Nederlands in de praktijk 1

Page 1

StruX

le P: a O git g T di in LE ief gev us m cl ro In lee

Nederlands in de praktijk

LEGT DE PRAKTISCHE BASIS StruX Nederlands in de praktijk 1

Nederlands in de praktijk 1 Dit boek is onderdeel van de leerlijn Nederlands in de praktijk. Nederlands in de praktijk bestaat uit: • Nederlands in de praktijk 1 • Nederlands in de praktijk 2 • Nederlands in de praktijk 3 • Nederlands in de praktijk 4.

1

Maak samen werk van onderwijs Boom beroepsonderwijs wil jongeren helpen zich te ontwikkelen tot echte vakmensen. Wij zijn er voor de doeners en de makers. Om samen werk te maken van onderwijs verbinden wij docenten, leerlingen en het bedrijfsleven met elkaar. Zo zorgen we ervoor dat jongeren het beste uit zichzelf halen. Met inspirerend lesmateriaal voor een wereld die continu verandert. Dat maakt ons trots!

Let op: Dit boek is onderdeel van een combipakket en is niet afzonderlijk te bestellen. Het pakket bestaat uit dit boek en een licentie voor de digitale leeromgeving. Combipakket ISBN 9789037252682.

NAAM:

9 789037 252262


Nederlands in de praktijk 1 2e EDITIE

Inhoud HOOFDSTUK 1 Een gesprek ........................................................................................................................................................................... 2 HOOFDSTUK 2 Jezelf voorstellen .............................................................................................................................................................. 13 HOOFDSTUK 3 Korte berichten (op social media) ............................................................................................................................... 27 HOOFDSTUK 4 Een kaart ............................................................................................................................................................................... 40 HOOFDSTUK 5 Afspraken .............................................................................................................................................................................. 53 HOOFDSTUK 6 Een mentorgesprek .......................................................................................................................................................... 66 HOOFDSTUK 7 Schoolboeken .................................................................................................................................................................... 80 HOOFDSTUK 8 Informatie uit een tekst halen ...................................................................................................................................... 90 HOOFDSTUK 9 Recepten ............................................................................................................................................................................ 104 HOOFDSTUK 10 Informatie op producten .............................................................................................................................................. 121 HOOFDSTUK 11 Boodschappen ................................................................................................................................................................. 135 HOOFDSTUK 12 Uit eten ................................................................................................................................................................................ 147 HOOFDSTUK 13 Naar de dokter .................................................................................................................................................................. 161 HOOFDSTUK 14 De bibliotheek .................................................................................................................................................................. 170 HOOFDSTUK 15 Het nieuws ......................................................................................................................................................................... 181 HOOFDSTUK 16 Een kort gedicht .............................................................................................................................................................. 196 HOOFDSTUK 17 Een presentatie ............................................................................................................................................................... 204 HOOFDSTUK 18 Overleg en samenwerking .......................................................................................................................................... 214 HOOFDSTUK 19 Reclame ............................................................................................................................................................................. 228 HOOFDSTUK 20 Keurmerken ...................................................................................................................................................................... 242 HOOFDSTUK 21 Garantie .............................................................................................................................................................................. 252 HOOFDSTUK 22 Een interview .................................................................................................................................................................... 263 HOOFDSTUK 23 Terugkijken ........................................................................................................................................................................ 274


HOOFDSTUK 1

Een gesprek Dit leer je dit hoofdstuk. 1.

Je kunt een gesprek met een bekende voeren.

2.

Je kunt vragen stellen aan de ander.

3.

Je kunt vragen van de ander beantwoorden.

4.

Je kunt lichaamstaal gebruiken die past bij het gesprek.

5.

Je kunt de juiste toon gebruiken.

6.

Je kunt een gesprek afronden.

EEN GESPREK VOEREN

Als je iemand tegenkomt, dan begroet je hem. Een vriend begroet je anders dan iemand die ouder is of die je niet goed kent. Een vriend geef je bijvoorbeeld een boks of een knuffel. Ken je iemand nog niet zo goed? Dan houd je afstand. Na de begroeting kun je een gesprek beginnen. Een gesprek bestaat uit vragen en antwoorden. Vragen kunnen zijn: • Hoe is het met je? Of hoe is het met …. (je vader, vriendin, huiswerk)? • Wat heb je vandaag gedaan?

2


Een gesprek

• Hoe was het op school? • Wat ga je dit weekend doen? Je stelt allebei vragen en geeft antwoord. Dat gaat meestal vanzelf. Een gesprek is niet van tevoren bedacht. Als het gesprek klaar is ga je het afronden. Je zegt gedag. Of je bedankt de ander voor het gesprek. LICHAAMSTAAL Je kunt de woorden van de spreker beter begrijpen als je let op zijn lichaamstaal.

Als je spreekt, praat je niet alleen met woorden. Je gebruikt niet alleen je stem. Je lichaam spreekt mee. Je gebruikt lichaamstaal. Lichaamstaal laat je emoties zien. Of je blij, boos of verdrietig bent bijvoorbeeld. Lichaamstaal is • de houding van je lichaam • de gebaren die je maakt • je gezichtsuitdrukking. Door naar de ander te kijken kun je zien hoe hij zich voelt of wat hij van iets vindt.

3


TOON VAN HET GESPREK De toon is hoe je stem klinkt. Bijvoorbeeld hoog, laag, zacht, hard, vragend, opgewonden, verdrietig. Om te zorgen dat je een goed gesprek hebt, moet je letten op je toon. De goede toon is de toon die past bij de persoon met wie je praat. En bij de situatie en het onderwerp van het gesprek. Je toon laat horen wat je vindt en hoe je je voelt. Voorbeelden Met vrienden praat je op een andere toon dan met je docent. Vertel je de dokter hoe het met je gaat? Dat klinkt anders dan wanneer je dat aan je beste vriend vertelt.

OPDRACHT 1 Luister naar het verhaal over Jacky en Hadassa. Je docent leest het voor. In het verhaal over Jacky en Hadassa hoor je 4 gesprekken. Welke gesprekken zijn dat? 1.

Het gesprek tussen

en

2.

Het gesprek tussen

en

3.

Het gesprek tussen

en

4. Het gesprek tussen

en

OPDRACHT 2 Zet de zinnen in de goede volgorde. Goed hoor, en met jou? Hey man, hoe is het? Dank je wel. Nee totaal niet. Hey, hallo! Gaat wel, ik moet zo naar de tandarts. Heel veel succes! Ik zie dat je daar geen zin in hebt.

4


Een gesprek

OPDRACHT 3 Bekijk de tekeningen.

Zet het verhaal in de goede volgorde.

OPDRACHT 4 Welk antwoord hoort bij welke vraag? Trek lijnen. Vraag

Antwoord

Wat heb je vanochtend gegeten?

Ik ga zondag naar de verjaardag van mijn tante.

Wat is je lievelingseten?

Een nieuwe rugtas en sneakers.

Wat ga je dit weekend doen?

Pizza en patat.

Wat heb je voor je verjaardag gekregen?

Het is gezellig, ik heb al veel vrienden en vriendinnen.

Wat moet je meenemen voor gym?

Ontbijtkoek en een boterham met hagelslag.

Wat vind je van de nieuwe klas?

We gaan haar vanmiddag ophalen uit het ziekenhuis.

Hoe is het met je zus?

Een trainingspak en gymschoenen.

5


OPDRACHT 5 Bekijk de tekening. Schrijf de goede vraag in de tekeningen.

OPDRACHT 6 Doe deze opdracht met een klasgenoot. Voer een gesprek over hoe het gaat op school. Bedenk samen trefwoorden over hoe het gaat op school.

Ga met elkaar in gesprek. Begroet elkaar. Stel vragen en luister goed naar het antwoord. Gebruik de trefwoorden. Rond het gesprek af. Bespreek de gesprekken na met de hele klas.

6


Een gesprek

OPDRACHT 7 Trek een lijn tussen het plaatje en het gevoel dat er bij hoort.

enthousiast

Ik voel me....

teleurgesteld

Ik voel me...

jaloers Ik voel me...

OPDRACHT 8 Hoe voel jij je? En hoe kan iemand anders dat zien? Als ik heel

ben sta ik in elkaar gedoken, ik kijk naar beneden en

mijn mondhoeken zijn naar beneden. Als ik heel

ben sta ik rechtop, ik heb een glimlach en ik kijk om mee

heen. Als ik heel

ben heb ik mijn handen in vuisten, ik maak me zo groot

mogelijk en mijn mond is een streep. Als ik heel

ben heb mijn hoofd naar beneden, mijn schouders

omlaag en mijn mondhoeken naar beneden.

7


OPDRACHT 9 Trek een lijn tussen de zin en het gevoel dat er bij hoort. Zij heeft sinds kort een vriendje, zij is

teleurgesteld

Zij ziet dat haar vriendin heel hard valt, zij is

ongeduldig

Zij heeft zo meteen een toets, zij is

geschrokken

Zij hoort dat ze de wedstrijd heeft verloren, zij is

tevreden

Zij hoort net dat haar oma is overleden, zij is

nerveus

Zij kan niet wachten tot ze de winkel in mag voor dat nieuwe spel, zij is

verdrietig

Zij heeft op tijd haar werkstuk ingeleverd, zij is

verliefd

OPDRACHT 10 Kies de zin die bij de tekening past en schrijf die er onder. Kies uit: • Wat fijn dat ik ben uitgenodigd, dank u wel. • Sorry, ik zal niet meer erdoorheen praten. • Maar ik heb mijn huiswerk al af, ik wil tv kijken!

8


Een gesprek

9


OPDRACHT 11 Doe deze opdracht met een klasgenoot. Oefen met de toon van een gesprek. Je wilt niet mee met een dagje uit. Dat zeg je om de beurt tegen elkaar. De ander tegen wie je het zegt is steeds iemand uit het rijtje. 1. Moeder 2. Koning 3. Vriend 4. Broertje 5. Meester 6. Opa. De 1e zegt de zin tegen zijn of haar moeder. De 2e zegt dan de zin tegen de koning. Zorg dat je de juiste toon kiest.

OPDRACHT 12 Kleur de zinnen die een gesprek kunnen afronden groen.

OPDRACHT 13 Doe deze opdracht met een klasgenoot. Bedenk samen een gesprek.

10


Een gesprek

Voorbereiden Bedenk een gesprek met de titel Ik heb het niet gedaan. Zorg dat er een duidelijk begin en eind aan het gesprek zit. Oefen het gesprek. Denk aan de juiste toon en de goede lichaamstaal. Verdeel de rollen. Kies uit: moeder/vader, meester/juf, klein broertje/zusje, serveerster, opa/oma, vriend/vriendin. Leerling 1 = Leerling 2=

Uitvoeren Houd het gesprek. Als je tevreden bent, maak je een filmpje van het gesprek.

Terugkijken Laat je docent het filmpje zien. Bespreek hoe het ging. Vraag tops en tips aan je docent. Tops zijn dingen die heel goed gaan. Tips zijn dingen die beter kunnen. Vul de tabel voor jezelf in.

Ons gesprek heeft een goed begin. Ik stel vragen aan de ander. Ik reageer op de antwoorden van de ander. Mijn lichaamstaal past bij het gesprek. Mijn toon past bij het gesprek. Ik sluit het gesprek goed af. Tops:

Tips:

Beoordeling docent:

11


OPDRACHT 14 Dit hoofdstuk ging over een gesprek voeren met een bekende. Beoordeel jezelf.

1.

Ik kan een gesprek met een bekende voeren.

2.

Ik kan vragen stellen aan de ander.

3.

Ik kan vragen van de ander beantwoorden.

4.

Ik kan lichaamstaal gebruiken die past bij het gesprek.

5.

Ik kan de juiste toon gebruiken.

6.

Ik kan een gesprek afronden. Oefenen Wil je meer oefenen? Ga naar de digitale leeromgeving.

WOORDENLIJST Afronden Afmaken/beëindigen. Emoties Gevoelens. Gezichtsuitdrukking Gevoel dat je zonder woorden met je gezicht laat zien. Lichaamstaal Wat je zegt zonder woorden maar door je gezicht, handen en houding. Toon Hoe je stem klinkt.

12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.