Proefmateriaal Maatschappelijke zorg 2

Page 1

Maatschappelijke zorg 2

le P: a O git g T di in LE ief gev us m cl ro In lee

Angerenstein Welzijn

Basisprofiel, niveau 3 en 4

Maatschappelijke zorg 2 Voor welzijnsprofessionals is vakkennis van uiteenlopende onderwerpen van bronnenboeken van Angerenstein Welzijn bevatten alle benodigde theorie voor de beginnende beroepsbeoefenaar. Bij dit boek hoort een digitale leeromgeving met theorie, verwerkingsopdrachten, kritische beroepssituaties en extra oefenmateriaal. Maatschappelijk zorg 2 is één van de twee basisprofielboeken van de methode Angerenstein Welzijn voor de uitstromen van maatschappelijk zorg. Dit bronnenboek

Maatschappelijke zorg 2

groot belang. Het vormt de basis voor het handelen in de beroepspraktijk. De

bevat informatie over de onderwerpen: stoornissen bij kinderen, stoornissen bij volwassenen, cognitieve stoornissen bij ouderen, verslaving, medicatie, sociale problematiek, pesten, analfabetisme en laaggeletterdheid, onveilig thuis, ethiek, organisatie en structuur, functies in organisaties, financiering van de zorg, kwaliteitsinstrumenten, ontwikkelen als professional, deskundigheidsbevordering, adviseren, voorlichten en presenteren, werk en planning en onderhandelen.

Maak samen werk van onderwijs Boom beroepsonderwijs wil jongeren helpen zich te ontwikkelen tot echte vakmensen. Wij zijn er voor de doeners en de makers. Om samen werk te maken van onderwijs verbinden wij docenten, studenten en het bedrijfsleven met elkaar. Zo zorgen we ervoor dat jongeren het beste uit zichzelf halen. Met inspirerend lesmateriaal voor een wereld die continu verandert. Dat maakt ons trots! Let op: Dit boek is onderdeel van een combipakket en is niet afzonderlijk te bestellen. Het pakket bestaat uit dit boek en een licentie voor de digitale leeromgeving. Combipakket ISBN 9789037254396.

Maatschappelijke Zorg

9 789037 254075


MAATSCHAPPELIJKE ZORG 2


COLOFON Boom beroepsonderwijs info@boomberoepsonderwijs.nl www.boomberoepsonderwijs.nl Auteur(s): J. Bolt, H. Brefeld, T. Cremers, R. de Groot, T. Hilhorst, M. van den Hof, M. de Knikker, V. Landsmeer-Dalm, U. Peters Inhoudelijke redactie: M. Farla Titel: Angerenstein Welzijn, Maatschappelijke zorg 2 ISBN: 978 90 3725 407 5 Eerste druk / derde oplage © 2020 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Boom beroepsonderwijs, te vinden op www.boomberoepsonderwijs.nl.


INHOUD Inleiding .................................................................................................................................... 10 Thema 1

Thema 2

Thema 3

Stoornissen bij kinderen ....................................................................................................... 13 1.1

Autismespectrumstoornis (ASS) ............................................................................. 14

1.2

Leerstoornis ................................................................................................................... 16

1.3

Communicatiestoornis .............................................................................................. 18

1.4

Aandachtstoornis ........................................................................................................ 19

1.5

Gedragsstoornis ............................................................................................................ 21

1.6

Eliminatiestoornis ....................................................................................................... 23

1.7

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 25

1.8

Verdieping: Diagnose, behandeling en ondersteuning .................................. 26

Cognitieve stoornissen bij ouderen .................................................................................. 31 2.1

Cognitieve stoornissen ............................................................................................... 32

2.2

Cognitie en ouderdom ................................................................................................ 35

2.3

Leven met een cognitieve stoornis ........................................................................ 39

2.4

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 40

2.5

Verdieping: Dementie ................................................................................................ 41

Verslaving ................................................................................................................................. 47 3.1

Soorten verslavingen ................................................................................................. 48

3.2

Risicofactoren verslaving .......................................................................................... 51

3.3

Behandeling van verslaving .................................................................................... 53

3.4

Begeleiding bij behandeling ..................................................................................... 57

3.5

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 59

3.6

Verdieping: Maatschappelijke en sociale gevolgen ........................................ 60

3


Thema 4

Thema 5

Thema 6

Stoornissen bij volwassenen .............................................................................................. 65 4.1

Stemmingsstoornissen ............................................................................................. 66

4.2

Angststoornissen ........................................................................................................ 68

4.3

Persoonlijkheidsstoornissen ................................................................................... 70

4.4

Leven met een stoornis .............................................................................................. 76

4.5

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 78

4.6

Verdieping: Specifieke fobieën ............................................................................... 78

Sociale problematiek ............................................................................................................ 83 5.1

Sociale problemen ....................................................................................................... 84

5.2

Wetgeving ..................................................................................................................... 88

5.3

Ondersteuning bij sociale problemen .................................................................. 90

5.4

Hulp van organisaties ................................................................................................ 93

5.5

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 96

5.6

Verdieping: Psychosociale problemen ................................................................. 97

Pesten ....................................................................................................................................... 101 6.1

Pestgedrag .................................................................................................................... 102

6.2

Vormen van pesten .................................................................................................. 104

6.3

Rollen bij pestgedrag ................................................................................................ 106

6.4

Signaleren van pestgedrag .................................................................................... 109

6.5

Gevolgen van pestgedrag ......................................................................................... 111

6.6 Preventie ....................................................................................................................... 112

Thema 7

4

6.7

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 114

6.8

Verdieping: Pestgedrag en de wet ........................................................................ 115

Analfabetisme en laaggeletterdheid .............................................................................. 119 7.1

Ongeletterdheid ......................................................................................................... 120

7.2

Laaggeletterdheid signaleren ................................................................................ 125

7.3

Laaggeletterden begeleiden .................................................................................... 127

7.4

Overheidsmaatregelen ............................................................................................ 129

7.5

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 131

7.6

Verdieping: De digitale wereld .............................................................................. 132


Thema 8

Thema 9

Onveilig thuis ......................................................................................................................... 137 8.1

Huiselijk geweld ......................................................................................................... 138

8.2

Vechtscheiding ........................................................................................................... 140

8.3

Seksueel misbruik ...................................................................................................... 142

8.4

Mishandeling .............................................................................................................. 146

8.5

Eergerelateerd geweld ............................................................................................. 149

8.6

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 151

8.7

Verdieping: Melding of aangifte doen ................................................................ 152

Sociale netwerken ................................................................................................................. 155 9.1

Visie op cliënten ......................................................................................................... 156

9.2

Ervaringsdeskundigheid ......................................................................................... 159

9.3

Sociale steunsystemen ............................................................................................. 161

9.4

Motiveren en stimuleren ........................................................................................ 163

9.5

Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 166

9.6 Verdieping: Grip en Glans ....................................................................................... 167 Thema 10 Administratie ......................................................................................................................... 173 10.1 Professionele administratie ................................................................................... 174 10.2 Financiële administratie .......................................................................................... 181 10.3 Cliëntadministratie .................................................................................................. 184 10.4 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 189 10.5 Verdieping: Begeleiden bij schulden .................................................................. 190 Thema 11

Medicatie ................................................................................................................................. 195 11.1

Werkzame stof en naamgeving ............................................................................ 196

11.2 Werking en functie van medicijnen ................................................................... 199 11.3 Van indicatie tot aflevering .................................................................................. 204 11.4 Controle en veiligheid ............................................................................................. 209 11.5 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 212 11.6 Verdieping: Polyfarmacie ........................................................................................ 213

5


Thema 12 Veilig en gezond werken .................................................................................................... 217 12.1 Ergonomie .................................................................................................................... 218 12.2 Tillen ............................................................................................................................... 221 12.3 Verplaatsen van cliënten ........................................................................................ 222 12.4 Basisprincipes EHBO ................................................................................................. 227 12.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 230 12.6 Verdieping: Kwetsbaarheid van de rug .............................................................. 231 Thema 13 Technologie binnen maatschappelijke zorg ................................................................ 235 13.1 Technologie in organisaties ................................................................................... 236 13.2 Technologie en de cliënt ......................................................................................... 238 13.3 Werken met technologie ........................................................................................ 244 13.4 Begeleiding bij technologie ................................................................................... 248 13.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 250 13.6 Verdieping: Ouderen en technologie-acceptatie ............................................. 251 Thema 14 Wetgeving ............................................................................................................................... 255 14.1 Basiskennis wetgeving ............................................................................................ 256 14.2 Ontstaan van een wet ............................................................................................. 260 14.3 Wetten in zorg en welzijn ...................................................................................... 266 14.4 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 270 14.5 Verdieping: Handelingsonbekwaamheid .......................................................... 271 Thema 15 Ethiek ........................................................................................................................................ 275 15.1 Wat is ethiek? ............................................................................................................. 276 15.2 Ethisch dilemma ........................................................................................................ 283 15.3 Stappenplan ethische dilemma ............................................................................ 285 15.4 Ethiek bij doelgroepen ............................................................................................. 289 15.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 293 15.6 Verdieping: Ethische commissies ........................................................................ 294

6


Thema 16 Organisatie en structuur ................................................................................................... 297 16.1 Organisatiestructuur ............................................................................................... 298 16.2 Afdelingen binnen een organisatie .................................................................... 300 16.3 Verschillende organisatiestructuren .................................................................. 302 16.4 Organogram ............................................................................................................... 309 16.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 310 16.6 Verdieping: Ondernemerschap .............................................................................. 311 Thema 17 Functies in organisaties ...................................................................................................... 315 17.1 Functies in organisaties ........................................................................................... 316 17.2 Functieomschrijvingen ............................................................................................ 319 17.3 Functies binnen maatschappelijke zorg ............................................................. 321 17.4 Dagelijkse werkpraktijk .......................................................................................... 324 17.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 325 17.6 Verdieping: Zelfsturende teams ........................................................................... 327 Thema 18 Financiering van de zorg .................................................................................................... 331 18.1 Geldstromen in de zorg ............................................................................................ 332 18.2 Wetgeving rond financiering ................................................................................ 336 18.3 Indicatie voor zorg en ondersteuning ................................................................. 341 18.4 Zorgprofielen .............................................................................................................. 343 18.5 Ondersteunen bij financiering ............................................................................. 344 18.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 346 18.7 Verdieping: Basisinkomen voor iedereen ......................................................... 347 Thema 19 Kwaliteitsinstrumenten ..................................................................................................... 351 19.1 Verklaring Omtrent Gedrag ................................................................................... 352 19.2 Cliëntenraad ................................................................................................................ 353 19.3 Patiëntenverenigingen ............................................................................................ 355 19.4 Vertrouwenspersoon ................................................................................................ 357 19.5 Behandeling van klachten ...................................................................................... 358 19.6 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 360 19.7 Verdieping: Kwaliteit waarborgen ...................................................................... 361

7


Thema 20 Blijven ontwikkelen als professional ............................................................................. 367 20.1 Beroepsmatig handelen .......................................................................................... 368 20.2 Beroepsprofiel ............................................................................................................ 369 20.3 Functieprofiel .............................................................................................................. 371 20.4 Persoonlijke ontwikkeling ...................................................................................... 372 20.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 377 20.6 Verdieping: Gedragsverandering op de werkvloer ........................................ 378 Thema 21 Deskundigheidsbevordering ............................................................................................ 385 21.1 Gesprekscyclus ........................................................................................................... 386 21.2 Stagiaires en vrijwilligers ....................................................................................... 388 21.3 360 graden feedback ................................................................................................ 389 21.4 Deskundigheidsbevordering ................................................................................ 390 21.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 395 21.6 Verdieping: Video-interactiebegeleiding ......................................................... 396 Thema 22 Overleg op het werk ............................................................................................................ 401 22.1 Overleg ......................................................................................................................... 402 22.2 Overlegmomenten ................................................................................................... 404 22.3 Overleg voorbereiden ............................................................................................. 406 22.4 Vergaderdoelen ......................................................................................................... 407 22.5 De vergadering ............................................................................................................ 411 22.6 Notuleren ...................................................................................................................... 413 22.7 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 415 22.8 Verdieping: Vergaderen op afstand .................................................................... 416 Thema 23 Adviseren, voorlichten en presenteren ......................................................................... 421 23.1 Advies en voorlichting ............................................................................................. 422 23.2 Psycho-educatie ......................................................................................................... 425 23.3 Presenteren ................................................................................................................. 427 23.4 Geschreven voorlichting ......................................................................................... 432 23.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 434 23.6 Verdieping: Communiceren om te veranderen .............................................. 435

8


Thema 24 Werk en planning ................................................................................................................ 439 24.1 Planning ...................................................................................................................... 440 24.2 Van jaarplan naar dagplan ..................................................................................... 441 24.3 Persoonlijk timemanagement .............................................................................. 444 24.4 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 447 24.5 Verdieping: Prioritering ......................................................................................... 448 Thema 25 Onderhandelen ..................................................................................................................... 453 25.1 Onderhandelen .......................................................................................................... 454 25.2 Onderhandelingsfasen ............................................................................................ 456 25.3 Aspecten die overtuigen ......................................................................................... 459 25.4 De Harvard methode ............................................................................................... 462 25.5 Onderhandelingsgesprekken ................................................................................ 465 25.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 467 25.7 Verdieping: Onderhandelingsstijlen in de praktijk ...................................... 468 Index ........................................................................................................................................ 470

9


INLEIDING Angerenstein Welzijn is een complete serie leermiddelen voor de kwalificatiedossiers van Welzijn en is geschikt voor de volgende kwalificatiedossiers: • Maatschappelijke zorg • Pedagogisch werk • Sociaal werk. Angerenstein Welzijn bestaat in de kern uit boeken met theorie. De boeken van Angerenstein Welzijn kennen de volgende opbouw: Opbouw boeken Angerenstein Welzijn Profielboeken

Profielboeken

Basisprofielboeken

Basisprofielboeken

Generieke boeken

Basisboeken

Dit boek is een van de twee basisboeken voor het dossier maatschappelijke zorg. De theorie bestaat uit drie onderdelen: 1 basistheorie 2 kritische beroepssituatie 3 verdiepingstheorie. Basistheorie De basistheorie bevat informatie die relevant is voor alle uitstromen van maatschappelijke zorg. De theorie wordt verlevendigd met voorbeelden uit het welzijnswerkveld. Belangrijke begrippen worden uitgelegd in de tekst en aangeduid met een paarse kleur. Kritische beroepssituatie (KBS) In de KBS word je geconfronteerd met een probleemstelling of dilemma waarbij je niet kunt terugvallen op routinematig handelen. Online vind je bij elke KBS aanvullende opdrachten.

10


Verdiepingstheorie Elk thema heeft een verdiepende paragraaf waar het thema verder wordt uitgediept. Daarnaast kent Angerenstein Welzijn enkele online-aanvullingen: • verwerkingsopdrachten • uitdagingen. Voordat je de digitale leeromgeving kunt gebruiken moet je je licentie activeren. • Overleg met je docent welk type account je gebruikt • Ga naar www.boomberoepsonderwijs/licentie • Bekijk de instructiefilm of lees het stappenplan. • Volg de stappen. Daarna kun je aan de slag! Verwerkingsopdrachten Bij ieder thema horen enkele verwerkingsopdrachten. Deze opdrachten helpen je de informatie uit de theorie te verwerken. Uitdagingen Tijdens de uitdaging werk je met meerdere studenten aan een grote opdracht waarbij een beroep gedaan wordt op jouw samenwerkingsvaardigheden en jouw creativiteit. De uitdaging levert altijd een product op dat wordt beoordeeld. Veel plezier en succes met het werken met Angerenstein Welzijn!

11



T H E M A

01 STOORNISSEN BIJ KINDEREN Inhoud thema 1.1 Autismespectrumstoornis (ASS) 1.2 Leerstoornis 1.3 Communicatiestoornis 1.4 Aandachtstoornis 1.5 Gedragsstoornis 1.6 Eliminatiestoornis 1.7 Kritische beroepssituatie 1.8 Verdieping: Diagnose, behandeling en ondersteuning

In je werk kun je op verschillende manieren kinderen tegenkomen. In gezinnen, als broer of zus van een cliënt of als cliënt zelf. Het is dan handig als je weet welke stoornissen zij kunnen hebben. En tegen welke problemen en moeilijkheden ze aanlopen. Kennis hierover helpt je om de cliënt beter te begeleiden. Ook maakt het de communicatie met je teamleden en betrokkenen gemakkelijker.

13


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

1.1

Autismespectrumstoornis (ASS)

Bij een autismespectrumstoornis (ASS) heeft een cliënt problemen in de sociale communicatie en interactie. Daarbij vertoont hij herhalend gedrag en heeft hij zeer specifieke interesses. Er is een grote diversiteit in de manier waarop autisme zich uit, daarom is ASS de nieuwe verzamelnaam voor de verschillende ‘oude’ namen van autisme namelijk: klassiek autisme, PDD-NOS en Asperger.

1.1.1

Sociale communicatie en interactie

Cliënten met een ASS sluiten moeilijk vriendschappen. Een gesprek aangaan of onderhouden is erg lastig voor hen. Ze kunnen niet spontaan plezier beleven in gezamenlijke activiteiten en vinden het lastig om met leeftijdsgenoten om te gaan. Als er al een vriendschap ontstaat, is deze vaak éénzijdig. Ze kunnen zich namelijk moeilijk inleven en zijn dus erg op zichzelf gericht. Ook non-verbaal zijn ze zwak. Zo vinden ze het moeilijk om oogcontact te maken. Het ontbreekt cliënten met ASS bovendien aan verbeeldingskracht. Ze hebben weinig fantasie.

1.1.2

Specifieke interesses, herhalend gedrag

Vaak hebben cliënten met een ASS een beperkte of eenzijdige belangstelling. Ze weten bijvoorbeeld enorm veel van een specifiek onderwerp af, maar kunnen geen interesse opbrengen voor andere bezigheden. Ze zitten vaak vast in hun eigen routines en rituelen en raken van slag als deze doorbroken worden. Ze kunnen niet goed omgaan met veranderingen. Lichamelijk laten ze ook vaak herhalend gedrag zien. Zoals fladderen met de handen of continu opstaan en weer gaan zitten. Ook zijn ze sensorisch overgevoelig. Dit betekent dat de dingen die ze horen, ruiken, proeven, voelen en zien scherper bij ze binnenkomen. Vaak besteden ze aandacht aan alle informatie die bij hen binnenkomt. Ze maken hierbij geen onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken. Hierdoor is de wereld chaotisch en onoverzichtelijk voor hen.

14


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Bram (15) heeft een autismespectrumstoornis. Als hij over straat loopt, ziet, voelt en hoort hij zo veel, dat hij vaak in paniek raakt. Auto’s in verschillende kleuren die van alle kanten voorbijrijden, schreeuwende kinderen, fietsbellen, stoplichten, reclameborden, muziek uit de winkels, mensen die tegen hem opbotsen – hij heeft overal aandacht voor en kan deze geluiden en beelden in zijn hoofd niet wegzetten onder ‘stadsdrukte’.

Begeleidingstips Omdat de wereld voor een cliënt met een ASS zo onoverzichtelijk is, bied je structuur aan. Dit doe je door een vaste dagindeling te doorlopen, zodat de cliënt begrijpt wat er gaat gebeuren. Voorkom ‘leegtes’: wachten en niks doen vinden ze verwarrend. Zorg voor een rustige omgeving waar niet te veel gebeurt en waar weinig overbodige spullen staan. Communiceer in duidelijke taal. Zeg wat je wél verwacht, herhaal vaak en controleer of de boodschap is overgekomen. Omdat cliënten met een ASS vaak alles wat je zegt letterlijk nemen, maak je geen grapjes en doe je geen dubbelzinnige uitspraken. Ook spreekwoorden en gezegdes vermijd je. Je kunt voor een goede communicatie met pictogrammen werken. Dit zijn plaatjes met een tekening, waarop duidelijk staat afgebeeld wat er gaat gebeuren of wat er verwacht wordt.

1.1.3

Oorzaak en verloop

Er is nog geen duidelijke oorzaak gevonden voor een ASS. De aanleg van de hersenen zou de belangrijkste verklaring zijn. Cliënten met een ASS verwerken informatie namelijk op een andere manier. De problemen kunnen matig tot zeer ernstig zijn. In veel gevallen is sprake van een verstandelijke beperking. Ernstige autismespectrumstoornissen met verstandelijke beperkingen zijn vanaf de geboorte al aanwezig en niet te genezen. Bij de milde varianten kunnen naast biologische factoren, de opvoeding en de eigenschappen van het kind een rol spelen. Door de omgeving aan te passen en de betrokkenen begeleiding handvatten te geven, functioneren cliënten met een milde ASS zonder verstandelijke beperking, vaak prima.

15


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

1.2

Leerstoornis

Bij een leerstoornis heeft de cliënt moeite met één specifieke schoolse vaardigheid, terwijl de rest van de vaardigheden niet voor problemen zorgt. De specifieke vaardigheid ligt dan onder het niveau dat op basis van onderwijsniveau, intelligentie en leeftijd verwacht wordt. Er bestaan drie soorten leerstoornissen: • dyscalculie • dyslexie • dysorthografie.

1.2.1

Dyscalculie

Bij dyscalculie zijn er hardnekkige problemen met het aanleren en vlot toepassen van rekenvaardigheden en wiskundevaardigheden. Het rekenen gaat niet automatisch, hierdoor is de cliënt traag in de uitwerking van een opgave. Hij kan rekenfeiten en wiskundefeiten moeilijk onthouden en gebruikt niet de juiste strategieën om tot een oplossing te komen. Dyscalculie wordt in het dagelijkse gebruik ook wel aangeduid als een rekenprobleem.

1.2.2

Dyslexie

Bij dyslexie zijn er hardnekkige problemen met het aanleren en vlot toepassen van leesvaardigheden en spelvaardigheden. De cliënt leest traag en maakt hierbij veel fouten. Het lezen en spellen gaat niet automatisch, hierdoor duurt het langer voordat de cliënt nieuwe informatie begrijpt. Dyslexie wordt in het dagelijkse gebruik ook wel aangeduid als een leesprobleem.

1.2.3

Dysorthografie

Bij dysorthografie heeft de cliënt moeite met schrijven. Het schrijven gaat moeizaam, er ontstaan veel grammaticafouten en spelfouten. Ook is er vaak sprake van een slecht leesbaar handschrift. Dysorthografie wordt ook wel aangeduid als een stoornis in de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden.

16


THEMA 1

1.2.4

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Begeleidingstips

Een cliënt met een leerstoornis help je door hem meer tijd te geven een opdracht te maken. Ook de inzet van hulpmiddelen kan prettig zijn. Zoals een rekenmachine, een map met alle wiskundige formules of een formulier met grotere letters. Ook kun je de cliënt vragen iets mondeling te laten uitleggen in plaats van schriftelijk. Moedig aan, blijf oefenen.

IN DE PRAKTIJK Ella is begeleidster op een schippersinternaat. Daar woont Kim (12), ze heeft een leesstoornis. Dagelijks helpt Ella Kim bij haar huiswerk. Ella heeft van Kims boeken grote fotokopieën gemaakt, zo kan Kim de tekst beter lezen. Als Ella Kim overhoort, doet ze dit expres schriftelijk, zo kan Kim op haar gemak oefenen. Ella schrijft in grote letters een vraag op, die Kim moet beantwoorden. Ella wacht geduldig totdat Kim het juiste antwoord heeft opgeschreven. Als Kim moeite heeft met het opschrijven van bepaalde woorden, mag ze een speciale map pakken. Hier staan alle woorden in waar Kim moeite mee heeft.

1.2.5

Oorzaak en verloop

Een leerstoornis komt vaker voor bij cliënten van wie de ouders ook een leerstoornis hebben. Biologische factoren, zoals erfelijkheid, spelen dus een rol. Ook is de aanleg van de hersenen anders bij een leerstoornis. Maar sociale factoren, zoals opvoeding, zijn ook van invloed op de ontwikkeling van een leerstoornis. Een leerstoornis openbaart zich in de kinderleeftijd, op het moment dat er een beroep wordt gedaan op de specifieke schoolse vaardigheden. Veel kinderen met een leerstoornis hebben deze stoornis in de volwassenheid nog steeds.

17


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

1.3

Communicatiestoornis

Bij een communicatiestoornis gaat het aanleren van de taal moeizaam of is de opbouw van taal lastig. Het spreken gaat langzamer of anders dan normaal. De volgende communicatiestoornissen kunnen zich voordoen • taalstoornis • spraakklankstoornis • stotteren.

1.3.1

Taalstoornis

Een cliënt met een taalstoornis komt vaak niet op woorden, maakt simpele zinnen en kan zijn gedachten en ideeën maar moeilijk uiten. Wanneer hij praat, maakt hij veel fouten. Daarnaast kan hij ook nog eens moeite hebben om te begrijpen wat jij zegt. Hij snapt bepaalde woorden niet of heeft moeite de inhoud van een zin tot zich te laten doordringen.

1.3.2

Spraakklankstoornis

Bij een spraakklankstoornis maakt de cliënt fouten in het uitspreken van de taal. Hij wisselt klanken om of laat bepaalde klanken weg uit een woord. Hij articuleert anders dan dat je gewend bent.

1.3.3

Stotteren

Een cliënt die stottert, herhaalt steeds bepaalde woorden of klanken of verlengt deze. Hij aarzelt veel tijdens het praten, waardoor er veel pauzes ontstaan. Het spreken verloopt niet vloeiend.

1.3.4

Begeleidingstips

Een cliënt met een communicatiestoornis schaamt zich vaak hiervoor en heeft angst om te praten. Bij de begeleiding houd je hier rekening mee. Je moedigt aan om toch te spreken en hebt geduld. Neem de cliënt serieus, kijk hem aan en wacht geduldig totdat hij is uitgesproken. Benoem dat je merkt dat hij moeite heeft met communiceren, maar dat je je tijd neemt om te luisteren.

18


THEMA 1

1.3.5

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Oorzaak en verloop

Stotteren is genetisch bepaald. Als je ouders stotteren, heb je zelf een grotere kans om ook te gaan stotteren. De andere communicatiestoornissen komen vaker voor bij cliënten waarvan de ouders ook een communicatiestoornis hebben, maar ontstaan voornamelijk door sociale factoren. Bijvoorbeeld door de manier waarop ouders de taal aanleren of wanneer ze niet voorlezen. Communicatiestoornissen vallen op wanneer kinderen beginnen met praten. Sommige cliënten zullen de rest van hun leven een communicatiestoornis houden. Maar in de meeste gevallen nemen de problemen op den duur af.

1.4

Aandachtstoornis

Als een cliënt moeilijk kan stilzitten, concentratieproblemen heeft of niet eerst nadenkt voor hij iets doet, heeft hij een aandachtstoornis. Daarvan zijn er drie: • aandachttekortstoornis (ADD) • hyperactiviteitstoornis (HD) • aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD).

1.4.1

Aandachttekortstoornis (ADD)

Cliënten met een aandachttekortstoornis (ADD) kunnen zich moeilijk concentreren en zijn snel afgeleid. Ze hebben niet genoeg aandacht voor details en maken hierdoor veel fouten in hun taken. Ook zijn ze nauwelijks in staat om hun bezigheden te plannen en te organiseren. Ze zijn vergeetachtig en raken dingen keer op keer kwijt. Ze lijken niet te luisteren als ze worden aangesproken en volgen aanwijzingen niet altijd goed op.

1.4.2

Hyperactiviteitstoornis (HD)

Cliënten met een hyperactiviteitstoornis (HD) zijn heel beweeglijk en hebben moeite met de controle over hun gedrag. Ze zijn dus hyperactief en impulsief. Ze bewegen onrustig met handen en voeten en draaien continu op hun stoel. Of ze staan zomaar op van hun stoel, terwijl dat niet gepast is. Bijvoorbeeld in een restaurant, klaslokaal of wanneer je tegen hen praat. Ze hebben moeite om rustig

19


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

bezig te zijn en praten aan één stuk door. Ook reageren ze direct op prikkels, zonder over de gevolgen na te denken. Ze vinden het lastig om op hun beurt te wachten en gooien het antwoord er al uit, voordat je je vraag gesteld hebt. Vaak verstoren ze bezigheden van anderen en dringen ze zich op. Door hun impulsiviteit komen ze dikwijls in de problemen. Zo zijn ze gemakkelijk te verleiden tot grensoverschrijdend gedrag.

1.4.3

Aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD)

Cliënten met een aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) kunnen zich moeilijk concentreren, zijn snel afgeleid én hyperactief en impulsief.

1.4.4

Begeleidingstips

Je benadert de cliënt met een aandachtstoornis positief. Als hij gewenst gedrag laat zien, geef je hem een compliment. Negatief gedrag negeer je. Geef hem geregeld één op één positieve aandacht. Bied ook structuur aan. Spreek duidelijke regels af waaraan hij zich moet houden. Geef daarbij aan wat er wanneer staat te gebeuren. De cliënt kan zich dan beter richten op een opdracht of taak. Laat hem ook maar aan één opdracht of taak tegelijk werken. Deel taken dus op in kleine overzichtelijke deeltaken. Werk ook aan de planningsvaardigheden, leer hem overzicht te krijgen in zijn taken en bezigheden. Orden de omgeving door alle spullen een vaste plek te geven. Zo kan de cliënt gemakkelijker alles terugvinden.

Taken opdelen.

20


THEMA 1

1.4.5

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Oorzaak en verloop

De precieze oorzaken van ADD, HD en ADHD zijn nog niet bekend. Het is wel duidelijk dat meerdere factoren een rol spelen bij het ontstaan. Denk aan psychische factoren, zoals een moeilijk temperament in de peutertijd. Als een peuter al aandachtsproblemen heeft, impulsief en beweeglijk is, heeft hij meer kans ADHD te ontwikkelen. Zeker als de ouders het drukke gedrag van de peuter niet corrigeren. Ook speelt erfelijkheid een rol, een biologische factor. Roken en alcohol tijdens de zwangerschap, complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling, een laag geboortegewicht en een hersenvliesontsteking worden ook in verband gebracht met aandachtstoornissen. Als ouders een aandachtstoornis hebben, heeft hun kind meer kans hierop. Daarnaast spelen allerlei sociale factoren een rol. Zoals het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis. In veel gevallen neemt het drukke gedrag in de loop der jaren af.

1.5

Gedragsstoornis

Een cliënt met een gedragsstoornis overtreedt normen, waarden en regels van de maatschappij. Hij is negatief, vijandig en opstandig en heeft moeite met gezag. Hij denkt niet aan de rechten van anderen en kan zeer agressief zijn. Er zijn twee soorten gedragsstoornissen, een milde en een ernstige vorm: • oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) • antisociale gedragsstoornis (CD).

1.5.1

Oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD)

Een milde gedragsstoornis is de oppositioneel opstandige. Een cliënt met een

oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) weigert om te doen wat hem gevraagd wordt en reageert driftig op een verzoek. Hij verzet zich tegen degenen die de leiding hebben, zoals ouders, leerkrachten en begeleiders. Hij ergert zich snel, is vaak boos, gepikeerd, wraakzuchtig en hatelijk. Ook maakt hij veel ruzie, geeft anderen de schuld van alles en ergert met opzet andere mensen.

21


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

1.5.2

Antisociale gedragsstoornis (CD)

Een ernstige gedragsstoornis is de antisociale. Cliënten met een antisociale

gedragsstoornis (CD) vertonen veel agressie naar mens en dier. Ze pesten, bedreigen en intimideren. Hierdoor komen ze vaak in het criminele circuit. Zo raken ze verzeild in gewapende overvallen, afpersingszaken, mishandelingen, berovingen, vechtpartijen en verkrachtingen.

Antisociaal gedrag.

1.5.3

Begeleidingstips

Een cliënt met een gedragsstoornis laat veel negatief gedrag zien. Hierdoor verlies je zijn positieve kanten snel uit het oog. Geef dus juist positieve aandacht en beloon als hij gewenst gedrag laat zien. Moedig hem aan, prijs hem. Probeer hem eerst af te leiden als hij negatief gedrag laat zien of zet hem even apart. Als dit niet werkt, kun je hem straffen. Dit doe je door privileges weg te nemen. Een jongere met ODD moet bijvoorbeeld een week zijn spelcomputer inleveren. Daarnaast help je met sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden en sociaal probleemoplossende vaardigheden. Je creëert leermomenten, waarin positief gedrag bekrachtigd kan worden.

22


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Oorzaak en verloop

1.5.4

Bij een gedragsstoornis is er een wisselwerking tussen de persoonlijkheid van het kind, de aanleg van het kind en de manier van opvoeden. Jonge kinderen proberen hun zin door te drijven. Een kind met een rustig karakter beweegt eerder mee met de wens of vraag van een volwassene dan een kind met temperament. Een kind dat door blijft vragen, heeft ouders nodig die stevig in hun schoenen staan. Als ouders toch zwichten voor het opstandige en eisende gedrag van hun kind, moedigen ze dit gedrag aan. Later richt dit gedrag zich naar buiten. Leerkrachten en leeftijdsgenoten reageren negatief op het eisende gedrag en zullen dit afwijzen. Hierdoor ontstaat bij het kind een steeds vijandiger wereldbeeld. ODD ontwikkelt zich tussen de vijf en zeven jaar oud. Als het kind ouder wordt en de omstandigheden blijven ongunstig, ontstaat er tussen het achtste en tiende jaar CD.

1.6

Eliminatiestoornis

Als een cliënt al een lange tijd zindelijk is, maar ineens in zijn broek of bed plast of poept, dan heeft hij een eliminatiestoornis. Als er problemen zijn met het ophouden van de behoeften, wordt er eerst een lichamelijk onderzoek verricht. Zo wordt vastgesteld of de sluitspieren goed functioneren en of er wellicht andere lichamelijke problemen zijn. Zijn die er niet, dan wordt het broekpoepen en bedplassen een eliminatiestoornis genoemd. Daarvan zijn er twee soorten: • enuresis • encopresis.

1.6.1

Enuresis

Wanneer een cliënt vijf jaar of ouder is en nog geregeld in zijn broek of bed plast, heeft hij enuresis.

23


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Bedplassen is een eliminatiestoornis.

1.6.2

Encopresis

Wanneer een cliënt vier jaar of ouder is en nog geregeld in zijn broek poept, heet dat encopresis. De meeste cliënten met encopresis hebben last van obstipatie. Zij houden hun poep te lang op. Hierdoor komen er harde klonten in de ontlasting. Deze klonten rekken de darm op en de aandrang om te poepen verdwijnt. Dunne poep sijpelt langs de klonten en komt terecht in de onderbroek.

1.6.3

Begeleidingstips

Reageer nooit met boosheid of teleurstelling op broekpoepen of bedplassen. Dit zorgt voor enorme onzekerheid. De schaamte is vaak al heel groot, zeker naarmate de cliënt ouder is. Wees juist positief en geef een compliment als het wel lukt op het toilet de behoeften te doet.

1.6.4

Oorzaak en verloop

Obstipatie ontstaat door te weinig lichaamsbeweging, te weinig vezelrijke voeding en te weinig drinken. Een ander leefpatroon verhelpt dan de encopresis. Andere factoren die een rol spelen zijn het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis of angst om in het openbaar naar het toilet te gaan. Als ouders bovendien vroeger een eliminatiestoornis hadden, is de kans groter dat hun kinderen hier ook last van krijgen. Meestal gaat het om een tijdelijke terugval van de zindelijkheid. Op den duur verdwijnt de eliminatiestoornis als de psychische problemen zijn aangepakt.

24


THEMA 1

1.7

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Kritische beroepssituatie

Beroepsbeoefenaar Diana is begeleidster in een woonvoorziening voor jongeren met een ernstig gedragsprobleem, die thuis niet hanteerbaar zijn. Diana zorgt dat de jongeren naar school of dagbesteding gaan en helpt hen ’s middags met hun huiswerk. Ook is ze persoonlijk begeleidster van Leroy (10), een jongen met een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en ADHD. Deze diagnose is gesteld toen hij zes jaar was. Casus De ouders van Leroy komen langs om zijn begeleidingsplan te bespreken. Diana heeft van te voren met het multidisciplinaire team besproken wat de nieuwe doelen zijn en legt dit voor aan de ouders. Zo willen ze met Leroy werken aan een terugkeer naar zijn ouderlijke huis. In de woonvoorziening gaat het namelijk steeds beter. Leroy houdt zich goed aan de regels en is al minder vijandig naar volwassenen. In dit stadium is het nodig dat ouders nauw betrokken worden. Diana wil de ouders leren hoe ze Leroy kunnen begeleiden en ondersteunen en hoe ze zijn gedrag kunnen sturen. Als ouders dit kunnen, zou Leroy over een paar maanden weer bij ze kunnen komen wonen.

25


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Dilemma De ouders van Leroy reageren negatief. Ze willen helemaal niet meewerken. Zo zegt vader: ‘Eerst moet hij maar helemaal gezond zijn en dan mag hij weer terugkomen. Daar moeten jullie voor zorgen! Waarom zit hij anders hier?! Jullie zouden hem beter maken!’ Diana vindt het moeilijk dat de ouders zo reageren. Wat moet ze doen? 1 Diana geeft toe aan de ouders. Ze zegt dat ze Leroy zelf verder zal begeleiden. Op een later moment zal ze terugkeer naar huis weer bespreekbaar maken. 2 Diana legt de ouders uit dat hun medewerking heel belangrijk is. In de woonvoorziening gaat het erg goed, omdat er veel structuur is en vaste regels. Als ouders dit thuis ook bieden, zal Leroy op de lange termijn minder gedragsproblemen hebben.

1.8

Verdieping: Diagnose, behandeling en ondersteuning

Tegenwoordig hebben ouders en leerkrachten meer kennis over de verschillende stoornissen die bij kinderen voorkomen. Op internet is veel informatie te vinden en er is altijd wel iemand die zij kennen met een stoornis. Echter: geregeld spreekt een leerkracht of ouder over ADHD of dyslexie, terwijl er nog geen diagnose is. Ook wordt vaak vergeten dat de omgeving een belangrijke rol speelt in het probleemgedrag van een kind. Een problematische gezinssituatie en verminderde pedagogische vaardigheden van ouders en leerkrachten, kunnen er voor zorgen dat kinderen probleemgedrag vertonen. Het is voor jou als begeleider belangrijk dat je weet hoe het officiële hulpverleningstraject verloopt.

26


THEMA 1

1.8.1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Diagnose

Als ouders vermoeden dat hun kind een stoornis heeft, komen ze vaak in eerste instantie bij de huisarts. Die kan zelf een diagnose stellen of schakelt een praktijkondersteuner in die gespecialiseerd is in stoornissen bij kinderen. De huisarts kan ook doorverwijzen naar een psycholoog of orthopedagoog. Die zijn bevoegd om een diagnose te stellen. Zij verzamelen daarvoor allereerst gegevens: over het gedrag van het kind thuis, op school en op het sociale vlak. Daarnaast wordt de omgeving van het kind in kaart gebracht. Aan de hand van interviews met ouders, het kind en leerkrachten – maar ook met behulp van persoonlijkheidsonderzoeken of tests – wordt vastgesteld wat de oorzaak van de problemen is.

1.8.2

Behandeling

Als de diagnose is gesteld, volgt de behandeling. Allereerst krijgen ouders en kind uitleg over de stoornis, de oorzaak en het verloop. Ook wordt de behandeling besproken. Er zijn verschillende mogelijkheden voor behandeling, afhankelijk van de stoornis: • sociale-vaardigheidstraining: leren omgaan met anderen • cognitieve gedragstherapie: probleemoplossende vaardigheden leren • oudertraining: ouders leren gedragsproblemen aan te pakken • gezinsondersteuning: steun en advisering in de thuissituatie • psychofarmacotherapie: medicatie om het probleemgedrag te verminderen • praktische hulp: weekendopvang, aansluiten bij een patiëntenvereniging • schoolinterventies: leerkracht leert interventies toepassen • (semi)residentiele behandeling en begeleiding: opname als ambulant werken geen effect heeft.

27


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Sociale-vaardigheidstraining.

1.8.3

Ondersteuning

Als begeleider is het je taak om het kind met een stoornis te ondersteunen. Je schrijft een ondersteuningsplan, op basis van de behandeling. Ook houd je rekening met de specifieke problemen van het kind die van invloed zijn op de situatie waarin je begeleidt. Een kind dat bijvoorbeeld sociale-vaardigheidstraining volgt, help je met het in praktijk brengen van zijn geleerde vaardigheden.

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Behandeling ADHD Van der Oord en Prins onderzochten welke behandeling effectief is bij kinderen met ADHD. Zij vergeleken medicatie, gedragstherapie en een combinatie van beiden om ADHD-symptomen te verminderen. Denk aan symptomen als agressief gedrag, beperkte sociale vaardigheden en slechte schoolprestaties. Om tot een conclusie te komen, vergeleken de onderzoekers studies over effectieve behandelingen.

28


THEMA 1

STOORNISSEN BIJ KINDEREN

Medicatie De behandeling van ADHD start meestal met medicatie. Het kind krijgt methylfenidaat. Dit zorgt ervoor dat de hyperactiviteit en aandachtsproblemen aanzienlijk afnemen. Medicatie bij de behandeling van ADHD is dus zeer effectief. Het effect op leerprestaties en het sociale functioneren is echter veel minder duidelijk. Bovendien zijn er bijwerkingen, zoals een gebrek aan eetlust en moeite met slapen. 70% van de kinderen reageert positief op methylfenidaat, 30% niet. Therapie Bij gedragstherapie helpt de omgeving het kind om gewenst gedrag te laten zien. Ouders en leerkrachten krijgen een training om consequenter te zijn en meer structuur aan te bieden. Bij cognitieve gedragstherapie leert het kind zelf een aantal vaardigheden. Therapie verbetert het gedrag, maar is minder effectief dan medicatie. Therapie heeft vooral een gunstige invloed op de ouder-kind interactie, de sociale interactie en agressief gedrag. Bovendien blijkt dat een kortdurende therapie even effectief is als een langdurige therapie. Medicatie en gedragstherapie De combinatie van medicatie en therapie zou meer effect hebben dan één van beide. Medicatie werkt op het ene probleemgebied, zoals hyperactiviteit en aandachtsproblemen. En therapie werkt op andere probleemgebieden, zoals het sociale vlak en agressie. Conclusie Medicatie en de gecombineerde behandeling zijn effectiever dan therapie alleen. Er moet wel een kanttekening geplaatst worden bij deze conclusie. Zo wordt vaak eerst medicatie voorgeschreven, waardoor de symptomen al verminderen. Als er tegelijk met therapie wordt gestart, heeft dit weinig toegevoegde waarde. Van der Oord en Prins doen daarom aanbevelingen voor de praktijk. Zo adviseren zij een stap voor stap behandeling. Je biedt de behandeling apart aan en evalueert of het werkt. Alleen als er nog steeds problemen zijn, start je een aanvullende behandeling. Stem de behandeling af op de beperkingen van het kind. Bij problemen op het sociale vlak of agressieproblemen, is gedragstherapie net zo effectief als medicatie. Voor het verbeteren van het schoolse functioneren is nog geen effectieve behandeling gevonden. Hierbij kun je beter individueel afstemmen. Bron: Oord, S. van der, & Prins, P. (2007). Welke behandeling is effectief voor kinderen met ADHD? Medicatie en (cognitieve) gedragstherapie. Kind en Adolescent Praktijk, 6(2), 51-57.

29


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.