6 minute read
C. De Ardennen
Waarin ligt het verschil tussen de ‘Vlaamse Vlakte’ en de Ardennen? Beschrijf in één zin het landschap (reliëf) van de Ardennen.
De Post-Mesozoïsche opheffingsgeschiedenis van de Ardennen, de impact ervan op erosieoppervlakken, valleiontwikkeling en rivierterrassen
Even ons geheugen opfrissen over de morfologische evolutie van de Ardennen doorheen de geologische geschiedenis. Raadpleeg hiervoor de geologie van België blz. 76-77.
Botsing van …………………………. met …………………………. Gevolg: ………………….. orogenese Periode: …………..…………………………. Welke massieven worden gevormd? ………………………………………………….……..
Wat gebeurt er met het massief ? ………………………………………………………………… Periode: ……………………... ……………………… Transgressie van …………………….…………… over een groot deel van de Ardennen. Periode: …………………………………...
Botsing van …………..………… met ………..………………… Periode: …………………... Gevolg: ………………………………………………………………………………………………. = ……………………………. orogenese
Periode: ……...…………………… Waardoor worden de Ardennen nu opgeheven ?
A B
A- In de ‘ijskelderperiode’ in het Perm is er een sterke erosie en afvlakking met daarna transgressies van de ……….. , ………… - en ………….. - zee. B- Gevolg: afzetting van ………………………………….……………………………………...
1. Opheffing van de Ardennen in Tertiair en Kwartair ■ Tektonische oorzaken
■ Isostatische beweging als gevolg van erosie
Þ 1° fase: Midden -Tertiair (Oligoceen) De plooiing van de lithosfeer als gevolg van de botsing tussen de Afrikaanse en de Euraziatische plaat. Gevolg: ………………… gebergtevorming Het zeeniveau is 175 m boven het huidig niveau. De huidige Condroz wordt nog overspoeld.
Þ 2° fase: Midden-Kwartair (Midden-Pleistoceen) Vorming van de Rijnslenk met opheffing van de horsten:(Vogezen en Zwarte Woud)
Waar is de opheffing het grootst ? ………..……………………., …… m (0,1 tot 0,2 mm/jaar) In welke richting neemt de opheffing af ? ………………………, …….m (0,05 mm/jaar) Hoe groot is de opheffing in de Hoge Venen ? ………….. Meter Verklaar dit hoogteverschil ? ……………………………………………………………………..
Sinds het midden van het tertiair (Oligoceen) is reeds 650 km3 gesteente weg geërodeerd. Wat is het gevolg voor het massief? Verklaar.
2. De erosieoppervlakken in de Ardennen ■ Erosieoppervlakken (planatieniveaus)
Welk gevolg heeft de opheffing van de Ardennen voor de riviererosie? ………………………………………………………………………………………………………… Bovendien vergroten de afwisseling van de kwartaire ijstijden met interglacialen de erosie. Als eindfase bij erosieprocessen ontstaan schiervlakten. In Zuid-België komen resten van 4 oude schiervlakten voor die tientallen miljoen jaren geleden ontstaan zijn. De verschillen in hoogte zijn het gevolg van opheffingen. Door differentiële
Raadpleeg de onderstaande figuren. Op welke hoogte bevindt zich het erosievlak van Tailles : ……….. en van Laroche : ……..
Legende - zeer sterk weerstandbiedend aan erosie : code 1 - minder weerstandbiedend : code 2 - minst weerstandbiedend : code 3
Onder-Devoon Ordovicium
Per = Emsiaan overwegend zandsteen 2 Sm = salmiaan paarse leisteen 3 Sg2b leistenen domineren zandsteen 3 Sg2a leisteen/zandsteen in gelijke verhouding 2 Cambrium Sg1 kwartsieten domineren schalies 1 Rv = Reviniaan kwartsieten en leisteen 1 G = Gedinniaan harde kwartsieten 1 Dv = Devilliaan kwartsieten 1
■ Rivierterrassen
Þ Aanvang Tertiair (Paleoceen): omgeving Baraque Fraiture.
Welk erosievlak ontstond in deze periode? …………………………………………………………………… (± 520 - 600 m)
Verklaar de uitstekende top van de Baraque Fraiture. (zie doorsnede vorige blz.)
………………………………………………………………………………………………… Þ Midden Tertiair (Oligoceen): Ourthe (W. en O.) en verder stroomafwaarts tot Hotton. Erosievlak? …………………………………………………………………… (± 400 m) Þ Eind Tertiair (Mioceen en Plioceen). De meanderende Ourthe begint haar eroderende werking op het erosievlak ……….. ……………….. Dit oppervlak vertoont bodem van sterk verweerde gesteenten van de Paleozoïsche sokkel wat wijst op een subtropisch klimaat met afwisselend droge en vochtige perioden. Op dit oppervlak zijn verweerde sedimenten aanwezig afkomstig van het hoger gelegen oppervlak. (erosievlak ……………………………. )
Rivierterrassen zijn fossiele rivierbeddingen. Bij het ontstaan van rivierterrassen spelen 2 factoren een rol: - Een afwisseling van ijstijden en tussen-ijstijden - De opheffing van een gebied.
De vorm en het gedrag van een rivier zijn tijdens een ijstijd anders dan in een tussen-ijstijd. Het niveau van de zeespiegel speelt geen rol als erosiebasis omwille van de grote afstand.
Zes van de twaalf onderstaande situaties doen zich voor tijdens een koude periode. De zes andere tijdens een warme periode. 1. Onregelmatig en beperkt debiet. Glaciaal / Interglaciaal 2. Weer en wind hebben minder spel op de gesteenten. Glaciaal / Interglaciaal 3. Minder verweringspuin. Glaciaal / Interglaciaal 4. Regelmatiger en groter debiet. Glaciaal / Interglaciaal 5. Hellingen zonder vegetatie. Glaciaal / Interglaciaal 6. De ondergrond is niet bevroren. Glaciaal / Interglaciaal 7. Vlechtende rivier. Glaciaal / Interglaciaal 8. Veel verweringspuin. Glaciaal / Interglaciaal 9. Weer en wind hebben vrij spel op de gesteenten. Glaciaal / Interglaciaal 10. De ondergrond is bevroren. Glaciaal / Interglaciaal 11. Meanderende rivier. Glaciaal / Interglaciaal 12. De hellingen zijn begroeid. Glaciaal / Interglaciaal
Rangschik de hiervoor opgesomde situaties bij de juiste periode. Geef ook argumenten die je keuze voor die situaties aantonen.
GLACIAAL (ijstijd) 1. ……………………………………………………………………………………………… 2. ……………………………………………………………………………………………… 3. ……………………………………………………………………………………………… 4. ………………………………………………………………………………………………
5. ……………………………………………………………………………………………… 6. ……………………………………………………………………………………………… In een glaciale periode zal de rivier: - het grootste gedeelte van het verweringsmateriaal afzetten / vervoeren, - de vallei opvullen / insnijden.
INTERGLACIAAL (warmere tussenperiode) 1. ……………………………………………………………………………………………… 2. ……………………………………………………………………………………………… 3. ……………………………………………………………………………………………… 4. ………………………………………………………………………………………………
5. ……………………………………………………………………………………………… 6. ……………………………………………………………………………………………… In een interglaciaal zal de rivier: - het grootste gedeelte van het verweringsmateriaal afzetten / vervoeren, - de vallei opvullen / insnijden.
Tijdens overgangsperiodes tussen glaciaal en interglaciaal is de rivier onstabiel: sedimentatie en erosie komen afwisselend voor. Het is in deze periode dat terrassen worden gevormd.
Tijdens een eerste glaciaal zet een vlechtende rivier sedimenten af in een brede vallei. De laterale erosie van de rivier domineert op de verticale erosie. Het hoofdterras (terras 1) wordt gevormd.
■ Terrasvorming
In het interglaciaal meandert de rivier en snijdt een diep dal in het hoofdterras. Ondertussen is het landschap omhoog gekomen waardoor de rivier lager komt te liggen. De verticale erosie domineert op de laterale erosie.
Tijdens een nieuw glaciaal wordt het proces herhaald en vormt zich door sedimentatie een nieuw terras. Dit terras ligt lager dan het hoofdterras.
Bij een volgende interglaciaal zal de rivier opnieuw meanderen en insnijden naar een lager niveau.
Samengevat in één schets
AFZETTINGEN aan de randen van de Ardennen
Afzetting van losse gesteenten (krijt)
Transgrassiefasen an … zee: overspoelt de Ardennen Krijt NW afzettingen in N
Koud warm Afzetting van carbonaten (kalksteen)
zee: Jura - afzettingen in het Z
SYNTHESE
Krijt Jura
65 Ma 145 196 dolomiet) Afzetting van evaporieten (gips en vaste sedimenten (rode zandsteen)
zee: Trias - afzettingen in het ZO
Trias
251 Erosie van de Hercynische massieven
Perm
299
FAMENNE FORMATIES behorend tot CONDFROZ en FAGNE
: Hercynische VARISTISCHE OROGENESE
Gebergtevorming GO schuift naar het N LAURUSSIA + AV + GO vormen samen PANGEA
de Ardennen worden geplooidtot een geheel van synclines en anticlines transgressies nieuwe Devoon
Carboon Boven Carboon Midden
Carboon Carboon Onder Dvoon Boven Devoon Midden
Devoon
359
FORMATIES behorend tot de ARDENNEN
transgressie Onder Devoon vanuit het ZW
koud warm
Devoon Onder (3) Emsiaan (2) Pragiaan
Devoon (1) Lochkoviaan
416 CALEDONISCHE OROGENESE : gebergtevorming
3 LA en BA botsen: ritsvormige sluiting Z van N — >
(duurt 30 milj. jaar) 2 AV botst tegen BA AR en AV los van GO bewegen naar het N
3 vorming van hetMassief van Brabant en Ordoviciumlagen 2 Cambrium - Worden geplooid(= fase 1 plooiing van de Ardennen)
O BA 1 LA - bewegen naar het N
1 Cambriumlagen aan de randvan Gondwana omhooggestuwddoor subductie
Siluur Salmiaan
Siluur
443
Ordovicium
488
Cambrium (2) Reviniaan (1) Deviliaan
540