les 1 viva italia
1 de vlag van italië. kleur.
2 wat past bij italië? kruis aan.
les 2 we maken pasta
dit heb je nodig!
1 wat zie je? trek een lijn. pasta-machine deegrol vork droog-rek weeg-schaal
2 wat moet in het deeg? vul in.
3 kijk naar het ei. ken je elk deel? vul in.
aan de slag!
4 zo maak je pasta. lees.
dit heb je nodig: voor 10 personen
1 kilogram bloem 10 eieren snuifje zout
zo maak je het:
1. doe de bloem op je werk-blad.
2. maak een kuil in het midden. voeg de eieren toe.
3. meng lang-zaam de eieren met de bloem.
4. kneed 15 minuten.
5. maak een bol. laat even rusten in de koel-kast.
6. snij een stuk van de bol. rol het deeg uit.
7. haal het deeg door de pasta-machine.
8. hang de slier-ten over een droog-rek.
5 wat doe je eerst? wat dan? nummer van 1 tot 8.
6 wat doet de kok? trek een lijn.
uit-rollen
mengen
koken
kneden
les 3 geuren en kleuren
ik kijk, ruik, voel en proef
1 kruis aan. omkring. vul in.
ik kies
dit voelt: glad pluizig stekelig
dit ruikt:
dit ziet er zo uit: blaadjes veel weinig de blaadjes zijn groot klein
dit smaakt:
zuur zoet pikant hard zacht sappig
veel water weinig water
2 omkring. vul in. teken. kruis aan.
de tomaat
dit voelt: glad pluizig stekelig
dit ruikt: ___________________________________
dit ziet er zo uit:
dit smaakt: zuur zoet pikant hard zacht sappig de tomaat groeit:
de paprika
dit voelt: glad pluizig stekelig
dit ruikt:
dit ziet er zo uit:
dit smaakt:
zuur zoet pikant hard zacht sappig
de paprika groeit:
dit voelt: glad pluizig stekelig
dit ruikt:
dit ziet er zo uit:
de ui groeit:
dit smaakt:
zuur zoet pikant hard zacht sappig
de courgette
dit voelt: glad pluizig stekelig
dit ruikt:
dit ziet er zo uit:
dit smaakt: zuur zoet pikant hard zacht sappig
de courgette groeit:
we brengen de pasta op smaak
3 welke groenten en kruiden zie je? geef het juiste nummer.
4 knol, vrucht of blad: wat eet je? geef het juiste nummer.
ik eet de blaadjes van ik eet de bol/knol van
je eet de vrucht van
pasta in al zijn vormen
5 omkring groen wat je al eens at. omkring rood wat je nog niet at.
les 4 van graan tot meel
1 kijk goed. trek een lijn.
stengel
blad wortel aar
2 wat zie je? geef het juiste nummer.
rijst haver tarwe gerst rogge maïs 1 2 3 4 5 6
3 wat komt eerst? wat komt dan? nummer van 1 tot 10.
in de herfst zaait de boer nieuw graan.
het graan gaat in silo’s.
de machine maalt het graan tot bloem.
mama koopt bloem.
het graan groeit op het veld.
het graan gaat naar de maalderij.
de boer oogst het rijpe graan.
de bloem gaat naar de winkel.
men weegt, zeeft, wast en droogt het graan.
de bloem gaat in zakken.
4 kleur
vroeger vroeger nu nu
5 hoe werkt het? trek een lijn. de molen de fabriek
6 is het van graan? kleur groen.
wat weet ik nu?
1 knol, vrucht of blad: wat eet je? kleur.
2 verbind met het juiste woord.
3 maak je het van graan? kleur groen.