Proefmateriaal De sociaal werker

Page 1

De sociaal werker

le P: a O git g T di in LE ief gev us m cl ro In lee

Angerenstein Welzijn

Niveau 4

De sociaal werker Voor welzijnsprofessionals is vakkennis van uiteenlopende onderwerpen van groot bronnenboeken van Angerenstein Welzijn bevatten alle benodigde theorie voor de beginnende beroepsbeoefenaar. Bij dit boek hoort een digitale leeromgeving met theorie, verwerkingsopdrachten, kritische beroepssituaties en extra oefenmateriaal. De sociaal werker is één van de vier boeken en bevat de basiskennis over de

De sociaal werker

belang. Deze kennis vormt de basis voor het handelen in de beroepspraktijk. De

volgende onderwerpen: geschiedenis van maatschappelijk werk, Welzijn Nieuwe Stijl, burgerschap, sociale netwerk, steunsystemen, diversiteit, integrale wijkontwikkeling, sociale systemen, interventies, ouderen met een migratiegeschiedenis, veranderingsprocessen, outreachend werken, positieve gezondheid, werk- en dagbesteding, projecten, bemiddelen, grensoverschrijdend gedrag, eergerelateerd geweld, cyberpesten, seksueel wangedrag, loverboys, lovergirls, het Nederlandse rechtssysteem, sociale wet- en regelgeving, thuisadministratie, budgetbegeleiding, schuldhulpverlening, belangen behartigen, sociaal ondernemer.

Maak samen werk van onderwijs Boom beroepsonderwijs wil jongeren helpen zich te ontwikkelen tot echte vakmensen. Wij zijn er voor de doeners en de makers. Om samen werk te maken van onderwijs verbinden wij docenten, studenten en het bedrijfsleven met elkaar. Zo zorgen we ervoor dat jongeren het beste uit zichzelf halen. Met inspirerend lesmateriaal voor een wereld die continu verandert. Dat maakt ons trots! Let op: Dit boek is onderdeel van een combipakket en is niet afzonderlijk te bestellen. Het pakket bestaat uit dit boek en een licentie voor de digitale leeromgeving. Combipakket ISBN 9789037256499.

Sociaal Werk

9 789037 256475


DE SOCIAAL WERKER


COLOFON Boom beroepsonderwijs 0522-235235 info@boomberoepsonderwijs.nl www.boomberoepsonderwijs.nl Auteur(s): J. Bolt, T.Cremers, A. Delnooz, HanSo Educatie, M. van den Hof, T.Hillhorst, A. de Jong, K. Koomen, W. Kooremans, A. Martin, N. Montulet, V. Landsmeer-Dalm, D. v. Loon, M. Reuvers, L. Sterrenburg, A.Visser, Eindredactie: M. Farla, D. van Loon, W. Nijhoff Titel: Angerenstein Welzijn, De sociaal werker ISBN: 978-90-372-5647-5, eerste druk / derde oplage ©Boom beroepsonderwijs 2020 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Boom beroepsonderwijs, te vinden op www.boomberoepsonderwijs.nl.


INHOUD Inleiding ..................................................................................................................................... 11 Thema 1

Thema 2

Thema 3

Thema 4

Sociaal-maatschappelijke vraagstukken in perspectief ............................................ 15 1.1

Geschiedenis maatschappelijk werk ..................................................................... 16

1.2

Rol sociaal werker ........................................................................................................ 21

1.3

Begeleidingsmethodieken sociaal werk .............................................................. 23

1.4

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 30

1.5

Verdieping: Op naar een waarborgstaat .............................................................. 31

Ontwikkelingen in het werkveld ....................................................................................... 35 2.1

Van overheid naar gemeente .................................................................................. 36

2.2

Welzijn Nieuwe Stijl ................................................................................................... 40

2.3

Wijkgericht werken .................................................................................................... 43

2.4

Veranderende rol van de sociaal werker ............................................................. 46

2.5

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 47

2.6

Verdieping: Het informele netwerk ..................................................................... 49

Burgerschap en participatie ............................................................................................... 53 3.1

Burgerschap en participatie ..................................................................................... 54

3.2

Actief burgerschap stimuleren ............................................................................... 56

3.3

Grenzen aan goed burgerschap .............................................................................. 59

3.4

De sociale kaart ............................................................................................................. 61

3.5

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 64

3.6

Verdieping: Burgerschapsvorming en educatie ............................................... 65

Sociale netwerk en steunsystemen ................................................................................... 71 4.1

Het sociale netwerk verstevigen ............................................................................ 72

4.2

Het sociale netwerk inzetten ................................................................................... 78

4.3

Samenwerken met het netwerk ............................................................................ 80

4.4

Aandachtspunten bij begeleiding .......................................................................... 83

4.5

Kritische beroepssituatie .......................................................................................... 85

4.6

Verdieping: Systeemgerichte benadering bij netwerkgericht werken ...... 86

3


Thema 5

Thema 6

Diversiteit is overal ............................................................................................................... 89 5.1

Verschillen tussen mensen ..................................................................................... 90

5.2

Doelgroepen benoemd ............................................................................................... 91

5.3

Culturen op een rij ...................................................................................................... 97

5.4

Uitdagingen bij cultuurverschillen ..................................................................... 100

5.5

Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 102

5.6

Verdieping: Radicalisering herkennen ............................................................... 103

Integrale wijkontwikkeling .............................................................................................. 107 6.1

Integrale wijkontwikkeling ................................................................................... 108

6.2

Sociale vraagstukken ............................................................................................... 109

6.3

Omgaan met sociale spanningen .......................................................................... 112

6.4

Methoden voor integrale wijkontwikkeling ..................................................... 117

6.5

Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 121

6.6 Verdieping: De ABCD-methode ............................................................................. 122 Thema 7

4

Samen opgroeien .................................................................................................................. 127 7.1

Sociale systemen ........................................................................................................ 128

7.2

Het gezin ........................................................................................................................ 131

7.3

Gezinsproblemen ....................................................................................................... 134

7.4

Hulp in het gezin ........................................................................................................ 136

7.5

Preventieve maatregelen ....................................................................................... 140

7.6

Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 142

7.7

Verdieping: Video-interactie .................................................................................. 143


Thema 8

Interventies binnen het gezin .......................................................................................... 147 8.1

Gezinsinterventie ...................................................................................................... 148

8.2

Intensieve Pedagogische Thuishulp .................................................................... 148

8.3

Wraparound Care ...................................................................................................... 149

8.4

Wijkgerichte Intensieve Gezinsbegeleiding ..................................................... 150

8.5

Families First ................................................................................................................ 151

8.6

ReSet ............................................................................................................................... 153

8.7

Home Start ................................................................................................................... 154

8.8

Gezinscoaching ........................................................................................................... 155

8.9

Veilig thuis ................................................................................................................... 156

8.10 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 157 8.11 Verdieping: Gedwongen interventies ................................................................ 158 Thema 9

Interculturele interventies ................................................................................................ 163 9.1

Interculturele competenties .................................................................................. 164

9.2

Themis ........................................................................................................................... 165

9.3

Leren Balanceren ....................................................................................................... 168

9.4

Assertiviteit Allochtone Mannen .......................................................................... 171

9.5

Man actief ..................................................................................................................... 173

9.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 176 9.7

Verdieping: Beschermjassen .................................................................................. 177

Thema 10 Ouderen met een migratiegeschiedenis ....................................................................... 181 10.1 Migrantenouderen .................................................................................................... 182 10.2 Leefsituatie .................................................................................................................. 186 10.3 Culturele verschillen ................................................................................................ 190 10.4 Werken met migrantenouderen ........................................................................... 193 10.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 197 10.6 Verdieping: Migrantenouderen en dementie ................................................. 199 Thema 11

Ondersteunen bij verandering ........................................................................................ 203 11.1

Agogie en verandering ............................................................................................ 204

11.2 Ondersteunen bij veranderingsprocessen ......................................................... 212 11.3 Outreachend werken ................................................................................................ 216 11.4 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 219 11.5 Verdieping: Positieve gezondheid ....................................................................... 220

5


Thema 12 Educatie en burgerschapsvorming ................................................................................. 223 12.1 Functies van educatieve activiteiten .................................................................. 224 12.2 Vormen van educatieve activiteiten .................................................................. 228 12.3 Onderwerpen voor educatieve activiteiten ...................................................... 232 12.4 Belangrijke vaardigheden en sleutelvragen ..................................................... 235 12.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 237 12.6 Verdieping: Psycho-educatie ................................................................................. 238 Thema 13 Gezondheidseducatie en (bewegings)activiteiten .................................................... 241 13.1 Positieve gezondheid ............................................................................................... 242 13.2 Actualiteiten in de zorg ........................................................................................... 249 13.3 Gezondheid bevorderen .......................................................................................... 253 13.4 Gezond en hygiënisch werken .............................................................................. 254 13.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 255 13.6 Verdieping: Apps en gamificatie ......................................................................... 256 Thema 14 Culturele en maatschappelijke vorming ..................................................................... 259 14.1 Buitenschools leren .................................................................................................. 260 14.2 Sport, spel en beweging .......................................................................................... 263 14.3 Tuin en natuur ........................................................................................................... 266 14.4 Muziek en dans .......................................................................................................... 269 14.5 Drama en beeldende expressie ............................................................................. 270 14.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 273 14.7 Verdieping: Sportivators ......................................................................................... 274 Thema 15 Werk en dagbesteding ....................................................................................................... 279 15.1 Belang werk en dagbesteding .............................................................................. 280 15.2 Het vinden van werk ................................................................................................ 283 15.3 Gezond op de werkvloer ......................................................................................... 289 15.4 Regelingen voor alternatieve (arbeids)mogelijkheden ............................... 290 15.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 294 15.6 Verdieping: Sociale media en werk ..................................................................... 295

6


Thema 16 Projecten en activiteiten ................................................................................................... 297 16.1 Een activiteit of project ........................................................................................... 298 16.2 Wijkmanagement .................................................................................................... 300 16.3 Projecten of activiteiten organiseren ................................................................. 301 16.4 Aansturen en leidinggeven ................................................................................... 305 16.5 Budgetteren ................................................................................................................ 309 16.6 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 312 16.7 Verdieping: Doelen stellen ...................................................................................... 313 Thema 17 Bemiddelen ............................................................................................................................. 317 17.1 Wat is bemiddelen? ................................................................................................... 318 17.2 Conflictbemiddeling ................................................................................................. 319 17.3 Hoe verloopt bemiddeling ...................................................................................... 325 17.4 Interculturele bemiddeling .................................................................................... 327 17.5 Buurtbemiddeling ..................................................................................................... 329 17.6 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 331 17.7 Verdieping: Conflicttheorie .................................................................................... 332 Thema 18 Omgaan met grensoverschrijdend gedrag .................................................................. 337 18.1 Grensoverschrijdend gedrag .................................................................................. 338 18.2 Theorieën over crimineel gedrag ......................................................................... 340 18.3 Grensoverschrijdend gedrag signaleren ............................................................ 343 18.4 Grensoverschrijdend gedrag aanpakken .......................................................... 346 18.5 Gedwongen kader ..................................................................................................... 350 18.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 352 18.7 Verdieping: Voorlichting seksueel grensoverschrijdend gedrag ............... 353 Thema 19 Eergerelateerd geweld en mensenhandel .................................................................... 357 19.1 Eer- en eergerelateerd geweld ............................................................................... 358 19.2 Signalen van geweld of dwang ............................................................................ 362 19.3 Mensenhandel ........................................................................................................... 364 19.4 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 369 19.5 Verdieping: Mensenrechten en kinderrechten ............................................... 370

7


Thema 20 Cyberpesten en seksueel wangedrag ............................................................................. 375 20.1 Cyberpesten ................................................................................................................. 376 20.2 Pesten op gemeenschapsniveau .......................................................................... 382 20.3 Seksueel grensoverschrijdend gedrag ................................................................ 384 20.4 Professionele houding en handelen ................................................................... 386 20.5 Interventies en methoden ..................................................................................... 389 20.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 395 20.7 Verdieping: Peer pressure ...................................................................................... 396 Thema 21 Loverboy- en lovergirlpraktijken .................................................................................... 401 21.1 Loverboys ..................................................................................................................... 402 21.2 Lovergirls ..................................................................................................................... 409 21.3 Grooming ..................................................................................................................... 410 21.4 Hulpinstanties ............................................................................................................ 412 21.5 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 414 21.6 Verdieping: Nazorg ................................................................................................... 415 Thema 22 ICT en sociale media ............................................................................................................ 419 22.1 Online informatie ..................................................................................................... 420 22.2 Databeveiliging en privacy .................................................................................... 424 22.3 E-learning ..................................................................................................................... 427 22.4 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 430 22.5 Verdieping: Aandachtspunten e-learning ......................................................... 431 Thema 23 Wet- en regelgeving ............................................................................................................ 435 23.1 Rechtsgebieden .......................................................................................................... 436 23.2 Regelgeving werk en opleiding ............................................................................ 439 23.3 Vrije tijd en gezondheid .......................................................................................... 445 23.4 Vreemdelingenrecht ................................................................................................ 448 23.5 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 449 23.6 Verdieping: Rechten van minderjarige alleenstaande vluchtelingen ..... 450

8


Thema 24 Het Nederlandse rechtssysteem ...................................................................................... 453 24.1 Het Nederlands recht ............................................................................................... 454 24.2 Wetgeving op het werk ........................................................................................... 456 24.3 Sociale zekerheid ....................................................................................................... 458 24.4 De cao ............................................................................................................................ 467 24.5 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 468 24.6 Verdieping: Vreemdelingenrecht en gezinshereniging .............................. 469 Thema 25 Sociale wet- en regelgeving .............................................................................................. 475 25.1 Sociale zekerheid ....................................................................................................... 476 25.2 Toeslagen en tegemoetkomingen ....................................................................... 482 25.3 Huisvestingswet ........................................................................................................ 487 25.4 Wmo-voorzieningen ................................................................................................ 489 25.5 Kritische beroepssituatie ....................................................................................... 490 25.6 Verdieping: Mantelzorg .......................................................................................... 491 Thema 26 Hulp bij thuisadministratie ............................................................................................. 495 26.1 Inzicht in de dienstverleningsvraag .................................................................. 496 26.2 Begeleiding bij formele aanvragen ..................................................................... 498 26.3 Begeleiding bij sollicitaties .................................................................................... 500 26.4 Juridische documenten ........................................................................................... 502 26.5 Voortgangsrapportage en dossiervorming ...................................................... 503 26.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 505 26.7 Verdieping: Inzet van vrijwilligers ..................................................................... 506 Thema 27 Budgetbegeleiding en schuldhulpverlening .............................................................. 509 27.1 Budgetadvies en budgetbegeleiding ................................................................... 510 27.2 Schuldhulpverlening ................................................................................................. 511 27.3 Schuldbemiddeling .................................................................................................... 515 27.4 Schuldsanering ........................................................................................................... 518 27.5 Kritische beroepssituatie ......................................................................................... 521 27.6 Verdieping: De effecten van armoede ................................................................ 522

9


Thema 28 Belangen behartigen ........................................................................................................... 527 28.1 Belangen behartigen ................................................................................................ 528 28.2 Belangenbehartiging en sociaal werk ................................................................ 534 28.3 Een pleidooi houden ................................................................................................. 537 28.4 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 539 28.5 Verdieping: Brede adviesraden ............................................................................ 540 Thema 29 Sociaal ondernemer ............................................................................................................ 543 29.1 Bekend worden met sociaal ondernemen ........................................................ 544 29.2 De kenmerken van een sociale onderneming ................................................. 546 29.3 Het starten van een sociale onderneming ........................................................ 550 29.4 Businessmodellen en financieringsmogelijkheden ...................................... 554 29.5 Aanbestedingen en prestatieafspraken ............................................................ 560 29.6 Kritische beroepssituatie ........................................................................................ 561 29.7 Verdieping: Changemakers ................................................................................... 562 Index ......................................................................................................................................... 565

10


INLEIDING Angerenstein Welzijn is een complete serie leermiddelen voor de kwalificatiedossiers van Welzijn en is geschikt voor de volgende kwalificatiedossiers: • Maatschappelijke zorg • Pedagogisch werk • Sociaal werk. Angerenstein Welzijn bestaat in de kern uit boeken met theorie. Dit is het laatste boek in de serie van Sociaal werk. De theorie bestaat uit drie onderdelen: 1 basistheorie 2 kritische beroepssituatie 3 verdiepingstheorie. Basistheorie De basistheorie bevat informatie die relevant is voor alle uitstromen van maatschappelijke zorg. De theorie wordt verlevendigd met voorbeelden uit het welzijnswerkveld. Belangrijke begrippen worden uitgelegd in de tekst en aangeduid met een paarse kleur. Kritische beroepssituatie (KBS) In de KBS word je geconfronteerd met een probleemstelling of dilemma waarbij je niet kunt terugvallen op routinematig handelen. Online vind je bij elke KBS aanvullende opdrachten. Verdiepingstheorie Elk thema heeft een verdiepende paragraaf waar het thema verder wordt uitgediept. Daarnaast kent Angerenstein Welzijn enkele online-aanvullingen: • verwerkingsopdrachten • uitdagingen.

11


Voordat je de digitale leeromgeving kunt gebruiken moet je je licentie activeren. • Overleg met je docent welk type account je gebruikt. • Ga naar www.boomberoepsonderwijs.nl/licentie. • Bekijk de instructiefilm of lees het stappenplan. • Volg de stappen. Daarna kun je aan de slag! Verwerkingsopdrachten Bij ieder thema horen enkele verwerkingsopdrachten. Deze opdrachten helpen je de informatie uit de theorie te verwerken. Uitdagingen Tijdens de uitdaging werk je met meerdere studenten aan een grote opdracht waarbij een beroep gedaan wordt op jouw samenwerkingsvaardigheden en jouw creativiteit. De uitdaging levert altijd een product op dat wordt beoordeeld. Veel plezier en succes met het werken met Angerenstein Welzijn!

12


13



T H E M A

01 SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF Inhoud thema 1.1 Geschiedenis maatschappelijk werk 1.2 Rol sociaal werker 1.3 Begeleidingsmethodieken sociaal werk 1.4 Kritische beroepssituatie 1.5 Verdieping: Op naar een waarborgstaat

De zorg voor hulpbehoevende burgers kent een lange geschiedenis, zo ook de werkwijze van sociaal werkers. De geschiedenis laat zien dat er een fundament is dat alle sociaal werkers met elkaar delen: de meeste dilemma’s en problemen zijn niet nieuw. De ideeën ‘van nu’ zijn op veel momenten in de geschiedenis al eerder ontstaan en uitgeprobeerd. Kennis van deze geschiedenis versterkt het vak en jouw beroepsidentiteit. Bovendien stelt het je in staat je handelingswijze van vandaag de dag te verklaren en te verantwoorden.

15


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.1

Geschiedenis maatschappelijk werk

Van oudsher is er in de samenleving aandacht voor de zorg aan mensen die arm, ziek of op een andere manier behoeftig of in nood zijn. Het huidige sociaal werk in Nederland is een voortzetting van de vroegere armenzorg en volksopvoeding.

1.1.1

Voor de 16e eeuw

Vanaf de 12e eeuw ontstaan de eerste gasthuizen, die opvang bieden aan vondelingen, weeskinderen, ouderen en lijders aan de pest of pokken. Hier werd geen professionele zorg geboden; ziekte en kwetsbaarheid waren door God gegeven en gebed was het medicijn. Vanaf de 13e eeuw beginnen kerken met armentafels: achterin de kerk stonden tafels met brood en kleding, gedoneerd door de rijken aan de armen. Er ontstaan ook opvangvoorzieningen voor daklozen en zwervers om de overlast te beperken. Psychiatrische patiënten worden vanaf de 15e eeuw opgevangen in zogenaamde dolhuizen. Al deze voorzieningen waren veelal het initiatief van kloosters, broederschappen, fondsen en verenigingen, geïnspireerd door de christelijke waarden naastenliefde en barmhartigheid. Lokale overheden handelden vooral vanuit het handhaven van de openbare orde en het voorkomen van opstand.

Voedseluitdeling, toen en nu.

16


THEMA 1

1.1.2

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

16e eeuw

Lokale overheden namen vanaf de 16e eeuw meer verantwoordelijkheid met het invoeren van sociale wetgeving. Het idee ontstond dat armoede voorkomen diende te worden door betere zorg en beter onderwijs. Een stedelijk armenfonds werd opgericht, dat de zorg voor armen op zich nam. Gevolg was dat iedereen, in overeenstemming met zijn mogelijkheden, aan het werk moest. Wie geen mogelijkheden had, moest geschoold worden en iedereen die zich onterecht als ‘ziek’ voordeed werd streng gestraft. De grondlegger van deze ideeën was Vives (1492-1540). Volgens hem was niemand werkonbekwaam en konden bijvoorbeeld blinden in hun levensonderhoud voorzien door rieten mandjes te vlechten. Weeskinderen konden dan assisteren bij begrafenissen en daarnaast een vak leren, zoals bakker of kleermaker. Voor psychische problemen was in deze tijd nog steeds weinig aandacht, ‘gekken’ werden opgesloten in een cel.

1.1.3

17e en 18e eeuw

In deze periode neemt Nederland al een toppositie in wat betreft charitas, rijken die geven aan de armen. Deze vorm van herverdeling is overgenomen door de overheid en het belastingstelsel van nu; de rijken betalen meer belasting zodat behoeftigen financiële ruimte krijgen. Denk bijvoorbeeld aan zorgtoeslag en huurtoeslag. Onder invloed van de Verlichting, een cultuurfilosofische, intellectuele stroming in de 18e eeuw, voltrok zich de eerste psychiatrische revolutie. Psychiatrische patiënten werden verlost van hun boeien en kregen therapie.

1.1.4

Begin 19e eeuw

In de 19e eeuw blijft de zorg aan kwetsbare mensen in handen van de middenklasse, kerken en sociale bewegingen. Deze zorg heeft een bevoogdend karakter en veelal als doel ‘onmaatschappelijkheidsbestrijding’. Er is nog nauwelijks sprake van professioneel sociaal werk. De zorg aan kwetsbare mensen is lang in handen gebleven van particuliere levensbeschouwelijke organisaties, die hierin geen belangrijke maatschappelijke rol voor de overheid zagen. De kerk bepaalde bijvoorbeeld hoe mensen zich moesten gedragen om hulp te ontvangen. De overheid maakte wel sociale wetten. De Armenwet van 1854 bepaalde dat armenzorg geen directe verantwoordelijkheid moest zijn van de overheid, maar van particulieren. Hierdoor waren lokale overheden dan ook beperkt in hun mogelijkheden zorg te verlenen aan hun stadsburgers.

17


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.1.5

Eind 19e eeuw

Vanaf 1870 legt men de nadruk op onderzoek, persoonlijke begeleiding en werkbegeleiding van de armen. Deze benadering ging de strijd aan met de systeemloze liefdadigheid. Nieuwe werksoorten ontstaan, zoals onderwijs en opvang voor doven en blinden, werkverschaffing, reclassering, kinderopvang, de eerste vormen van verslavingszorg, wijkverpleging, psychiatrie en de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. In 1899 ontstaat een tweejarige opleiding voor ‘sociale arbeid’ met als specialisaties kinderbescherming, armenzorg, woningwerk, volksontwikkeling en jeugdwerk. Hierin ligt de basis voor de sociale opleidingen die we nu kennen. Dit markeerde het begin van de professionalisering van de sociaal werk. Eind 19e eeuw komen er diverse wetten die kinderen aangaan, zoals de schoolplicht en leerplichtwet die kinderen uit het arbeidsproces halen.

1.1.6

Begin 20e eeuw

Begin 20e eeuw wordt sociaal werk verder geprofessionaliseerd. Volks-, buurt- en clubhuiswerk en opbouworganisaties ontstaan. Typerend voor deze periode is de bevoogdende houding van veel sociaal werkers. Vooral ten aanzien van onmaatschappelijk gedrag. Toch zijn er ook sociaal werkers die zien dat deze houding niet tot het gewenste resultaat leidt en de nadruk leggen op ‘begeleide zelfontplooiing’. Social casework ontstaat: methoden, gehanteerd door sociaal werkers, waarbij het individu met zijn persoonlijke problemen centraal komt te staan. Uitgangspunt hierbij was de zelfstandigheid van mensen: de sociaal werker ging naast de persoon staan in plaats van boven hem. Religieuze organisaties zien social casework als bedreiging, want het ‘zelfbeschikkingsrecht’ van iemand staat in contrast met het religieus ‘missiewerk’. Gaandeweg dringt het besef door dat het welzijn van burgers en de welvaart ook een verantwoordelijkheid van de overheid is, ingegeven door de crisis van de jaren 30 en de Tweede Wereldoorlog.

1.1.7

1945-1965

In deze periode begint de landelijke overheid het gehele sociale werk- en welzijnsbestel financieel te ondersteunen. Nederlanders waren na de Tweede Wereldoorlog toe aan bestaanszekerheid; aan een overheid die mensen kon beschermen, tegen armoede en ander persoonlijk leed. In de jaren na de oorlog begon de opbouw van de verzorgingsstaat. Een verzorgingsstaat is een sociaal systeem, waarbij het welzijn van de burgers de verantwoordelijkheid is van de

18


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

overheid. De overheid realiseert dit door specifieke wet- en regelgeving en de inzet van financiële middelen op het gebied van gezondheidszorg, werkgelegenheid, sociale zekerheid en onderwijs. Zo werd in 1957 het staatspensioen (AOW) ingevoerd en vanaf 1965 garandeert de overheid met de invoering van de Algemene bijstandswet, een bestaansminimum: alle burgers moeten financieel kunnen rondkomen en voldoende voedsel hebben om van te leven. Dit stelt kwetsbare groepen in staat zich te emanciperen, zoals financiële onafhankelijkheid bereiken en een opleiding volgen.

‘Een verzorgingsstaat verzorgt de burgers van wieg tot graf.’

1.1.8

1965-1980

In 1966 en 1968 voert de overheid de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in. Hierdoor komt er een einde aan ‘liefdadigheid’ als bron voor de ondersteuning aan kwetsbare mensen. Burgers werden zelfbewuster door het toenemen van de welvaart en de individualisering. Zij zien de toegang tot voorzieningen ondertussen als een vanzelfsprekend recht. Maar in de jaren 70 blijkt dat een verzorgingsstaat onbetaalbaar is bij een economische teruggang. In 1974 komt de zogenaamde Knelpuntnota uit, waarin staat dat er sprake is van een onbeheerste groei van regelingen, voorzieningen, activiteiten en subsidies. De verzorgingsstaat komt onder vuur te liggen. Burgers moeten voortaan meer betrokken worden bij de zorg voor elkaar, organisaties worden samengevoegd en sociaal werkers moeten burgers minder afhankelijk maken van ondersteuning en een meer afwachtende houding aannemen.

19


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.1.9

Eind 20e eeuw

Eind jaren 90 komt de vermaatschappelijking op gang. Mensen met een beperking krijgen een eigen zinvolle plek in de samenleving. Ze moeten in de wijk professionele zorg krijgen en niet meer binnen instellingen. Termen als empowerment, vraaggerichtheid en zelfsturing doen hun intrede. De focus ligt op potenties in plaats van beperkingen. Maar deze vermaatschappelijking en de eerder genomen maatregelen hebben grote gevolgen voor de sociale verbanden in de samenleving. Mensen met psychische problemen komen op straat te staan. Daarbij neemt het aantal gezinsproblemen toe en zijn er meer vereenzaamde mensen. Sociaal werkers moeten, in tegenstelling tot wat hen eerder werd opgelegd, weer

outreachend werken: zij stappen weer op buurtbewoners af. De bemoeizorg en de ‘erop af’- aanpak ontstaan. Mensen die vinden dat ze zelf geen hulp nodig hebben of de weg naar sociaal werk niet kennen, moeten weer in beeld komen. Sociaal werkers moeten de ruimte krijgen om te handelen in het directe contact met mensen, zonder beperkt te worden door protocollen of regels.

1.1.10

Tot 2015

Tot het jaar 2000 zijn de zorgkosten van de verzorgingsstaat, met bezuinigingsmaatregelen, op te brengen voor de overheid. Vanaf dat jaar vindt er echter een kostenstijging plaats, mede veroorzaakt door de vergrijzing. Er zijn in verhouding meer ouderen die een groter beroep doen op zorg. Ook maakt de verzorgingsstaat burgers afhankelijk. Mensen zorgen nog steeds niet voor elkaar, maar schuiven dit af op de overheid. Bovendien neemt de welvaart af door de economische crisis van 2008. Als er niets zou veranderen, zou de verzorgingsstaat onbetaalbaar worden. Het sociale beleid omvat vanaf dan: zelfredzaamheid en actief burgerschap bevorderen en daarmee de participatie vergroten. Dit beleid, Welzijn Nieuwe Stijl genoemd, heeft gevolgen voor de beroepshouding van sociaal werkers. De capaciteiten en zelfregie van de burger staan centraal, men moet integraal gaan werken, maatwerk leveren en het netwerk van de burger betrekken bij de ondersteuning.

1.1.11

Vanaf 2015

Sinds 2015 is de verzorgingsstaat officieel losgelaten en werkt men toe naar een participatiesamenleving. Vanaf dat moment is ook de Participatiewet van kracht. Zo wordt er een tegenprestatie verwacht van mensen die een uitkering ontvangen

20


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

en moeten mensen met een arbeidsbeperking de arbeidsmarkt op. Ieder jaar moeten werkgevers zorgen voor een bepaald aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Als werkgevers in een sector de afgesproken aantallen in een jaar niet halen, gaat de quotumheffing in: een boete per niet-ingevulde baan.

1.2

Rol sociaal werker

De geschiedenis van het sociaal werk laat zien dat de werkwijze van sociaal werkers wordt ingegeven door maatschappelijke, politieke en economische veranderingen. Dit vraagt door de tijd heen voortdurend om een andere rol van de sociaal werker. Daarbij kent iedere tijdgeest, met de bijbehorende werkwijze, zijn dilema’s. Tegenwoordig werk je vanuit Welzijn Nieuwe Stijl. Hierbij kunnen onderstaande thema’s voor de nodige dilemma’s zorgen: • Eigen kracht • Actieve of passieve rol • Vraaggericht werken • Discretionaire ruimte.

1.2.1

Eigen kracht

Als sociaal werker vergroot je de zelfredzaamheid van burgers zodat zij uiteindelijk weer zelfstandig kunnen meedraaien in de maatschappij. De vraag is echter in hoeverre een burger in staat is zelfstandig bepaalde zaken op zich te nemen. Wellicht creëer je hiermee een situatie die de draagkracht van de burger overstijgt waardoor zijn emotionele of fysieke veiligheid in het geding komt. Je zult dus per situatie een afweging moeten maken of de gewenste autonomie niet ten koste gaat van de veiligheid en het welzijn van de burger.

21


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.2.2

Actieve of passieve rol

In de geschiedenis van het sociaal werk is duidelijk te zien dat sociaal werker afwisselend een actieve dan wel passieve rol moesten aannemen. Het huidige beleid stelt dat de sociaal werker zichtbaar moet zijn in de wijk en actief problemen moet oppakken. Dit kan echter indruisen tegen de gewenste zelfredzaamheid, waarbij burgers zélf het initiatief moeten nemen.

1.2.3

Vraaggericht werken

Soms zal het lastig zijn om de behoeften van iemand boven tafel te krijgen. Zo kan het voor mensen met een verstandelijke beperking moeilijk zijn om hun wensen te verwoorden. Of denk aan een jongere met gokverslaving, die aangeeft dat hij wil afkicken, maar toch steeds online blijft pokeren. De burger staat centraal en heeft de regie, dit betekent dat hij keuzevrijheid heeft. Hij kan voorkeuren aangeven en zijn eigen plan trekken. Maar burgers vragen niet voor niks om ondersteuning, zij zijn in de problemen gekomen en niet in staat hier zelfstandig uit te komen. De vraag is hoe je zo veel mogelijk vraaggericht blijft werken, ook al druisen de behoeften en ambities van de burger in tegen wat jij en andere professionals in zijn belang achten.

1.2.4

Discretionaire ruimte

Je kunt als professional klem komen te zitten tussen alle regels die verschillende instanties gelijktijdig hanteren. Immers, protocollen en richtlijnen zijn niet toegespitst op de individuele gevallen waarmee je in je werk te maken krijgt. Denk aan een adolescent die hulp kreeg vanuit het team Jeugd en Gezin, maar de maand na zijn achttiende verjaardag aan zijn lot wordt overgelaten omdat hij volgens de wet niet meer tot de doelgroep behoort. In zo’n situatie wordt alleen maar gewerkt vanuit de systeemwereld: de wereld van wetten en beleid, vastgelegd in procedures, richtlijnen protocollen, werkinstructies enzovoort. Het risico bestaat dat het volgen van procedures belangrijker wordt dan de vraag of een burger optimaal geholpen is. Daarom heb je als sociaal werker discretionaire ruimte nodig: de vrijheid om zelfstandig af te wijken van protocollen om de burger écht te helpen en te starten vanuit zijn leefwereld. De leefwereld is de wereld waarin de burger en de professional elkaar ontmoeten. Een wereld van het hier en nu, waarin de burger bepaalde vragen en behoeften heeft, waarop hij een antwoord zoekt.

22


THEMA 1

1.3

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Begeleidingsmethodieken sociaal werk

De hedendaagse visie op sociaal werk maakt dat begeleidingsmethoden op zijn minst practice based evidence moeten hebben. Dit wil zeggen dat de methode in de praktijk door verschillende hulpverleners is ingezet, bij een zelfde ondersteuningsvraag, en blijkt te werken. Als sociaal werker kun je deze methoden vinden in diverse onderzoeksdatabanken, bijvoorbeeld in de Databank Effectieve sociale interventies van Movisie of Erkende interventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Als je zelf een methode ontwikkelt, kun je deze ook laten opnemen in de databank. Dit vraagt een onderzoekende houding van jou. Je moet je ervaringen in de praktijk omzetten naar theorie, zodat andere sociaal werkers kunnen toetsen of jouw methode ook bij hun burgers werkt. Als dit zo is, is jouw methode practice based en kan hij worden opgenomen in de databank. Vaak betekent dit dat gemeente of verzekeraars de inzet van de methode gaan vergoeden. De begeleidingsmethoden leggen het accent op specifieke aspecten zoals zelfredzaamheid, eigen regie, de burger centraal, participatie en de nadruk op mogelijkheden in plaats van op beperkingen. Onderstaande methodieken zijn daar voorbeelden van: • F-ACT • Eigen Initiatief Model • Ontwikkelingsgericht begeleiden.

1.3.1

F-ACT

Voor de behandeling en begeleiding van mensen met complexe problematiek kan een F-ACT team worden ingezet. F-ACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment. Een F-ACT team biedt behandeling, begeleiding en ondersteuning actief en outreachend aan, in de omgeving van de burger. Vaak gaat het om mensen met een psychische stoornis, die daarnaast kampen met bijkomende problemen op diverse leefgebieden (zoals wonen, werken, sociale contacten, vrije tijd en financiën).

23


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Maar ook bij mensen met een forensische en verslavingsproblematiek en mensen die complexe problemen ervaren bij een verstandelijke beperking, wordt geregeld een F-ACT team ingezet. In een F-ACT team zijn verschillende professionals vertegenwoordigd, zoals een psychiater, psycholoog, maatschappelijk werker, (sociaal-)psychiatrisch verpleegkundige, verslavingsdeskundige, casemanager, ervaringsdeskundige, arbeidsconsulente en woonbegeleider. Het doel is het verminderen van de symptomen en het leren omgaan met de aandoening door ondersteuning te bieden op de verschillende levensdomeinen.

1.3.2

De sociaal werker en F-ACT

Als sociaal werker kun je op verschillenden manieren te maken krijgen met een F-ACT team. Zo kun je er als professional zelf deel van uit maken of je krijgt er zijdelings mee te maken omdat je betrokken bent bij een burger die ondersteuning krijgt vanuit een F-ACT team. Bovendien kun je als sociaal werker problematiek signaleren en nagaan of een burger in aanmerking komt voor de begeleiding vanuit een F-ACT team. Wanneer je een burger ondersteunt vanuit een F-ACT team licht je hem voor, voer je ondersteunende gesprekken en bied je laagdrempelig en praktische ondersteuning op het gebied van bijvoorbeeld netwerkuitbreiding, schuldhulpverlening, huurrecht, bewindvoering en andere sociale en juridische zaken. Bijvoorbeeld ondersteunen bij het aanvragen van een uitkering en toeslagen, het opschorten van boetes, het regelen van een nieuwe woning of bemiddelen bij woonproblemen. Voor iedere burger verschilt de hulpverlening, afhankelijk van de ervaren problematiek. De intensieve zorg van een F-ACT team duurt zo lang als nodig is, om opname in een kliniek te voorkomen. De professionals in het team kunnen de behandeling, begeleiding en ondersteuning variëren, zodat het aanbod steeds aansluit bij de actuele situatie van de burger.

24


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Overleg met de casemanager van het F-ACT team om de begeleiding af te stemmen.

1.3.3

Eigen Initiatief Model

Maatschappelijk participatie is een belangrijke doelstelling in de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. Zij hebben, net als ieder ander mens, recht op een volwaardige plek in de samenleving en het recht op ondersteuning om dit te bereiken. Volwaardig deelnemen aan de samenleving stelt echter hoge eisen aan de zelfredzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking. Zoals de beheersing van allerlei praktische en sociale vaardigheden, maar ook het vermogen om te kunnen generaliseren: aangeleerde vaardigheden toepassen in nieuwe en onvoorziene situaties. En voor mensen met een verstandelijke beperking is dit juist vaak een valkuil. Het Eigen Initiatief Model (EIM), een methode waarbij mensen zelf leren nadenken over wat zij in een bepaalde situatie kunnen doen, speelt in op deze generalisatieproblemen.

25


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Uitgangspunten EIM Het EIM stelt dat generalisatieproblemen samenhangen met: • een gebrekkige beheersing van algemene vaardigheden Mensen met een verstandelijke beperking hebben beperkt inzicht en overzicht in eigen handelen en kunnen geen sturing geven aan het eigen handelen. • aangeleerde hulpeloosheid waardoor mensen met een verstandelijke beperking afhankelijk worden Zij hebben geleerd om eerder te vertrouwen op anderen dan op de eigen mogelijkheden, dit beperkt de ontwikkeling naar zelfstandigheid. • het ‘hulpverlenerssyndroom’ van begeleiders Zij willen mensen met een verstandelijke beperking behoeden voor fouten en risico’s. EIM probeert deze problemen te doorbreken door mensen met een verstandelijke beperking meer probeerruimte te geven waarin zij kunnen oefenen met algemene vaardigheden. Hierdoor leren zij beter in te spelen op nieuwe situaties. De cirkel van aangeleerde hulpeloosheid wordt doorbroken door hulp niet langer over te laten gaan in ‘zorgen voor’.

26


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Liselotte (19) heeft een verstandelijke beperking en woont bij haar ouders. Op het moment dat Liselotte iets niet voor elkaar krijgt, snellen haar ouders haar te hulp. Ze zijn bang dat Liselotte faalt en daardoor boos wordt. Liselotte heeft weinig vertrouwen in haar eigen kunnen. Ze kan amper oefenen met een vaardigheid, want haar ouders nemen het haar alweer uit handen. ‘Laat mij maar even’ zeggen ze dan.

De sociaal werker en EIM Als sociaal werker leer je mensen met een verstandelijke beperking om zelf na te denken over wat ze kunnen in verschillende situaties. Hierdoor vergroten zij hun zelfredzaamheid op verschillende terreinen: thuis, op school, op het werk of dagbesteding, sociaal en in hun vrije tijd. Het doel is dat mensen met een verstandelijke beperking zelfstandig taken kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in drie stappen.

Bij het uitvoeren van taken in het EIM passen mensen met een verstandelijke beperking steeds drie denkstappen toe: oriënteren (rood), uitvoeren (oranje) en evalueren (groen).

27


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.3.4

Ontwikkelingsgericht begeleiden

Een andere methode die veel wordt ingezet bij volwassenen en kinderen met een verstandelijke beperking of ontwikkelingsachterstand is ontwikkelingsgericht

begeleiden, met als doel het bevorderen van de autonomie, ontwikkelingskansen en vaardigheden zodat zij zich kunnen redden in alledaagse situaties. Deze begeleidingsmethode is gebaseerd op de visies van Vygotsky en Feuerstein. Zo stelde de psycholoog Vygotsky dat de omgeving een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van een persoon. Als begeleider kun je mensen namelijk uitdagen in de zone van naaste ontwikkeling: dat wat een persoon nog nét niet kan, maar met ondersteuning vanuit zijn omgeving wél zou kunnen. De psychiater Feuerstein staat bekend om zijn positieve benadering van mensen met een ontwikkelingsachterstand. Hij gaat ervan uit dat ieder mens zijn leven lang leert en zich ontwikkelt, ook mensen met een beperking. Mensen die niet vanuit zichzelf leren, kunnen met ondersteuning wel degelijk leren en een hoger niveau van functioneren bereiken.

Toepassing door de sociaal werker Als sociaal werker stimuleer je de ontwikkeling van mensen en functioneer je als een soort mediator. Je observeert en kijkt naar wat iemand wél kan. Een knelpunt is geen obstakel, maar een uitdaging, en je weigert je neer te leggen bij beperkingen, moeilijkheden en schijnbare onmogelijkheden. Je reikt denkgewoonten aan die het leervermogen gaandeweg vergroten. Daarbij stel je vragen en bied je leermaterialen op maat aan, zodat de persoon tot een eigen oplossing of inzicht komt. Hierdoor is een persoon uiteindelijk beter in staat problemen zelf op te lossen. Deze methode is veel breder toe te passen dan bij alleen de oorspronkelijke doelgroep. Zo spreekt men ook over ontwikkelingsgericht coachen. Jong, oud, gehandicapt of zeer intelligent, ernstige gedragsproblemen of sociale problemen: iedereen kan veranderen en zich aanpassen en het hoogst haalbare niveau ligt voor niemand vast. De ene persoon leert bijvoorbeeld heel snel hoe hij zijn financiën moet beheren, de andere persoon doet daar jaren over. Maar allebei zullen ze het, volgens de visie van deze begeleidingsmethode, leren.

28


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

IN DE PRAKTIJK Jasmijn begeleidt de ouders van Aisha, een meisje van twaalf jaar met een verstandelijke beperking. Jasmijn helpt hen Aisha aan te spreken op een hoger ontwikkelingsniveau. Zij willen bijvoorbeeld dat Aisha haar kamer zelf netjes houdt. Eerst onderzoekt Jasmijn samen met de ouders wat Aisha al kan. Zo is ze in staat om spullen in dozen te stoppen. Maar ze heeft moeite met sorteren, waardoor spullen niet in de juiste doos belanden. Haar kamer is dan opgeruimd, maar vervolgens kan ze niks meer terugvinden. Daarom gooit ze alle dozen leeg als ze iets zoekt en ontstaat al snel weer een chaos. Jasmijn gaat ervan uit dat Aisha kán leren sorteren en de ouders haar dit kunnen aanleren. Op advies van Jasmijn doen ze het volgende. Ze gooien samen met Aisha één speelgoeddoos leeg. Ze treffen barbies, poppenkleertjes en duplo-blokjes aan. De ouders leggen van iedere soort speelgoed één stuk voor een doos neer. Vervolgens geven ze Aisha een duplo-blokje en vragen haar waar dit bij moet. Aisha gooit het blokje in de juiste doos. Vader roept ‘Ja, daar moet hij!’ en klapt in zijn handen. Aisha lacht en klapt ook in haar handen. Moeder geeft Aisha nog een duplo-blokje en vraagt weer waar deze hoort. Aisha gooit hem weer in de juiste doos en begint te klappen. Jasmijn raadt de ouders aan deze handelingen continu te herhalen. Uiteindelijk zal Aisha begrijpen welke spulletjes bij elkaar horen en dat is een stap op weg naar het netjes houden van haar kamer.

29


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

1.4

Kritische beroepssituatie

Beroepsbeoefenaar Fenne is net afgestudeerd als sociaal werker en vindt werk bij Kwadraat, een organisatie die mensen begeleidt en ondersteunt bij hun dagelijkse problemen op alle leefgebieden. Fenne gaat outreachend werken in de wijk en de ambitie van Kwadraat naleven: bouwen aan zelfredzaamheid en eigenaarschap, zodat mensen uiteindelijk zelfstandig kunnen meedraaien in de maatschappij. Casus Vandaag is Fennes eerste werkdag. Mieke, die al lang in het vak zit en bijna met pensioen gaat, werkt haar in. Fenne loopt de hele dag met haar mee. Fenne bewondert Mieke omdat ze een heel groot hart heeft voor mensen. Maar tegelijkertijd valt het Fenne op dat Mieke heel anders werkt dan Fenne tijdens haar opleiding geleerd heeft. Zelfs anders dan de instructies die zij bij haar aanstellingsgesprek meekreeg vanuit Kwadraat. Zo stelt Mieke zich erg moederlijk op en neemt ze veel uit handen van de mensen. Fenne vraagt zich af of dit ten goede komt aan de zelfredzaamheid van de mensen. Dilemma Vlak voor het laatste huisbezoek van vandaag geeft Mieke aan dat Fenne nu meer de leiding mag nemen en het op haar manier mag gaan doen. Ze komen bij Jasper, die vanwege zijn schuldenachtergrond hulp nodig heeft bij zijn financiële administratie. Jasper zegt dat hij er, ondanks dat hij het echt heeft geprobeerd, weer helemaal niet uitkomt en vraagt smekend of Mieke alsjeblieft even een aantal formulieren voor hem kan invullen. Mieke gaat achter de computer van Jasper zitten en begint driftig te typen. Fenne is verbaasd.

30


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

Het was de bedoeling dat Fenne de leiding zou nemen, bovendien vindt ze dat Mieke hiermee niet de juiste benadering kiest. Wat doet ze? 1 Ingrijpen door alsnog de leiding te nemen en te zeggen dat Mieke de formuleren niet moet invullen en uit te leggen dat Jasper er meer van leert als hij dit zelf doet. 2 De situatie laten gaan.

1.5

Verdieping: Op naar een waarborgstaat

Zoals uit de geschiedenis van het sociaal werk blijkt, veranderen inzichten rond het zorg- en welzijnsbeleid voortdurend. Momenteel werken we hard aan de totstandkoming van een participatiesamenleving, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Daardoor is ook de vraag gerezen of een participatiesamenleving, zoals men dit voor ogen heeft, eigenlijk wel mogelijk is.

1.5.1

Overheidsbemoeienis

Bij een participatiesamenleving denken we vooral aan burgerinitiatieven en aan mensen met een beperking die op een door hen gewenste manier kunnen meedraaien in de samenleving. De overheid heeft daarentegen nog een hele andere insteek: kostenbesparing en marktwerking. Zorg -en welzijnsorganisaties en instellingen moeten met elkaar gaan concurreren, net zoals dit al bij zorgverzekeringen is doorgevoerd. Maar zorgverzekeraars mogen niet zomaar doen wat zij willen. De overheid bepaalt nog steeds wat wel en niet vergoed wordt dat iedereen hetzelfde basispakket moet krijgen en dat zorgverzekeraars geen hogere premie mogen vragen aan mensen die bijvoorbeeld roken of chronisch ziek zijn. Zo worden burgers en welzijnsorganisaties ook regels en restricties opgelegd waaraan zij zich moeten houden. Het lijkt onmogelijk om burgerinitiatief te tonen wanneer burgers juist gehinderd worden door bijvoorbeeld een ambtenaar die niet bereid is

31


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

flexibel en creatief om te gaan met de ideeën die zij aandragen. Zodoende valt het te betwijfelen of de gewenste participatiesamenleving haalbaar is, zolang de overheid zich blijft bemoeien met de marktwerking in zorg en welzijn.

1.5.2

Waarborgstaat

Het is mogelijk dat een participatiesamenleving alleen mogelijk is als de overheid zich verder terugtrekt zodat burgers, zonder te veel gehinderd te worden door regels en kaders vanuit de landelijke overheid en gemeenten, daadwerkelijk kunnen participeren. In dat verband spreek je van een waarborgstaat, een kleine overheid die slechts enkele maatschappelijke kerntaken op zich neemt en andere taken overlaat aan burgers zelf. Binnen een waarborgstaat zijn er minder bestuurslagen, politici en ambtenaren en is er alleen een gegarandeerde minimum bestaanszekerheid voor burgers, maar geen uitgebreid voorzieningenapparaat vanuit de overheid. Dit zou kunnen leiden tot meer burgerinitiatieven en meer zorg voor elkaar. En tot het ontstaan van meer organisaties die niet gebaseerd zijn op familie- en vriendschapsbanden, die geen onderdeel zijn van de overheid en die geen winst nastreven. Zoals vrijwilligersorganisaties, sportverenigingen en serviceclubs. Ook de markt kan meer gaan inspelen op het terugtreden van de overheid, doordat producten en diensten dan niet langer onder invloed van de overheid staan. Het kan zijn dat nieuwe marktpartijen en inzichten zich zullen aandienen, doordat deze veel meer vrij spel hebben. Er kan eerlijke marktwerking ontstaan waarbij organisaties eerlijk met elkaar concurreren en de burgers keuzevrijheid bieden. Zij zullen zich meer moeten gaan verdiepen in de behoeften van hun klanten, waardoor het aanbod mogelijk verbetert en participatiekansen vergroten.

32


THEMA 1

SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN PERSPECTIEF

33


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.