&
wetenschap
Nr. 03 01 • 2016 2013
Vrouwelijke lust • Psychologie van het terrorisme • Verslaving op voorschrift • Voordelen van vriendschap
UW BREIN IS VOLSTREKT UNIEK
HOE ONZE DARMEN ONZE PSYCHE BEÏNVLOEDEN DE PSYCHOLOGIE VAN HET TERRORISME VERSLAVING OP RECEPT
VROUWELIJKE LUST
NIEUWE INZICHTEN IN HET ORGASME
Psyche&Brein gemist? &
&
Nr. 04 01 • 2014 2013
01 •2014 2013 Nr. 05•
Nr. 06 01 • 2014 2013
ZO KWEEKT U ZE + LAAT U HELPEN DOOR UW BREIN
PSYCHE & BREIN 1404
PSYCHE & BREIN 1405
Nr. 01 • 2016 2013
Trauma’s voorkomen Vraag u vaker af: ‘Wat als ?’
PSYCHE & BREIN 1506
Bang voor fout voedsel
DE DUISTERE 3
narcisme • psychopathie • machiavellisme Depressie bij de wortel aangepakt Kinderen die niet praten
Wij en onze huisdieren
De psychologie van een bijzondere band
PSYCHE & BREIN 1504
Transgender-kinderen HET MYSTERIE VAN
MIGRAINE
Wat rest er van de ziel? INTERVIEW DICK SWAAB
ZO ONTSTAAN EETLUST EN VERZADIGING
xx •kinderbrein Het xx • Antidepressiva voor kids? • Beter omgaan met dementie • Eet bewust en val af • Train je empathie
Zo ontstaan eetlust en verzadiging • Dick Swaab • Het mysterie van migraine • Transgerder-kinderen • De ziel anno nu
Dossier zelfcontrole • Wat als? • De echte oorzaak van autisme • Neurogenese • Posttraumatische stress
AUTISME: DE ECHTE OORZAAK Bang voor het geluk
Hoe ga je om met psychose? Interview: Steven Pinker
De toekomst van ons brein
PSYCHE & BREIN 1501
Neuroloog Oliver Sacks de autobiografie
NIEUW LICHT OP CVS Brein onder stroom
• depressie • pijn • beroerte
Als parkinson erfelijk is Geld maakt wél gelukkig
Nieuwe research toont aan hoe je de valkuilen mijdt en toch afvalt
STOP MET JE DIEET! PSYCHE & BREIN 1505
Nr. 02 01 • 2016 2013
&
Nr. 06 01 • 2015 2013
Benut uw dromen
Feit en fabel
LICHAAMSTAAL
&
&
De psychologie van de wilskracht
PSYCHE & BREIN 1406
PSYCHE & BREIN 1503
Reddingsboei voor verslaafden
COMPUTERS LEZEN ONZE GEDACHTEN
Stop met je dieet • Nieuw licht op CVS • Neuroloog Oliver Sacks • Geld maakt wel gelukkig • Brein onder stroom
PSYCHE & BREIN 1502
Zelfcontrole
DE PSYCHOLOGIE VAN HET
SUCCES
Nr. 05 01 • 2015 2013
Angsten • Depressies Autisme • Parkinson
+ Per ongeluk een genie + Innoveren doe je nooit alleen
&
Muziek als medicijn
Creatief denken in 5 stappen
Wij en onze huisdieren • Verrassende inzichten in de persoonlijkheid • Bang voor fout voedsel • Depressie bij de wortel aangepakt
Muziek als therapie • De hersenwetenschap van de toekomst • Blijf burn-out de baas • Voeding voor het geheugen
Relatie-trend: polyamorie
De waarheid over neurochirurgie
Als twee breinen met elkaar praten
Nr. 03 01 • 2015 2013
Nr. 02 01 • 2015 2013
MEER INZICHT IN BURN-OUT Neurowetenschap in de beklaagdenbank
Testosteron Macho-hormoon maakt ons eerlijker
MIGRAINE IS EEN HERSENSTOORNIS De ongeschreven regels van de taal
&
&
Voedsel voor het geheugen
Zoekgeraakte gevoelens
De toekomst van ons brein • Lichaamstaal • Omgaan met psychose • Jeugd achter het scherm • Perfecte foto's
Goede gewoonten
Dossier taal • Migraine is geen ziekte • Meester over je gedachten • Sociale therapie voor depressie • Is er een epidemie van geestesziekten?
Psychiater Jim van Os: “Stoornissen overlappen elkaar”
Brein en internet • Zoekgeraakte gevoelens • Als lust een last wordt • Dossier creativiteit • Testosteron is niet zo macho
Goede en slechte gewoonten • Hechting in relaties • Onderhandelen over uw salaris • Depressief door uw afweer • Het belang van vaders
DE CRUCIALE ROL VAN VADERS VOOR HUN DOCHTERS
INTERNET VERANDERT HET BREIN
Nr. 01 • 2015 2013
&
Onderhandel over uw salaris
Nieuwe therapie voor depressie
TRAIN JE EMPATHIE AFVALLEN DOOR BEWUST TE ETEN DEMENTIE BETER OMGAAN MET ALZHEIMER
33 PAG. NIEUW ONDERZOEK
HET KINDERBREIN
Een samenspel van hormonen
• BETER LEREN DANKZIJ FANTASIE • ANTIDEPRESSIVA VOOR KIDS? • ZO WERKEN KINDEREN WÉL SAMEN
PSYCHE & BREIN 1601
PSYCHE & BREIN 1602
PSYCHE & BREIN 1603
HOE BESTELLEN?
Surf naar www.scienceshop.be en plaats uw bestelling online Nadat wij uw betaling ontvangen hebben, krijgt u uw bestelling binnen 3 weken thuisgestuurd.
Radicalisering
A
ls iemand me vijftien jaar geleden had gezegd dat terroristen binnen afzienbare tijd zouden toeslaan in België, dan had ik ongelovig gereageerd. Intussen lijkt zelfs 9/11 alweer lang geleden. Na de aanslagen in Parijs in november hebben zwaarbewapende soldaten postgevat in de publieke ruimte in de Belgische hoofdstad, woonplaats van meerdere aanvallers. Op 22 maart kuieren de terroristen kalm langs de patrouilles. Vervolgens laten ze hun bagage vol explosieven ontploffen in de luchthaven en de metro. Tientallen mensen worden gedood, honderden raken gewond. We zijn zwaar aangeslagen. Toch wisten we dat het niet kon uitblijven. Na onder meer Madrid, Londen en Parijs is de vraag niet of het zou gebeuren, maar wanneer. We voelen ons niet op ons gemak wanneer Syriëstrijder Hicham Chaib ons vervolgens in een IS-filmpje in het Nederlands toespreekt en op het einde in koelen bloede een gevangene executeert met twee schoten in de rug. Jonge mensen die radicaliseren riskeren de dood en wenden zich af van hun familie en vrienden en een relatief comfortabel leven. Ze belichamen een onrustwekkende trend van individuen die zich tegen de samenleving keren en medemensen doden in hun thuisland of elders. Wat bezielt hen toch? Een van de verklaringen is dat ze zijn bezweken voor een aanlokkelijke ideologie die de stichting van een islamitische staat vooropstelt over de grenzen van natiestaten heen. Anderen zeggen dat geradicaliseerde moslims boos zijn over hun leefomstandigheden, discriminatie, armoede en werkloosheid of dat het gaat om een reactie op een onrechtvaardige politiek. In dat geval zou terrorisme een vorm van protest zijn. Dergelijke verklaringen voeren de boventoon, maar ze zijn niet gestoeld op bewijzen, aldus Kamaldeep Bhui, professor culturele psychiatrie en epidemiologie aan de Queen Mary University of London. Hij heeft in samenwerking met het Ministerie voor Volksgezondheid proberen te achterhalen waarom mensen het risico lopen op radicalisering. Volgens hem bestaat er een correlatie tussen extremistische sympathieën en jong zijn, een voltijdse opleiding volgen, een relatief sociaal isolement en neigen tot depressieve symptomen. Deze conclusies zijn in tegenspraak met verscheidene opvattingen over wat radicale opvattingen aanwakkert, inclusief religieuze orthodoxie. Het martelaarschap van de zelfmoordterroristen is een mythe. Dat zegt Adam Lankford, hoogleraar strafrecht en onderzoeker van de University of Alabama. In de nasleep van 9/11 waren meerdere Amerikaanse terreurexperts ervan overtuigd dat zelfmoordterroristen ‘normaal’ waren. Ze zijn niet normaal, aldus Lankford, ze zijn suïcidaal. Ze jagen zichzelf de dood in om te ontkomen aan crises of ondraaglijke pijn. Zolang we dat niet inzien, zijn pogingen om de aanvallen te stoppen gedoemd om te falen, meent hij. Waarom zijn zoveel wetenschappers tot de verkeerde conclusies gekomen? Een van de voornaamste redenen is dat ze geloven wat de terroristen, hun familie en vrienden en hun ronselaars vertellen, zeker als hun verhalen consistent zijn. Dat geldt in het bijzonder voor fundamentalistische moslims. Zelfmoord wordt veroordeeld in de islam en leidt tot een eeuwigheid in de hel. Martelaren daarentegen kunnen naar de hemel gaan. Goddank is lang niet iedere jonge moslim kandidaat-terrorist. Uit een recente bevraging van 3.500 jongeren in de Arabische wereld is gebleken dat de overgrote meerderheid terreurgroep Islamitische Staat verwerpt en ervan overtuigd is dat haar doel om een kalifaat te stichten, een mislukking zal worden. Meer over het thema radicalisering, terreur en wat we daaraan kunnen doen leest u in ons dossier 'Terreur' op pag. 78- 95. Leen Lampo, Hoofdredacteur leen.lampo@cascade.be
3
IN DIT NUMMER
78
Door Leen Lampo
EXTREMISME
'Psychologie kan het immuunsysteem beïnvloeden', meent wetenschapster en wetenschapsjournaliste Jo Marchant.
78 EEN VOEDINGSBODEM
27 COLUMN ZELFSPOT
Door Steven Reichler en Alexander Haslam
Door Vittorio Busato
Het is de vraag hoe het falsificatieprincipe van Karl Popper zich verhoudt tot de menselijke natuur.
84
28 OP ZOEK NAAR HET BESTE VOEDSEL VOOR ONS BREIN
RADICALISERING
36
58
DARMEN EN BREIN
DOSSIER: TERREUR
22 INTERVIEW JO MARCHANT
Door Bret Stetka
De nutrionele psychiatrie focust zich op voedingsstoffen die goed zijn voor onze mentale gezondheid en ons cognitieve vermogen.
VRIENDSCHAP BIJ MENS EN DIER
VOOR HET EXTREMISME
Wat drijft gewone mensen in de armen van het radicalisme? De psychologie van de groepsdynamiek kan dit fenomeen voor een groot deel verklaren. Terrorisme herschikt immers de dynamiek tussen verschillende groepen.
84 UIT DE GREEP
VAN DE RADICALISERING
Door Dounia Bouzar
Hoe kan het zo ver komen dat jon-
geren hun realiteitszin verliezen, alles achterlaten, naar het Midden-Oosten trekken en hun leven veil hebben voor het extremisme van IS? En vooral: hoe winnen we hen terug?
90 OMGAAN MET
DE TERREURDREIGING
Door Kevin Dutton en Dominic Abrams
De sociale psychologie heeft verhelderende inzichten uit meerdere onderzoeken te bieden als het om de terreurdreiging gaat. Daar kunnen niet alleen beleidsmakers, maar ook wijzelf iets van leren.
36 DE DARM-HERSENAS Door Peter Andrey Smith
In onze darmen bevinden zich miljarden micro-organismen. Ze vormen een complex ecosysteem dat invloed heeft op o.a. de ontwikkeling van het brein.
28
HET ULTIEME BREIN-DIEET
stevige kritiek, maar het nut ervan is wetenschappelijk bewezen.
100 HOE DE MODERNE
72 INTERVIEW
Door Christof Koch
42 VERRADERLIJKE
Door Vittorio Busato
Door Rüderich Holzbach
'Alle mensen slapen, ook de slapelozen', aldus de bekende Nederlandse 'slaapprofessor'.
Onze noties van hersenen en geest zijn getekend door de eeuwen. Een briljant boek zet deze evolutie in perspectief.
HULPMIDDELEN
Veel mensen met slaapproblemen zoeken hun heil in pillen. Die hebben vaak ernstige bijwerkingen die niet als dusdaning worden herkend, omdat ze lijken op symptomen van dementie.
22
16
42
DUBIEUZE SLAAPPILLEN
GEEST EN GEZONDHEID
DOSSIER: VROUWELIJKE LUST 6 INTERVIEW
KIRSTEN VON SYDOW
Door Anna von Hopffgarten
'Wanneer partners ellkaar helemaal niet meer willen aanraken, is dat een groter probleem dan geen seks hebben', zegt sexuologe en therapeute Kirsten von Sydow. 4
14 HET VROUWELIJKE ORGASME
Door Janosch Deeg
Wat er bij zo'n hoogtepunt gebeurt, hebben wetenschappers beschreven in een viertrapsmodel. Ze komen ook steeds meer te weten over welke processen zich voltrekken in het brein van de vrouw tijdens een orgasme.
16 HET
ONBEREIKBARE HOOGTEPUNT
48 DE VINGERAFDRUK VAN HET BREIN
Door Christian Wolf
Werken de hersenen bij iedereen ongeveer hetzelfde? Absoluut niet, zeggen wetenschappers van Yale. Zij hebben aangetoond dat elk brein uniek is.
EUS VAN SOMEREN
96 BOEKEN Door L. Lampo, I. Taucher en M. Sinjan
GEEST TOT STAND KWAM
106 COLUMN UIT Z'N VERBAND Door Quinten van Geest
Laat je niet verleiden om causale uitspraken te doen die niet waar zijn.
66
HERSENTRAINING HEEFT WÉL NUT
54 AAN DE SCHANDPAAL Door Diana Kwon
Iemand publiekelijk hekelen doet veelal meer kwaad dan goed. Toch kan het ook een positief effect hebben.
58 WITH A LITTLE HELP
Door Kayt Sukel
FROM OUR FRIENDS
Meer dan een op de vier vrouwen heeft soms moeite om tot een orgasme te komen. Wetenschappers onderzoeken hoe hersenprocessen ervoor zorgen dat de seksuele opwinding tot een climax leidt.
Door Lydia Denworth
Over de soorten heen lijkt vriendschap bij te dragen tot het voortplantingssucces, een lang leven en minder stress. Het is dus een 'evolutionair voordeel'.
66 HERSENTRAINING: MEER DAN EEN HYPE
Door Dan Hurley
De sector van de hersenspelletjes krijgt 5
VROUWELIJKE LUST
SEKSUOLOGE KIRSTEN VON SYDOW
‘JE HOEFT NIET ALTIJD ZIN TE HEBBEN’ Het is een uitgekauwd cliché: mannen willen altijd seks, maar vrouwen hebben dan zogenaamd hoofdpijn. Daar klopt helemaal niets van, zegt de Duitse seksuologe en psychotherapeute Kirsten von Sydow. In dit interview vertelt zij over onrealistische verwachtingen, huilende baby’s en gefakete orgasmes. Door Anna von Hopffgarten
6
7
SEKSUOLOGE KIRSTEN VON SYDOW
VROUWELIJKE LUST
BIO Kirsten von Sydow is psychotherapeut en hoogleraar klinische psychologie aan de Psychologische Hogeschool van Berlijn. In haar wetenschappelijk onderzoek houdt ze zich bezig met onderwerpen als relaties, hechting en systemische therapie. In haar praktijk in Hamburg geeft ze integratieve therapie, zowel individueel als voor paren. Daarbij kijkt ze niet alleen naar de interactie tussen de partners en de relaties van het paar met derden, maar besteedt ook aandacht aan de persoonlijkheid en de levensloop van de cliënten. Zij heeft zich gespecialiseerd in op de dieptepsychologie gebaseerde psychotherapie en systemische therapie.
Professor von Sydow, uit een onderzoek door evolutiepsychologen is naar voren gekomen dat naarmate een relatie langer duurt, het libido bij vrouwen sterker afneemt dan bij mannen. Hoe komt dat volgens u? Bij dat onderzoek, een eenmalige steekproef, zijn alleen studenten ondervraagd. Voor die leeftijdsgroep klopt het misschien. Maar eigenlijk doet het probleem zich bij beide seksen voor. Het belang van deze studie is veeleer dat we nu weten dat dat ook bij vrouwen het geval kan zijn. Tot voor kort praatte men vooral over mannen.
Waarom neemt de lust na verloop van tijd af? Bij lust in de zin van seksueel verlangen en opwinding speelt het aspect dat de partner aanvankelijk nieuw en dus spannend is een grote rol. Dat verklaart waarom in prille relaties het libido het grootst is. Naarmate we aan een partner gewend raken en zijn/haar reacties steeds voorspelbaarder worden, ervaren we hem/haar steeds minder als opwindend in erotische zin. Daar staat tegenover dat het gevoel van verbondenheid sterker wordt naarmate de relatie langer bestaat. Dat kan tot innerlijke conflicten leiden.
… die je dan kunt oplossen door een slippertje te maken? Dat moet iedereen natuurlijk voor zichzelf uitmaken. Maar ik denk dat we allemaal met dat conflict te maken krijgen en er op de een of andere manier mee moeten leren leven. Daarvoor bestaat geen ideale oplossing. Seks met derden kan heel opwindend zijn, maar ook destructief voor de relatie.
Dat neemt niet weg dat vreemdgaan een veel voorkomend verschijnsel is. Welke motieven zitten erachter? Er kunnen allerlei redenen voor zijn. Soms duidt het op een relatiecrisis, waarbij de partners van elkaar vervreemd zijn 8
geraakt, maar vreemdgaan komt ook voor in situaties waar de relatie eigenlijk heel goed is. In zo’n geval voelen mensen bijvoorbeeld de behoefte hun gevoel van eigenwaarde te versterken of hun erotische verlangens op een avontuurlijke manier uit te leven.
Gaan vrouwen minder vaak vreemd dan mannen? Vroeger was dat inderdaad het geval – althans, in enquêtes gaven mannen het vaker toe. Tegenwoordig doen vrouwen tot vijftig jaar in de westerse wereld op dit punt niet veel meer onder voor de mannen. In de leeftijdsgroep boven de vijftig jaar gaan mannen nog steeds wat vaker vreemd. Daarbij moeten we ook bedenken dat er een enorm commercieel aanbod van prostitutie bestaat dat zich vrijwel uitsluitend op mannelijke klanten richt.
dat niet alle mensen voortdurend geïnteresseerd zijn in seks. Hoe belangrijk seksuele begeerte voor een vrouw is, hangt van diverse factoren af. Biologisch gezien zitten we zo in elkaar dat we in principe altijd zin kunnen hebben. Maar het erotische vuur laait alleen op onder bepaalde omstandigheden, want het is heel gevoelig voor storende invloeden.
Welke factoren zijn bevorderlijk voor de opwinding? De leeftijd speelt een belangrijke rol, evenals de hormoonhuishouding en natuurlijk de levensomstandigheden waarin iemand op een bepaald moment verkeert. Vrouwen die net een baby ter wereld hebben gebracht, bijvoorbeeld, ervaren meestal totaal geen seksuele verlangens, of slechts heel weinig. En dat geldt ook voor veel vrouwen die ziek zijn, voor een zieke partner moeten zor-
‘Een vrouw van zeventig die net opnieuw verliefd is geworden, heeft meestal een groot libido’ Welke factoren hebben – naast de duur van de relatie – nog meer invloed op het libido van de vrouw? Voordat ik daarop inga, wil ik graag eerst een misvatting uit de wereld helpen: het idee dat elke vrouw – en elke man – altijd maar zin moet hebben. Daar gaat het helemaal niet om. Seksueel verlangen is een vermogen dat we allemaal bij de geboorte hebben meegekregen. In hoeverre je er in de praktijk iets mee doet, kan van persoon tot persoon verschillen. In het algemeen kunnen we stellen dat seks niet voor iedereen een even hoge prioriteit heeft. Volgens de overlevering heeft Edgar Wallace gezegd: ‘Een intellectueel is iemand die iets heeft ontdekt dat interessanter is dan seks.’ Dat is natuurlijk een beetje gechargeerd, maar een feit is
gen of veel stress ervaren op hun werk. Anderzijds is het bevorderlijk voor de lust wanneer de partners samen een avontuur beleven of ongewone activiteiten ondernemen.
Dus ’s avonds samen op de bank voor de tv zitten is slecht voor het liefdesleven? Zulke voorspelbare rituelen zorgen voor een gevoel van geborgenheid en kunnen de onderlinge band versterken. Maar bijzonder opwindend zijn ze niet.
Hebben jongere vrouwen gemiddeld een groter libido dan oudere? Voor heel jonge vrouwen geldt dat niet per se. Het verlangen naar erotiek is over het algemeen het sterkst bij vrouwen tussen de twintig en de veertig
jaar. Daarna wordt het geleidelijk minder, maar ook op gevorderde leeftijd is het meestal nog niet verdwenen. Ook de duur van de relatie speelt een belangrijke rol. Een vrouw van zeventig die net opnieuw verliefd is geworden, heeft meestal een groot libido.
Lijdt het libido van de vrouw sterker onder de stress en hectiek van het dagelijks leven dan dat van de man? Ik denk dat dat inderdaad zo is. Vrouwen hebben meer dan mannen de neiging zich voor van alles en nog wat verantwoordelijk te voelen – voor het huishouden, de kinderen, enzovoort. Als bijvoorbeeld de baby begint te huilen, is het vaker de vrouw die meteen opspringt om te kijken wat er aan de hand is. Uit onderzoek blijkt dat stellen sowieso minder frequent seks hebben wanneer er kinderen in huis zijn. Veel vrouwen zeggen ook dat ze bijvoorbeeld meer zin hebben tijdens de vakantie. Mannen gebruiken seks soms als een middel om stress te verminderen. Dat komt bij vrouwen niet veel voor.
Wat adviseert u een vrouw die geen zin meer heeft in seks? Om te beginnen is het natuurlijk van belang vast te stellen of zij of haar partner dat überhaupt als een probleem ervaart. Als dat het geval is, kan ze zich bijvoorbeeld afvragen: had ik vroeger eigenlijk wel zin? En zo ja – wanneer was de laatste keer, en wat is er sindsdien veranderd? Zo kan ze erachter komen of het probleem misschien verband houdt met de leefsituatie. Als de conclusie luidt dat de behoefte aan erotiek is afgenomen na de geboorte van de kinderen, kan het paar proberen vaker een babysitter in te huren, vaker samen uit te gaan of af en toe getweeën een kort reisje te maken. Ik zou een vrouw in zo’n geval wel aanraden eerst wat tijd voor zichzelf te nemen en tot rust te komen, zodat ze weer lekker in haar vel zit. Jezelf goed voelen is vaak een voorwaarde om je aan je partner te kunnen overgeven. 9
SEKSUOLOGE KIRSTEN VON SYDOW
VROUWELIJKE LUST
En als de leefomstandigheden niet de boosdoener zijn? Dikwijls schuilt het probleem in onopgeloste conflicten met de partner, bijvoorbeeld over de verdeling van de huishoudelijke taken of over geld. En natuurlijk kan een vrouw ook emotio-
teken van tanende liefde? Het hangt ervan af wat je met liefde bedoelt. Liefde in de zin van intense verliefdheid gaat vaak gepaard met sterke seksuele verlangens, en die verliefdheid vlakt meestal af naarmate een relatie langer bestaat. Ze kan overigens
‘Wanneer partners elkaar helemaal niet meer willen aanraken, is dat een groter probleem dan wanneer ze geen seks hebben’ neel gekwetst zijn, bijvoorbeeld wanneer haar partner vreemdgaat. Dan moet het paar die problemen aanpakken. En soms blijkt ook dat de vrouw altijd al niet zoveel zin in seks had, maar dat nu duidelijker laat blijken doordat ze inmiddels meer zelfvertrouwen heeft gekregen.
Welke consequenties heeft het voor de relatie wanneer het seksuele verlangen afneemt? Als dat voor beide partners geldt, is er geen probleem – zolang ze zich tenminste niet door de media laten aanpraten dat er een probleem is. Sommige paren zijn ook heel gelukkig met weinig seks, of helemaal zonder. Dat zien we vooral bij oudere mensen, maar af en toe komt het ook bij jongere stellen voor. Er bestaat nog altijd het hardnekkige fabeltje dat langdurige seksuele onthouding ongezond zou zijn, vooral voor mannen. Gezien het feit dat monniken gemiddeld behoorlijk oud worden, kan dat niet waar zijn. Veel belangrijker voor de gezondheid is een emotionele band, en voor de meeste mensen hoort daar ook intimiteit bij. Wanneer de partners elkaar helemaal niet meer willen aanraken, is dat volgens mij eerder een probleem dan wanneer ze geen seks hebben.
Dus als de begeerte minder wordt, is dat niet noodzakelijkerwijs een 10
van tijd tot tijd weer opflakkeren, bijvoorbeeld wanneer een van de partners enige tijd op reis gaat of wanneer de relatie bedreigd lijkt te worden, maar over het geheel genomen neemt die vorm van liefde geleidelijk af. Liefde in de zin van een gevoel van hechte verbondenheid kan een leven lang blijven bestaan. Dat manifesteert zich in het feit dat je je in gezelschap van je partner geborgen voelt en hem of haar mist wanneer hij/ zij niet aanwezig is. Die vorm van liefde gaat meestal gepaard met lichamelijke intimiteit, maar is niet noodzakelijkerwijs afhankelijk van seksuele activiteit in engere zin.
U zegt dat de seksuele begeerte weer kan toenemen wanneer een van beide partners op reis gaat. Zou u vrouwen die last hebben van een gebrek aan libido aanraden een beetje afstand te nemen? Inderdaad is het voor een gezonde seksuele relatie niet alleen heel belangrijk dat je in staat bent duidelijk te maken wat je wil, maar ook dat je kunt aangeven waar je grenzen liggen en wat en wanneer je niet wil. Vooral vrouwen hebben daar vaak moeite mee. Juist wanneer voor hun partner seks erg belangrijk is, voelen ze zich soms permanent onder druk staan. Een vrouw kan haar grenzen het best bewaken wan-
neer ze de mogelijkheid heeft om zich fysiek terug te trekken, bijvoorbeeld in een aparte woning of een eigen kamer waar ze ook kan blijven slapen wanneer ze daar zin in heeft. Soms woont een vrouw in een kast van een huis, maar heeft ze toch nergens een plekje waar ze zich kan terugtrekken. Bij experimenten met resusapen is gebleken dat de wijfjes in een ruim verblijf wel seksuele initiatieven ontplooiden, maar in een krappe kooi niet. Op het gedrag van de mannetjes had de oppervlakte van de leefruimte geen enkele invloed. Misschien werkt het bij de mens wel net zo.
secundaire libidostoornis, waarbij de lustgevoelens op een gegeven moment zijn verminderd of verdwenen? In het eerste geval zou ik geneigd zijn aandacht te besteden aan de vroege jeugd en te kijken wat daar is voorgevallen.
Wanneer geldt een gebrek aan seksuele verlangens als een psychische stoornis?
En in het geval van een secundaire libidostoornis?
De officiële diagnostische criteria waaraan voldaan moet zijn om van een zogeheten sexual arousal disorder te kunnen spreken, zijn in de tiende editie van de ‘International Statistical Classification of Diseases’ (ICD-10) nogal vaag geformuleerd. Een verminderde of geheel ontbrekende seksuele begeerte geldt alleen dan als een stoornis, wanneer deze toestand gepaard gaat met ernstig lijden, hetzij van de persoon in kwestie zelf, hetzij van de partner. Of daarvan sprake is, valt alleen te achterhalen door middel van gesprekken. Helaas gaan veel vrouwen, mede door toedoen van de media, gebukt onder een enorme prestatiedruk. Ik heb wel cliëntes gehad die dachten dat hun libido te klein was omdat ze in de krant hadden gelezen dat vrouwen altijd zin in seks moeten hebben. Dat is een onrealistisch beeld.
Hoe behandelt u vrouwen bij wie u de diagnose ‘sexual arousal disorder’ hebt gesteld? Ik probeer eerst samen met de cliënte te achterhalen wanneer en in welke context het probleem is ontstaan. Hebben we te maken met een primaire libidostoornis – dat wil zeggen dat de vrouw in kwestie nog nooit seksuele verlangens heeft ervaren – of met een
Wat zou dat zoal kunnen zijn? Het is vooral belangrijk te achterhalen hoe de hechtingsprocessen op jonge leeftijd zijn verlopen. Primaire seksuele stoornissen doen zich vaker voor na traumatische ervaringen met de ouders, zoals seksueel of emotioneel misbruik, fysieke mishandeling of ernstige verwaarlozing.
Dan zou ik vragen wat er de laatste tijd in de relatie is gebeurd en welke acute stressfactoren er spelen. In bepaalde gevallen kan het ook raadzaam zijn de vrouw medisch te laten onderzoeken, bijvoorbeeld als ze een zware bevalling achter de rug heeft. Vervolgens bekijk ik in hoeverre de partner bij de therapie moet worden betrokken. Het hangt van de situatie af of het zinvoller is met het paar te werken of alleen met de vrouw in kwestie, en soms is het beter gezamenlijke en individuele therapie te combineren. Tijdens de sessies kan ik het probleem bijvoorbeeld aanpakken door gesprekken of gerichte oefeningen.
Welke onderwerpen komen er tijdens zo’n gesprek aan de orde? Veel vrouwen hebben er baat bij als we praten over remmingen die zich in de relatie voordoen, bijvoorbeeld wat iemand ervan weerhoudt voor zichzelf toe te geven dat ze bepaalde seksuele verlangens koestert of dat aan de partner duidelijk te maken. Een ander belangrijk gespreksonderwerp zijn emotionele beschadigingen die de cliënte in het verleden heeft opgelopen en die er wellicht toe geleid hebben dat ze in haar schulp is gekropen en als het ware psychisch en seksueel ‘op slot’ zit. Soms is het ook een kwestie van hoe de vrouw of haar partner omgaat met belastende factoren, zoals ziekte.
Hoe moet ik me de oefeningen voorstellen? Er zijn bijvoorbeeld de zogeheten sensate-focus-oefeningen, die vaak worden toegepast in het kader van een integratieve gedragstherapie. Ze zijn gebaseerd op het werk van de seksuologen William Masters en Virginia Johnson en beginnen er meestal mee dat de partners elkaar aanraken en zich daarbij concentreren op hun zintuiglijke gewaarwordingen. Daarbij laten ze de genitaliën aanvankelijk buiten spel. In een later stadium worden die ook oppervlakkig bij de oefening betrokken. Bij een volgende sessie moeten de partners dan met de seksuele opwinding spelen, d.w.z. de geslachtsdelen telkens kort stimuleren. Na verloop van tijd moet de man de penis inbrengen, maar verder niet bewegen. Daarna volgen er voorzichtige bewegingen en ten slotte een volwaardige copulatie zonder beperkingen. Het doel van deze concentratie-oe-
feningen is te leren het eigen lichaam en dat van de partner beter waar te nemen en faalangst te overwinnen.
Uit onderzoek komt naar voren dat ruim een kwart van alle vrouwen moeite heeft om een hoogtepunt te bereiken. Hoe komt dat? Ook hier moeten we eerst de vraag stellen of die vrouwen nog nooit een orgasme hebben gehad of dat ze alleen in hun huidige relatie niet klaarkomen. In het eerste geval is de oorzaak van het probleem vaak dat ze onvoldoende vertrouwd zijn met hun eigen lichaam.
Wat raadt u die vrouwen aan? Ze moeten hun lichaam beter leren kennen. Er bestaan speciale oefeningen om het lichaam te verkennen, die ze in het kader van een sekstherapie op gestructureerde wijze kunnen aanleren. Als een vrouw erg geremd is, is het soms zinvol dat ze probeert zichzelf te
VERKEN UZELF: OEFENINGEN VOOR VROUWEN DIE HUN LICHAAM BETER WILLEN LEREN KENNEN Wetenschappers van het Academisch Ziekenhuis Hamburg-Eppendorf hebben onderstaande oefeningen ontwikkeld voor vrouwen die lijden aan een orgasmestoornis of faalangst. Deze oefeningen worden vaak toegepast in het kader van integratieve gedragstherapieën voor problemen op seksueel vlak. Na elke stap bespreekt de cliënte haar ervaringen met de therapeut.
1. Ga naakt voor een grote spiegel staan en bekijk uzelf minstens een half uur lang uitgebreid van alle kanten – ook van achteren (zo nodig met behulp van een handspiegel). 2. Strijk gedurende elke sessie tweemaal met uw handen over uw hele lichaam. De eerste keer moet u zich in gedachten verplaatsen in het perspectief van de hand en u concentreren op wat de hand voelt, de tweede keer concentreert u zich op wat de aangeraakte lichaamsdelen voelen. 3. Probeer u te ontspannen en streel gedurende dertig minuten uw hele lichaam. Bekijk met behulp van een handspiegel uw geslachtsdelen terwijl u ze aanraakt. Als u zich daarbij onprettig voelt, moet u proberen dat gevoel van onbehagen te accepteren. (Bron: Paartherapie bei sexuellen Störungen. Das Hamburger Modell. Konzept und Technik. M. Hauch. Uitgeverij Thieme. Stuttgart, 2006.)
11
SEKSUOLOGE KIRSTEN VON SYDOW
VROUWELIJKE LUST
mund Freud aan het begin van de twintigste eeuw in de wereld heeft gebracht. Hij noemde het clitorale orgasme ‘onvolwassen’. Dat is natuurlijk onzin. Het gevolg is wel dat sommige vrouwen denken dat ze alleen door de coïtus een orgasme kunnen krijgen. Bij sommigen lukt dat ook, en het resultaat is ook een beetje afhankelijk van het standje dat men toepast. Maar als het niet lukt, is het belangrijk de clitoris direct te stimuleren, hetzij tijdens het vrijen, hetzij voor of na ‘de daad’.
Is de veronachtzaming van de clitoris de hoofdoorzaak van het uitblijven van een orgasme? Een oorzaak die evenveel voorkomt is dat vrouwen – en in uitzonderlijke gevallen ook mannen – moeite hebben om zich op het moment suprême te ontspannen. Dat kan verband houden met acute stress, met faalangst of met het feit dat vrouwen het in het algemeen moeilijk vinden zich te laten gaan. Bovendien maken ze zich vaak zorgen over hoe ze eruitzien tijdens het vrijen. Dat is natuurlijk niet bevorderlijk voor ontspannen genieten!
Wat adviseert u vrouwen die zulke storende gedachten niet kunnen uitschakelen?
bevredigen. Zo kan ze ontdekken welk erotisch materiaal – boeken, films of foto’s – ze opwindend vindt.
En als klaarkomen alleen in de huidige relatie niet lukt? Een van de problemen is dat er ook heden ten dage nog veel mannen zijn 12
die het belang van de clitoris voor de opwinding en het orgasme van de vrouw onderschatten. Ook durven veel vrouwen hun partner niet goed duidelijk te maken waar ze behoefte aan hebben. En daar komt nog bij dat veel mensen nog altijd geloven in het fabeltje van het ‘volwassen’ vaginale orgasme dat Sig-
Om te beginnen moeten ze eens bij zichzelf nagaan of ze in het verleden wel konden klaarkomen – en zo ja, proberen de omstandigheden van destijds in het heden opnieuw te realiseren. Als er echter sprake is van een chronisch probleem – als een vrouw bijvoorbeeld over het algemeen zorgelijke gedachten niet kan uitschakelen – zou ik psychotherapie aanraden, eventueel in combinatie met ontspanningsoefeningen, meditatie, yoga of sport.
hun partner van hen verwacht. Daarom zijn veel vormen van sekstherapie erop gericht die druk weg te nemen door de echte copulatie te ‘verbieden’. Een belangrijk ingrediënt van goede seks is gezond egoïsme: elk van beide partners is verantwoordelijk voor zichzelf.
de partner, maar ik denk dat de meeste vrouwen zichzelf te veel onder druk zetten. Dikwijls vinden ze het moeilijk om te zeggen dat ze op een bepaald moment helemaal niet zoveel zin hebben om klaar te komen. Of welke vorm van stimulatie ze het prettigst vinden.
‘Ook vandaag onderschatten nog veel mannen het belang van de clitoris voor de opwinding en het orgasme van de vrouw’ U zegt enerzijds dat de partners moeten praten over wat ze prettig vinden, maar anderzijds dat ze niet te zeer op elkaar moeten letten. Het lijkt me moeilijk om het juiste evenwicht te vinden. Veel belangrijker dan praten is nonverbale signalen uitzenden, bijvoorbeeld door de hand van de partner op de gewenste plek te leggen of juist weg te duwen. Dat werkt vaak beter dan een uitvoerig gesprek. Als er een ernstig probleem is, is het natuurlijk zinvol om daar eens over te praten. Daarbij moet je de nadruk leggen op wat wel goed ging en wanneer het liefdesspel voor het laatst prettig verliep. Dingen die niet zo goed gingen, kun je beter terloops aanstippen. Want juist op dat punt zijn wij allemaal heel kwetsbaar.
Hoe vaak ‘faken’ vrouwen een orgasme? Dat komt heel veel voor. Volgens schattingen heeft een à twee op de drie vrouwen met een actief seksleven wel eens een orgasme geveinsd. Helaas zijn er geen betrouwbare onderzoeksdata.
En hoe kan de partner zijn vrouw of vriendin helpen?
Welke motieven zitten erachter?
Van cruciaal belang is dat hij haar niet constant observeert! Een groot probleem bij het vrijen is dat vrouwen zich bekeken voelen en proberen te raden wat
Wat vaak een rol speelt is dat in de media het idee wordt gevoed dat vrouwen altijd een orgasme moeten hebben. Soms komt de druk ook van de kant van
De gemakkelijkste optie is dan een orgasme te faken.
Is dat verkeerd? Dat moet iedere vrouw voor zichzelf uitmaken. Ik vind het alleen problematisch wanneer een vrouw het voortdurend doet, want op die manier ontneemt ze de man natuurlijk de mogelijkheid om haar beter te leren kennen. Aan de andere kant geeft het haar ook een zekere macht, doordat de vrouw dan een geheim voor de man heeft.
Weten vrouwen beter dan mannen hoe ze hun partner moeten stimuleren? Dat heb ik inderdaad in een onderzoek kunnen aantonen. Enerzijds duidt dat erop dat vrouwen tekortschieten op het punt van de communicatie wanneer ze niet duidelijk kunnen of willen maken wat hun wensen en behoeftes zijn. Aan de andere kant is de opwinding bij mannen veel duidelijker zichtbaar, door de erectie van de penis en de ejaculatie.
Speelt ook levenservaring een rol bij het vrouwelijk orgasme? De meeste mensen leren door middel van zelfbevrediging hoe ze een orgasme kunnen bereiken. Dat doen vrijwel alle mannen al op jonge leeftijd. Veel vrouwen ook, maar niet allemaal.
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen gemakkelijker een orgasme krijgen naarmate een relatie langer bestaat, doordat de partners elkaar in de loop van de tijd steeds beter leren kennen. Maar op hogere leeftijd kan het ook weer moeilijker worden. Tijdens de overgang treden er in het lichaam van de vrouw hormonale veranderingen op, waardoor bijvoorbeeld de vagina droger wordt, en dat kan het geslachtsverkeer bemoeilijken.
Moeten oudere vrouwen daar maar in berusten? Nee. Je kunt er gemakkelijk iets aan doen met een glijmiddel! Maar oudere vrouwen moeten pas overgaan tot geslachtsverkeer wanneer ze echt opgewonden zijn. Jonge vrouwen kunnen nog te werk gaan onder het motto ‘Als je begint te eten, komt de eetlust vanzelf’, want bij hen is de vagina meestal relatief vochtig, maar bij vrouwen in de menopauze kan dat zonder glijmiddel pijn doen.
DE AUTEUR Dit interview werd afgenomen door ANNA VON HOPFFGARTEN, doctor in de biologie en redacteur van het Duitse psychologietijdschrift Gehirn & Geist.
LEESTIP Sexualität in Paarbeziehungen. K. von Sydow en A. Seifert. Uitgeverij Hogrefe. Göttingen, 2015. Verhelderend inkijkje in het brede spectrum van seksuele relatieproblemen.
MEER OVER DIT ONDERWERP Flibanserin fällt bei FDA durch. D. Biermann in Pharmazeutische Zeitung 26, 2010. Paartherapie bei sexuellen Störungen. Das Hamburger Modell. Konzept und Technik. M. Hauch. Uitgeverij Thieme. Stuttgart, 2006. Sexual Motivation and the Duration of Partnership. D. Klusmann in Archives of Sexual Behavior 31, 2002; pp. 275-287.
13
LINKER HERSENHELFT (VAN BINNEN GEZIEN)
VROUWELIJKE LUST
LINKER HERSENHELFT (VAN BUITEN GEZIEN)
Dorsomediale prefrontale cortex
Nucleus accumbens
HET VROUWELIJK ORGASME
Orbitofrontale cortex
Om een hoogtepunt mogelijk te maken, moeten allerlei lichamelijke en psychische factoren samenwerken in een subtiel afgestemd samenspel. Wat er daarbij in het lichaam van een vrouw gebeurt, hebben wetenschappers beschreven in een viertrapsmodel. En langzamerhand komen ze ook steeds meer te weten over de processen die zich in het brein afspelen tijdens een orgasme.
Hypothalamus
Slaappool (polus temporalis anterior)
Hypofyse
Cortex parietalis Dorsale primaire inferior somatosensorische cortex Onderste slaapwinding (gyrus temporalis inferior)
Insula Amygdala
Door Janosch Deeg
DE VIER STADIA VAN EEN ORGASME
Legenda
In de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben William Masters en Virginia Johnson een viertrapsmodel van het orgasme ontwikkeld dat op beide seksen van toepassing is. Het begint met seksuele verlangens, die dan overgaan in een steeds intenser wordende opwinding (fase 1) tot op een gegeven moment een plateauwaarde wordt bereikt (fase 2). De seksuele spanning blijft enige tijd op hetzelfde niveau, tot ze zich ontlaadt in een orgasme (fase 3). De opwinding ebt weg en maakt plaats voor een gevoel van algeheel welbehagen (fase 4). De opwindingscurve kan verschillen van persoon tot persoon en van situatie tot situatie. Hieronder zijn drie manieren weergegeven waarop de curve kan verlopen (de zwarte lijn laat een veel voorkomend verloop zien).
Erregung:
Opwinding: verhoogde activiteit
erhöhte Aktivität Orgasmus
Orgasme: verhoogde activiteit
erhöhte Aktivität Orgasmus
Orgasme: verminderde activiteit
verminderte Aktivität
Mate van opwinding
WAT ER IN HET LICHAAM GEBEURT 3
2
1
3
Orgasme (Duur: enkele seconden)
2
Plateaufase (Duur: gewoonlijk enkele seconden tot een paar minuten)
4 Herstelfase (Duur: gewoonlijk enkele minuten)
Opwinding (Duur: enkele minuten tot verscheidene uren)
Legenda Veel voorkomend verloop Dubbel orgasme Geen orgasme
14
Tijd
1
Bloeddruk, hartslag en frequentie van de ademhaling stijgen. De spierspanning neemt toe, evenals de doorbloeding van de huid en de genitaliën. De clitoris en de borsten zwellen op. De vagina wordt vochtig. De schaamlippen openen zich.
De clitoris wordt zeer gevoelig en trekt zich terug onder de clitorishoed (praeputium clitoridis). De buitenste dertig procent van de vagina raakt sterk doorbloed, waardoor de ingang van de vagina nauwer wordt. De mate van seksuele opwinding blijft stabiel. Bloeddruk, hartslag en frequentie van de ademhaling bereiken hun maximum. Er is sprake van ‘opvliegers’ (congestie als gevolg van verhoogde bloedtoevoer) en spiersamentrekkingen in het gebied van de vagina en rondom de anus. Plotseling komen alle spierspanningen tot ontlading.
4
De spieren ontspannen zich en de lichaamsfuncties keren terug tot hun normale toestand. Vaak treedt er dan een gevoel van vermoeidheid op, en van welbehagen en intimiteit met de partner.
WAT ER IN DE HERSENEN GEBEURT De insula zet voortdurend de van het lichaam afkomstige signalen om in gewaarwordingen. Door de stimulatie van erogene zones worden bepaalde delen van sensorische cortex geactiveerd. In de hypothalamus wordt het ‘knuffelhormoon’ oxytocine uitgescheiden. Tijdens het orgasme trekt er een golf van dopamine door de hersenstam, wat geluksgevoelens teweegbrengt. Anders dan bij de man, worden bij de vrouw bepaalde hersengebieden uitgeschakeld – bijvoorbeeld de linkerhelft van de orbitofrontale cortex, die verantwoordelijk is voor de zelfbeheersing, en de dorsomediale prefrontale cortex, die onder andere een rol speelt bij morele gevoelens. Men vermoedt dat deze mechanismen ervoor zorgen dat een vrouw zich beter kan ‘laten gaan’en daardoor het voor een orgasme vereiste opwindingsniveau kan bereiken. Na het hoogtepunt remmen de signaalstoffen serotonine en prolactine de productie van dopamine en zorgen zo voor een voldaan gevoel.
BRONNEN: Regional Cerebral Blood Flow Changes Associated with Citorally Induced Orgasms in Healthy Women. J.R. Georgiadis e.a. in European Journal of Neuroscience 24, 2006; pp. 3305-3316. Female Orgasm but not Male Ejaculation Activates the Pituitary. A PET-Neuro-Imaging Study. H.K. Huynh e.a. in NeuroImage 76, 2013; pp. 178-182. Women’s Clitoris, Vagina, and Cervix Mapped on the Sensory Cortex: fMRI Evidence. B.R. Komisaruk e.a. in The Journal of Sexual Medicine 8(10), 2011; pp. 2822-2830.
15
VROUWELIJKE LUST
HET ONBEREIKBARE HOOGTEPUNT Meer dan een kwart van alle vrouwen heeft soms moeite om tot een orgasme te komen. Wetenschappers onderzoeken welke processen in de hersenen er verantwoordelijk voor zijn dat de seksuele opwinding uitmondt in een climax – of in een anticlimax. Door Kayt Sukel • Illustraties Lien Geeroms
Z
es maanden na de geboorte van haar tweede kind was Patricia plotseling niet meer in staat een orgasme te krijgen. Tot dan toe had ze een actief en bevredigend seksleven gehad. ‘Mijn man en ik hebben alles geprobeerd’, vertelt ze. ‘Het was zo frustrerend: ik bereikte telkens bijna een hoogtepunt, maar net niet helemaal.’ Na een paar maanden was ze het zo beu dat ze een afspraak maakte in een kliniek voor seksuele stoornissen. ‘Daar werd ik ontvangen door een medewerker die mij een wagonlading vragen over seksueel misbruik stelde. Blijkbaar dachten ze in de eerste plaats aan psychische oorzaken’, zegt ze terugkijkend. Nadat ze verder was ondervraagd over haar voorkeuren op seksueel gebied, haar huwelijk en mogelijke stressfactoren, stelden de artsen de diagnose dat de oorzaak vermoedelijk gezocht moest worden in zenuwbeschadigingen. Die zouden ontstaan kunnen zijn tijdens de bevalling. ‘Ze legden mij uit dat er goede hoop was dat de zenuwen zich weer zouden herstellen, maar dat ze dat niet konden garanderen. Toen ik weer buiten stond, dacht ik alleen maar: Shit, daar ben ik nou niet bepaald veel mee opgeschoten.’ Patricia is zeker niet de enige die deze frustrerende ervaring kent. De cijfers variëren, maar in grote lijnen komt het er toch op neer dat waarschijnlijk minder dan een op de drie vrouwen bij elke coïtus een orgasme heeft. Als een vrouw gedurende meer dan zes maanden niet kan klaarkomen en dat als heel vervelend ervaart, geldt het officieel als een psychoseksuele stoornis die in de ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’ (DSM) wordt aangeduid als ‘anorgasmie’. Die stoornis kan gedurende het hele leven bestaan. Er zijn dus vrouwen 16
die nooit een orgasme beleven. Maar het is ook mogelijk, zoals in het geval van Patricia, dat de stoornis zich pas na verloop van tijd voordoet. Uit onderzoek blijkt dat dit 4 à 10 procent van alle vrouwen overkomt. Mannen daarentegen hebben maar heel zelden last van anorgasmie, en dan meestal als gevolg van een chronische aandoening. In de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben gynaecoloog William Masters en psycholoog Virginia Johnson voor het eerst een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar het orgasme uitgevoerd. Ze keken zowel naar fysiologische als psychologische aspecten en stelden een model op dat vier stadia onderscheidt: opwinding, plateaufase, orgasme en herstelfase. Ze baseerden dit model in eerste instantie op directe observatie van hun proefpersonen, onder wie veel prostituees. Ze beschikten natuurlijk nog niet over instrumenten die hen in staat zouden stellen neurobiologische factoren te bestuderen. Dat is inmiddels wel veranderd. Tegenwoordig hebben neurowetenschappers de beschikking over technieken als de PET-scan en de fMRI-scan, waarmee ze het brein zichtbaar kunnen maken. Barry Komisaruk van de Rutgers-universiteit in New Jersey en zijn collega Nan Wise, die tevens gecertificeerd sekstherapeute is, hebben met behulp van een fMRI-scanner het orgasme van een groot aantal vrouwelijke proefpersonen bestudeerd. Ze keken wat zich in de loop van de tijd in de hersenen afspeelde en konden zo de hersengebieden identificeren die tijdens de verschillende stadia van de genitale stimulatie actief zijn. De bedoeling was op die manier hersengebieden te vinden die, in de woorden van Komisaruk, ‘een blokkade zouden kunnen opwerpen’. Dat zijn dus gebieden die, wanneer ze niet op de 17
VROUWELIJKE LUST
DE VROUWELIJKE GENITALIËN ZIJN TERUG TE VINDEN IN HET BREIN In 2011 vroeg neurowetenschapper Barry Komisaruk juiste manier geactiveerd worden, verhinderen dat er een orgasme optreedt. Ik heb me vrijwillig aangemeld als proefkonijn. Toen de dag van het experiment aanbrak en ik op weg ging naar het laboratorium, was mijn aanvankelijke enthousiasme toch wel enigszins bekoeld. Er zou mij geen romantische muziek wachten, maar het dreunen en ratelen van een MRI-scanner. Aangekomen in het laboratorium werd ik in een vliesdun katoenen hemd gestoken en vervolgens in een claustrofobie opwekkende cilinder geschoven. Mijn hoofd was vastgezet met een fijnmazige kap, zodat de magneten plakje voor plakje mijn brein konden scannen. De omstandigheden waren allesbehalve lustopwekkend, en ik betwijfelde dat ik een orgasme zou kunnen krijgen.
‘Je moet eerst je eigen instrument beheersen, voordat je in een band kunt spelen’
MASTURBEREN IN DE MRI-SCANNER Maar ik wilde het in elk geval proberen. Met mijn hand stimuleerde ik mijn clitoris, terwijl er om mij heen een oorverdovend gehamer en geklop klonk. Op de een of andere manier slaagde ik er toch in mijn gedachten af te leiden van mijn omgeving en van de druk van de hooggespannen verwachtingen van de onderzoekers, en mij over te geven aan mijn gevoelens. Al na een paar minuten kon ik op de knop drukken die Komisaruk en Wise op de hoogte stelde van het heugelijke feit dat ik – in naam van de wetenschap – een hoogtepunt had bereikt. Er deden nog een stuk of tien andere vrouwen mee aan dit experiment, die zichzelf net als ik in de scanner tot een orgasme brachten. De onderzoekers analyseerden tachtig hersengebieden die op de scans zichtbaar waren. Bij alle proefpersonen zagen ze een complex activeringspatroon, precies op het moment dat ze waren klaargekomen. Blijkbaar is er bij het vrouwelijk orgasme een uitgebreid netwerk actief. Het is een enorme opgave om uit te pluizen hoe alle factoren met elkaar samenhangen. ‘We weten inmiddels dat het orgasme begint met een activering van de sensorische cortex’, vertelt Komisaruk. ‘Maar betekent dat ook dat daar de oorzaak ligt van een orgasmestoornis? Of wordt de informatie die de sensorische stoornis doorstuurt wellicht in andere hersengebieden niet goed verwerkt? Dat weten we nog niet.’ Om de oorzaken van anorgasmie te achterhalen, bestuderen onderzoekers zowel psychologische als fysiologische en biochemische factoren. Cindy Meston, directeur van het Instituut voor Seksuologische Psychofysiologie van de Universiteit van Texas, noemt een paar bekende oorzaken van anorgasmie, waaronder ook de zenuwbeschadigingen die Patricia had opgelopen. ‘We weten dat vaatziekten, letsel van het ruggenmerg, 18
neuropathie en ook antidepressiva en andere medicijnen soms tot zo’n stoornis kunnen leiden’, zegt Meston. ‘Maar,’ voegt ze eraan toe, ‘als we al die factoren kunnen uitsluiten, is er niets dat erop wijst dat anorgasmie wordt veroorzaakt door fysieke functiestoornissen.’ In plaats daarvan is misschien de frontaalkwab in de hersenen een van de boosdoeners. Dat gebied is verantwoordelijk voor executieve functies zoals het sturen van de bewuste aandacht en doelgericht handelen. De hersenscanstudies van Komisaruk hebben aan het licht gebracht dat tijdens het orgasme een deel van de frontaalkwab, de polus frontalis of voorhoofdspool, actief is – samen met gebieden in de slaapkwab (temporaalkwab) die in verband worden gebracht met de zintuigen en met dieper gelegen gebieden in de buurt van de hersenstam. En die laatstgenoemde gebieden staan weer in verbinding met het beloningssysteem. Al in de jaren ’70 hadden Masters en Johnson, de pioniers van de wetenschappelijke bestudering van de menselijke seksualiteit, het vermoeden dat in zulke verbindingen de oorzaak van de blokkade van het orgasme gezocht moest worden. Zij spraken in dit verband van spectatoring: de persoon in kwestie bekijkt zichzelf als een toeschouwer. Hij of zij observeert en beoordeelt in zekere zin zijn/haar eigen seksuele gevoelens, in plaats van zich eraan over te geven. En de frontaalkwab is het hersengebied dat verantwoordelijk is voor dergelijke observatie- en beoordelingsprocessen. ‘Als iemand te veel bezig is met de vraag welke indruk hij/zij maakt of hoe het met de relatie gesteld is, in plaats van het liefdesspel echt te voelen en intens te beleven, bereikt hij of zij niet de mate van opwinding die nodig is voor een orgasme’, zegt Meston.’Zulke gedachten zijn niet bevorderlijk voor de seksuele opwinding en belemmeren een orgasme.’ Het feit dat de psyche zo’n belangrijke rol speelt bij seksuele reacties verklaart ook een bevinding uit de klinische praktijk die op het eerste gezicht contra-intuïtief lijkt – namelijk dat anorgasmie het eenvoudigst te genezen is bij vrouwen die er al hun hele leven last van hebben! Dat komt doordat een psychische instelling gemakkelijker te veranderen is dan fysiologische factoren. ‘Het is toch eigenlijk diep triest,’ zegt Wise, die als sekstherapeute veel vrouwen met anorgasmie heeft behandeld, ‘dat sommige vrouwen pas ontdekken wat ze prettig vinden nadat een therapeut hen toestemming heeft gegeven hun lichaam te verkennen en te masturberen. Je moet nu eenmaal eerst je eigen instrument beheersen voordat je in een band kunt spelen.’
HET EIGEN LICHAAM VERKENNEN De methode van zelfbevrediging op aanwijzing van een therapeut is geïntroduceerd in de jaren ’70 door Julia Heiman, tegenwoordig directeur van het Kinsey-instituut, en Joseph LoPiccolo, een seksuoloog aan de Universiteit van Missouri. De patiëntes proberen onder leiding van een therapeute door masturbatie een orgasme te krijgen. Het is gebleken dat deze
elf vrouwen deel te nemen aan een opmerkelijk experiment: in zijn laboratorium aan de Rutgers-universiteit in New Jersey moesten ze masturberen terwijl ze in een MRI-scanner lagen die opnamen maakte van hun hersenen. Op die manier hoopte hij de gebieden in de sensorische cortex te vinden die in actie komen wanneer de genitaliën worden gestimuleerd. Komisaruk gebruikte vervolgens de data van de hersenscans om het gemiddelde over alle elf proefpersonen te berekenen. Nu kon hij zelfs de hersengebiedjes van elkaar onderscheiden die resp. de clitoris, de vagina en de baarmoederhals representeren. Dat dat mogelijk is, komt vermoedelijk doordat die drie lichaamsdelen via verschillende zenuwen in verbinding staan met het centraal zenuwstelsel. (Bron: Women’s Clitoris, Vagina, and Cervix Mapped on the Sensory Cortex: fMRI Evidence. B.R. Komisaruk e.a. in The Journal of Sexual Medicine 8(10), 2011; pp. 2822-2830) Verticale doorsnede van het brein, van voren gezien Clitoris Baarmoederhals Vagina
methode bijzonder effectief is bij de behandeling van orgasmestoornissen die de patiënte al haar hele leven heeft. Zo hebben de onderzoekers Alan en Elizabeth Riley van de Universiteit van Londen al in 1978 geconstateerd dat negen van de tien vrouwen met orgasmestoornissen op deze manier kunnen leren een hoogtepunt te bereiken. Tegenwoordig krijgen de patiëntes de instructie thuis te oefenen. ‘Uit tal van studies blijkt dat vrouwen die nog nooit een orgasme hebben gehad, kunnen klaarkomen door simpelweg meer over de anatomie van hun genitaliën te leren en hun lichaam te verkennen’, aldus Meston. Het slaagpercentage is nog net zo hoog als in de jaren ’70. Bij vormen van anorgasmie die pas in de loop van het leven ontstaan, werkt een andere aanpak waarschijnlijk beter. Bij deze orgasmestoornissen is er soms sprake van relatieproblemen. Veel paren zijn dan gebaat bij gesprekken en psychotherapie. Maar wat als praten geen soelaas biedt? 19
VROUWELIJKE LUST
VIJF OBSTAKELS DIE EEN HOOGTEPUNT IN DE WEG KUNNEN STAAN Komisaruk denkt dat het in de toekomst ook mogelijk zal zijn moeilijke gevallen te behandelen met neurofeedback. Het principe van die methode is dat de patiënten door middel van elektro-encefalografie (EEG) of via fMRI-scans hun eigen hersenactiviteit in real time kunnen volgen. Zo leren ze hun hersenactiviteit te reguleren en kunnen daardoor het eigenlijke probleem uit de weg ruimen. ‘Stel bijvoorbeeld dat we op de scans zien dat de reactie van de genitale sensorische cortex normaal is, maar die van andere hersengebieden die deel uitmaken van de reactieketen niet’, zegt Komisaruk. ‘Dan zouden anorgasmiepatiëntes misschien kunnen leren die gebieden zelfstandig te activeren en op die manier dichter in de buurt van een orgasme te komen.’ Het is bijvoorbeeld mogelijk met neurofeedback de bloeddruk te reguleren, en ook kan men met deze methode angsten overwinnen. Soms lukt het zelfs spieren die als gevolg van een beroerte zijn verlamd met deze techniek weer in beweging te krijgen. Over het verloop van de neuronale activiteit in de diverse hersengebieden tijdens een orgasme is echter nog veel onduidelijk, zodat neurofeedback op dat punt weliswaar een veelbelovende mogelijkheid is, maar niet voor de nabije toekomst. Meer succes valt er te verwachten van behandelingen die biologische processen in ons brein op moleculair niveau beïnvloeden. Wetenschappers hebben zowel bij mensen als bij dieren een hele reeks neurochemische stoffen geïdentificeerd die wellicht invloed hebben op het ervaren van een orgasme. Testosteron bijvoorbeeld, een signaalstof die een stimulerend effect heeft op de hersenen en de genitaliën. Weliswaar zijn bij vrouwen de mechanismen die tot een orgasme leiden niet zo rechttoe-rechtaan als bij mannen, maar men vermoedt dat testosteron ook bij vrouwen invloed heeft op het libido en de mate van opwinding. Of oxytocine, vaak aangeduid als ‘het knuffelhormoon’. Deze stof wordt bij het begin van een orgasme uitgescheiden door de nucleus paraventricularis, een klein groepje cellen in de hypothalamus, en hecht zich dan aan de oxytocinereceptoren in de nucleus accumbens, die deel uitmaakt van het beloningssysteem van het brein. Vervolgens komt er een golf
1
VERWACHTINGSDRUK
Vrouwen die bij het liefdesspel
behoeften. Ook angst om zwanger te
In bepaalde sociale groepen leren
worden, ernstige stress of psychische
beslist een orgasme willen bereiken –
opgroeiende kinderen dat seks en
aandoeningen als depressies of angst-
al was het maar om hun partner niet
zelfbevrediging ‘zondig’ zijn en de
stoornissen verhinderen vaak dat een
teleur te stellen – zetten zichzelf vaak
geslachtsdelen ‘vies’. Dat kan leiden
vrouw van seks kan genieten. Verder
te veel onder druk. Dat komt de seksu-
tot een negatieve houding ten aanzien
hebben traumatische ervaringen zoals
ele opwinding niet ten goede, en met
van seksualiteit, en zelfs tot angst voor
een verkrachting of seksueel misbruik
elke ‘mislukking’ wordt de druk groter.
seksuele ervaringen. Vrouwen die in
een zeer ongunstig effect op de bele-
zo’n omgeving opgroeien, kunnen niet
ving van intimiteit.
2
RELATIEPROBLEMEN
ontdekken waar hun voorkeuren op
Conflicten met de partner maken
seksueel gebied liggen – laat staan
het moeilijker opgewonden te raken en echt van het vrijen te genieten. Soms durven vrouwen ook niet tegen hun partner te zeggen wat ze opwin-
ze uitleven.
5
LICHAMELIJKE OORZAKEN
Chronische ziekten en handicaps
zoals multiple sclerose maken het
4
PERSOONLIJKE FACTOREN
soms ook moeilijk seksueel opgewon-
Sommige vrouwen voelen zich
den te raken. Bovendien hebben som-
dend vinden. En het kan ook gebeuren
niet prettig in hun lichaam, en als
mige medicijnen, bijvoorbeeld anti-
dat een vrouw simpelweg de ‘verkeer-
gevolg daarvan ook niet in intieme
depressiva of bloeddrukverlagende
de’ partner heeft – of misschien zelfs
situaties. Andere besteden onvoldoen-
middelen, als bijwerking dat ze het
meer op vrouwen valt.
de aandacht aan hun lichamelijke
libido verminderen.
Bron: de “Sexinfo” op de website van de Universiteit van Santa Barbara: www.soc.ucsb.edu/sexinfo/node/80
dopamine vrij, een neurotransmitter die het steeds intenser wordende gevoel van welbehagen tijdens het orgasme teweegbrengt. Daarna maken de hormonen serotonine en prolactine een eind aan de toevloed van dopamine en bewerkstelligen na het orgasme een voldaan en ontspannen gevoel. Als er van de remmende stoffen echter een te grote hoeveelheid vrijkomt, kan dat de seksuele beleving verstoren en zelfs verhinderen dat het tot een orgasme komt.
NA DRIE JAAR EINDELIJK WEER EEN HOOGTEPUNT
S A M E N G E VAT HET ORGASME OP GANG HELPEN 1. Sommige vrouwen hebben zelden of nooit een orgasme. Meestal liggen de oorzaken op het psychische vlak. Maar in bepaalde gevallen zijn lichamelijke functiestoornissen de boosdoener. 2. Neurowetenschappers onderzoeken welke hersengebieden actief zijn tijdens het vrouwelijk orgasme. Op die manier hopen ze gebieden te identificeren die het hoogtepunt als het ware blokkeren. 3. Het blijkt dat orgasmestoornissen heel goed te behandelen zijn door voorlichting over de vrouwelijke seksualiteit en zelfbevrediging onder leiding van een therapeut. Medicatie speelt bij de behandeling nauwelijks een rol.
20
3
SOCIALE NORMEN
Seksuoloog Waguih IsHak van het Medisch Centrum Cedars-Sinai in Los Angeles heeft in een paar gevallen succes geboekt door anorgasmie experimenteel te behandelen met medicijnen – zowel met oxytocine als met Dostinex, een middel dat de productie van prolactine remt. Toch maant IsHak tot terughoudendheid. Volgens hem is anorgasmie meer dan louter een verstoord evenwicht van een paar chemische stofjes. Als we aan de natuurlijke biochemische systemen beginnen te morrelen, kan dat tot een verbetering leiden die slechts van voorbijgaande aard is en
bovendien ongewenste bijwerkingen met zich meebrengt. ‘Het zijn weliswaar innovatieve behandelmethoden,’ zegt IsHak, ‘maar die moeten we pas inzetten nadat alle andere methoden hebben gefaald.’ Een beter inzicht in de werking van het brein kan ertoe bijdragen dat we in de toekomst anorgasmie beter kunnen diagnosticeren en behandelen. Wise heeft goede hoop, maar drukt zich voorzichtig uit: ‘In veel gevallen moeten we een combinatie van psychologische, sociale en biologische factoren in ogenschouw nemen. Wanneer we eenmaal weten hoe al die factoren op elkaar inwerken en beter begrijpen wat er zich in de hersenen afspeelt tijdens een orgasme, zal die kennis waarschijnlijk tal van aanknopingspunten opleveren voor nieuwe behandelmethoden.’ Patricia had na drie jaar weer een orgasme – zonder behandeling. De medici denken nog steeds dat ze bij de geboorte van haar tweede kind zenuwbeschadigingen heeft opgelopen en dat die de meest waarschijnlijke oorzaak zijn van haar anorgasmie. Dat letsel is kennelijk in de loop van de tijd vanzelf genezen – goed nieuws dus voor vrouwen bij wie de orgasmestoornis het gevolg is van een dergelijke lichamelijke kwetsuur. Maar ook vrouwen voor wie als gevolg van sociale factoren of psychische problemen een orgasme nu nog een onbereikbaar fata morgana lijkt, hebben – met een beetje hulp van een therapeut – wel degelijk een goede kans om een hoogtepunt te bereiken.
DE AUTEUR KAYT SUKEL is wetenschapsjournalist en woont in de buurt van Houston (Texas). Ze schrijft regelmatig over liefde, lust en seks vanuit neurowetenschappelijk perspectief. Haar liefde voor de wetenschap gaat zo ver dat ze in het kader van een onderzoek zelf in een MRI-scanner is gaan liggen om te masturberen.
LEESTIP This Is Your Brain on Sex: The Science behind the Search for Love. K. Sukel. Uitgeverij Free Press. Herdruk 2013.
MEER OVER DIT ONDERWERP The Orgasm Answer Guide. B.R. Komisaruk e.a. Johns Hopkins University Press. Baltimore 2009. Disorder of Orgasm in Women: A Literature Review of Etiology and Current Treatments. W.W. IsHak e.a. in The Journal of Sexual Medicine 7, 2010; pp. 3254-3268.
21
WETENSCHAPSJOURNALIST JO MARCHANT
‘PSYCHOLOGIE KAN HET IMMUUNSYSTEEM BEÏNVLOEDEN’ Journaliste Jo Marchant duikt in nieuwe en verrassende research naar het genezen van het lichaam via de geest. De interactie tussen die twee moeten we volgens haar serieus nemen. Door Leen Lampo
‘G
enezende gedachten’ hadden eeuwenlang een grote invloed op de gelovigen. Recenter maakten ze opgang bij velen die een alternatieve leefstijl aanhingen. Op dit moment is er een toenemend aantal wetenschappelijke studies die aangeven dat onze geest een belangrijke rol kan spelen bij het genezen van ons lichaam en het voorkomen van ziektes. Dat lichaam en geest elkaar meer beïnvloeden dan werd aangenomen door de Westerse geneeskunde, zullen weinig artsen ontkennen, maar daarom wordt dit idee nog niet toegepast in medische behandelingen. Wetenschapsjournaliste Jo Marchant begeeft zich op
22
dat fascinerende terrein. In haar boek ‘Gezond Verstand’ beschrijft ze de recente ontdekkingen en vertelt verhalen over mensen die baat hebben gehad bij remedies die zich richten op lichaam én geest. De auteur is doctor in de genetica en in de medische microbiologie, dus de wetenschappelijke methode is haar niet vreemd, en die werd ook toegepast in het onderzoek waar ze over schrijft.
U schrijft: ‘Rekening houden met de geest als het om gezondheid gaat, is wetenschappelijker en meer gebaseerd op bewijs dan almaar meer vertrouwen op fysieke interventies en medicatie .’ Dat is een uitgesproken standpunt. 23
WETENSCHAPSJOURNALIST JO MARCHANT BIO Jo Marchant is wetenschapsjournalist. De Britse is gepromoveerd in de genetica en de medische microbiologie. Gedurende drie jaar deed ze in een vooraanstaand ziekenhuis in Londen onderzoek naar het binnenste van de cellen. Ze werkte als redacteur bij Nature en New Scientist en schreef de boeken Decoding the Heavens en The Shadow King. 'Gezond Verstand' belandde meteen op de beststellerlijst van The New York Times.
Er is nu zoveel bewijs dat de geest en het brein onze fysiologie beïnvloeden dat het, in mijn ogen althans, erg onwetenschappelijk is om dat te negeren. We moeten daar juist rekening mee houden bij de behandeling van patiënten. Voorts wordt een aantal zaken die belangrijk zijn als het om gezondheid gaat, zoals pijn, gecontroleerd door het brein. In Amerika sterven jaarlijks 60.000 mensen als gevolg van een overdosis voorgeschreven pijnstillers, terwijl in Europa mensen verslaafd raken aan opioïde pijnstillers die het probleem niet oplossen.
Wat heeft u het meest verbaasd toen u research deed voor dit boek? Het feit dat je met behulp van psychologie het immuunsysteem kunt beïnvloeden en dat kunt trainen. Er bestaan momenteel verscheidene onderzoekslijnen die suggereren dat onze mentale perceptie van de wereld ons immuunsysteem gidst op een manier die ons toelaat beter te reageren op toekomstige bedreigingen. Het idee van een vervlochten lichaam en geest is in mijn ogen wetenschappelijk relevanter dan een bewustzijn dat losstaat van ons fysieke zelf.
Kunt u uitleggen hoe een placebo een meetbaar effect kan hebben op lichaam en geest? Onderzoekers komen daar nu achter. Placebo-pijnstillers kunnen het vrijmaken van natuurlijke endorfinen, pijnverlichtende chemische stoffen, op gang brengen. Parkinson-patiënten reageren op placebo’s met een stroom van
24
dopamine. Nepzuurstof die wordt toegediend aan mensen die zich op grote hoogte bevinden, vermindert de niveaus van neurotransmitters die ‘prostaglandine’ worden genoemd. Ze verwijden onder andere de bloedvaten en zijn verantwoordelijk voor meerdere symptomen van hoogteziekte.
Wat is daarbij de rol van de psyche? Geen enkel van die biologische effecten wordt veroorzaakt door de placebo’s zelf, want die bevatten geen werkzame stoffen. Ze worden in gang gezet door onze psychologische reactie op die nepbehandelingen. We begrijpen het placebo-effect nog niet helemaal, maar het gaat voor een deel om onze verwachting dat we ons beter zullen voelen. Die wordt weer beïnvloed door factoren zoals onze voorgaande ervaringen met behandelingen, of we optimistisch zijn ingesteld en of we het gevoel hebben dat er naar ons wordt geluisterd en voor ons wordt gezorgd. Een ander element is conditionering. Als we een bepaalde behandeling – een pil innemen, bijvoorbeeld – leren te koppelen aan een bepaalde biologische reactie, hebben we diezelfde reactie wanneer we later een gelijksoortige pil innemen, zelfs wanneer dat een placebo is. Het beïnvloedt fysiologische functies zoals hormonenniveaus en reacties van het immuunsysteem, en werkt zonder tussenkomst van onze bewuste overtuigingen.
Verbazingwekkend is dat een placebo zelfs werkt als je wéét dat het er een is.
Inderdaad, het was een grote verrassing toen ‘eerlijke’ placebo’s ook bleken te werken. Dat wordt nu onderzocht voor migraine en ADHD.
U hebt daar zelf ervaring mee. Ik nam een placebopil die ik online had besteld en was binnen twintig minuten verlost van de hoofdpijn die ik had. Dat is natuurlijk geen klinische proef. Misschien was mijn hoofdpijn wel vanzelf weggeëbd. Verder heb ik het belang van sociale ondersteuning ervaren toen ik beviel van mijn twee kinderen. De geboorte verliep de tweede maal veel relaxter toen ik ondersteund werd door verloskundigen die ik kende en vertrouwde, tegenover een team van vreemden. Ook onderging ik de eerste maal een noodkeizersnede. Dat bewijst wederom niets, maar bij klinische proeven met duizenden vrouwen is gebleken dat continue een-op-een-ondersteuning tijdens de bevalling een van de weinige interventies is die het risico verkleinen op een chirurgische ingreep tijdens de bevalling.
Chronische vermoeidheid en prikkelbare darm worden beide niet altijd serieus genomen, maar beide varen wel bij complementaire behandelingen. Wat daar misloopt kan verband houden met de hersenen en het zenuwstelsel, dus zie je het niet noodzakelijk, maar het effect is vaak verwoestend voor wie erdoor wordt getroffen. Het lijkt erop dat het kalmeren van het zenuwstelsel uitkomst kan bieden. Zo wordt hypnotherapie toegepast bij prikkelbare-darmsyndroom.
Legt u eens uit hoe virtuele realiteit werkt bij mensen met zware brandwonden? Deze patiënten lijden vreselijke pijn en moeten normaal gezien ook nog uiterst pijnlijke fysiotherapie en wondverzorging ondergaan. Zo mogen ze niet onder narcose worden gebracht terwijl er weefsel van hun lichaam wordt geschraapt. Zelfs als ze de toegestane maximumdosis van een pijnstiller krijgen, hebben ze vaak nog gruwelijke pijn.
Bij speciaal voor dit probleem ontworpen sessies virtuele realiteit krijgt de patiënt een headset op en stapt hij een andere wereld binnen. In Sneeuwwereld vliegt hij bijvoorbeeld door een ravijn van ijs en kan hij sneeuwmannen en pinguïns bekogelen met sneeuwballen. Men gaat ervan uit dat het brein slechts een beperkte capaciteit voor aandacht heeft, en dus vermindert de pijn als iemands aandacht in beslag wordt genomen door iets overweldigends. Sneeuwwereld reduceert de pijn van de patiënten met 15 tot 45 procent, bovenop de medicatie die ze krijgen.
En wat kunnen we daarvan leren? Dit is slechts een van de vele onderzoekslijnen die erop duiden dat het brein een grote rol speelt bij het bepalen van het niveau van pijn dat we voelen. Elke soort fysiek letsel is van belang, maar het is niet nodig om pijn te hebben. Daarom denk ik dat we onze reacties erop serieus moeten nemen.
Van mindfulness is wetenschappelijk bewezen dat die methode het brein letterlijk verandert. Ja, dat is met beeldvorming vastgesteld. Er is niet alleen een tijdelijke verandering van de hersenactiviteit terwijl je mediteert, maar er is over de jaren ook een structurele verandering van het brein, die permanent is. Onderzoek toonde aan dat de cerebrale cortex van meditatiebeoefenaars zowat een tiende millimeter dikker was geworden, vergeleken bij een controlegroep. Voor mij is dat een overtuigend bewijs dat mindfulness inderdaad mensen helpt om hun manier van denken te veranderen.
Op het Costaricaanse schiereiland Nicoya heeft de bevolking een indrukwekkend hoge levensverwachting. Deze mensen hebben dan ook extra lange telomeren aan de uiteinden van hun chromosomen. Nicoya is een van armste streken van Costa Rica. De levensverwachting is er hoger dan die in de Verenigde Staten, denk ik, en zelfs hoger dan die in Japan. Dat kun je checken bij mannen zodra ze zestig zijn. Normaliter wordt
de levensverwachting van mensen hoger naarmate ze rijker zijn, maar dat geldt in dit geval dus niet. In Nicoya zijn er geen medische voorzieningen en er is zelfs geen elektriciteit. Het feit dat de Nicoyanen langere telomeren hebben, betekent dat ze trager oud worden. Hoe dat komt? Het heeft niet te maken met hun dieet of hun genen. Mensen die het schiereiland verlaten, verliezen het voordeel langer te leven. Het zijn de sterke sociale verbanden die de Nicoyanen jong houden. Ze hebben meer onderling contact, wonen minder vaak alleen en hebben elke week contact met een van hun kinderen. Ouderen krijgen een goede ondersteuning. We weten dat mensen die wél alleen leven een minder goede gezondheid en een lagere levensverwachting hebben.
De negatieve kanten van eenzaamheid zijn dus niet gering? Eenzaamheid op zich is een erg krachtige stressor die aandoeningen met de tijd laat toenemen. Als we sociale ondersteuning hebben, krijgen we minder ziekten en kunnen we de ziekten die we hebben beter de baas. En als mensen in een stressvolle situatie belanden, zullen ze minder gauw ziek worden als ze kunnen terugvallen op ondersteuning.
Waarom hebt u een hoofdstuk over Lourdes opgenomen in uw boek? Kijk naar de wetenschappelijke literatuur en je ziet dat religieuze overtuigingen positief zijn voor de fysieke gezondheid. Mensen die religieus zijn, hebben ook een hogere levensverwachting. Ik wilde erachter komen of dat waar is en hoe dat werkt als dat inderdaad het geval is. Daarom heb ik me erin verdiept. Bovendien gaan heel wat mensen jaarlijks naar Lourdes. Ik wilde weten waarom ze dat doen en wat ze eraan hebben. Daar komt nog bij dat ze daar een massa medische dossiers van zogenoemde genezingen hebben. Lourdes is het enige bedevaartsoord dat beweert de mirakels te kunnen valideren. Dat vond ik erg intrigerend. Een hoop genezingen kan worden verklaard door een verandering van leefstijl, bijvoor-
beeld. Veel religieuze mensen hebben sowieso een gezonde leefstijl. En religie helpt hen door stressvolle tijden heen. De factoren ‘stress’ en angst keren overigens terug op alle terreinen die ik heb bekeken.
Ziet u de geneeskunde in de nabije toekomst evolueren in de richting van wat u aanreikt? Ik weet het niet, ik hoop het. Het is moeilijk voor de geneeskunde om te veranderen, en voorts beschouwt ze de dingen waar ik het over heb als vaag en onwetenschappelijk. De mind-bodybenadering geldt nu eenmaal als nietwetenschappelijk. Daarom wagen wetenschappers zich er sowieso al niet aan. Ze zijn ook bang voor kritiek. Voorts heeft het te maken met waar het geld voor onderzoek vandaan komt. De farmaceutische bedrijven leveren dat geld en zij voelen niet voor een psychologische aanpak, want dan kunnen ze hun pillen niet slijten. Positief is dan weer dat er meer rekening wordt gehouden met de geestesgesteldheid van een patiënt en dat er bijvoorbeeld aandacht wordt besteed aan het effect van placebo’s.
Bent u zelf anders tegen bepaalde dingen gaan aankijken door het schrijven van dit boek? Jazeker. Ik realiseer me dat ik meer controle heb over mijn gezondheid dan ik dacht. Vroeger was ik een workaholic, maar nu besef ik dat ik een goede balans moet hebben in mijn leven.
Gezond verstand. De wetenschap van geest en lichaam. Jo Marchant. Atlas Contact, 400 p. € 24,99. ISBN 9789045023250
25
Beleef wetenschap in woord en beeld
Office for events
Leading events beyond their expectations www.duxevents.com
office@duxevents.com - +32 9 330 77 55
&
Adverteren
2013 01 • 2016 Nr. 02
2013 Nr. 01 • 2016
&
kids? • Beter omgaan met dementie
AFVALLEN DOOR BEWUST TE ETEN DEMENTIE BETER OMGAAN MET ALZHEIMER
2013 01 • 2015 Nr. 06
inderen Transgender-k eetlust en • Dick Swaab van migraine
HET KINDERBREIN • ZO
Een sam
19/01/16
www.fastad.be
12:58
nu
omen Trauma’s voork ?’ af: ‘Wat als Vraag u vaker
• De ziel anno
geluk
Wat rest er van de ziel?
INTERVIEW DICK SWAAB 33 PAG. NIEUW ONDERZOEK
T AN EETLUS LEREN DANKZIJ FANTASIE ZO ONTSTA ADIGING• BETER KIDS? RZ hormonen • ANTIDEPRESSIVA VOOR EN VEens ÉL SAMEN WÉ pel van WERKEN KINDEREN WÉL
der-kinderen • Transger
atische stress
ese • Posttraum • Neurogen
AAK ECHTE OORZ AUTISME: DE Bang voor het
je empathie
• Het mysterie
van autisme
n Benut uw drome
MIGRAINE
• Eet bewust en val af • Train
verzadiging
oorzaak • De echte le • Wat als?
De psycho ht van de wilskrac
Reserveer uw rubrieksadvertenties snel, goedkoop en volledig online via FASTAD.BE. Vanaf 100 euro!
E VAN HET MYSTERI
Zo ontstaan
Dossier zelfcontro
trole Zelfconlogi e
hoeft niet duur te zijn!
TRAIN JE EMPATHIE
• Antidepressiva voor xx Het•kinderbrein xx
&
mijden
24/03/16 09:58 er 1601.indd
001-001_cov
1 25/11/15
10:36
001-001 coverB 1602.indd
1
6.indd 1
ERFINAL_150
001_001_COV
FASTAD_Memo_3blokjes_Adverteren niet www.fastad.be duur te zijn_lijn.indd 1 Adverteren hoeft niet duur tehoeft zijn.
info@fastad.be +32 3 680 25 60 13/05/16 10:37
COLUMN
ZELFSPOT Volgens sir Karl Popper, vermoedelijk de meest invloedrijke wetenschapsfilosoof aller tijden, moet een wetenschappelijke theorie een zo groot mogelijke toetsbare, empirische inhoud hebben. Daartoe zouden wetenschappers nieuwe, steeds verfijndere hypothesen moeten opstellen, om zo te streven naar het falsifiëren van hun theorie. Het is de vraag hoe dat falsificatieprincipe zich verhoudt tot de menselijke natuur. Want stelt u zich voor: u bent wetenschapper en met veel pijn en moeite heeft u eindelijk een theorie ontwikkeld. Dan moet u dus, als u braaf naar Popper luistert, uw eigen theorie gaan weerleggen. Hoe happig zou u daarop zijn? Zou u niet liever zoeken naar bevestiging van uw theorie? Dat maakt die theorie immers sterker. Competitieve collega’s genoeg om uw theorie onderuit te halen, leert de empirie. Zo vreemd is het niet dat er bijvoorbeeld in een wetenschap als de psychologie sprake zou zijn van een replicatiecrisis. Maar had ik Poppers falsificatieprincipe wel goed begrepen, associeerde ik pas vrij. Is de essentie ervan niet simpelweg zelfspot? Zou Popper niet vooral bedoelen om jezelf niet al te serieus te nemen? Niemand heeft de waarheid toch in pacht? Die vrije associaties kwamen op nadat ik op eerste Paasdag las over een zelfmoordaanslag van Taliban-militanten in een druk park in de stad Lahore, een aanslag die welbewust gericht was op christenen en die uiteindelijk vooral vrouwen en kinderen trof. Hoe kun je zo’n aanslag, en alle voorbereidingen daarop, voor jezelf verantwoorden als een moreel hoogstaande daad waarvoor je na je dood ‘zeker’ in een of ander paradijs rijkelijk zult worden beloond? Geradicaliseerde of extremistische moslims van de Taliban, IS en Boko Haram houden er een simpel wereldbeeld op na: er zijn gelovigen en ongelovigen. Die ongelovigen – of het nu andersgelovigen zijn, redactieleden van Charlie Hebbdo, bezoekers van een popconcert in theater Bataclan of van een markt ergens in Nigeria, reizigers die een vliegtuig op Zaventem willen nemen of de metro in Brussel, of moslims minder streng in de leer – deugen niet en mogen worden gedood. Andersgelovigen als Yezidi-meisjes of Nigeriaanse school-
meisjes mogen ook tot slaaf worden gemaakt en worden verkracht. Zondaars als homoseksuelen moeten en plein public van een hoog flatgebouw worden geduwd. Kunnen moslims met zulke onwrikbare overtuigingen – ‘waarden’, nogmaals, die zij zelf moreel juist achten en ook willen exporteren naar Europa – cognitief bijgesteld worden? Onlangs richtte de Palestijns-Belgische moslim en jihadkenner Montasser AlDe’emeh zich met een moedig stuk in het weekblad Knack tot zijn geloofsgenoten in België die hij hypocriet noemde. Zijn stelling: als jongeren die in België naar school zijn geweest zich tussen hun medeburgers opblazen, dan heeft de gemeenschap waartoe die jongeren behoren gefaald, niet de overheid. ‘Het wordt tijd dat je jezelf een spiegel voorhoudt’, riep hij op. ‘Dat je je verantwoordelijkheid niet meer ontloopt. Dat je geen excuses meer zoekt voor je persoonlijk falen. Het wordt tijd dat je naar je eigen familie wijst, naar je eigen gemeenschap, naar de mensen die je vertegenwoordigen, naar de imams die je taal niet spreken. Het wordt tijd dat je jezelf eens in vraag stelt.’ De Groningse emeritus-hoogleraar psychologie Wim Hofstee introduceerde ooit het weddenschapsmodel dat onderzoekers moest aanmoedigen in te zetten op hun hypothesen. Alle betrokken partijen stemmen van tevoren in met een experiment en laten de empirie de weddenschap beslissen – een speelse variant op het falsificatieprincipe van Popper. Geloven is iets oermenselijks, maar geloven is geen zeker weten. Inzetten op de verifiëring van het bestaan van een God ga ik niet doen. Maar wedden dat oefeningen in zelfspot, in het jezelf niet al te serieus nemen (‘Stel, dat paradijs bestaat niet,’ ‘Stel, uw Opperwezen is niet zo enthousiast als u een ‘ongelovige’ doodt…’) bijdragen aan dat emancipatieproces waartoe AlDe’emeh oproept?
Kun je extremistische moslims cognitief bijstellen?
Dr. Vittorio Busato (1965) is psycholoog en publicist. Hij schreef diverse boeken, onder andere de biografie Weg met Piet Vroon (Amsterdam University Press / Salomé) en het e-boek Psychologie al dente (Fosfor). www.vittoriobusato.nl, v.busato1@chello.nl.
27
OP ZOEK NAAR HET BESTE VOEDSEL VOOR ONS BREIN De ‘nutritionele psychiatrie’ is een nieuw vakgebied in volle ontwikkeling. Daarin focust de wetenschap op voedingsstoffen die goed zijn voor onze mentale gezondheid en die een duurzaam cognitief vermogen bevorderen. Door Bret Stetka
28
29
K
arolien voelt zich tegenwoordig opperbest. Ze neemt regelmatig lichaamsbeweging, heeft een druk sociaal leven en brengt zoveel mogelijk tijd met haar vier kleinkinderen door. Dat is niet altijd zo geweest. Als gepensioneerd radiologisch medewerker voelde ze zich zeven jaar geleden vooral apathisch en geïsoleerd. ‘Ik had net mijn moeder verloren en mijn twee zonen waren naar de andere kant van het land verhuisd’, herinnert Karolien (75) zich. Ze worstelde met overgewicht, diabetes en een chronische longaandoening. Terwijl ze aan het rouwen was, verorberde ze verontrustende hoeveelheden junkfood. Ze leek af te glijden naar een depressie. Een paar jaar later vertelde een vriendin haar over een onderzoek naar de preventie van depressie dat aan de universiteit van Pittsburgh werd opgestart. Ze meldde zich onmiddellijk aan. Net als Karolien waren ook de andere 247 deelnemers oudere volwassenen met milde symptomen van een depressie. Als ze niet behandeld werden, was de kans 20 tot 25 procent dat ze een ernstige klinische depressie zouden ontwikkelen. De helft van de deelnemers kreeg vijf uur probleemoplossende therapie, een cognitieve gedragstherapie die werd uitgedokterd om patiënten te helpen bij de verwerking van stressvolle levensgebeurtenissen. De andere helft, waaronder ook Karolien, kreeg voedingsadvies. Met behulp van een maatschappelijk werker ontdekte Karolien dat ze van zalm, tonijn en nog heel wat andere etenswaren hield die goed voor haar brein waren. De chips, cake en snoep werden al gauw vervangen. Toen het experiment in 2014 eindigde, waren de onderzoekers bijzonder verrast door het resultaat. Het was nooit de bedoeling geweest dat het voedingsadvies een substantieel effect zou hebben; de groep waarin ook Karolien zat, was als controlegroep opgezet. Psychiater Charles Reynolds en zijn collega’s ontdekten echter dat beide interventies het risico op een depressie significant en ongeveer in dezelfde mate hadden verlaagd. Na de analyse van de gegevens bleken alle patiënten 15 maanden na het einde van hun sessies gemiddeld 40 tot 50 procent lager te scoren op de Beck Depression Inventory-test (BDI), een courante schaal om depressieve symptomen te meten. Bovendien had slechts zo’n 8 procent een ernstige klini-
is aan antioxidanten helpen misschien om dementie langer op een afstand te houden. En ga zo maar door. Waarschijnlijk is er niet één enkel ingrediënt of wonderzaad uit de jungle dat een betere gemoedsstemming of een scherpzinnige geest op hogere leeftijd kan garanderen. Wel lijken er specifieke voedingspatronen te bestaan, uiterst fijn afgesteld door miljoenen jaren evolutie, die onze cognitieve en psychologische ‘fitness’ verbeteren. In het opkomende onderzoeksdomein van de nutritionele psychiatrie groeit er nu een consensus over welke voedingsgewoonten op dat vlak de beste zijn. En misschien wel het opwindendste vooruitzicht: voeding zou wel eens een waardevolle aanvulling kunnen worden op medicatie en andere therapieën voor psychische aandoeningen; net zoals dat al het geval is in andere domeinen van de geneeskunde.
GOEDE EN SLECHTE EETGEWOONTEN
De wetenschap ziet een verband tussen de stereotiepe eetgewoonten in het westen, met veel vette en bewerkte voedingswaren, en hogere cijfers voor depressie en angststoornissen. Ongezonde eetgewoonten dragen waarschijnlijk bij tot een hele rij neuropsychiatrische aandoeningen doordat ze tot meer ontstekingen leiden.
sche depressie (‘major depression’) ontwikkeld, ongeacht de behandeling die ze hadden gekregen.Het is niet uit te sluiten dat het placebo-effect in beide groepen heeft meegespeeld. Alleen al de sessies met een gezondheidsspecialist en proactief bezig zijn met genezing hebben er misschien voor gezorgd dat de deelnemers zich opgewekter begonnen te voelen. Maar volgens Karolien zelf is ze vooral uit haar neerwaartse spiraal geraakt door haar eetgewoonten drastisch aan te passen. Zij is niet de enige die dat verband legt. Zowel wetenschappers als praktijkartsen erkennen steeds vaker dat voedingsgewoonten en mentale gezondheid met elkaar te maken hebben. Het bewijsmateriaal blijft echter nog voorlopig. Bovendien is het moeilijk om oorzaak en gevolg van elkaar te scheiden. Misschien zijn mensen die gezond eten ook geneigd om andere gewoonten te koesteren die goed zijn voor hun geest, zoals regelmatige lichaamsbeweging en een 1. Volgens wetenschappelijk onderzoek helpen de traditionele voedingspaverstandige slaaphygiëne. Of misschien tronen uit het mediterrane gebied, Scandinavië en Japan onze psychische schrijven depressieve mensen zichzelf wel en cognitieve gezondheid behouden. mierzoete koekjes als medicijn voor. In2. Deze drie diëten bevatten allemaal vis, dat een van de beste omega tussen stapelen de aanwijzingen zich wel 3-bronnen is. Deze vetzuren spelen een belangrijke rol voor onze neuroop en wordt de lijst van correlaties tussen nale gezondheid. Misschien hebben ze zelfs een cruciale bijdrage geleverd bepaalde voedingsmiddelen en mentaal aan de evolutie van het menselijke brein. evenwicht elk jaar langer: vis en andere 3. Onderzoek geeft aan dat aangepaste voedingsgewoonten heel wat psybronnen van omega 3-vetzuren helpen chiatrische klachten zouden kunnen verlichten. Misschien worden er in de misschien depressies of psychoses te vergezondheidszorg straks wel voedingsrichtlijnen voorgeschreven als aanhinderen; gefermenteerde etenswaren zovulling op therapie en behandelingen met medicijnen. als yoghurt of zuurkool lijken angsten af te zwakken; groene thee en fruit dat rijk
S A M E N G E VAT HAPPY MEAL OP VOORSCHRIFT
30
Volgens wetenschappelijke gegevens zijn de traditionele voedingsgewoonten uit Italië, Griekenland en Spanje het gezondst voor onze hersenen. Dit ‘mediterrane dieet’ bestaat vooral uit fruit, groenten, noten, volle granen, vis, mager vlees met mate, olijfolie en eventueel wat rode wijn. Almudena Sánchez-Villegas (Universiteit van Las Palmas de Gran Canaria), experte volksgezondheid, en haar collega’s namen in 2011 de relatie tussen deze eetgewoontes en depressie onder de loep bij meer dan 12.000 gezonde Spanjaarden, en dat gemiddeld over een periode van zes jaar. Ze ontdekten dat de mensen die het mediterrane dieet volgden, significant minder risico op een depressie liepen dan mensen zonder deze eetgewoonte. Wie dit dieet heel nauwgezet volgde, had zelfs een risico dat 30 procent lager lag.
Sánchez-Villegas kon dit verband later opnieuw bevestigen met een andere groot onderzoek. De PREDIMED-studie (Prevention with Mediterranean Diet), een onderzoeksproject dat in verschillende centra loopt en waarbij bijna 7.500 mannen en vrouwen uit heel Spanje geëvalueerd worden, ging aanvankelijk na of het mediterrane dieet, aangevuld met extra noten, bescherming biedt tegen cardiovasculaire aandoeningen. Dat bleek inderdaad het geval. In 2013 analyseerden Sánchez-Villegas en andere onderzoekers ook de PREDIMED-gegevens voor depressie. En opnieuw bleken de aanhangers van het met noten verrijkte mediterrane dieet minder risico op depressie te lopen dan wie zich aan een algemeen voedingspatroon met weinig vet hield. Dat gold vooral voor mensen met diabetes: zij zagen hun risico met 40 procent afnemen. Misschien profiteerden juist deze mensen er het meest van, omdat hun organisme moeite heeft met de verwerking van glucose en het mediterrane dieet hun inname van suiker drastisch beperkte. Een cruciaal kenmerk van dit dieet is inderdaad dat het weinig suiker en weinig bewerkte voedingswaren of vet vlees bevat, terwijl juist die zaken vaak op het typisch westerse menu staan. De toonaangevende nutritioneel psychiater Felice N. Jacka (Deakin University en University of Melbourne) toonde als een van de eersten het verband aan tussen een stereotiep westers dieet en depressie en angsten. Onlangs vond ze nog een andere link tussen povere voedingsgewoonten en een ‘krimpend’ brein – en dat mag u vrij letterlijk nemen. In het najaar van 2015 ontdekten zij en haar collega’s dat oudere volwassenen die vier jaar lang een westers dieet hadden gevolgd niet alleen meer last hadden van stemmingsstoornissen, maar
EEN GEZOND BREIN MET TRADITIONELE DIËTEN MEDITERRAAN
Uit onderzoek blijkt keer op keer dat de voedingsgewoonten van culturen rond de Middellandse Zee bij de gezondste ter wereld horen. Gangbare ingrediënten uit de Griekse, Italiaanse, Spaanse en Midden-Oosterse keuken (zie hieronder) worden gelinkt aan een beter cardiovasculair, mentaal en neurologisch functioneren. • Olijfolie Vis rijk aan omega 3-vetzuren (sardines, tonijn, zalm) Fruit en groenten rijk aan antioxidanten (tomaten, paprika’s, aubergines) Volle granen Peulvruchten Matige hoeveelheden mager vlees en rode wijn Beperkte hoeveelheid suiker en bewerkt voedsel
OKINAWA
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben de Japanners de hoogste levensverwachting van de wereld. Voor een deel komt dat door de bevolking van Okinawa. Tot het traditionele basisvoedsel van deze eilandengroep (zie hieronder) behoren onder meer de paarse zoete aardappel of bataat, die erg rijk is aan voedingsstoffen en vaak in de plaats van rijst wordt gegeten. De mensen van Okinawa eten inderdaad minder vis, vlees, rijst en suiker – en alles bij elkaar ook minder calorieën dan Japanners in andere delen van het land. • Groenten rijk aan antioxidanten (Okinawa paarse zoete aardappel) Zeewier Een beetje vlees en vis Beperkte hoeveelheid suiker en witte rijst
SCANDINAVISCH
Als we de populaire Zweedse balletjes even buiten beschouwing laten, dan telen, verzamelen en koken Scandinaviërs iets wat tegenwoordig het nieuwe Scandinavische dieet (Nordic diet) wordt genoemd, een van de gezondste ter wereld. Het wordt gelinkt aan minder ontstekingen en een lager risico op cardiovasculaire aandoeningen en diabetes, die allebei de gezondheid van ons brein kunnen beïnvloeden. Opmerkelijk is dat Scandinaviërs ook vaak met koolzaadolie koken, dat meer omega 3-vetzuren bevat dan olijfolie. • Fruit (rode bosbessen of ‘lingonberries’) Groenten (aardappelen) Noten en volle granen (het zeer gangbare roggebrood) Zeevruchten Matige hoeveelheden vlees en zuivel Koolzaadolie
31
volgens MRI-scans ook een beduidend kleinere linker hippocampus hadden. De hippocampus is cruciaal voor de geheugenvorming en bestaat uit twee bogen hersenweefsel in de vorm van een zeepaardje, die ergens diep onder onze slapen verborgen liggen. Jacka concentreerde zich op de hippocampus, omdat studies met dieren al hebben uitgewezen dat voedingsgewoonten dat gebied kunnen veranderen. Wetenschappers hebben intussen verschillende mechanismen naar voor geschoven die deze schade mogelijk kunnen verklaren. De resultaten van Jacka stemmen in elk geval overeen met ander onderzoek dat aangeeft dat eetpatronen met veel suiker kunnen leiden tot ongebreidelde ontstekingen en andere metabole veranderingen die uiteindelijk de hersenfunctie aantasten. Normaal horen ontstekingen bij het arsenaal van ons immuunsysteem om infecties te bestrijden en genezing te bevorderen. Maar als die ontstekingen zich op verkeerde zaken richten of te agressief worden, kunnen ze ook gezonde weefsels aantasten. Volgens verschillende studies spelen ontstekingen een rol bij heel wat hersenaandoeningen, van depressie en bipolaire stoornis tot misschien zelfs autisme, schizofrenie en de ziekte van Alzheimer. Twee meta-analyses van 2010 tot 2012 hebben samen de data uit 53 studies herbekeken en rapporteerden significant hogere waarden voor bepaalde ontstekingsmarkers in het bloed van depressieve patiënten. Talrijke studies hebben bij patiënten met psychische stoornissen, zoals depressie en schizofrenie, ook een verhoogde of veranderde activiteit van de microglia-immuuncellen vastgesteld, die een sleutelrol spelen bij de ontstekingsrespons van het brein. Het is daarbij niet duidelijk of de ontsteking de psychische aandoening veroorzaakt of omgekeerd. Maar het bewijsmateriaal doet vermoeden dat veel - misschien zelfs de meeste - bekende risicofactoren voor psychiatrische aandoeningen zulke ontstekingen bevorderen; het gaat dan vooral om depressie, maar ook misbruik, stress, verdriet of bepaalde genetische gevoeligheden. Jacka’s werk verwijst geregeld naar traditionele voedingsgewoonten, zoals de mediterrane, Japanse of Scandinavische keuken als de beste keuze voor onze neurologische en mentale gezondheid, omdat ze juist niet snel tot ontstekingen leiden. ‘Het lijdt geen twijfel dat stress en onbehaaglijke emoties ons sneller naar de koekjestrommel doen grijpen – niet voor niets wordt dit “comfort food” genoemd’, voegt ze eraan toe. ‘Maar de gegevens wijzen systematisch uit dat de belangrijkste ingrediënten van een goede voeding voor ons brein juist fruit, groenten, peulvruchten, noten, vis, mager vlees en gezonde vetten zoals olijfolie zijn.’
om subtiele veranderingen in de hersenanatomie tijdens een bepaalde tijdsperiode vast te stellen. In september vorig jaar berichtten nutritioneel epidemioloog Martha C. Morris (Rush University in Chicago) en haar collega’s dat het MIND-dieet, een combinatie van het mediterrane dieet en het DASH-dieet tegen hoge bloeddruk (hoge voedingswaarde, weinig zout), misschien wel de cognitieve achteruitgang kan helpen vertragen of mogelijk zelfs de ziekte van Alzheimer kan helpen voorkomen. Toen ze de cognitieve vermogens van 960 oudere volwassenen testten, behaalden de personen die het MIND-dieet zo’n vijf jaar hadden gevolgd even goede scores als mensen die 7,5 jaar jonger waren. De verklaring voor dit beschermende effect op ons brein zou wel eens in ons evolutionaire verleden kunnen liggen. Ergens tussen 195.000 en 125.000 jaar geleden waren wij wellicht bijna uitgestorven. Toen begon immers een ijstijd die waarschijnlijk een groot deel van de aarde met ijs bedekte en haar zo goed als onvruchtbaar maakte. De bevolking daalde drastisch tot mogelijk maar enkele honderden menselijke voorouders. De meeste specialisten zijn het erover eens dat iedereen die vandaag leeft van deze groep afstamt. Hoe deze vroege moderne mensen er precies in geslaagd zijn om tijdens herhaalde ijstijden in leven te blijven is niet zo duidelijk. Maar toen de voedselbronnen op het land begonnen op te drogen, is het foerageren naar voedsel uit de zee op bedden vol schaalen schelpdieren rond Afrika waarschijnlijk cruciaal voor onze overleving geweest. Graduaatsstudent Jan De Vynck (Nelson Mandela Metropolitan University) heeft aangetoond dat één persoon die op zo’n bedding aan het werk is, maar liefst 4.500 calorieën aan voedsel per uur kan verzamelen. Archeologische vondsten bevestigen deze opvatting en stellen dat onze voorouders afhankelijk waren van een eetpatroon met veel schaal- en schelpdieren en vissen uit koude wateren;
VETZUREN VOOR ONS BREIN Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt intussen ook dat het gunstige effect van zulke traditionele voedingspatronen niet alleen ligt aan het vervangen van slecht door goed voedsel. Vorige zomer ontdekten de neurowetenschappers Amandine Pelletier, Christine Barul, Catherine Féart en haar collega’s aan de Université de Bordeaux dat het mediterrane dieet misschien zelfs helpt om de neuronale verbindingen in het brein fysiek te behouden. Ze gebruikten een uiterst gevoelige neuroimaginganalysetechniek, de zogeheten voxel-gebaseerde morfometrie, 32
Zowel in studies bij dieren als bij mensen lijken de typische ongezonde westerse voedingsgewoonten schade te veroorzaken aan de hippocampus (geel op de MRI-scan boven), een hersenstructuur die een essentiële rol speelt bij het leren en het geheugen. Uit een recente studie is gebleken dat oudere volwassenen die vier jaar lang slechte voedingsgewoonten hadden, een kleinere linker hippocampus hadden dan hun leeftijdgenoten die gezonder aten.
OP HET LAND OF UIT DE ZEE? Experts debatteren volop over de vraag hoe onze menselijke voorouders genoeg vetzuren hebben kunnen vinden om dat betere brein te ontwikkelen. Omega-vetzuren, waaronder DHA (docosahexaeenzuur) spelen een sleutelrol bij de gezondheid van ons brein en hebben waarschijnlijk ook de evolutie naar het moderne mensenbrein helpen sturen. Maar hoe zijn vroege mensen aan die cruciale voedingsstoffen geraakt? Over het antwoord wordt nog gedebatteerd. Bijna twee decennia lang superviseerde archeoloog Curtis W. Marean, geassocieerd directeur aan het Institute of Human Origins aan de Arizona State University, opgravingen op de Pinnacle Point-site aan de zuidkust van Zuid-Afrika, niet ver
In zijn vroege biochemische werk wilde hij hard maken dat
van de plaats waar onlangs de nieuwe mensensoort Homo
er via het spierweefsel van landdieren geen vlotte toegang
naledi werd ontdekt. Zijn werk lijkt aan te geven dat mensen
tot DHA was. Door middel van DHA dat getagd werd met
tijdens de ijstijd die bekend staat als Marine Isotope Stage 6
een radioactieve isotoop toonden Crawford en zijn collega’s
(MIS6), zowat 160.000 jaar geleden, een belangrijke verande-
ook aan dat ‘kant-en-klaar’ DHA – zoals uit schaaldieren –
ring in hun voedingspatroon hebben doorgevoerd: van het
tien keer doeltreffender wordt verwerkt in een rattenbrein
verzamelen van planten, dieren en zoetwatervis op het land
in volle ontwikkeling dan DHA uit plantaardige bronnen.
naar de rijke en voorspelbare bedden vol schelp- en schaal-
Ook fysioloog Stephen Cunnane (University of Sherbrooke in
dieren in de regio.
Quebec), een collega en medeweker van Crawford, heeft de
Marean vermoedt dat deze verschuiving plaatsvond toen
indruk dat voedsel uit waterbronnen cruciaal is geweest voor
vroege mensensoorten volop gebruik leerden maken van het
de menselijke evolutie. Maar hij gelooft dat mensachtigen op
tweemaandelijkse springtij. Daarvoor moesten ze hersenen
het land al miljoenen jaren lang en nog vóór MIS6 vis uit rivie-
hebben die al vrij goed ontwikkeld waren, zegt hij. ‘De toe-
ren en meren in hun voedingspatroon hadden opgenomen.
gang tot voedsel uit de zee heeft misschien wel een enorme
Hij oppert dat het niet alleen omega 3-vetzuren waren, maar
impact gehad op onze vruchtbaarheid, overleving en globale
een hele groep nutriënten uit vis (jodium, ijzer, zink, koper
gezondheid, gezonde hersenen inbegrepen’, legt Marean uit,
en selenium) die tot een groter brein hebben bijgedragen. ‘Ik
wat voor een deel voortkomt uit de grote winst die omega
denk dat DHA enorm belangrijk is geweest voor onze evolu-
3-vetzuren opleverden. Vóór MIS6, vermoedt hij, zouden
tie en de gezondheid van ons brein, maar ik denk niet dat dit
mensachtigen al toegang gehad hebben tot massa’s voedsel
hét het magische ingrediënt op zich was’, zegt Crawford.
op het land dat ook goed was voor hun brein, zoals de con-
De wetenschappers zijn er alledrie van overtuigd dat die
sumptie van dieren die omega 3-rijke planten en granen aten.
hogere intelligentie zich geleidelijk over een periode van mil-
Sommigen zijn het deels oneens met hem. ‘Ik vrees dat het
joenen jaren heeft ontwikkeld, waarbij mutaties de cognitie-
idee van rijkelijk aanwezige DHA uit de vetten van savan-
ve vooruitgang hebben voortgestuwd. Maar voordelen zoals
nedieren gewoon niet klopt’, zegt psychiater Michael A.
ontdekken hoe je een oester moet openen – samen met het
Crawford (Imperial College London). ‘Het dierlijke brein
bijhouden van springtij – hebben misschien wel de sluizen
heeft zich 600 miljoen jaar geleden in de oceaan ontwikkeld
naar een enorme darwinistische evolutie geopend. Zoals
en was afhankelijk van DHA en andere stoffen die essentieel
Cunnane het stelt: ‘Toen we eenmaal in staat waren om toe-
waren voor de hersenen, zoals jodium, waaraan er ook op
gang te krijgen tot de voedselketen aan de kust van Afrika,
het land een schaarste is. Om hersenen op te bouwen, zou
die veel rijker en betrouwbaarder was dan de visbronnen op
je bouwstenen nodig gehad hebben die rijkelijk aanwezig
het land, is de ontwikkeling van onze hersenen en onze cul-
waren in de zee en op rotsachtige kusten.’
tuur geëxplodeerd.’ 33
Daarnaast bestaat er nog een heel ander belangrijk verband tussen de voedingsgewoonten van onze voorouders, ontstekingen en mentale gezondheid. Tijdens onze evolutie zijn er immers ook zo’n 100 triljoen bacteriën, schimmels en andere micro-organismen die ons lichaam koloniseren en zo’n 90% van onze cellen uitmaken, meegekomen. Deze zogenaamde microbiota – en hun totaal van genen, het microbioom – leverden een cruciale bijdrage aan de vorming en de functie van onze spijsvertering en ons immuunsysteem. Steeds meer wetenschappelijke ontdekkingen lijken aan te geven dat onze hersenen een prijs betalen als wij dit microbioom met slechte eetgewoonten verstoren.
EEN TEGENVALLER VOOR ONZE DARMEN
Koudwatervissen (zalm, makreel, haring, tonijn en sardines) zijn rijke bronnen van DHA, dat bijdraagt tot de groei, structuur en functie van onze hersencellen.
allemaal rijke bronnen van omega 3-vetzuren. Het zou kunnen dat deze vetzuren de evolutie van ons unieke, complexe brein, dat voor 60 procent uit vet bestaat, hebben aangestuurd. Meer bepaald zou één specifiek omega 3-vetzuur, docosahexaeenzuur of DHA, volgens velen wel eens dé voedingsstof kunnen zijn die het sterkst samenhangt met de gezondheid van ons brein. In 1972 stelde psychiater Michael A. Crawford (nu aan het Imperial College London) als medeauteur van een paper dat ons brein afhankelijk is van DHA, en dat DHA uit mariene bron essentieel is geweest voor de evolutie van het zoogdierenbrein, vooral dan van de menselijke soort. Al meer dan 40 jaar betoogt Crawford dat de toename van hersenaandoeningen het gevolg is van ons veranderde eetpatroon na de Tweede Wereldoorlog, vooral dan onze overstap naar voedsel vanop het land en onze voorkeur voor diëten met een laag vetgehalte. Volgens hem zijn omega 3-vetzuren uit de zee cruciaal geweest voor de snelle neurale ontwikkeling naar een hogere cognitie die de menselijke soort heeft doorgemaakt (zie kader pag. 33). Heel wat studies hebben het belang van DHA voor de ontwikkeling, de structuur en de functie van het menselijke brein bevestigd: het is een bouwsteen van onze zenuwcelmembranen, het maakt de communicatie tussen zenuwcellen mogelijk en verhoogt wellicht ook de hoeveelheid neurotrofines in de hersenen, een eiwit dat de groei en de overleving van hersencellen ondersteunt. Omega 3 en andere vetzuren spelen dus een sleutelrol bij het vormen en onderhouden van ons meest complexe orgaan. Intuïtief lijkt het dan ook zinvol – en nutritionele data ondersteunen dit – om ons brein tegen allerlei stoornissen te beschermen door deze vetzuren vaker op het menu te zetten en meer nadruk op vis en zeevruchten te leggen. Bovendien lijkt DHA ook de schadelijke chronische ontstekingen, die het brein aantasten, te verminderen. 34
In 2014 hield de 23-jarige student Tom Spector een opmerkelijk, zij het misselijkmakend experiment: hij beperkte zijn dieet tot fastfood van McDonalds en vernietigde zo ongeveer een derde van de bacteriesoorten in zijn darmen. Dat kostte hem niet meer dan tien dagen. Er waren twee redenen waarom Spector proefkonijn speelde: om met dit project zijn diploma genetica te behalen en om zijn vader Tim, een hoogleraar genetische epidemiologie aan het King’s College London, data te leveren; hij bestudeerde de manier waarop een eetpatroon van bewerkt voedsel de gastro-intestinale bacteriën aantastte. Het onderzoek van de familie Spector peilde niet naar specifieke gevolgen voor de gezondheid – ze checkten enkel de diversiteit van Toms darmflora –, maar Tom meldde wel dat hij zich na dagenlang leven op een dieet van hamburgers, friet en frisdrank sloom, slapjes en down voelde. Het aantal bacteriesoorten was zo drastisch verminderd dat Tim de resultaten voor bevestiging naar drie laboratoria opstuurde. Zulke door andere eetgewoonten veranderde microbiota kunnen het aantal ontstekingen in de darmen snel doen toenemen. Naast de kwalijke gevolgen die we hierboven al beschreven, kan een gastro-intestinale ontsteking ook onze voorraad serotonine uitputten, een neurotransmitter die al heel lang in verband wordt gebracht met depressie en andere psychische stoornissen. Zo’n 90 procent van onze serotonine wordt in de darmen aangemaakt wanneer bepaalde microben interageren met cellen aan de binnenwand van onze darmen (sommige bacteriën produceren zelfs een eigen hoeveelheid van onze serotonine). Nevenproducten van ontstekingen zetten echter tryptofaan, de metabole precursor van serotonine, om in een verbinding die neurotoxische stoffen produceert. En die worden gelinkt aan depressie, schizofrenie en de ziekte van Alzheimer. Het goede nieuws is dat andere eetgewoonten niet alleen onze microbiële diversiteit kunnen vernietigen, maar die ook kunnen verbeteren; tegelijk verminderen ze de ontstekingen in het spijsverteringskanaal. In 2015 voerde een onderzoeksgroep aan de University of Pittsburgh een studie uit bij 20 AfroAmerikanen uit Pennsylvania en 20 zwarte Zuid-Afrikanen van het platteland; zij moesten hun eetgewoonten met elkaar verruilen. In plaats van hun gebruikelijke dieet van weinig dierlijke vetten en veel vezels kregen de Afrikanen nu hamburgers, friet en hash browns (een soort gebakken aardappelen die in de VS vaak als ontbijt worden gegeten). De Amerikanen op hun beurt lieten hun vette voedsel en geraffineerde koolhydraten links liggen en aten in plaats daarvan bonen, groenten en vis. Na amper
twee weken bleken de Amerikaanse darmen minder ontstoken en wezen stoelgangmonsters uit dat de butyraat-producerende bacteriesoorten met 250 procent waren toegenomen; men vermoedt dat butyraat het risico op kanker vermindert. De ZuidAfrikanen maakten echter microbiële veranderingen door die gelinkt worden aan een hoger risico op kanker. ‘Andere voedingsgewoonten aannemen is de gemakkelijkste manier om je microbioom te wijzigen en ontstekingen te helpen beheersen’, zegt psychiater Emily Deans (Harvard Medical School). Ze is ervan overtuigd dat eetgewoonten even belangrijk zijn als pillen en psychotherapie om psychische stoornissen aan te pakken. Die visie wordt door haar eigen klinische praktijk ondersteund: ‘Met vrijwel al mijn patiënten heb ik het ook over voeding,’ voegt ze daaraan toe. ‘Ik ben ervan overtuigd dat voeding echt kan bijdragen tot een betere behandeling van bijvoorbeeld depressie, althans bij sommige mensen.’ Deans heeft ook de indruk dat het tijdstip van de maaltijden de stemming kan beïnvloeden. Onderzoek geeft inderdaad aan dat eten op regelmatige tijdstippen de mentale gezondheid kan verbeteren. Tegelijk erkent Deans dat de wetenschap nog een lange weg heeft af te leggen voor we de relatie tussen brein en voeding helemaal zullen begrijpen. Ze is ook op haar hoede voor de gigantische probiotica-industrie die, net zoals de supplementenbranche in het algemeen, vaak ongecontroleerd en voorbarig inspeelt op het minieme maar wel toenemende wetenschappelijke bewijsmateriaal dat lijkt aan te geven dat probiotica wel eens psychische aandoeningen zouden kunnen helpen voorkomen of doeltreffend behandelen. ‘Je kunt bijvoorbeeld studies doen met bepaalde vitaminen. Sommige zullen dan positief en andere negatief blijken’, legt ze uit. ‘De waarheid is echter dat vitaminen in voedsel in allerlei soorten chemische verbindingen opduiken, terwijl het bij supplementen meer om één enkele verbinding gaat.’ Dit verschil tussen voedingsstoffen in etenswaren en in pilletjes verklaart waarom uit wetenschappelijke gegevens meestal een voorkeur voor voeding en bepaalde eetpatronen blijkt boven supplementen.
VOEDSEL VOOR DE HERSENEN Karolien let nu al zo’n zeven jaar op gezondere eetgewoonten en heeft daarbij vooral aandacht voor minder suiker en meer vis en zeevruchten. Ze is afgeslankt en haar diabetes is onder controle. ‘Het maakt deel uit van een totaal nieuwe kijk op het leven,’ glundert ze, ‘om te weten dat wat ik eet een invloed kan hebben op hoe ik me voel.’ Dit bewustzijn krijgt steeds meer aanhang bij patiënten én artsen. In maart 2015 publiceerde een groot team van praktijkartsen en onderzoekers een rapport in de Lancet Psychiatry in naam van de International Society for Nutritional Psychiatry Research, een organisatie die in 2013 mee werd opgericht door Jacka. De auteurs vermeldden matige therapeutische winst door allerlei psychofarmaca en riepen op om behandelingen gebaseerd op voeding in de geestelijke gezondheidszorg te integreren. ‘Het opkomende en fascinerende bewijsmateriaal dat voeding een cruciale factor is bij de hoge prevalentie en incidentie van psychische stoornissen,’ schreven zij, ‘doet vermoeden dat voedingsgewoonten voor de psychiatrie even belangrijk worden als voor cardiologie, endocrinologie en gastro-enterologie.’
Dankzij onze evolutionaire afstamming (en heel veel vis) zou die aandacht voor onze eetgewoonten wel eens cruciaal kunnen blijken om de toename in psychische stoornissen over de hele wereld weer ongedaan te maken; misschien kan dit het aantal mensen dat met verschillende vormen van dementie kampt verlagen; mogelijk kan het ook milde psychiatrische symptomen en stoornissen afweren. In elk geval bestaat er weinig twijfel over dat correct eten ons door moeilijke tijden heen kan helpen, net zoals dat 160.000 jaar geleden misschien ook is gebeurd bij een klein groepje mensen dat samenhokte in grotten aan de Afrikaanse kust. Als een van de belangrijkste voorstanders van betere eetgewoonten voor een gezonder brein heeft Jacka er vertrouwen in dat er nu eindelijk interventiestudies op touw gezet worden. Hierbij krijgen patiënten een specifiek dieet ‘voorgeschreven’ en worden ze een hele tijd gevolgd. Dit type onderzoek zou definitievere bewijzen kunnen opleveren voor het verband tussen voeding en mentaal en cognitief welzijn. Jacka’s eigen onderzoeksteam is nu bezig met een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep om de doeltreffendheid van gewijzigde voedingspatronen bij volwassenen met een ernstige depressie na te gaan. Ondertussen stellen heel wat artsen en patiënten hun hoop nu in een aanpak met voeding, na decennia van ontgoochelende psychofarmaca. Te veel patiënten met een psychische stoornis of dementie reageren niet voldoende of soms zelfs helemaal niet op de bestaande medicatie. Selectieve serotonine-heropnameremmers zoals Prozac lijken alleen bij zware aandoeningen te werken. Nu wetenschappers meer te weten komen over de pathologieën achter bepaalde mentale en cognitieve stoornissen, zullen er ongetwijfeld ook nieuwe, veelbelovende therapeutische doelstellingen ontstaan. Maar het is duidelijk dat ook een behandeling gebaseerd op voeding – en vrij van neveneffecten – een prominente plaats zal innemen in de toekomst van dementie en psychiatrische zorg.
DE AUTEUR BRET STETKA is uitgeefdirecteur bij Medscape (dat deel uitmaakt van de Amerikaanse online uitgever WebMD) en levert geregeld bijdragen aan Scientific American Mind. Hij schreef eerder ook al voor Wired en voor de online edities van het tijdschrift The Atlantic en het radiostation NPR (National Public Radio).
MEER OVER DIT ONDERWERP Mediterranean Dietary Pattern and Depression: The PREDIMED Randomized Trial, Almudena SánchezVillegas et al. in BMC Medicine 11, artikel nr. 20; 2013. Early Intervention to Preempt Major Depression among Older Black and White Adults, Charles F. Reynolds et al. Psychiatric Services 65, nr. 6; pp. 765-773; 2014. The Origins and Significance of Coastal Resource Use in Africa and Western Eurasia, Curtis W. Marean in Journal of Human Evolution 77, pp. 17-40; 2014. Nutritional Medicine as Mainstream in Psychiatry, Jerome Sarris et al. in Lancet Psychiatry 2, nr. 3, pp. 271-274; 2015. Western Diet Is Associated with a Smaller Hippocampus: A Longitudinal Investigation, Felice N. Jacka et al. in BMC Medicine 13, artikel nr. 215; 2015. 35
DE DARMHERSENAS Gelukkig zijn we ons er niet voortdurend van bewust, maar in onze darmen krioelt het van de levende wezens. Die miljarden micro-organismen vormen een complex ecosysteem, dat ook invloed heeft op het brein. Door Peter Andrey Smith
H
et is bijna een jaar geleden dat Rebecca Knickmeyer voor het eerst kennismaakte met haar proefpersoontjes. Als hersenonderzoeker aan de Universiteit van North Carolina observeert ze hoe pasgeboren baby’s binnen het tijdsbestek van een jaar veranderen in nieuwsgierig rondkruipende jonge kinderen. Ze bestudeert die ontwikkeling met een reeks experimenten die het gedrag en het temperament van de kleintjes testen en met behulp van hersenscans die laten zien welke processen zich in hun hersentjes afspelen. Zo’n experiment kan bijvoorbeeld inhouden dat de moeder van de baby de kamer verlaat en even later terugkomt in gezelschap van een onbekend persoon. Bij een ander experiment worden de baby’s geconfronteerd met steeds angstaanjagender Halloweenmaskers. En bij weer een andere test wordt van hen verwacht dat ze vredig doorslapen terwijl 36
een lawaaierige MRI-scanner opnames maakt van hun brein. Dat lukt namelijk alleen wanneer de proefpersoon bewegingloos stilligt. Overigens is Knickmeyer niet alleen geïnteresseerd in de hersenen van de baby’s, maar ook in iets heel anders: hun ontlasting – althans een bestanddeel daarvan. Ze bestudeert het zogeheten microbioom, oftewel de darmflora van alle bacteriën, virussen en andere micro-organismen die in de darmen leven. Met dit project – Knickmeyer en haar wetenschappelijke collega’s spreken met een zekere vertedering van the poop study (‘het poeponderzoek’) – hoopt ze een antwoord te vinden op de vraag of dit ecosysteem in onze darmen ook invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenen en het gedrag. Er zijn steeds meer onderzoeksresultaten die in die richting wijzen. Die zijn echter voornamelijk afkomstig van experimenten met proefdieren die
in een steriele omgeving zijn grootgebracht. Gegevens die betrekking hebben op menselijke proefpersonen zijn tot op heden schaars. Wel is al bekend dat ziekten van het maag-darmkanaal vaak samengaan met psychologische en neurologische stoornissen, zoals angsten, depressies, autisme en schizofrenie. Maar daarbij gaat het alleen om correlaties en is het niet duidelijk of het ene symptoom het andere beïnvloedt. ‘Het causale verband is bij deze onderzoeken een groot probleem’, zegt microbioloog Rob Knight van de Universiteit van Californië. ‘Het is moeilijk vast te stellen of een bepaalde populatie van darmmicroben oorzaak of gevolg van een ziekte is.’ We beschikken al over enkele aanwijzingen die iets kunnen zeggen over de vraag via welke mechanismen darmbacteriën en het brein elkaar beïnvloeden. Maar hoe belangrijk die processen zijn voor de gezondheid, weet nog niemand. Toch beweren 37
producenten van voedingssupplementen zonder enige terughoudendheid dat probiotica – levensmiddelen met toegevoegde bacteriën die de spijsvertering zouden stimuleren – bijdragen aan een betere gezondheid. En de farma-industrie investeert steeds grotere bedragen in onderzoek naar de darmflora en de stoffen die de microben uitscheiden. Maar de wetenschap is nog maar net begonnen enig licht in de duisternis te brengen. Sinds 2014 heeft het Amerikaanse National Institute of Mental Health (NIMH) zeven pilot-studies naar de zogeheten darm-hersenas – waaronder het babyproject van Knickmeyer – gefinancierd met elk maximaal een miljoen dollar. Ook de Europese Unie trekt miljoenen uit om onderzoeksprojecten te stimuleren, zoals ‘MyNewGut’, dat voedingsadviezen moet ontwikkelen die de gezondheid en het functioneren van de hersenen ten goede komen. De eerste onderzoeksresultaten geven al een indruk van de enorme complexiteit van de mechanismen waarmee de darmflora het brein beïnvloedt. Niet alleen hormonen spelen daarbij een rol, maar ook moleculen in het immuunsysteem en afbraakproducten van de stofwisseling van de darmbacteriën. ‘Momenteel verkeert het onderzoek nog in het stadium van veel speculatie en weinig betrouwbare data’, zegt Knickmeyer. ‘Bovendien is nog onduidelijk welke onderzoeksmethoden op dit gebied als gouden standaard moeten gelden. Vooralsnog is het een kwestie van allerlei dingen uitproberen.’
LEIDT EEN PRIKKELBARE DARM TOT DEPRESSIES? Tot voor kort dacht vrijwel niemand dat micro-organismen kunnen interageren met het brein – afgezien dan van ziekteverwekkende virussen en bacteriën die de bloed-hersenbarrière kunnen passeren. Dat is een soort muur van lichaamscellen die het centrale zenuwstelsel beschermt tegen infecties en ontstekingen. Als er toch ziekteverwekkers in de hersenen binnendringen, kunnen zij het gedrag veranderen. Zo leidt bijvoorbeeld het rabiësvirus tot agressie, nervositeit en angst voor water. In het jaar 2000 raakte bij het Canadese dorpje Walkerton in de provincie Ontario het grondwater verontreinigd met pathogene bacteriën als Escherichia coli en Campylobacter jejuni, afkomstig van een nabijgelegen boerderij. De bacteriën kwamen ook in het waterleidingnet terecht, waardoor ruim 2.300 inwoners ernstige maag- en darminfecties opliepen. Veel van de getroffenen hielden er een chronisch prikkelbaredarmsyndroom aan over. De inwoners van Walkerton werden gedurende acht jaar gevolgd en ondervraagd in het kader van een onderzoeksproject dat onder leiding stond van gastro-enteroloog (maag-darm-leverarts) Stephen Collins van de McMaster-universiteit in Hamilton. Daarbij bleek dat mensen die al voor de uitbraak van de eerste infectie last hadden gehad van angsten en depressies een groter risico liepen om acht jaar later nog altijd aan
S A M E N G E VAT VAN BUIK TOT BREIN 1. Het geheel van alle micro-organismen in onze darmen, het zogeheten microbioom, heeft invloed op de ontwikkeling van de hersenen en speelt mogelijk een rol bij psychische aandoeningen en neurodegeneratieve ziekten. 2. Experimenten met muizen die in een steriele omgeving zijn opgegroeid hebben aanwijzingen opgeleverd dat darmbacteriën het gedrag beïnvloeden, de stabiliteit van de bloed-hersenbarrière veranderen en mogelijk ook een rol spelen bij ziekten als multiple sclerose. 3. Via welke mechanismen de darmen en de hersenen elkaar precies beïnvloeden is nog onduidelijk. Mogelijke kandidaten zijn hormonen, maar ook immuuneiwitten en afbraakproducten van de stofwisseling van de micro-organismen komen in aanmerking.
38
het chronische prikkelbare-darmsyndroom te lijden. Die opmerkelijke constatering trok de aandacht van Collins’ collega Premysl Bercik. Hij vroeg zich af of omgekeerd psychische symptomen mede veroorzaakt kunnen worden door sluimerende infecties – of zelfs door een verstoord evenwicht in het microbioom. Om die vraag te beantwoorden, voerde hij samen met Collins en anderen een reeks experimenten uit op muizen. In hun onderzoeksverslag beschrijven de onderzoekers hoe ze bij verschillende groepen muizen monsters van de darmflora ‘transplanteerden’ van de ene groep naar de andere. Het karakteristieke gedrag van de dieren bleek daardoor te veranderen. Muizen die van nature nogal schuw waren, werden bijvoorbeeld nieuwsgieriger nadat ze het microbioom van avontuurlijker ingestelde soortgenoten toegediend hadden gekregen. ‘Het lijkt erop dat de microorganismen een duidelijk merkbare invloed uitoefenen op het gedrag van hun gastheer’, zegt Bercik. In een vervolgonderzoek haalden Bercik c.s. bacteriën uit de ontlasting van mensen die leden aan het prikkelbaredarmsyndroom of aan angststoornissen en transplanteerden die naar de darmen van muizen. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet gepubliceerd, maar de data duiden erop dat deze dieren na de ingreep angstiger gedrag gingen vertonen dan muizen die darmbacteriën van gezonde mensen hadden gekregen. De meeste van deze experimenten vindt plaats onder onnatuurlijke omstandigheden. Ze worden uitgevoerd met zogeheten gnotobiotische muizen, die in een steriele omgeving opgroeien. De jonge dieren worden met een keizersnede ter wereld gebracht om te voorkomen dat ze in contact komen met micro-organismen uit het geboortekanaal van de moeder. Want bij een natuurlijke bevalling nestelen zich meteen al de eerste bacteriën in de darmen van de pasgeborenen. Vervolgens groeien de dieren op in steriele, geïsoleerde kooien, ze krijgen kiemvrij voedsel en ademen gefilterde lucht. Op die manier worden ze grotendeels afgeschermd van de vele bacteriën waaraan ze in een gewone kooi of in de natuur zijn blootgesteld.
HOE COMMUNICEREN BACTERIËN MET HET BREIN? Via welke mechanismen de
Het microbioom interageert
organismen en neurologische
darmen en de hersenen elkaar
ook met het immuunsysteem
aandoeningen als multiple
precies beïnvloeden is nog
en reguleert bijvoorbeeld
sclerose. Verder zijn er aanwij-
onbekend. Onderzoekers toet-
de activiteit van cytokines,
zingen dat stofwisselingspro-
sen momenteel verschillende
eiwitten die een rol spelen bij
ducten van de micro-organis-
hypothesen. We weten bijvoor-
ontstekingsprocessen in de
men – zogeheten metabolieten
beeld dat cellen in de darm-
hersenen. Daar zou een relatie
– de structuur van de bloed-
wand het grootste deel van de
kunnen liggen tussen micro-
hersenbarrière veranderen.
perifere serotonine – dat is de serotonine (een belangrijke
Serotonine
Cytokine
Metabolieten
neurotransmitter) die buiten het brein aanwezig is – produceren. Het is denkbaar dat de perifere serotonine invloed uitoefent op de serotoninespiegel in de hersenen en daarmee op de wijze waarop daar signalen worden verwerkt.
In 2013 rapporteerden immunoloog Sven Pettersson en neurowetenschapper Rochellys Diaz Heijtz van het Karolinska-instituut in Stockholm dat muizen die in een kiemvrije omgeving zijn opgegroeid zich tijdens experimenten minder angstig gedragen dan muizen die over een natuurlijke darmflora beschikken. Overigens is een zekere mate van angst vanuit evolutionair oogpunt beslist een voordeel – vooral in het geval van kleine zoogdieren die beducht moeten zijn voor tal van predatoren. De dieren kregen hun normale, angstige muizengedrag ook niet meer terug wanneer ze verhuisden naar een minder steriel onderkomen. Hun nakomelingen vertoonden echter weer angstiger gedrag. Kennelijk bestaat er een cruciaal ‘tijdvenster’ waarin de van nature aanwezige micro-organismen een extra sterke invloed hebben op de ontwikkeling van het brein. De onderzoekers namen ook de hersenen van de muizen onder de loep. Ze constateerden dat neurotransmitters als serotonine, die een rol spelen bij angstig gedrag, sneller werden afgebroken bij dieren die in een steriele omgeving leefden in een bepaald hersengebied –
het striatum. Deze bevindingen leidden tot grote opwinding onder de wetenschappers die zich met dit onderzoeksgebied bezighouden. Nu was namelijk gebleken dat men zich niet tevreden hoeft te stellen met het louter waarne-
hele reeks gevolgen heeft. Boterzuur, een van deze korte-keten-vetzuren, versterkt bijvoorbeeld de bloed-hersenbarrière doordat het de verbindingen tussen de cellen verstevigt. Dat betekent dat de barrière poreuzer is bij kiemvrij
Muizen die van nature nogal schuw waren, werden nieuwsgieriger nadat er in hun darmen micro-organismen waren ‘getransplanteerd’ uit de darminhoud van avontuurlijker ingestelde soortgenoten men van de verschijnselen, maar dat het ook mogelijk is te achterhalen via welke mechanismen de darmbacteriën het brein beïnvloeden. In 2014 toonde Pettersson, in samenwerking met collega’s uit Zweden, de VS en Singapore, aan dat stofwisselingsproducten van de bacteriën in de darmen de fysiologie van de bloed-hersenbarrière veranderen. De bacteriën zetten complexe koolhydraten om in korte-keten-vetzuren, wat een
opgegroeide muizen dan bij dieren met een natuurlijke darmflora. Uit recente onderzoeken blijkt dat darmbacteriën zelfs de concentratie van bepaalde signaalstoffen in het lichaam kunnen beïnvloeden, die zenuwcellen gebruiken om met elkaar te communiceren. Zo heeft biologe Elaine Hsiao van de Universiteit van Californië ontdekt dat bepaalde afbraakproducten van het microbioom cellen in de wand van de 39
dikke darm ertoe aanzetten meer serotonine te produceren. Deze ontdekking is vooral interessant omdat het doel van veel antidepressiva is dat er in het brein meer serotonine beschikbaar komt. Bij muizen produceren de darmen ongeveer 60 procent van de serotonine in het perifere zenuwstelsel, bij de mens zelfs meer dan 90 procent. Net als het onderzoeksteam van het Karolinska-instituut constateerde ook Hsiao dat bij kiemvrij opgegroeide muizen de serotoninespiegel in het bloed significant verlaagd was. Het bleek mogelijk de serotonineconcentratie weer te verhogen door sporevormende bacteriën in de darmen in te brengen, met name Clostridium-bacteriën, die korte-ketenvetzuren splitsen. In een ander experiment werden muizen die over een natuurlijk microbioom beschikten, behandeld met een antibioticum dat ook de darmbacteriën aantastte. Na de toediening van het antibioticum verminderde de serotonineproductie. ‘Hier is duidelijk sprake van een causale relatie’, zegt Hsiao. Volgens haar is echter nog niet duidelijk of – en zo ja: op welke wijze – de veranderde serotoninespiegels in de darmen ook invloed hebben op de hersenactiviteit – en
HET MICROBIOOM In en op het lichaam van ieder mens leven naar schatting 40 à 100 biljoen micro-organismen oftewel microben, waaronder bacteriën, virussen en schimmels. De meeste zitten in het maag-darmkanaal, andere op de huid, in huidplooien en op slijmvliezen. Het geheel van de genen van deze organismen wordt het microbioom genoemd, alle micro-organismen samen heten ook wel microbiota. Het aantal microben dat een
Medische hogeschool van de Universiteit van New York. Bij baby’s die met een keizersnede ter wereld zijn gekomen, veegt men de mond en de huid af met een gaasje dat in de vagina van de moeder heeft gezeten en dus monsters van haar microbioom bevat. De onderzoekers hopen zo te ontdekken of deze kinderen
lichaam huisvest is ongeveer even groot als het aantal eigen lichaamscellen. of er bij de mens vergelijkbare mechanismen actief zijn. Voor neurowetenschapper John Cryan van University College in Cork staat het antwoord al vast. In samenwerking met Olivia O’Leary en andere collega’s heeft hij de hersenen van steriel opgegroeide muizen bestudeerd. Daarbij ontdekten ze dat in de hippocampus – een hersengebied dat van cruciaal belang is voor het geheugen – nieuw ontstane neuronen eerder overleven dan bij dieren die onder meer natuurlijke omstandigheden worden gehouden. Cryan ijvert ervoor meer bekendheid te geven aan het bestaan van de darm-hersenas, niet alleen onder neurowetenschappers en psychofarmacologen, maar ook bij het grote publiek. Voor hem bestaat er geen twijfel meer: ‘Alle fundamentele neuro-
Bij een natuurlijke bevalling nestelen bacteriën uit het geboortekanaal van de moeder zich in het lichaam van de baby. Als een baby met een keizersnede ter wereld komt, gebeurt dat niet. Volgens sommige onderzoekers is het voor de gezondheid van de baby beter dat hij/zij al bij de geboorte wordt blootgesteld aan microben.
40
Sommige neurowetenschappers, onder wie Tracy Bale van de Universiteit van Pennsylvania, denken dat de tijd rijp is om experimenten op mensen uit te voeren. Bale hoorde over het onderzoek van Cryan toen ze luisterde naar het populair-wetenschappelijke radioprogramma ‘Radiolab’. Ze deed op
nale processen waar sommige hersenonderzoekers al hun hele leven op studeren, worden klaarblijkelijk beïnvloed door microben in de darmen.’ Vorig jaar oktober heeft hij op de jaarlijkse bijeenkomst van het Amerikaanse Genootschap voor Neurowetenschappen data gepresenteerd met betrekking tot de zogeheten myelinisatie. Myelinisatie is het proces waarbij zich een vettige laag van lipiden – de myelineschede – om uitlopers van een zenuwcel wikkelt. Daardoor worden deze uitlopers, axonen genaamd, elektrisch geïsoleerd. En dat heeft weer als resultaat dat signalen sneller overgedragen worden van het ene naar het andere neuron. Cryan denkt dat het myelinisatieproces wordt beïnvloed door darmbacteriën, althans in bepaalde delen van het brein. Zo zijn er bij kiemvrij opgegroeide muizen dikkere myelinelagen aangetroffen in de prefrontale cortex. Deze bevinding versterkt het vermoeden dat het ecosysteem in de darmen zelfs een rol speelt bij ziekten als multiple sclerose, die worden gekenmerkt door demyelinisatie, dus het verdwijnen van de isolerende myelinelaag. En inderdaad hebben biologen van het California Institute of Technology geconstateerd dat muizen die in een steriele omgeving leven deze ziekte minder vaak krijgen – en als het al gebeurt, in een minder ernstige vorm. Misschien hebben cytokines er iets mee te maken. Dat zijn eiwitten die ontstekingsmechanismen in het lichaam reguleren en die eveneens worden beïnvloed door het microbioom. Inmiddels zijn er al farmaceutische bedrijven die de mogelijkheid onderzoeken om in de toekomst bepaalde darmbacteriën in te zetten om de neurologische schade te beperken bij mensen met multiple sclerose.
Ruim 90 procent van de serotonine in het perifere zenuwstelsel van de mens wordt geproduceerd in onze darmen dat moment juist onderzoek aan de placenta en vroeg zich af of darmbacteriën misschien ook een rol spelen in mechanismen die maken dat stress bijde moeder invloed heeft op haar kinderen. In het kader van een vorig jaar gepubliceerd onderzoek stelde ze drachtige muizen bloot aan stressvolle situaties en constateerde dat er daarna aanzienlijk minder lactobacillen zaten in het geboortekanaal van de dieren. En dat zijn nu juist de bacteriën die het grootste deel uitmaken van de micro-organismen die zich bij een natuurlijke bevalling in de darmen van de nakomelingen nestelen. Het microbioom van de pasgeboren muisjes was dan ook inderdaad veranderd. Bale denkt dat dit waarschijnlijk een van de mechanismen is die ervoor zorgen dat stress tijdens de zwangerschap een negatief effect heeft op de latere ontwikkeling van de nakomelingen. Hetzelfde effect bereikten Bale en haar collega’s toen ze jonge dieren die met een keizersnede ter wereld waren gekomen, bacteriën van gestresste muizen te eten gaven. Als volgende stap willen ze nu onderzoeken of het andersom ook een positief effect op de jonge muizen heeft wanneer ze micro-organismen van niet-gestreste dieren toegediend krijgen.
BELANGRIJKE MICROBEN VOOR PASGEBOREN BABY’S Bale is ervan overtuigd dat haar experimenten met muizen ook relevant zijn voor bevallingen bij de mens. De sprong van muis naar mens is al gewaagd in een project van Maria Dominguez-Bello, die als microbioloog verbonden is aan de
een vergelijkbare darmflora ontwikkelen als kinderen die via een natuurlijke bevalling geboren zijn. ‘Op dit moment is dat nog geen standaardbehandeling’, zegt Bale. ‘Maar ik durf te wedden dat het dat over een tijdje wel zal zijn.’ Andere collega’s blijven sceptisch en vragen zich af of er bij de mens überhaupt een relatie bestaat tussen bacteriën en gedrag. Overigens had de huidige directeur van de Amerikaanse National Institutes of Health (NIH), Francis Collins, al in 2007 het idee geopperd voor een breed opgezet onderzoek naar de bacterieflora van de mens. Het Human Microbiome Project moest alle microorganismen die in en op ons lichaam leven in kaart brengen – en zo een bijdrage leveren aan een beter begrip van psychische aandoeningen. ‘Dat wekte destijds wel enige verbazing, want veel onderzoekers associeerden bacteriën eerder met de darmen dan met de hersenen’, herinnert Collins zich. ‘Maar de stand van het onderzoek lijkt ons nu toch gelijk te geven.’ Niettemin zijn nog veel vragen onbeantwoord. Rebecca Knickmeyer van de poop study uit het begin van dit artikel is bijvoorbeeld vooral geïnteresseerd in de ontwikkeling van de amygdala en de prefrontale cortex. Uit dierproeven met muizen blijkt dat die beide hersengebieden worden beïnvloed door darmbacteriën. Maar het kan nog heel lastig worden om de bevindingen van de hersenscans die Knickmeyer heeft gemaakt in verband te brengen met de tientallen andere onderzoeksgegevens van de baby’s. Want omgevingsfactoren
als voeding, huisvesting, gezinssituatie enzovoort kunnen zowel de micro-organismen in de darmen als de neurologische ontwikkeling beïnvloeden. Volgens Knickmeyer kan de poging om psychische en neurologische aandoeningen te behandelen door in te grijpen in de darmflora om verschillende redenen mislukken. Bijvoorbeeld omdat bacteriën interageren met het menselijk genoom. Zelfs als wetenschappers het ideale mengsel van micro-organismen voor medisch gebruik zouden vinden, is er altijd nog de kans dat het lichaam ze afstoot en terugkeert naar zijn oorspronkelijke evenwicht. Het is namelijk denkbaar dat onze darmen een genetisch bepaalde voorliefde hebben voor bepaalde typen microben. ‘Er valt nog veel te leren en te ontdekken’, aldus Rebecca Knickmeyer. ‘Het menselijk lichaam stelt mij telkens weer voor nieuwe verrassingen.’
DE AUTEUR PETER ANDREY SMITH is als journalist werkzaam in New York.
LEESTIP BUND FÜRS LEBEN: Warum Bakterien unsere Freunden sind. H. Charisius en R. Friebe. Uitgeverij Hanser. München 2014. Overzicht van de huidige stand van het microbioomonderzoek, met o.a. aandacht voor de hypothese dat de microorganismen in ons lichaam een rol spelen bij het ontstaan van welvaartsziekten.
MEER OVER DIT ONDERWERP The Gut Microbiota Influences BloodBrain Barrier Permeability in Mice. V. Braniste e.a. in Science Translational Medicine 6, 263ra158, 2014. http://stm. sciencemag.org/content/6/262/262ra158 Alterations in the Vaginal Microbiome by Maternal Stress Are Associated with Metabolic Reprogramming of the Offspring Gut and Brain. E. Jašarević e.a. in Endocrinology 156, 2015; pp. 3265-3276. http://press.endocrine.org/toc/endo/156/9 Adult Hippocampal Neurogenesis Is Regulated by the Microbiome. E.S. Ogbonnaya e.a. in Biological Psychiatry 78, 2015; pp. e7-e9. www.biologicalpsychiatryjournal.com/ article/S0006-3223(15)00007-4/abstract 41
Abrupt stoppen met het slikken van slaapmiddelen is gevaarlijk
VERRADERLIJKE
HULPMIDDELEN Veel mensen met slaapproblemen zoeken hun heil bij pillen. Slaap- en kalmeringsmiddelen hebben echter ernstige bijwerkingen, die vaak niet als zodanig herkend worden omdat ze lijken op symptomen van dementie. Door Rüdiger Holzbach
42
H
et is dinsdagavond: medicijnenspreekuur in de LWL-kliniek in Lippstadt. Tegenover mij zit Mathilda S.*, een 74-jarige vrouw die sinds een kleine drie maanden een vaste bezoekster is. Ze komt om de twee à drie weken, altijd in gezelschap van haar iets oudere echtgenoot. Vandaag zal de laatste keer zijn dat we elkaar zien, want de behandeling van haar verslaving aan slaappillen is klaar. De eerste keer was ze op aandringen van haar man gekomen, want het was hem opgevallen dat ze steeds vergeetachtiger en lustelozer werd en haar zelfvertrouwen kwijt was. Een televisieprogramma bracht hem op het idee dat dat wel eens iets te maken kon hebben met de slaappillen die ze al jaren slikte. Het beangstigde hem dat de medicijnen het karakter van zijn vrouw zo veranderden, en uiteindelijk maakte hij een afspraak voor haar met onze kliniek. Bij Mathilda was het net zo begonnen als bij veel anderen. Ze beschrijft zichzelf als iemand die ‘altijd al een
beetje labiel’ was. Toen 25 jaar geleden haar enige kind kanker kreeg, kon ze ’s avonds de slaap niet meer vatten. Haar huisarts schreef bromazanil (bromazepam) voor, een kalmeringsmiddel uit de groep van de benzodiazepinen. Aanvankelijk brak ze de langwerpige tabletten nog zorgvuldig door en nam slechts af en toe een kwart tablet. Maar toen haar zoon als gevolg van de chemotherapie steeds zieker werd, verhoogde ze de dosering tot een à anderhalve tablet. En toen tot overmaat van ramp haar schoondochter bij haar zoon wegging, slikte ze soms wel twee of drie tabletten. Af en toe zocht ze nu zelfs overdag haar toevlucht tot het medicijn, bijvoorbeeld wanneer ze zich niet goed voelde of te veel piekerde, of wanneer ze simpelweg het leven niet meer aankon. Mathilda S. is geen uitzondering. Volgens cijfers van de Deutsche Hauptstelle für Suchtfragen (DHS) – een non-gouvernementele organisatie die zich bezighoudt met voorlichting over en preventie van verslavingen – zijn er alleen in Duitsland al tussen de 1,4 en 1,9 miljoen mensen die een afhankelijkheid van medicijnen hebben ontwikkeld, waarbij het medicijn in kwestie in de meeste gevallen een benzodiazepine is. Ook de daaraan nauw verwante Z-drugs of non-benzodiazepinen hebben een hoog verslavingsrisico, hoewel ze in het lichaam relatief snel worden afgebroken. Waarom raken zo veel mensen verslaafd aan deze stoffen? Deze medicijnen kunnen mensen die in een ernstige crisis verkeren snel helpen. Indicaties voor het voorschrijven van benzodiazepinen zijn onder andere angst, paniek en slaapstoornissen. Maar het positieve effect houdt slechts een paar weken aan. Daarna verliezen de medicijnen hun werking. Als andere maatregelen, zoals psychotherapie, in de tussentijd geen effect sorteren, schrijven artsen vaak telkens een nieuw recept uit. Uit een onderzoek dat in 2013 is uitgevoerd in opdracht van het Duitse ministerie voor Volksgezondheid blijkt dat slechts ongeveer driekwart van de patiënten die met Z-drugs of benzodiazepinen worden behandeld de medicatie slechts korte tijd slikt, zoals de richtlijnen voorschrijven – dus maximaal acht weken. Bijna een miljoen Duitsers neemt de medicijnen te lang in, vooral vrouwen en ouderen zoals Mathilda S. Haar arts schreef vlotjes het ene recept na het andere uit. Wat gebeurt er nu precies in zo’n geval? De middelen hebben een lange halfwaardetijd, zodat een deel ervan dagenlang in het lichaam aanwezig blijft. Als de patiënt dagelijks pillen inneemt, wordt de concentratie in het bloed dus steeds hoger. Iemand die bijvoorbeeld elke dag 20 milligram diazepam – ook bekend onder de merknaam valium – slikt, heeft na twee weken ongeveer 150 milligram van de werkzame stof in zijn lichaam. De hersenen raken al snel gewend aan die hoge concentraties en vragen steeds meer.
SLAAPHULPJES MET BIJWERKINGEN Wat echter vrijwel niemand weet is dat kalmerende middelen als valium ernstige bijwerkingen hebben. Tijdens mijn werk aan het Academisch Ziekenhuis van Hamburg en de LWL-klinieken in Warstein en Lippstadt heb ik talloze patiënten begeleid die als gevolg van slaapmiddelen psychisch sterk veranderd waren. Op basis van die observaties en de resultaten van verschillende 43
HOE DIAZEPAM ZICH IN HET LICHAAM OPHOOPT
SLAAPMIDDELEN OP PRIVÉRECEPT
onderzoeken heb ik in 2014 een model van de ongewenste bijwerkingen In Duitsland bereikte het voorschrijven van benzodiazepinen en Z-drugs in ontwikkeld dat vijf stadia onderscheidt. de jaren ’80 van de vorige eeuw een hoogtepunt. Sindsdien neemt het aantal Naarmate de hoeveelheid werkzame voorgeschreven verpakkingen gestaag af. Maar een onderzoeksteam van de stof in het lichaam toeneemt, doorloopt de patiënt verschillende stadia van Universiteit van Bremen onder leiding van Falk Hoffmann en Gerd Glaeske psychische verandering. constateerde in 2014 dat steeds meer mensen met een wettelijk verplichte Iemand die maar heel kleine doses ziektekostenverzekering slaap- en kalmeringsmiddelen krijgen voorgeschreslaapmiddelen slikt – minder dan een taven op privérecept, d.w.z. dat ze die zelf moeten betalen. Zo daalde tussen blet van 10 milligram diazepam per dag – kan geluk hebben en helemaal geen 1993 en 2012 het aantal recepten dat werd uitgeschreven in het kader van bijwerkingen ervaren. Wij noemen deze de wettelijk verplichte verzekering van 13,3 naar 4,9 miljoen – een afname toestand de prodromale fase. Maar zodra van zo’n 8,4 miljoen. Maar als we alle verkochte slaap- en kalmeringsmidde dosering stijgt tot een à twee pillen per delen in ogenschouw nemen, dus ook de op privérecept geleverde medidag, krijgt het medicijn een averechtse werking. Dat is de omslagfase. cijnen, bedraagt de afname slechts ongeveer 5 miljoen – van 14,9 naar 9,9 De oorzaak van die omslag is dat het miljoen. Volgens het Duitse Genootschap voor Psychiatrie, Psychotherapie lichaam heel snel – binnen twee tot zes en Neurologie duidt dit erop dat ‘een dergelijke wijze van voorschrijven het weken – aan de medicijnen went. In de medicijngebruik minder transparant en controleerbaar maakt en tot mishersenen wordt de kalmerende en dempende werking ervan, die tot stand komt bruik kan leiden'. via de neurotransmitter GABA (gamma(Bron: Benzodiazepinhypnotika, Zolpidem und Zopiclon auf Privatrezept. F. Hoffmann en G. Glaeaminoboterzuur), opgeheven door andeske in Der Nervenarzt 85, 2014; pp. 1402-1409) re neurotransmittersystemen. Het medicijn werkt als een voet op de rem, terwijl het lichaam juist op het gaspedaal trapt. ke symptomen zich sluipenderwijs ontwikkelen en de patiënt En hoe langer de voet op de rem trapt – dus hoe langer het eraan gewend raakt. medicijn werkt – des te dieper trapt het lichaam het gaspedaal in. Op een gegeven moment geeft het lichaam meer gas dan de PILLEN OP DE ZWARTE MARKT pillen remmen. Slechts een klein percentage van de mensen die lange tijd Dat heeft gevolgen die het tegendeel zijn van wat je van een slaap- of kalmeringsmiddelen slikken, bereikt het vierde stadikalmeringsmiddel zou verwachten: rusteloosheid, stemmingswisselingen, angst en slaapstoornissen, en soms ook parestheum van de bijverschijnselen, de verslavingsfase. Want daarvoor sie (een onaangenaam tintelend of brandend gevoel) en overgeis een grote hoeveelheid benzodiazepinen of Z-drugs nodig – voeligheid voor zintuiglijke prikkels. De patiënt denkt dan vaak drie tot zes tabletten per dag – en zoveel zal over het algemeen dat het medicijn niet meer werkt en stopt abrupt met het slikgeen enkele arts voorschrijven. De patiënt moet zijn pillen dus ken van de pillen. Maar wat gebeurt er dan? Het lichaam heeft elders zien te krijgen, bijvoorbeeld bij een andere arts, op de nog steeds zijn voet op het gaspedaal, maar de remmende voet zwarte markt of bij internetapotheken die het niet zo nauw nemen met de regels. Sommige medicijnverslaafden overhalen is verdwenen. Het resultaat is dat de patiënt volledig over zijn zelfs familieleden om zich het medicijn te laten voorschrijven. toeren raakt en nu helemaal niet meer kan slapen. Dus grijpt Pas in deze fase voldoen de patiënten aan de klassieke criteria hij opnieuw naar de pillen. De meeste patiënten beseffen niet voor een verslaving. Daartoe behoren onder andere een sterk wat het eigenlijke probleem is, namelijk beginnende onthoudingsverschijnselen. verlangen het middel te consumeren, verminderde zelfcontrole Vaak verhogen patiënten in de loop van vele jaren de doseen een toenemende verwaarlozing van andere zaken, doordat ring telkens met heel kleine stapjes. Op een gegeven moment alle aandacht en energie is gericht op het verkrijgen en innemen van het medicijn. nemen ze bijvoorbeeld een kwart tablet extra, en een tijdje later Als patiënten de controle over de ingenomen hoeveelheid nog een kwart tablet, enzovoort – tot ze op een gegeven moment twee à drie tabletten per dag slikken en in de zogeheten slaapmiddelen volledig kwijt zijn, hebben ze het vijfde stadium apathiefase belanden: ze worden lusteloos en vergeetachtig, bereikt, de intoxicatiefase. Hun slaap-waakritme is dan compleet verstoord, ze dutten voortdurend in, maar kunnen niet kunnen zich niet meer concentreren en hun emoties vlakken meer een langere periode achtereen slapen. Deze fase treedt af. Artsen en familieleden zien die symptomen vaak ten onrechte aan voor algemene ouderdomsverschijnselen, depresmeestal in bij een dosering van meer dan zes pillen per dag. sieve stoornissen of zelfs dementie. Zulke heftige bijwerkingen kunnen natuurlijk niet meer Ook Mathilda S. merkte dat haar geheugen achteruitging. onopgemerkt blijven, en ook de patiënt zelf legt in dit stadium wel het verband met het medicijn. Maar hoe kunHaar emotionele afstomping en verminderde energie vielen nen we bevorderen dat mensen al in de eerste drie stadia de haar zelf echter niet op. Dat zijn dingen die anderen eerder opmerken – in het geval van Mathilda haar man – aangezien zulsymptomen herkennen en gemotiveerd zijn om iets aan hun 44
Dag 1
Dag 2
Dag 3
Dag 4
Dag 5
Dag 6
Dag 7
Dag 8
Dag 9 Dag 10 Dag 11 Dag 12 Dag 13
Iemand die dagelijks twee tabletten à 10 milligram diazepam slikt, heeft na twee weken ongeveer 150 milligram van de werkzame stof in zijn bloed. Dat komt doordat die stof een heel lange halfwaardetijd heeft. Na ongeveer zes dagen is pas de helft van de ingenomen hoeveelheid afgebroken.
afhankelijkheid te doen? Helaas krijgen mensen die gedurende langere tijd slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken het stempel ‘medicijnverslaafd’. Wetenschappers hebben zelfs het begrip ‘lage-dosisverslaving’ geïntroduceerd, omdat veel patiënten niet voldoen aan de criteria voor een echte verslaving, maar wel onthoudingsverschijnselen vertonen wanneer ze met het middel stoppen. Als ik vroeger mijn patiënten voorlichtte over de lage-dosisverslaving, vroegen ze mij wat daar nu zo erg aan was. En dan stond ik, net als mijn collega’s, met de mond vol tanden en wist eigenlijk geen goede argumenten te verzinnen die hen zouden kunnen motiveren om de pillen te laten staan. En veel patiënten verbergen ook dat ze een probleem hebben, uit angst voor stigmatisering. Zodoende is het moeilijk medicijnverslaafden ervan te overtuigen dat ze zich moeten laten behandelen. Inmiddels heb ik besloten de term ‘verslaving’ te vermijden,
S A M E N G E VAT VERSLAVING OP RECEPT
omdat die negatieve connotaties heeft. In plaats daarvan leg ik mijn patiënten uit dat hun klachten weleens bijwerkingen van het medicijn zouden kunnen zijn. Op die manier schets ik een ziektebeeld waarover arts en patiënt het eens kunnen zijn en dat kan dienen als uitgangspunt voor een behandeling. Het is dan gemakkelijker de patiënt te motiveren. De patiënt kan heel eenvoudig zelf nagaan of hij/zij last heeft van bijwerkingen. Daarvoor heb ik namelijk, samen met mijn collega’s van de LWL-klinieken in Warstein en Lippstadt, een korte test ontwikkeld, de zogeheten Benzo-check (zie kader pag. 46-47). De test kan ook gedownload worden op www. lwl-kurzlink.de/benzo-check. Uiteraard is zo’n test geen volwaardige vervanging van een consult met een arts, maar hij kan mensen een extra duwtje geven om een specialist te raadplegen.
HARTKLOPPINGEN DOOR ABRUPT STOPPEN MET DE MEDICATIE
1. Kalmeringsmiddelen uit de groep van de benzodiazepinen en de zogeheten Z-drugs kunnen mensen die in een psychische crisis verkeren snel en efficiënt helpen. Maar vaak worden ze te lang geslikt. 2. Deze medicijnen zijn niet alleen verslavend, ze hebben ook ernstige bijwerkingen. Het begint ermee dat ze een averechts effect krijgen, en vervolgens leiden ze tot ernstige cognitieve problemen die vaak voor dementie worden aangezien. 3. Het afkicken van een medicijnverslaving lukt het best wanneer de patiënt zich bewust is van de ongewenste nevenverschijnselen van het medicijn. Vervolgens moet de dosering over een langere periode heel geleidelijk worden verminderd.
Vroeger begon de behandeling van een benzodiazepineverslaving gewoonlijk met het onmiddellijk stopzetten van de medicatie. Inmiddels weten we dat die aanpak een onthoudingsdelirium kan veroorzaken, dat zich onder andere manifesteert in bewustzijnsstoornissen, beven en hartkloppingen. Ook kunnen er epileptische toevallen optreden. Daarom adviseren wij de medicatie stapsgewijs af te bouwen. Er zijn tal van manieren om de dosering te verminderen. Helaas bestaan er op dit gebied momenteel geen richtlijnen, aangezien er nog geen 45
onderzoek naar is gedaan. Maar de ervaring in onze kliniek heeft geleerd dat het raadzaam is de gereduceerde dosis verspreid over de dag in te nemen. Dan vertoont de concentratie van de werkzame stof in het bloed minder heftige fluctuaties en heeft de patiënt vrijwel geen last van ontwenningsverschijnselen. Een veel voorkomende fout is dat de patiënt gedurende de behandeling het middel maar één keer per dag slikt. Dat heeft tot gevolg dat de concentratie in het bloed eerst snel stijgt en in de volgende 24 uur daalt onder de drempelwaarde waaronder onthoudingsverschijnselen optreden. Dat kan ertoe leiden dat de patiënten zich zo ellendig voelen dat ze de behandeling voortijdig afbreken. Daar ligt misschien ook de oorzaak van het feit dat het afkickproces van een verslaving aan benzodiazepi-
nen of Z-drugs over het algemeen als een langdurig en moeizaam proces wordt ervaren. Verder is het van cruciaal belang dat bij de behandeling de juiste werkzame stof wordt gebruikt. Het meest geschikt zijn benzodiazepinen met een gemiddelde halfwaardetijd, zoals oxazepam en clonazepam. Middelen die te langzaam worden afgebroken hopen zich in het lichaam op, zodat hun effect weer toeneemt. Een te korte halfwaardetijd, daarentegen, leidt weer tot grote fluctuaties in de concentratie en daarmee tot onthoudingsverschijnselen. Ons behandelprogramma is erop gericht de concentratie van de werkzame stof zo constant mogelijk te houden. Zo slagen we er meestal in patiënten die in de kliniek zijn opgenomen binnen drie tot zes weken van hun verslaving af te helpen en patiënten die ambulant behandeld worden in ongeveer drie
DE BENZO-CHECK De meeste mensen reageren aanvankelijk goed op een behandeling met benzodiazepinen of Z-drugs. Maar als ze die medicijnen langer dan acht weken slikken, neemt de kans op bijwerkingen toe. Aan de hand van deze test kan de patiënt bepalen of – en zo ja, in welke mate – er bijwerkingen optreden. De volgende vragen hebben betrekking op symptomen die
HEEFT U LAST VAN SLAAPPROBLEMEN?
zich voor het eerst hebben voorgedaan of verergerd zijn in
Totaal niet ................................................................... 0 punten
de periode waarin u de pillen slikt. Daarbij is het niet rele-
Een beetje .................................................................... 1 punt
vant of de symptomen het gevolg zijn van een ziekte. Kruis
Tamelijk ....................................................................... 2 punten
de antwoorden aan die op u van toepassing zijn en tel aan
Sterk ............................................................................. 3 punten
het eind van de test de punten op.
Zeer sterk .................................................................... 4 punten VOELT U ZICH ANGSTIG?
Totaal niet ................................................................... 0 punten MERKT U DAT UW EMOTIES AFVLAKKEN OF VERKEERT U ZELFS IN EEN DEPRESSIEVE STEMMING?
Totaal niet ................................................................... 0 punten Een beetje .................................................................... 1 punt Tamelijk ....................................................................... 2 punten
Een beetje .................................................................... 1 punt Tamelijk ....................................................................... 2 punten Sterk ............................................................................. 3 punten Zeer sterk .................................................................... 4 punten
maanden. In 2014 hebben we een onderzoek uitgevoerd onder ongeveer 100 patiënten om te kijken hoe succesvol onze aanpak was. Het bleek dat 85 procent de behandeling volhield en dat 63 procent daarvan 6 maanden later nog altijd ‘clean’ was. Ook bij Mathilda S. is het afkicken geslaagd. We gaven haar de benzodiazepine in de vorm van druppels, zodat we de dosering heel geleidelijk konden verminderen. Toen de slaapmiddelen uit haar lichaam begonnen te verdwijnen, merkte Mathilda S. pas hoezeer de medicijnen haar hadden veranderd. De afgelopen jaren had ze zich voortdurend overbelast gevoeld en deed ze niets anders meer dan op de bank zitten. Maar nu maakte ze met haar man plannen om op reis te gaan met de camper – en toen de dag van vertrek was aangebroken, vergat ze bij het inpakken helemaal niets.
(NEEMT U BIJVOORBEELD OVERDAG WEL EENS EEN SLAAPPIL, TERWIJL U HELEMAAL NIET WILT SLAPEN?)
Nooit............................................................................. 0 punten Zelden ............................................................................... 1 punt Af en toe ....................................................................... 2 punten Vaak .............................................................................. 3 punten STRUIKELT U ZONDER AANWIJSBARE OORZAAK, OF VALT U ZELFS WEL EENS?
Nooit............................................................................. 0 punten Zelden ............................................................................... 1 punt Af en toe ....................................................................... 2 punten Vaak .............................................................................. 3 punten Heel vaak...................................................................... 4 punten VOORZIET U ZICH VAN EXTRA MEDICIJNEN VIA ANDERE KANALEN (BIJVOORBEELD VAN EEN ANDERE ARTS OF VIA INTERNET) EN/OF MIJDT U HET GESPREKSONDERWERP MEDICIJNGEBRUIK EN/OF SLIKT U DE MEDICIJNEN HEIMELIJK EN/OF BAGATELLISEERT U DE HOEVEELHEID MEDICIJNEN DIE U SLIKT?
Sterk ............................................................................. 3 punten
Nooit............................................................................. 0 punten
Zeer sterk .................................................................... 4 punten
Totaal niet ................................................................... 0 punten
Zelden ............................................................................... 1 punt
HEBT U CONCENTRATIEPROBLEMEN EN/OF BENT U MINDER ALERT?
Een beetje .................................................................... 1 punt
Af en toe ....................................................................... 2 punten
Tamelijk ....................................................................... 2 punten
Vaak .............................................................................. 3 punten
Sterk ............................................................................. 3 punten
Heel vaak...................................................................... 4 punten
Zeer sterk .................................................................... 4 punten
HEBT U DE DOSERING VERHOOGD OMDAT HET MEDICIJN MINDER GOED WERKT?
Een beetje .................................................................... 1 punt Tamelijk ....................................................................... 2 punten Zeer sterk .................................................................... 4 punten
REAGEERT U OVERGEVOELIG OP ZINTUIGLIJKE PRIKKELS? ERVAART U BIJVOORBEELD LICHT ALS VERBLINDEND EN ZACHTE GELUIDEN ALS LAWAAI?
HEBT U OP HET FYSIEKE VLAK EEN GEBREK AAN ENERGIE?
Totaal niet ................................................................... 0 punten
Totaal niet ................................................................... 0 punten
Een beetje .................................................................... 1 punt
Een beetje .................................................................... 1 punt
Tamelijk ....................................................................... 2 punten
Tamelijk ....................................................................... 2 punten
Sterk ............................................................................. 3 punten
Sterk ............................................................................. 3 punten
Zeer sterk .................................................................... 4 punten
Zeer sterk .................................................................... 4 punten
SLIKT U UW MEDICIJNEN OOK OM ANDERE REDENEN DAN WAARVOOR ZE OORSPRONKELIJK ZIJN VOORGESCHREVEN?
Sterk ............................................................................. 3 punten
46
RÜDIGER HOLZBACH staat aan het hoofd van de afdeling Verslavingsgeneeskunde van de LWLklinieken in Warstein en Lippstadt.
MEER OVER DIT ONDERWERP Benzodiazepin-Entzug – Betreuung durch Apotheker und Hausarzt. C. Eckert-Lill e.a. in Pharmazeutische Zeitung 21, 2014; pp. 26-35. Zusammenhang zwischen Verschreibungsverhalten der Ärzte und Medikamentenabhängigkeit ihrer Patienten. R. Holzbach e.a. in Bundesgesundheitsblatt 53, 2010; pp. 319-325. Probleme bei der Dauertherapie mit Benzodiazepinen und verwandten Substanzen. K. Jahnsen e.a. in Deutsches Ärzteblatt International 112, 2015; pp. 1-7.
Totaal niet ................................................................... 0 punten Een beetje .................................................................... 1 punt Tamelijk ....................................................................... 2 punten Sterk ............................................................................. 3 punten Zeer sterk .................................................................... 4 punten
Heel vaak...................................................................... 4 punten
ERVAART U IN DE LOOP VAN DE DAG DUIDELIJKE STEMMINGSWISSELINGEN?
Totaal niet ................................................................... 0 punten
DE AUTEUR
BEOORDELING 0 TOT 12 PUNTEN U vertoont nog geen duidelijke, kenmerkende bijverschijnselen. U moet zich echter wel bewust zijn van de risico’s van langdurig medicijngebruik (de veranderingen die in de vragen worden genoemd) en informatie inwinnen over behandelmethoden die de medicatie kunnen vervangen. Bepaal vervolgens in overleg met uw arts wat er verder moet gebeuren.
13 TOT 24 PUNTEN Het feit dat er verschillende veranderingen tegelijk zijn opgetreden, doet vermoeden dat ze het gevolg zijn van het slikken van benzodiazepinen of non-benzodiazepinen. Het kan riskant zijn om met deze medicijnen door te gaan. In elk geval moet een eventueel volgend recept voor beperkte tijd gelden. U mag echter niet op eigen houtje de dosering verminderen en al helemaal niet abrupt stoppen. U moet beslist uw arts raadplegen.
Totaal niet ................................................................... 0 punten
25 PUNTEN OF MEER
Een beetje .................................................................... 1 punt
Het is zeer waarschijnlijk dat de veranderingen zijn veroorzaakt door langdurig gebruik van benzodiazepinen of non-benzodiazepinen. Wij adviseren u dringend het medicijngebruik af te bouwen, hetzij door middel van een ambulante ontwenningsbehandeling, hetzij door opname in een kliniek. Maak alstublieft een afspraak met uw arts. En ook hier geldt dat u niet zelf moet experimenteren met de dosering en zeker niet abrupt moet stoppen.
Tamelijk ....................................................................... 2 punten Sterk ............................................................................. 3 punten Zeer sterk .................................................................... 4 punten BENT U GEFIXEERD OP HET MEDICIJN , ZODAT U BV .NIET DE DEUR UITGAAT ZONDER HET BIJ U TE HEBBEN) EN/OF STAAT U ERG SCEPTISCH TEGENOVER HET IDEE DE DOSERING TE VERMINDEREN OF HET MEDICIJNGEBRUIK AF TE BOUWEN?
47
DE VINGERAFDRUK VAN HET BREIN Werken de hersenen van alle mensen ongeveer hetzelfde? Absoluut niet, zeggen wetenschappers van de Universiteit van Yale. In een baanbrekend onderzoek hebben zij aangetoond dat elk brein uniek is – en kan worden herkend door een computer. Door Christian Wolf
A
ls het gaat om de vraag wat een mens onderscheidt van zijn soortgenoten, denken we op het fysieke vlak in de eerste plaats aan het gezicht. De welving van de lippen, de vorm van de neus en de stand van de ogen dragen bij aan de kenmerkende gelaatstrekken en stellen ons in staat een persoon te herkennen. Ook de vingerafdruk en het DNA zijn uniek, een gegeven waar bijvoorbeeld forensische onderzoekers dankbaar gebruik van maken. Maar hoe past het menselijk brein in dit illustere rijtje? Hoe groot zijn daar de verschillen tussen individuen? Al tientallen jaren speuren onderzoekers naar patronen in de hersenactiviteit die bij alle proefpersonen van een steekproef hetzelfde zijn. Vaak laten zulke gemeenschappelijke patronen zich echter helemaal niet zo gemakkelijk vinden: ook wanneer proefpersonen precies dezelfde taak uitvoeren, vertonen zij verschillen in hun hersenactiviteit. Hoe kan dat? Zijn de afzonderlijke hersengebieden misschien bij ieder mens anders met elkaar verbonden en is de samenwerking tussen die gebieden voor ieder mens uniek? Op die vraag hebben Emily Finn en haar collega’s van de Yale-universiteit in New Haven nu een antwoord gegeven. Voor hun verleden jaar gepubliceerde studie maakten de onderzoekers ge-
48
bruik van data van het Amerikaanse Human Connectome Project (HCP, zie kader pag. 50). Doel van dat ambitieuze megaproject is alle verbindingen van het brein in kaart te brengen in een soort schakelschema. In het kader van het HCP hebben onderzoekers 126 proefpersonen twee opeenvolgende dagen zes keer in een fMRI-scanner gelegd. Tweemaal voerden de proefpersonen geen specifieke taak uit, maar kregen de instructie gewoon hun gedachten de vrije loop te laten. In vier andere sessies moesten ze bijvoorbeeld een beroep doen op hun werkgeheugen, taalopgaven uitvoeren, gezichtsuitdrukkingen beoordelen of hun tenen bewegen. Bij het analyseren van de data van deze fMRI-studie maakte het onderzoeksteam van Finn gebruik van een wiskundige methode, de zogeheten grafentheorie, om het brein in kaart te brengen. Deze methode maakt het mogelijk de hersenen te beschrijven als een netwerk van een kleine 270 onderling verbonden onderdelen, die in de grafentheorie ‘knopen’ worden genoemd (zie kader pag. 51). Daarbij keken de onderzoekers niet naar de anatomische verbindingen tussen hersengebieden. Die worden in andere deelprojecten van het HCP bestudeerd met een techniek die diffusion tensor imaging (DTI) of tractografie heet. In dit geval waren Finn en haar collega’s geïnteresseerd in de ‘functionele con-
nectiviteit’: de mate waarin de activiteit in de verschillende hersengebieden gelijktijdig toe- en afneemt tijdens het uitvoeren van de hersenscan. Voor alle 126 proefpersonen berekenden de onderzoekers voor elk mogelijk paar hersenonderdelen hoe goed ze op elkaar afgestemd zijn, d.w.z. in hoeverre ze hun activiteit synchroon opvoeren en weer terugschroeven. Het is te vergelijken met luisteren hoe precies twee musici samenspelen. Hoe groter de mate van gelijktijdigheid van de activiteit van twee hersengebieden, des te sterker is de verbinding (in de grafentheorie ‘zijde’ of ‘kant’ genoemd) tussen die twee knopen in het netwerk.
HOE UNIEK ZIJN DE NETWERKPROFIELEN? Nadat de onderzoekers op deze manier de gegevens van alle hersenscans hadden uitgewerkt, beschikten ze voor elke proefpersoon over zes connectiviteitsprofielen, één voor elke meting in de fMRI-scanner gedurende de twee dagen van het experiment. Zo’n profiel beschrijft niet alleen welke verbindingen er bestaan, maar ook hoe sterk ze zijn. De spannende vraag was nu of men unieke netwerkprofielen zou kunnen ontwaren die, net als vingerafdrukken, onomstotelijk de identiteit van hun eigenaar onthullen. De onderzoekers namen het profiel van een willekeurige proefpersoon, dat 49
NETWERKEN IN ONS HOOFD
SIGNALEMENT VAN HET HUMAN CONNECTOME PROJECT • AFKOMST Geboren in 2009 in Bethesda als geesteskind van de Amerikaanse Institutes
Gaan we in de toekomst mensen identificeren met behulp van een hersenscan in plaats van vingerafdrukken?
1. Mediaal-frontaal netwerk
5. Motorisch netwerk
2. Frontopariëtaal netwerk
6. Primair visueel netwerk
3. Netwerk in rusttoestand
7. Secundair visueel netwerk
4. Netwerk van subcorticale gebieden en de kleine hersenen
8. Netwerk van visuele associatiegebieden
of Health (NIH) in het kader van hun missie “Blueprint for Neuroscience Research”, die tot doel heeft het menselijk brein te doorgronden. • MENTOREN Onderzoeksteams van onder andere de Universiteit van Washington, de Universiteit van Minnesota en de Universiteit van Oxford.
• CARRIÈREDOELEN Het in kaart brengen van het menselijk connectoom – d.w.z. het geheel van alle zenuwverbindingen tussen de afzonderlijke hersengebieden – en de relatie tussen connectoom, gedrag en genetische aanleg onderzoeken.
was opgesteld op basis van de eerste rustmeting op de eerste onderzoeksdag, en alle 126 profielen afkomstig van de motorische opdracht op de tweede dag. Vervolgens lieten ze de computer berekenen welke van die 126 profielen het beste bij het rustprofiel paste. Pas daarna werd de identiteit van de proefpersoon van het rustprofiel onthuld. Het aantal gevallen waarin de computer de juiste match had gevonden, varieerde van 54 tot 87 procent, afhankelijk van het type meting waarop het profiel was gebaseerd. Zo bleek de vergelijking tussen de rustprofielen op de eerste en de tweede dag het gemakkelijkst te zijn: daarbij konden Finn en haar collega’s 110 van de 126 profielen aan de juiste proefpersoon toeschrijven. Maar met behulp van een aanvullend trucje slaagden ze erin het percentage correcte toeschrijvingen op te krikken tot maar liefst 99 procent. Om dat resultaat te bereiken, keken ze niet naar alle knopen van het totale profiel, maar alleen naar een bepaalde selectie van hersengebieden die sowieso al nauwer met elkaar verbonden zijn. De beste resultaten werden behaald bij twee deelnetwerken, bestaande uit diverse gebiedjes in de frontale, de temporale en de pariëtale kwab, waarvan bekend is dat ze verantwoordelijk zijn voor complexe functies als aandacht, geheugen en taal (zie kader pag. 51, mediaal-frontaal en frontopariëtaal netwerk). Deze bevinding komt goed overeen met reeds bestaande inzichten. Al in 2013 50
• SPONSOR De National Institutes of Health ondersteunen het project met ongeveer 40 miljoen dollar. • LEVENSLOOP Tussen 2010 en 2015 zijn hersenscans gemaakt van meer dan 1.200 proefpersonen, onder wie tal van families. Sinds 2012 komen de data geleidelijk beschikbaar voor de internationale wetenschappelijke gemeenschap.
• ONDERZOEKSMETHODEN EN TECHNIEKEN Diffusion tensor imaging (DTI) om de structurele connectiviteit te bestuderen (zie afbeelding hieronder), structurele en functionele MRI-scans (in rusttoestand en tijdens het uitvoeren van taken), magneto-encefalografie (MEG), genoomanalyses, onderzoek bij broers en zusters of tweelingen en
Om de data van de fMRI-scans in het kader van het Human Connectome Project zo goed mogelijk te kunnen evalueren, hebben onderzoekers vernuftige analysemethoden ontwikkeld. Zo is er bijvoorbeeld de zogeheten grafentheorie, die het mogelijk maakt het brein wiskundig voor te stellen als een netwerk van knopen en zijden (de hersengebieden en hun onderlinge verbindingen). Om de knopen te
definiëren, heeft een groep wetenschappers onder leiding van Xilin Shen van de Universiteit van Yale in 2013 op basis van de fMRI-data van 79 gezonde proefpersonen berekend hoe goed de activiteit van aan elkaar grenzende voxels (een samentrekking van ‘volume’ en ‘pixel’, dus driedimensionale beeldpunten) op de hersenscans in de tijd op elkaar afgestemd is. Voxels die heel synchroon actief zijn,
worden gezamenlijk aangemerkt als een knoop. Aan de hand van datzelfde algoritme heeft het onderzoeksteam van Emily Finn vervolgens knopen die gelijktijdig actief zijn gegroepeerd tot acht deelnetwerken. Die blijken vaak overeen te komen met netwerken waarvan al bekend was dat ze verantwoordelijk zijn voor bepaalde sensorische, motorische of cognitieve functies.
(Bron: Groupwise Whole-Brain Parcellation from Resting-State fMRI Data for Network Node Identification. X. Shen e.a. in Neuroimage 82, 2013; pp. 403-415)
tests op het gebied van / met betrekking tot onder andere zelfcontrole, de manier waarop mensen keuzes maken, fluïde intelligentie en het verwerken van emoties. Een uitgebreide en actuele beschrijving van het project kunt u vinden op http://humanconnectome.org
had Sophia Müller van de Ludwig Maximiliaan-universiteit in München het vermoeden geuit dat die hersengebieden op het punt van de functionele connectiviteit persoonlijke trekken vertonen die in een relatief laat stadium van de evolutie zijn ontstaan. En dat zijn ook precies de hersengebieden die tijdens de ontwikkeling van kind tot volwassene de meeste tijd nodig hebben om te rijpen – en dus het langst zijn blootgesteld aan omgevingsinvloeden. Maar Finn en haar collega’s deden nog een andere, zonder meer opzienbarende ontdekking: de neuronale ‘vingerafdruk’ maakt het ook mogelijk uitspraken te doen over de cognitieve vermogens van een proefpersoon, en dan met name over de zogeheten fluïde intelligentie (zie kader pag.52).
BEKNOPTE UITLEG VAN ENKELE TERMEN • FLUÏDE INTELLIGENTIE beschrijft het vermogen logisch te denken en problemen op te lossen. Dat vermogen wordt getest aan de hand van opgaven die geen voorkennis vereisen. • STRUCTURELE CONNECTIVITEIT heeft betrekking op de anatomische verbindingen tussen hersengebieden. Die verbindingen, de zogeheten witte stof, kunnen tegenwoordig zichtbaar worden gemaakt door middel van diffusion tensor imaging (DTI). Op basis van die gegevens reconstrueren de onderzoekers vervolgens hoe de grotere zenuwbanen lopen.
• FUNCTIONELE CONNECTIVITEIT fMRI-scans (de ‘f’staat voor ‘functioneel’) laten zien welke hersengebieden gelijktijdig actief zijn. Die synchrone activiteit duidt erop dat ze samenwerken.
51
S A M E N G E VAT PERSOONLIJK VERBONDEN
dere analysemethode dan die van Finn. Betekent dit nu dat we in de toekomst mensen gaan identificeren aan de hand van hersenscans in plaats van vingerafdrukken? Dat is niet erg waarschijnlijk. Een blik werpen in het brein is een omslachtige aangelegenheid die kostbare apparatuur vereist. Een portretfoto, een vingerafdruk en zelfs een DNA-monster zijn aanzienlijk eenvoudiger te analyseren. Daar komt nog bij dat de onderzoekers hersenscans hadden vergeleken die waren gemaakt met een tussenpoos van hoogstens enkele dagen. Maar uit andere studies met hersenscans van jongere en oudere proefpersonen is naar voren gekomen dat het profiel in de loop van het leven vermoedelijk verandert.
1. Onderzoekers stellen met behulp van een fMRI-scanner vast welke hersengebieden tegelijkertijd actief zijn. Op basis van die gegevens stellen ze een individueel netwerkprofiel op. 2. Het blijkt mogelijk te zijn aan de hand van dat profiel afzonderlijke mensen te herkennen. Maar dat niet alleen. Het profiel vertelt ook iets over de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie, zoals zijn/haar fluïde intelligentie. 3. Tot voor kort werden in fMRI-studies verschillen tussen proefpersonen eenvoudigweg statistisch uitgemiddeld, zodat ze verdwenen. In de toekomst zullen hersenonderzoekers waarschijnlijk meer aandacht besteden aan individuele verschillen.
Het IQ van de proefpersonen was al bekend, want een test voor fluïde intelligentie maakte standaard deel uit van deelname aan het Human Connectome Project. De onderzoekers pakten nu alle data met betrekking tot de connectiviteit er weer bij – met uitzondering van die van de proefpersoon van wie ze de intelligentie wilden schatten. Vervolgens keken ze naar alle verbindingen die statistisch gezien van invloed zijn op de hoogte van de fluïde intelligentie en maakten een model van de relatie tussen de sterkte van die verbindingen en de IQ-score. Aan de hand van dat model voorspelden ze dan de fluïde intelligentie van de persoon in kwestie. En wat bleek? Weliswaar zaten de onderzoekers met hun schatting bij sommige proefpersonen iets te hoog en bij anderen een beetje te laag, maar over het geheel genomen kwamen ze toch zo dicht bij het werkelijke IQ dat we mogen stellen dat hun model voorspellende waarde heeft. Daarmee hadden Finn en haar collega’s dus drie dingen bereikt: om te beginnen hadden ze duidelijke aanwijzingen gevonden dat elk mens over een bijzonder karakteristiek connectiviteitsprofiel beschikt, en wel in grote delen van het brein (zie kader pag.53). Ten tweede konden ze een methode aanbieden die het mogelijk maakt de individuele profielen door middel van verschillende metingen te vergelijken en met een grote mate van betrouwbaarheid te herkennen, zelfs wanneer de proefpersonen in de scanner telkens een andere taak uitvoerden. En tot slot hadden ze 52
aangetoond dat die persoonlijke neuronale profielen ook nog iets zeggen over de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie. Het onderzoek van Emily Finn is niet het enige in zijn soort. Ook een onderzoeksteam onder leiding van neurowetenschapper Oscar Miranda-Dominguez van de Oregon Health & Science University in het Portland (VS) was er al in geslaagd individuen te identificeren aan de hand van hersenscans – zij het bij een kleinere steekproef en met een an-
ONDER HET TAPIJT GEVEEGD Finn was er trouwens ook niet zozeer op uit individuen aan de hand van hun karakteristieke hersenpatronen te identificeren. Haar speurtocht naar persoonlijke neuroprofielen had een ander doel. Bij neurowetenschappelijke studies worden individuele verschillen gewoonlijk statistisch uitgemiddeld en zo als het ware onder het tapijt geveegd. Dat heeft onder andere technische redenen die te maken hebben met de
EEN GOEDE MATCH De mate waarin de computer van het onderzoeksteam van Emily Finn erin slaagde een bepaalde hersenscan toe te schrijven aan de juiste proefpersoon varieerde, afhankelijk van de taak die de proefpersonen in de scanner hadden uitgevoerd. Maar zelfs wanneer een proefpersoon op dag 1 een motorische taak had uitgevoerd en op dag 2 een taalopdracht, lukte het nog in 64 procent van de gevallen hem/haar te identificeren. Dag 1 Profiel (netwerk 1 en 2) gemeten tijdens Rusttoestand Gebruik van werkgeheugen
Percentage correcte identificaties 99% 85%
90%
Dag 2 Profiel (netwerk 1 en 2) gemeten tijdens Rusttoestand
Taalopdracht
64%
Motorische taak
79%
Emotionele taak
VERBINDINGSPROFIELEN MAKEN IDENTIFICATIE MOGELIJK
Prefrontale cortex Motorische cortex Pariëtale cortex Temporale cortex Occipitale cortex Insula Limbisch systeem Kleine hersenen Subcorticale gebieden Hersenstam
Linkerhersenhelft
Rechterhersenhelft
Linkerhersenhelft
Rechterhersenhelft
In beide diagrammen zijn de 268 ‘knopen’ die Xilin
vooral veel voor tussen knopen in enerzijds de pre-
Shen in het brein onderscheidt aangegeven in de bin-
frontale cortex en anderzijds de pariëtale cortex. De
nenste ring. De rode banen (links) zijn functionele
blauwe banen in het rechter diagram, daarentegen, zijn
verbindingen, die van mens tot mens erg verschillen
bij ieder mens grotendeels identiek. Dat geldt bijvoor-
en dus in belangrijke mate kunnen helpen om een
beeld voor verbindingen in de primaire visuele netwer-
persoon te identificeren. Zulke verbindingen komen
ken in de occipitale cortex of in de kleine hersenen.
meetprocedure. Beeldvormende technieken als fMRI-scans produceren veel ‘ruis’. Het fMRI-signaal wordt beïnvloed door allerlei storende factoren, zoals onwillekeurige bewegingen van het hoofd van de proefpersoon. Slechts een deel van de geregistreerde signalen heeft betrekking op de hersenactiviteit waarin de onderzoeker is geïnteresseerd. In feite komt het erop neer dat de onderzoeker het gemiddelde van de data van een bepaalde proefpersoon in kwestie bepaalt en dan hoopt op die manier alleen de relevante informatie over te houden. Men vergelijkt bijvoorbeeld patiënten met gezonde proefpersonen en probeert patronen in de hersenactiviteit te vinden die alleen de patiënten gemeen hebben. Deze werkwijze houdt geen rekening met het feit dat ook binnen elke groep al grote verschillen in de hersenactiviteit voorkomen. Ook in de beginfase van het Human Connectome Project waren de
meeste studies erop gericht dat ene universele schakelschema te vinden – maar dat blijkt dus niet te bestaan, hoewel er veel overeenkomsten zijn tussen de hersenen van individuele mensen. Emily Finn en haar collega’s denken dat hun nieuwe analysemethode de basis kan leggen voor technieken waarmee we niet alleen iets kunnen zeggen over het brein van groepen mensen, maar ook een blik kunnen werpen in het brein van een individu. Er moet nu onderzocht worden welke relatie het individuele neuronale connectiviteitspatroon van een persoon heeft met zijn/ haar gedrag wanneer hij/zij gezond is en wanneer het gedrag is veranderd als gevolg van ziekte. De onderzoekers hopen uiteindelijk dat het op een dag mogelijk zal zijn met behulp van de neuronale vingerafdruk behandelmethoden te ontwikkelen die precies zijn afgestemd op het brein van de individuele patiënt.
DE AUTEUR CHRISTIAN WOLF is doctor in de filosofie en werkt als wetenschapsjournalist in Berlijn. Hij is bang dat tijdens het schrijven van dit artikel zijn connectoom in de knoop is geraakt.
MEER OVER DIT ONDERWERP Functional Connectome Fingerprinting: Identifying Individuals Using Patterns of Brain Connectivity. E.S. Finn e.a. in Nature Neuroscience 18, 2015; pp. 1664-1671. Age-Related Changes in Modular Organization of Human Brain Functional Networks. D. Meunier e.a. in Neuroimage 44, 2009; pp. 715-723. Connectotyping: Model Based Fingerprinting of the Functional Connectome. O. Miranda-Dominguez e.a. in PLoS One 9, e111048, 2014. Individual Variability in Functional Connectivity Architecture of the Human Brain. S. Mueller e.a. in Neuron 77, 2013; pp. 586-595. 53
AAN DE SCHANDPAAL Iemand publiekelijk bekritiseren doet vaak meer kwaad dan goed, maar volgens recent onderzoek kan het soms ook een positief effect hebben. Door Diana Kwon • Illustraties: Noma Bar
T
oen Valerie Starks ontdekte dat haar 13-jarige dochter zich online een paar jaar ouder voordeed dan ze was en pikante foto’s deelde, liet ze dat niet ongestraft. Ze zette haar dochter flink op haar nummer in een filmpje dat ze op haar Facebookpagina postte. Het werd een hit: in nog geen week tijd werd het ruim 11 miljoen keer bekeken. Starks is lang niet de enige ouder die handig inspeelt op de sociale media om een kind een lesje te leren, en lang niet alleen pubers die zich misdragen worden op het internet te kijk gezet. De straf is zo oud als de mensheid zelf: wie iets doet dat niet door de beugel kan, wordt aan de schandpaal genageld om een voorbeeld te stellen. Alleen zetten we boosdoeners vandaag niet meer op het marktplein voor schut, maar op het internet, en moeten ze het dus bij de hele wereld ontgelden. Denk maar aan de Twitterstorm die losbrak toen het seksschandaal rond Bill Cosby aan het licht kwam, of de campagne in het kurkdroge Californië om waterverspillers te verklikken - hashtag #droughtshaming. ‘Naming and shaming’ op sociale media is een gangbare praktijk geworden, en in het digitale tijdperk blijft een besmeurde reputatie je eeuwig achtervolgen. Voor psychologen is de beste straf er een die aanzet tot positieve verandering, en uit tientallen jaren onderzoek blijkt dat iemand met schaamtegevoelens opzadelen juist vaak negatieve reacties uitlokt, zoals vermijdingsgedrag en agressie. Schaamte kan iemand compleet te gronde richten. Toch blijkt schaamte in bepaalde omstandigheden ook tot positieve verandering te kunnen leiden, zo blijkt uit recent onderzoek. Het kan motiveren tot samenwerking en de wil om het goed te maken. Het gevoel heeft heel wat schakeringen, waarvan sommige opbouwender zijn dan andere. Bovendien speelt
54
de manier waarop we onze afkeuring uiten een belangrijke rol. Misschien leidt het onderzoek naar een heel andere benadering van misdaad en straf - zowel in de rechtszaal als in het dagelijks leven.
SCHULD EN BOETE Schaamte en schuld zijn verwante negatieve gevoelens die ons plagen als we iets misdaan hebben, maar er is een belangrijk verschil tussen beide. Schuldig voelen we ons over daden of gedrag, maar schaamte gaat over ons zelfbeeld. Vandaar ook de aversie voor schaamte: de bedenking dat je iemand bent die niet deugt hakt er veel dieper in dan het besef dat je iets gedaan hebt dat niet deugt. Als je dan ook nog eens publiekelijk te kijk wordt gezet, krijgt niet alleen je eigenwaarde een deuk, maar ook het respect van anderen. Schaamte doet pijn. Talloze studies hebben het verband gelegd met depressie, posttraumatische stressstoornis en een hele rist andere psychologische problemen. Er zijn ook de nodige fysiologische gevolgen, zoals een verhoogde aanmaak van cytokines, ontstekingsbevorderende eiwitten, en cortisol, het belangrijkste stresshormoon. De boodschap lijkt dus helder: schaamte richt een heleboel schade aan en biedt niet de minste garantie dat de betrokkenen weer op het rechte pad raken. Integendeel zelfs. Onderzoek toont aan dat ze boos, agressief en defensief worden, en dat ze gaan ontkennen, zich verstoppen en willen terugslaan Heel wat psychologen hanteren dan ook een simpele vuistregel: schuld is goed, schaamte is slecht. Toch blijkt schaamte soms wel aan te zetten tot goed gedrag. In 2008 berichtte een onderzoeksteam van de Universiteit van Tilburg dat mensen zich constructiever opstelden bij 55
sociale dilemma’s als ze een ervaring herbeleefden waarover ze zich schaamden. Een volgend onderzoek uit 2010 wees uit dat proefpersonen die met schaamte terugdachten aan een moment waarop ze gefaald hadden in een prestatiegerichte context - een sportwedstrijd, bijvoorbeeld, of een proefwerk - hun zelfbeeld graag wilden opkrikken en harder wilden werken.
In een longitudinaal onderzoek met 476 gedetineerden waarover ze berichtten in 2014, konden klinisch psychologe June Tangney en haar collega’s van George Mason University vaststellen dat gevangenen die zich schaamden over wat ze hadden gedaan en de schuld niet in andermans schoenen schoven, minder geneigd waren te recidiveren dan gevangenen die een zondebok zochten. ‘In sommige situaties en voor sommige mensen is schaamte mogelijk een instrument om het zelf grondig bij te stellen’, zegt ze. Er loopt een duidelijk pad van schaamte voelen naar de schuld krijgen naar nog meer crimineel gedrag, meent de onderzoekster. Wat we nog niet goed begrijpen, is hoe schaamte ook het omgekeerde resultaat kan hebben.
SCHAKERINGEN VAN SCHAAMTE Als schaamte gaat over het ‘zelf,’ dan hebben we lange tijd een belangrijke vraag over het hoofd gezien: wat voor effect heeft het op het zelf ? ‘Ofwel denk je: “Wat zegt het over mij als persoon dat ik dat heb gedaan?” ofwel: “Wat zullen anderen van me denken?”’, verheldert Nicolay Gausel van het Noorse Østfold University College. Met andere woorden: schaamte kan je laten stilstaan bij je zelfbeeld of bij het beeld dat anderen van je zullen hebben. In 2011 opperden Gausel en Colin Leach van de Universiteit van Connecticut dat zelfreflectie tot de conclusie kan lei56
den dat je jezelf oneer hebt aangedaan. Dat besef stimuleert je om het beter doen en de sociale schade te herstellen. Wie zich daarentegen laat leiden door hoe hij of zij overkomt, gaat eerder handelen uit zelfbehoud. De onderzoekers vermoeden dat de negatieve gevolgen van schaamte te wijten zijn aan de gevoelens van afwijzing en minderwaardigheid die een bezoedelde naam met zich meebrengt. In 2012 zagen ze die theorie bevestigd toen ze 379 Noorse proefpersonen confronteerden met de historische vervolging van etnische minderheden in Noorwegen. Een gedetailleerde vragenlijst wees uit dat proefpersonen in de verdediging gingen als ze bang waren voor het oordeel en de afkeuring van anderen. Diegenen die persoonlijke schaamte voelden, gaven blijk van schuldbesef en waren gewonnen voor herstelbetalingen. In 2015 zagen Gausel en Leach vergelijkbare resultaten in een experiment over schaamte op persoonlijk niveau toen ze bij 197 deelnemers peilden naar hun reactie op moreel falen - hoe ze een familielid beschamend slecht hadden behandeld, bijvoorbeeld, of een geheim hadden verklapt. Een vergelijkbaar idee duikt op in het werk van psycholoog Rupert Brown van de Universiteit van Sussex. In 2014 onderzochten hij en zijn collega’s hoe de Britten stonden tegenover de wreedheden van hun land tijdens de oorlog in Irak. De onderzoekers vermoedden dat schaamte andere reacties zou uitlokken wanneer die inspeelt op hun eigen moreel besef dan bij louter gezichtsverlies. Ze brachten honderden mensen samen in drie studies en lieten hen berichtgeving lezen van de BBC en de krant The Guardian over misbruik van gevangenen door Britse soldaten in Irak. Daarop moesten de deelnemers een serie uitspraken beoordelen over hun houding tegenover het optreden van hun land. Sommige uitspraken raakten aan het persoonlijk moreel besef, zoals ‘Onze behandeling van het Iraakse volk maakt me enigszins beschaamd over wat het betekent om Brits te zijn.’ Andere uitspraken hadden meer betrekking op reputatie, bijvoorbeeld ‘Als ik bedenk in welk licht de behandeling van het Iraakse volk Groot-Britannië stelt, voel ik me beschaamd.’ Diegenen die morele schaamte voelden, waren meer gewonnen voor officiële verontschuldigingen en financiële steun om de relaties met Irak te herstellen. Bij diegenen die vooral inzaten met eventuele imagoschade, zagen de onderzoekers meer reflexen uit zelfbehoud, zoals vermijdingsgedrag en woede. Ze waren ook meer geneigd om de zaak in de doofpot te stoppen. Dat onderscheid helpt te verklaren hoe mensen reageren als ze het moeten ontgelden op de sociale media. Toen hij op Twitter verguisd werd, ontkende Cosby alle aantijgingen van seksuele aanranding en daagde hij zeven van de vrouwen wegens smaad voor de rechter. Een boosdoener op het internet aan de kaak stellen heeft voor- en nadelen. Tweets gaan als een lopend vuurtje de wereld rond en helpen om iemand in een ander daglicht te stellen. Maar lasterpraat houdt ook het gevaar in dat de dader in het verweer gaat in plaats van tot inkeer te komen.
TWEEDE KANS Schaamte en gezichtsverlies gaan vaak hand in hand. Gelukkig toont het onderzoek ook aan dat imagoschade niet hoeft te betekenen dat je net als Cosby dichtklapt en uithaalt.
In december vorig jaar maakten Leach en zijn doctoraalstudent Atilla Cidam de resultaten bekend van een meta-analyse van 71 studies naar schaamte. Daaruit bleek dat zelfs wanneer iemands sociale imago besmet wordt, schaamte toch tot constructieve keuzes kan leiden, op voorwaarde dat de schuldige de kans krijgt om de situatie recht te zetten. Doordat schaamte ons zelfbeeld aantast, vermoedt Leach, richt het de meeste schade aan als de beschuldigde de situatie niet kan verhelpen. Wanneer we daartoe wel de mogelijkheid zien, kan dat ons sterk motiveren om goed te doen. In 2014 verscheen daarover ook een onderzoek in het psychologisch tijdschrift Emotion. Het artikel beschreef dat schaamte meer stimuleert om ten goede te veranderen dan schuldgevoel. Dat verklaart de strategie van watermaatschappijen in gebieden die gebukt gaan onder droogte: ze laten waterverspillers weten dat ze hun namen publiek bekend zullen maken tenzij ze zich beter gaan gedragen, en ze bieden daarbij ondersteuning aan. En dat loont. In november vorig jaar berichtte de Guardian dat die tactiek in de streek rond Las Vegas ‘vaak doeltreffend is gebleken om de patronen van watergebruik te wijzigen.’ In sommige gevallen valt het kwaad onmogelijk recht te zetten. Toch hoeft dat niet te betekenen dat ook de schuldige voor eeuwig verdoemd is. Zo zijn sommige gevangenen minder geneigd te recidiveren als hen verzekerd wordt dat ze kunnen veranderen, ondanks hun verleden. ‘Sommige mensen zien [hun morele identiteit] als iets buigzaams, dat verbeterd en ontwikkeld kan worden, zoals een vaardigheid. Anderen menen dat ze vastligt’, legt Leach uit. Zijn onderzoek wijst uit dat de eerste categorie mensen sneller het roer zal omgooien. Daarin is ook een belangrijke rol weggelegd voor therapeuten, naaste omgeving en de bredere samenleving. ‘Wat zo mooi is aan [de mogelijkheid om het goed te maken] is dat je het geloof daarin kunt kneden - het is een interventiepunt’, vertelt Tangney. Ze is ervan overtuigd dat hulpverleners kunnen helpen om ‘een creatief herstelplan te bedenken. Het is misschien niet mogelijk om de klok terug te draaien, maar er zijn andere manieren om een positief verschil te maken.’ Dat is ook in de criminologie al geruime tijd geweten. In 1989 poneerde John Braithwaite van Australian National University het concept ‘reintegrative shaming’. Het houdt in dat de gemeenschap de dader opnieuw een plek biedt in de samenleving nadat die terecht is gewezen. Samenlevingen die zo’n combinatie van straf en mededogen hanteren, kennen lagere misdaadcijfers dan systemen waarin misdadigers gestigmatiseerd worden. In sommige culturen wordt een overtreder bijvoorbeeld niet beschouwd als een onherstelbaar beschadigde crimineel, maar als iemand die ‘hersteld’ moet worden. De Navajo, een NoordAmerikaans indianenvolk, gelooft in nayéé (‘monsters’), die een volwaardig leven in de weg staan. In genezingsceremoniën be-
vrijden ze zichzelf van die monsters. Japan kent dan weer het concept van de mushi (‘insect’ of ‘worm’) die mensen besmet en hen wreedheden doet begaan. Met ondersteuning van de gemeenschap kan de zieke genezen. Schaamte kan ook een positieve kracht zijn, maar alleen als we geloven dat we kunnen veranderen. Wat we willen vermijden, aldus Braithwaite, is dat mensen in een negatief zelfbeeld blijven hangen.
VERLOREN ZAAK We beginnen nog maar net te begrijpen hoe schaamte als positieve kracht kan werken, en tot op vandaag is vooral het mentale proces bestudeerd, niet de resultaten. Het valt nog af te wachten of de motivatie om beter te worden ook systematisch tot beter gedrag leidt. In de tussentijd kunnen een paar vuistregels ons helpen om constructief om te gaan met schaamte. Het is vooral van belang om positieve groei te beklemtonen en de dader in zijn waarde te laten. ‘Je hoeft geen genie te zijn om het te snappen. We moeten wangedrag en schaamte ernstig nemen, want we willen niet leven in een maatschappij waarin verkrachting en geweld niet beschamend zijn’, aldus Braithwaite. ‘Maar we moeten wel goed nadenken over hoe we dat duidelijk maken.’ Dat betekent ook dat we veilige plekken creëren voor wie in de fout is gegaan en voorkomen dat ze verschoppelingen worden. Kort nadat Starks haar dochter online op haar nummer had gezet, postte ook Wayman Gresham een filmpje op Facebook. Eerst zie je de vader uit Florida over zijn zoon gebogen met een elektrisch scheerapparaat, klaar om zijn hoofd kaal te scheren. ‘Telkens als zijn geweten op de proef wordt gesteld, verwacht ik dat mijn zoon zal denken aan wat hij heeft geleerd’, zegt hij in de camera. Maar dan neemt het filmpje een onverwachte wending. Gresham geeft zijn zoon een knuffel en zegt: ‘Ik zou mijn zoon nooit ofte nimmer zo voor schut zetten.’
Aan de schandpaal van sociale media zoals Twitter worden genageld, maakt een dader misschien eerder defensief dan dat hij tot inkeer komt
DE AUTEUR DIANA KWON is freelance wetenschapsauteur. Ze behaalde haar masterdiploma in de neurowetenschap aan McGill University en heeft stage gelopen bij Scientific American Mind.
MEER OVER DIT ONDERWERP Crime, Shame and Reintegration. John Braithwaite. Cambridge University Press, 1989. Concern for Self-Image and Social Image in the Management of Moral Failure: Rethinking Shame. Nicolay Gausel en Colin Wayne Leach in European Journal of Social Psychology, Deel 41, Nr. 4, pp. 468–478; juni 2011. So You’ve Been Publicly Shamed. Jon Ronson. Riverhead Books, 2015. 57
WITH A LITTLE HELP FROM
OUR FRIENDS
Vriendschap is goed voor ons. Onze genen en de structuur van onze sociale netwerken onthullen precies hoe fundamenteel die verbondenheid is - en niet alleen voor de mens. Door Lydia Denworth
Chimpansees kruipen dicht tegen elkaar aan. Behalve van primaten weten we dat ook olifanten, paarden, hyena’s, dolfijnen en walvissen vriendschap kennen. 58
59
T
wee jonge chimpansees zitten samen onder een boom. Het ene vrouwtje werkt haar lange vingers door de haren van haar metgezel en plukt beestjes en stukjes bladgroen uit haar vacht. De gevlooide chimpansee zit er heerlijk ontspannen bij. Als we het oxytocine-gehalte in haar bloed zouden meten - het hormoon dat wordt aangemaakt als we genieten en in goed gezelschap verkeren - dan zou daaruit blijken dat ze het behoorlijk naar haar zin heeft. Hoe kan het ook anders? Vlooien lijkt een bijzonder prettig tijdverdrijf, en heel wat apen en mensapen zijn er urenlang zoet mee. De verwennerij brengt ze in het gevlei bij een groepsgenoot en schept een band. Waarschijnlijk staat het vrouwtje dat gevlooid wordt even hoog of hoger op de sociale ladder dan het vlooiende vrouwtje. In het tafereel schuilt nog een extra laagje sociale complexiteit dat onderzoekers nog maar pas hebben blootgelegd. Als willekeurige apen uit de troep elkaar vlooien, blijkt het effect op de hormoonhuishouding beperkt. Het oxytocine-gehalte schiet pas de hoogte in als de gevlooide en de vlooiende chimpansee een hechte band hebben. Dat hoeft geen familieband te zijn, maar de verwennerij werkt wel alleen als de chimpansees elkaar genegen zijn. Die ontdekking hoeft ons niet te verbazen. Ook wij mensen hebben het tijdens een etentje gezelliger als we onze disgenoten goed kennen dan als we nog maar pas hebben kennisgemaakt. De voldoening die we halen uit sociale verbondenheid is al sinds de dialogen van Plato een geliefd thema bij filosofen, en we weten ook allang dat die band goed is voor ons. Maar momenteel schakelt het onderzoek naar vriendschap een paar versnellingen hoger. Van de neurowetenschap tot de economie en de gedragsbiologie: in uiteenlopende disciplines duiken parallellen op tussen hoe dieren met elkaar omgaan en hoe wij mensen ons gedragen op etentjes, en onderzoekers graven steeds dieper naar de betekenis van ons sociaal gedrag. De voorlopige conclusie is dat het belang van vriendschap niet te overschatten valt. Het is een krachtige biologische en maatschappelijke factor, en niet alleen 60
VRIENDSCHAP IN CIJFERS De meeste mensen denken dat ze populairder zijn dan hun collega’s, maar hebben vaak minder vrienden dan hun vrienden. Deze zogeheten ‘vriendschapsparadox’, die socioloog Scott Feld in 1991 wiskundig heeft bewezen, is maar een van de vele cijferweetjes die een extra dimensie geven aan ‘vrienden op wie je kunt rekenen’.
5
150
Bij benadering het aantal sociale relaties die iemand kan onderhouden, volgens evolutionair psycholoog Robin Dunbar
3
Bij benadering het maximale aantal hechte vrienden, volgens Dunbar
15,3
Procentuele kans dat je je gelukkig voelt als een van je vrienden gelukkig is (ter vergelijking: de kans dat je je gelukkig voelt als je zo’n 10.000 euro opslag krijgt, bedraagt amper 2 procent)
Aantal vriendschapsgraden waartussen een effect speelt op het humeur en het gedrag (het rookgedrag of stemgedrag, bijvoorbeeld)
bij de mens. ‘Naarmate we dieper nadenken over wat vriendschap betekent, zien we het ook bij andere soorten’, zegt gedragsecologe Lauren Brent. Aan de Universiteit van Exeter bestudeert ze sociaal gedrag bij resusmakaken en orka’s. ‘Het is niet alleen het verhaal van de mens en de mensenmaatschappij.’ De manier waarop we relaties aangaan en onderhouden blijkt een genetische grondslag te hebben, en onderzoek toont aan dat het gebrek aan vriendschap nefast kan zijn voor onze gezondheid. Wie hechtere vriendschappen heeft, leeft langer en heeft meer succes bij de voortplanting. Dat alles betekent dat vriendschap evolutionaire
wortels heeft, vertelt Robert Seyfarth, die als psycholoog aan de Universiteit van Pennsylvania de sociale relaties bij bavianen bestudeert. ‘Het lijkt erop dat zoogdieren nood hebben aan sociale verbondenheid.’ Vriendschap is dus geen extraatje. We kunnen gewoonweg niet zonder.
veel eenvoudiger en dus een veel dankbaarder onderzoeksonderwerp. Bovendien draait het in de natuurlijke selectie om evolutionair gunstige kenmerken van het individu, zoals de verschillende snavels van de beroemde vinken van Darwin. Het is veel lastiger om een evolutionaire theorie op te bouwen rond de relaties tussen mensen, want die laten zich veel moeilijker optekenen. Wanneer ze zich toch waagden aan het onderzoek van dyaden - vaktaal voor relaties tussen twee individuen - gingen wetenschappers veeleer aan de slag met paartjes of met bloedverwanten zoals moeder en kind. Andere relaties kun je alleen beschrijven op basis van een algemeen aanvaarde definitie, en over de huidige werkdefinitie van vriendschap zijn wetenschappers het nog maar pas eens geworden: een duurzame, positieve relatie waarbij aangehouden samenwerking komt kijken. De kwaliteit en het patroon van de interactie staan daarbij centraal. De essentie is dat vriendschap blijft. Je kan best een praatje maken met iemand op de tram, maar dat betekent uiteraard niet dat jullie bevriend zijn. Maar iemand uit de buurt met wie je geregeld gaat sporten en af en toe uit eten gaat? Dat is een vriend.
Apen kunnen ons jammer genoeg niet vertellen wie hun beste vrienden zijn, maar we kunnen wel observeren hoe ze in hun natuurlijke omgeving met elkaar omgaan. Door individuen jarenlang in de gaten te houden en zorgvul-
loopt thuis of op het werk? Er kunnen best meerdere namen op het lijstje staan en het lijstje hoeft niet eeuwig hetzelfde te blijven, maar het aantal hechte vrienden dat we hebben blijft wel verrassend constant. Dat blijkt uit een studie
Meerdere grote studies tonen aan dat de robuustheid van ons sociaal netwerk veel zegt over onze gezondheid. Hechte banden zijn mogelijk even heilzaam als stoppen met roken dig te noteren wat ze doen - hoe ze met elkaar ‘spreken,’ wie ze vlooien, met wie ze op zoek gaan naar voedsel - hebben gedragsecologen een hoop informatie verzameld over het sociale weefsel van een aantal dierenpopulaties. Menselijke proefpersonen kunnen wel aangepord worden om vrienden op te lijsten en hun sociale relaties te benoemen. Onderzoekers vallen daarvoor vaak terug op scharniermomenten in het leven en de invulling van vrije tijd. Wie vraag je mee naar de film? En wie bel je op als je ziek bent of als het fout
uit 2014. Anderhalf jaar lang volgden onderzoekers van de Aalto University School of Science in Finland 24 studenten bij de overstap van het middelbaar naar het hoger onderwijs, een periode waarin we heel wat mensen leren kennen. Uit hun telefoongegevens bleek dat de contacten inderdaad wisselden. Maar de meeste proefpersonen bleven de hele tijd door wel min of meer evenveel hechte vrienden te hebben, en dat aantal was voor ieder van hen anders. Het moderne vriendschapsonderzoek neemt de hele sociale kring in
Het diagram hiernaast van Nicholas Christakis (nu aan Yale University) en een collega geeft een netwerk weer van 1.020 mensen. Sommigen zijn verwant (broers en zussen, verbonden door zwarte streepjes), anderen niet (partners en vrienden, rode streepjes). Het diagram toont aan dat gelukkige mensen (geel) merendeels gelukkige vrienden hebben. Ook ongelukkige (blauw) of meer neutrale (groen) personen vormen clusters in het sociale netwerk.
VRIENDSCHAP IN KAART Wat is vriendschap precies? Als jij vindt dat we vrienden zijn, maar ik beschouw jou louter als een kennis, wat zijn we dan? Het antwoord kan heel wat kanten uit, en deels daardoor is het onderwerp in wetenschappelijke kringen zo lang links blijven liggen. Individuen zijn een 61
S A M E N G E VAT SAMEN STERK 1. Uit onderzoek naar sociale netwerken blijkt dat niet alleen onze eigen vrienden, maar ook hùn vrienden invloed hebben op onze gezondheid en ons gedraag – of we roken bijvoorbeeld, en op wie we stemmen. 2. Over soorten heen lijkt vriendschap bij te dragen tot het voortplantingssucces, een lang leven en minder stress. Het is met andere woorden een evolutionair voordeel. 3. Genetisch onderzoek geeft aan dat onze sociale status en de mate waarin onze vrienden ook met elkaar bevriend zijn, deels erfelijk bepaald is.
beschouwing. In zijn vroege loopbaan als arts raakte Nicholas Christakis, een socioloog aan Yale University, geboeid door hoe ziekte de naasten van de zieke beïnvloedt, en met name de partner. Hij kwam tot het inzicht dat koppels een band vormen met andere koppels ‘in een uitgestrekt web van relaties.’ Samen met zijn toenmalige collega aan Harvard University, politiek wetenschapper James Fowler (nu verbonden aan UC San Diego), is hij dieper gaan graven. Ze buigen zich over sociale netwerken van 3.000 tot goed 30.000 mensen, en hebben met behulp van computertechnieken criteria ontwikkeld waarmee ze de band tussen mensen zorgvuldig in kaart kunnen brengen. Ze tellen bijvoorbeeld hoeveel vrienden ikzelf zou opsommen (‘uitgaande graad’) en hoeveel vrienden op hun beurt mijn naam noemen (‘inkomende graad’), om eventuele verschillen in perceptie uit te klaren. In hun boek Connected! beschreven ze in 2009 hoe sociale relaties tot de derde graad een merkbaar effect hebben op zaken als gewicht en gedrag - of we roken bijvoorbeeld, maar ook hoe altruïstisch we zijn en op wie we stemmen. In de nieuwe benadering van vriendschap vervaagt bovendien het onderscheid tussen vrienden en familie: het is de intrinsieke kwaliteit van de band die centraal staat. ‘De band met je huwelijkspartner kan een positieve kracht zijn, maar het kan ook de meest toxische relatie in je leven zijn’, vertelt psycholoog John Cacioppo van de Universiteit van Chicago. Hij is de grondlegger van het neurowetenschappelijke onderzoek naar eenzaamheid en stelt dat familieleden en seksuele partners alleen als vrienden kunnen worden be62
schouwd als de relatie verrijkend is. Familie staat vaak deels uit gemak voorop. ‘Vriendschap is gewoon een woord voor een duurzame sociale band,’ zegt Seyfarth, ‘en daartoe is verwantschap een handig vertrekpunt.’
DE AARD VAN HET BEESTJE Het kost heel wat moeite om een evolutionaire theorie te bewijzen. Over de generaties heen moeten wetenschappers op zoek naar meetbare veranderingen en oorzakelijke verbanden bij de bestudeerde populatie. Dat neemt jaren in beslag, al leven de meeste soorten gelukkig een pak minder lang dan de mens. Ook bevindingen over soorten heen zijn veelbetekenend: ze wijzen op biologisch bepaald, veeleer dan cultureel bepaald gedrag. Voor zover we op dit moment weten gaan behalve wijzelf ook paarden, olifanten, hyena’s, apen, chimpansees, walvissen en dolfijnen duurzame sociale relaties aan. Vooral het onderzoek bij apen en mensapen is bijzonder waardevol gebleken om te bewijzen dat verbon-
Onderzoek bij studenten toont aan dat hoewel vrienden komen en gaan, het aantal hechte contacten dat iemand heeft min of meer hetzelfde blijft.
denheid een evolutionair voordeel op zich is. Seyfarth en Dorothy Cheney, een biologe aan de Universiteit van Pennsylvania, bestuderen al ruim dertig jaar lang dezelfde troep bavianen in Kenia. Toen ze daarmee begonnen, had primatoloog Robert Hinde al vastgesteld dat niet-menselijke primaten betekenisvolle sociale banden vormen. Seyfarth en Cheney toonden al gauw met geluidsopnames aan dat bavianen zich bewust zijn van de relaties van anderen. Wanneer de vrouwtjes een noodkreet van een jong hoorden, keken ze vaak naar de moeder. ‘Dat duidt erop dat de sociale relaties geen menselijk hersenspinsel waren’, legt Seyfarth uit. Na jarenlang waarnemingswerk werd duidelijk dat die sociale relaties ook een belangrijke rol spelen in het voortplantingssucces van de dieren. Primatologe Jeanne Altmann van Princeton University kwam in haar eigen onderzoek tot dezelfde conclusie. In 2003 verscheen in het tijdschrift Science een baanbrekend artikel waarin ze samen met Joan Silk van Princeton en Susan Alberts van Duke University het verband aantoonde tussen vriendschap bij volwassen bavianenvrouwtjes en de kans dat hun jongen hun eerste levensjaar overleefden. In 2009 en 2010 maakten Seyfarth, Cheney en Silk soortgelijke resultaten bekend. Bovendien toonden ze aan dat bavianen met stabiele vriendschapsbanden minder stress ervaren, en dat vrouwtjesbavianen actief nieuwe vriendschappen opbouwen wanneer een hechte vriendin sterft. Die waarneming vormt een
Olifanten zijn slechts een van de diersoorten die duurzame sociale banden smeden. Bij bavianen zoeken de vrouwtjes actief nieuwe vrienden als een hechte vriendin sterft, en bij heel wat soorten lijkt vriendschap een garantie voor minder stress en een langer leven.
belangrijk bewijsstuk voor de theorie van het belang van sociale verbondenheid. De bevindingen waren een complete verrassing voor beide onderzoeksteams, die ervan uitgingen dat een dominante positie in de rangorde het meeste voordeel opleverde. Niet dat de hiërarchie van geen tel was, maar hechte verbondenheid gaf wel de doorslag.
VERWANTE ZIELEN Ook een andere revolutionaire theorie gooit hoge ogen. Evolutionair psycholoog Robin Dunbar van de Universiteit van Oxford stelt dat we onze grote hersenpan te danken hebben aan de steeds grotere sociale groepen waarin onze verre voorouders gingen leven. Hoe complexer de samenleving, zo klinkt het argument, hoe meer sociaal inzicht en inlevingsvermogen nodig is om de communicatie en de samenwerking vlot te laten lopen. De theorie van het sociale brein is geworteld in het feit dat ezels en mensapen een naar verhouding erg grote hersenpan hebben, die ze waarschijnlijk danken aan hun sociale leven. Een aantal archeologische en fossiele vondsten lijken Dunbars hypothese te schragen. Zo zijn er tussen de hersenomvang van de neanderthaler
en die van de moderne mens verschillen opgetreden - zij het erg klein toen de sociale groepen groter en complexer werden. Dunbar schat dat elk van ons met hooguit zo’n 150 mensen contact kan houden, hoeveel vrienden we ook tellen op Facebook. Dat cijfer heet in wetenschappelijke kringen het getal van Dunbar, en het blijkt te kloppen in heel wat sociale contexten, van de grootte van een compagnie in het leger tot het gemiddelde aantal mensen die we een kerstkaart sturen. Als onze sociale neigingen evolutionair bepaald zijn, dan lijkt het logisch dat we dat in ons DNA kunnen zien. Bij mensen met sociale stoornissen zoals autisme en schizofrenie is inderdaad genetische variatie vastgesteld, en er is een bewezen verband tussen sociale eigenschappen en sommige genen in de dopamine- en serotoninecircuits. ‘De genetica is ontstaan omdat we wilden begrijpen hoe genen de structuur en de functie van ons lichaam en onze geest aansturen’, vertelt Christakis. ‘En nu proberen we te achterhalen hoe ze datzelfde doen in de maatschappij.’ De afgelopen vijf jaar hebben Christakis, Fowler en hun medewerkers een reeks artikelen geschreven over samen-
werking en over het DNA van vriendschap. In een eerste studie analyseerden ze data uit de National Longitudinal Study of Adolescent to Adult Health, een grote volksgezondheidsenquête waarin de respondenten geregeld hun vrienden moesten oplijsten. Bij 1110 tweelingen zag het team van Christakis en Fowler dat de mate van verbondenheid met een grotere vriendengroep (op basis van het aantal inkomende en uitgaande relaties) voor bijna de helft genetisch bepaald lijkt. Verrassend genoeg bleek datzelfde te gelden voor de waarschijnlijkheid dat iemands vrienden ook onderling met elkaar bevriend zijn, een eigenschap die we transitiviteit noemen. ‘Het is een bizar resultaat’, aldus Christakis. ‘Of een zekere Piet en Paul bevriend zijn, hangt dus niet alleen af van hun eigen genen, maar ook van die van hun gemeenschappelijke vriend Jan. Dat lijkt vreemd, maar zo is het wel. Volgens ons komt dat doordat niet iedereen even gauw zijn vrienden aan elkaar voorstelt. Sommige mensen breien hun sociale kringen door elkaar heen, anderen houden ze eerder gescheiden.’ Ook onze sociale positie - hoe centraal we staan in ons netwerk - wordt door meer bepaald dan omgevingsfactoren. De sociale rol die we innemen, 63
zo blijkt uit de analyse van Christakis en Fowler, ligt voor 29 procent versleuteld in onze genen. In 2011 gingen Christakis en Fowler in dezelfde databank op zoek naar genetische overeenkomsten tussen vrienden en ontdekten een genetische grondslag voor ‘soort zoekt soort’. Het genotype van vrienden vertoont gelijkenissen bo-
daag nog steeds leeft zoals 10.000 jaar geleden. De wiskundige structuur van de Hadza-samenleving blijkt net dezelfde als die van moderne samenlevingen. Dat doet vermoeden dat de structuur van vriendschap diep verankerd zit in ons DNA. Die netwerkanalyse heeft Brent dan weer toegepast op een apengemeen-
Onze sociale identiteit kent een weerslag in onze genen: onze positie in het vriendschapsnetwerk en de mate waarin we onze vrienden bij elkaar brengen, lijkt deels genetisch bepaald venop systematische overeenkomsten die verband houden met zaken als bijvoorbeeld een gedeelde Europese of Aziatische afstamming. In een artikel over vriendschap en natuurlijke selectie concludeerde het onderzoeksteam in 2014 dat vrienden dezelfde genotypische correlatie hebben als mensen die afstammen van eenzelfde over-over-overgrootouder oftewel verwanten van de tiende graad. Die conclusie werd bevestigd bij analyse van een andere omvangrijke databank, van het Framinghams Hartonderzoek. ‘Vrienden zijn misschien wel een soort “praktische familie”’, schreven de onderzoekers. In een artikel in Nature bracht het team in 2012 zelfs het sociale netwerk in kaart van de Hadza, een Tanzaniaans volk van jagers-verzamelaars dat van-
schap. Op Cayo Santiago, een eiland voor de kust van Puerto Rico, bestudeert ze samen met neurobioloog Michael Platt een kolonie resusmakaken die genetisch uitvoerig in kaart zijn gebracht. In 2013 toonden ze aan dat de meest sociale apen, met de grootste en sterkste netwerken, doorgaans ook uit een sociale familie komen. Ze hebben ook meer succes bij de voortplanting: hun jongen maken meer kans dan gemiddeld om hun eerste levensjaar te overleven. In 2015 toonden Platt en Brent aan dat het vermogen van de makaken om sociale informatie op te merken en te verwerken voor 12 procent erfelijk bepaald is. Momenteel onderzoekt Brent of indirecte relaties - vrienden van vrienden - bij dieren even betekenisvol zijn als bij de mens. De dierenstudies worden
gevoerd met relatief weinig data (beperkt tot het aantal bestudeerde dieren) en zijn dus minder overtuigend dan de analyses van Christakis en Fowler, die uit bijzonder grote databanken konden putten. ‘Het valt nog af te wachten hoe wijdverbreid dit is,’ vertelt Seyfarth, maar hij noemt de resultaten alvast opmerkelijk. ‘Dit is een spannende tijd voor al wie sociaal gedrag genetisch in kaart wil brengen.’
VRIENDEN VOOR HET LEVEN Als vriendschap zo belangrijk is, dan is de logische volgende vraag wat het ons precies oplevert. Aan het Max Planck Instituut voor Evolutionaire Antropologie in Leipzig bestuderen primatologen Catherine Crockford en Roman Wittig chimanpseeduo’s, net zoals ons stel vlooiende chimpansees onder de boom. Uit hun werk blijkt dat de band van bevriende chimpansees het oxytocine-gehalte in hun bloed beïnvloedt. Dat is een waardevolle aanwijzing, aldus Seyfarth: ‘Het begint erop te lijken dat de wisselwerking met personen die je beschouwt als hechte vrienden fysiologisch loont.’ Ook bij de mens is de lichamelijke reactie op sociaal contact veelzeggend. Uit een aantal grote, langlopende studies is een sterk verband gebleken tussen ons sociale netwerk en onze gezondheid. Hechte vriendschap heeft mogelijk evenveel effect als stoppen met roken, en meer dan bekende risicofactoren zoals obesitas. Bovendien kan een zwak sociaal netwerk bijzonder schadelijk zijn voor onze gemoedstoestand (zie kader pagina 65). Als de nieuwe wetenschap van de vriendschap scherper in beeld kan
EENZAAMHEID ALS RISICOGEDRAG Als je het effect van vriendschap wilt achterhalen, kan je ook de keerzijde ervan bestuderen: eenzaamheid. Psycholoog John Cacioppo van de Universiteit van Chicago verricht op dat vlak baanbrekend werk. Hij heeft aangetoond dat een gebrek aan sociale verbondenheid het risico verhoogt op sterfte, depressie, agressie, stressreacties, sociaal isolement, slaapproblemen en hoge bloeddruk. Sociologen zoeken de verklaring daarvoor in ‘sociale ondersteuning’: sterke sociale banden werken gezond gedrag in de hand en zijn een tegengif voor stress. Cacioppo graaft liever nog wat dieper: hij zoekt het antwoord in de hersenen. ‘Het brein is het orgaan waar positieve verbanden worden gelegd en beoordeeld, opgevolgd, onderhouden, hersteld en vervangen. Bovendien reguleert het de fysiologische reacties die een rol spelen in onze gezondheid, ziekte en sterfte’, legt hij uit. Cacioppo vermoedt dat wie zich geïsoleerd voelt - alleen tussen anderen, of ongewenst alleen - zich ook onveilig voelt. ‘Als je gelooft dat je niet meetelt, maakt dat je niet alleen bedroefd’, vertelt hij. Het voelt ook als een fysieke bedreiging, en dan ‘gaan je hersenen in overlevingsmodus.’ Net als een dier aan de buitengrens van de kudde zit je meer in met jezelf dan met de anderen om je heen, en je wordt hyperalert voor mogelijke sociale bedreigingen. Dan schieten je sociale vaardigheden erbij in. ‘De essentie van sociale vaardigheden is net dat je je verplaatst in anderen en empathie hebt,’ aldus Cacioppo. Samen met zijn collega’s heeft hij in het lab een gevoel van eenzaamheid opgewekt bij proefpersonen. Aan de hand van hypnose en vaste scenario’s herbeleefden ze momenten van diepe verbondenheid of eenzaamheid. In die emotionele staat legden ze psychologische proeven af. Zelfs bij de meest sociale deelnemers leden de sociale vaardigheden onder het gevoel van eenzaamheid. In een van de experimenten moesten ze de kleur benoemen van een reeks letters (die samen een woord vormden). Als ze zich eenzaam voelden, deden ze dat trager bij woorden met een sociale betekenis, en vooral als die een negatieve emotionele lading droegen, zoals ‘afwijzen’. ‘Dat wijst op interferentie,’ schreef Cacioppo in 2009. ‘Zelfs wanneer er bij de taak geen sociaal gedrag kwam kijken en zonder dat ze zich ervan bewust waren, waren de eenzame deelnemers gericht op en afgeleid door negatieve sociale informatie.’ Het lijkt er dus op dat we het moeilijkst sociale verbondenheid vinden wanneer we daar het meeste nood aan hebben.
Voor de resusmakaken op een eiland voor de kust van Puerto Rico leidt sociaal succes tot reproductief succes. Gedragsecologe Lauren Brent heeft er vastgesteld dat jongen een betere overlevingskans hebben als hun ouders veel ‘vrienden’ hebben. Links vlooit een vrouwtje een groepsgenote. Rechts rusten twee zussen uit terwijl hun tienerdochters (in het midden) elkaar onder handen nemen.
64
brengen hoe en waarom we vrienden maken, dan biedt dat heel wat mogelijkheden. Zo hopen Christakis en Fowler in een ambitieus gerandomiseerd onderzoek in Honduras, met maar liefst 30.000 mensen in 160 dorpen, te achterhalen of ze invloedrijke figuren kunnen inzetten om de bevolking gezondere gewoonten bij te brengen en de kindersterfte te laten dalen. Die gangmakers sporen ze op met behulp van socialenetwerkanalyse. Op het eiland Cayo Santiago trachten Platt en Brent dan weer te bepalen wat de normale variatie is in het sociaal gedrag van de makaken. Aan de hand daarvan zouden ze gedrag kunnen bestuderen dat buiten dat spectrum valt. ‘Een van de eerste dingen die het laten afweten bij autisme is de aandacht voor anderen’, legt Platt uit. Het onderzoek leert ons in de eerste plaats hopelijk meer stil te staan bij hoe waardevol onze vrienden zijn in ons leven. ‘Ze brengen ons vaak meer vreugde dan wat dan ook’, aldus Cacioppo. En nu weten we dat ze meer doen dan ons gelukkig maken: ze houden ons gezond.
Die vicieuze cirkel van de eenzaamheid activeert neurobiologische en gedragsmechanismen die de gezondheid schaden, stelt Cacioppo. Uit fMRIscans blijkt dat de hersenen van eenzame proefpersonen sterker reageren op negatieve sociale prikkels dan op negatieve niet-sociale prikkels. Bij socialere deelnemers liet dat patroon zich niet optekenen. Het feit dat isolement zo’n meetbaar effect heeft op de hersenactiviteit, onderstreept het belang van vriendschap in ons leven. — L.D.
DE AUTEUR LYDIA DENWORTH is wetenschapsjournaliste en auteur van het boek I Can Hear You Whisper: An Intimate Journey through the Science of Sound and Language (Dutton, 2014). Ze woont in Brooklyn, New York, waar ze werkt aan een boek over sociaal gedrag.
MEER OVER DIT ONDERWERP Connected: The Surprising Power of Our Social Networks and How They Shape Our Lives. Nicholas Christakis en James Fowler. Little, Brown, 2009. (In het Nederlands: Connected! Hoe sociale netwerken bijna elk aspect van ons leven vormgeven. Uitg. Balans,2010.) The Evolutionary Origins of Friendship. Robert Seyfarth en Dorothy Cheney in Annual Review of Psychology, Deel 63, pp. 153–177; januari 2012. Genetic Origins of Social Networks in Rhesus Macaques. Lauren Brent et al. in Scientific Reports, Deel 3, Artikel Nr. 1042; 9 januari 2013. Friendship and Natural Selection. Nicholas Christakis en James Fowler in Proceedings of the National Academy of Sciences USA, Deel 111, Bijlage 3, pp. 10.796–10.801; 22 juli 2014.
65
HERSENTRAINING:
MEER DAN EEN HYPE De sector van de hersenspelletjes krijgt stevige kritiek, maar we mogen het kind niet met het badwater weggooien. Het nut van hersentraining is wetenschappelijk bewezen bij onder meer concentratieproblemen, schizofrenie en cognitieve problemen na een kankerbehandeling. Door Dan Hurley • illustraties: Neil Webb
M
ocht u het nieuws nog niet gehoord hebben: hersentraining is je reinste oplichterij. De hype steunt op los zand. Als u dan toch tijd te veel hebt, kunt u nog beter Angry Birds spelen. Dat is tenminste de teneur van de krantenkoppen eerder dit jaar. Kort na de jaarwisseling heeft de Amerikaanse overheid het bedrijf Luminosity een boete van twee miljoen dollar opgelegd. Volgens het bevoegde agentschap FTC heeft de grootste naam uit de hersentrainingssector zich schuldig gemaakt aan misleidende reclame over de voordelen van de spelletjes. In oktober 2014 hadden 70 neurowetenschappers al een rapport uitgebracht om als één stem hun bezwaren te uiten tegen het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing van de snel groeiende sector. ‘Spelletjes om de hersenen te trainen zijn een heuse rage. Maar of ze daadwerkelijk de belofte inlossen van makkelijke cognitieve winst, dat valt te betwijfelen’, zo viel vorige zomer nog te lezen in dit tijdschrift. ‘Dat de spelletjes een effect hebben, spreekt vanzelf: hoe vaker je ze speelt, hoe beter je er logischerwijs in wordt’, schreef auteur Simon Makin.
66
Maar is het wel zo rechttoe rechtaan? Word je alleen beter in de spelletjes zelf, zoals de critici beweren, zonder dat je er ook in de echte wereld iets aan hebt? Geen enkele jonge wetenschap is zonder controverse, en in een aantal gezaghebbende studies is inderdaad geen betekenisvol cognitief voordeel gevonden. Maar kort nadat het zogeheten consensus-rapport tegen hersentraining verscheen, zijn 120 andere wetenschappers in de bres gesprongen voor hersentraining. Hun gezamenlijke repliek haalde maar liefst 132 studies aan die wél aanwijzingen vonden voor de doeltreffendheid van de spelletjes. Niemand beweert dat de oefeningen Jan met de pet zullen omtoveren in
Shakespeare of Einstein, maar bepaalde doelgroepen zijn er wel degelijk bij gebaat. Computergestuurde cognitieve training kan het risico op een auto-ongeluk bij ouderen met de helft laten afnemen. Het kan het verlies van cognitieve basisvaardigheden afremmen bij schizofreniepatiënten en het werkgeheugen verbeteren van kinderen die concentratiestoornissen hebben of behandeld zijn voor kanker. Wetenschappers aan vooraanstaande medische instituten hebben, met de steun van overheidsinstellingen als de NIH, het US Naval Research Laboratory en andere gezaghebbende financieringspartners, honderden gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde klinische proeven
beschreven in intercollegiaal getoetste medische publicaties. Daaruit blijkt steeds duidelijker dat hersentraining voor deze en andere doelgroepen wel degelijk werkt. Ver van de mediaheisa zien onderzoekers wereldwijd heel wat belofte, maar ze maken zich zorgen dat gratuite marketingtaal, zoals die waar Luminosity zijn broek aan scheurde, de reputatie van het hele werkveld zal bezoedelen. ‘Als voorvechter en onderzoeker voor kinderen die op dit moment niet echt andere opties hebben, vind ik het frustrerend te horen hoe cognitieve training zo fel afgebroken wordt’, vertelt Kristina Hardy. De psychologe werkt aan het Children’s National Health 67
System in Washington met kinderen die kanker hebben gehad. Ze heeft geen financiële banden in de sector. ‘Het onderzoek is veelbelovend. Er is alle reden tot optimisme.’
LEVENSKWALITEIT BIJ OUDEREN Laat me eerst en vooral een misvatting uit de weg ruimen: het is niet bewezen dat cognitieve training de progressie van alzheimer kan voorkomen of afremmen. Dat geldt ook voor milde cognitieve stoornis, de lichte aftakeling die alzheimer vaak inluidt. Maar het behoud en de bevordering van cognitieve vaardigheden die een duurzaam en tastbaar effect hebben voor gezonde ouderen? Daar kunnen we wel wat over zeggen. Dat ouderen door middel van lichaamsbeweging - en met name weerstandstraining - lichaam en geest kunnen versterken, is uitvoerig bewezen. Wanneer ze daar bovenop ook gezond eten, voldoende sociaal contact hebben en hersenspelletjes spelen, zoals een groep Finse onderzoekers testte in een gerandomiseerde, gecontroleerde studie die vorig jaar verscheen in de Lancet, is het effect op de cognitieve functie bijzonder positief. Maar ook bij eenvoudige computergestuurde training die in totaal amper tien uur oefening vraagt, is een duidelijk effect merkbaar. In 2014 verscheen misschien wel de meest spraakmakende studie naar cognitieve training bij ouderen. In het ACTIVEonderzoek (Advanced Cognitive Training for Independent and Vital Elderly) deelde een team van Johns Hopkins University 2.832 kandidaten van gemiddeld 73 jaar willekeurig op in drie oefengroepen en een controlegroep. In tien sessies van telkens een uur voerden de proefpersonen een reeks opdrachten uit waarin het geheugen, de verwerkingssnelheid of het redeneervermogen steeds meer op de proef werd gesteld. Sommigen kregen nog vier bijkomende sessies. De groep die het geheugen oefende, merkte geen vooruitgang. (Wat een verrassing.) Maar de groepen die aan hun redeneervermogen of verwerkingssnelheid hadden gewerkt, bleken daar wel bij gebaat. Tien jaar na het experiment scoorden ze nog steeds beter op die functies dan de controlegroep. Bovendien merkte een bescheiden maar betekenisvol percentage van hen minder achteruitgang dan de andere deelnemers bij dagelijkse activiteiten (zoals wassen, aankleden, lopen of eten). Dat kan tellen als graadmeter voor de levenskwaliteit en onafhankelijkheid van ouderen. De onderzoekers maten het grootste effect in de groep die oefende op de verwerkingssnelheid, meer
S A M E N G E VAT BREINBOOSTERS
bepaald in een spelletje dat het ‘bruikbaar gezichtsveld’ traint. Daarbij verschijnt object A of object B - die sterk op elkaar lijken - een fractie van een seconde in het midden van een computerscherm. Tegelijk licht een derde object op aan de rand van het scherm. De spelers moeten aangeven of ze A dan wel B zagen, en waar het object in de marge zich precies bevond. Het spelletje begint makkelijk, maar de beelden schieten steeds sneller voorbij. Toch wordt bijna elke speler in een paar dagen of weken tijd nauwkeuriger bij grotere snelheid. De oefening dateert van de jaren ’70 en is bedacht door psychologe Arlene Ball,die nu werkt aan de Universiteit van Alabama. In 2010 maakte ze de resultaten bekend van een onderzoek bij 908 oudere autobestuurders. Wie het spelletje tien uur had geoefend, zo bleek daaruit, liep tot zes jaar later de helft minder risico op auto-ongevallen. De training helpt bestuurders bovendien vier tienden van een seconde sneller te reageren op een onverwachte hindernis op de weg. ‘Dat is zeg maar het verschil tussen een hert voor je neus de snelweg zien oversteken of het dier door je voorruit zien vliegen’, weet gerontoloog Fred Wolinsky van de Universiteit van Iowa, die aan onderzoek rond het spelletje heeft meegewerkt. De resultaten zijn indrukwekkend genoeg om de aandacht te trekken van de Amerikaanse wegenwacht AAA en van een aantal autoverzekeraars, die de training gratis of met korting aanbieden. ‘Ik werk hier al 40 jaar aan’, vertelt Ball. ‘Ik was erg verrast dat we zo’n grote verbetering konden brengen, en dat het effect dan ook nog eens zo lang aanhield.’ De deelnemers aan haar studie bleken vijf jaar later trouwens 30 procent minder risico te lopen op symptomen van depressie, zo bleek uit een afzonderlijk onderzoek. Ball gaf het spelletje in 2008 in licentie aan het bedrijf Posit Science, mee opgericht door neurowetenschapper Michael Merzenich, die tevoren verbonden was aan de Universiteit van California (UCSF). Klanten kunnen het vinden op www.drivesharp.com. Maar er zijn nog meer spelletjes waarvan het cognitieve effect bij ouderen bewezen is. Vorig jaar maakte een team van King’s College London de resultaten bekend van een online experiment met 2.912 zestigplussers, met een looptijd van een half jaar. Uit hun analyse bleek dat deelnemers die hun redeneervermogen of algemene cognitie hadden getraind, ook beter scoorden op redeneertaken die in het experiment niet aan bod waren gekomen. Ze gaven ook aan dat alledaagse activiteiten vlotter liepen. Wat opviel in de studie, was de dosis-effectrelatie: hoe meer de deelnemers oefenden, hoe beter ze scoorden.
1. De sector van de hersentraining ligt onder vuur; wetenschappers trekken in twijfel wat voor praktisch nut de spelletjes hebben.
2. Toch scherpen sommige oefeningen wel degelijk vaardigheden aan die in het dagelijkse leven een verschil maken. Zo worden veel oudere weggebruikers alerter achter het stuur als ze hun ‘bruikbaar gezichtsveld’ trainen. 3. Andere taken helpen dan weer bij specifieke cognitieve en mentale gezondheidsproblemen, bijvoorbeeld bij kinderen bij wie na een kankerbehandeling het werkgeheugen achteruit is gegaan.
68
WERKGEHEUGEN AAN HET WERK Een ander onderwerp dat uitvoerig is onderzocht, is hoe cognitieve spelletjes kunnen helpen bij concentratiestoornissen. De training daarvoor richt zich op het werkgeheugen. Dat helpt je om meerdere dingen tegelijk te doen in je hoofd - het mentale equivalent van kauwgum kauwen terwijl je loopt. Het onthoudt bijvoorbeeld het begin van een paragraaf terwijl je die tot het eind doorleest, en
helpt je rekensommen te maken uit het hoofd. Het werkgeheugen is cruciaal om te kunnen leren, redeneren en begrijpen. Er is lang gedacht dat het werkgeheugen niet getraind kon worden, maar een kleinschalige studie uit 2002 zorgde voor een kentering. Torkel Klingberg, een cognitieve neurowetenschapper van het Karolinska Institutet in Zweden, liet kinderen vier taken oefenen die waren ontworpen om de geheugenspieren te rekken. Ze luisterden bijvoorbeeld naar een reeks cijfers of let-
tot 1.800 euro.) Klingberg, die op dit moment geen financiële of andere banden heeft met het bedrijf, zegt dat de training weliswaar geen effect heeft op hyperactiviteit en impulsiviteit, maar dat wel bewezen is dat het aandachtsproblemen kan afzwakken met ongeveer een derde van een standaardafwijking. ‘Dat is behoorlijk goed’, merkt hij op. ‘Je mag geen mirakels verwachten.’ Pearson heeft geen plannen om Cogmed op de markt te brengen als behandeling voor ADHD. Daar werkt Posit Science wel naartoe, net als het bedrijf Akili Interactive Labs. De spelletjes van Akili zijn gebaseerd op onderzoek van Adam Gazzaley, een neurowetenschapper van UCSF. In oktober vorig jaar werd een verkennende studie voorgesteld aan de American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, en daaruit bleek dat de spelletjes niet alleen veilig waren, maar ook boeiend, en dat ze bij een groep van 80 kinderen met ADHD een positief effect hadden op de concentratie, het werkgeheugen en de impulsbeheersing.
KANKER EN COGNITIE
ters die ze dan in omgekeerde volgorde moesten opzeggen. In de loop van 10,5 uur werd hun werkgeheugen steeds meer op de proef gesteld. Na afloop scoorden kinderen met ADHD beter op taken van het werkgeheugen die niet in de oefeningen aan bod waren gekomen. Sindsdien zijn in de vakliteratuur meer dan 200 studies verschenen over de training van het werkgeheugen bij volwassenen en kinderen. Er wordt niet altijd een effect gemeten; in 2013 besloot een meta-analyse dat ‘de huidige bevindingen twijfel zaaien over zowel de klinische relevantie van trainingsprogramma’s voor het werkgeheugen als hun nut voor het cognitieve functioneren bij zich normaal ontwikkelende kinderen en bij gezonde volwassenen’. Vorig jaar wees een meta-analyse van een Nederlandse onderzoeksgroep uit dat de training wel een duidelijk effect heeft bij kinderen en adolescenten met leerproblemen. Een andere meta-analyse van 12 studies bij kinderen en volwassenen met ADHD en andere werkgeheugenproblemen vond ‘langdurende voordelen voor aandachtsproblemen in het dagelijks leven’. Klingbergs werkgeheugenspelletjes zijn tegenwoordig in handen van het onderwijsbedrijf Pearson Education, dat ze onder de naam Cogmed aanbiedt aan psychologen en therapeuten. (Een volledig programma kost de klant doorgaans zo’n 1.300
Veel vrouwen die chemotherapie ondergaan voor borstkanker hebben achteraf last van een ‘chemobrein:’ hun denkvermogen en geheugen zijn niet meer wat ze waren. In oktober vorig jaar maakten onderzoekers van de Feinberg School of Medicine van Northwestern University een meta-analyse. Daaruit bleek dat, in vergelijking met andere behandelingen zoals geneesmiddelen en lichaamsbeweging, ‘cognitieve therapie na chemotherapie … het meest veelbelovend’ is. Het gaat daarbij om dezelfde soort programma’s als Cogmed en Posit Science aanbieden, gericht op het verbaal geheugen, de aandacht en de verwerkingssnelheid. Ook in drie gerandomiseerde studies bij kinderen die kanker gehad hebben, zijn betekenisvolle effecten gemeten van Cogmeds programma. De grootste van de drie, onder leiding van neuropsychologe Heather Conklin van St. Jude Children’s Research Hospital (geen financiële band met Cogmed), bestudeerde het effect van het trainingsprogramma bij 68 kinderen die hersteld waren van acute lymfoblastische leukemie of van een hersentumor, en die na de behandeling cognitieve problemen hadden gekregen. De helft van de kinderen, die gemiddeld 11 jaar oud waren, deden thuis 25 Cogmed-sessies, ondersteund met een wekelijkse telefoonsessie. De andere helft van de kinderen werd op een wachtlijst geplaatst. Zij konden de training aanvangen na afloop van het onderzoek. In vergelijking met die tweede groep gingen de prestaties van de kinderen die de oefeningen hadden gedaan er merkbaar op vooruit bij een uitgebreide reeks cognitieve tests. Bovendien bleek uit MRI-scans dat bij het oplossen van vraagstukken waarbij ze het werkgeheugen moesten gebruiken, twee gebieden in de frontale kwabben minder bloed nodig hadden na de training dan bij aanvang van de studie. Mogelijk was hun mentale motor efficiënter geworden. ‘Dit zijn kinderen die een min of meer normale ontwikkeling volgden tot ze kanker
De effectiefste training bij ouderen was er een die hun ‘bruikbaar gezichtsveld’ oefende. Dat kwam ook hun veiligheid op de weg ten goede
69
kregen en de behandeling het pad van hun hersenontwikkeling veranderde’, vertelt Hardy, die meewerkte aan de drie studies. Zowat 20 tot 40 procent van alle kinderen die van leukemie genezen, ervaren aanhoudende cognitieve veranderingen, gaat ze verder. Bij kinderen die bestraling hebben ondergaan voor een hersentumor loopt dat cijfer op tot 80 à 100 procent. ‘Het werkgeheugen is een van de vaardigheden die het ingrijpendst verandert bij de kinderen’, aldus Hardy. ‘Het verandert vroeg en leidt tot een negatief effect op het IQ en de schoolprestaties. We zijn dan ook heel erg enthousiast over Cogmed. Het richt zich specifiek op een neurocognitief gebied dat als een van de eerste getroffen wordt bij de kinderen.’ Momenteel werkt Hardy mee aan twee gerandomiseerde proeven die bestuderen hoe cognitieve achteruitgang bij die doelgroep kan worden voorkomen in plaats van genezen.
baal geheugen, het leervermogen en het dagelijks functioneren. In de meeste van die studies maakten de onderzoekers gebruik van gehoortraining. Ze lieten bijvoorbeeld een klimmende of dalende tonenreeks horen - zoals het geluid van een sirene die dichterbij komt of wegebt. In een laag tempo is zoiets belachelijk makkelijk te identificeren, maar als het wordt afgespeeld in zowat 12 milliseconden valt het nauwelijks meer te onderscheiden. Ze speelden ook steeds sneller onzinnige lettergrepen af, met steeds storender achtergrondgeluid. Die soort training lijkt misschien eerder aangewezen bij gehoorverlies, maar ook bij schizofrenie is de zintuiglijke verwerking danig verstoord. Dat wordt ook als een van de oorzaken beschouwd van het gebrekkige denkvermogen dat met de ziekte gepaard gaat. Vinogradovs onderzoek heeft een positief effect aangetoond bij volwassenen met schizofrenie (zowel bij recente diagnose als bij langdurige ziekte) en bij adolescenten en jongvolwassenen met een verhoogd risico op psychosen. ‘We zien onmiskenbaar een verbetering in de cognitie, specifiek met de gehoortraining, waarbij we grote sprongen zien in het verbale cognitieve functioneren’, vertelt psychologe Melissa Fisher, die samen met Vinogradov aan UCSF werkt en consultant is geweest bij Posit Science. ‘Ik denk niet dat we al een definitief antwoord hebben op de vraag hoeveel het helpt, maar veelbelovend is het zeker.’ Even veelbelovend en misschien zelf nog verrassender zijn de voordelen die de eerste studies van sociale training opleveren. Mensen met schizofrenie worstelen vaak met interpersoonlijke relaties. In 2013 beschreven Vinogradov en Fisher dat proefpersonen na een combinatie van gehoortraining en computergestuurde sociale training merkbaar betere scoorden op tests rond sociale perceptie. Samen met psychologe Mor Nahum, die bij Posit Science de afdeling onderzoek en ontwikkeling leidt, werkten ze in 2014 aan een verkennende studie met SocialVille, een programma ontworpen om de sociale cognitie aan te scherpen. ‘Een van de oefeningen toont gelaatsuitdrukkingen bij een persoon, en je moet de uitdrukking achteraf juist benoemen’, legt Nahum uit. ‘Een gezonde volwassene hoeft een gezicht misschien amper 15 milliseconden te zien om het nadien correct te kunnen identificeren, maar iemand met schizofrenie heeft veel meer tijd nodig - grootteordes meer. De verschillen zijn frappant. Dus oefenen ze om beter te worden.’ Na 24 uur spelen op de computer waren de proefpersonen niet alleen merkbaar beter geworden in het spelletje; ze presteerden ook beter op gestandaardiseerde psychologische tests die peilen naar sociale cognitie, sociaal functioneren en motivatie. Momenteel werken Nahum, Vinogradov, Fisher en anderen samen aan een gerandomiseerd experiment rond SocialVille met 128 patiënten op vier locaties. Ze hopen het programma op de markt te kunnen brengen als behandeling voor de
Bij kinderen met ADHD die 10,5 uur hun werkgeheugen hadden geoefend, gingen ook geheugenfuncties erop vooruit die niet in de training aan bod kwamen
SOCIALE TRAINING EN SCHIZOFRENIE Hallucinaties en waanideeën zijn wellicht de bekendste symptomen van schizofrenie, maar ook ernstige cognitieve disfunctie maakt vaak deel uit van het ziektebeeld, en antipsychotica kunnen dat niet verhelpen. Baanbrekend onderzoek door psychiater Sophia Vinogradov van UCSF toont aan dat computergestuurde training wel een groot verschil kan maken. In partnerschap met Posit Science hebben Vinogradov en haar collega’s een 25-tal gerandomiseerde studies uitgevoerd. Daaruit blijkt dat hersentraining een meetbaar effect heeft op het ver70
gebrekkige sociale vaardigheden die gepaard gaan met schizofrenie. Als het programma wordt goedgekeurd, dan zou dat een mijlpaal zijn in het vakgebied van de computergestuurde cognitieve training. ‘We zijn vast van plan dit buiten het lab en bij de mensen te brengen’, vertelt Fisher.
VAN STAPPEN NAAR SPRONGEN Fisher en heel wat collega's zijn ervan overtuigd dat de Luminosity-zaak uiteindelijk een positief effect zal hebben. ‘Op de korte termijn leeft de bezorgdheid dat alle cognitieve training als frauduleus zal worden beschouwd,’ vertelt Fisher, ‘maar ik geloof dat het uiteindelijk een goede zaak zal zijn voor ons werkveld. De programma’s van Luminosity waren echt niet wetenschappelijk geruggensteund.’ Er wordt ook onderzocht of nog andere doelgroepen gebaat zouden zijn bij hersentraining. SocialVille wordt momenteel getest bij mensen met autisme. Een handvol studies geeft aan dat computertraining het mentale functioneren bevordert bij parkinsonpatiënten. In een kleinschalig onderzoek met 21 kinderen met het syndroom van Down bleek Cogmed hun kortetermijngeheugen te verbeteren. In een studie waarover in november vorig jaar werd bericht, had het programma ook mogelijk een effect op het werkgeheugen bij kinderen met epilepsie. Een derde studie, die in februari is bekendgemaakt, geeft aan dat Cogmed een duurzaam positief effect heeft bij kleuters die een te laag geboortegewicht hadden. Al deze bevindingen moeten uiteraard nog uitvoerig bestudeerd worden, maar als de positieve resultaten blijven komen, dan wordt het des te belangrijker dat computergestuurde cognitieve training betaalbaarder wordt. ‘De meeste mensen kunnen niet zomaar even 1.500 euro ophoesten voor zo’n programma’, vertelt Hardy. ‘De verplichting bewijzen te leveren is nu al even groot als bij sommige geneesmiddelen die gedekt worden door de verzekering. Stimulantia voor kinderen na een kankerbehandeling zijn ook niet officieel goedgekeurd, maar die worden doorgaans wel terugbetaald en voortdurend voorgeschreven.’ En wat met de heilige graal van cognitieve training: dat mensen met een gemiddelde of bovengemiddelde intelligentie er intelligenter van zouden worden? Onmogelijk, beweren sommige deskundigen stellig. Maar de Amerikaanse overheid laat zich alvast niet afschrikken: de strategische inlichtingendienst ODNI financiert zulk onderzoek. Het SHARPprogramma (Strengthening Human Adaptive Reasoning and Problem-Solving) biedt al drie jaar financiële steun aan computergestuurde training en andere methoden zoals lichaamsbeweging, mindfulness en milde elektrische hersenstimulatie om informatieanalisten intelligenter te maken. De resultaten van SHARP worden wellicht later dit jaar in wetenschappelijke
publicaties bekendgemaakt. ‘Ik wil niet voor mijn beurt spreken, en ik moet erbij zeggen dat niet alles heeft gewerkt,’ vertelt programmamanager en neurowetenschapper Alexis Jeanotte, ‘maar ik wil wel zeggen dat de onderzoeksteams kleine maar betekenisvolle IQ-winst hebben gezien. We geloven echt dat ze sterke bewijzen hebben. Letterlijk honderden proefpersonen zijn getest, op verschillende locaties.’ Vooral die ‘klein maar betekenisvol’ is belangrijk. In het rijk van de menselijke intelligentie zijn er geen binnenwegen, geen ‘eindeloze’ breinboosters. Als iemand dat belooft, mogen we terecht sceptisch zijn - vooral als er munt uit te slaan valt. Maar cognitieve functies kunnen wel stapsgewijs en cumulatief verbeteren - en we hebben het onderzoek om dat te staven. We kunnen onze hersenen dus echt trainen. Net zoals zoals trauma en misbruik onze mentale vermogens aantasten, kan volhardend oefenen ze versterken. Het is net die kneedbaarheid die het verbluffende mensenbrein typeert. Het onderzoek naar cognitieve oefeningen en hersenspelletjes, vooral bij kwetsbare doelgroepen, onderstreept dat. Aan de zwanenzang van de hersentraining zijn we dus nog lang niet toe.
Cognitieve therapie lijkt meer belofte in te houden tegen de mentale waas van het ‘chemobrein’ dan medicatie en lichaamsbeweging.
DE AUTEUR DAN HURLEY is als journalist gespecialiseerd in neurowetenschap, psychologie en sociale wetenschappen. Zijn jongste boek heet Smarter: The New Science of Building Brain Power (Penguin Group/Hudson Street Press, 2013).
MEER OVER DIT ONDERWERP Exercise Is Power: Resistance Training for Older Adults. Online video. University of British Columbia. 18 april 2012. www.youtube.com/watch?v=vG6sJm2d4oc Online Brain Training “Helps Older Adults with Everyday Tasks.” Michelle Roberts in BBC News online. Online verschenen op 3 november 2015. www.bbc.com/news/health-34701907 Cognitieve spelletjes van Posit Science: www.brainhq.com Werkgeheugentraining van Cogmed: www.cogmed.com 71
'SLAAPPROFESSOR' EUS VAN SOMEREN
‘ALLE MENSEN SLAPEN,OOK SLAPELOZEN’ Hij leidt de afdeling Slaap en Cognitie aan het Nederlands Herseninstituut en is hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aan de afdeling Psychiatrie van het VU Medisch Centrum. Het duurde even, maar toen Eus van Someren voor het eerst iemands hersengolven zag veranderen tijdens de slaap, was hij verkocht. En nu doet de voormalige rockgitarist fundamenteel-wetenschappelijk onderzoek naar slapeloosheid. Door Vittorio Busato
‘J
a, heerlijk geslapen vannacht. Je kan me het hemd van het lijf vragen!’ Eus van Someren, hoogleraar Slaap en Cognitie aan het Nederlands Herseninstituut, kan wel lachen om de flauwe openingsvraag. Zijn bezoek heeft hij eerst een korte rondleiding gegeven door het slaaplaboratorium, waar proefpersonen de nacht doorbrengen terwijl hun hersenactiviteit met technieken als EEG, TMS en fMRI in beeld wordt gebracht. Aanleiding voor het interview is een opiniestuk dat Van Someren met enkele collega’s schreef in NRC Handelsblad over het eerste Depressiegala dat eind januari in Amsterdam is gehouden. Op dat
72
gala had Edith Schippers, minister van Zorg en Welzijn, vanwege de hoge prevalentie van depressies aangekondigd aanzienlijk meer geld uit te trekken voor onderzoek naar het voorkomen ervan. ‘De ene depressie is de andere niet, maar toch hebben depressieve patiënten bijna altijd één ding gemeen: slaapproblemen’, schreven Van Someren c.s. in de krant. ‘Soms ontstaan die tegelijk met andere symptomen. Maar veel vaker gaan slaapproblemen vooraf aan het ontstaan van een depressie. Sterker nog: uit een meta-analyse uit 2011 blijkt dat slapeloosheid de belangrijkste risicofactor is voor het ontstaan van depressies. En hoe erger de slaapproblemen, des te kleiner de kans dat een behandeling 73
'SLAAPPROFESSOR' EUS VAN SOMEREN BIO Eus van Someren (1962) begon in de jaren tachtig van de vorige eeuw aan een studie natuurkunde. Die bracht niet wat hij verwachtte. Hij switchte naar psychologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en specialiseerde zich in neuropsychologie en psychofysiologie. Hij promoveerde cum laude in de neurobiologie op een onderzoek naar slaap-waakritmen bij alzheimer- en parkinsonpatiënten. Dick Swaab was zijn promotor. Thans leidt Van Someren de afdeling Slaap en Cognitie aan het Nederlands Herseninstituut. Daarnaast is hij als hoogleraar verbonden aan de afdeling Integratieve Neurofysiologie van de Vrije Universiteit en aan de afdeling Psychiatrie van het VU Medisch Centrum. Zijn fundamenteel-wetenschappelijke onderzoek richt zich vrijwel volledig op het ontrafelen van slapeloosheid en op het verbeteren ervan. Daartoe is onder meer het Nederlands Slaapregister opgericht: www.slaapregister.nl. Van Someren en zijn team hebben een groot aantal studies gepubliceerd in toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften als Jama, Nature Neuroscience en PNAS. Naast zijn werk als wetenschapper was Van Someren ook gitarist van de succesvolle band The Scene.
voor depressie aanslaat. (…) Gek genoeg werd de behandeling van slapeloosheid binnen de GGZ in 2014 uit het basispakket gegooid – ook door Schippers. En gek genoeg was daar geen enkele politieke verontwaardiging over.’ Van Someren en zijn collega’s hadden ook een nuchtere wake-up call voor de minister. ‘Neem slapeloosheid als primaire risicofactor op in de “Zorgstandaard Depressie” die huisartsen, verzekeraars en patiëntenorganisaties aan het ontwikkelen zijn om te screenen op depressie. Neem cognitieve gedragstherapie tegen slapeloosheid weer op in het basispakket. (…) Stimuleer onderzoek naar oorzaken van slapeloosheid, naar het belang ervan voor de ontwikkeling van een depressie en naar combinatiebehandelingen die zich zowel op de depressie als op slaapproblemen richten. Zorg dat in de opleiding van artsen, psychologen en praktijkondersteuners meer aandacht voor slapeloosheid komt.’
Heeft Schippers nog gereageerd? Nee, niks gehoord. Maar ik ben geen politiek dier. Wel heb ik geluiden opge74
vangen dat ons stuk de aandacht heeft getrokken van onder meer de Hersenstichting en dat er meer aandacht gaat komen voor het belang van een goede slaap in relatie tot het voorkomen van depressies. Overigens kunnen mensen die bezig zijn een depressie te krijgen, slapeloosheid ook als eerste kenmerk laten zien. Wellicht ontwikkelen ze die depressie, los van hun slechte nachtrust, toch wel. Hoe dan ook verheugt de aankondiging van Schippers me. Voor vrijwel alle stoornissen geldt dat hoe vroeger je een behandeling start, hoe groter de kans op het slagen ervan is.
Hoe is uw fascinatie voor de slaap ontstaan? Nadat ik mijn kandidaats psychologie had gehaald, ben ik er een tijdje tussenuit geweest. Ik heb gereisd, veel muziek gemaakt, ben een studio begonnen. Maar na anderhalf jaar kreeg ik een enorme intellectuele honger. Ik plugde halverwege het eerste doctoraaljaar in en volgde een prachtig college van een dat studiejaar vertrekkend hoogleraar over de neurobiologie van angst. Die
hoogleraar deed ook slaaponderzoek, en ik meldde me aan voor een practicum. De eerste keer dat ik iemands hersengolven tijdens de slaap zag veranderen - met zo’n ouderwetse papierschrijver waarmee het EEG destijds nog werd gemeten - dat gekrabbel van het brein, ik vond het verpletterend mooi.
Een esthetische ervaring zoals bij muziek? Ja, zoiets. Ik was in elk geval direct verkocht. En mijn fascinatie voor de slaap werd sterker door alles wat ik erover las. Ik schreef een literatuurscriptie, geïnspireerd door diezelfde hoogleraar, over de neurobiologie van nachtmerries. Dat is angst tijdens de REM-slaap, de stadia in de slaap waarin we de meest levendige dromen hebben. Met die scriptie trachtte ik twee gescheiden velden, de neurobiologie van angst en die van de REM-slaap, als het ware over elkaar heen te leggen. Daar houd ik nog altijd van, gescheiden velden bij elkaar brengen en naar raakvlakken zoeken. Die scriptie werd bekroond door een neuropsychologievereniging, ik heb er ook nog een presentatie op een congres over dromen over gegeven. Daar ontdekte ik overigens direct dat ik die richting niet wilde inslaan. In dat onderzoeksveld lopen naar mijn smaak te veel mensen rond die te weinig op hebben met de wetenschappelijke methode. Bovendien hecht ik niet zo aan diepere betekenissen van dromen.
Heeft u nog empirisch onderzoek gedaan naar nachtmerries? Ja. Op basis van mijn scriptie had ik onder meer voorspeld dat tijdens nachtmerries de zogeheten bèta-activiteit, de snelle hersengolven, zou toenemen. Samen met een studiegenoot had ik een manier bedacht hoe dat te induceren. Maar er kwam een nieuwe hoogleraar psychofysiologie die een veto op het slaaponderzoek legde. Dat zou te weinig opleveren voor de inspanning die het kostte. Dat was toch anders dan hoe mijn studiegenoot en ik er tegenaan keken. Wij besloten dat onderzoek min of meer illegaal uit te voeren. Lieten we ons ’s nachts insluiten in het lab
en zorgden we dat we doodstil waren als de nachtportier zijn rondje maakte. Overigens leverden die experimenten niks op, daarin moet ik die hoogleraar gelijk geven. Zijn carrière maakte kort na zijn afstuderen een opvallende wending. Hij diende een subsidieaanvraag in voor een promotietraject aan de UvA, met als onderwerp of ouderen beter slapen als je hen fitnesstrainingen laat doen, en zo ja, of ze dan cognitief ook beter functioneren. Die aanvraag werd gehonoreerd, maar dan zou hij moeten werken in een omgeving waar slaaponderzoek een aflopende zaak was. ‘Ondanks die eervolle honorering had ik daar dubbele gevoelens bij’, zegt hij. In diezelfde tijd kreeg hij een promotieplek aangeboden bij het Nederlands Herseninstituut, waar hij eerder bedankte voor zo’n plek die hij kreeg naar aanleiding van een stage over REMslaap bij ratten. ‘Voor dat eerder aangeboden traject had ik verder moeten gaan met proefdieronderzoek, en daar heb ik tijdens mijn stage ’s nachts wel wakker van gelegen,’ bekent Van Someren. ‘Ik ben niet tegen proefdieronderzoek, maar dan moet het echt essentieel onderzoek zijn. Tijdens het uitvoeren van dat onderzoek merkte ik dat mijn moraal wat verschoof. Dat vond ik een slecht teken. Ik koos voor humaan onderzoek.’ Van Someren was eveneens muziek blijven maken en werd als gitarist gevraagd om bij The Scene te komen spelen. De band kreeg al snel meer succes en hij kwam in de positie dat hij volledig voor de muziek kon kiezen. Toen benaderde het Herseninstituut hem voor een nieuw promotieproject, over dag-nachtritmen bij alzheimer- en parkinsonpatiënten. ‘Of ik wilde komen praten’, glimlacht hij. ‘Natuurlijk wilde ik dat, maar ik hoefde die baan niet zo nodig. Ik had immers al een promotieplek op zak. Die dag kwam ik van een concert in België. Had drie uur geslapen, in een busje gezeten met zware rokers. Ik heb eerst mijn van rook doortrokken jas in een kluisje in de bibliotheek opgeborgen. Tijdens het gesprek werd me gevraagd wat ik van het onderzoeksplan vond. Het was in mijn ogen technisch goed,
maar weinig inhoudelijk. Dick Swaab vroeg me: ‘Stel dat je het moest doen, wat zou je veranderen?’ Daar gaf ik mijn ideeën over. Diezelfde middag werd ik gebeld dat ik degene was die ze zochten. Zo ben ik hier dus terechtgekomen.
Ze wilden u graag hebben! Blijkbaar. Pas later realiseerde ik me hoe uniek dat was. Maar ik was ontzettend blij. Ik was echt zo’n kind dat op
Ging dat ten koste van uw gitaarspel of meer van uw concentratie op uw wetenschappelijk werk? Op dat soort dagen moest ik niet de dingen doen die veel complex denken vereisten. In die tijd heb ik heel goed leren plannen, ook gestimuleerd door de vrijheid die ik op het instituut kreeg. Ik genoot er enorm van om ‘breinloos’ door de muziek te gaan. Zeker als je zoveel speelt als wij met The Scene deden
'Slapelozen kunnen hun bewustzijn niet zo goed uitschakelen als goede slapers' zondag het liefst zijn pyjama niet uitdeed en de hele dag voor de kachel de Kijk las, een populairwetenschappelijk blad voor jongeren, fantaserend over wat er allemaal kon.
U ging dus twee fulltime-carrières combineren, een in de wetenschap en een in de muziek? Dan zal de slaap er weleens bij ingeschoten zijn. Mijn nachten waren inderdaad nietlang. Werken in deeltijd in de wetenschap is zo goed als not done. Met The Scene speelde ik vier avonden per week, vaak ver van huis. Dat werd te zwaar. Op een gegeven moment ben ik naar Swaab gestapt en heb ik gezegd dat ik ging stoppen en in de muziek verder zou gaan. Hij kon zich dat voorstellen, alleen was hij het er niet mee eens. Dat moesten we toch maar anders oplossen. Hij vroeg me ook of ik het onderzoek soms niet leuk vond. Maar dat was absoluut het probleem niet. Tot mijn geluk kreeg ik hier alle medewerking en is mijn aanstelling heel flexibel aangepast naar een deeltijdaanstelling.
Hoeveel sliep u gemiddeld in die tijd? Zo’n zes uur. Zeker met toeren waren de nachten wel eens heel kort. Om vier uur in je bed, om acht uur weer op om te reizen. Dat viel niet mee.
en zo op elkaar ingespeeld raakt, krijgt muziek een heel andere emotionele dimensie. Dat heeft niks meer te maken met of je op tijd bij een bepaalde noot bent, of in een bepaalde toonsoort zit. Vaak speelde ik het grootste deel van een optreden met de ogen dicht. En tegelijk houd ik dus enorm van zoiets complex als wetenschappelijk onderzoek. Ik zou aanzienlijk minder gelukkig zijn geweest als ik was gestopt met de wetenschap en alleen van de muziek had geleefd.
De slaaponderzoeker die met zijn ogen dicht speelt! Ja, maar dat kwam ook omdat ik van jongs af aan extreem verlegen ben geweest. Bij andere bands waarin ik speelde, zocht ik bij voorkeur de achterkant op, uit het licht. Dat werd bij The Scene niet getolereerd. De bassiste gaf me gewoon een schop onder mijn kont. Hup, naar voren!
Dat is u in uw wetenschappelijke carrière vast van pas gekomen, met het geven van presentaties op congressen en dergelijke. Absoluut. De ervaring dat je door je angst heen kunt komen. Zeker, ja!
Ik hoorde ooit een verhaal over de muzikant Captain Beefheart – 75
'SLAAPPROFESSOR' EUS VAN SOMEREN dat hij nooit zou slapen. Kunnen mensen zonder slaap? Slaap is een biologische noodzaak. Er bestaat een ziekte die fatal familial insomnia heet. Die mensen slapen op een gegeven moment niet meer, hun brein kan de vereiste hersengolven voor slaap niet meer ontwikkelen. Die ziekte is fataal. Als proefdieren blijvend wakker worden gehouden, worden ze ziek, ze krijgen infecties van de bloedbaan, hun afweersysteem werkt niet goed meer. De homeostase raakt totaal verstoord en uiteindelijk gaan ze dood. Bij mensen is zulk onderzoek vanzelfsprekend nooit uitgevoerd, maar mensen langdurig wakker houden blijkt een vreselijke martelmethode te zijn.
grond van een vragenlijst of een paar electroden op het hoofd. Vergelijk het met dementie. Als iemand honderd jaar geleden vergeetachtig werd, dan wist de dokter: ouderdomsdementie. Tegenwoordig is die diagnose veel verfijnder: het kan alzheimer zijn, vasculaire dementie, dementie bij parkinson. Klachten kunnen overlappen, maar daar kunnen toch verschillende oorzaken onder liggen. Dat is denk ik met slapeloosheid
Hoeveel uur slaap gemiddeld is goed? Lastig te zeggen. Die hoeveelheid neemt af met leeftijd. Voor middelbare scholieren is acht uur echt te kort. En veel ouderen die acht uur proberen te halen, doen er juist goed aan wat minder te slapen. Dan hoeven ze niet een uur lang gefrustreerd wakker te liggen omdat de slaap niet wil komen.
‘Wij ontdekten dat slapelozen hun REM-slaap ervaren als nadenken in plaats van dromen.’
Wat houdt slapeloosheid exact in? Alle mensen slapen, ook slapelozen. Voor de meeste gezonde slapers hangt slapen sterk samen met een verlies aan bewustzijn, dat zie je ook terug in de hersenactiviteit. Ze maken ook nauwelijks of geen herinneringen aan dat ze ’s nachts bijvoorbeeld naar het toilet gaan. Ook bij slapelozen zie je verlies aan bewustzijn, alleen veel meer gefragmenteerd. Slapelozen kunnen hun bewustzijn niet zo goed uitschakelen als goede slapers. Zij maken wél sterke herinneringen aan dat ze naar het toilet zijn geweest, of dat ze zich ’s nachts ergens zorgen over maakten. Slapelozen denken ook vaak dat ze veel langer wakker hebben gelegen dan je kan concluderen op grond van hun hersenactiviteit. Alsof ze een vertekend bewustzijn hebben. Ik vermoed dat er iets mis is met onze definitie van wat goed slapen is. Onze meetmethoden schieten voor slapelozen nog tekort, met hen is meer aan de hand dan de gevestigde klinische blik veronderstelt.
Hoeveel mensen hebben last van slapeloosheid? Volgens de diagnostische criteria van de DSM zo’n tien procent. Ik vermoed dat het zoveel mensen betreft omdat er misschien wel vier of meer soorten slapeloosheid bestaan. Als je daar geen rekening mee houdt, lijkt slapeloosheid ongrijpbaar. Je herkent die verschillende soorten niet zomaar op
76
ook het geval. Wij zijn aangewezen op hulp van goede en slechte slapers die via slaapregister.nl heel veel informatie geven over hun karaktertrekken, persoonlijkheidseigenschappen, levensgeschiedenissen, vroege jeugdervaringen, traumatische ervaringen, ziektegeschiedenissen, enzovoort. Met geavanceerde statistische technieken proberen we naar subgroepen te zoeken van goede en slechte slapers, om zo slapeloosheid beter te doorgronden.
Heeft u al enkele resultaten? Anderen ontdekten niet lang geleden dat de REM-slaap van slapelozen nog veel meer gefragmenteerd is dan de rest van hun slaap. Wij ontdekten nu dat ze daardoor hun REM-slaap ervaren als nadenken in plaats van dromen. Ze blijven tijdens hun slaap dus veel bewuster dan goede slapers. We ontdekten tevens dat die gefragmenteerde REM-slaap van slapelozen het opruimen van stress in de weg staat. Bij goede slapers helpt REMslaap met het verwerken van emotionele ervaringen. Een naar gevoel over een ruzie is doorgaans wel weg na een nachtje goed slapen. Maar slapelozen ontwaken met hetzelfde gestreste gevoel als waarmee ze naar bed gingen. Mogelijk blijft het noradrenerge neurotransmittersysteem in de hersenstam actiever dan het tijdens REM-slaap zou moeten zijn.
Hoeveel uur slaapt u nu gemiddeld? Zeven à zevenenhalf uur.
En overdag ook wel eens een powernapje? Mensen verschillen daar enorm in. Zelf word ik altijd heel brak wakker van powernaps, dus die doe ik niet meer. Maar ik ken genoeg mensen die er bij zweren.
Heeft u nog een slaapadvies voor de lezers van Psyche & Brein? Allereerst: help slapeloosheid oplossen, doe mee aan het vragenlijstonderzoek op www.slaapregister.nl. En een praktisch advies: onze biologische klok is, zeker aan het eind van de dag, erg gevoelig voor licht. Tegenwoordig zit bijna iedereen tot laat op zijn iPad, computerscherm of smartphone. Je merkt dat niet, maar er komt blauw licht uit die apparaten. Daardoor denkt je biologische klok dat het veel vroeger is. Er bestaan apps om dat blauwe licht eruit te filteren. Je zult dan ’s avonds merken dat je sneller moe wordt voor je beeldscherm. Blauw licht is een soort amfetamine.
Was Blauw Licht niet een bekend nummer van The Scene? Haha, nee Blauw heette dat nummer. En dat schreven we voordat we dit wisten!
77
We hebben meer spullen dan ooit en ze maken ons niet gelukkiger, integendeel. Maar hoe kom je van die spullen af? En hoe zorg je er nu voor dat je niet in de verleiding komt om nog meer te kopen? James Wallman geeft ons een inspirerende uitweg: verzamel herinneringen en ervaringen in plaats van spullen.
Kosmos Uitgevers | 9789021561288 | € 20
Nu in de boekhandel
ADV Ontspullen 186x123.indd 1
Adverteren
eos mem o
memo memo • nr. 16
eos memo • nr. 13
memo GESCHIEDENIS
Memo
GESCHIEDENIS
GESC
NR.13
ZO GE
K NOG
Calig
- P915830
Prijs: € 4,95 Memo 08 Driemaandelijks
• WHISK Y & KOFFIE
1
SE SS’ER
001-001 Cover V7 1513.indd
• VLAAM
26/02/15 10:52
1
ALERS
et ★ ld centerfo
Bunkerbouwers voor Hitler
DERTH
11:13 AM
BELGISCH TREKPAARD • BIOLANDBOUW OP DE VEEMARKT • COLORADOKEV • HANDJEKLAP ER VALT AAN •
★m
WHIS& HIP KY
IS • NEAN
11/27/13
01-01 Cover1 1412.indd
LEVEN VAN HET LAND
JAAR KERM
blok & het Oost
DOSSIER
• 1.000
Elisabeth
OUD
ER FEEST
1
• OORLOG IN ATJEH • FERMETTE
1308.indd
• JAARMARKTEN • VANDALEN
memo v4
NAAR INDIA
in de clinch en kooplui Zeerovers
KONINGIN DE RODE
001-001 cover
ZEEROUTE
BELGISCH TREKPAARD
ROMEINSE
Boem el midd en in de eleeuw en
Waarom Rome Carthago moest vernietigen
DOSSI
DOSSIER LANDBOUW •
Seks & erotiek
‘VIEZE LIEDJES’ UIT
1500 JAAR ROMA-LEED
NIET
ul a
UIT DE KAST
langs rwedstrijd s' • Wiele het grote scherm I NAPOLEON ALS MINNAARI niet zinloo op PROSTITUTIE IN DE SCHELDESTAD PRENTEN 'Oorlog was • De Groote Oorlog TABOE: CHINESE EROTISCHE LITERATUUR I POPULAIR MAAR DE 17DE EEUW I CENSUUR OP het slagveld
NR.16
100 ja ar Ar
BOBBEJAAN SCHOEPEN (EVEN) BIG IN THE USA
DOSSIER
NIS
meen se geno cide
NEUTRAAL-MORESNET
Vergeten enclave
tussen België en Duitsland
Roze pioniers in België
DOSSIER
HIEDE
NR.12
Met een frisse kijk op het verleden
NIS GESCHIEDEnummer 8
BP
mijden
Een gelukkiger leven met minder spullen!
UNIEKE
GE NAPOLE TUIGEN ON IS
VLAA naakt! OP DEMSE SS'ER VLUCH T Een fermette voor iedereen
25/02/15 15:19
FASTAD_Memo_3blokjes_Adverteren hoeft niet duur te zijn_lijn.indd 1
Adverteren hoeft niet duur te zijn. www.fastad.be
4/03/16 19:22
hoeft niet duur te zijn! Reserveer uw rubrieksadvertenties snel, goedkoop en volledig online via FASTAD.BE. Vanaf 100 euro!
www.fastad.be
info@fastad.be +32 3 680 25 60 13/05/16 10:42
TERRORISME
EEN VOEDINGSBODEM VOOR
EXTREMISME Wat drijft gewone mensen in de armen van het radicalisme? De psychologie van de groepsdynamiek kan dit fenomeen voor een groot deel verklaren. Door Stephen D. Reicher en S. Alexander Haslam
D
e scherpe en ongemeen hevige toename van terrorisme is een van de meest verontrustende tendensen van deze tijd. Volgens de Global Terrorism Index 2015 is het aantal dodelijke slachtoffers van terreur sinds het begin van de 21ste eeuw vertienvoudigd, van 3.329 in 2000 naar 32.685 in 2014. Alleen al tussen 2013 en 2014 schoot het cijfer met 80 procent de hoogte in. Die escalatie roept natuurlijk een heleboel dringende vragen op, niet alleen voor de samenleving als geheel, maar ook bij sociaal psychologen. Hoe kunnen extremistische groeperingen andere mensen zo gruwelijk behandelen? Wie zijn hun rekruten? En wat gaat er door hen heen wanneer zij onschuldige levens viseren? Heel wat mensen stellen enigszins overhaast dat alleen psychopaten of sadisten – mensen die dus grondig van ons verschillen – in staat zijn om een bommengordel aan te trekken of een executiezwaard te hanteren. Helaas gaat die veronderstelling niet helemaal op. Enkele klassieke onderzoeken uit de psychologie hebben in de jaren 1960 en 1970 al aangetoond dat zelfs stabiele, goed aangepaste mensen in staat zijn om hun medemensen ernstig toe te takelen, ook al hadden ze geen persoonlijke problemen met hen. Het veelbesproken experiment van Stanley Milgram, dat bekendstaat als ‘gehoorzaamheid aan autoriteit’(‘obedience to authority’), liet zien dat vrijwilligers bereid waren om dodelijke elektrische schokken aan anderen toe te dienen (tenminste, dat dachten ze) als een onderzoeker in een laboratoriumjas hen dat vroeg. In het beruchte Stanford Prison Experiment (Stanford-gevangenisexperiment) toonde collega-psycholoog Philip Zimbardo aan dat studenten die de
78
rol van gevangenisbewaker moesten spelen hun medestudenten-‘gevangenen’ vernederden en mishandelden. Deze onderzoeken tonen aan dat bijna iedereen er onder de juiste – of liever verkeerde – omstandigheden toe gebracht kan worden extreem gewelddadig te handelen. En zo is het ook bij terroristen. Vanuit psychologisch standpunt zijn de meeste aanhangers van radicale groeperingen geen monsters – ook al zouden we dat nog zo graag willen geloven – net zo min als de doorsnee Amerikanen uit de experimenten van Milgram en Zimbardo dat waren. De meesten zijn doodnormale mensen, merkt antropoloog Scott Atran op. Hij put daarbij uit zijn jarenlange onderzoekservaring en studie van moordenaars. Wat iemand tot een fanatiekeling maakt, is niet een of andere inherente persoonlijkheidsstoornis, legt Atran uit in zijn boek Talking to the Enemy (2010). Mensen veranderen vooral door de dynamiek van de groep waartoe ze behoren. Voor Milgram en Zimbardo had die groepsdynamiek alles te maken met conformerend gedrag, zoals gehoorzamen aan een autoriteit of de visie van de meerderheid volgen. De laatste vijftig jaar is ons begrip van menselijk gedrag binnen en tussen groepen onderling echter verder geëvolueerd. Zo plaatst recent onderzoek heel wat vraagtekens bij de opvatting dat mensen zich in groep als zombies gaan gedragen of dat ze gemakkelijk gehersenspoeld kunnen worden door charismatische fanaten. Die jongste inzichten geven ons een nieuwe kijk op de psychologie van would-be terroristen en de ervaringen die hen tot radicalisme kunnen brengen. Zo blijkt radicalisering niet in een vacuüm plaats te vinden, maar teert het voor een deel op de wig die extremisten 79
TERRORISME
tussen verschillende groepen in de samenleving proberen te drijven, om de kloof tussen hen zo diep mogelijk te maken. Als je erin slaagt om voldoende niet-moslims ertoe te brengen alle moslims vijandig en angstig te benaderen, dan zullen ook de moslims die eerst nog conflicten schuwden zich langzaamaan gemarginaliseerd voelen en aandacht gaan besteden aan radicalere stemmen in hun eigen kringen. Iets dergelijks gebeurt ook bij niet-moslims: misschien zullen steeds meer westerlingen een hardere vorm van leiderschap steunen die meer op conflicten aanstuurt als er maar genoeg moslims verleid worden tot het vijandig behandelen van nietmoslims. We mogen dan wel denken dat islamitische extremisten en islamofoben lijnrecht tegenover elkaar staan, eigenlijk zijn de twee juist onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat inzicht betekent dat elke oplossing voor de terreurplaag evenzeer bij ‘ons’ als bij ‘hen’ligt.
zich tegelijk losmaakt van mensen buiten de groep; zij vinden dan dat ze niets meer met hen te maken hebben. Deze dynamiek hebben we met een eigen onderzoek kunnen bevestigen ,en zo hebben we ook de paradigma’s van Zimbardo en Milgram kunnen verfijnen. Uit een hele rij onderzoeken bleek systematisch dat deelnemers alleen bereid zijn om wreed te handelen als ze zich voldoende identificeren met het doel in kwestie én zich tegelijk desidentificeren met de mensen die ze kwaad doen. Dat isprecies wat Tajfel en Turner poneerden. Hoe belangrijker de deelnemers het doel vonden waarachter ze zich schaarden, hoe meer zij hun daden als jammer maar noodzakelijk verantwoordden. Het inzicht dat iemands sociale identiteit (en niet de groepsdruk om te conformeren) bepaalt hoe ver die persoon zal gaan, ligt ook in de lijn van het onderzoek naar de motivatie van terroristen. In zijn boek uit 2004, Understanding Terror Networks, benadrukt psychiater en voormalig CIA-agent VOLG DE LEIDER Marc Sageman dat terroristen doorgaans ware ‘believers’ zijn, De experimenten van Milgram en Zimbardo toonden aan dat die precies weten wat ze doen. ‘De mujaheddin waren geestdriftige moordenaars,’ merkt hij op, ‘geen robotten die simpelbijna iedereen tot wandaden in staat is. Toch deden de meeste weg op sociale druk of groepsdynamiek reageerden.’ Sageman deelnemers dat niet, blijkt uit een grondiger blik op hun onderzoeksresultaten. Wat is dan het verschil tussen zij die daar wel wuifde het belang van charismatische leiders, zoals Osama bin en zij die daar niet toe overgingen? De Britse sociaal psycholoLaden en Abu Bakr al-Baghdadi (IS), echter niet weg, maar suggen Henri Tajfel en John Turner gaven daar met hun pioniersgereerde dat het eerder hun functie was om te inspireren dan werk uit de jaren 1980, los van elkaar, een gedeeltelijk antwoord om operaties op te zetten, bevelen uit te delen of de touwtjes in op. Zij redeneerden dat groepsgedrag en de uiteindelijke invloed handen te nemen. van de groepsleiders volledig afhangen van twee onlosmakelijk Er zijn inderdaad weinig echte aanwijzingen dat zulke met elkaar verbonden factoren: identificatie en desidentificatie. meesterbreinen terreurdaden orkestreren, hoewel de media in Iemand zal de groep pas volgen – mogelijk zelfs tot het punt van hun verslag over deze gebeurtenissen juist vaak in die termen geweld – als hij zich met de groepsleden kan identificeren en spreken. Dat brengt ons bij een tweede recente verschuiving in het inzicht over groepsdynamiek: we hebben vastgesteld dat mensen die onder de invloed van een al dan niet boosaardige autoriteit staan, die gewoonlijk HOE KUNNEN WE CORADICALISERING BEGRIJPEN? niet slaafs volgen, maar in plaats daarvan een eigen unieke manier vinden om 1. Hoewel we terroristen soms als sadisten en psychopaten beschouwen, het doel van de groep te verspreiden of wijzen sociaal psychologen erop dat het meestal normale mensen zijn. uit te voeren. Zo vroeg een van de ijveOpgehitst door een bepaalde groepsdynamiek doen zij dan kwaad voor rigste bewakers na afloop van het Staneen doel dat zij nobel en juist achten. ford-gevangenisexperiment aan een van 2. Terrorisme herschikt de dynamiek tussen verschillende groepen zodanig de gevangenen die hij had mishandeld, dat extreem leiderschap voor iedereen aantrekkelijker lijkt. Net zoals IS wat hij in zijn plaats zou hebben gedaan. op niet-gematigde politici in het westen teert, geven deze niet-gematigde Die gevangene antwoordde: ‘Ik denk niet politici IS een voedingsbodem om meer aanhang te winnen. dat ik zo inventief zou zijn geweest als 3. Als anderen iemands identiteit verkeerd waarnemen of ontkennen – we jij. Ik geloof niet dat ik evenveel verbeelnoemen die ervaring ‘miskenning’– triggert dat systematisch woede en ding zou hebben gebruikt bij wat ik aan cynisme tegenover de overheid. het doen was... Volgens mij had ik er niet zo’n hoogstandje van kunnen maken.’
We hebben de paradigma's van Zimbardo en Milgram kunnen verfijnen
S A M E N G E VAT
80
De meeste Syrische vluchtelingen beschouwen het westen niet als hun vijand, wat het IS-magazine Dabiq betreurt. Het blad roept op om een einde te maken aan de ‘grijze zone’ van constructief samenleven.
Ook individuele terroristen zijn meestal autonoom en creatief. En juist dat gebrek aan een hiërarchische bevelsstructuur is een van de redenen waarom terrorisme zo moeilijk te bestrijden is. Hoe trekken terreurleiders dan zulke gedreven, inventieve aanhangers aan, als ze geen directe bevelen uitdelen? Andere ontdekkingen uit de afgelopen decennia (samengevat in ons boek The New Psychology of Leadership uit 2011 met Michael J. Platow als coauteur) belichten de rol van leiders bij het opbouwen van een gemeenschappelijke identiteit en het gezamenlijke doel van de groep. Ze helpen hun groepsleden hiermee om hun ervaringen te kaderen. Ze inspireren hun aanhangers door een gemeenschappelijk doel uit te werken, en bekrachtigen zichzelf door dat doel vorm te geven. De experimenten van Milgram en Zimbardo zijn schoolvoorbeelden van hoe je een gemeenschappelijk gedeelde identiteit kunt creëren en die gebruiken om mensen tot destructieve doeleinden aan te zetten. Net zoals zij hun deelnemers aan de experimenten konden overtuigen om in de naam van de wetenschappelijke vooruitgang anderen schade toe te brengen, moeten ook succesvolle leiders hun zaak als eerbaar en nobel verkopen. Zowel Al Qaeda als IS passen deze strategie toe. Hun aantrekkingskracht voor hun aanhangers berust voor een groot deel op het feit dat zij terreur promoten om een betere maatschappij te creëren – een die teruggaat op de vredige gemeenschap die ooit rond de profeet Mohammed leefde. Vorig jaar voerde Shahira Fahmy, hoogleraar journalistiek aan de University of Arizona, een systematische analyse van IS-propaganda door. Zij ontdekte dat slechts zo’n 5 procent daarvan het brutale geweld liet zien dat doorgaans op westerse schermen verschijnt. De propaganda toont vooral typische visies van een ‘idealistisch kalifaat’ dat alle moslims harmonieus zou verenigen. Een groot deel van IS’ succes zit in het feit hun leiders ook de oprichting van een staat claimen, wat hen bedreigender maakt dan Al Qaeda. In de hoofden van hun volgelingen hebben zij de middelen om dat utopische kalifaat te realiseren.
De geloofwaardigheid en de invloed van die leiders – vooral van hen die conflict en geweld aanmoedigen – hangt echter niet alleen af van wat zijzelf zeggen, maar ook van het gedrag van hun tegenstanders. Dat is een cruciaal punt. We vonden daarvoor ook bewijzen na een reeks experimenten die een van ons (Haslam) samen met Ilka Gleibs (London School of Economics) uitvoerde om na te gaan hoe mensen hun leiders kiezen. Een van de belangrijkste resultaten: mensen zijn meer geneigd om een strijdlustige leider te steunen als hun groep moet concurreren met een andere groep die zich oorlogszuchtig gedraagt. Het zou dus verstandiger geweest zijn als de republikeinse kandidaat Donald Trump daar eerst even over had nagedacht voor hij suggereerde dat alle moslim-immigranten potentiële vijanden zijn die de toegang aan de VS ontzegd moet worden. Dergelijke verklaringen zwakken de radicale stemmen allerminst af, maar voeden hun zaak juist nog meer. Een tak van Al Qaeda pikte Trumps verklaring inderdaad al snel op als onderdeel van hun propaganda-offensief.
GRIJZE ZONE Net zoals ongematigde politici in het westen koren op de molen van IS zijn, teren diezelfde ongematigde politici gretig op IS om hun aanhang te vergroten. Die uitwisseling is een onderdeel van wat religieus expert Douglas Pratt (University of Waikato in Nieuw-Zeeland) ‘coradicalisatie’ noemt. En daar ligt de echte macht van terrorisme: het kan gebruikt worden om andere groepen ertoe te bewegen hun eigen groep als gevaarlijk te behandelen. Dat helpt meteen ook om de aanhang te verstevigen rond diezelfde leiders die vijandigheden prediken. In essentie draait terrorisme minder om het verspreiden van angst, dan wel om het zaaien van vergelding en nog meer conflicten. Senior onderzoeker Shiraz Maher (International Center for the Study of Radicalization and Political Violence, King’s College Londen) wijst erop dat IS westerse landen er actief toe aanzet om op manieren te reageren die het moslims moeilijker maken zich erin thuis te voelen. In februari 2015 verscheen er in het IS-magazine Dabiq een redactioneel met als titel ‘De uitroeiing van de grijze zone’. Daarin betreurden de auteurs dat veel moslims het westen niet als hun vijand beschouwen, en dat veel vluchtelingen uit Syrië of Afghanistan westerse staten als landen van onbeperkte mogelijkheden zien. Ze riepen op tot het einde van de ‘grijze zone’ van constructief samenleven en tot het creëren van een wereld met een diepe kloof tussen moslims en niet-moslims, waarbij iedereen ofwel aan de zijde van IS staat, ofwel bij de kafirs (‘ongelovigen’) hoort. Ook de aanslag op het Franse satirische blad Charlie Hebdo werd in dezelfde termen verklaard: ‘De tijd voor een volgende gebeurtenis was gekomen – uitvergroot door de aanwezigheid van het Kalifaat op het wereldtoneel – om nog meer verdeeldheid in de wereld te brengen.’ De essentie van terrorisme is dus polarisatie. Deze terreur draait helemaal om het herschikken van de relaties 81
TERRORISME
tussen de verschillende groepen, zodat extreem leiderschap de verstandigste manier lijkt om met die extreme wereld om te gaan. Vanuit die invalshoek staat terrorisme lijnrecht tegenover zinloze vernieling, omdat het juist een doelbewuste én doeltreffende strategie is om aanhangers mee te nemen naar de invloedssfeer van polariserende leiders die op confrontatie aansturen. Wanneer we dus willen begrijpen waarom radicale leiders terrorisme blijven steunen, moeten we niet alleen hun acties, maar ook onze eigen reacties nauwkeurig onder de loep nemen. Zoals redacteur David Rothkopf in november, na de terreuraanslagen in Parijs, in het Amerikaanse blad Foreign Policy schreef: ‘Overdreven reageren is nu net het verkeerde antwoord op terrorisme. Dat is precies wat terroristen willen... Daarmee voer je dus het werk van de terroristen voor de terroristen uit.’ Momenteel houden inspanningen tegen terreur in veel landen weinig rekening met hoe onze respons dat risico juist zou kunnen verhogen. Heel wat initiatieven focussen alleen maar op individuen en veronderstellen dat radicalisering begint wanneer er iets gebeurt dat iemands zelfbewustzijn en vastberadenheid ondermijnt: discriminatie, het verlies van ouders, pesterijen, een verhuis of alles wat mensen onzeker of eenzaam maakt of onthutst. Psycholoog Erik Erikson merkte op dat jongeren, die volop bezig zijn met het vormen van een veilige identiteit, bijzonder gevoelig zijn voor deze vorm van ontsporing. In die toestand zijn ze een gemakkelijke prooi voor radicale groeperingen die beweren een behulpzame gemeenschap te bieden en een nobel doel na te streven. We twijfelen er niet aan dat dit een belangrijk element is in het proces dat mensen naar een terroristische groepering drijft. Veel bewijsmateriaal duidt op het belang van verbondenheid met kleine groepen. En volgens Atran en Sageman is het heel typisch dat moslimterroristen zich op clusters van enge vrienden en familie concentreren. Die loyaliteit alleen kan het aspect dat Sageman ‘het probleem van specificiteit’ noemt echter niet voldoende aanspreken. Er zijn immers veel groepen die kameraadschappelijke banden rond een gemeenschappelijk doel voorzien: sportclubs, culturele verenigingen, milieuverenigingen... Zelfs binnen religieuze groeperingen, inclusief moslimgroepen, zorgen de meeste voor gemeenschapszin of betekenis zonder geweld. Waarom voelen sommige mensen zich dan toch aangetrokken tot die paar moslimgroeperingen die gewelddadige confrontaties prediken? Wij stellen dat deze groepen veel meer bieden dan alleen maar troost en steun. Ze leveren ook verhalen die bij de rekruten aanslaan en hen helpen om zin te geven aan hun ervaringen. In dat geval moeten wij de ideeën die militante islamitische groeperingen propageren dus ernstig onderzoeken - ook de opvatting dat het Westen een oude vijand is die alle moslims haat. Verlenen de reacties van onze ‘meerderheidsgroep’ dan op de een of andere manier geloofwaardigheid aan de radicaliserende stemmen binnen die moslimminderheid? Zorgen politie, onderwijs en prominente 82
voor dat het machtsevenwicht zachtjes verschuift van bestuurders die zeggen: ‘Werk mee met de autoriteiten, ze zijn je vrienden’, naar stemmen die beweren dat de overheid je vijand is.
DE MORAAL VAN HET VERHAAL
Anti-islambetogingen, zoals hier in Phoenix (VS) verleden jaar, voeden de strategie van IS om moslims en niet-moslims te polariseren en hen in de armen van harde leiders te drijven.
figuren ervoor dat jonge moslims zich bij ons uitgesloten en afgewezen voelen, zodat ze de staat eerder als tegenstander gaan zien dan als beschermer? En als dat zo is, hoe verandert dat hun gedrag? Om dat uit te zoeken, is een van ons (Reiger) samen met psychologe Lead Blackpool (nu aan de University of Bath in Engeland) en Nicholas Hopkins (University of Dundee in Schotland) in 2013 begonnen met individuele en groepsinterviews op Schotse luchthavens. Luchthavens zijn nationale grenzen die duidelijke signalen uitsturen over identiteit en het gevoel bij een groep te horen (‘beloning’). We ontdekten dat de meeste Schotten – evenveel moslims als niet-moslims – hier duidelijk het gevoel kenden van thuiskomen na een buitenlandse reis. Toch hadden veel Schotse moslims ook de ervaring dat ze door de veiligheidsdiensten van de luchthaven met argwaan werden behandeld. Waarom werd ik apart genomen? Waarom stelden ze mij al die vragen? Waarom werd mijn tas doorzocht? Om het met de woorden van een 28-jarige jeugdwerker te zeggen: ‘Toen ze mij eruit pikten, voelde het als: “Waar ben ik nu?” Ik beschouw Schotland als mijn thuis. Waarom word ik in mijn eigen huis tegengehouden? Waarom geven ze mij nu het gevoel dat ik die andere in mijn eigen huis ben?’ Die ervaring, waarbij anderen iemands identiteit verkeerd waarnemen of ontkennen, hebben we ‘miskenning’ (‘misrecognition’) genoemd. Dat leidde systematisch tot boosheid en cynisme tegenover de autoriteiten. Het maakt ook dat deze mensen zich gingen distantiëren van mensen die er uiterlijk wel typisch Brits uitzagen. Na een dergelijke ervaring zei een Schotse moslim dat hij het belachelijk zou vinden om voortaan nog de instanties te vertrouwen die hem hadden vernederd. Met andere woorden, deze ‘miskenning’ maakt van gematigde mensen niet onmiddellijk extremisten of zelfs terroristen, maar zorgt er wel
We kunnen de analyse van deze miskenning en al zijn consequenties nog verder onderzoeken. Zo hebben we het gevangenisexperiment van Zimbardo voor ons eigen onderzoek aangepast om opnieuw na te gaan wat er gebeurt als je twee groepen mensen met ongelijke macht samenbrengt. We wilden daarbij een van de recentste theorieën over de invloed van sociale identiteit op de groepsdynamiek testen. Zo redeneerden we bijvoorbeeld dat gevangenen zich enkel met hun groep zouden identificeren als ze geen vooruitzicht hadden om die te verlaten. Daarom vertelden we aan de vrijwilligers die als gevangene werden aangewezen, dat ze misschien tot bewaker gepromoveerd konden worden als ze de juiste kwaliteiten hadden. Na één enkele promotieronde lieten we hen weten dat er geen verdere wijzigingen meer kwamen. Iedereen zat vanaf dan vast aan zijn rol. Het effect van deze manipulatie hebben we al in verschillende publicaties besproken. Maar over één uitkomst hebben we het nog nergens gehad, een vaststelling die bijzonder relevant is voor onze discussie over radicalisering en extremisme. Van bij het begin van het onderzoek bleek één van de gevangenen duidelijke ambities te hebben om bewaker te worden. Hij achtte zich bovendien in staat om de bewakers te verenigen en hen als team te laten samenwerken (iets waarmee ze problemen hadden). Andere gevangenen plaagden hem en hadden het over muiterij, maar dat negeerde hij. Tijdens de promotieronde zagen de bewakers deze gevangene echter over het hoofd en bevorderden ze iemand anders, die hij zwakker en minder effectief vond. Zijn claim om zijn identiteit te bewaken werd nu publiekelijk en op een vernederende manier afgewezen. Daarop veranderden zijn houding en zijn gedrag vrijwel onmiddellijk. Eerst was hij een modelgevangene geweest die zijn medegevangenen ontweek, maar nu begon hij zich sterk met hen te identificeren. Aanvankelijk had hij hen ontmoedigd om het gezag van de bewakers te ondermijnen, terwijl hij daar nu juist enthousiast aan meewerkte. En hoewel hij de oude orde had gesteund en in stand had helpen houden, ontpopte hij zich nu tot de belangrijkste aanstoker van een reeks subversieve daden, die uiteindelijk leidden tot het omverwerpen van het bewakersregime. Die dramatische bekering volgde dus op een reeks psychologische stappen die zich ook geregeld in onze maatschappij voordoen: ergens willen bij horen, gebrek aan erkenning, zich losmaken en desidentificatie. In de wereld buiten ons gevangenisexperiment verloopt dat ongeveer als volgt: radicale leiders van minderheden gebruiken geweld en haat om bij de overhe-
den een cultuur van waakzaamheid tegenover alle leden van de minderheidsgroep uit te lokken. Die cultuur pookt het gebrek aan erkenning verder op, wat de desidentificatie en het zich losmaken van de massa verder aanmoedigt. Vervolgens maakt die afstand het misschien moeilijker om argumenten van radicalen te ontkrachten. Ons punt is dus dat radicale stemmen alleen niet volstaan om iemand te radicaliseren, net zomin als iemands persoonlijke ervaringen. Het is juist de mix van die twee en hun vermogen om elkaar te bevestigen en te versterken die zo’n enorme uitwerking heeft. De analyse van terrorisme die we hier voorstellen is uiteraard nog voorlopig en we blijven verdergaan met het verzamelen van materiaal. Daarbij willen we niet ontkennen dat sommige terroristen inderdaad ook een pathologische persoonlijkheid hebben. Maar terrorisme brengt ook veel mensen bij elkaar die normaal niet geneigd zouden zijn om met een wapen te schieten of bommen te leggen. Het staat dus buiten kijf dat terrorisme ook op groepsniveau moet worden bestudeerd om het fenomeen te begrijpen. Niet alleen de dynamiek binnen een radicale groepering, maar ook de dynamiek tussen groepen onderling die hun gedrag aanstuurt. Wij maken allemaal deel uit van die context en kunnen ook helpen om die vorm te geven. Behandelen wij minderheidsgroepen in onze gemeenschappen met argwaan? Stellen de mensen die ons vertegenwoordigen hun claims naar burgerschap in vraag? Reageren we op terreur met de roep om contraterreur? Het goede nieuws is dat onze analyse ons als deel van het probleem beschouwt. Dat maakt ons meteen ook tot een deel van de oplossing.
Overdreven reageren is nu net het verkeerde antwoord
DE AUTEURS STEPHEN D. REICHER is hoogleraar psychologie aan de University of St. Andrews in Schotland. S. ALEXANDER HASLAM is hoogleraar psychologie en Australian Laureate Fellow aan de University of Queensland. Ze zetelen beiden in de adviesraad van het tijdschrift Scientific American Mind.
MEER OVER DIT ONDERWERP The New Psychology of Leadership: Identity, Influence and Power, S. Alexander Haslam et al., Psychology Press; 2011. Working toward the Experimenter: Reconceptualizing Obedience within the Milgram Paradigm as IdentificationBased Followership, Stephen D. Reicher et al. in Perspectives on Psychological Science 7 nr 4, pp. 315-324; 2012. Social Psychology: Revisiting the Classic Studies, onder redactie van Joanne R. Smith en S. Alexander Haslam, SAGE Publications; 2012. I Know Who I am, but Who Do They Think I Am? Muslim Perspectives on Encounters with Airport Authorities, Leda Blackwood et al. in Ethnic and Racial Studies 36, nr. 6, pp. 1090-1108; 2013. 83
TERRORISME
UIT DE GREEP VAN DE RADICALISERING Hoe kan het zo ver komen dat jongeren hun realiteitszin kwijtraken en hun leven riskeren voor een groepering van fanatici? En vooral: hoe winnen we hen terug? Door Dounia Bouzar
M
ériams echtgenoot is uit Frankrijk naar de jihad in Syrië vertrokken en heeft daarbij hun dochter meegenomen. We schrijven het jaar 2013. De radeloze vrouw krijgt sms-berichten waarin haar man zegt dat hij samen met hun kind als martelaar wil sterven. Ze neemt contact op met ons deradicaliseringteam aan het CDPSI, ‘Centre de Prévention contre les dérives sectaires liées à l’islam’ (centrum ter preventie van sektebewegingen gelinkt aan de islam) in Parijs. Al snel wordt duidelijk dat de situatie kritiek is. We moeten omzichtig handelen. De vrouw mag haar ex-partner niet met zakelijke argumenten van antwoord dienen of zijn ideologie in vraag stellen. Ze moet herinneringen zien op te wekken: met hem praten over de dag dat ze elkaar leerden kennen, over de geboorte van hun dochter, over de plaat84
sen die ze samen hebben bezocht. Tien maanden lang komt er geen reactie. Tot hij dan toch plots antwoordt. Hij herinnert zich hoe ze samen uitgingen, hoe ze als verliefd stel in een restaurant zaten, hoe ze momenten van rust en vrede hebben beleefd. Blijkbaar heeft hij dus nog herinneringen en kan hij nog gevoelens ervaren. Deze casus illustreert een basisregel bij de deradicalisering van mensen die zich bij een fanatieke beweging hebben aangesloten: omdat er geen ruimte voor rede meer is, moeten eerst de emoties worden aangesproken. En dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Want toen Mériam de bemoedigende zinnen van haar vroegere partner las, had ze maar één wens: hem zeggen dat hij nu misschien eindelijk had begrepen hoe idioot zijn plannen waren en dat hij maar zo snel mogelijk weer naar huis moest komen. Wij hebben haar kunnen tegenhouden. Eén enkele zin in die richting
had het werk van maanden helemaal ongedaan kunnen maken. Precies dat is de grote moeilijkheid van ons werk met familieleden. Aan de ene kant is het cruciaal dat de herinnering aan gelukkige dagen en gemeenschappelijke ervaringen van vroeger behouden blijft. Maar tegelijk valt te vrezen dat de persoon in kwestie een flink deel van zijn menselijkheid is kwijtgespeeld en dat het lang zal duren voor hij naar een normaal leven kan terugkeren. Als hij dat überhaupt ooit nog doet. Hoe is het eigenlijk zo ver kunnen komen met deze jongeman? Om te begrijpen hoe we jihadi’s kunnen terugwinnen, moeten we ons eerst nauwkeurig in de fasen van de rekrutering verdiepen. Ons inzicht in dit proces is gebaseerd op solo- en groepsgesprekken met zowat 500 families die op die manier een familielid hebben verloren. We stuitten daarbij op heel uiteenlopende profielen, van jongeren met een 85
TERRORISME
mislukte schoolcarrière tot primussen uit elitaire instituten. Het fenomeen doet zich bovendien niet alleen in moslimgezinnen voor, maar ook in christelijke en zelfs voor 3 procent in joodse families. De meerderheid van de ondervraagde ouders omschreef zich echter als atheïstisch. Slechts in de helft van de gevallen is de familie minder dan tien generaties geleden naar Frankrijk geïmmigreerd. Nog een laatste opmerkelijk punt: slechts 30 procent van de gezinnen die een beroep doet op onze hulp komt uit de lagere sociale klasse. Vermoedelijk maken mensen met een laag inkomen en een lage scholingsgraad zich eerder zorgen over wat er met hun kind zal gebeuren als ze de overheid op de hoogte brengen. Kennelijk valt het ouders uit de middenklasse gemakkelijker om met ons contact op te nemen, omdat ze meer vertrouwen in overheidsinstellingen hebben. Uit onze gesprekken komt ook het volgende naar voor: hoewel de omstandigheden aan het begin sterk kunnen verschillen, verloopt de rekrutering altijd op dezelfde wijze. Die kan ruwweg in vier stappen onderverdeeld worden. De eerste fase bestaat uit het isoleren van een individu en hem afsnijden van zijn sociale omgeving. De ronselaars overtuigen jonge mensen er meestal via internet van dat ze in een wereld leven waarin volwassenen en de samenleving
over alles liegen: over geneesmiddelen, over vaccinaties, over voeding, politiek en geschiedenis. Daarbij vermengen ze enkele feiten die kloppen met een hoop onwaarheden. De jongere hoort dat de leugens van geheime genootschappen komen, die steeds meer van onze planeet opkopen. De gangbaarste zondebokken daarbij zijn de joden of vermeende geheime genootschappen, zoals de illuminati en de vrijmetselaars. Dat overspoelt de slachtoffers met grote twijfels over alles om zich heen.
JIHAD EN POPCULTUUR In de geborgenheid van hun kamer surfen jongeren dan van het ene YouTubefilmpje naar het andere, terwijl ze de wereld rondom zich steeds meer gaan afwijzen. Uiteindelijk willen ze die wereld, waarin ze niemand meer kunnen vertrouwen, de rug toekeren. Listig bouwen de ronselaars op hun websites referenties uit de popcultuur in, zoals de beroemde scène uit de film ‘The Matrix’, waarin filmheld Neo moet beslissen of hij de rode pil slikt, die hem zal wakker maken en een blik achter de schermen van de schijnwereld zal gunnen, of de blauwe pil - in dat geval zou hij dit aanbod helemaal vergeten en nietsvermoedend verder slapen. Uiteindelijk verbreekt een jongere het contact met zijn vrienden, want die zijn ‘verblind’ en ‘niet in staat om de
S A M E N G E VAT ALS ARGUMENTEN FALEN 1. Rekruteerders van de terreurgroep Islamitische Staat werven jongeren vooral via internet. Ze verspreiden niet alleen samenzweringstheorieën, maar spelen ook in op de verzuchtingen en verlangens van de betrokken jongeren. 2. Het afwijzen van de westerse samenleving en het gevoel bij een groep met een hogere roeping te horen, maken dat de slachtoffers afstand doen van hun individualiteit en uiteindelijk ook onmenselijke daden stellen. 3. Om jonge mensen terug te halen, moet de emotionele binding met hun familie weer hersteld worden en moeten de eerste twijfels over de extremistische ideologie opduiken. Pas dan vinden kritische argumenten gehoor.
86
waarheid in te zien’. Hij stopt met zijn hobby’s, omdat die hem hinderen bij het uitdragen van de ‘revolutie’. En ook de school wordt opgegeven, omdat leraren toch maar betaald worden om van hem een volgzame onderdaan te maken en leugens te verspreiden. Tot slot is ook zijn familie aan de beurt. Wanneer ouders een andere mening hebben, dan zijn ze volgens hem blind, ingedommeld of nog erger: omgekocht door het systeem. Rond 2012 heeft Islamitische Staat zijn rekruteringstechniek gemoderniseerd. Jihadi’s gaan nu sterker in op individuele verlangens van jongeren. Ze beloven niet simpelweg meer dat ze samen ‘de wereld zullen veroveren’, maar elk potentieel slachtoffer krijgt nu een aanbod dat op zijn psychologisch profiel is toegespitst (zie kader: Wat meisjes in de handen van het terrorisme drijft, pag. 88). Wie interesse heeft in humanitaire hulp, krijgt een vermeende hulpmissie voorgesteld om bijvoorbeeld kinderen uit de handen van de Syrische dictator Bashar al-Assad te redden. Wie uit de consumptiemaatschappij van het Westen wil vluchten, moet zich dan weer aansluiten bij anderen die dezelfde waarden delen. Depressieve jongeren voelen zich dan misschien meer aangetrokken door het beeld van een grote strijd die het einde van de wereld zal inluiden. Zulke geïndividualiseerde boodschappen worden door jongeren die erg vatbaar voor radicalisering zijn bijzonder gemakkelijk verinnerlijkt. In de tweede fase van het rekruteringsproces brengen de jihadi’s de idee over dat alleen de ware islam tot de geestelijke vernieuwing en het ontwaken kan leiden waarnaar de jongeren in kwestie streven. De betrokkenen krijgen te horen dat zij deel uitmaken van een vermaarde kring van mensen die over diepere inzichten beschikt. In die fase passen jonge mensen zich dan aan de groep aan. Een niqaab (gezichtssluier) of uniform verhult hun eigen identiteit. Met de tijd vervaagt ook de herinnering aan het vroegere leven. Het is nu onmogelijk geworden om nog met zo iemand
te discussiëren. Ze antwoorden alleen nog maar met woorden van de profeet, netjes uit het hoofd geleerd en totaal uit hun context gehaald. In een derde fase heeft de jonge rekruut de geloofsdogma’s van de radicale ideologie volledig aanvaard. Hij is er nu van overtuigd dat hij uitverkoren is, aangezien hij in een gemeenschap is opgenomen die de waarheid bezit. Het concept van reinheid en de voorrangspositie van deze groep worden vanaf dit moment ontzettend belangrijk. Iedereen die niet zoals de groep denkt, mag geen contact meer met de jongere hebben. Daarop volgt de vierde en laatste stap: de ontmenselijking. Eerst wordt iedereen die de ‘weg van vernieuwing’ niet kan volgen, niet meer als menselijk wezen beschouwd. Sociale contacten zijn er enkel nog binnen de groep. Het doden van andersdenkenden is geen misdaad meer, maar wordt zelfs een plicht. Gruweldaden worden gebanaliseerd, bijvoorbeeld door middel van zwarte humor over onthoofdingen. Maar ook de rekruut zelf wordt ontmenselijkt, omdat de groepsideologie de plaats van zijn eigen gedachten en gevoelens gaat innemen.
DE BREUK HERSTELLEN Hoe kan zo iemand er nu toe gebracht worden om opnieuw contact met mensen uit zijn verleden op te nemen? Hoe
ontwikkelt hij nieuwe perspectieven voor zijn verdere leven? Onze ervaring leert dat er ook voor deradicalisering verschillende stappen nodig zijn. De eerste stap bestaat erin de emotionele band tussen het slachtoffer en zijn familie te herstellen, bijvoorbeeld met vroegere herinneringen als aanknopingspunt. Op het moment dat families met ons contact opnemen, is de breuk echter meestal al compleet. Aangezien de jongeren hun ouders niet meer als dusdanig beschouwen, moeten we bijzonder behoedzaam en geduldig te werk gaan. In ons geheugen worden er altijd sporen van voorbije gevoelens bewaard, die soms op onverwachte momenten weer opduiken. Zoals in de scène uit ‘A la recherche du temps perdu’, waarin Marcel Proust zo treffend beschrijft hoe de smaak van een in thee gedrenkt madeleinekoekje hem in één klap weer naar zijn kinderjaren katapulteert. Om zulke momenten voor te bereiden, moeten de ouders goed nadenken over wat hun kind vroeger belangrijk vond en hoe ze de periode van een intact familieleven als aanknopingspunt kunnen gebruiken. Veel ouders voelen zich in de steek gelaten wanneer een familielid zich tot het extremisme wendt. Soms vernietigen jonge mensen alle foto’s in huis omdat de radicale ideologie dat voorschrijft, anderen slaan het tv-toestel kapot (dat toch alleen maar leugens van de illuminati verspreidt) of weigeren te eten, omdat alles naar verluidt varkensgelatine bevat. De enige toegang tot wat ooit hun gevoelsleven was, bestaat er dus in om herinneringen op te roepen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren via een kinderfoto die men ‘toevallig’ in huis laat rondslingeren. Een ‘geresensibiliseerde’ jongere zal op een bepaald moment misschien zelfs toestemmen met een gesprek, weliswaar met tegenzin en onder een voorwendsel. Dat blijft vooral een werk van lange adem. Vaak duurt het
maanden voor er enige verbetering optreedt. Zoals bijvoorbeeld in het geval van een familie van wie de zoon zijn haat tijdens de radicalisering op het thema alcohol richtte. Zijn jihad bestond erin om elk spoortje van alcohol in huis te vernietigen: deodorant, parfum, levensmiddelen. Zijn ouders werken lang aan het opnieuw tot stand brengen van emotioneel contact. Dan komt het moment waarop de jongen zijn moeder voor moederdag een fles parfum cadeau doet. Ze belt ons in tranen op. Wij antwoorden dat we over twee uur bij haar zijn. Eerst halen we er versterking bij. We vragen aan drie voormalige jihadi’s, die er met succes zijn uitgestapt, om ons te begeleiden. Zij spelen een sleutelrol in de nu volgende fase. Elk van hen praat op zijn manier over de ervaringen die hij heeft opgedaan – in de vorm van een dialoog met ons – terwijl de jongere eerst alleen maar luistert. Ze hebben het over de kloof tussen wat ze van hun rekrutering hadden verwacht en het eigenlijke leven in een terreurgroep. We zoeken de getuigen zo uit dat hun persoonlijke ontwikkeling goed overeenstemt met die van het slachtoffer. Aan de hand van passages die zijn eigen verhaal weerspiegelen, zal de betrokkene zich ook zijn eigen stappen in het rekruteringsproces herinneren en erkent hij de contradicties tussen de belofte die hij volgde en de realiteit. De voormalige islamisten maken hem duidelijk dat hij niet zal vinden wat hij verwacht. Zijn lang gekoesterde droom is een hel. Deze ervaring betekent een grote schok. Op dat moment kan het gebeuren dat een jongere weer over zichzelf begint na te denken. Hij kan zich nu buigen over de vraag hoe het zo ver met hem is kunnen komen. We maken vaak mee dat een jonge man aan het einde van zo’n ontmoeting, die meestal meerdere uren duurt, in tranen uitbarst en zijn ouders
Fase één: het isoleren van het individu
87
TERRORISME
WAT MEISJES NAAR HET TERRORISME DRIJFT Het aantal jonge vrouwen dat vanuit Europa naar Syrië vertrekt om Islamitische Staat te steunen neemt toe. In Duitsland is intussen één op de vijf Syriëgangers een vrouw (volgens de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst AIVD is een kwart van de Syriëgangers sinds 2014 een vrouw). De rekruteerders van de terreurmilitie lokken nu ook meisjes door gericht in te spelen op de hoop en verlangens die overeenstemmen met hun psychologische profiel. Sommige jonge vrouwen zoeken een sterke krijger aan hun zijde, die de enige man in hun leven zal blijven. Volgens schattingen van Dounia Bouzar en haar team is meer dan twee derde van de meisjes met dit profiel vroeger het slachtoffer van een verkrachting geweest, die psychologisch noch juridisch is verwerkt. Een ander meisje vertelt via internet aan een ronselaar dat ze als kind moest aanzien hoe haar broer van veertien door een auto werd overreden. Sindsdien is ze ervan overtuigd dat ze niet ouder dan veertien zal worden, omdat zij die dag eigenlijk had moeten sterven. De terroristen beloofden haar dat ze als zelfmoordterroriste in het paradijs zou komen en daar weer met haar broer verenigd zou worden. Een andere jonge vrouw kondigde op haar Facebookpagina aan dat ze als verpleegster naar Burkina Faso wilde vertrekken. Daarop werd haar pagina overstelpt met foto’s van kinderen in Syrië, samen met de boodschap dat haar hulp daar veel harder nodig was. Niet veel later plande ze aanslagen voor IS.
in de armen vliegt. Ook in dit geval gebeurt het precies op die manier. Toch is de partij daarmee nog lang niet beslecht. Twee weken later belt de jongeman ons op en beschuldigt ons ervan dat we hem willen verdoven, hij slingert ons de meest woeste verwensingen naar het hoofd. Naar onze ervaring duurt het ten minste zes maanden voor jongeren weer emotioneel stabiel zijn. In die tijd bezoeken ze praatgroepen, waarin ze vrij over hun ambivalente gevoelens kunnen praten. Uitspraken zoals deze tonen aan hoe verscheurd de slachtoffers zich soms voelen: ‘Op een dag zei ik tegen mezelf dat mijn ronselaars terroristen zijn, bloeddorstige folteraars die voetbal spelen met afgehakte hoofden. Ik vroeg me af hoe zij in hemelsnaam over religie konden spreken. Een uur later was ik ervan overtuigd dat deze mensen, die mij van mijn indoctrinatie wil88
den bevrijden, in dienst van de zionisten stonden en dat ik ze moest afslachten.’ Door zich af te vragen wie de waarheid spreekt, wordt er opnieuw twijfel gezaaid, maar dit keer van reddende aard. Vandaag weten we dat wat jongeren van hun radicalisering bevrijdt, juist de kloof is tussen dat waarin hij gelooft en de realiteit. Daarom is de discussie met voormalige jihadi’s zo onontbeerlijk voor dit proces. Dat sommige gerekruteerden ook ter plekke wantrouwig worden, toont het geval van een vrouw die zich bij Islamitische Staat had aangesloten, omdat ze hoopte daar een gemeenschap van gelijkgezinden te vinden. Voor haar stond het vertrek naar de jihad voor waarden zoals solidariteit, broederlijkheid en het afzweren van materiële goederen. Tenminste, zo had zij de islam begrepen. Ze was dan ook verbaasd te
zien dat haar kameraden horloges en T-shirts met het embleem van de organisatie in omloop brachten en met hun kalasjnikovs in luxeauto’s uitrukten. Een krasse contradictie die ze aanvankelijk in stilte waarnam. De twijfels stapelden zich echter op en de rede nam weer de overhand. Voor preventie is het belangrijk dat ouders niet passief omgaan met het internetgebruik van hun kinderen. De overheid kan immers niet onbeperkt toezicht houden op jihadi-websites. Ook familie en leraren moeten het probleem aanpakken en zich ernstig bezighouden met de manier waarop jongeren in de virtuele wereld beïnvloed worden. Te veel volwassenen denken dat jongeren in hun eentje best wel goed met internet kunnen omgaan en zelf wel weten hoe ze de dingen moeten plaatsen. Vaak hebben zij er geen idee van met welke perfide methoden de ronselaars te werk gaan. Inmiddels krijgen we elke week vijf families aan de lijn, op zoek naar bijstand en advies. En zij zijn maar het topje van de ijsberg...
HULP VOOR DE OMGEVING • In Vlaanderen kan de Opvoedingslijn het eerste aanspreekpunt zijn voor ouders met vragen rond radicalisering. Zij kunnen doorverwijzen naar gespecialiseerde lokale hulp. groeimee.be/opvoedingslijn, 078/15 00 10, opvoedingslijn@groeimee.be. • In Nederland kunnen ouders en familieleden terecht bij de Hulplijn Radicalisering: hulplijnradicalisering.nl en +31 (0)6 818 935 29.
'ER ZIJN NU AL 16-JARIGEN DIE NAAR SYRIË WILLEN VERTREKKEN' Politicoloog Florian Endres is gespecialiseerd in extremisme en islamitisch terrorisme. Hij leidt het adviesbureau radicalisering van het Duitse Bundesamt voor migratie en vluchtelingen in Nürnberg.
Wie maakt er zich zorgen om religieus geradicaliseerde jonge mensen? Ouders, welzijnswerkers en leraren bellen ons op wanneer mensen in hun omgeving zich aansluiten bij religieuze bewegingen die bereid zijn om geweld te gebruiken, zoals het radicale salafisme. We werken samen met de adviesorganen van de bondsstaten en vooral ook met organisaties die veel ervaring met extremistische ideologieën hebben. Daarnaast bieden wij ook informatie voor preventie in scholen aan. Het klassieke geval is een moeder die ons contacteert en zegt dat ze bang is dat haar zoon naar salafistische kringen afglijdt. Dat geven wij door aan plaatselijke adviesbureaus, die het werk overnemen.
In welk stadium van radicalisering bevinden de jongeren in kwestie zich? Dat is een breed spectrum: dat gaat van ouders van Duitse oorsprong, van wie het kind zich tot de islam heeft bekeerd en die zich nu afvragen waaraan ze een mogelijke radicalisering kunnen herkennen. Maar er zijn ook gevallen waarin zoon of dochter al naar Syrië is vertrokken om zich bij IS aan te sluiten.
Welk advies geeft u aan familieleden? Het belangrijkste is om zo conflictloos mogelijk te communiceren. Dat betekent ook dat je de godsdienstbeleving in eerste instantie niet in vraag stelt. Een moeder vertelde ons bijvoorbeeld dat ze ’s nachts al met de schaar aan het bed van haar zoon heeft gestaan, omdat ze zijn baard wilde afknippen. Het haalt ook niets uit om je kind te verbieden te bidden of de koran uit het huis te verbannen. Het is belangrijk om op emotioneel niveau weer een nauwere band met je kind te krijgen, liefst zelfs met zijn volledige sociale kring. Op die manier is het ons al gelukt om Syriëstrijders terug te halen. In één geval hebben ouders en vrienden van een jongeman honderden boodschappen zoals ‘we missen je’ op zijn Facebookpagina geplaatst, toen ze zagen dat hij daar weer actief was. Hij was daar zo van onder de indruk dat hij begon te twijfelen en uiteindelijk is teruggekeerd.
Wie is er ontvankelijk voor islamistische boodschappen? Bij de meeste mensen die bij ons advies zoeken, gaat het om jongeren tussen 18 en 22 jaar. De radicalisering zelf gebeurt echter op steeds jongere leeftijd. Er zijn zelfs al 16-jarigen die IS willen gaan steunen. In één op de vier gevallen gaat het om meisjes, want intussen spreken salafisten ook doelgericht vrouwen aan. Slechts 50 procent van de
ouders heeft een migratie-achtergrond. Zowel in christelijke als in moslimgezinnen speelde religie bij de opvoeding meestal geen rol. Dat is een reden waarom ouders moeite hebben om de taal van deze jongeren te spreken.
Speelt internet een grote rol bij radicalisering? Volgens onze ervaring begint het radicaliseringsproces met contacten met iemand in levende lijve, bijvoorbeeld op school of in een sportclub. Daarna laat de jongere zich een keer meenemen naar de moskee of een gebedskring. Pas in een tweede fase begint internet een rol te spelen, en dat werkt dan als katalysator. Het web speelt bij het verdere verloop een centrale rol als medium om met gelijkgezinden te communiceren en ideologieën over te brengen, bijvoorbeeld door middel van video’s van bekende salafistische predikers.
DE AUTEUR DOUNIA BOUZAR is godsdienstantropologe, adviseur bij de Raad van Europa en was tot april 2016 directrice van het CPDSI (Centre de Prévention contre les dérives sectaires liées à l’islam) in Parijs.
MEER OVER DIT ONDERWERP La vie après Daesh, Dounia Bouzar. Uitg. Les Éditions de l’Atelier; 2015. 89
TERRORISME
OMGAAN MET DE
TERREUR DREIG NG De sociale psychologie heeft heel wat cruciale inzichten uit verhelderende onderzoeken te bieden. Daar kunnen niet alleen beleidsmakers, maar wij allemaal iets van opsteken. Door Kevin Dutton en Dominic Abrams
T
errorisme is zou oud als de geschiedenis van de mensheid zelf. Zo werd de Romeinse stad Ostia, een belangrijke haven voor misschien wel de eerste supermacht van de wereld, ooit door een gewelddadige militie in brand gestoken. De consulaire oorlogsvloot werd vernield en pijnlijk genoeg werden ook twee vooraanstaande senatoren ontvoerd. Er ontstond paniek. Dezelfde paniek die zich al eeuwenlang na terreuraanslagen manifesteert, zoals van het Iers Republikeins Leger (IRA), de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO), het Afrikaans Nationaal Congres (ANC), de Tamil Tijgers (Liberation Tigers of Tamil Eelan), Al Qaeda en de recentste nieuwkomer IS. Eind 2015 was de wereld getuige van drie grote terroristische aanslagen binnen een tijdspanne van 20 dagen (Beiroet, Parijs en San Bernardino in Californië). Intussen volgden nog meer bloedbaden in Istanboel, Kaboel, Dikwa (Nigeria) en Brussel. Zonder uitzondering het werk van moslimextremisten. En net zoals de 19de eeuwse Duitse geschiedkundige Theodor Mommsen de schuldigen voor Ostia beschreef als ‘verdorven mannen uit allerlei naties’ die een ‘piratenstaat met een eigenaardige gemeenschapszin’ vormden, gebruiken politici vandaag graag termen als gestoord, ziek of het pure kwaad om de terroristen van nu te beschrijven. Ook
90
psychologen hebben eigenlijk heel wat over dit probleem te melden. Hun nuchtere observaties raken echter soms ondergesneeuwd door de overvloedige, intussen bekende retoriek tegen de islam, waarop heel wat politici, bekende mensen en anderen terugvallen. Misschien moeten we onze emoties dan toch maar eens laten bekoelen in deze moeilijke strijd tegen gewelddadig extremisme? In plaats van het discours van polemische betweters of voorstanders van een harde aanpak kritiekloos te volgen, kunnen wij – en vooral onze politici – eens kijken naar de rustige, meer genuanceerde geluiden uit de wetenschappelijke labs. Toegegeven, wetenschap en politiek zijn niet altijd de beste vrienden geweest. De geschiedenis bulkt van de bedenkelijke, ondoordachte afspraken tussen de twee en heeft al tot onmenselijke ideologieën geleid. Denken we maar aan de brutale interpretatie van de evolutietheorie door de arische suprematie, die in een genocide uitmondde. Of de groteske invulling die de nazidoctrine aan het sociale darwinisme gaf. Nu het gewelddadige extremisme echter blijft toenemen, kan de wetenschap niet nalatig en werkloos blijven toekijken zonder te proberen daar iets aan te doen. In dit artikel gaan we de uitdaging aan en richten we dus de schijnwerpers op de sociale psychologie bij de oorlog tegen terreur. Dat was niet altijd gemakkelijk. Ons vakgebied heeft in al die jaren intussen een enorme hoeveelheid empirische kennis verzameld. Na levendige gesprekken met een groep internationale experts hebben we besloten daar zeven representatieve studies uit te lichten, die een brede waaier onderzoeksterrein en beslaan, van sociale cognitie tot conflictoplossing. We geloven stellig dat elk van deze studies rechtstreekse implicaties in deze snel veranderende wereld heeft. Niet alleen voor politieke beslissingen, maar voor ons allemaal.
1
U vindt dat toch ook? STUDIE: The ‘False Consensus’ Effect: An Egocentric Bias in Social Perception and Attribution Processes, door Lee Ross, David Green en Pamela House, 1977. ONDERZOEKSGEBIED: Sociale cognitie. SAMENVATTING: ‘Vergeet niet dat je absoluut uniek bent’, grapte cultuurantropologe Margaret Mead, ‘net zoals alle anderen.’ Ze sloeg de spijker op de kop. Want denken we niet allemaal dat wij ‘normaal’ zijn? Deze klassieke studie onderzocht hoe vatbaar we allemaal zijn voor het fabeltje dat onze keuzes, meningen, gevoelens en overtuigingen ook de gedachten van anderen weerspiegelen. METHODOLOGIE: De onderzoekers gaven studenten enkele reële en enkele hypothetische opdrachten (zijn ze bijvoorbeeld bereid om met een sandwichbord over de campus te lopen in het kader van een studie naar veranderde attitudes?) en vroegen om hun antwoorden aan te duiden. Ze moesten daarbij ook schatten hoeveel procent van de andere studenten op precies dezelfde manier zou reageren. RESULTATEN: De deelnemers waren er stelselmatig van overtuigd dat hun eigen oordeel ook ruimschoots de mening van hun medestudenten vertegenwoordigde. Dit effect is intussen algemeen aanvaard en wordt nu de ‘valse
consensus’-bias genoemd. IMPLICATIES: Dit experiment leverde het
onweerlegbare bewijs dat we eigenlijk twee onmogelijk te verzoenen dingen willen, als het erom gaat ‘onszelf’ te zijn. We zijn dol op de idee dat wij onszelf zijn, maar tegelijk is ons brein helemaal ingesteld op leven in een groep. De natuurlijke selectie heeft daarvoor een listige app gevonden, die ons met de illusie opzadelt dat we net zoals de rest zijn. Dit programma vertelt ons dat onze gedragskeuzes rationeel en gepast zijn, terwijl we tegelijk de sociocognitieve autonomie krijgen waar we zo naar hunkeren. Dat werkt meestal prima. Heeft u zich bijvoorbeeld al eens afgevraagd waarom politici in de aanloop naar verkiezingen vaak zo merkwaardig en ongefundeerd optimistisch zijn? Soms pakt de illusie van consensus echter dodelijk uit, wanneer een kleine militante overtuiging tot een kwalijke ideologische tumor uitgroeit. Dat is vooral binnen groepen gevaarlijk. Wanneer die visie niet door andere standpunten in vraag wordt gesteld, kan de tumor razendsnel agressief worden. Politici en het grote publiek moeten dus bereid zijn om hun veronderstellingen – over terrorisme, immigratie, religie – in vraag te stellen, om niet in de val van de valse consensus te trappen.
S A M E N G E VAT
WAT ZEGT DE WETENSCHAP? 1. De sociale psychologie bezit intussen een schat aan empirisch geteste kennis die beleidsmakers en het grote publiek kan helpen om de terreurdreiging aan te pakken.
2. Eén mogelijke manier om effectievere strategieën en responsen te ontwikkelen is beter leren begrijpen waarom we de neiging hebben om de groepsnorm of aanwijzingen binnen de groep te volgen.
3. Bijkomende studies geven ons een beter inzicht in de vorming van onze sociale identiteit, in de redenen waarom mensen hun toevlucht nemen tot terreur en in manieren om historische grieven te verminderen. 91
TERRORISME
2
Wat ziet u, wat doet u? STUDIE: Group Inhibition of Bystander Intervention in Emergencies, door Bibb Latané en John M. Darley, 1968. ONDERZOEKSGEBIED: Besluitvorming in groep. SAMENVATTING: Waarom doen mensen bij gevaar soms helemaal niets? Dit beroemde onderzoek uit de annalen van de sociale psychologie verdiepte zich in het sterke én verrassende effect dat de aanwezigheid van anderen heeft op de besluitvorming bij noodgevallen. Om in actie te komen moet een individu eerst een gebeurtenis waarnemen, die daarna als noodsituatie interpreteren en vervolgens zijn persoonlijke verantwoordelijkheid opnemen om tussenbeide te komen. De studie toont aan hoe groepsdynamiek deze ketting kan doorbreken. METHODOLOGIE: Mannelijke studenten moesten een vragenlijst invullen terwijl ze zich in een kamer bevonden die zich langzaam met rook vulde. Ze waren ofwel alleen, ofwel in groepjes van drie, ofwel samen met twee andere medewerkers van het experiment die niet reageerden. Zou iemand de kamer verlaten om de rook te melden? RESULTATEN: Ongeveer 75 procent van de deelnemers die alleen waren, ging de rook melden, in de groep met drie mensen was dat maar 38 procent. En wat met de mensen die zich in het gezelschap van de ‘medeplichtigen’ bevon-
3
De groepsnorm volgen STUDIE: Knowing What to Think
by Knowing Who You Are: SelfCategorization and the Nature of Norm Formation, Conformity and Group Polarization, van Dominic Abrams en anderen, 1990. ONDERZOEKSGEBIED: Vorming van overtuigingen. SAMENVATTING: Soms willen we een ‘second opinion’, maar het blijkt dat we nogal selectief zijn in wie we daarvoor vertrouwen. Onze vooringenomenheid is zelfs zo sterk, dat ze onze perceptie van de fysieke werkelijkheid beïnvloedt. De experimenten in deze paper geven aan hoe we er verkeerdelijk van uitgaan dat mensen met wie we ons identificeren een klaardere kijk op de werkelijkheid hebben dan mensen die we als ‘anders’ beschouwen. METHODOLOGIE: De onderzoekers
92
den? Slechts 10 procent van deze stoïcijnse deelnemers met prikkende ogen ging alarm slaan. IMPLICATIES: Dit onderzoek toont aan dat we graag naar anderen verwijzen als het gaat om gedrag dat afhangt van beslissingen of handelingen waarmee we niet vertrouwd zijn. Helaas beginnen noodsituaties vaak als ambigue, potentieel schadelijke toestanden. Omdat de meesten van ons ijverige aanhangers zijn van het vermijden van gêne, kijken we dus naar de daden van anderen om te zien wat wij zelf moeten doen. Als zij niets doen, doen wij ook niets. Een belangrijke uitdaging voor beleidsmakers is om de culturele overdracht van wat psychologen ‘interpersonal empowerment’ noemen, te vereenvoudigen: het gevoel dat wij allemaal verantwoordelijk zijn voor gevolgen die niet alleen ons eigen welzijn, maar ook dat van andere mensen zullen beïnvloeden. Daar kunnen eenvoudige interventies bij horen, zoals affichecampagnes op publieke plaatsen die pakweg een verdachte tas laten zien en de boodschap tonen: ‘Laat het niet aan anderen over. Het is UW zaak.’ We zouden allemaal baat bij hebben bij zulke aansporingen, zodat onze neiging tot kuddegedrag een terreuraanslag kan verhinderen. Diezelfde inhibitie kan ook binnen een extremistische groepering op een soortgelijke manier werken, waardoor groepsleden die gruweldaden niet in vraag gaan stellen en ze na verloop van tijd zelfs de norm worden.
toonden een klassieke optische illusie, het zogenaamde autokinetische effect, aan een groepje van zes deelnemers in een pikdonkere kamer. Bij deze illusie lijkt een vast lichtpunt zo’n 15 seconden lang in verschillende richtingen te bewegen. Tijdens verschillende reeksen moesten de deelnemers hardop raden naar de maximale afstand die dit lichtpunt volgens hen had bereikt tegenover zijn beginpositie. Maar er zat een addertje onder het gras. De helft van de groep bestond uit geheim agenten die van de onderzoekers de opdracht hadden gekregen om het oordeel van de deelnemers met vijf centimeter te rekken. De wetenschappers manipuleerden bovendien subtiel de sociale identiteit van sommige geheime agenten, zodat die min of meer leek op die van de echte deelnemers. Zou dit ‘groepsgevoel’ (belongingness) ervoor zorgen
dat de deelnemers de afstand hoger inschatten, zodat die overeenstemde met die van de indringers? RESULTATEN: Dat gebeurde inderdaad. Hoe groter de meest in het oog springende verschillen tussen de deelnemers en de geheime agenten waren – en dus de mate waarin ze tot verschillende sociale groepen leken te behoren -, hoe verder hun schattingen uiteenliepen. IMPLICATIES: We kunnen hier twee dingen uit onthouden. Om te beginnen volgen we de voorbeelden van mensen met wie we ons identificeren en laten we al de rest links liggen. Een globale aanpak die deze sociale verschillen omvat, is dus cruciaal. Het is allemaal goed en wel dat gematigde imams van middelbare leeftijd fanatieke, jonge fundamentalisten afwijzen, maar sinds wanneer identificeert de jeugd zich met het establishment?
4
Het tweede punt is iets dat leiders van religieuze of andere gemeenschappen maar beter kunnen noteren: als we niet zeker zijn wat we van een bepaalde situatie moeten denken, vertrouwen we op mensen binnen onze eigen sociale kring om te beslissen wat de gepaste respons is. In een gezonde culturele smeltkroes is dat prima. Maar wanneer groepen geïsoleerd raken van de conventionele samenleving, is onze aangeboren neiging om de kudde in al zijn normen te volgen ook een opstap naar sekten, klieken en andere soorten extremisme. Daaruit volgen twee dingen. Om te beginnen moeten onze overheden actief op zoek gaan naar bewijzen en advies van experts buiten hun eigen kringen. Ten tweede moeten ze manieren proberen te vinden om de geïsoleerde positie van groepen die naar extremistische ideologieën neigen tegen te houden.
In de ban van de clan
STUDIE: Social Categorization and Intergroup Behaviour, door Henri Tajfel en anderen, 1971. ONDERZOEKSGEBIED: Groepsdynamica. SAMENVATTING: Zoals al aangehaald, zit het in onze natuur om bij een groep te willen horen. Maar pas met deze klassieke paper, waarin Klee- en Kandinsky-aanhangers opvallend gingen samenklitten, is het duidelijk geworden hoe ver die ‘clancircuits’ in ons brein eigenlijk wel reiken en hoe makkelijk ze kunnen beïnvloed worden. METHODOLOGIE: Vrijwilligers moesten anonieme kunst waarmee ze niet vertrouwd waren beoordelen, en werden vervolgens op een willekeurige manier in twee groepen verdeeld. Eén groep kreeg te horen dat de schilderijen die zij hadden verkozen van Paul Klee waren, de anderen werd verteld dat zij de voorkeur hadden gegeven aan Wassily Kandinsky. Maar in werkelijkheid was de toewijzing dus volstrekt willekeurig gebeurd. Zodra ze in hun betekenisloze groep ingedeeld waren, waarbij ze evenmin wisten wie er verder nog bij hen hoorden, kregen alle deelnemers een nieuwe, niet-verwante taak: ze moesten aan twee collega-studenten punten toewijzen die in geld zouden omgezet worden. Die medestudenten bleven anoniem op één etiket na, namelijk of ze tot de Klee-groep dan wel tot de Kandinsky-groep behoorden. Zou het simpele feit dat de deelnemers in een van beide groepen zaten de puntentoewijzing beïnvloeden? RESULTATEN: De deelnemers deelden kwistig punten uit – en dus een financiële beloning – aan de leden van hun eigen groep, terwijl ze die steevast onthielden aan leden van de andere groep. De rustige gelijkgezindheid van het begin was in geen tijd verdwenen. Het werd ‘mijn bende tegen de andere bende’. Punt. IMPLICATIES: Het is niet moeilijk om de kracht van een positieve vooringenomenheid tegenover je eigen groep te waarderen: het volstaat om in te loggen op Facebook of naar een voetbalwedstrijd te gaan. Maar dat dit soort loyaliteit ook opduikt in andere situaties dan levenslange trouw aan een voetbalclub of een religie tart ons gezond verstand al veel meer, terwijl juist dat perfect wordt aangetoond in deze paper. Het blijkt al te volstaan dat we mensen indelen in zogeheten ‘minimale groepen’ (die zich niet door bepaalde kenmerken onderscheiden, behalve een naam) om een onmiddellijk, misschien zelfs ancestraal verlangen op te wekken naar een positief onderscheidend kenmerk binnen een groep. De mentale houding van ‘wij’ tegenover ‘zij’ vormt zo de psychologische basis voor discriminatie en vooroordelen. De uitdaging voor beleidsmakers is nu om die ingebouwde motivatie te vertalen naar ‘deel uitmaken van een dream team' waarvan de hele samenleving profiteert. Wij hebben strategieën nodig om de psychologische aanpassing van dit wij-zij-onderscheid te beperken. Wetenschappelijk onderzoek heeft alvast heel wat onderbouwde manieren opgeleverd om dat te doen: benader alle mensen als uniek individu; focus op een super-wij, een categorie die iedereen in één groep onderbrengt (zoals ‘menselijke wezens’) of doe moeite om het volledige palet van wij-categorieën te zien dat doorheen de zij-categorieën loopt (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, nationaliteit of een passie voor voetbal). Al die benaderingen kunnen onze neiging uitwissen om al onze psychologische spaarcenten in te zetten op één enkele existentiële pokerkaart.
93
TERRORISME
5
6
Extreme identiteit STUDIE: Dying and Killing for One’s Group: Identity Fusion Moderates Responses to Intergroup Versions of the Trolley Problem, door William B. Swann en anderen, 2010. ONDERZOEKSGEBIED: Sociale identiteit SAMENVATTING: Veel mensen zetten zich in voor de ‘goede zaak’, maar slechts enkelen gaan zo ver dat ze daar hun leven voor geven. Wat kenmerkt deze ideologische extremisten? Deze paper stelt dat de grenzen tussen hun individuele en hun groepsidentiteit zijn vervaagd. METHODOLOGIE: De onderzoekers vergeleken twee types Spanjaarden: een groep mensen van wie de persoonlijke identiteit ‘versmolten’ was met hun nationale identiteit, en een groep bij wie dat niet het geval was. De vrijwilligers werden dan geconfronteerd met drie vormen van zelfopoffering, geïnspireerd op het klassieke ‘trolleyprobleem’. Vijf Spanjaarden, vijf mede-Europeanen of vijf Amerikanen staan op het punt om gedood te worden door een ontspoorde wagon. Door
zelf van de brug te springen, kunt u het pad van de trolley blokkeren: u komt daarbij om, maar de vijf mensen zullen het overleven. In een vierde variant werd gevraagd of ze zouden toelaten dat een Spaanse landgenoot zich opoffert en springt om vijf terroristen te doden, dan wel of zij hem/haar zouden tegenhouden en zelf springen? RESULTATEN: De deelnemers met de ‘versmolten’ identiteit waren meer geneigd om zichzelf voor hun landgenoten op te offeren dan de mensen zonder die identiteit. Deze ‘morele imperatief’ dicteerde de ‘versmolten’ deelnemers bovendien om ook het leven van de Europeanen te redden leden van hun ‘eigen uitgebreide groep’ (extended in-group) - en zichzelf op te offeren om de vijf terroristen uit te schakelen in plaats van dat over te laten aan een landgenoot. Wanneer er echter Amerikanen of een ‘vreemde’ groep ‘buitenstaanders’ (out-group) moesten gespaard worden, verdween hun morele overtuiging als sneeuw voor de zon. IMPLICATIES: Vreselijke zelfmoordaanslagen komen steeds vaker voor. Maar de bewering dat de plegers van zulke gruweldaden regelrechte psychopaten
Ken uzelf STUDIE: Exposure to Out-Group Members Criticizing Their Own
Group Facilitates Intergroup Openness, door Tamar Saguy en Eran Halperin, 2014. ONDERZOEKSGEBIED: Conflictoplossing. SAMENVATTING: Het zal u niet verbazen dat we het niet zo fijn vinden als leden van onze eigen groep (in-group) kritiek hebben op de houding, overtuigingen of het gedrag van onze clan. Maar hoe zouden we daarop reageren als we tot een andere groep (out-group) behoren? Als een concurrent iemand uit zijn eigen groep bekritiseert, kan dat onze sympathie voor het doel van die andere groep aanzienlijk verhogen, blijkt uit dit onderzoek. METHODOLOGIE: De onderzoekers gaven aan hun Israëlische deelnemers een reeks fictieve rapporten van de Verenigde Naties over het Israëlisch-Palestijnse conflict. De samenvattingen verschilden op drie belangrijke punten: ze bevatten wel of geen kritiek op de Palestijnse
94
of gebrainwashte dissidenten zijn, gaat voorbij aan het fundamentele psychologische element dat tot die massamoord leidt. Dit onderzoek werpt een krachtig licht op de zaak. Bij sommige mensen glijdt het normale proces van groepsidentificatie af naar een soort transcendente staat, waarin hun individuele zin voor cognitief, emotioneel en moreel handelen volledig opgeslorpt wordt door de overheersende eisen van het collectief. Ze geraken zodanig gedepersonaliseerd dat ze een zelfmoord beschouwen als een daad van ‘zelfverlossing’ voor hun identiteit, die nu samenvalt met die van de groep. De belangrijkste boodschap voor beleidsmakers en andere professionals: door zulke persoonlijkheden te identificeren en interventieprogramma’s te ontwikkelen via scholen, consulenten en anderen bestaande organisatiestructuren, kan het risico op politiek of religieus martelaarschap gevoelig verminderd worden. Voorwaarde is dat die programma’s zo opgezet worden dat ze deze zelf-identiteiten weer losweken van de groep of de versmelting met de groep in eerste instantie al proberen te vermijden.
7
Paradoxaal denken STUDIE: Paradoxical Thinking as a New Avenue of Intervention to Promote Peace, door Boaz Hameiri en anderen, 2014. ONDERZOEKSGEBIED: Overtuigingskracht en gedragsverandering. SAMENVATTING: Hoe kunnen we historische grieven tussen verschillende groepen overbruggen? Deze unieke langetermijnstudie onthult hoe een onorthodoxe interventie misschien helpt om rigide socio-psychologische barrières eigen aan het Israëlisch-Palestijnse conflict te doorbreken. METHODOLOGIE: Een controlegroep van pro-Israël-aanhangers keek naar een neutrale video over toerisme in Israël. Een andere groep werd voorbereid om op een paradoxale manier over het Palestijnse conflict te denken. Ze keken daarvoor naar filmpjes die een visie onderstreepten die met hun eigen kijk overeenstemde, maar dan wel op de spits gedreven. Zo onderschreven de video’s bijvoorbeeld opvattingen als ‘We moeten bij dit conflict het sterkste leger van de wereld hebben’. Zouden zulke irrationele overdrijvingen mensen ertoe aanzetten hun oorspronkelijke standpunt te herzien? RESULTATEN: Deze zogeheten paradoxale interventie werd gehouden in de aanloop naar de algemene verkiezingen in Israël van 2013. Ze bleek de houding van de deelnemers tegenover de Palestijnse kwestie inderdaad af te zwakken en had zelfs een invloed op hun stemintenties: de kans was groter geworden dat ze een partij zouden steunen die vrede wilde sluiten. IMPLICATIES: Het kan in sommige omstandigheden een effectief tegengif voor extremistische opvattingen blijken om de houding van voorstanders te ‘zien’ en vervolgens ‘te verhogen’. Zo zouden gematigde religieuze leiders in discussies met individuele extremisten bijvoorbeeld een argument kunnen gebruiken als ‘vrouwen mogen hun huis nooit verlaten’ om extreem fundamentalisme tegen te gaan. Dit soort ideologisch coherente maar vrij absurde extensies van foute principes kan mensen misschien helpen dwingen om hun opvattingen te herzien.
EINDCONCLUSIE De inzichten uit de zeven onderzoeken die we hier hebben beschreven, worden rijkelijk ondersteund door goed geverifieerde theorieën of hebben geleid tot nieuwe studies die bijkomende bewijzen hebben opgeleverd. Ze bieden beleidsmakers dan ook krachtige, goed onderbouwde perspectieven over hoe zij met de terreurdreiging kunnen omgaan. Natuurlijk raken ook wetenschappelijke theorieën wel eens ontspoord. Toch levert de sociale psychologie ons enkele van de beste tools die we hebben om menselijk gedrag te begrijpen. Ze vormen een opmerkelijk tegengewicht voor onze ingesleten gewoonten, waarbij politici en beleidsmakers in hun zoektocht naar de beste aanpak vaak meer vertrouwen hebben in rommelige ‘voorspellende’ enquêtes of orakelende opiniemakers dan in wetenschappelijke analyses.
DE AUTEURS houding tegenover Israël; die kritiek werd ofwel geuit door een officiële Palestijnse instantie, ofwel door een externe bron uit Europa of China; en de kritiek ging al dan niet over dit conflict. Onze vraag was of kritiek op het Palestijnse beleid dat door de Palestijnen zelf werd geuit de harde Israëlische houding tegenover hen zou afzwakken. RESULTATEN: Dat bleek inderdaad het geval. Deelnemers die zelfkritiek vanuit Palestijnse hoek te lezen kregen, beschouwden de Palestijnen als wat opener en minder bekrompen dan zij die afkeurende verklaringen door Chinese of Europese bronnen lazen, of dan zij die geen kritiek te zien hadden gekregen – en dat los van het feit of de kritiek over het conflict ging of niet. Zij kregen dus wat meer begrip voor het Palestijnse standpunt over de situatie. Ze hadden nu wat meer hoop op een vreedzame oplossing en waren meer bereid om naar een compromis te zoeken. IMPLICATIES: Binnen het huidige klimaat van culturele polarisatie zijn de resultaten van deze studie even belangrijk als verrassend.
Censuur binnen de eigen groep (in-group) mag dan misschien wel een prijs hebben voor de afvallige overlopers, maar als middel om deuren te openen is het niet te onderschatten. Het biedt een vreemde out-group die op zijn hoede is een psychologisch verzoeningsgebaar aan en doorbreekt zo muurvaste militante overtuigingen. Islamitische leiders kunnen dus maar beter goed meelezen: als zij terroristische aanslagen door moslimfundamentalisten openlijk bekritiseren, kan dat de publieke opinie van niet-moslims in het westen over de mainstream islam positief beïnvloeden, waarbij ook vooropgezette stereotypen in vraag worden gesteld. Op een soortgelijke manier zullen Amerikaanse en Europese overheden die op een transparantere manier over hun buitenlandse politiek debatteren ook meer sympathie vergaren bij moslims die het westen steeds sterker van imperialistische motieven verdenken.
KEVIN DUTTON (@profkevindutton) verricht als psycholoog onderzoek aan de University of Oxford. Hij schreef de boeken Flipnosis en The Wisdom of Psychopaths (De Goede Psychopaat). DOMINIC ABRAMS is hoogleraar sociale psychologie en directeur van het Center for the Study of Group Processes aan de school voor psychologie van de University of Kent in Engeland.
MEER OVER DIT ONDERWERP Social Identifications: A Social Psychology of Intergroup Relations and Group Processes, Michael A. Hogg en Dominic Abrams, uitg. Routledge, 1988. Terrorism: A History, Randall D. Law, uitg. Polity Press, 2009. Political Polarization Projection: Social Projection of Partisan Attitude Extremity and Attitudinal Processes, Leaf Van Boven, Charles M. Judd and David K. Sherman in Journal of Personality and Social Psychology 103, nr. 1 pp. 84-100; 2012. 95
MENSELIJK EGO EN DIERLIJKE INTELLIGENTIE
BOEKEN
Onze selectie uit het boekenaanbod over de onderwerpen die u aantreft in dit blad. Door Leen Lampo, Manu Sinjan en Inge Taucher
Voor de wetenschap was dierlijke intelligentie lang taboe, hoewel Darwin al stelde dat het verschil in geest tussen de mens en de hogere dieren er een van gradatie is, en niet van aard. In de 20ste eeuw maakten de leertheorie en het behaviorisme van dieren echter ééndimensionale wezens die instinctief of na een leerproces op een ‘stimulus’ reageren. Van cognitie was geen sprake - die was voorbehouden aan de mens, die unieke soort die denkt en een bewustzijn heeft. Hoewel enkele ‘dwarsdenkers’ toen al inzichtelijke geestesarbeid bij dieren beschreven, stelt de biologie zich pas sinds 15-20 jaar weer open voor dierlijke intelligentie: met harde wetenschap, duizenden uren observatie en ingenieus opgezette experimenten, zowel bij wilde dieren als dieren in gevangenschap. De NederlandsAmerikaanse bioloog Frans de Waal, een voortrekker op dit gebied, schetst nu een actueel beeld van die dierlijke cognitie. En die blijkt veel rijker én op grotere schaal te bestaan dan gedacht. Zo weten we intussen dat niet alleen mensapen gezichten herkennen, maar ook kraaien, schapen en wespen. Iets soortgelijks geldt voor het maken van gereedschap en talloze andere zaken. Eigenlijk heeft elke diersoort een eigen gespecialiseerde cognitie, betoogt de Waal overtuigend. Het probleem is dat we die nog lang niet in haar totaliteit kunnen zien. Dat heeft veel te maken met ons ego. De mens heeft het er vaak moeilijk mee dat ‘de scheidingswand tussen menselijke en dierlijke cognitie’ steeds meer ‘op Zwitserse gatenkaas lijkt’ en kan het niet hebben dat chimpansees een sneller en beter fotografisch geheugen hebben. Soms werd er stomweg geen rekening gehouden met de gevoeligheid van olifantenslurven of het feit dat inktvissen hun prooi door middel van hun tastzin en chemische info - en niet op het zicht - vangen. De uitdaging is dus om de juiste experimenten te bedenken die recht doen aan de anatomie, de (sociale) vaardigheden, ecologie en levensstijl van een soort. Vernuftige experimenten leveren dan fascinerende inzichten op over de listige misleidingsmanoeuvres van kapucijnaapjes, de samenwerking tussen orka’s (die een wij-identiteit veronderstelt) of het episodisch geheugen van struikgaaien. Ook zelfbeheersing blijkt bij dieren wijdverspreid. De Waal gaat ook dieper in op taal en intelligentie, bewustzijn en zelfbesturing. Hij stelt de term ‘perspectiefname’ voor als alternatief voor het gangbare ‘theory of mind’. En hij toont hoe de beroemde spiegeltest (die bij sommige dieren leidt tot spontane zelfherkenning) helemaal niet zo zwart-wit is. Opmerkelijk is dat hij ervoor pleit om menselijke trekjes bij dieren niet a priori af te wijzen. Kortom, de studie van dierlijke cognitie is verweven met tendensen uit de psychologie, filosofie en antropologie. Deze speurtocht heeft een overkoepelend doel: de puzzel van de evolutionaire cognitie leggen. Als onderzoek bij fruitvliegjes waardevolle inzichten over de genetica in het algemeen heeft opgeleverd, is het toch logisch om uit te zoeken hoe cognitie als biologisch fenomeen - met gemeenschappelijke genen en neurologische mechanismen - werkt? Zo wordt de nucleus caudatus in hondenhersenen bij het vooruitzicht van een lekkernij op dezelfde manier geactiveerd als bij zakenlui met het vooruitzicht op een financiële beloning. De Waal brengt een onderbouwde ode aan het fascinerende spectrum op onze planeet én een les in nederigheid. I.T.
Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? Frans de Waal. Uitg. Atlas Contact, 336 pag., € 24,95 , ISBN 9789045028583
96
DE IDEALE DATE IN DRIE STAPPEN We konden de verleiding niet weerstaan om een ‘foute’ titel te bedenken voor het zelfhulpboek van de Amerikaanse psychiater Amir Levine en psychologe Rachel Heller. Zij die deze rubriek vaker lezen, weten dat wij geen grote liefhebbers van zelfhulpboeken zijn. Maar dit boek over volwassen hechtingsstijlen is een uitzondering op die regel, want het is een bijzonder nobel streven om mensen te leren hoe ze een betere relatie kunnen opbouwen. Levine kreeg een aha-erlebnis toen hij hoorde over onderzoek naar volwassen hechtingsstijlen, die sterke gelijkenissen vertonen met de manier waarop kinderen zich aan hun ouders hechten.
Ongeveer de helft van de mensen hebben een veilige hechtingsstijl, wat erop neerkomt dat ze met veel vertrouwen in een nieuwe relatie stappen. Maar wie een angstige (20%) of een vermijdende hechtingsstijl (25%) heeft, kan net zo goed een geweldige relatie uitbouwen. Een deel van je volwassen hechtingsstijl neem je mee uit je jeugd, maar een minstens zo groot deel is het resultaat van je latere ervaringen. En het mooie is: je kan je hechtingsstijl zelf beïnvloeden. De auteurs houden hun verhaal graag praktisch, zoals dat hoort in het genre, en slagen er ook in om geloofwaardige voorbeelden te geven bij elk onderdeel van hun uiteenzetting.
Want wie kent er geen collega of vriendin die elke keer weer feilloos de foute partner uitkiest? En hoe komt het dan dat een rationele, succesvolle persoon plots verandert in een rillerig hoopje ellende? Vooral de combinatie van iemand met een angstige hechtingsstijl en iemand die eerder terugschrikt voor intimiteit blijkt a match made in hell. En toch is er hoop, zo luidt de opbeurende boodschap. Je kan aan je eigen hechtingsstijl sleutelen, om te beginnen door onder ogen te zien dat je er überhaupt een hebt! Maar je kan ook je relatie terug op de rails krijgen door te begrijpen waarom jullie je elke keer weer aan dezelfde steen stoten. Zou verplichte kost moeten zijn. M.S.
Verbonden. Hechting & Liefde. Amir Levine & Rachel Heller. Uitg. Boom. 248 pag. € 19,95. ISBN9789089538758
GEOORLOOFDE GENOEGENS Hebben we verleerd plezier te beleven aan de gewone dingen in het leven? Psychoanalyticus en auteur Adam Phillips meent van wel. Hoewel religie en geboden voor de meesten van ons allang geen rol meer spelen, blijven we vastzitten in de notie dat iets ons alleen genot kan verschaffen als het niet mag. De auteur vraagt zich af hoe de idee van verboden genietingen onze gedachten en ons gedrag vormt. Zijn boek gaat erover of het plezier van wat mag ons iets méér of althans iets anders te vertellen heeft dan het plezier van wat niet mag. De tirannie van het verbodene is niet dat het verbiedt, maar dat het ons zegt wat we willen – doen wat verboden is. Maar wat verboden is, versmalt onze geest, beperkt ons zelfbeeld – kortom het perkt onze vrijheid in om onszelf te kennen. Phillips put uit een breed scala aan bronnen uit de literatuur (o.a. Shakespeare en Wilde), filosofie (o.a. Nietzsche) en psychologie (Freud, Lacan en Winnicott) in zijn uiteenzettingen over gehoorzaamheid, zelfkritiek, seksuele taboes en het concept van het superego. Psychoanalyse moedigt een gesprek over het verbodene aan, waarbij de patiënt keuzes kan maken over welke regels de moeite lonen om te volgen en welke regels hij of zij bewust of onbewust heeft gevolgd uit angst voor straf. Genot beleven aan wat mag, betekent nieuwe helden en heldinnen vinden (of verwerpen) en opnieuw definiëren wat bevrediging voor ons betekent. We zijn zozeer geobsedeerd door het verbodene, en vooral door de genoegens van het verbodene, dat we het zicht zijn kwijtgeraakt op het genoegen van wat wel mag: ‘De niet-verboden genoegens zijn benadeeld door de meer bevoorrechte verboden genoegens.’ Een compacte en provocerende beschouwing over moraal en identiteit. Wel komt het de leesbaarheid niet ten goede dat er geen casussen of voorbeelden worden aangehaald en dat
Het plezier van alles wat mag. Adam Phillips. Ambo / Anthos, 219 pag. € 19,99. ISBN 9789026333682
97
HERSENFEEST Nog iemand een mening over de vraag of wij onze hersenen zijn? Gewone mensen liggen er wellicht niet wakker van, maar dat neemt niet weg dat de hersenwetenschap via deze discussie een prominentere plek heeft ingenomen in ons denken over de mens dan menigeen tien jaar geleden voor mogelijk had gehouden. Filosofe Marjan Slob constateert dat de samenleving een heel eind is opgeschoven in de richting van het mechanistische beeld dat hersenwetenschappers hebben gecreëerd. Waarom we deze visie zo gretig omarmen? Omdat het ons een andere kijk geeft op
wie we werkelijk zijn, gelooft Slob, en dat is een vraagstuk dat ons grenzeloos fascineert. En toch ergert het haar, de manier waarop niet nader genoemde ‘wetenschapsprinsjes’ de neiging hebben om de resultaten van hun eigen onderzoek naar zo’n immens complex fenomeen te verpakken in soundbites die het goed doen op internet, tv en andere massamedia. Je kan het debat wel overheersen door te vereenvoudigen en hard te schreeuwen, maar je mag je afvragen of dat per saldo een verrijking is. De schampere manier waarop sommige neurowetenschap-
pers omgaan met het gegeven cultuur, stuit Slob tegen de borst. Ze zien cultuur als een hinderpaal voor de zuivere, objectieve wetenschap die zij willen bedrijven, terwijl de taal van de geesteswetenschappen juist zo essentieel is om het menselijke van de mens te beschrijven. Die rijkdom, vergaard gedurende eeuwen, mogen we niet kwijtraken door een vrij zinloos debat tussen disciplines die elkaar zouden moeten aanvullen in plaats van elkaar in de hoek te drummen. Maar ja, ruzie verkoopt nu eenmaal beter dan een respectvolle samenwerking. M.S.
Hersenbeest, Marjan Slob. Uitgeverij Lemniscaat, 210 p. € 17,95. ISBN
EMPATHIE BIJ GEDRAGSPROBLEMEN De Amerikaanse kinderpsycholoog Ross W. Greene raakte wereldwijd bekend met zijn bestseller ‘Het explosieve kind’, waarin hij pleit voor een alternatieve benadering van kinderen met gedragsproblemen, zoals woede-uitbarstingen en agressie. In 2008 breidde hij zijn aanpak uit naar gedragsproblemen op school met een nieuw boek, dat onlangs werd herzien en in het Nederlands vertaald. In 'De weg kwijt op school' richt hij zich niet uitsluitend tot leerkrachten; ook ouders kunnen aan de slag gaan met zijn GPO-model (Gezamenlijke en Proactieve Oplossingen). Kinderen met gedragsproblemen, stelt Greene, willen het wel goed doen, maar kunnen dat niet omdat ze belangrijke vaardigheden missen. Ze zijn minder goed in het reguleren van hun emoties, nadenken over de uitkomst van hun handelen, flexibel op verandering reageren of slagen er niet in op een gepaste manier aandacht te vragen. Daarom zijn compassie en proactief samenwerken aan een oplossing effectiever dan de bestraffende ijzeren hand. De cruciale eerste stap is om een goede kijk te krijgen op de vaardigheden waarin een kind tekortschiet. Ross heeft hiervoor een uitgebreide checklist met schema’s om dat in kaart
98
INZICHT
DE MAGIE VAN BLOED
te brengen. De rest van het boek behandelt het oplossen van de gedragsproblemen met wat hij ‘plan B’ noemt. Hij adviseert om met een empathische houding te starten en spoort volwassenen aan om hun eigen specifieke zorg bij dit gedragsprobleem te definiëren. Vervolgens wijdt hij verscheidene hoofdstukken aan manieren om tot een gezamenlijke oplossing te komen, waarbij kinderen uitgenodigd worden om zelf voorstellen aan te dragen. Tot slot buigt hij zich nog over thema’s als leiderschap, gemeenschapsvorming, goed lesgeven en communicatie tussen ouders en directie. Dit alles bouwt hij helder en systematisch op met samenvattingen, checklists, vraagantwoordpassages, concrete tips en veel cases. Eén fictief verhaal werd zo geconstrueerd dat het na elk hoofdstuk als ‘feuilleton’ terugkomt: een relaas van lastige klassituaties met ‘probleemleerlingen’, leerkrachten en ouders die het GPO-model met vallen en opstaan gaan toepassen. Herkenbaar, ook al speelt het zich af in de Verenigde Staten. Als stukje psychologie in de praktijk biedt de aanpak van Ross. W Greene waardevolle aanknopingspunten. Maar of die alleenzaligmakend is, valt nog te bezien. I.T.
Wanneer filosoof Jan Verplaetse (UGent) als student bloed ziet druppelen uit een gevilde haas in de kelder van zijn ouderlijk huis, voelt hij een merkwaardige opwinding die haaks staat op de afwijzende houding tegenover bloed in deze moderne tijd. Meer dan 25 jaar later heeft zijn fascinatie tot een boek geleid, waarin hij doorheen verschillende kennisdomeinen (filosofie, geschiedenis, wetenschap) en met eigen experimenten op zoek gaat naar de verklaring voor die ‘bloedroes’. Hij onderzoekt de bovennatuurlijke wereld van magie en rituelen, bestudeert de bestiale bloeddorst (ons agressieve oerinstinct) en verkent de huiveresthetische verklaring van aantrekking en afstoting. Daarbij komen zowel bloederige kindermoorden en tovenarij als vampieren en kooivechters aan bod. Wordt bloedlust getriggerd door de geur van bloed? Bestaat er een evolutionaire verklaring voor bloedfobie? ‘Bloedroes’ is een goed gedocumenteerd, coherent en eigenzinnig verhaal, dat eindigt met een beschouwing over de maakbare ‘bloedloze’ moderniteit van de verlichting en de wilde, zwarte romantiek van het sublieme. Een boek over schoonheid, zingeving, verlangen en ethiek. I.T.
In Psyche&Brein nummer 4 (4 augustus 2016)
STRESS AND THE CITY
Bloedroes, Jan Verplaetse. Uitg. Nieuwezijds (in België verdeeld door EPO), 336 pag., € 22,95 , ISBN 9789057124631
De weg kwijt op school, Ross Greene. Uitg. Nieuwezijds (in België verdeeld door EPO), 318 pag., € 24,95 , ISBN 9789057124488
BESTEL DEZE BOEKEN ZONDER VERZENDKOSTEN! Surf naar www.acco.be/psycheenbrein en bestel met de code PEB00GZ0805 makkelijk en snel uw boeken. Code is geldig tot 31 december 2016.
MET EEN RUIMTESCHIP IN HET BREIN Hoe kun je onderzoek doen naar het kinderbrein? Als je het buitenaardse erbij betrekt, lukt het! Je moet kinderen immers met verhalen motiveren. Zo wordt het scanapparaat een ruimteschip en de jonge proefpersoon een astronaut.
CULTUUR, GENEN EN GEDRAG Onze genen beïnvloeden ons gedrag. Hoe ze dat doen, hangt af van de omgeving. Zo kan één en dezelfde genvariant een tegengesteld effect hebben, al naargelang je te maken hebt met Europeanen of Aziaten. Zo staat in het Westen het autonome individu centraal, terwijl in Azië het accent op de gemeenschap ligt.
ONS GEINIGE BREIN Psycholoog, neurowetenschapper en stand-upcomedian Dean Burnett heeft zich tot doel gesteld om doodgewone mensen iets mee te geven van zijn fascinatie voor ons verbazingwekkende brein. Behalve met columns in The Guardian doet hij dat nu ook met het lichte verteerbare breinboek 'Een Steekje Los'. Entertainend geschreven, zonder compromissen te sluiten waar het gaat om wetenschappelijke correctheid. M.S.
Hoe groter een stad is, hoe groter het risico dat haar inwoners psychische aandoeningen krijgen. Depressie, angststoornissen en schizofrenie komen in grote steden vaker voor. Daarvoor is sociale stress verantwoordelijk. Een gezonde stadscultuur moet eilanden van rust bieden en mensen samenbrengen.
MYSTERIEUZE MUTATIE Een steekje los, Dean Burnett. Uitg. Spectrum.
Exclusie Psyche&Bf rvoor einlezers
Door een genetische anomalie, de fragiele X-premutatie, lopen miljoenen mensen een verhoogd risico op onvruchtbaarheid en op een neurologische stoornis waar ze wellicht nog nooit van hebben gehoord.
‘MS IS EEN KAMELEON’ Neuro-immunoloog Heinz Wiedl zoekt naar individuele patronen in een heterogeen ziektebeeld. ‘Dat kan helpen om op maat gesneden behandelingen te ontwikkelen.’ MS is ongeneeslijk. ‘Met de diagnose MS moet je leren leven. Ons doel is de ziekte zo goed mogelijk onder controle te houden.’
99
HOE DE MODERNE GEEST TOT STAND KWAM Onze noties van hersenen, geest en ziel zijn getekend door de eeuwen. Een briljant nieuw boek zet die evolutie in perspectief. Door Christof Koch
In tegenstelling tot om het even welk empirisch object in de natuur is het bestaan van de geest onmiskenbaar voor de geest zelf, maar hij is een schim voor externe waarnemers. — George Makari, Soul Machine, 2015
N
et als deze column is ook mijn hele leven gewijd aan de bewuste geest. Ik wil begrijpen hoe die werkt en hoe hij zich verhoudt tot de hersenen. Dat vooronderstelt dat zowel u, de lezer, als ikzelf precies weten wat bedoeld wordt met schijnbaar onschuldige begrippen als ‘geest’ en ‘bewustzijn’. Het verwante ‘ziel’ (of ’psyche’) is in wetenschapskringen trouwens een taboe, hoewel het uiterst veelbetekenend blijft voor grote delen van de mensheid. En daar knelt het schoentje nu net. Materiële zaken, zoals daar zijn ‘ei,’ ‘hond’ of ‘hersenen’, zijn eenduidig genoeg, maar de ontastbare concepten uit die geestrijke triptiek zijn historische constructen, rijkelijk beladen met religieuze, metafysische, culturele en wetenschappelijke betekenis. Er huizen tal van aannames in - sommige uitvoerig beschreven, andere compleet miskend. Hun waarde keert met de tijd, verandert mee met de samenleving als gevolg van oorlogen en revoluties, rampen, handel en verdragen, uitvindingen en ontdekkingen. Psychiater en geschiedkundige George Makari probeert klaarheid te 100
scheppen in die evolutie. Zijn boek ‘Soul Machine: The Invention of the Modern Mind’, dat in november vorig jaar verscheen bij W. W. Norton, brengt meesterlijk in beeld hoe filosofen, theologen, geleerden, wetenschappers en artsen bewustzijn, geest en ziel trachten te temmen. De gedaanteverwisselaars van onze gedachten worden geconceptualiseerd, gedefinieerd, verdinglijkt, ontkend en opnieuw omlijnd in een eeuwigdurende queeste om vat te krijgen op het mysterie van ons innerlijke leven.
EEN KLEINE GESCHIEDENIS VAN DE ZIEL De gerichte zoektocht naar antwoorden gaat terug tot de tijd van Aristoteles (384-322 v.C.), de eerste van alle biologen, taxonomen, embryologen en evolutiedenkers. In ‘De anima’ (Latijn voor ‘over de ziel’) categoriseert hij alle levende dingen en bespreekt hij wat volgens hem de wezenlijke kern ervan is: de ziel (psyche). Elk organisme heeft een ziel met bepaalde vermogens. De vegetatieve ziel belichaamt de levenskracht die levende materie - planten, dieren, mensen - onderscheidt van onbezielde dingen - stenen, bijvoorbeeld. Deze ziel
maakt voeding, groei en voortplanting mogelijk. De sensitieve ziel maakt bij mens en dier zintuigelijke waarneming mogelijk, pijn en plezier, geheugen, verbeelding en beweging. De vegetatieve en de sensitieve ziel zijn stoffelijk en dus sterfelijk. De rationele ziel is uniek voor de mens en staat in voor het intellect, de gedachte en de rede. Hij maakt de mens tot mens. Voor Aristoteles is de rationele ziel dan wel onstoffelijk, maar los van het lichaam kan hij niet bestaan. Socrates en Plato zagen dat anders. Zij hielden beiden een betoog voor de onsterfelijke ziel die zich bevrijdt van het dode lichaam. Thomas van Aquino (1225-1274) voegde de ideeën van de klassieke Griekse filosofie naar de christelijke leer. De scholasticus en dominicanenbroeder kleurde met zijn theorie de hele middeleeuwen. Elke levende mens, zo stelt hij, bestaat uit een triumviraat van zielen: de voedende ziel die alle organismen bezitten, de sensitieve (ook wel appetatieve) ziel van dier en mens, en de rationele ziel die onsterfelijk is en waarin de goddelijkheid van de mensheid huist. Met die derde ziel overstijgt de mens de natuurlijke, materiële wereld. De rationele ziel
kan niet ziek worden, want hij is onstoffelijk. Hij kan wel bezeten raken van de duivel of zijn demonische dienaren. Artsen kunnen daarbij geen soelaas bieden; de kerk wel. Zo geschiedde ook: tienduizenden onsterfelijke zielen werden gered, ten koste van hun heksenlichamen die op de brandstapel verzengden. Bijna vier eeuwen lang bood de thomistische filosofie christenen, edelen en boeren een intellectuele houvast, een troost in ziekbed en sterfbed en een verantwoording van het goddelijke recht en de absolute koninklijke macht. In de eerste helft van de 17de eeuw bracht decennialang bloedvergieten tussen christenen die streden voor het ‘enige echte geloof’ deze waarheden aan het wankelen. Dat is het chronologische startschot voor ‘Soul Machine’. De auteur reist mee in het zog van filosofen, geleerden, artsen, schrijvers en revolutionairen van
de Engelse, Schotse, Franse en Duitse verlichting terwijl ze de rationele ziel in twee eeuwen tijd herscheppen tot iets mechanisch en natuurlijks, ontdaan van al het goddelijke. In de schoot van die ontwikkeling ontstonden de psychologie, de neurologie, de psychiatrie en het besef dat wij, kinderen van de 21ste eeuw, afstammen van de aap. De evolutie wordt afgetrapt door een mensenschuwe Fransman en een radicale, vrijmoedige Engelsman. René Descartes (1596-1650) is een van de vaders van de moderne wetenschap. (Hij bracht algebra en meetkunde samen, en gaf ons het cartesische coördinatenstelsel.) Descartes verving de finale oorzaken en ideeën van de scholastiek - hout brandt omdat het inherent branden wil - door mechanische oorzaken en ideeën. De bewegingen en acties van dieren en mensen, zo redeneerde hij, worden ver-
oorzaakt door deeltjes van uiteenlopende vormen die elkaar beroeren op hun pad. Niets meer, niets minder. Volgens Descartes zijn er twee bouwstenen die alles onder de zon vormgeven. Res extensa is datgene wat zich in de ruimte bevindt en kan worden aangeraakt, dus ook het lichaam en de hersenen van mens en dier. Dat wat onzichtbaar en ongrijpbaar is, is res cogitans. Daaraan alleen dankt de mens zijn vermogen tot redeneren, spreken en vrij beslissen. Descartes kliefde de wereld hiermee in twee. Enerzijds was er de mechanistische sfeer: een speeltuin voor experimentele filosofen, de voorlopers van moderne wetenschappers en artsen. Anderzijds bestond er een theologische sfeer: het rijk van de immateriële en onsterfelijke ziel. Met zijn dualisme ruggensteunde Descartes het christelijke dogma en het kerkelijke gezag. 101
Die dichotomie joeg wel een tijdgenoot tegen Descartes in het harnas: Thomas Hobbes (1588-1679). Diens gevierde werk ‘Leviathan’ is een boud manifest van het materialisme en wordt beschouwd als de bakermat van de westerse politieke filosofie. Voor Hobbes bestond slechts de fysieke materie. Daar vond ook het denken plaats, niet in een afzonderlijke denkstof. Hoewel Leviathan voor het merendeel een lijvig pleidooi was voor de absolute monarchie in plaats van het godsdienstige gezag - Hobbes wou vermijden dat het religieuze bloedbad van de Europese godsdienstoorlogen (ca. 1524-1648) zich zou herhalen - werden zijn ideeën beschouwd als godslasterlijk en werden zijn boeken verbrand. De Engelse arts John Locke (1632– 1704) ging nog een stap verder. Zijn ‘Essay Concerning Human Understanding’ is geschreven in ballingschap in Nederland; het verscheen oorspronkelijk in verkorte Franstalige uitgave. De beschouwingen in het essay waren een belangrijke stap in de omvorming van de rationele ziel tot de moderne geest, het toneel van onze subjectieve ervaring. Locke stelde dat de ideeën in de geest voortkomen uit het uitwendige, uit waarnemingen. Bij de geboorte is
de geest een onbeschreven blad, een tabula rasa. God, gerechtigheid, wiskunde en het zelf: net als banale dingen zoals werktuigen en dieren of mensen zijn zulke noties niet aangeboren. Ze krijgen vorm door ervaring, reflectie en associatie. Hoe de geest dat voor elkaar krijgt, was voor Locke evenzeer een mysterie als voor Descartes en Hobbes. De technische en scheikundige kennis van hun tijd schoot tekort om te verklaren hoe het brein kon denken, redeneren en spreken. Locke stelde dan ook dat God de hersenmaterie had gezegend met actieve krachten. Descartes, Hobbes, Locke, Baruch Spinoza en andere radicale denkers hadden één ding gemeen: ze vonden bijgeloof ronduit verwerpelijk. Makari haalt een fragment aan uit Lockes dagboek: ‘De drie grote zaken die de mensheid regeren zijn rede, passie en bijgeloof. Het eerste regeert enkelingen, de laatste twee delen het gros van de mensheid en houden hen om beurten in hun greep. Maar bijgeloof creëert met het grootste gemak de grootste ondeugd.’ Twee eeuwen later bleek ook Dostojevski’s ‘Grootinquisiteur’ die boodschap begrepen te hebben: ‘De enige drie krachten op aarde die in staat zijn het geweten van deze zwakke rebellen tot hun eigen
Voor bijgeloof, zoals hier afgebeeld in ‘De heks van Endor’ van William Blake, hadden verlichtingsdenkers zoals René Descartes, Thomas Hobbes en John Locke alleen maar misprijzen.
102
geluk te overwinnen en in de boeien te slaan […] zijn het wonder, het mysterie en de autoriteit.’ Nog eens twee eeuwen later levert de mensheid nog steeds strijd met die krachten. Nu de menselijke geest deel van de natuur was gaan uitmaken, en grotendeels was ontdaan van verheven krachten, betekende dat dat hij net als andere materie ten prooi kon vallen aan het verderf. Hij kon ontregeld raken, ziek worden of getroffen worden door melancholie (een heersende aandoening). Hij kon falen en verkeerde associaties maken die tot cognitieve fouten leidden, wat de golf van religieuze fanaten en profeten zou verklaren. Aan het eind van de 17de eeuw struinden wederdopers, methodisten, seekers, quakers en andere zelfverklaarde goddelijke boodschappers de wereld af met hun eigen interpretatie van God en de bijbel. Misschien sprak God niet door hen, maar leden ze aan waanideeën. Misschien waren heksen ook niet echt bezeten, maar waren ze ziek, geestesziek of gek, en was de brandstapel niet het antwoord. Kon zo’n geestelijk onevenwicht hersteld worden? Konden geesteszieken genezen? Hoe dan? Door ze in het gekkenhuis te stoppen? Wat voor behandelingen zouden het best werken? Wat onderscheidt een gek van een excentriekeling? Deze vragen hielden het Verenigd Koninkrijk in de ban tijdens het bewind van een soeverein die zich ronduit bizar gedroeg. Koning George III was de Amerikaanse kolonies kwijtgespeeld, en zijn geestelijke gezondheid had een politieke crisis uitgelokt. Vandaag de dag vinden zulke vragen nog steeds weerklank in het aanhoudende debat over wie schuld treft voor wilde schietpartijen: gestoorde enkelingen of wapenbezit en culturele factoren. In de loop van de jaren, decennia en eeuwen maakten religieuze verklaringen langzaam maar zeker, en niet zonder terugslagen, plaats voor klinische diagnoses. Geesteszieken konden terecht in psychiatrische instellingen en bij gespecialiseerde artsen, en werden noch beschouwd als bezeten door de duivel noch als aangeraakt door God. Ze werden patiënten die hulp nodig hadden. Makari besteedt terecht vele pagina's aan sterrenkundige en filosoof
Immanuel Kant (1724–1804). Geen andere denker heeft meer gedaan om de grenzen af te bakenen van wat de geest kan weten en wat de rede kan afleiden over de wereld. Met vlijmscherpe precisie beredeneerde Kant dat onze geest de ware aard van de dingen nooit zal kunnen doorgronden.
AARDSE ZIELEN Het boek gaat meesterlijk in op de relatie tussen de veranderende epistemologische denkbeelden en de waan van de dag. Bezetenheid en duiveluitdrijvingen vormden het zichtbare bewijs van de spirituele wereld. Als de verklaring in het profane lag, in de geneeskunde en de rede, wat betekende dat dan voor het goddelijke recht van de absolute monarch? De reis van ‘Soul Machine’ eindigt halfweg de 19de eeuw, met een portret van de Duitse arts Franz Joseph Gall (1758– 1828) en zijn assistent Johann Spurzheim (1776–1832). Op basis van systematische dissectie van menselijke en dierlijke hersenen formuleerde Gall een door en door materialistische, empirisch onderbouwde beschrijving van de hersenen als het enige orgaan van de geest - een orgaan dat niet homogeen is, maar een verzameling van aparte delen met aparte functies. Gall omschreef 27 functies, telkens gekoppeld aan een specifiek gebied in de hersenen. Verschillen tussen individuen komen voort uit het feit dat elk individu een unieke set organen erft - soms kleiner, soms groter. De benadering van het brein als gedachten en herinneringen producerende machine druiste zozeer in tegen het religieuze wereldbeeld en de publieke zeden dat Gall Wenen verruilde voor het Parijs van na de revolutie. Volgens de schedelleer of frenologie van Gall en Spurzheim waren de omvang en capaciteiten van de hersenen af te leiden uit de kromming, vorm en grootte van de schedel. Die gegevens volstonden voor een diagnose van het mentale karakter van de eigenaar. De methode was razend populair. De groeiende middenklasse voelde zich aangesproken door zo’n wetenschappelijke, gesofisticeerde en moderne techniek. De frenologie werd toegepast om misdadigers, krankzinnigen, superieure geesten en beroemden en beruchten te catego-
Koning George III hield met zijn vreemde gedrag zijn onderdanen in de ban. De film ‘The Madness of King George’ uit 1994 vertelt het verhaal van die periode.
riseren. Uiteindelijk verloor de methode haar wetenschappelijke aanzien, maar ze bleef wel tot vroeg in de 20ste eeuw in gebruik. Er is dan wel geen verband tussen de morfologie van de schedel en de grootte en functie van het onderliggende hersenweefsel, maar Galls theorie over de gebiedsgebonden cognitieve functies werd in 1848 wel gevalideerd door Paul Broca. De Parijse neuroloog had een patiënt die enkel het woord ‘tan’ kon uitspreken. De linker frontale kwab had
detail het werk van een schare denkers en hun invloed op elkaar - in de loop van verschillende eeuwen. Het lijkt vreemd dat Makari zijn reis stopt zonder Charles Darwin te bespreken, die nochtans een doorslaggevende rol gespeeld heeft in het construct van de menselijke geest als een evolutionair gepolijste ontwikkeling, als verlengstuk van de geest van mensapen, apen en andere dieren. We zijn toegerust met het cognitieve apparaat dat we hebben omdat het onze verre en niet zo verre voor-
Wat zouden Aristoteles, Thomas van Aquino en Descartes hebben gedacht van Roomba, de slimme poetshulp, en Watson, de IBMrobot die zijn menselijke tegenstanders te slim af was in een tv-quiz? schade opgelopen. Onderzoek bij een tweede patiënt bevestigde dat de linker gyrus frontalis inferior (onderste voorhoofdswinding) verantwoordelijk was voor productieve spraak, het gedrag dat de mens het meeste typeert. Het werd het gebied van Broca genoemd. ‘Soul Machine’ is een indrukwekkend werkstuk, opgeluisterd door reproducties van graveringen uit dezelfde tijd. Het beschrijft in soms overweldigend
ouders in staat stelde te overleven. Het brein was een evolutionair antwoord op een socio-ecologische niche, een wapen in de strijd om het bestaan. Onze genetische erfenis bepaalt hoe we de wereld begrijpen. Onze aangeboren blik op de wereld - de meesten van ons zien hem bijvoorbeeld in een combinatie van drie kleuren - stuurt ook onze waarneming en dus ook onze kennis van die wereld. Daarin weerklinkt het gevierde 103
COLOFON
De pijnappelklier, op deze tekening uit ‘De Homine’ (1662) aangeduid met de letter ‘H’, was volgens Descartes de ‘zetel van de ziel.’
argument van Kant voor het bestaan van kennis die niet logisch afgeleid kan worden, maar die ons bestaan voorafgaat (synthetisch oordeel a priori). Waar ik nog meer moeite mee heb, is dat ‘Soul Machine’ een belangrijke hedendaagse stroming compleet links laat liggen. Het moderne paradigma van de informatieverwerking domineert nochtans de academische psychologie en de neurowetenschap. Het stelt dat de hersenen zintuigelijke informatie omvormen tot een interne voorstelling van de externe wereld. Mede aangestuurd door emotionele en cognitieve staten en door zowel bewuste als onbewuste herinneringen wordt een geschikte respons samengesteld - de cognoscenti hebben het liever over ‘berekend’ - en worden bijhorende motorische gedragingen uitgevoerd. Het menselijk lichaam als robot, zeg maar, met het brein als neuromorfische computer. Dankzij visionaire ondernemers als Steve Jobs, Bill Gates en Paul Allen die ons de computer hebben geschonken, is dit hoe onze geest vandaag wordt gezien, een concept even vertrouwd als moedermelk. Descartes’ ideeën waren geworteld in zijn onvermogen om verklarende mechanismen te vinden voor intelligentie, redeneervermogen en taal. In de 17de eeuw had niemand zich kunnen inbeelden hoe de geest-loze toepassing van een logische aaneenschakeling van ontelbare, zorgvuldig uitgetekende instructies die we vandaag algoritmes noemen, een machine in staat zou kun104
nen stellen om te schaken, gezichten te herkennen, foto’s te klasseren en internetpagina’s te vertalen. Descartes moest zich beroepen op een ongrijpbare stof die op mysterieuze wijze het denkwerk voor zijn rekening nam. Amper een paar decennia later werd de kiem gezaaid van het computerparadigma. De Duitse rationalist en wetenschapper Gottfried Wilhelm Leibniz (1646–1716) ontwikkelde het binaire getalstelsel, en - in felle concurrentie met Isaac Newton - de integraalrekening. Deze man van vele talenten streefde zijn leven lang naar de ontwikkeling van een universeel rekenstelsel, dat hij ‘calculus ratiocinator’ noemde, en dat parallel hoorde te lopen met een universele conceptuele taal. Mocht hij toentertijd in zijn queeste zijn geslaagd, dan zou het resultaat ofwel een soort proto-computerprogramma (software) zijn geweest, ofwel een beschrijving van een krachtige rekenmachine (hardware). Leibniz hoopte een methode te vinden om welk twistpunt dan ook in een strikte wiskundige vorm te gieten die de waarheid zou distilleren. Hij beschreef het als volgt: De enige manier om onze redeneringen te corrigeren, is ze even tastbaar te maken als bij de wiskundigen, zodat onze fout in een oogopslag duidelijk wordt, en wanneer er twistpunten zijn tussen personen, kunnen we eenvoudigweg zeggen: Laat ons rekenen, zonder meer, om te zien wie gelijk heeft.
Leibniz was veel meer dan een theoreticus. Zo ontwierp en bouwde hij ook een rudimentaire digitale rekenmachine, en zijn droom van een calculus ratiocinator bezielde de logici van de late 19de en vroege 20ste eeuw. In de jaren 1930 bereikten die inspanningen hun orgelpunt. Kurt Gödel, Alonzo Church en Alan Turing schonken ons twee dingen. Ten eerste bepaalden ze de absolute en formele grenzen van wat de wiskunde kan bewijzen. Zo begroeven ze de aloude droom om de waarheid te formaliseren en een universele alethiometer te bouwen - een waarheidsmeter. Ten tweede ontsproot aan hun werk de universele Turingmachine, een dynamisch model om eender welke wiskundige bewerking op een erg eenvoudige machine uit te voeren en te beoordelen. Deze conceptuele doorbraken prikkelden twee verwante maar verschillende onderzoeksrichtingen die bepalend zouden blijken voor onze hedendaagse kijk op de geest. De ene zocht antwoorden in zenuwnetwerken en computergestuurde neurowetenschap, en toonde aan hoe grote netwerken van onderling verbonden knooppunten kunnen leren letters, gezichten en voorwerpen te herkennen, zich te bewegen door complexe omgevingen, te spreken en te redeneren. De andere zette onze hele samenleving en levensstijl op hun kop met zijn digitale computers, die als kolossen hun intrede maakten in universiteiten en overheidsinstellingen, maar later ook de kantooromgeving veroverden.
Tegenwoordig lijken ze als kleinood wel vergroeid met de broekzak of handpalm van miljarden mensen. De computer heeft een bijzonder ingrijpende ontwikkeling gebracht: het concept en later de praktijk van de artificiële intelligentie. De mens heeft de machine een geest gegeven. Die is gericht op specifieke taken, maar beent de menselijke geest wel steeds meer bij, of doet het zelfs beter dan de mens. Wat zouden Aristoteles, Thomas van Aquino en Descartes hebben gedacht van Roomba, de populaire schijfvormige huishoudrobot die de vloer poetst? Of van Watson, het computerprogramma van IBM dat Engels begrijpt en spreekt, en dat de vloer aanveegde met zijn menselijke tegenstanders in de tv-quiz Jeopardy? Afgaande op hun gedrag zouden ze die technologie zowel een sensitieve als een rationele ziel moeten toeschrijven, met res cogitans. Toch blijft het een bron van controverse of de digitale computer bewust ervaringen kan beleven zoals de mens dat kan. Ten minste één populaire theorie van het bewustzijn ontkent dat dit mogelijk zou zijn. (Er zijn ook techno-utopische enthousiastelingen die nog een grote stap verder gaan, en genaturaliseerde onsterfelijkheid hopen te vinden in een hemel in de Cloud - waar anders. Daar zal ons digitale simula-
crum uiteindelijk geüpload worden, als we onze hersenen tenminste op de correcte manier invriezen.) In het zuurbad van de verlichting is alle bovennatuurlijke betekenis onttrokken aan de ziel. Wat rest is het zielloze moderne concept van het computerbrein. Maar het lied van de verweven leitmotiven van ‘Soul Machine’ - bewustzijn, geest en ziel - is nog lang niet uitgezongen. Onze interpretatie zal blijven evolueren naarmate wetenschappers, artsen en filosofen, en nu ook ingenieurs, de natuur steeds preciezer willen opsnijden volgens de geledingen, zoals Plato het zo mooi stelde. ‘Soul Machine’ betuigt in een bijzonder leesbare kroniek hoe deze concepten getekend worden door historische en culturele omstandigheden waarvoor de wetenschap doorgaans de ogen sluit.
DE AUTEUR CHRISTOF KOCH staat aan het hoofd van het Allen Institute for Brain Science in Seattle. Hij leidt er ook het wetenschappelijk onderzoek.
MEER OVER DIT ONDERWERP Soul Machine: The Invention of the Modern Mind. George Makari. W. W. Norton, 2015.
Psyche&Brein is de Nederlandstalige editie van Gehirn&Geist en wordt gepubliceerd in samenwerking met EOS-magazine en Scientific American MIND.
Hoofdredacteur en verantwoorlijke uitgever Leen Lampo Algemeen hoofdredacteur Raf Scheers Vormgeving Inge van Zomeren Nederlandstalige auteurs en medewerkers Vittorio Busato, Lien Geeroms, Marjolijn Gijsel, Manu Sinjan, Inge Taucher, Quinten van Geest, Jan Veenstra Coördinatie nieuwsbrief Liesbeth Gijsel Directie J.J.A.M. De Leeuw Kristine Ooms Koen De Buck Marketing Violette Peters (violette.peters@cascade.be) Anne Hallez Abonnementen Jaarabonnement: 37 euro (6 nummers) binnen België of Nederland BELGIE: 025 88 76 73 e-mail: psychebrein@abonnementenland.be (voor al uw vragen over abonnementen, bezorging, verlenging, betaling, enz.) NEDERLAND: 0900 226 52 63 e-mail: psychebrein@abonnementenland.nl (voor al uw vragen over abonnementen, bezorging, verlenging, betaling, enz.) Nummers bestellen www.eoswetenschap.eu Uitgeverij Cascade Duboisstraat 50, 2060 Antwerpen +32 (03) 680 25 67, fax +32 (03) 680 25 64 Redactieadres: Duboisstraat 50, 2060 Antwerpen Telefoon: +32/(0)3/680 24 95 e-mail: redactie@psyche-en-brein.eu Advertenties FAST AD - Rubrieksadvertenties Els Verresen www.fastad.be IP Press Telefoon: +32/(0)2/337 63 05 e-mail: ksteene@ipb.be © Uitgeverij Cascade Distributie België Imapress, Parklaan 22 bus 11, 2300 Turnhout Distributie Nederland Betapress BV, Gilze, tel. +31 (0)161 45 78 00
Audax Uitgevers
Uitgeverij Cascade NV is onderdeel van Audax B.V.
© Spektrum der Wissenschaft Verlagsgesellschaft mBh Postbus 104840, 69038 Heidelberg, Duitsland Chefredakteur Dr. Carsten Könneker Redaktionsleiterin Christiane Gelitz Geschäftsleitung Markus Bossle, Thomas Bleck
Duizendpoot Gottfried Wilhelm Leibniz bouwde aan het eind van de 17de eeuw een rudimentaire digitale rekenmachine die mits wat handwerk eenvoudig kon optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
© Scientific American Inc. 415 Madison Av. New York, NY 10017 Editor in chief Mariette DiChristina Vice President Michael Florek President Steven Inchcoombe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met om het even welk mechanisch, fotografisch of elektronisch procédé, of worden opgeslagen in een database of worden gekopieerd 1 0voorafgaande 5 voor publiek of privé-gebruik zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
COLUMN
UIT Z’N VERBAND Met enige regelmaat lees ik verslagen van wetenschappers in spe (studenten) om hen te voorzien van feedback. Tot nu toe heb ik bij iedere student de volgende opmerking gemaakt: ‘Let op causaliteit: een relatie tussen variabele X en Y betekent niet dat Y veroorzaakt wordt door X.’ Deze veelgemaakte fout zie ik niet alleen bij studenten, maar soms ook bij andere wetenschappers of in de populaire media die verslag doen van neurowetenschappelijke bevindingen. Maar kunnen wij überhaupt causaliteit aantonen in de neurowetenschappen? Ik denk het niet. Neem bijvoorbeeld een van de studies waaraan ik werk, waarbij we onderzoek doen naar het effect van een aandachttraining op hersenen en cognitie (het denkvermogen, zoals geheugen, aandacht en concentratie) bij mensen met multiple sclerose (MS). In deze studie worden mensen met MS willekeurig toegewezen aan de interventiegroep (zeven weken aandachtfunctie trainen op een laptop) of controlegroep (zeven weken geen training volgen). Voor en na de trainings- of controleperiode meten we cognitieve functies en kijken we naar hersenactiviteit door middel van MRI-scans, om te achterhalen of de aandachttraining effect heeft op deze uitleesmaten. Op dit moment zijn we nog bezig met het verzamelen van de onderzoeksgegevens bij de deelnemers, dus hebben we nog geen resultaten. Maar een van onze hypothesen (verwachtingen) is dat cognitieve functies verbeteren in de groep patiënten die de aandachttraining hebben gevolgd, vergeleken met de controlegroep. Als we onze hypothese zouden bevestigen, hebben we dan een causaal verband aangetoond tussen het volgen van de aandachttraining en verbeterde cognitie? Oftewel: kunnen we concluderen dat het volgen van de aandachttraining leidt tot een betere cognitie? Nee. We hebben een statistisch verband aangetoond op basis van observaties, maar dat verband is niet causaal. In de neurowetenschappen hebben we, in tegenstelling tot de natuurwetenschappen, namelijk geen wetmatigheden die oorzaak-gevolgconclusies rechtvaardigen. Er spelen tal van mogelijke verklaringen een rol (zoals psychologische en biologische), waarvan de causale verklaring de kleinste rol speelt.
Neem bijvoorbeeld het manipuleren van de verschillende condities (wel of geen aandachttraining volgen). Dat geeft wellicht het gevoel dat we oorzaak-gevolgrelaties aan het onderzoeken zijn. Maar we weten nooit zeker waardoor het gevolg wordt veroorzaakt. Een verbetering in cognitie in de trainingsgroep kan inderdaad veroorzaakt worden door de aandachttraining, maar er spelen ook andere factoren een rol die van invloed kunnen zijn op de effectiviteit van de aandachttraining, zoals een verschil in leeftijd, geslacht en opleidingsniveau tussen beide groepen. Het ceteris paribus- principe (de overige omstandigheden gelijk blijvend) is moeilijk toe te passen in ons onderzoeksveld, ondanks dat we daar wel naar streven door bijvoorbeeld alle metingen bij iedere deelnemer zo gelijk mogelijk te houden (standaardiseren). Is het een probleem dat we geen causaliteit kunnen aantonen? Gelukkig niet. De statistische verbanden die we vinden, geven ons meer inzicht in hersenprocessen en zijn aanleiding om bepaalde interventies, zoals een aandachttraining bij MS, te plegen. Om uiteindelijk te kunnen concluderen dat zo’n aandachttraining daadwerkelijk effectief is, is het essentieel dat er meerdere (onafhankelijke) onderzoeken worden uitgevoerd. Als er genoeg positieve resultaten gevonden worden, zullen collega-onderzoekers aannemen dat het inderdaad mogelijk is om cognitieve functies bij MS te trainen. Als (neuro)wetenschapper is het goed om je bewust te zijn van de causaliteitskwestie en de limitatie, zodat je onderzoeksresultaten voorzichtig interpreteert. Nog belangrijker is dat je altijd nuance aanbrengt in de communicatie over je resultaten naar de maatschappij. Laat je niet verleiden door wetenschapsjournalisten om causale uitspraken te doen die eigenlijk niet waar zijn. Oftewel: trek het gevonden (statistische) verband nooit uit z’n verband!
‘Laat je niet verleiden door wetenschapsjournalisten om causale uitspraken te doen die niet waar zijn’
106
Quinten van Geest werkt aan zijn promotieonderzoek. Hij houdt zich dagelijks bezig met het vermogen van de hersenen om te ‘compenseren’ voor ziekte. @quintenvangeest (twitter.com/quintenvangeest)
NEEM EEN
ABONNEMENT OP PSYCHE & BREIN
EN KIES UW CADEAU 20%
KORTING
UW CADEAU
HET ONGELOOFELIJKE TOEVAL VAN ONS BESTAAN
UW CADEAU
OF
ONS FEILBARE DENKEN
In dit wonderlijke boek laat de gevierde anatoom Alice Roberts haar verbazing de vrije loop en zoekt ze verklaringen voor de toevalligheid én genialiteit van ons bestaan.
Psycholoog Daniel Kahneman maakt korte metten met het idee van de rationeel calculerende mens die in eigen voordeel handelt. Een niet te missen bestseller!
U betaalt €37 voor 1 jaar Psyche & Brein en krijg dit boek cadeau.
U betaalt €37 voor 1 jaar Psyche & Brein en krijg dit boek cadeau.
ABONNEER U NU Neem nu een jaarabonnement Psyche & Brein (6 nummers) en kies uw cadeau
Snel en gemakke lijk
→ Surf naar www.eoswetenschap.eu/abonnementen OF → Bel 025 88 76 73 (België), 0032 25 88 76 73 (Nederland) Deze aanbieding is geldig tot en met 31/08/2016 of tot uitputting voorraad en voor mensen die de laatste 6 maanden geen abonnee geweest zijn.
OF
KORTING Ontvang 20% korting op een jaarabonnement Psyche & Brein.
U betaalt slechts €29 (i.p.v. €37) voor 1 jaar Psyche & Brein.
VOEDINGSTIPS VOOR HET BREIN INTERVIEW SLAAPPROFESSOR EUS VAN SOMEREN VERBORGEN VOORDELEN VAN VRIENDSCHAP BRAIN TRAINING IS MEER DAN EEN HYPE
NR. 3 • 2016 • €6,90
VERSCHIJNT 6 MAAL PER JAAR - P708776 AFGIFTEKANTOOR ANTWERPEN X
Nog in dit nummer