 Daar hou ik niet zo van.
6 Een augurkje wil ik wel.
7 Drie euro kost het broodje.
Ik maak van de zin een ja-neevraag om het onderwerp en de persoonsvorm te vinden.
Oefening 22
Ik onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal.
Ik schrijf het onderwerp en de persoonsvorm over.
De regen valt met bakken uit de lucht.
Lowie en Julie willen fietsen.
Vader pompt lucht in de banden.
Een koude wind komt uit het noorden.
Mama vindt die fietstocht maar niets.
Willen jullie niet liever pannenkoeken eten?
Het water komt de meisjes al in de mond.
Ze kijken bezorgd naar de lucht.
Donkere wolken drijven langzaam voorbij.
Oké, we blijven lekker thuis.
Papa doet de kachel branden.
Dat vinden we gezellig.
De pannenkoeken smaken heerlijk!
Fout?
Oefening 23
De stam is de kortste vorm van het woord. Ik denk aan ik ... nu.
Ik schrijf de stam van het werkwoord. infinitief stam werken ik nu Fout? vliegen ik nu blazen ik nu kijken ik nu dromen ik nu plagen ik nu zoenen ik nu sprinten ik nu zwemmen ik nu rusten ik nu
Oefening 24
werk
Ik schrijf de stam en de stam+t-vorm van het werkwoord. boksen ik nu Die bokser goed. delen ik nu Jeroen het getal door twee. gooien ik nu Wie de bal? duwen ik nu Papa de slee. schreeuwen ik nu De baby elke nacht. vernieuwen ik nu De buurman zijn dak. durven ik nu Maar Ahmed meer. Fout ?
Oefening
25
Ik schrijf de stam en de +t-vorm.
infinitief wij ... nu stam ik ... nu +t-vorm hij ... nu
infinitief stam stam+t-vorm verlangen Amber naar de vakantie. brengen Mama de was naar oma. bedenken Jakob een verhaaltje. verdrinken De poes bijna in het zwembad. zingen Jij soms een liedje. zinken Het bootje botst en vangen Ik gooi de bal en Sarie hem. blinken Papa poetst de auto tot die . Fout?
Oefening 26
Ik schrijf de stam. passen jij dat rokje eens? trommelen Ik
hard met mijn potlood. smeren
jij mijn boterham met choco? oefenen Ik mijn tafels. huppelen
jij op de stoep? Ik schrijf de +t-vorm. knippen
de schaar goed? zoenen Jij mijn moeder. lijken jouw zus op mij? fluisteren Jij
een geheim in mijn oor. Fout?
en woorden met ng en nk
De plaats van het onderwerp jij is belangrijk! stam +t-vorm dans jij? jij danst zing jij? jij zingt
Oefening 27
Ik schrijf de stam+t-vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Een scheepsramp voor de kust van Zeebrugge 6 maart 1987, 19.05 uur
Een ober op de Herald of Free Enterprise (schenken) een glas uit.
Een Engelsman (drinken) rustig en hij (kijken) in de verte naar de haven.
De veerboot (varen) nog dicht bij de kust. Ergens (janken) een hond.
Een scheepsbel (klinken) De man (verlangen) naar huis, naar zijn vrouw en zijn zoontje Adam. Hij is één van de 600 opvarenden.
De ober (leggen) een stukje kaas bij het bier. De Engelsman (bedanken) de ober en hij (gaan) naar het dek.
Het is koud. Een vlag (hangen) slap aan de mast. Plots (daveren) de boot. Het schip (hellen) opzij. Water (stromen) naar binnen.
Op 90 seconden (kapseizen) het schip Het (zinken) op een zandbank voor de kust van Zeebrugge.
Iemand (springen) in het koude water.
Moedige reddingswerkers kunnen veel mensen redden.
Maar de man aan de bar (verdrinken) , samen met nog 192 slachtoffers. Voor zijn vader en voor al die mensen (steken) Adam elke dag een kaars aan. Fout?
Oefening 28
Ik schrijf de passende vorm van de woorden. eng Spoken zijn wezens. lang Die plank is dan die andere. flink Jullie zijn kinderen. Fout? bedanken Hij hem voor zijn werk. vink zijn iets groter dan mussen. winkelen Mama liever dan papa. dwingen De agent de dief mee te gaan. klinker De a, e, i, o en u zijn . slang Cobra’s en boa’s zijn .
Oefening 29
Ik maak samenstellingen met de woorden. angst + aanval
De soldaat in de loopgraaf kreeg een . geschenk + verpakking
Wil je het pakje in een ? gevangenis + kleding
De gevangene draagt speciale . dames + enkel+ spel
Kim Clijsters won dikwijls het tennissen. drank + winkel
Alcoholische dranken koop je niet alleen in een Fout?
Woorden met ng en nk
Oefening 32
Ik vul d of t in en ik schrijf de woorden over. een man met een baar op een paar een vrien op mijn fees een wi klee een beel in de sta doo door het zwaar een hon in een man een scha in de gron het pun aan het potloo een maan zonder win Fout?
Oefening 33
Ik vul d of t in en ik schrijf de samenstellingen over. hoof straa Wij wonen in de van Gent. li woor ‘Het’ is een . ron vaar We maken een op de Leie. scho won Het hert kreeg een van de jager. ba sta Oostende is een . han schrif Hij heeft een verzorgd . wil vreem Ik voel me in die streek groo sta Brussel is een . stran ma Mama zont op een . voe pa We stappen op het Fout?
Woorden op d en t en samenstellingen
Oefening 34
Ik schrijf de ch-woorden op de juiste plaats.
Woorden met ch moet ik onthouden! ach – lachen – kachel – toch – goochelen – pech – zich – glimlacht – pochen – kucht –lichaam – juichen Papa loopt de tien mijl van Antwerpen. Hij warmt op. Mama masseert zijn . Zijn vriend loopt niet mee. Hij is ziek. Hij hoest en en heeft koorts. Hij zit dicht bij de . De huisarts gaf hem een medicijn. Maar zo’n pil kan ook niet . Dat is tegenslag of Hij kan er niet om , want ze hebben samen veel getraind. Daar zijn de lopers. We roepen en . Papa . Hij is goed in vorm, maar hij is wel erg moe. ‘ ,’ zegt mama, ‘straks kan papa op het werk over zijn prestatie.’ Ik schrijf de ch-woorden nog eens over. Fout?
Oefening 35
Ik schrijf de stam en de +t-vorm. lachen ik Milan met zijn broer. liggen ik Gianni al in bed. kuchen ik Olivia omdat ze ziek is. leggen ik De juf haar boek weg. pochen ik Bashir met zijn gsm. zeggen ik Marie niets. Fout?
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
Oefening 36
Ik onderstreep de woorden met cht. Ik schrijf ze in het juiste vak.
Na de a, e, i, o of u schrijf ik cht
Mijn papa is agent. Is er een klacht, dan luistert hij steeds aandachtig naar het verhaal van de verdachte en van de slachtoffers. Hij komt overal. In slecht verluchte huizen, in vochtige kelders of in nauwelijks verlichte straten. Soms maakt hij zelfs een tochtje op de rivier. Momenteel rijdt hij met een collega in een achterbuurt van de stad. Het is een warme zomernacht. Er komt een bericht binnen. Dichtbij wordt een overval gepleegd. Mensen zijn er aan het vechten. Er klinkt een schot. Het is de dochter van een juwelier die heeft gebeld. De agenten doen hun plicht. Ze rijden met gierende banden de bocht om. De dader gaat op de vlucht. Voor de politie is hij berucht. Maar de agenten halen hem in. Hij wordt niet bepaald zachtjes in de boeien geslaan. Straks komt hij voor de rechter.
...acht... ...ocht... ...icht... ...echt... ...ucht... Fout?
Oefening 37
Ik schrijf de woorden met cht op de juiste plaats. recht rechts gerechten rechtsachter rechtstreeks rechter
1 Ik sta links en jij staat .
2 In dit restaurant kun je heerlijke eten.
3 Het is een om je mening te uiten.
4 De trein rijdt naar de kust.
5 De dief komt voor de
6 De voetballer speelt .
7 Onze straat is mooi . Het is kerstdag.
8 In de kerstbomen hangen tal van
9 Ook de van het gemeentehuis is kleurrijk.
10 In de straat rijdt een fietser zonder rood
11 Een agent houdt hem tegen. Je mag niet rijden zonder .
12 Pluimen zijn dan lood en dons is het van al.
Oefening 38
licht verlicht lichtjes achterlicht verlichting lichter lichtst
Ik maak samenstellingen met de woorden. scheid+s – wacht – jacht –nieuws – achter – acht – achter + toren – bericht – ruit – haven – uit –tal – rechter Fout?
1 We luisteren op de radio naar het
2 De fluit een penalty.
3 De soldaat staat boven op een .
4 Ik kijk door de van de auto.
5 Ze zijn met een renners voorop.
6 Rijd nog een klein beetje .
7 De zeilschepen liggen in de
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
Oefening 39
Ik schrijf de persoonsvorm. vliegen ik bewegen de slang vluchten de dief zeggen hij liggen pa kuchen opa zeggen Wie dat? pochen mijn vriend verzorgen ik dragen hij
Oefening 40
Ik vul aan met g, ch, gt of cht. Ik schrijf alle woorden na de correctie over. Oma zit (re____) in haar zetel met een (glimla____) op haar (gezi____) (Re____s) van haar (li____) de poes op een (za____) kussen. Oma (ku____) . ‘Je zit (to____) niet op de (to____) ?’, (vraa____) papa. Opa komt binnen. (Vlu____) tovert hij van alles op tafel. Hij lijkt wel te (goo____elen)
. Kopjes, bordjes, snoep, fruit, zelfs een ijsje. (A____er) de tv staat een (li____je) Het vlammetje (bewee____) (za_____jes) . Fout?
Oefening 41
Ik luister goed. Ik schrijf de zinnen op.
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
Oefening 42
Ik schrijf de 26 letters van het alfabet.
Ik schrijf het alfabet op.
Oefening 43
Ik schik de woorden alfabetisch. Ik kijk naar de eerste letter van het woord. goochelen – zich – pech – toch – fotograaf – kachels – bieb – juichen – uniform – ach – och –lichaam – dikwijls – eb – hotel – saus – web – markt Fout?
Oefening 44
Ik vul het alfabet aan. Ik dek af wat erboven staat.
Oefening 45
Ik schik de woorden alfabetisch. De eerste letter is gelijk, dus ik kijk naar de tweede letter. glimlachen – goochelaar –grijpen – gejuich – gauw –grauw – geheim
agent – avontuur – auto –alfabet – aardbeien – antwoord –absoluut