2 minute read
ACTUEEL Een tijd tussen al mijn tijden
Wanneer je Boos Meisje van Marja Pruis leest, dan weet je het zeker: boosheid, verontwaardiging, oprecht onbegrip zijn impactvolle drijfveren om je stem te verheffen, om een soort energie door je aderen te voelen die je tot onverwachte daden beweegt. Zo worden politica’s geboren en schrijfsters. Veerle Janssens is zo iemand, ze werd schrijfster.
Tekst Marie Geukens Door een IVF-behandeling te veel, raakte Veerle Janssens, reisleidster en toegewijde juf, in de isoleercel van de psychiatrie. Een maand lang ging ze door de hel, zonder gehoord te worden. Hoe kon dit ooit gebeuren? Acht jaar heeft deze hoogopgeleide, zelfstandige vrouw nodig gehad om te fileren, te kaderen, te verklaren wat haar overkwam. Nu ze de vijftig is gepasseerd net als de hoop op een kindje, schrijft ze de zwartste bladzijde uit haar leven van zich af in Een tijd tussen al mijn tijden. In een maand tijd verloor Veerle Janssens haar man, haar stiefkinderen, haar huis, haar werk en haar eigenwaarde. En dat door toedoen van twee psychiaters die niet nadachten over wat goed was voor hun patiënte en al zeker niet over de mogelijke gevolgen van hun beslissingen. Was het omdat het een zondag was en ze geen zin hadden om na te denken of zagen ze enkel een hysterische vrouw, zoals Freud ze beschreef, voor zich?
In juli 2012 komt Veerle terug van een deugddoende reis in Laos. Ze is opgeladen na twee vervelende en mislukte IVF-behandelingen en laat zich overtuigen om het nog een derde en laatste keer te proberen. Maar de hormoonbehandeling instigeert een acute depressie en ze verliest zichzelf. Ze gaat naar het ziekenhuis voor opname, want ze wil beter worden, maar stuit enkel op ongeduld en hoogmoedige nonchalance. Het begin van een tergende emotionele rollercoaster, die van kwaad naar erger gaat en ten slotte wegebt wanneer de hormoonbehandeling uitgewerkt is. Maar niemand die de link legt.
Ze voelt tot vandaag de leegte die er kwam toen het stof ging liggen en de schade werd opgemeten. Nog steeds boos en verontwaardigd nam ze het besluit dit boek te schrijven, ook al is ze er zich scherp bewust van dat mensen altijd een etiket op haar zullen plaatsen - die van het zotteke. “Maar liever het stigma dan zwijgen. Ik wilde het delen. Lees het boek, daar staat alles in wat ik wil vertellen, gewoon alles”, zegt ze me aan de tuintafel de voorbije zomer. Ze beschrijft doortastend, haast journalistisch, de gebeurtenissen en verweeft er karaktervormende herinneringen doorheen uit haar kindertijd en volwassen leven. Met een bewonderenswaardige fijngevoeligheid en zelfrelativering eist ze haar recht op antwoord op: er werd immers al te vaak over haar gepraat maar nooit mét haar. Toch is het boek meer dan een therapeutisch van zich afschrijven. Dankzij de heldere, eerlijke en tegelijk zacht beheerste schrijfstijl zonder clichés wordt deze aanklacht een dwingende oproep tot meer communicatie tussen patiënt en dokter, voor een warmere zorg en tegen de stigmatisering van mensen die worden opgenomen in de psychiatrie. Net als Marja Pruis, heeft Veerle Janssens de uitzonderlijke kwaliteit om een ik-verhaal te vertellen zonder zichzelf in het centrum te plaatsen. Je kan je daardoor makkelijk inleven en wie komt er niet in aanraking met onze al te commerciële, afstandelijke gezondheidszorg? Dat verklaart waarschijnlijk waarom het boek al na enkele maanden in tweede druk ging.