Puskas#01

Page 1

© Jelle Vermeersch

Keeperstrui van Siel, U8 Jago Sint-Amandsberg “Ik hou van springen en duiken. Mijn helden zijn Thibaut Courtois en Manuel Neuer."


124

66

134

#1 12

110

T S OP 2

G N LE LI PUSKÁS _ ENZO SCIFO

32


4  Opwarming Zonder warming-up geen match 8  Aftrap

49

10  De 11 De eigenzinnige keuze van een Puskásmedewerker 12  Het openings­ concerto van Enzo Scifo Met de nationale beloftentrainer terug naar Lens 22  Leve Ferenc Puskás Het genie van de Galopperende Majoor

EK DUIVELS

32  De eerste ploeg De ploegmakkers van Romelu Lukaku bij de duiveltjes van Rupel Boom

78

86  Keeper Karl Vannieuwkerke over Rinat Dasaev 88  De Kirin Cup ‘99 Georges Leekens pakte wél een prijs met de Duivels 96  Het EK van 72 En aan het eind wonnen de Duitsers 106  Burenruzie De Nederlanders zitten deze zomer thuis 110  Het verdriet van FC Nederename Eerst de titel en dan het afscheid

40  Honduras-El Salvador De zogezegde Voetbaloorlog van 1969

122  90’ Een match in het spoor van een radeloze Antwerp-fan

49  Portfolio Dertien Duivelse portretten

124  Luc Millecamps Jezus leeft!

64  Een ode aan… Jelle Vermeersch over zijn eerste jeugdtrainer 66 Jean-François Gillet De meest gecontesteerde en minst bekende Rode Duivel 72  Rust

PUSKÁS

78  Voorbij de dorpel de beestenboel Een carrière strandde op de drempel van eerste klasse

134  De staat van ons voetbal Hooligans op het veld, parvenu’s in de bestuurskamer 142  Fwiet-fwiet-fwiet 144  De Puskás van… Het EK ’96: Karel Poborsky

3


Telstar Europass

1968-1976

2008

Tango 12 2012

Tango 1980-1988

4

2004

Etrusco Unico

Terrestra Silverstream 2000

EK Ballen

Questra Europa 1996

Komaan Shqiponjat! De grootste verrassing op het EK is Albanië. Geen enkele Albanees scoorde in de kwalificatiecampagne meer dan één doelpunt, maar toch lieten ze Denemarken achter zich in hun groep. Onder andere dankzij een zeer verrassende uitzege in Portugal én – vooral – het stopzetten van de wedstrijd in Servië in de eerste helft, waardoor Albanië een forfaitscore van 0-3 kreeg toegewezen. U herinnert zich de rellen die in oktober 2014 losbraken nadat een drone met een pro-Albanese vlag over het speelveld in Belgrado vloog. Niemand denkt dat de Shqiponjat (Arenden) potten gaan breken. Maar in een groep met Frankrijk, Zwitserland en Roemenië zijn ze ook niet helemáál kansloos.

PUSKÁS

Beau Jeu 2016

1992

In juni vorig jaar klopten ze zelfs de Fransen met 1-0 in een oefen­match. De Rode Duivels speelden nog maar twee keer tegen Kuq e Zinjtë (Rood en zwart). In de kwalificatieronde voor het WK in Mexico kregen Ceulemans en co eind 1984 zelfs 2-0 op hun doos in Tirana. Besnik Hasi, veruit de bekendste Alba-

© Getty Images

Opwarming

Roteiro

nees in ons land, was toen 13 jaar. Hij debuteerde pas voor zijn nationale ploeg in 2000, kort nadat zijn ouderlijke huis in Kosovo werd platgebombardeerd door de Serviërs. Op het EK zal vooral de match tegen Zwitserland de nodige spanningen veroorzaken. De Alpenstaat is het favoriete emigratieland van vele Albanezen. Zwitserse spelers als Shaqiri of Behrami hebben Albanese roots. En omgekeerd is bijna de helft van de Albanese selectie geboren of getogen in Zwitserland. De kans is niet onbestaande dat Zwitser Granit Xhaka het op 11 juni in Lens opneemt tegen zijn broer Taulant, die in zijn jeugd voor de Zwitserse nationale ploeg speelde, maar daarna voor Albanië koos.


r ! e e n e m i e V n a e Re obert D R

Waar is onze prijsschutter? Een prijsschutter, die mankeren de Rode Duivels nog; zo’n spits waarvan je weet dat hij voor elke twee wedstrijden die hij speelt minstens een goal maakt. Ze zijn er geweest, hoor, ook al waren het er niet al te veel en hebben we er geen meer gehad sinds de jaren 70. Tenminste toch wanneer we spreken over spelers die minstens 20 interlands achter hun naam hebben staan. Anders zou de ongetwijfeld briljante Lintenaar Jules Van Craen onze nationale held zijn. De spits van SK Lierse scoorde in de jaren 40 twee keer zoveel doelpunten als hij interlands speelde. Hij speelde helaas maar twee interlands. Ook Josip Weber (6 goals in 8 matchen) en zowaar Marvin Ogunjimi (5 in 7) zouden dan onwaarschijnlijke fenomenen zijn. Maar de laatste speler met een deftig aantal selecties op de teller die meer dan 50 procent haalde, is Raoul Lambert van Club Brugge: 33 selecties, 18 potten (54%). Jean Capelle, topscorer aller tijden van Standard, deed in de jaren 30 nog iets beter met 19 goals in 34 wedstrijden (55%). De meest effici-

een pak minder problemen om de weg naar de netten te vinden. Superspitsen als Zlatan, Suarez, Neymar, Lineker, Cruijff, Koller, Batistuta, Ronaldo, Villa, Drogba of Pele scoren of scoorden voor hun land vlotjes een heel eind boven de 50 procent (verrassend genoeg geraken Messi en Cristiano Ronaldo voor hun land vooralsnog niet aan de ënte na-oorlogse speler die regelmatig helft). En dan hebben we het nog niet gehad werd opgeroepen was de Limburger over de ware fenomenen. Ferenc PusJohan Devrindt. Hij scoorde 15 doelkás, de Hongaarse held naar wie we punten in 23 matchen (65%). dit blad genoemd hebben, nette 84 Bij de huidige generatie gerodeerde Duivels is er niemand die zelfs maar in goals in 85 matchen voor Hongarije (net geen 99%). Nog straffer waren de buurt komt. Spitsen Hazard (19%), zijn maat Sandor Kocsis (110%) en de Lukaku (27%), Benteke (28%) en De Duitser Gerd Müller, over wie verder in Bruyne (31%) zullen nog serieus uit dit nummer meer (109%). hun wondersloffen mogen schieten, Gelukkig hebben wij nog Robert De willen ze zelfs nog maar hun baas bijVeen, al moeten we daarvoor meer halen. Marc Wilmots scoorde 29 keer dan een eeuw terug in de tijd. De in 70 matchen. Dat is een percentage van 41 procent. In de laatste decennia Bruggeling scoorde nog vóór de doet alleen Wesley Sonck beter (43%). Eerste Wereldoorlog 26 keer in 23 Verder rest ons alleen de hoop op Lau- (vriendschappelijke) interlands (113%), waaronder tegen Nederland de eerste rent Depoitre (1 cap, 1 goal) en Michy hattrick in de geschiedenis van de Batshuayi (3 caps, 2 goals). Rode Duivels. In vele buitenlanden hebben spelers

What’s in a name? Thor Waterschei bestaat al jaren niet meer. De Limburgse club fusioneerde in 1988 samen met Winterslag tot KRC Genk, en met Waterschei verdween niet alleen een legendarische club, maar ook een poëtische naam. THOR: kort voor Tot Heil Onzer Ribbenkast. Zo hebben we het toch altijd geleerd. Maar bij de stichting van de club in 1919 betekende

PUSKÁS

die afkorting nog iets totaal anders. Toen stond het het veel militanter voor ‘Tot Herstel Onzer Rechten’. Vlak na de oorlog waren de Limburgers de Franstalige dominantie in het bestuur van hun mijn zo hartsgrondig beu dat ze hun protest maar meteen in de naam van hun voetbalclub verstopten. De clubkleuren zwart en geel maakten ook al een hoop duidelijk. Maar toen de Vlaamsgezinde

mijnwerkers 6 jaar later wilden toetreden tot de KBVB, moesten ze van de bond die politieke verwijzing weer schrappen. Tot Herstel Onzer Rechten werd zo Tot Heil Onzer Ribbenkast. Maar Thor bleef dus Thor. Toch tot in 1988. Racing Genk speelt nog wél altijd op dezelfde plek als waar 11 dappere Ribbenkasters 33 jaar geleden Paris Saint-Germain met 3-0 in de pan hakten.

5


Geert De Vriese & Frank Van Laeken

De Grote Duivels

Euro 2016 staat voor de deur, en dus wordt er ook teruggeblikt op eerdere EK’s. Op het EK ’80 bijvoorbeeld, waar onze Belgen knap tweede werden. Dat doen we al summier in Puskás, maar wie het hele verhaal wil kennen moet De Grote Duivels van Puskás-pen Geert De Vriese en co-auteur Frank Van Laeken in huis halen. Van de hele voorgeschiedenis – de Witte Duivels onder Raymond Goethals – over de kwalificatiecampagne – Guy Thys die zijn ploeg vormt – tot de finale eindstrijd: alles komt aan bod. Elke match wordt gereconstrueerd, alle anekdotes van die wonderlijke jaren komen terug aan de oppervlakte – en sommige zijn om duimen en vingers af te likken. Met dank aan de vele bevoorrechte ooggetuigen van weleer die de auteurs spraken. Grote namen als Jan Ceulemans, Eric Gerets, Georges Leekens en Frank Vercauteren, maar net zo goed vergeten helden van weleer, zoals Willy Geurts, Eddy Voordeckers en Het volledige Jean Janssens. verhaal achter het EK 1980 Kortom, het ultieme boek over een van de mooiste hoofdstukken De Grote in de geschiedenis Geert De Vriese & Frank Van Laeken van de Rode Duivels.

Jennings kende een internationale carrière van maar liefst 22 jaar, van 1964 tot 1986, van zijn 18de tot zijn 41ste dus. Hij speelde kwalificatiewedstrijden voor zes verschillende WK’s – nog steeds een gedeeld wereldrecord – en zijn laatste WK, in Mexico ’86, speelde hij toen hij eigenlijk al een jaar op voetbalpensioen was. Hij kreeg er wel 3 in zijn doos van Brazilië. Nog straffe stoten van de NoordIerse doelman? In 1967 scoorde hij voor Tottenham in de Charity Shield, de Engelse versie van de Supercup, door een bal uit te trappen die over Manchester United-doelman Alex Stepney in doel botste. Dat doelpunt leverde hem een instant-heldenstatus op bij de Spurs. Hij speelde uiteindelijk dertien jaar voor Tottenham Hotspur, waar hij op zijn 32ste de wacht kreeg aangezegd omdat de bonzen dachten dat het einde van zijn carrière nabij was. Aartsrivaal Arsenal zag dat anders en trok Jennings aan. De Gunners hebben zich dat geen seconde beklaagd, want Pat verdedigde er nog acht jaar secuur het doel en speelde nog vier FA Cup Finals.

PA T JENNINGS

119 CAPS

NOORDIERLAND

Doen de Belgen in 2016 nóg het bete dan in 198 r 0?

De Grote Duivels - Het volledige Verhaal achter het EK 1980, Geert De Vriese & Frank Van Laeken (Houtekiet, 19,99 euro)

6

Recordinternational! © Getty Images

Opwarming

Grote Duivels

PUSKÁS

VOLG PUSKÁS OP FACEBOOK /PUSKASMAGAZINE


WEDERWOORD

WOORD

“Hij heeft een goede techniek voor een slechte voetballer en een slechte techniek voor een goede voetballer”

&

“Hij is een halve zool” Zlatan Ibrahimovic over Johan Cruijff

Johan Cruijff over Zlatan Ibrahimovic

De kle(u)ren maken de club L A

© Getty Images

EK-topschutter aller tijden is nog steeds Michel Platini. De Fransman trof negen keer raak in 5 matchen op het EK van 1984, waaronder een hattrick tegen Jean-Marie Pfaff. Na

PUSKÁS

VECCHIA SIGNORA

zijn jaren bij Nancy en Saint-Etienne beleefde de latere Uefa-sjoemelaar zijn glorieperiode tussen 1982 en 1987 in het zwart-wit van Juventus. Eigenlijk had dat in het zwart-roze moeten

geweest zijn, want dat waren de oorspronkelijke kleuren toen La Vecchia Signora in 1900 voor het eerst aantrad in de Italiaanse competitie. Maar na drie jaar waren de roze truitjes volledig verkleurd en vroeg het toenmalige bestuur aan een van haar Engelse spelers of hij niet voor een nieuw tenue kon zorgen. De Engelsman, John Savage, liet een vriend die in Nottingham woonde nieuwe shirts opsturen naar Turijn. Het waren outfits van Notts County, de oudste Engelse profploeg die toen al decennia aantrad in een shirt met zwart-witte strepen. De Italianen waren zo onder de indruk dat ze alleen maar voor hun uittruitjes af en toe teruggrijpen naar hun oorspronkelijke kleuren. En nu weet u meteen ook waarom Juventus in 2011 de galamatch die het nieuwe stadion moest inhuldigen speelde tegen Notts County, op dat moment een modale Engelse derdeklasser.

7


8

PUSKÁS

© Presse Sports


P A R T AF BELGIË

W E S T- D U I T S L A N D

Finale EK’80 — Rome 22 • 06 • 1980

22

juni 1980. Stadio Olimpico, Rome. Finale van het EK. België tegen, toen nog, West-Duitsland. Elf Rode Duivels betreden de mat, onbevangen en onbevreesd. Mannen met baarden, wordt altijd gezegd. Maar kijk goed en zie dat Eric Gerets en Luc Millecamps de enigen zijn met de gezichtsbeharing van de hedendaagse hipster. ‘Mannen met baarden’ staat hier voor woeste krijgers, vechtend voor elke morzel grond. Meer karakter dan talent ook. Ze haalden de finale, toen nog van een EK met acht ploegen, een match die mee de inspiratie leverde voor Gary Linekers latere gevleugelde woorden: ‘Een match duurt 90 minuten en op het eind winnen de Duitsers’. 1-2 in de 88ste minuut. Hopelijk halen onze Duivels straks ook de finale van het EK in Frankrijk. En winnen ze. Door een kopbaldoelpunt van maakt-niet-uit-wie. Waarmee we in dit voorwoord het EK 2016 ook weer gehad hebben. Want Puskás gaat verder dan de waan van de dag, verder terug in de tijd, verder in de provincie. Puskás is een nieuw magazine dat de voetbalverhalen met grote V wil (her)vertellen, een blad dat niet alleen aandacht heeft voor hedendaagse toppers, maar net zo goed de stadionspots zet op de bijna kreupele topschutter in 4de provinciale C, op de trainer/terreinverzorger/voorzitter van een club uit het liefhebbersverbond of op een vergeten middenvelder van SK Winterslag uit de jaren ’70. In Puskás geen tot olifant getransformeerde muggen, geen transferroddels of opruiende opinies om trainers te liquideren of arbiters te vierendelen. Wél elke drie maanden 144 pagina’s straffe, mooie, en vaak onbekende verhalen, neergepend door topjournalisten, geïllustreerd door het werk van de allerbeste fotografen. Kortom, Puskás maakt een-tweetjes met de voetbalgeschiedenis. In binnenen buitenland. En de naam? Ferenc Puskás was een van de beste voetballers aller tijden. Elegant en trefzeker. Kapitein van de Magische Magyaren – de beste ploeg van de vroege jaren 50 – en later steraanvaller bij Real Madrid tot diep in de sixties. Proef de naam Puskás en denk aan zwarte voetbalschoenen, een bruine, lederen bal en kuiten die niet aan een afgetrainde atleet doen denken. 3-2-5 in plaats van 3-5-2. En denk nu ook aan een nieuw voetbalblad, totaal anders dan wat u gewend bent. Geniet van deze eerste match! Spelen! Jonas & Jelle

PUSKÁS

9


11

1

DE

VROEGSTE VO E T BA L ­ HERINNERING

Thijs Delrue In elk nummer meten we de honger naar de bal van een van onze medewerkers. In deze eerste Puskás is het de beurt aan auteur en journalist Thijs Delrue (36).

In mijn hoofd zitten beeldflarden van het Heizeldrama, Grün in De Kuip en Papin in de testmatchen tussen Club en Anderlecht. Maar de eerste wedstrijden die ik integraal en volledig bewust heb bekeken, waren de Europese mirakels van KV Mechelen en Club Brugge in het seizoen 1987-1988. De fundamenten van mijn voetbalnostalgie zijn de voorzet van Eli Ohana op het hoofd van Piet den Boer en de rushes van Ronny Rosenthal tegen Dortmund. Borussia-doelman ‘Teddy’ de Beer kreeg er vijf om de oren.

2 F AV O R I E T E SPELER

© Presse Sports

Ik koester een voorliefde voor extraverte genieën met een vlotte babbel – Cruijff, Maradona, Cantona, Ibrahimovic. Toch ga ik voor de zwijgzame Zinédine Zidane. Met zijn onpeilbare blik en zijn kalende knikker straalde hij een religieuze rust uit, die in schril contrast stond met de onnavolgbare snelheid van zijn voeten. Hij verdeelde het spel, vond zijn eigen dribbel uit en scoorde op belangrijke momenten: koppend in de WK-finale van 1998, met een fantastische volley in de Champions League-finale Real-Leverkusen in 2002, met een beslissende vrije trap tegen Engeland op het EK 2004. Maar soms ging het licht uit. Tijdens de WK-finale van 2006 duimde ik alleen voor hem, hopend dat hij afscheid zou nemen met de ereronde die hem toekwam. Maar na de kopstoot staarde ik verbijsterd voor me uit. Zidane bleek toch een mens van vlees en bloed.

© Presse Sports

3

10

PUSKÁS

4 H A R T­A A N VA L­M O M E N T

H AT E L I J K S T E TREND

In de 90ste minuut van België-USA, op het WK in Brazilië, staat de Amerikaan Chris Wondolowski schandalig vrij aan de kleine backlijn. Hij keilt de bal naast en over de kooi van Courtois. Alsof hij voelde dat hij de meest onrechtvaardige goal uit de voetbalgeschiedenis aan de voet had. Een standbeeld voor die man.

Het idiote gefluister achter de hand tussen spelers en coaches. Ik zou weleens willen weten welk belangrijk uitgelekt geheim daar de aanleiding voor is geweest? Of poetsen de heren voetballers hun tanden niet meer?


5

Rafke Pauwels, alias De Koperen Kogel van Koningshooikt, was bij het Lierse van begin jaren negentig de verpersoonlijking van het woord ‘supersub’. Mijnheer Panini verwoordde het zo: ‘Wordt zelden negentig minuten opgesteld en fungeert vaak als (succesrijke) joker.’ Als rosse lotgenoot leende ik jaren later zijn welluidende bijnaam om mijn onlinecolumns over voetbal te ondertekenen. Waarvoor dank.

6 MOOISTE BIJNAAM

© Jonagram

F AV O R I E T E S TA D I O N

Schoonheid is moeilijk in woorden te vatten, zeker als ze verdacht veel naar lelijkheid neigt, zoals bij de oude staantribune Achter de Kazerne. Zij aan zij en op elkaar gedrumd kon je er de grasmat ruiken, elke baltoets, kopbalstoot of puffende spits met overgewicht horen. Dat is na de verbouwing nog steeds zo, maar door het hogere dak lijken de gezangen over kamelen, borstelstelen en ander fijnzinnig fraais minder ver te dragen dan voorheen. Jammer.

7

8 BESTE BOEK

In Uit en Thuis, een briefwisseling tijdens en over het WK van 2014, verwoorden de Noor Karl Ove Knausgård (thuis, voor de tv) en de Zweed Fredrik Ekelund (in Rio) op sublieme wijze hun irrationale voorkeuren (het cynische voetbal van Argentinië versus het jogo bonito van Brazilië), hun gezamenlijke afkeer voor Arjen Robben, en hun mijmeringen over voetballen voor de lol, als kind: ‘Als ik voetbalde, hoorde ik ergens bij, het was een wereld binnen de wereld, waar eigen regels golden, en waar ik gelukkig was.’ Heel herkenbaar.

9 F AV O R I E T E Q U OT E

“We moeten de boezem in eigen zak steken”

10

Manu Karagiannis

‘You just didn’t see it coming. Petr Cech never moved.’ Ronaldinho’s puntertje tijdens Chelsea-Barcelona in 2005 kwam uit het niets en smeekte om een herhaling. Hoe heeft hij dat geflikt? Tussen vier tegenstanders in danste hij even ter plaatse om de bal vervolgens, vanuit stilstand, door het kleinste kiertje voorbij ’s werelds beste keeper te mikken. In eigen land getuigt de ‘penseelstreek’ van Victor Vazquez tegen FC Kopenhagen – subtiele schuiver in één tijd – van een bijna even volmaakte balbeheersing.

F AV O R I E T E RUGNUMMER

25 juni 1994. De laatste examens waren net achter de rug en de halve klas zat bij me thuis: BelgiëNederland in Florida op de buis. Al in de eerste minuut kopte Josip Weber een voorzet van Enzo Scifo net over, en de toon was gezet voor een onophoudelijke reeks kleine en grote kansen aan beide kanten. Het doelpunt van Philippe Albert zorgde in de huiskamer voor een explosie van ontluikend testosteron, daarna restte nog een halfuur nagelbijten. Bergkamp en co botsten tot in de slotseconden op een weergaloze Michel Preud’homme… en op de hand van Michel De Wolf, al is dat laatste detail in de chauvinistische vergetelheid beland.

Toen we met de provinciale kadetten van White Star Lauwe op bezoek gingen bij het altijd taaie FC Izegem, ontbrak mijn nummer 9. Zowat anderhalf uur later floot de scheidsrechter af: 1-3, drie goals van ondergetekende. Een week later moest ik weer met de 9 het veld op, maar toen ik jaren later uitbolde in zaal, greep ik meteen terug naar de 14.

© Presse Sports

11 OPWINDENDSTE WEDSTRIJD

PUSKÁS

MOOISTE G OA L

11


Een Duivels debuut in Lens

12

PUSKÁS _ ENZO SCIFO


Het openingsconcerto van

PUSKĂ S

Enzo Scifo

13


14

Jelle Vermeersch

Jeroen Denaeghel

Debuteren voor de nationale ploeg en meteen de pannen van het dak spelen. Het overkwam Enzo Scifo. Amper 18 was de Italo-Belg toen hij op het EK van 1984 de voetbalwereld met verstomming sloeg. Meer dan dertig jaar later trekken we met hem naar de plaats van gebeuren: het Stade Bollaert-Delelis in de Noord-Franse industriestad Lens. “Ik speelde hier als in mijn hof.” tijlvol casual, geen enkel grijs haar en een Siciliaans vel zonder rimpels. Ook al zag hij Abraham, Enzo Scifo (50) ziet er nog steeds uit alsof ie uit een Italiaans modemagazine is geplukt. Als een volleerd mannequin poseert le beau Enzo voor de lens van Jelle Vermeersch. “Ik doe dat nochtans niet graag. Is hij goed, je fotograaf? Want anders blijf ik hier niet staan”, grapt hij plagend. Een lentezonnetje breekt door het wolkendek en kleurt het helgroene gras. “Ik heb zin om wat lange ballen te trappen, je vindt niet elke dag een plein dat er zo bij ligt”, roept Enzo me vanuit de middencirkel toe. Wanneer ik het gazon streel, begrijp ik wat hij bedoelt. De grassprietjes voelen aan als schaamhaar op een fris gewassen venusheuvel. Fijn, zacht en veerkrachtig – een biljaar. “En dat was in ’84 ook al zo”, vertelt Enzo. “Toen ik de grasmat checkte, had ik meteen zin om erin te vliegen.” Het stade Bollaert-Delelis is één van de voetbaltempels tijdens het komende EK in Frankrijk. Op 11 juni spelen Albanië en Zwitserland hier de openingsmatch van Poule A. De match van 32 jaar geleden tegen het nog eengemaakte Joegoslavië sprak meer tot de verbeelding, ook al omdat er toen voetbalgeschiedenis werd geschreven. Met zijn 18 lentes was Enzo Scifo toen de jongste speler die ooit op een EK in actie kwam. “Een Hollander heeft mijn record in 2012

S

PUSKÁS _ ENZO SCIFO

gebroken”, weet Enzo. Even googelen en we hebben hem: Jetro Willems was een vijftal weken jonger toen hij met Nederland tegen Denemarken speelde. Scifo had slechts één vriendschappelijke wedstrijd met de Rode Duivels gespeeld toen Guy Thys hem voor de belangrijke EK-match tegen de Joegoslaven selecteerde. Dat Thys in de basis niet voor de ervaren Ludo Coeck koos, verbaasde de journalisten. “Zelf was ik niet verrast”, zegt Enzo. “Garanties had ik van Thys niet gekregen, maar ik voelde de weken voordien wel aan dat ik ging starten. De hesjes tijdens de oefenpartijtjes vertellen veel. Er was binnen het team ook geen discussie, blijkbaar was de rest van mijn kwaliteiten overtuigd.” Scifo had dan ook zijn visitekaartje afgegeven in de maanden die aan het EK vooraf gingen. Onder meer door een ijzersterke partij met Anderlecht tegen Nottingham Forrest in de UEFA-cup, waarin hij met een knap doelpunt de deur naar de finale opende. Een typische Scifo-goal was het: nonchalant drijven met de bal, plots versnellen en Hans Van Breukelen met een knal in de korte hoek verrassen. Zelf had ik Enzo Scifo een paar maanden eerder ontdekt, tijdens een thuismatch van Club Brugge. Dat ik daar op mijn 12de met mijn vader vertoefde, was hoogst uitzonderlijk. Als rasechte Cercle-fans gingen we nooit naar Club kijken, behalve als de kans bestond dat ze zwaar op hun doos zouden krijgen. Tegen Anderlecht was die kans het grootst, dus staken mijn verkleumde handjes op 29 januari 1984 doorheen de ijzeren dranghekkens in het Olympiastadion. Vanop de eerste rij zag ik hoe een Hollander – Ron Spelbos, geloof ik – Club op voorsprong trapte. Een kwartier voor tijd stond de 1-0 nog altijd op het bord. “Verdomme, 300 frank in ‘t water”, hoorde ik mijn vader zuchten, waarop hij zenuwachtig nog een Richmond in zijn mond stak. Ondertussen warmde een frêle kerel zich op voor mijn ogen. Met zijn krullen en tengere gestalte leek hij een jongere versie van Juan Lozano. “Enzo Scifo komt in de plaats van Per Frimann”, riep de stadionomroeper in minuut 72. Ik had nog nooit van Enzo Scifo gehoord, maar door de volgende 100 seconden zou ik hem nooit meer vergeten. Scifo kwam op het veld en kreeg de bal van Morten Olsen. Hij tikte het leder speels van zijn linker- naar rechtervoet, flitste vervolgens langs Johan Renier – de traagste Brugse verdediger ooit – en knalde de bal vanop 25 meter naast


Birger Jensen. “Jij weet dat nog?!” kirt Enzo. “Ik scoorde toen zelfs met mijn linker! Ach, dat eerste jaar bij Anderlecht was onvergetelijk. Ik herinner me nog goed mijn debuut in de zomer van ‘83: Anderlecht-Barcelona, een galamatch in het nieuwe Constant Vanden Stockstadion. Er gebeurde toen iets heel speciaals, iets dat ik een paar jaar eerder had voorspeld. Weet je, toen ik 15 was, sliep ik met mijn broer Pino in hetzelfde bed. Boven ons hing een poster van Maradona. ‘Op een dag speel ik tegen hem’, pochte ik tegen Pino. Twee jaar later zat ik op een bank naast een voetbalveld en zag ik tot mijn eigen verbazing Maradona een paar meter voor mij uitlopen. Ik had nog nooit in het eerste elftal gespeeld, maar plots zei Van Himst: ‘Enzo, ga je opwarmen.’ Het haar op mijn armen kwam recht. Niet alleen ging ik mijn eerste minuten voor Anderlecht spelen, ik zou ook oog in oog met mijn idool staan. Ook al was het een vriendschappelijke match, het was misschien wel het mooiste moment uit mijn carrière. Al kon de match hier in Lens ook wel tellen.”

L E P E T I T P E L E D E T I VO L I

Het stade Bollaert-Delelis van Racing Club de Lens, wiens fiere supporters hun kelen nu in tweede klasse schrapen, is naar Angelsaksisch model gebouwd. Vier afzonderlijke tribunes, langs elke zijde van het veld één, bieden plaats aan meer dan 40.000 fans. Dat we hier met Enzo zomaar aan sightseeing kunnen doen, is een buitenkans, want sinds het stadion weerhouden is voor het EK, doe je niet wat je wil. “Elke aanvraag, al is het een rondleiding voor een schooltje, moet via de UEFA passeren. Zij huren de accommodatie sinds januari en willen de controle over alles”, vertelt pr-man Patrick Valcke. Scifo wijst naar een tunneltje dat ondergronds verdwijnt. Langs hier kwamen we op het terrein. “Ik had geen greintje stress. Niks, nada. Ik was wel ongeduldig, zoals een kind dat na een regenbui de zon door het raam ziet schijnen en zo snel mogelijk buiten wil spelen. Ik herinner me dat we in shirts met met een ruitdesign speelden, de mooiste die we ooit hadden bij de Duivels, vind ik, al waren de broekjes wel veel te kort.” Of hij de tekst van de Brabançonne kende, weet Enzo niet meer. Hij herinnert zich wel nog dat hij eerst zijn rechtervoet op het veld zette en net voor de aftrap een kruisteken maakte. Een laatste

PUSKÁS

15


werelds gebaar voor hij de voetbalhemel betrad. “Ik besefte niet echt dat ik op een Europees Kampioenschap speelde, het voelde aan als een partijtje in mijn hof. Ik ben op dat veld gestapt en wilde alle ballen hebben. Ik speelde zonder

Toen het nieuws uitlekte dat Scifo zich wilde laten naturaliseren, kreeg hij de Italiaanse bondscoach Bearzot drie keer per week aan de lijn: “Doe dat niet. Ik kan je gebruiken bij de Azzurri. Ik regel een topclub in Italië” 16

PUSKÁS _ ENZO SCIFO

complexen en alles lukte. De bal leek aan mijn voet te kleven en iedere pass kwam aan. Scoren zou de kers op de kaars geweest zijn, maar helaas had ik die dag de scheidsrechter tegen. Een doelpunt van me werd onterecht afgekeurd wegens buitenspel. Vandaag nog zorgt dat voor verwarring. ‘Maar jij hebt toch gescoord tegen Joegoslavië?’ vragen mensen me vaak.” Scifo wijst naar de geelrode zitjes boven ons. “Daar in de hoek zaten de Belgische supporters. ’Enzo! Enzo!’ riepen ze met duizenden. Vooral na die kopbalgoal van Grün werden ze gek. Wist je dat dit op voorhand was afgesproken? Voor ik naar de cornervlag stapte, had ik tegen Georges gezegd: ik ga een strakke bal geven naar de tweede paal, een streep waar je enkel maar je hoofd


moet tegen zetten. Man, als je plannetje dan ook lukt, word je zot.” België won na doelpunten van Vandenbergh en Grün met 2-0 en Scifo werd al meteen tot revelatie van het toernooi gebombardeerd. De Openbaring van le petit Pele de Tivoli was een feit. “Die dag veranderde alles. Na de match werd ik plots een internationale vedette. Ik werd overspoeld: journalisten, fotografen, televisieploegen, sponsors, clubvoorzitters – allen wilden ze een stukje Enzo.” Eén naamgenoot zat na de match Joegoslavië-België knarsetandend in zijn zetel: Enzo Bearzot. De bondscoach van toenmalig wereldkampioen Italië wist al een tijdje dat er in Anderlecht een ruwe diamant rondliep. Toen het nieuws uitlekte dat Scifo zich tot Belg wilde laten naturaliseren, had Bearzot er alles aan gedaan om dat plan tegen te houden. “Drie keer per week had ik hem aan de lijn: ’Doe dat niet, jongen. Ik kan je gebruiken bij de Azzurri. Ik regel een topclub in Italië voor je.’ Geloof me, dat doet wat met een 18-jarige. Uiteindelijk trok Michel Verschueren me over de streep. Ik heb het me ook nooit beklaagd. Misschien zou ik in Italië wel nooit voor de nationale ploeg gespeeld hebben, want de nummers tien hingen daar aan de bomen: Giannini, Del Piero, Baggio – dat waren geen sukkelaars, hè.”

B LO E D D O R ST I G E JA K H A L S

Na de match tegen Joegoslavië gingen de persjongens in overdrive. L’Equipe noemde Scifo de nieuwe Platini en bombardeerde de Rode Duivels tot toernooifavoriet. Die illusie werd een paar dagen later aan flarden geschoten door le diamant magique - het legendarische middenveld van de Fransen in de jaren 80: Tigana, Giresse, Fernàndez én Platini maakten kipkap van de Belgen en legden er vijf in Pfaff zijn mandje. “Het is niet dat we liepen te zweven na Joegoslavië. Het was ook geen onderschatting. We kwamen er gewoon niet aan te pas. Ik heb die dag geen bal gezien. We werden om een onverklaarbare reden weggeblazen. Elke speler maakt dat in zijn carrière wel een paar keer mee. Naast die België-Frankrijk herinner ik me de 6-1 pandoering met Anderlecht op Real Madrid in de Europabeker. Dat was ook zo’n wedstrijd.” Na de nederlaag tegen Frankrijk verloren de Rode Duivels ook nog van Denemarken en mochten de Belgen meteen naar huis. Die uit-

PUSKÁS

schakeling in de eerste ronde veroorzaakte weinig ophef in eigen land, omdat de verwachtingen niet bijzonder hoog waren. Door de schorsing van de Standard-spelers na de omkoopaffaire Bellemans had Guy Thys een noodverdediging moeten oproepen. “Spelers als De Greef en De Wolf zouden normaal niet gespeeld hebben. Gerets en Renquin waren gewoon beter. Maar hierdoor kregen ook jongeren zoals Georges Grün en ik wel een kans. De basis voor ’86 werd al in ’84 gelegd”, aldus Scifo. Dat WK in 1986 zou voor Scifo een kampioenschap met twee gezichten worden. Nog voor de eerste match tegen Mexico nam René Vander­ eycken hem al op de korrel. Die vond dat Scifo zijn verdedigende taken verwaarloosde. Enzo glimlacht: “Die discussie speelde zich af in de Belgische kranten. Zelf wisten we van niks. We hadden pas door wat er scheelde toen Vander­ eycken al op het vliegtuig naar huis zat.” En dan was er Rik De Saedeleer. Als een bloeddorstige jakhals stortte de tv-verslaggever zich op de kloppende slagader van de jonge Scifo. Bij elke baltoets van de Italo-Belg gaf hij vernietigende commentaar. Legendarisch is zijn cynische ‘Hij mag blijven’ nadat Scifo gescoord had tegen Irak. “De Saedeleer, wie is dat?” reageert Enzo gespeeld naïef. “Natuurlijk was ik kwaad op hem. En nee, ik ben niet op hem afgestapt om uitleg te vragen. Ik discussieer niet met mensen die gratuit kritiek uiten. Komaan, dat wil dus zeggen dat degenen die wél in mij geloofden, imbecielen waren? Ik vond het eerlijk gezegd hallucinant wat die zich allemaal permitteerde. Het was altijd iets. Als ik drie assists gaf en een wereldgoal maakte, vond hij nog iets om me te bekritiseren. Op zijn eentje hielp hij mijn reputatie in Vlaanderen om zeep. Andere journalisten zeiden me: ‘Hij is gek.’ Maar ze lieten hem wel zijn gang gaan. Het leek alsof hij een soort monopolie had, niemand durfde hem tegen te spreken. ”

“Wat De Saedeleer zich allemaal permitteerde was hallucinant. Als ik drie assists gaf en een wereldgoal maakte, vond hij nog iets om me te bekritiseren. Op zijn eentje hielp hij mijn reputatie in Vlaanderen om zeep” 17


“Na de wedstrijd tegen Paraguay verplichtte Gerets ons om met zijn allen elke dag op café te gaan. Zelfs de avonden voor de matchen tegen Spanje en Argentinië zaten we pinten te hijsen. Nu is dat gewoon ondenkbaar”

De Saedeleers voornaamste kritiek was dat Scifo de bal te graag zag en zo het spel vertraagde. Daarmee geconfronteerd, hoor ik voor het eerst een assertieve Enzo. “Ik stel voor dat je eens naar mijn statistieken kijkt. Gemiddeld maakte ik elk jaar tien doelpunten en gaf vijftien assists. Als middenvelder. Dat ik altijd lateraal speelde, is ook zo’n fabel. Dat hing van de aanvallers af. Als een spits diepgang creëerde, gaf ik snel een pass vooruit. Maar moet je de bal naar voor trappen als er niemand aanspeelbaar is? Ik was een speler die altijd gevaar wou creëren. En dan hou je de bal al eens wat langer bij tot de juiste oplossing zich aandient. Eden Hazard krijgt nu hetzelfde op zijn bord. Mensen vergelijken hem met De Bruyne en zeggen dan: ‘Die geeft wél z’n bal af.’ Maar je kan die twee niet vergelijken! De Bruyne is een typische counterspeler die veel loopt zonder bal. Hij doet zijn tegenstanders pijn omdat hij in de omschakeling telkens een spurt van 70 meter trekt en in hun rug opduikt. Eden is meer zoals Messi, een typische nummer 10 die op een kleine ruimte iets kan forceren. Hun rendement hangt dus af van de wedstrijdsituaties en de manier waarop de tegenstander speelt.”

D E B O E T E VA N T H Y S

In de buurt van het stadion duiken we een Italiaans restaurant binnen. Enzo is in zijn nopjes. “Als ik iets wil ruilen met België dan is het wel de Italiaanse keuken. Gelukkig heeft mijn moeder mijn Belgische vrouw Italiaans leren koken. Toen ik haar leerde kennen, kwam de bolognaisesaus al eens uit de ketchupfles, maar nu kookt ze als een échte Italiaanse mama”, lacht hij. Ik wil het met Enzo nog over dat beruchte WK van ’86 hebben. Of enkele urban legends, zo-

18

PUSKÁS _ ENZO SCIFO

als het ‘tennisverhaal’, kloppen. Jean-Marie Pfaff zou Scifo stevig dooreen geschud hebben omdat hij teveel op de tennisbaan stond. Enzo draait met zijn ogen. “Ach, Jean-Marie. Een paar jaar geleden heb ik hem nog eens ontmoet. ‘Ik heb je carrière gered’, zei hij. Ik viel uit de lucht. ‘Jaja, ik heb je beschermd tegen al de anderen die jaloers op je waren.’ Nee, degene die me een bolwassing heeft gegeven, was Guy Thys. Twee dagen voor de match tegen de USSR kregen we het verbod om nog buiten te komen omdat het te heet was. We moesten in onze hotelkamer blijven. Toch kon ik het niet laten om op ons balkon te zonnen. Plots stond Guy Thys in mijn kamer. Hij had me betrapt. ‘Oké’, zei hij en ging weg. Mijn wereld stortte in. ‘C’est fini. Hij gaat me niet opstellen tegen de Sovjets’, dacht ik. Ik ben met een klein hartje naar zijn kamer getrokken. Terwijl ik me honderduit excuseerde, zei hij geen woord. Hij zat neer in zijn fauteuil, rookte een sigaar en keek me stoïcijns aan. De dag erna kwam hij bij me langs. “Enzo, ik ben hier niet om schoolmeestertje te spelen. Ik wil dat mijn spelers zich als profs gedragen en jij doet dat niet. Daarom ga ik je een gigantische boete geven. En bereid je nu maar voor op de match.” Ik was al blij dat ik mocht spelen. Als ik goed presteerde zou alles wel vergeven en vergeten zijn. Maar Thys was een speciale. Na onze kwalificatie tegen de Russen was het feest in de kleedkamer. In volle euforie omhelsden we elkaar. “Die boete zullen we maar blauwblauw laten, zeker?” vroeg ik. “Niks van”, zei hij droogjes. Ik heb ze moeten betalen. 40.000 frank. Véél geld hoor! Wist je dat we maar 300.000 frank kregen om de halve finale te spelen?” Er is al vaak gefilosofeerd over wat net de kentering in de campagne van ’86 veroorzaakte. Volgens Scifo had Gerets er een groot aandeel in. “Na de wedstrijd tegen Paraguay heeft hij ons verplicht om met zijn allen elke dag op café te gaan. Thys wist dat, maar liet begaan. Zelfs de avond voor de match zaten we pinten te hijsen. Je had de koppen van die locals moeten zien. Ze wisten dat we de dag erna tegen Spanje of Argentinië moesten spelen. Nu is dat gewoon ondenkbaar.” “Ceulemans was wel de kapitein, maar de echte leider was Eric Gerets. Pas op, geen gemakkelijke kerel, hè. Ik heb het vaak met hem aan de stok gehad. Hij riep altijd dat ik niet genoeg verdedigde. Ik had de pech dat hij in mijn rug speelde. Ceulemans was op de 10 incontournable, dus stelde Thys me dikwijls als rechtsmid-


den op. Maar Gerets dweilde graag de flank af. En als hij ging, moest ik zijn plaats innemen. Er waren matchen dat ik hem meer voor me zag, dan achter me. Dat frustreerde me. Zeker als je achteraf in de krant moet lezen dat ‘Scifo weeral offensief onzichtbaar was’. In de aanloop naar het WK in 1990 zijn we elkaar na een match in de haren gevlogen. Ik was het beu dat hij me steeds corrigeerde. Maar een paar weken later vertelde hij wel tijdens een persconferentie dat ik de beste speler van de Rode Duivels was. Dat is het verschil met De Saedeleer. Zijn kritiek was goed bedoeld. Hij wou van mij een betere voetballer maken.”

H A AT- L I E F D E

De uitbater van het restaurant komt ons groeten. Cyrille Magnier is een oud-speler van Racing Club de Lens. “Man, wat heb ik met die kerel afgezien”, wijst hij naar Enzo die bij Auxerre en Monaco in totaal zes jaar in de Ligue 1 speelde. “Il courait comme un fou.” Scifo glundert. “Voilà, zo hoor je het eens van een ander. Ik heb altijd moeten opboksen tegen vooroordelen. Dat men me als een luiaard of egotripper afschilderde, heeft me vaak pijn gedaan. Weet je dat het net het omgekeerde was? Bij elke verloren match, nam ik de schuld op mij. Altijd zei ik: ‘Het is mijn fout.’ Omdat ik niet gescoord had, er niet in geslaagd was mijn ploeg te doen winnen… Mijn hele carrière heb ik me die druk opgelegd. In een stadion voor 100.000 man spelen, boezemde me geen angst in. Maar er was altijd de schrik om mijn ploegmaats te ontgoochelen. Deze stress bezorgde me voor elke match een raar gevoel in mijn buik, een soort plankenkoorts die pas wegging als de match bezig was.” Een paar hardnekkige mythes zouden Scifo tot het eind van zijn carrière achtervolgen. Naast zijn verliefdheid op de bal zou hij ook geen creatieve spelers naast zich dulden. Zo gaat het verhaal dat hij onmogelijk met Pär Zetterberg kon samenspelen. Scifo grijnst. “Die mythe heeft geduurd tot Arie Haan de laan uitgestuurd werd en Jean Dockx de boel overnam. ‘We gaan die journalisten eens liggen hebben’, zei Dockx. ‘Vanaf nu ga jij niet enkel met Pär, maar ook met Walter, in het middenveld spelen.’ Met het trio Baseggio, Zetterberg en Scifo bleven we 11 matchen op rij ongeslagen. Wat zijn die sprookjes dan nog waard?”

PUSKÁS

19


Bij het dessert, een forse pêche melba, komen we te weten wie Enzo’s beste vriend is (“Georges Grün, mijn vroegere kamergenoot. We bellen nog vaak”), wie de beste voetballer was met wie hij speelde (“de Braziliaan Sony Anderson bij Monaco. Een spits die 25 keer per jaar scoorde, maar evenveel assists gaf. Hij had even goed op de 10 kunnen spelen. Nooit zag ik een spits zo hard werken”) en voor welke spelfase hij graag een herkansing wil (“dat schot tegen de paal op het WK van ’90 tegen de Engelsen”). Over die laatste fase zijn we niet meteen uitgepraat. “Als die bal binnengaat, had mijn carrière er misschien helemaal anders uitgezien. Nu eindigde ik dat jaar 6de in de Ballon d’Or-verkiezing. Wat als we met de Rode Duivels nog een paar rondes verder waren geraakt? Het had me misschien een transfer naar een absolute topclub kunnen opleveren. En ons land een WK-finale. Ach, de miserie na die goal van David Platt was immens. Ik heb me na de match in het toilet opgesloten om te huilen. De anderen jankten ook, maar ik wou niet dat ze me zagen.” En toch smaakte deze uitschakeling minder bitter dan de exit op het WK ’98 in Frankrijk. En dat kwam door het gedrag van één man: Georges Leekens. ‘Leekens maakte zich vooral zorgen over zijn eigen persoontje en dat deed hij ten koste van de belangen van de nationale ploeg’, schrijft Scifo in z’n biografie. ‘De dolksteek van Mac The Knife’ heet het hoofdstuk waar hij pagina’s lang zijn aanvaring met Leekens beschrijft. “Fini, tout ça!” oppert Enzo achter zijn ijscrème. “Ik heb die biografie een jaar na dat WK geschreven. Vandaar

20

PUSKÁS _ ENZO SCIFO

dat de heisa met Leekens zoveel aandacht kreeg.” De ellende begon al in de kwalificatiematchen. Ondanks zijn status als kapitein, liet Leekens uitschijnen dat Scifo’s positie bij de Rode Duivels wankel was. Toen Scifo niet werd opgesteld in een vriendschappelijke match tegen de Verenigde Staten, besloot hij te passen voor het WK. Dat was een streep door de rekening van de KBVB die bepaalde sponsordeals rond Scifo zag sneuvelen. Na zwaar gelobby van de voetbalbond ging Scifo in op een verzoeningsgesprek met Lee­ kens en liet hij zich ompraten om toch mee naar Frankrijk te gaan. Die beslissing zou hij zich later beklagen. In de eerste match tegen Nederland zette Leekens zijn kapitein op de bank en liet hem 35 minuten opwarmen. Voor de show. Een vernedering voor Scifo, maar de échte genadestoot moest toen nog komen. In de beslissende groepsmatch tegen Zuid-Korea moesten de Belgen met drie doelpunten verschil winnen om zich te kwalificeren. Onder impuls van een sterke Scifo kwamen ze 1-0 voor, maar in de 66e minuut verving Leekens zijn draaischijf door Franky Van der Elst. Niemand die er een jota van snapte, zeker Enzo Scifo zelf niet. Toen hij het terrein verliet, sprak zijn lijkbleke, door haat getekende, gelaat boekdelen. “Ik wou hem te lijf gaan”, zegt Enzo. “Hij heeft héél veel geluk gehad dat ik aan de andere kant van het plein stond. Zo duurde het even voor ik aan de bank was. Dat gaf me die extra paar seconden die ik nodig had om te kalmeren.” Ondertussen is er heel wat inkt en tijd over het incident gegaan. Scifo liet in een krant zelfs optekenen dat hij gerust de assistent van Leekens bij de Rode Duivels wou zijn. Is alles dan vergeten en vergeven? “Waarom niet? Enkel imbecielen veranderen nooit van gedacht. Ik mag dan wel behoorlijk rancuneus zijn, ik ben ook een gevoelsmens. Toen mijn broer Pino in 2005 na een tragisch ongeval overleed, heeft Leekens me gebeld. Dat heeft me geraakt. Anderen die dichter bij me stonden, hebben dat niet gedaan. Ik zou liegen dat ik niet meer kwaad ben op Leekens. Hij heeft me de kans ontnomen om in schoonheid afscheid te nemen van de Rode Duivels. Dat gebrek aan respect was enorm vernederend. Anderzijds hebben we elk ons gedacht over de zaak, het is nu niet meer het moment voor excuses. Een paar jaar geleden hebben we elkaar een hand gegeven voor de wedstrijd Lokeren-Moeskroen. Daarna zijn we samen iets gaan eten. Uiteindelijk is de voetbalwereld zo klein en wil je geen ruzie met je collega’s.”


C H A R LY

Scifo rolde per toeval in het trainersvak. Hij was speler bij Charleroi toen Manu Ferrera ontslagen werd. De toenmalige voorzitter Abbas Bayat vroeg hem om over te nemen. “Eigenlijk wou ik geen trainer worden, maar na drie maanden wist ik: ‘Dit is mijn ding.’ Scifo trainde Charleroi, Moeskroen en Bergen: drie Waalse clubs waar de bestuurders zich vaak als opgefokte vakbondsmilitanten gedragen of soms uit een roman van Mario Puzo lijken geplukt. Makkelijk heeft hij het als trainer nooit gehad. Eind 2013 zat zijn avontuur in de Borinage erop. Bergen, ondertussen failliet, was het laatste clubelftal dat Enzo trainde. “Ik ben ambitieus en wil nog steeds een grote club trainen”, vertelt hij geestdriftig. ”Scouten of met jeugdspelertjes werken, is niks voor mij. Mijn drang naar competitie is te groot. Ik wil ook in het trainersvak de absolute top bereiken.” Vandaag is Scifo trainer van de nationale beloften, en heeft hij kleppers als Charly Musonda, Youri Tielemans en Leandro Trossard onder zijn hoede, de Rode Duivels van morgen. Hij kan dus goed inschatten wie er binnenkort aan de grote poort komt kloppen. “Charly Musonda zie ik het snelst bij het A-team. Als hij in de goede richting blijft evolueren én zijn kop erbij houdt, natuurlijk. Hij heeft alle kwaliteiten – fysiek, techniek, vista – maar hij moet nog meer bepalend worden in zijn acties. Etre décisif, ik blijf erop hameren. De laatste vier matchen maakte hij niet één doelpunt en gaf geen enkele assist, voor een speler met zijn talent is dat onvoldoende. Talent krijg je van bij de geboorte mee. Toen ik 3 was, jongleerde ik al met een bal. Daarna kwam de passie. Als de kinderen in de cité niet met me wilden voetballen omdat het regende, stampte ik urenlang de bal tegen een muur. Maar dan ben je nog geen voetballer. Je mag nog alles met een bal kunnen, als je er niet in slaagt om matchen te beslissen, ben je daar niks mee. Dat geef ik mijn jongens mee: dat ze moeten werken om beslissend te worden. In voetbal telt enkel winnen.” En plots stopt Enzo met praten. Alsof hij zijn laatste woorden nog even wil laten doordringen. Mijn gedachten dwalen af naar een zwoele avond in juli 2018. De finale België-Engeland in Moskou. Charly Musonda sprint in de 118de minuut naar de zijlijn. En duikt huilend van geluk in Enzo’s armen.

PUSKÁS

21


Leve de Galopperende Majoor!

© Presse Sports

22

PUSKÁS

Rik Van Puymbroeck

Waarom Puskás?


We geven het toe: Purczeld was niet zo catchy geweest. Laten we daarom dankbaar zijn dat vader Ferenc zijn familienaam in 1938 liet verhongaarsen tot Puskás. En dat zoon Ferenc uitgroeide tot een van de beste voetballers aller tijden. De prijs voor de mooiste goal draagt de naam van de geniale spits. Nu ook dit blad.

e zag het al toen Ferenc Puskás voetbalde. In zijn sportlijf zat al het vermoeden van later en oneerbiedig staat op de achterzijde van een foto van 9 juni 1981: ‘Now 54, and displaying the results of many years indulgence in goulash,…’ Het was een vedettenwedstrijd in afwachting van Hongarije-Engeland, een kwalificatiematch voor het WK van ‘82. Puskás was voor het eerst sinds 1956 terug in zijn ex-vaderland en de zin op de achterzijde is nog niet af. Na een komma gaat het zo verder: ‘…the Hungarian exile returned home to score a hattrick.’ Hij kon het nog. Zoals hij het altijd had gekund. Kilo’s of niet - nóg eens acht jaar later was het thema zelfs goed voor een ander onderschrift: ‘Puskás (rechts): met zijn volle 115 kilogram afgezakt naar Australië’ – Ferenc was een wonder met zijn linkerbeen. Op de beelden uit de jaren 50 ogenschijnlijk zelfs sneller, inventiever en

J

PUSKÁS

genialer dan alles wat je in de jaren 70 en 80 via Sportweekend op de Belgische velden zag. Je ziet op die beelden dat Ferenc Puskás vandaag zijn plaats zou hebben in het moderne voetbal. In The Real Madrid Football Book uit 1961 zei hij zelf al: ‘Voetbal moet een snel spel zijn, waarbij de bal sneller is dan de spelers. Individuele snelheid is een onmiskenbaar voordeel, maar doelloos hardlopen als een kip zonder kop, heeft geen waarde. De bal moet snel rondgespeeld worden, bij voorkeur al bij het eerste contact; ermee beginnen lopen is een verspilling van waardevolle aanvalstijd.’ Tiki-taka in de jaren 50 volgens Ferenc Puskás. ‘La mejor pierna izquierda que ha pisado el Bernabéu’, staat op de officiële website van Real Madrid, de beste linkervoet ooit in Bernabéu, maar eigenlijk staat de grootste eerbetuiging nog elders op die site. Via de zoekfunctie ‘Puskás’ kom je bij een foto. Het is 18 augustus 2015. Alle spelers van Real staan arm in arm en houden

net voor een match tegen Galatasaray een minuut stilte. Zes dagen eerder is Erzsébet Hunyadvári, de 83-jarige weduwe van Puskás overleden. Zo eren sterren als Cristiano Ronaldo en Gareth Bale de al veel langer gedoofde ster van Puskás: met stilte en een zwarte armband voor Erzsébet. Groter kan een monument niet zijn.

BROERTJE

Kispest is dan nog een dorp aan de rand van Boedapest. In de jaren 20 van vorige eeuw worden daar twee wereldvoetballers geboren. József Bozsik is de eerste in 1925. Ferenc Puskás volgt op 1 april van 1927 – officieel is het 2 april, alsof het een grap is: zijn vader geeft hem pas een dag na zijn geboorte aan. József en Ferenc zijn buurjongens en vandaag hebben ze allebei een stadion dat hun naam draagt. In het Bozsik Stadion speelt Honved Boedapest, het Puskás Ferenc

23


Stadion is het nationaal stadion van Hongarije. Ferenc, de vader, voetbalde al bij Vasas en bij Kispest en daar zou hij trainer worden. “Maar ik ben mijn vader zo dankbaar voor alle coaching die hij me níet gaf”, zegt Ferenc, de zoon, daarover later. “Hij liet me voetballen en nam het altijd voor me op als ik weer eens een paar schoenen of sandalen had versleten. Maar hij vulde mijn kop nooit met technisch advies. Hij zei altijd: ‘Als je groot wordt, moet je de vrijheid hebben je eigen stijl te ontwikkelen. Pas als je serieus in een team gaat spelen, is het tijd om te werken en te coachen. Tot dan moet voetbal een romance zijn en de jeugd de vrijage.” Om slimme woorden zit Ferenc Puskás nooit verlegen. Hij is ook slim. Het verhaal van de sandalen en de schoenen komt vaak terug. Hij en Bozsik spelen op straat. Dat Hongarije zucht onder het autoritair regime van Miklós Horthy weet hij misschien enkel omdat zijn vader zijn Duitsklinkende naam Purczeld verandert in Puskás. In 1936 wisselt Ferenc overigens nog eens van naam. Als Miklós Kovács én met geboortejaar 1925 schrijft hij zich in bij Kispest. Zo omzeilt hij de regel dat je pas vanaf je 12de lid mag zijn van een voetbalclub. Hij valt op. Hij dribbelt. Hij krijgt zijn eerste bijnaam: Öcsi, broertje. Een verkleinwoord: hij is dan nog maar 1 meter 40, maar complexloos voetbalt hij vooruit. Zijn vader is trainer. Dat helpt. En dat naast hem József Bozsik loopt, helpt ook: Boszik is de grootste. Puskás is net 16 wanneer hij op 13 december 1943 tegen Nagyvarad zijn debuut maakt in het eerste elftal van Kispest. Ze verliezen met 3-0, maar de volgende wedstrijd, tegen Ferencvaros, wint Kispest met dezelfde 3-0. Dat de aangetrapte en geblesseerde Puskás na verzorging uit de kleedkamer terugkeert om verder te spelen, zorgt voor zijn echte doorbrak. Öcsi, verdorie, jongen toch, wat een courage: allez hup, volgende week mag

24

WK-finale, Bern, 1954

PUSKÁS _ LEVE DE GALOPPERENDE MAJOOR


PUSKÁS

25

© Presse Sports


© Getty Images

Madrid, 1961

26

PUSKÁS _ LEVE DE GALOPPERENDE MAJOOR


je weer meespelen. En zo alle andere weken. Twee jaar later, 18 pas, is hij al international. Nog wel tegen de buren van Oostenrijk. De Hongaren winnen met 5-2. Puskás scoort de eerste goal. “Gek genoeg was dat de allereerste match uit mijn leven waarin Bozsik niet naast mij speelde. Hij werd pas een jaar later international.” Het is het begin van de Gouden Periode van de Hongaarse voetbalploeg. In een nummer van Mémoires du Sport, uitgegeven in 1986, schrijft een anonieme auteur over het WK voetbal van 1954 in Zwitserland: ‘1954 is het jaar van de rouw in de voetbalwereld die niet kan begrijpen hoe Hongarije de wereldtitel heeft laten liggen, een titel die voor het grijpen lag en die ze zo verdienden na een verwoestende dominantie over alle andere landen.’ 1954, dat is negen jaar na het debuut van Ferenc Puskás in het nationale team. Het is ook zes jaar nadat zowat het hele team van Kispest is opgegaan in Honved, de legerploeg. Grappig wel: bijna had Puskás toen voor Anderlecht gekozen. Kispest was tijdens een oefenmatch in Doornik tegen Anderlecht komen spelen en Öcsi was opgevallen. Hij wilde ook komen, maar niet alleen: zijn vader moest een trainersfunctie krijgen bij paars-wit en dat kon niet. Dus Honved. En dus de glorie. Honved is outstanding in die periode, met dank aan het leger en de macht van de staat. Overal in Hongarije nemen ze de beste spelers over en de motor slaat aan. Kom, een paar cijfers. In 1949 scoort Puskás zeven goals in één match. Het jaar voordien heeft hij er vijftig gemaakt in één seizoen. Hij krijgt een nieuwe bijnaam,

PUSKÁS

Kispest was tijdens een oefenmatch in Doornik tegen Anderlecht komen spelen en Puskás was opgevallen. Hij wilde wel naar Brussel komen, maar niet alleen: zijn vader moest een trainersfunctie krijgen bij paars-wit en dat kon niet.

De Galopperende Majoor, en Honved pakt vijf titels. En met negen van de elf basisspelers in het nationale team blijft Hongarije in 32 wedstrijden tussen 1950 en 1954 ongeslagen.

L AG E S C H O E N E N

Alles lukt en ook dit: in 1950 trouwt hij in Kispest met Erzsébet Hunyadvári, een 18-jarige handbalspeelster. Twee jaar later wordt hun dochter Anikó geboren, nét voor Ferenc met de nationale ploeg Olympisch kampioen wordt in Helsinki. En nóg een jaar later voltrekt zich een wonder zonder voorgaande. Nog wel in een vriendschappelijke match. Die match heeft een eigen pagina op Wikipedia en de titel zegt genoeg: ‘Match of the Century’. 105.000 toeschouwers zijn die dag op Wembley, het is 25 november 1953 en Hongarije komt tegen Engeland spelen. In The Real Madrid Book of Football, zegt Puskás: ‘Ik zal die dag nooit vergeten. Zelfs nu, in mijn huis in Madrid, kijk ik nog bijna elke dag naar de ingekaderde foto waarop Billy Wright en ik vlagjes wisselen.’ Engeland is tot die dag thuis nog nooit door een continentale ploeg geklopt, maar het wordt 3-6. Wikipedia zegt dat Hongarije in de 2–3–3–2-opstelling speelt. Dat klinkt gek vandaag, de namen klinken sterker: József Bozsik, Zoltán Czibor, Nándor Hidegkuti, Sándor Kocsis, László Budai en Ferenc

Puskás staan tussen de lijnen. Allemaal zijn ze dood vandaag, allemaal zijn ze legendarisch. Aan de overzijde staan onder meer Alf Ramsey en Stanley Matthews, dan al 38, maar er vallen dus zes Hongaarse goals in hun mandje. Puskás scoort die dag twee keer. “We stapten redelijk kalm het veld op”, zei hij later. “Verloren we, dan had iedereen dat verwacht. En wonnen we, dan zou die match historisch worden.” Voor Engeland is het een schok. Voor het eerst beseffen ze dat ze niet langer superieur zijn op hun eiland, en dat ze, ook tactisch, veel kunnen opsteken van andere Europese landen. Ze hebben het echt niet zien aankomen. Wanneer ze het veld opkomen ziet kapitein Billy Wright dat de Hongaren rare, lage voetbalschoenen dragen; ze komen niet boven de enkels. Tegen spits Stan Mortensen zegt hij: “Het komt in orde, Stan, die jongens hebben niet eens goeie schoenen.” De revanche komt er nog geen jaar later, op 23 mei 1954 in Boedapest. En ook die revanche verliezen de Engelsen. Nu met 7-1, nog steeds hun grootste nederlaag. Bij Phaidon verscheen in 2002 een prachtig fotoboekje onder de titel Football. Het is een verzameling van foto’s die Magnum-fotografen on the road maakten. Soms bedoeld. Je ziet Diego Maradona op de rug in het Mexicaanse Aztekenstadion in 1986, een foto van John Vink. Je ziet een

27


prachtig beeld van Pelé, geblesseerd en dus gewoon tussen het publiek, in 1962 in Chili. Sergio Larrain maakte dat beeld. Veel foto’s zijn gewoon op straat gemaakt. Voetbal is overal. Harry Gruyaert, Carl de Keyzer, Abbas en Henri Cartier-Bresson hoefden niet in stadions binnen te gaan om mensen te zien voetballen. Eén ding is jammer: er staat geen foto in van Magnum-stichter Robert Capa. Hij was van Hongaarse oorsprong en had dus misschien wel een iconisch beeld van Ferenc Puskás kunnen maken. We weten alleen niet of Capa van voetbal hield. We weten ook niet of hij de uitslag van die legendarische 7-1 ooit vernam. Twee dagen later, op 25 mei 1954, liep de fotograaf op een landmijn in Vietnam.

H E T W O N D E R VA N B E R N

Ferenc Puskás had mooi gestaan op die foto’s van Magnum, de beelden die nu overblijven zijn vaak wat wazig. Maar er is nog een reden waarom we dat boekje hier vermelden; een quote, tussen al die mooie beelden, van de Franse schrijver Albert Camus, een groot voetballiefhebber en ooit nog keeper geweest in zijn geboorteland Algerije: ‘Alles wat ik weet over moraal en menselijke verplichtingen, heb ik aan voetbal te danken.’ Voetbal als levensles dus, voor de mens en de maatschappij, en het is 1954 geworden in dit verhaal. Het jaar van het WK in Zwitserland. Het jaar waarin Ferenc Puskás de Hongaren naar de wereldtitel moet leiden. Zál leiden. Want tot aan de finale op 4 juli twijfelt niemand daar nog aan. Dit is het palmares van de Magische Magyaren op weg naar de finale: Hongarije-Zuid-Korea: 9-0 Hongarije-West-Duitsland: 8-3 Hongarije-Brazilië: 4-2 Hongarije-Uruguay: 4-2 Zo! En na 8 minuten in de finale tegen West-Duitsland staat het 2-0 voor Hongarije. Na 6 minuten heeft

28

Puskás gescoord. Dat is straf, want in de groepsfasewedstrijd tegen hetzelfde West-Duitsland is hij geblesseerd geraakt en tot hij bij de aftrap de hand heeft geschud van de Duitse kapitein Fritz Walter weet niemand zelfs of hij nog zal spelen. Jawel dus. En goed. Maar het wordt 2-1 en de match is nog maar 10 minuten ver. En na 18 minuten is het 2-2. ‘Plots ziet iedereen dat die Duitsers eigenlijk niet zo slecht spelen’, schrijft Mémoires du Sport. Is onderschatting de doodsteek van de Hongaren? Puskás is over die match later véél korter dan over die vrienschappelijke op Wembley. “Het resultaat was tegen de verwachtingen van alle logische voorspellingen, maar voetbal is - gelukkig maar - zo.” Het wordt 3-2 voor de Duitsers in de 84ste minuut. Een late gelijkmaker van Puskás wordt afgekeurd wegens buitenspel. ‘Het wonder van Bern’, noemen ze die finale nog steeds. Helaas voor de Hongaren valt het wonder aan de Duitse kant.

KANONNETJE BOEM

‘Mijn voetballeven valt uiteen in drie fases.’ Puskás begint er een hoofdstuk mee in het boek van Real Madrid en hij begint aan die derde fase in 1956. Negentien hoevéél? 1956, het jaar van de Hongaarse opstand. Het verzet tegen de Sovjetunie, de morrende Magyaren. Hervormer Imre Nagy wordt even premier. En dan zijn er twee verhalen. Eén: Honved is in Spanje voor de eerste ronde van de Europacup tegen Athletic de Bilbao en de spelers willen niet meer terug naar Hongarije. Twee: de ploeg is op oefenkamp in het noord-Hongaarse Tatabánya en als daar blijkt wat er in Boedapest aan de gang is, keren ze terug naar huis. In Hongarije grijpt het bericht zelfs om zich heen dat de voetballer omgekomen is. ‘Raar hoor, je eigen dood vernemen’, vertelt Puskás later aan La Dernière Heure-journalist Christian Hubert, die het optekent in

PUSKÁS _ LEVE DE GALOPPERENDE MAJOOR

zijn boek Les Rois du Football. ‘Je knijpt jezelf in de arm, je zoekt een spiegel en je vraagt je af of je niet droomt. Echt aangenaam is het niet.’ Hij leeft dus en, volgens Hubert, neemt hij contact op met Imre Nagy, die hem persoonlijk aanmaant diezelfde dag nog met de hele ploeg per bus naar Wenen te vertrekken om vandaaruit naar Bilbao te reizen. Nagy zorgt zelf voor paspoorten die geldig zijn tot 20 december. De Honved-spelers halen Bilbao en verliezen er de heenwedstrijd met 3-2. Ondertussen slaan de Russen keihard terug in Boedapest en nemen Nagy gevangen. Honved ziet een terugkeer naar Boedapest niet zitten. De nieuwe Hongaarse leiding roept de club terug, de spelers weigeren: de terugmatch wordt in Brussel op de Heizel gespeeld. De keeper valt geblesseerd uit. Linkerflankspeler Czibor moet in de goal gaan staan. Toch wordt het nog 3-3, maar Honved is uitgeschakeld. Puskás blijft definitief weg uit zijn land en dat levert hem een internationale schorsing van 18 maanden op. Hij is dan al bijna 30 en zal op 85 interlands – en 84 goals – voor Hongarije blijven steken. Iedereen vergeet hem. Hij zit in Wenen, volgens Hubert ‘dans un camp, véritable ghetto’, en lijkt volledig verloren voor het voetbal. Hij verdikt 10 kilo, soms lees je 18. Slechts één mens wil hem eruithalen: Emil Oesterreicher, de vroegere technisch directeur van Honved. Wanneer de UEFA in 1958 de schorsing beëindigt, kan Oesterreicher bij Real Madrid aan de slag. Hij neemt Puskás mee. Het is de laatste kans. Ergens in de gangen van het Santiago Bernabéu stadion staat een standbeeld van Ferenc Puskás. De Madrilenen hebben hem twee bijnamen gegeven: Pancho en Cañoncito Pum, Kanonnetje Boem. Op 14 september 1958 maakt hij zijn debuut tegen Las Palmas, een week later scoort hij zijn eerste hattrick. Puskás zal 262 matchen spelen voor Real Madrid en daarin 242 keer scoren. Vandaar


© Getty Images

Tijdens de revolutie grijpt het bericht om zich heen dat Puskás omgekomen is. “Raar hoor, je eigen dood vernemen. Je knijpt jezelf in de arm, je zoekt een spiegel en je vraagt je af of je niet droomt. Echt aangenaam is het niet”

Milaan, 1956

PUSKÁS

29


© Presse Sports

Madrid, 1961

die bijnaam. Alleen Raúl, Cristiano Ronaldo, Alfredo Di Stéfano en Carlos Santillana doen beter (maar hebben er, met uitzondering van de Portugees, veel meer matchen voor nodig). Met hem wordt Real vijf keer na elkaar kampioen, winnen ze de Spaanse Copa en drie Europese Bekers. Vier jaar na elkaar wordt hij topscorer. Cristiano Ronaldo was 50 jaar geleden een Hongaar. Oud en versleten? Niet dus. In 1960 verslaat Real Madrid in de finale van de Europacup voor Landskampioenen Eintracht Frankfurt met 7-3. Alfredo di Stéfano scoort drie goals, Puskás dan maar de andere vier. Nooit heeft een speler zo vaak gescoord in een Europese finale. De ‘dikke has-been’ die was gaan lopen van de revolutie, doet het in zijn tweede carrière al even succesvol en magisch en krijgt er nog een bijnaam bij: de Magyaar met het Gouden Linkerbeen. Een jaar later, zegt hij: “Ik ben content met dit mooie le-

30

ven in Madrid, samen met mijn vrouw Erzsébet en ons dochtertje Anikó. Hoe lang kan ik de door de fans gegeven titel Cañoncito Pum nog behouden? Volgens mij nog twee of drie jaar.” Erzsébet is een constante in het leven van Puskás. Ze is hem, met Anikó, alleen achterna gereisd, vluchtend uit Hongarije. Wenen volgde. Dan Madrid en dan de rest van de wereld. Want haar man zal trainer worden van clubs uit de meest uiteenlopende landen. Maar pas nadat hij 39 jaar geworden is en tot 1967 gevoetbald heeft. En pas nadat hij Spanjaard is geworden. Officieel en toegelaten: Puskás speelt zelfs vier interlands met Spanje, drie op het WK in Chili. Hij scoort niet.

DE WERELD ROND

‘Puskás bij Colo-Colo.’ Het is een klein bericht in de krant eind jaren 70. De ex-voetballer heeft ‘zopas’ een contract

PUSKÁS _ LEVE DE GALOPPERENDE MAJOOR

getekend bij de Chileense topklasser F.C. Colo Colo. ‘De beste Hongaarse voetballer aller tijden trainde na het Griekse Panathinaikos, dat hij naar de finale leidde van de Europese beker, geen enkel clubelftal meer. Puskás, die een huis en talrijke eigendommen heeft in Spanje, trainde nog wel een jaartje de nationale ploeg van Libië. Deze zomer bracht hij een kort verlof door in België en bezocht bij die gelegenheid een paar maal de oefenstonden van zijn landgenoot Beld bij Lierse.’ Hij is in 1967 als trainer begonnen bij de bescheiden Spaanse club Hércules FC. Dat was zijn droom, trainer worden in Spanje. ‘Spanje ontving me na een oncomfortabele tijd in Wenen na de Revolutie en ik wil in Spanje blijven voor een nieuwe fase in de Puskás Story.’ Maar kijk dan naar zijn palmares. Eind jaren 60 coacht hij de San Francisco Golden Gate Gales in de VS en de Vancouver Royals in Canada, twee gelegenheidsclubs van Europese sterren die zich vermaken in het tussenseizoen. Daarna volgen – we gaan ze niet allemaal opnoemen – onder andere Panathinaikos, Murcia, Colo-Colo dus, Saudi-Arabië, AEK Athene, Al-Masry, Cerro Porteño en South Melbourne Hellas. Zo weinig clubs als voetballer, zo veel als trainer. Misschien zegt dat meteen ook alles. Want zo veel succes als voetballer en zo weinig als trainer: twee titels nog met Panathinaikos, en dan nog eentje in Paraguay en Australië. Hongarije? Hij komt er voor het eerst terug in 1981, tegen de zin van de socialistische leiders. In 1989 valt ook daar het IJzeren Gordijn en drie jaar later is hij écht terug: als bondscoach. De Spanjaard bleef eeuwig Hongaar. Maar Hongarije wordt nooit meer het land van het Gouden Team. Sandor Popovics, ooit twee jaar trainer bij Waregem, zei daarover vorig jaar in De Volkskrant: ‘Wij Hongaren zijn wereldkampioen in nostalgie. We koesteren ons verleden, maar daarvan kun je niet leven.’ De tijd van de staatsamateurs is definitief voorbij. De voorsprong op de wereld ook. Bij Honved staat vandaag


Bij het nieuws van zijn dood, onderbreekt het Hongaarse parlement de zitting voor een minuut stilte. Drie tv-stations zenden de begrafenis live uit. Postuum krijgt de Galopperende Majoor de graad van brigade-generaal.

Souleymane Youla in de spits, ooit bij Lokeren en Anderlecht en na veel, vooral Turkse omzwervingen, onder meer via Sint-Niklaas en de Franse derdeklasser Amiens, nu aan de slag in het József Bozsik-stadion. Ergens moet Ferenc Puskás vanop een standbeeld en in een naar hem vernoemde vergaderzaal mismoedig toekijken. Neem dit niet letterlijk, want Ferenc Puskás is dit jaar tien jaar dood.

M ATA D O R

Het ging al enkele jaren niet meer zo goed met Ferenc Puskás. Ja, er zijn de eretitels en onderscheidingen. Misschien is de mooiste wel dat Honved beslist om niemand ooit nog met het nummer 10 te laten spelen. Of dat de Hongaarse voetbalfederatie het Nepstadion officieel omdoopt tot het Ferenc Puskás-stadion. In 2002. Öcsi is dan 75 en aanwezig, maar ook al twee jaar in een ziekenhuis in Boedapest in behandeling voor de ziekte van Alzheimer. De man die ooit anderhalf jaar in de vergeetput zat, vergeet nu zelf. En Erzsébet krijgt het steeds lastiger om de kosten van dat ziekenhuis te dragen. Stilaan vervaagt de wereld. ‘His brain is over’, citeert The Guardian in die jaren de Hongaarse Olympische waterpolokampioen Gyorgy Karpati die Puskás regelmatig een bezoekje bracht. ‘Het is enkel nog een lichaam dat wacht op de dag waarop alles voorbij is.’ Die dag komt op 17 november 2006. Puskás wacht niet met sterven tot na 25 november, de datum die voor

PUSKÁS

eeuwig verbonden is met zijn Match of the Century in Wembley. Terwijl de herdenkingsplechtigheden voor de vijftigste verjaardag van de Hongaarse Opstand volop aan de gang zijn, sterft hij. Er vloeien meer tranen om hem dan om Imre Nagy. Bij het nieuws van zijn dood, onderbreekt het Hongaarse parlement de zitting voor een minuut stilte. Twee dagen later speelt de Spaanse celliste Laura Benítez in het Santiago Bernabéu stadion in Madrid voor 78.000 toeschouwers een lied ter ere van Kanonnetje Boem. De begrafenisplechtigheid wordt live uitgezonden door drie Hongaarse televisiestations. De urne met de as van Öcsi is begraven in de Sint-Stefaansbasiliek in Boedapest. Postuum krijgt de Galopperende Majoor – hij was als lid van legerploeg Honved altijd een militair gebleven, hoewel geen majoor, hij was luitenant – de graad van brigade-generaal. Jenő Buzánszky, rechtsback van de Magische Magyaren, zegt bij de dood van zijn ploegmaat: ‘Als een goeie speler de bal heeft, ziet hij drie mogelijkheden. Puskás zag er altijd vijf.’ Egoïstisch was hij nooit, schreef The Guardian nog. In de laatste match van zijn eerste seizoen bij Real kon hij zelf scoren, maar hij gaf de bal aan Alfredo di Stéfano, omdat hij wist dat die met die goal topscorer zou worden. Hij gunde hem dat. Na de legendarische Europacupfinale die Real met 7-3 van Eintracht Frankfurt won en waarin Puskás vier keer scoorde, gaf hij de wedstrijdbal aan de Duitser Erwin Stein, die twee goals had gemaakt. Aan het Bozsik József Stadion

van Honved, genoemd naar zijn buurjongen die na de revolutie wél terugkeerde naar Hongarije, hangt een gedenkplaat voor Ferenc Puskás, net als aan zijn vroegere woning in de Hongaarse hoofdstad en zelfs aan het Hongaarse Ministerie van Defensie. Overal in het land vind je standbeelden van de Galopperende Majoor en sinds 2009 krijgt de voetballer die in de hele wereld de mooiste goal van het jaar maakt van FIFA de Ferenc Puskás Award. Op de erelijst staan onder andere Cristiano Ronaldo, Zlatan Ibrahimovic, Neymar en James Rodríguez. Dit verhaal begon met een foto van Ferenc Puskás en laat het daar ook maar mee eindigen. Hoe je ook zoekt, eigenlijk heb je altijd het gevoel dat de meeste foto’s van ná zijn carrière dateren. Zijn haren plat achterovergekamd, met wat gel: dat had hij al voor op Ronaldo. Maar fysiek lijkt hij in niks op een atleet. Tattoos zie je dan weer niet, hij is van voor die tijd. Eén gekkigheidje toch: op een foto van 9 maart 1962 temt hij als een onbevreesde matador een stier. Achter hem lacht Francisco Gento breeduit. Het voetbalbloed in de familie stopt bij Ferenc Puskás zelf. Hij heeft twee kleindochters en drie achterkleindochters. Misschien heeft hij met 1.176 doelpunten in 1.300 matchen ook wel genoeg gescoord. En dat deed hij dus vooral met die pierna izquierda. Laten we afsluiten met zijn legendarische antwoord op de vraag waarom hij zijn linkervoet verkoos: “Je kan maar met één voet tegelijk shotten. Anders val je op je gat.”

31


de Eerste Ploeg

Romelu Lukaku

Nils Wosky

32

PUSKĂ S

Wouter Van de Broeck

Erwin Wosky


Thomas Sweertvaegher

Nils(ke) Van Krunckelsven

Raf Liekens

Wouter De Bruyne

Romelu Lukaku scoorde zijn eerste goals als 6-jarige bij de duiveltjes van Rupel Boom. Veel goals. Tien jaar later was hij al Rode Duivel en topschutter in de Belgische competitie en vandaag is hij nog altijd maar 23 en een gevreesde stormram in de Premier League. Voor zijn allereerste ploegmakkertjes liep het net even anders.

“Hij dribbelde zich vaak vast. Daarom zette ik hem soms vanachter. Daar moést hij wel passes geven” PUSKÁS

33


Erwin en Nils Wosky | |

53    P O S I T I E Trainer      N U Afgevaardigde 23 Rechtsback Student LEEFTIJD

R

omelí Lúkaku. Zo kende iedereen hem bij Boom. Zo stond hij op het wedstrijdblad en in de verslagjes. Lukaku, met de klemtoon op de eerste ‘u’, de rest van de naam uitgesproken met de snelheid van een mitraillette. En Romeli, dat moet een verkleinwoord geweest zijn, denken vader en zoon Wosky. “We schrokken toen ze hem later bij Lierse plots Romelu noemden. Zo heette hij toch niet?” Erwin Wosky werd trainer bij Boom om zoon Nils te kunnen begeleiden. Hij kreeg er Romeli gratis bij. “Hij was toen al een beer. Heel krachtig en snel, maar technisch beperkt. Hij liep alles omver. Soms kreeg ik van ouders de vraag waarom ik een knul liet meedoen die 3 jaar ouder was. Zijn vader Roger toonde hem filmpjes

“Ik ging aan zijn shirt hangen. 30 meter ver sleurde hij me mee. De scheids zei: ‘Eigenlijk verdien je geel, maar ik begrijp het wel’”

34

van goals die hij in zijn profcarrière bij onder andere Seraing en Germinal Ekeren had gemaakt. Romeli probeerde die acties na te doen. Alleen scoren telde. Hij dribbelde zich vaak vast. Daarom zette ik hem soms vanachter. Daar moést hij wel passes geven. Bij mij moesten ze overal kunnen spelen.” Erwin was een strenge, zegt Nils. Ze werden gedrild en wie niet luisterde, vloog naar de kant. Hij maakte hindernissenparcoursen die de spelertjes tegen de tijd moesten afwerken met de bal aan de voet. “Die lichting van ’93 was een succes”, weet Erwin nog. “We hadden een stuk of twaalf duiveltjesploegen. Binnen de drie jaar waren ze bijna allemaal weg: naar Beerschot, Lierse, Mechelen, Anderlecht. Ik heb nooit geprobeerd iemand tegen te houden. Als jonge speler moet je zo hoog mogelijk mikken.” Romeli ging via Wintam naar Lierse en Anderlecht, Nils koos voor Beerschot. Erwin bleef trainer in Boom, hoewel de jeugdcoördinator ‘ambetant’ was omdat hij zijn zoon naar Beerschot had laten gaan. Verraad aan de moederclub. Erwin schoof na enkele jaren door naar de U14. “Maar dat was niks voor mij. Al dat gezever met die ouders. ‘Waarom speelt die van mij maar één helft?’ ‘Waarom zet je hem niet op díe positie?’ En dan al die excuses om niet te komen trainen. Examens? Dan heb je toch net ontspanning nodig? Nils miste geen enkele training. Studeren deed hij in de auto, met zo’n hoofdlampje. Onze zomervakantie was afgestemd op het begin van de trainingen. En hij nam altijd een loopschema mee dat hij netjes afwerkte, ook op bloedhete campings in de Ardèche. Tegenwoor-

P U S K ÁS _ D E E E R ST E P LO E G VA N LU K A K U

dig zijn er die twee weken training missen omdat ze op reis zijn. Hoe kan je dan ooit doorstromen naar de eerste ploeg?” Erwin ging met plezier terug naar de duiveltjes. Bijna 20 jaar was hij trainer, tot hij moest stoppen door rugproblemen. Sindsdien is hij afgevaardigde. De club is en blijft zijn leven. Nils speelde als 14-jarige nog eens tegen Romeli. Al was het toen al Romelu. “Ik weet nog dat ik aan zijn shirt ging hangen. 30 meter ver sleurde hij me mee. De scheids zei: ‘Eigenlijk verdien je geel, maar ik begrijp het wel.’” “Lierse speelde met de lange bal op Romeli”, snuift Erwin. “Ze wilden altijd kampioen spelen en hun spelers leren voetballen interesseerde hen niet. Pas toen Romeli naar Anderlecht vertrok, maakte hij technisch opnieuw vorderingen. Dat hij al die jeugdjaren op zijn kracht en snelheid werd uitgespeeld, achtervolgt hem nu nog altijd. Toch vind ik de Belgische pers vaak te scherp voor hem. Hij heeft voorzetten nodig, maar bij de Rode Duivels komen die niet. Aan wie ligt dat dan?” Nils kon op zijn zestiende naar Club Brugge. Op internaat. Vader en zoon waren hevige supporters van blauwzwart. Het was een droom. Maar ook een dilemma. Nils studeerde wetenschappen en dat ging nu net zo lekker. Hij koos voor zijn studies. “Ik vermoedde dat eerste klasse te hoog gegrepen zou zijn voor mij. Wij zijn geen zwevers. Ik studeer nu voor leerkracht en voetbal volgend seizoen voor Betekom, in vierde klasse. Soms vraag ik me nog wel eens af: wat als ik naar Brugge was gegaan?”


PUSKÁS

35


36

P U S K ÁS _ D E E E R ST E P LO E G VA N LU K A K U


Nils(ke) Van Krunckelsven LEEFTIJD

|

23

“N

POSITIE

Middenvelder

ils Wosky was gewoon Nils, ik was altijd Nilske. Terwijl we even groot waren. Maar ik vond dat niet erg. Ze noemen me nog altijd zo.” Hij haalt zijn schouders op, zoals hij dat nog een paar keer zal doen. Nilske kampeerde tot zijn 16de in de gewestelijke en provinciale jeugdreeksen van Rupel Boom. Iets bereiken als speler zat er niet in. Daarom werd hij scheidsrechter. “Dat leek me een goede manier om in het voetbal te blijven. Mijn grote loopvermogen kon ik goed gebruiken. Weinigen beseffen het, maar een goeie scheids loopt minstens 10 kilometer per match.” Binnen vijf jaar klom Nilske op tot bij de U21. Ze zeiden dat hij het talent had om op termijn in tweede provinciale te fluiten. Maar daar moest hij cursussen voor volgen. Op woensdagavond om zeven uur. In Wommelgem, aan de andere kant van Antwerpen. “Geraak daar maar eens

|

NU

Orderpikker

in de avondspits, als je moet werken tot zeven uur.” Hij is een orderpikker bij Ceva, een bedrijf dat elektronica en kabels levert voor trucks en auto’s.” Niet zijn grote droom, maar het is werk. Die cursus, dat ging dus niet door. En in opnieuw U13 en U15 fluiten had hij geen zin in. Dus hing Nilske zijn fluitje aan de wilgen. “Een week later vroegen ze me om bij een caféploeg te komen spelen: Noeveren VV. Normaal ben ik een centrale middenvelder, maar die hadden ze al genoeg. Ze hebben me dan maar laatste man gezet. Ook goed voor mij.” En dan maakt zijn gelatenheid plaats voor een geamuseerde grijns. “Ik ben een smeerlapke op het veld. Niks leuker dan tegen grote spitsen spelen. Kopduels? Ga ik nooit aan. Als ze springen, kruip ik eronder. En bij een stilstaande fase ga ik al eens per ongeluk op hun tenen of achillespezen staan. Worden ze gek van.” Kaarten krijgt hij niet vaak. Hij weet hoe hij tegen scheidsrechters moet praten. Ze weten dat hij lang een van

hen was, dat schept een band. Zelf had hij als arbiter overigens weinig last van agressieve spelers of supporters. “Tegen mij mochten ze zeggen wat ze wilden. Al dat gezeik, ik vond dat grappig. Mijn motivatie was om het voor die gasten zo leuk mogelijk te maken. Ik hoorde liever ‘ik heb me vandaag rot geamuseerd’ dan ‘goed gefloten, scheids’. Op Lukaku is Nilske niet jaloers. “Ik zou niet willen ruilen. Bij Chelsea heeft hij een moeilijke tijd gehad. Niet spelen, altijd maar trainen, alleen zitten kniezen op hotel, ver weg van je familie. Het zou niks voor mij zijn, maar zijn succes is hem gegund.”

“Ik ben een smeerlapke op het veld. Niks leuker dan tegen grote spitsen spelen. Kopduels? Ga ik nooit aan. Als ze springen, kruip ik eronder” PUSKÁS

37


Wouter De Bruyne LEEFTIJD

D

|

23

POSITIE

Keeper

at petje, die oorbel, dat guitige kopje. Zelfs bij de paspoortcontrole in Amerikaanse luchthavens vragen ze hem of hij familie is van Kevin. Nee. Maar hij speelde wel met Lukaku bij de duiveltjes. En hij had talent als keeper. Een klein ventje met snelle reflexen dat als een kat in de voeten van aanvallers dook. Schrik had hij niet. Nog altijd niet. Toen hij 10 was, trok Lierse hem aan. Hij belandde bij Mats Rits in de ploeg, Lukaku speelde al hoger. “Mijn vader zat erachter. Hij wou dat ik presteerde. Ze peperden ons in dat er maar één of twee spelers tot in eerste klasse zouden geraken. Ik wou daar bij zijn, maar ik vond het vooral een avontuur. Zeker die verre verplaatsingen. Met de bus naar Moeskroen en Brugge. Samen zingen, dansen en ongein uithalen. Iemands kop vol shampoo kappen. Tegen de benen pissen van een douchende ploegmaat. Een bal keihard onder iemands kont weg trappen.” Een scheurtje in de hamstrings beëindigde zijn weg naar de top. Lierse haalde een vervanger en Wouter mocht inpakken. Met de staart tussen de benen keerde hij terug naar Boom. “Ik heb hier nog één jaar gespeeld. Dat lagere niveau was niet meer plezant. Mijn vader was ook overleden, mijn maatje naast het veld. Ik had het gehad.” Hij ging een tijd basketten, tot hij op zijn 16de het uitgaansleven ontdekte. Twee jaar lang legde hij zich toe op feesten en het verkennen van verschillende studierichtingen. Tot hij via een vriend in de motorcrosswereld belandde, als bakkenist in een zijspan.

38

|

NU

Bagagist

“Dat is die kerel in dat bakje die in de bochten moet gaan overhangen om te vermijden dat de zijspan omvalt. Een beestig zware sport, hoor. Mijn doel was om ooit een GP te rijden. Ik trainde als een gek.” Twee keer reed hij kwalificaties voor een GP, maar het lukte hem nooit om zich te plaatsen bij de beste vijftien. De lichamelijke belasting en de risico’s van de sport deden hem stoppen. “Ik heb wel wat lelijke valpartijen gezien. Een gebroken nek. Iemand die verlamd raakte. Zelf heb ik ons zijspan ook eens op mijn lijf gekregen bij een val. Gelukkig zonder veel erg. En die crosswereld slorpte me helemaal op. Voor barbecues met vrienden was geen tijd meer. Dat miste ik. Bovendien kreeg ik last van mijn rug. Ons moeder was blij dat ik ermee stopte.” Nu zaalvoetbalt hij elke maandag met vrienden. En hij werkt als bagagist op de luchthaven. Als hij thuis is. “Ik schipper tussen wekenlange reizen en interimarbeid. Voor ik me settel wil ik de wereld hebben gezien. Ik was al in Laos, Thailand, Nicaragua en Panama, maar ik wil meer. Daarom is die job op Zaventem ideaal. Ik werk via dagcontracten.”

Na de terreuraanslagen zat hij weken werkloos thuis. “Ik was die dag aan het werk op een andere verdieping. De knal was enorm. Alles trilde. Eerst dachten we aan een neergestort vliegtuig. Daarna hoorden we dat het een bom was en dat er doden waren gevallen. We zijn snel geëvacueerd, maar de taferelen die ik zag waren niet fraai. Die gesprongen ramen, dat bloed, mensen in shock. Toch wil ik er opnieuw werken. Het is alsof je een andere wereld binnenstapt.” Net zoals Lukaku deed, als profvoetballer. Het zegt hem wel wat. “Spelen in die grote stadions waar ze je naam scanderen, dat moet plezant zijn. Al dat geld ook. Maar wij hebben de vrijheid om te doen waar we goesting in hebben. Romeli kan niet eens op een terras een koffie gaan drinken. Dat moet heel ambetant zijn.”

“Ik hield van verre verplaatsingen. Samen zingen, dansen en ongein uithalen. Iemands kop vol shampoo kappen. Tegen de benen pissen van een douchende ploegmaat. Een bal keihard onder iemands kont weg trappen”

P U S K ÁS _ D E E E R ST E P LO E G VA N LU K A K U


Wouter Van de Broeck LEEFTIJD

E

22

|

POSITIE

Verdediger

en luie voetballer en een enorm slechte aanvaller. Zo omschrijft hij zichzelf als jong spelertje. “Ik liet de bal altijd rollen uit schrik om een slechte controle te doen. Daarom ben ik verdediger geworden. Op die positie kon het geen kwaad als je de bal gewoon wegpegelde.” Wouter doorliep alle jeugdreeksen bij Rupel Boom. Zonder een gram ambitie. Hij probeerde wel eens een jaartje nationaal voetbal, maar dat was hem te serieus. “Drie keer per week trainen vond ik te veel. Ik haatte trainen. Ik voetbalde enkel voor de matchen, die ik achteraf analyseerde met mijn vader. Daar genoot ik van. Maar die verre busverplaatsingen, om dan tien minuten te mogen meedoen, daar was ik rap klaar mee. Je hele zaterdag was om en je had geen hol gedaan. De sfeer in provinciale was losser. Meer met een lach en een

|

NU

Pedagoog

zwans. Zonder dat fanatisme van die ouders die allemaal geloven dat hun kind voetbalmiljonair gaat worden. Dat zo veel ploegmaats naar GBA of Lierse verhuisden, vond ik raar. Ik woon op twee minuten van dit veld. Waarom zou je voor elke training een half uur moeten rijden, als je om de hoek ook kan voetballen?” Op zijn 18de verkoos hij de Chiro boven het voetbal. Zijn opleiding als orthopedagoog en zijn job als gehandicaptenbegeleider brachten hem opnieuw naar de club. “Afgelopen seizoen startte Boom met een G-ploeg, voor mensen met een beperking. Daar wou ik graag aan meewerken. Je moet hen niet vragen om vijf keer te jongleren, maar ze zijn dol op voetbal. Ik stond vroeger pas een minuut voor de start van de training op het veld. Zij staan drie kwartier op voorhand al te trappelen in de kleedkamers. Als we een lach op hun gezichten kunnen toveren, is mijn dag geslaagd. Maar we

zien onszelf niet als opvang, het blijft voetbal. Tijdens een wedstrijd tegen Studio 100 hebben ze onlangs ook mooie acties laten zien.” Misschien doet hij in het leven wel nuttiger dingen dan zijn beroemde ex-ploegmaat? Hij denkt na. “Voetbal is op zich niet nuttig. Dat doe je omdat je het graag doet. Voor anderen is het hoogstens entertainment. Maar je kan wel een voorbeeld zijn. En dankzij je financiële status kan je heel veel andere nuttige dingen doen. Kijk maar naar de projecten die Kompany al uit de grond stampte.”

“Ik stond vroeger pas een minuut voor de start van de training op het veld. De mannen van onze G-ploeg, voor mensen met een beperking, staan drie kwartier op voorhand al te trappelen in de kleedkamers” PUSKÁS

39


De Voetbaloorlog van 1969 Match & Mythe

Randall C

Geert De Vriese

De Voetbaloorlog tussen El Salvador en Honduras in 1969 is een leugen van het collectieve geheugen. Lijden getrivialiseerd tot quizvraag, gruwel gebanaliseerd tot operetteconflict. Het echte verhaal van de Guerra del Fútbol heeft weinig te maken met goals en gele kaarten.

‘Ik ben Amelia Bolaños, ik ben 18 jaar en ik ben dood. Daar heb ik zelf voor gekozen, op 8 juni 1969. Waarom ik uit het leven ben gestapt? Dat doet er niet toe. Of beter, dat doet er al heel lang niet méér toe. De dag zelf al hebben paleizen en perskantoren een gewenste werkelijkheid vastgelegd. Ik mocht geen mens meer zijn, ik moest een mythe worden. Een Martelares voor het Glorierijke Vaderland! Liever dood dan verder leven met de ondraaglijke gedachte dat mijn geliefde El Salvador lafhartig op de knieën was gedwongen! Waar of niet waar? Dat heeft geen enkel belang meer. Bijna een halve eeuw later papegaait iedereen de mythe nog steeds na. Van snelle stukjesgraaiers tot hooggeleerde historici, allemaal schrijven ze hetzelfde. Meestal zelfs letterlijk: dat ik voor de televisie zat toen Honduras scoorde, dat ik opstond, dat ik naar het bureau van mijn vader ging waar hij een revolver bewaarde in een lade, dat ik mezelf …’ ‘…een kogel recht door het hart joeg,’ ratelt reporter Ryszard Kapuściński uit zijn geblutste en gedeukte schrijfmachine. Zijn trouwste gezel in heel wat oorlogen; ook in het op het eerste gezicht triviale en zelfs wat lachwekkende militair conflict tussen El Salvador en Honduras dat de geschiedenis ingaat als ‘De Voetbaloorlog’. Eén ding weet de correspondent van het

40

PUSKÁS


PUSKÁS

41


nationale Poolse persagentschap wel zeker. Geen enkele oorlog is banaal, laat staan monkelleuk. Ook de Guerra del Fútbol niet. Daarvoor heeft Kapuściński als eerste en enige Europese journalist ter plaatse te veel gezien. Onwezenlijk, dat waren die honderd waanzinnige uren in 1969 wel. Maar dat wordt elke oorlog, zodra je begint na te gaan welke lont naar welk kruitvat heeft geleid. Of doelbewust ís geleid. En altijd weer is de waarheid geperverteerder dan de mythe die machthebbers hun kanonnenvlees voorhouden. Kapuściński werkt aan zijn frontmemoires en probeert zich weer voor de geest te halen hoe hij de aanloop naar de Voetbaloorlog zelf heeft beleefd en ervaren. De blinde hysterie, kan hij ze als koele Europeaan wel doorgronden? Neem nu alleen al Amelia Bolaños. Een einde maken aan je leven omdat de nationale ploeg van je land een voetbalwedstrijd heeft verloren? Nee, het is inderdaad niet uitzonderlijk in Latijns-Amerika. Alleen, meestal gaat het wel ergens

42

om. Brazilië dat in 1950 de WK-finale in eigen land heeft verloren van Uruguay, dat soort dingen. Maar Honduras-El Salvador? 1-0? Het is niet meer dan een kwalificatiematch voor de Wereldbeker van 1970 in Mexico, en niet eens een beslissende. Er volgt nog een terugwedstrijd en daarna moet de winnaar nog een dubbele finale spelen tegen Haïti of de Verenigde Staten om uit te maken wie voor de Caraïben, Centraal- en Noord-Amerika naar het eindtoernooi mag. En toch, Amelia Bolaños… ‘Je had het moeten zien, mijn begrafenis. De hele hoofdstad San Salvador was uitgelopen. Voor mij, de mythe Amelia Bolaños. De rest van het land zat voor de televisie en zag rechtstreeks en integraal hoe de straten afgelijnd waren met foto’s van de Martelares des Vaderlands. Van mij, de mythe Amelia Bolaños. Helemaal voorop in de praalstoet schreed een erewacht van het leger met de Salvadoraanse vlag. Op mijn doodskist lag nog een nationale

P U S K ÁS _ D E VO E T BA LO O R LO G VA N 1 9 69

tweekleur, daarachter stapten de president en de voltallige regering op, en in hun spoor volgde de voltallige nationale ploeg…’ ‘…die dezelfde ochtend met een speciale vlucht teruggevlogen is uit Honduras, waar ze uitgejouwd, uitgelachen en bespuwd is!’ leest Ryszard Kapuściński de volgende ochtend in de Salvadoraanse kranten. Waar zitten in godsnaam de zo zwaar zinderende emoties in een al bij al futiele 1-0? “Omdat voetbal hier een staatszaak is, compadre”, probeert zijn plaatselijke collega Luis Suárez het hem uit te leggen. “Kijk, wanneer viel die ene goal? In de slotseconden, volgens de Hondurezen. Ruim na de reglementaire 90ste minuut, volgens de Salvadoranen. En dan moet je verder kijken. Héél El Salvador voelt zich in het gezicht gespuwd door héél Honduras, en héél Honduras verliest zich in de overwinningsroes van een vijand die vertrappeld is. En hoe komt dat? Omdat dit vuurtje al een hele tijd opgepookt wordt om redenen die niets met voetbal te maken hebben. Geloof


me, compadre, het wordt oorlog.” Precies dezelfde conclusie trekt diplomaat Jack R. Binns op de Amerikaanse ambassade in de Hondurese hoofdstad Tegucigalpa. “Bloody game of soccer”, vloekt hij binnensmonds, terwijl hij de rapporten leest over wat er in het weekend allemaal is gebeurd. De avond voor de wedstrijd heeft een horde opgehitste Hondurezen het Salvadoraanse team doelbewust wakker gehouden. Ze belegerden het hotel, gooiden stenen tegen de ramen, maakten een hels kabaal met stokken op lege vaten, lieten de ene voetzoeker na de andere afgaan… Typisch Latijns-Amerika wanneer er tegen een bal wordt getrapt, dat weet de Amerikaanse diplomaat ook wel. Maar hier zit zoveel meer achter dat ze er in Washington behoorlijk nerveus bij lopen. De net aangetreden president Richard Nixon en zijn Nationale Veiligheidsadviseur Henry Kissinger weten vooral wat ze niet willen. Eén Cuba is al te veel. Wat ze absoluut moeten voorkomen zijn meer bondgenoten van Moskou op de drempel van de Verenigde Staten, meer Che Guevara’s die de revolutie op het continent prediken en meer Fidel Castro’s die Amerikaanse multinationals de duivel aandoen door bedrijven te nationaliseren en landbouwgrond te collectiviseren. Dat overspannen gedoe tussen Honduras en El Salvador, allebei veredelde vazalstaten, mag niet leiden tot een verstoring van de status quo. Verder bekijken ze het daar in Centraal-Amerika maar, wat Washington betreft. De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) is achter de schermen aan het bemiddelen om een gewapend conflict te voorkomen, maar

PUSKÁS

dat is een doodlopend straatje. Zowel Honduras als El Salvador hebben de Verenigde Staten al om hulp gevraagd in de vorm van geavanceerde wapens. Ze zijn allebei afgepoeierd. Laat die twee schoothondjes maar blaffen en elkaar even in de haren vliegen. Daarna keren ze heus wel terug in hun mandje. En dat er daarbij wat doden vallen, ach ja.

K R I S TA L L N A C H T IN DE TROPEN

Zondag 15 juni 1969: El Salvador-Honduras, de terugwedstrijd. Een week na de heenmatch, zeven dagen na de tot eredood verheven wanhoopsdaad van Amelia Bolaños. ‘Flor Bianca’, witte bloem. Mooie naam voor een voetbalstadion, vindt Ryszard Kapuściński. Maar de sfeer… Nee, daar is niks elegants of rustieks aan. Natuurlijk zouden de Salvadoraanse supporters wraak nemen voor de slapeloze nacht van hun nationale helden in Tegucigalpa. Dat weet het kleinste kind. Iedereen verwacht een heksenketel bij het spelershotel van de Hondurezen. Maar het wordt een pandemonium.

Alle ramen gaan aan diggelen. De goorste dingen vliegen de kamers binnen in een orkaan van gejoel en geschreeuw. Tientallen rotte eieren, stinkende proppen waarvan Kapuściński niet wil weten waarin ze gedrenkt zijn, etterende rattenkrengen… Wanneer het allemaal te zwaar uit de hand begint te lopen, treedt de Salvadoraanse politie alsnog op. Zo hard dat er drie doden vallen. De agenten evacuëren de Hondurezen met pantserwagens naar een geheime locatie, en diezelfde militaire voertuigen brengen hen de volgende dag naar het stadion. De ‘Witte Bloem’ is omringd door een muur van militairen, wapens in de aanslag. Iedereen wordt gefouilleerd. Kapuściński ziet de hartverkillende stapel in beslag genomen pistolen en messen liggen. Hoe is het in godsnaam zo ver kunnen komen? Het grotere verhaal – dat niets met voetbal te maken heeft – sleept al sinds het begin van de jaren 60 aan. Kort samengevat: El Salvador is een klein land met veel inwoners en weinig werkgelegenheid. Honduras is precies het omgekeerde: een groot land met een relatief veel kleinere bevolking en een grote vraag naar ar-

Alle ramen van het hotel van de Hondurezen gingen aan diggelen. De goorste dingen vlogen de kamers binnen in een orkaan van gejoel en geschreeuw. Tientallen rotte eieren, stinkende proppen, etterende rattenkrengen. 43


beidskrachten. Naar schatting 100.000 tot 300.000 Salvadoranen zijn daarom illegaal geëmigreerd naar het buurland; economische vluchtelingen die in Honduras braakliggende landbouwgrond kopen of werk vinden in een fabriek of op een fruitplantage. Tot almaar groeiende rancune van nogal wat Hondurezen die vinden dat – het is van alle tijden en alle continenten – ‘die buitenlanders misbruik maken van onze gastvrijheid om onze jobs en eigendommen in te pikken!’ Om de groeiende onrust in eigen land te sussen, vaardigt de Hondurese regering een decreet uit: de Salvadoraanse boeren worden onteigend, en hun gronden verdeeld onder Hondurese campesinos. Aan de andere kant van de grens schreeuwen de regering en de pers moord en brand. Het gescheld escaleert tot wederzijdse haatcampagnes. Dwergen! Dronkelappen! Dieven! Sadisten! Nazi’s! Almaar scherpere bewoordingen die in Honduras leiden tot een Kristallnacht in de tropen. Pogroms waarbij Salvadoranen mishandeld worden en hun winkels in brand gestoken. De grond is dus al een hele tijd omgewoeld, wanneer het voetbaltoeval zijn haatzaadjes uitstrooit door Honduras en El Salvador tot elkaar te veroordelen in de WK-kwalificatie. En daarom zijn die wedstrijden niet het kruitvat. Ze zijn zelfs niet eens de lont van de Voetbaloorlog. Hoogstens een brandversneller. Edward Rowell schat de situatie in vanuit de Amerikaanse ambassade in Tegucigalpa. De politiek adviseur – die titel kan vanalles betekenen, inclusief CIA-agent – leest zijn rapport nog eens na: ‘Op basis van wat onze militaire attachés aan beide kanten

44

van de grens de voorbije 48 uur hebben vastgesteld, lijkt een oorlog onafwendbaar. Het is alleen nog maar de vraag wanneer de eerste kogels zullen afgevuurd worden.’ Misschien wel nog sneller dan hij zelf verwacht, bedenkt Rowell. Want wat is dat allemaal, daar in dat voetbalstadion? Wanneer het Hondurese volkslied begint, wordt het niet weggefloten door de Salvadoranen, ze overkrijsen het. En hun agressie slaat helemaal om in hysterie wanneer de Hondurese vlag wordt gehesen. Niet de nationale blauwwitte driebaan met vijf sterren, maar een smerig onbestemd vod. De echte vlag is buiten het stadion ritueel verbrand, voor de ogen van het om bloed schreeuwende meutemonster. ‘Ik ben Mario Griffin Cubas en ik ben dood. Nee, niet omgekomen in de Voetbaloorlog. Gewoon in mijn bed overleden in 2013. Maar tot mijn laatste dag hebben die waanzinnige uren in San Salvador door mijn hoofd gespookt. Bondscoach van Honduras, dat was mijn job op 15 juni 1969. Vervangvader van doodsbange voetballers is een betere omschrijving. Ik sloot mijn ogen en sloeg een kruisteken. Ik zuchtte. Een stille en stiekeme zucht van opluchting omdat we met 3-0 verloren hadden tegen El Salvador. Want wat zou er gebeurd zijn als we gewonnen hadden?’ “Kalm blijven jongens, alles komt goed!” probeerde ik boven het oorverdovende lawaai uit te schreeuwen. We scheurden voor de derde keer in twee dagen in een pantserwagen door de straten. Op de luchthaven stond een vliegtuig klaar om

P U S K ÁS _ D E VO E T BA LO O R LO G VA N 1 9 69

ons weg te halen uit die hel. Onze meegereisde supporters hadden minder geluk, hoorden we later. In een regen van stenen moesten ze proberen hun wagens te bereiken. En als dat lukte, waren ze nog lang niet veilig. Op de wegen wachtten Salvadoraanse bendes hen op. Ze staken zo’n honderdvijftig auto’s met een Hondurese nummerplaat in brand, er werd geslagen, geknuppeld… Tientallen supporters belandden in ziekenhuizen, twee van hen overleefden het niet.’ “Het werk van communistische en subversieve elementen”, wuift de Salvadoraanse president, ex-generaal Fidel Sánchez Hernández, elke verantwoordelijkheid weg. Honduras reageert met schreeuwkreten die doordesemd zijn met sluipend gif: “Ze hebben onze vrouwen ontheiligd, onze mannen mishandeld en onze vlag besmeurd!” Het gevolg is voorspelbaar. Nieuwe en nog heftigere pogroms in Tegicugalpa en in de tweede Hondurese stad San Pedro Sula. Zo heftig dat er een vluchtelingenstroom op gang komt. 17.000 Salvadoranen keren terug naar hun geboorteland met gruwelverhalen over moordende, plunderende en verkrachtende Hondurezen. President Sánchez Hernández zweert dat ‘het glorierijke vaderland zijn kinderen zal beschermen, altijd en overal!’ Er is geen weg meer terug. “Zie je wel, dat er een oorlog zou van komen?” zegt Luis Suárez tegen de verbijsterde Ryszard Kapuściński. “El Salvador zal de eerste klap willen uitdelen. Pak je koffers, compadre, we moeten naar Honduras want daar gaat het beginnen.”


Op de wegen wachtten Salvadoraanse bendes de Hondurese supporters op. Ze staken hun auto’s in brand, er werd geslagen, geknuppeld… Tientallen supporters belandden in ziekenhuizen, twee van hen overleefden het niet.

PUSKÁS

45


‘MIJN KIND! MIJN KIND!’

De vulkaan staat op uitbarsten, maar er moet ondanks alles toch nog een keer gevoetbald worden. 1-0 uit en 3-0 thuis, vandaag zou El Salvador doorgaan naar de volgende ronde. In 1969 houdt het FIFA-reglement het er echter bij dat elk team één match gewonnen heeft, en dat er bijgevolg een derde en beslissende wedstrijd volgt. Op neutraal terrein, in Mexico-Stad. Opnieuw wordt het een rollercoaster van euforie naar wanhoop en weer terug. 1-0 voor El Salvador in de 10de minuut, 1-1 in de 89ste minuut en verlengingen. Daarin wordt het 1-2 voor Honduras, met nog 5 minuten te spelen. De klok tikt. Minuut 120, wedstrijd voorbij, Honduras naar de volgende ronde! Nee, toch niet. De Mexicaanse ref laat doorspelen. 2-2 in de 123ste minuut. 3-2 zelfs, nóg 4 minuten later. El Salvador is alsnog geplaatst voor de finale voor een WK-ticket, maar hoe de match ook afgelopen was, de uitkomst stond vooraf vast. Uitgerekend de dag voor de wedstrijd heeft de Salvadoraanse president aangekondigd dat zijn land alle diplomatieke relaties met Honduras verbreekt. “Omdat er geen enkele actie ondernomen wordt tegen de lafaards die misdaden begaan tegen de onschuldige en weerloze kinderen van ons Vaderland!” Honduras knipt op zijn beurt alle banden officieel door, de grens gaat dicht en het komt tot de eerste militaire schermutselingen in het luchtruim. In de grote steden trekken opgehitste menigten door de straten. Ze schreeuwen allemaal al even luid om wraak en bloed.

46

Op 14 juli, zes weken na de dood van Amelia Bolaños, valt het Salvadoraanse landleger Honduras aan. De oorlog is officieel begonnen en Ryszard Kapuściński is in Tegucigalpa de eerste en voorlopig enige buitenlandse journalist die het met eigen ogen ziet gebeuren: ‘Bij valavond valt de eerste bom op de hoofdstad. Iedereen hoort het. De nabijgelegen bergen echoën de klap zo hard en zo vaak dat veel mensen denken dat er een heel bommentapijt wordt gelegd. Paniek giert door de stad. Mensen vluchten uit hun huizen, winkeliers sluiten in allerijl hun zaken, auto’s worden in het midden van de straat zomaar achtergelaten. Een vrouw rent me voorbij op het voetpad en huilt: “Mijn kind! Mijn kind!” En dan wordt het stil. Alles lijkt stil te staan, alsof de stad uitgestorven is. De lichten gaan uit en Tegucigalpa zinkt weg in de duisternis.’ ‘Ik ben Capitàn Guillermo Reynaldo Cortez en ik ben dood. Op mijn 30ste werd ik het belangrijkste slachtoffer van de Voetbaloorlog. Nu ja, belangrijk, ik ben de hoogste militair in rang die gesneuveld is. Ik diende bij de Salvadoraanse luchtmacht. Hoewel, luchtmacht. Onze president had de Amerikanen wel gevraagd om nieuwe vliegtuigen. Maar die vertikten het. We moesten het met afgedankte toestellen uit de Tweede Wereldoorlog doen, en als je echt pech had, dan zat je aan de stuurknuppel van een tot bommenwerper omgebouwd pas­sagiers- of vrachtvliegtuig. Zelf werd ik uitgestuurd in een met spuug en kleefband in dienst gehouden Goodyear FG-1D Corsair.

P U S K ÁS _ D E VO E T BA LO O R LO G VA N 1 9 69

Bouwjaar 1940! Maar het is niet eens daardoor dat ik gesneuveld ben.’ Je mag mij een tweede Amelia Bolaños noemen, ja. In die zin dat ik ook zelf voor de dood heb gekozen en dat ik, net zoals zij, meteen ontmenselijkt werd tot Held van het Vaderland. Dat zit zo, op 17 juli werd ik geraakt door Hondurees vuur tijdens een luchtgevecht boven San José de La Fuente, in El Salvador. Ik was gewond en dreigde met mijn toestel op het stadje neer te storten. Met mijn laatste krachten stuurde ik mijn vliegtuig naar een braakliggend stuk grond. Ik kwam zelf om bij die crash maar door mijn nobele daad van zelfopoffering heb ik voorkomen dat er meer slachtoffers vielen. Zegden ze toen toch, en bijgevolg vandaag – 47 jaar later – nog steeds. Waar of niet waar? Het doet er al lang niet meer toe. Een tweede Amelia Bolaños, ik zei het toch?’ Rammelkasten sputteren in de lucht en op de grond lijkt het al evenzeer een morbide B-film zonder budget. Politiek adviseur Edward Rowell maakt een eerste stand van zaken op van de gevechten aan de grens: ‘Het merendeel van de Hondurese soldaten is enkel uitgerust met machetes en jachtgeweren. De Salvadoranen hebben wel automatische wapens van Belgische makelij, maar ze zijn zo slecht getraind, zo onervaren en zo ongedisciplineerd dat ze nauwelijks weten wat ze doen. Na een kwartier was hun munitie op. Letterlijk, ze hadden al hun kogels in de eerste vijftien minuten van de oorlog in het wilde weg verschoten. Op dit moment wordt er voornamelijk lijf aan lijf gevochten met kapmessen.’


“Als een van ons te laat kwam op training, dan was het meestal omdat hij onderweg geholpen had bij het verzorgen van burgerslachtoffers die met kogelwonden in de goot lagen”

Soldaat Juan Luis Gutiérrez vecht in de Guerra del Fútbol aan de Hondurese kant. Hij heeft het allemaal meegemaakt, de generaals en de presidenten die elkaar hebben overschreeuwd met almaar potsierlijker oorlogskreten. “Dat we de nationale soevereiniteit moesten verdedigen, dat we ons leven moesten opofferen voor Het Heilige Vaderland”, blikt hij er later op terug. “Maar wij, de soldaten, hadden geen flauw idee van waar het allemaal over ging. Ze stuurden ons de oorlog in zonder dat we wisten voor wie en waarvoor we echt vochten.” Ryszard Kapuściński weet perfect wat Gutiérrez bedoelt. Hij ziet het zo weer voor zich. Hoe hij onder zwaar Salvadoraans vuur naast een Hondurese infanterist over de grond kruipt, met de rest van de compagnie voor hen uit. Plots stoot de soldaat hem aan en hij wijst naar de anderen: “Kijk eens, señor, hoeveel schoenen!” Die soldaat blijft naar de zolen van de voortkruipende compagnie kijken, en zegt plots: “Mijn hele familie loopt thuis op blote voeten.” Wanneer er even niet meer wordt geschoten, kruipt de soldaat tot Kapuściński’s verbijstering terug: “De gesneuvelden hebben hun schoenen niet meer nodig, señor.” Kapuściński ratelt het later zo uit zijn schrijfmachine voor zijn frontmemoires: ‘Hij zou gaan kijken, zei hij, ze bij een aantal van hen uittrekken, ze in de struiken verstoppen en de plaats markeren. Zodra de oorlog afgelopen was, zou hij hier terugkeren. Hij had al uitgerekend dat je van één paar soldatenschoenen drie paar kinderschoenen kon maken, en hij had thuis negen stuks klein grut rondkruipen. Nu had hij een doel. Nu wist hij wat hij wilde en wat hij moest

PUSKÁS

doen. Nu had de oorlog voor hem zin en inhoud gekregen.’ Dát is wat Kapuściński wil overbrengen, bedenkt hij. Geen afstandelijke opsomming van chaotische schermutselingen in de grensstreek die uiteindelijk alleen maar zullen leiden tot een impasse en een patstelling. Je weet alleen maar wat oorlog echt is, als je een soldaat, nee, als je een mens ziet lijden. Zoals Kapuściński het zelf ziet tijdens de Voetbaloorlog, in een geïmproviseerd veldhospitaal, op een open plek in de wildernis. ‘Een van de verplegers loopt met een lancet in de hand van gewonde naar gewonde en pulkt de kogels eruit. Zoals je pitten uit het klokhuis van een appel peutert.’

WITTE EN RODE DUIVELS

Honderd uur, zesduizend doden, tienduizend gewonden en honderdduizend daklozen ná het eerste schot is de Voetbaloorlog voorbij. El Salvador plaatst zich in september ten koste van Haïti voor het WK in Mexico en maakt op 3 juni 1970 zijn grote Wereldbekerdebuut alsof er niets gebeurd is. Het verliest met 3-0 tegen de Witte Duivels van bondscoach Raymond Goethals, aanvoerder Paul Van Himst, Wilfried Van Moer en Raoul Lambert. Het is de allereerste Belgische zege ooit op een WK, maar dit terzijde. Twaalf jaar later zijn de Salvadoranen er voor de tweede en voorlopig laatste keer bij op de eindronde van een WK. Opnieuw tegen de intussen tot Rode Duivels herboren Belgen. Die van Guy Thys, met Eric Gerets, Jean-Marie Pfaff, Jan Ceulemans en Ludo Coeck, die hen

op de knieën krijgt met zijn zware linker (1-0). Weer in tijden van oorlog ook. Een burgeroorlog, deze keer, tussen voor- en tegenstanders van de militaire dictatuur. “Als een van ons te laat kwam op training,” zegt verdediger José Francisco Jovel Cruz er later over, “dan was het meestal omdat hij onderweg geholpen had bij het verzorgen van burgerslachtoffers die met kogelwonden in de goot lagen.” Honduras is er eveneens bij, op dat WK ’82 in Spanje. Het verbaast de wereld met een gelijkspel tegen het gastland. Thuis woedt er, net zoals in El Salvador, een oorlog tussen junta en guerrilla. En de Guerra del Fútbol? Niemand heeft gewonnen, niemand heeft verloren. ‘Maar beide regeringen zijn tevreden’, besluit Ryszard Kapuściński. ‘Tevreden, omdat Honduras en El Salvador enkele dagen de voorpagina’s van de wereldpers hebben gehaald. De kleine landen van de derde, vierde en verdere werelden komen pas in aanmerking om wat meer belangstelling te krijgen als ze besluiten bloed te vergieten. Een trieste waarheid, maar zo is het. Elke oorlog is een vreselijke chaos en een enorme verspilling van mensenlevens. Duizenden jaren al voert de mens oorlogen, en toch lijkt het elke keer weer alsof hij helemaal van vooraf aan begint en de eerste oorlog ter wereld voert. Oorlog kun je nooit vanop afstand overbrengen. Iemand zit thuis aan het middageten en kijkt tv. Op het scherm vliegen zuilen aarde de lucht in, rupsbanden van een tank rukken op, soldaten vallen en kronkelen van de pijn. De tv-kijker trekt een vies gezicht en vloekt woedend. Hij heeft naar het scherm zitten staren en te veel zout in zijn soep gestrooid.’

47


Bahamontes #14 Het beste wielermagazine van de Benelux In dit nummer: alles over

COLS

surf naar

WWW.BAHAMONTES.BE

NU

in de winkel!

9

€ ,95

34,95

Bahamontes. Goed voor uren koersplezier!


Dertien

Duivels op vier EK’s

Jelle Vermeersch PUSKÁS

49


“Ik ging naar huis met een kilo koffie, een cadeau van de sponsor” Raoul ‘Lotte’ Lambert nadat hij in en tegen Portugal het doelpunt had gescoord dat de kwalificatie opleverde voor de kwartfinale van het EK ’72.

“Goede groep, toffe mannen, geen zeveraars en veel karakter. En daar liep Guy Thys tussen, die eigenlijk niets moest doen. Dat was een ploeg vol trainers, zoals je achteraf wel hebt kunnen vaststellen” Wilfried Van Moer over het EK ’80.

“De eerste match hadden we met 2-0 gewonnen tegen Joegoslavië. Enzo Scifo was dé man van de match. Heel Europa sprak over hem. Hij werd al vergeleken met Platini. Maar tegen Frankrijk verzoop Scifo helemaal. Na die eerste match heerste er jaloezie. Scifo stond te veel in de gazetten, vonden sommige spelers, en ze vertikten het om nog een meter extra voor hem te lopen” Jean Marie Pfaff over de 5-0 nederlaag tegen Frankrijk op het EK ’84.

“Het is makkelijk om nu harde conclusies te trekken. Ik doe dat niet. Ik heb in dit tornooi heel veel goeie dingen gezien van de Rode Duivels.” Luc Nilis na de uitschakeling van de nationale ploeg in hun dramatische eerste ronde van Euro 2000.


Paul Van Himst (72) 83 SELECTIES 81 CAPS 30 DOELPUNTEN EK 72

PUSKÁS

51


Eric Gerets (62) 94 SELECTIES 86 CAPS 3 DOELPUNTEN EK 80


Eddy Voordeckers (56) 29 SELECTIES 22 CAPS 4 DOELPUNTEN EK 84


Jan Ceulemans (59) 99 SELECTIES 96 CAPS 22 DOELPUNTEN EK 80, EK 84


Jacky Peeters (46) 27 SELECTIES 17 CAPS 0 DOELPUNTEN EK 2000


Luc Nilis (49) 60 SELECTIES 56 CAPS 10 DOELPUNTEN EK 2000


Luc Millecamps (64) 35 SELECTIES 35 CAPS 0 DOELPUNTEN EK 80


Jean-Marie Pfaff (62) 84 SELECTIES 64 CAPS 0 DOELPUNTEN EK 80, EK 84


Theo Custers (65) 29 SELECTIES 10 CAPS 0 DOELPUNTEN EK 80


Yves Vanderhaeghe (46) 49 SELECTIES 48 CAPS 2 DOELPUNTEN EK 2000


Raymond Mommens (57) 47 SELECTIES 18 CAPS 0 DOELPUNTEN EK 80, EK 84


Wilfried Van Moer (71) 61 S E L E CT I E S 57 CAPS 9 DOELPUNTEN EK 72, EK 80


Raoul ‘Lotte’ Lambert (71) 38 SELECTIES 33 CAPS 18 DOELPUNTEN EK 72


64

PUSKÁS


ODE AAN

L E Ë I V N E DA SINNA

Mijn jeugdtrainer bij de preminiemen van Sporting Keiem aniël zei dingen als: “Je moet bachten de cornervlag lopen.” “Probeert rechts te vorderen en links te schuppen.” “Drijven met de bal”, ook. Daniël is 67 en ondertussen al 50 jaar bij Sporting Keiem. Maar hij hangt dat liever niet aan de grote klok. “Nink, ik heb het liever kalm. Ik zal altijd maken dat alles in orde is, maar niet om te zeggen: ik heb het gedaan. Neen, ik doe het voor de club.” Daniël wreef over onze billen als we er bij vrieskou een keiharde bal tegen kregen. Bij een harde tackle depte hij met de magische koudwaterspons de pijn weg. In de rust bracht hij ons thermossen vol koffie en thee, kwartjes sinaasappelen ook. En achteraf gaf hij ons bonnetjes. Daniël ziet graag beesten. En graag mensen. Voor de beesten springt hij op zijn velo of gaat hij wandelen. Hij heeft gisteren de eerste jonge eenden van het jaar gezien, een moeder met een groepje van acht. En onlangs zag hij ook voor het eerst een blauwe reiger naar een vis duiken. “Echt waar,” zegt hij, “ik had dat nog nooit gezien.” Maar nog liever ziet hij mensen. Hij drinkt graag een pint en praat zowel met de grote venten als het gewone volk. “Allé gow, je weet wel.” Daniël klapt met iedereen. Daniël was één van de founding fathers van Sporting Keiem in 1966. Toen moesten ze de koeien van de wei jagen en de stront wegscheppen voor ze aan een match begonnen. Hij toont een foto. We zien een boerin met een gestreepte sjaal, een boer met een klak op. Elf jongens met het paars-wit van Keiem en elf

Jelle Vermeersch

D

PUSKÁS

anderen in zwart-witte strepen. Er ligt sneeuw en Daniël draagt een warme, paarse muts met witte biezen. Daniël haalt nog een fotoalbum boven. Kleurfoto’s met daaronder de namen van alle spelertjes, nauwkeurig met de hand geschreven. Secuur, proper. Daniël heeft altijd de preminiemen, miniemen en kadetten getraind. Wat hij het leukste vond aan jeugdvoetbal? “Dat je veel respect krijgt van veel jongens als je goed werk levert. Ik heb nooit problemen gehad. Ik waren gin beeste, maar ik had graag dat het in orde was. Ik leerde kinders graag dingen: links schoppen, rechts vorderen, een bal stoppen, koppen. Ik deed dat toen allemaal voor.” Daniëls schoonste souvenir? “Dat ik met de preminiemen in ’89-’90 eens kampioen gespeeld heb. Awel, gij waart erbij, als voorstopper.” Daniël is voetbal uit de 20ste eeuw. Denk aan mist, fletse oranje natriumlampen, metalen rasters voor de kantineruiten en een plein dat de helft van het seizoen onder water stond. De kleedkamers bestonden uit betonplaten, houten planken op de vloer, douches met drie ellendige douchekoppen waaruit, als je geluk had, tien minuten lang warm water kwam en gasbranders waar je je serieus aan kon verbranden. In de kantine bestelden we Smokey Buds van de Aldi – de Grills van de werkmens – en gele limonade. Of Oxo als het koud was. Daniël zucht als hij het over de politiek heeft. Sporting Keiem heeft geen oefenterrein. Nooit gehad. Na al die jaren. En dat is een probleem met elf ploegen. “Maar het stad bougeert niet, ’t is allemaal politiek”, sakkert Daniël. Het dorp Keiem fuseerde in 1976 met Diksmuide. “We zijn

nu veertig jaar bij Diksmuide, maar we hebben nooit iets gekregen. We mogen zelfs niks veranderen aan onze kantine.” Maar bitter is hij niet. Nooit geweest. Daniël is vier jaar getrouwd geweest. Na het overlijden van zijn moeder is hij terug bij zijn vader gaan inwonen, omdat die geen menagemens was. Zeven jaar heeft Daniël voor hem gezorgd, tot 1989. Eten maken, kleren wassen, commissies doen. “Ik kook nog altijd mijn potje, daar zit ik niet mee in, nink.” Daniël wrijft in zijn handen. Zijn vader had een paar koeien en varkens, maar die zijn weg nu. Het ouderlijke huis is afgebroken en Daniël is ondertussen verhuisd naar een appartement op de platse van Keiem. Daniël schatert het uit. We hebben het over felle supporters bij de jeugdelftallen. “Ja, zoals die keer dat jouw vader 100 frank op het penaltypunt ging leggen toen een scheidsrechter een onterechte fout tegen jou gefloten had. Haha, hij mocht het in Brugge gaan uitleggen, voor de groene tafel.” Daniël bolt uit nu. Geen carrière in de bouw en de meubels meer, niet langer trainerschap of délégué spelen. In plaats daarvan: een welverdiend pensioen, en nog wat meehelpen als de reserven thuis spelen. En ook: de kantine openhouden, de kleedkamers kuisen en helpen met de pinanticup, de smoefeltocht, het outdoortoernooi en de kaarting. “Het is nooit teveel geweest, al mijn weekends stonden en staan in het teken van het voetbal.” Daniël is het bindmiddel van Sporting Keiem. Hij bestelt nog een paar pinten. Daniël, mijn eerste trainer. Ik zit naast hem en ik zie mijn jeugd.

65


D I AV O L O R O S S O

JEANFRANÇOIS GILLET

66

PUSKÁS _ JEAN-FRANÇOIS GILLET


Jonas Heyerick

Dimitri Van Zeebroeck

37 jaar. 16 seizoenen Italië. 51 selecties voor de Rode Duivels. En toch wordt Euro 2016 Jean-Francois Gillets eerste grote toernooi. Wie is onze minst bekende Rode Duivel? PUSKÁS

“Als Wilmots een match inlegt op 31 december in China, dan nóg komt iedereen. De plaatsjes zijn duur” 67


et is middag in het spelershome van Malinois, een zaaltje onder de versleten hoofdtribune, vergane glorie die op relatief korte termijn tegen de grond zal gaan. De spelers hebben net getraind en uit de kleedkamer komt luide muziek en gelach. Jean-François Gillet laat niet lang op zich wachten. Of toch wel. Want, zegt Gillet, zijn vrouw is ziek en dus moet hij eerst zijn dochter van school halen. En ja, onze fotograaf mag mee. En ja, daarna komt hij zo snel mogelijk terug, al moet hij dan eerst nog douchen. En eten. Kortom: 12 uur wordt snel 13.30 uur. Maar daarna is de derde nationale doelman helemaal van ons. Al verhuizen we eerst nog naar een onder diezelfde versleten hoofdtribune gehuisveste supporterskantine, die tijdelijk dienst doet als krachthonk en fitnesszaal. Krachtballen, halters en ander fitnessmateriaal slingeren rond tussen de tafels, de rode en gele stoelen er omgekeerd bovenop. Je waant je in de jaren 80, of in de accommodatie van een vierdeklasser. Maar dit is 2016 en KV Mechelen staat ondertussen alweer jaren stevig in eerste klasse. En recht tegenover ons zit zowaar een man met standing.

H

NAAR DE LAARS

51 selecties en 9 caps voor de Rode Duivels. Mooie cijfers waar de meeste voetballers alleen maar van kunnen dromen. En toch is JeanFrançois Gillet voor veel Belgische voetbalfans zo goed als onbekend. “Dat is niet abnormaal. Ik was amper 19 toen ik vertrok naar Italië. Ik had op dat moment vijf matchen gespeeld in België. Drie in de competitie, twee in de beker.” Dat was bij Standard, waar hij destijds te boek stond als een groot talent. “Ik was doelman bij de nationale beloftenploeg, en Jos Daerden gaf me als jonge gast een kans. Maar het volgende seizoen kochten ze Vedran Runje. Ik wist dat hij altijd de eerste keuze zou zijn.” Geen ramp voor een 19-jarige, en zo voelde Gillet dat ook aan. “Ik had

68

PUSKÁS _ JEAN-FRANÇOIS GILLET

geduld, kon leven met een plek op de bank.” Maar één simpel telefoontje veranderde alles. “Roger Henrotay, een spelersmakelaar, belde me op vrijdag: ‘Ecoute bien, ik heb een mooi bod van Monza, een ploeg uit de Italiaanse Serie B. Ze willen je, en ze bieden je zo veel. Het enige probleem is: je moet nu beslissen. Ja of nee?’ Ik dacht twee seconden na en zei ‘ja’. Ik ben naar huis gegaan en begon meteen mijn valies te pakken. Mijn moeder kwam vragen wat ik van plan was. Ik vertelde haar dat ik naar Italië vertrok. Waarop zij, een beetje boos: ‘Maar je kan niet meer op vakantie. De trainingen bij Standard zijn al begonnen.’ Ik legde haar uit dat ik definitief vertrok, om er te voetballen. Twee dagen later kwam ik moederziel alleen aan in Italië. Ik werd opgehaald door iemand van de club die me meteen naar de bergen voerde. De ploeg was net op stage vertrokken, voor drie weken. Ik sprak geen woord Italiaans en kende niemand. Dat was, mentaal, een keiharde periode.” De communicatie liep van geen kanten en dat had gevolgen voor de piepjonge Belg. “Terug in Monza kwam een clubmedewerker me halen om een appartement te bekijken. Die man ratelde aan een stuk door. Ik knikte, maar snapte er niks van. Twee weken later kreeg ik een boze telefoon van de voorzitter, die wél Frans sprak. ‘Waarom zit je nog steeds op hotel en niet in je appartement?’ Ik had niet begrepen dat die eerste man me gewoon een rondleiding had gegeven in mijn nieuwe flat.” Gillet lacht. “Vanaf dat moment wilde ik zo snel mogelijk Italiaans leren.” Niet alleen de communicatie verliep stroef, ook sportief liep het niet meteen van een leien dakje. “Toen de competitie begon, werd ik net opgeroepen voor een paar kwalificatiewedstrijden met de nationale beloften. Zo miste ik de eerste drie wedstrijden in de Serie B. De trainer was in alle staten. ‘Nu kopen we een doelman uit België en dan is hij er nooit.’ Gevolg: ik verzeilde twee maanden op de bank. Tot mijn concurrent zich blesseerde. Daarna ben ik blijven staan.” Sterker, hij blonk uit, dat eerste seizoen in


Italiaanse loondienst. In die mate zelfs dat Bari, toen nog in de Serie A, tijdens de zomermercato kwam aankloppen. “Eerst wilde ik niet gaan”, verrast Jean-François. “Ik had hard moeten knokken voor mijn plaats bij Monza, en ik voelde dat ik er nog progressie kon maken. En bij Bari stond de doelman van de Italiaanse beloften in de goal. Die jongen was een vedette. Die had waarde. Ik dacht dat ik altijd tweede keus zou blijven.” En dat terwijl Gillet precies dezelfde status had in België? De doelman grijnst. “De tijden waren anders. In mijn tijd betekende de Belgische beloftenploeg helemaal niks. Zodra je titularis was, bleef je titularis. Je moest al sterven om je plaats te verliezen.” De 20-jarige Gillet besloot om toch naar Bari te gaan. Lichtjes onder druk, weliswaar. “De voorzitter van Monza kwam met me praten. ‘Wij zijn een kleine, arme club, en Bari wil een flinke transfersom voor jou betalen. We kunnen dat

PUSKÁS

geld goed gebruiken. Ik wil je dus vragen om hun aanbod te overwegen.’ Zelfs mijn medespelers kwamen me vragen om voor Bari te tekenen. Met de transfersom die Monza zou krijgen, zou de club hun loon de komende maanden zeker kunnen blijven betalen. Dus heb ik getekend voor Bari.”

“Zelfs mijn medespelers kwamen me vragen om voor Bari te tekenen. Met de transfersom die Monza zou krijgen, zou de club hun loon de komende maanden zeker kunnen blijven betalen. Dus heb ik getekend” 69


V E R L I E Z E N O F A N D E R S…

Gillets vrees kwam uit: de eerste maand versleet hij zijn keepersbroek op de bank. “Maar daarna kwam ik in de ploeg en ik ben er tien jaar niet meer uitgeweest. Bizar toch: eerst niet willen gaan, en er dan zo lang blijven.” Gillet schopte het tot kapitein bij Bari, en van de burgemeester kreeg hij uit dank zelfs de sleutels van de stad. “Ik woonde graag in Bari, een warme, Zuiderse stad. On y vit bien. A l’aise aussi. Men heeft er geen haast. Alles mag, niks moet. Dat levensritme beviel me wel. Ook de levenskwaliteit is er enorm. Het weer is er constant fantastisch, de zee ligt vlakbij, het eten is er heerlijk…” Gillet wijst naar buiten. “Kijk!” Het regent. Het is grijs. Koud. Herfst in de lente, verdomme. “En kijk nu eens hier.” De doelman duwt me zijn smartphone onder de neus. Hij toont een foto op Instagram. Palmbomen, strand, zee en een bord met zeevruchten. “Een kameraad uit Bari stuurde me dit een half uur geleden. Tja, dan heb ik dus wél heimwee.”

“Tijdens een verplaatsing naar AS Roma ging een legioen van 13.000 supporters mee! Voor topmatchen thuis kwamen er 55.000 opdagen. Tegen Juventus stonden ze zo hard te springen dat het veld meedaverde”

70

PUSKÁS _ JEAN-FRANÇOIS GILLET

Voor de goede verstaander: op andere momenten heeft Gillet dus géén heimwee naar de stad en de club waar hij tien jaar het mooie weer maakte en de grootste successen uit zijn carrière boekte. “Kampioen spelen met Bari in de Serie B was fantastisch. In de binnenstad werden we opgewacht door 100.000 supporters! Het daaropvolgende seizoen in de Serie A was de kers op de taart. Tijdens een verplaatsing naar AS Roma, 450 kilometer verder, ging een legioen van 13.000 supporters mee! Thuis speelden we altijd voor minstens 40.000 fans, en voor de topmatchen kwamen er zelfs 55.000 opdagen. Vooral onze thuismatch tegen Juventus staat me nog helder voor de geest. We wonnen met 3-1 en ik dacht écht dat het stadion het zou begeven. Het laatste kwartier stond iedereen op en neer te springen. 55.000 man! Vijftien minuten aan een stuk! Het veld daverde mee. Waanzin!” De supporters van Bari zijn een pak extremer dan we hier in België gewoon zijn, typisch zuiders, en dat heeft Gillet geweten. “Als het goed ging, vonden ze het fantastisch, ging het slecht, dan vonden ze het dramatisch. Het was wit of zwart. Grijs kenden ze niet.” Gillet leerde jammer genoeg ook de zwarte kant kennen. “Een deel van de supporters wilde een keer dat we een match met opzet zouden verliezen. Vraag me niet waarom, want ik heb het nooit willen weten. Ik weigerde sowieso. Toen zakte een deel van de harde kern naar mijn huis af. Gelukkig kon de politie hen onderweg onderscheppen en arresteren.


Toen heb ik beslist dat ik niet bij Bari zou blijven. Wie doet dat nu: eisen dat je eigen ploeg verliest? Kort daarna heb ik getekend bij Bologna.”

S E R I E A I N S L A A P S TA N D

Gillet speelde zestien jaar in Italië, voor zes verschillende clubs: Monza, Bari, Treviso, Bologna, Torino en Catania. In al die jaren speelde hij tegen een massa vedetten, toch waren er twee die er volgens de doelman écht bovenuit staken. “Zinédine Zidane en Andriy Shevchenko. Die laatste scoorde met zo’n extreem gemak tegen mij, dat was bijna bovenmenselijk. Ik was gedegouteerd, omdat ik er totaal niks tegen kon doen. Shevchenko kwam op me af, stak bij wijze van spreken eerst nog een sigaret op, dronk een biertje en legde hem dan kalmpjes naast mij. Pure klasse.” Waren ook allemaal tegenstanders van Gillet in Italië: Zlatan Ibrahimovic, Gianluca Buffon, Paolo Maldini… “Tien jaar geleden was de Serie A de beste competitie ter wereld. Alle sterren speelden er, alle winnaars van de laatste Ballons d’Or. Elke week werd er wel ergens un match de malade gespeeld.” Gillet zag het langzaam veranderen. Hij zag hoe de Engelse Premier League de macht greep, en hoe ook de Spaanse La Liga de Serie A voorbijstak. “In Italië is er gewoon minder geld dan in Engeland, Spanje en zelfs Duitsland. Dat heeft met tv-inkomsten te maken en met het feit dat spelers in Italië meer belastingen betalen dan elders. Als een speler in Italië 10.000 euro bruto verdient, houdt hij daar netto 5.000 van over. Maar van hetzelfde brutoloon hou je in Spanje bijna 8.000 over. Waar gaan spelers naartoe, denk je, als ze zowel uit Italië als Spanje een aanbieding krijgen?” Nog een groot probleem: de meeste infrastructuur in de laars is verouderd. Het Stadio San Nicola van AS Bari werd speciaal voor het WK van 1990 gebouwd naar het ontwerp van de wereldberoemde architect Renzo Piano. Het was het strijdtoneel van vier matchen én de troostingfinale en een jaar later ook dat van de finale van de Champions League tussen Rode Ster en Marseille. Maar amper 25 jaar later lekt het krakkemikkige dak en zijn de kleedkamers versleten. “Enkel Udinese en Juventus spelen in een nieuw, modern stadion”, zegt Gillet. “En kijk naar Juve: Sinds dat nieuwe stadion er is, hebben ze vijf titels op rij behaald.”

PUSKÁS

Gillet zelf speelde twee jaar voor Torino, die andere club uit Turijn. Maar Gillet verbetert me meteen. “Torino is dé club van Turijn. La Juve heeft supporters van overal in Italië en overal ter wereld. Die komen op matchdagen van overal aangevlogen. Letterlijk. Maar die van Torino komen uit Turijn zelf.”

BUITENLANDER IN EIGEN LAND

Na al die Italiaanse clubs – grootheden zoals Bologna en Torino hebben scudetto’s achter hun naam – bij KV Mechelen belanden; een mens zou van minder een cultuurschok krijgen. Maar Gillet schudt van neen. “Het zit in het hoofd. Als

T E I W F FWIET

7 1 RUST!


22-06-1980

4 7. 8 6 4 T O E S C H O U W E R S

© Ullstein Bild

S TA D I O O L I M P I C O, R O M E

72

Doelpunt P U S K Á S _ J E A N - F R A N Ç O I S GHorst I L L EHrubesch T 10’


0 PUSKÁS

1

BELGIË

W E S T- D U I T S L A N D 45’

T S RU 73


T E I W F

SPELEN!

ik naar hier was gekomen met de verwachting dat ik terechtkwam bij een topclub, die net als Torino de verplaatsingen met een privévliegtuig maakte, zou ik gekraakt zijn. Ik kwam naar Mechelen om me helemaal te geven. En of ik hier nu had moeten bijklussen in de kantine, of had moeten trainen op een modderveld, het had me niet kunnen schelen. Ik wist waar ik terecht ging komen. KV Mechelen is een familieclub waar mensen hard werken. Het is ook een mythische club. Dat voel je. Aan de fantastische supporters, aan het stadion, aan de foto’s hier aan de muur…” De keeper wijst naar een kader aan de muur met zwart-witfoto’s. Ik herken Theo Custers. Eli Ohana. Bert Cluytens. En Lei Clijsters zaliger. Helden van achter de kazerne. “Zij zijn mijn voorbeelden. Ik ben naar hier gekomen met één doel: sportief nog een mooi hoofdstuk schrijven. Ik had een nieuwe uitdaging nodig. Ik wilde mezelf in vraag stellen en weer in het rood gaan. En ja, ik nam een risico. Ik had veel te verliezen.” Zijn collega bij de Duivels Nicolas Lombaerts zei onlangs nog in het maandblad Ché dat hij niet naar België zou terugkeren, omdat de verwachtingen dan te hoog zouden zijn. “Hetzelfde gebeurde met Daniel Van Buyten”, zegt JeanFrançois. “Fysiek was hij nog top en toch besliste hij om te stoppen, ook al wilden Anderlecht en Standard hem graag en kon hij nog twee jaar doorgaan. Facilement. Maar hij wilde niet het risico lopen om in België afgemaakt te worden.” Gillet merkte begin dit seizoen meteen hoe iedereen zijn prestaties met een vergrootglas bekeek. “We begonnen met verlies tegen Oostende en Club Brugge. Niet zo abnormaal, toch? En je verliest toch altijd als ploeg? Maar wie kreeg de schuld? Ik, de international die blijkbaar niet alle ballen pakte. Ze gunden me geen aanpassingsperiode, omdat ik Belg was. Maar komaan: ik had zestien jaar in Italië gespeeld en kende de Belgische competitie totaal niét. Ik was een buitenlander in eigen land.”

DUIVELS DEBUUT

Of hij zich in eigen land ondergewaardeerd voelt, wil ik weten. Gillet haalt zijn schouders op. Hij blaast, zucht en kijkt weg. Ik zeg hem dat hij eerlijk mag zijn en mag zeggen wat er op zijn lever ligt. “Ik denk dat mensen niet goed

74

“Ik ondervind soms een gebrek aan respect. Denk je echt dat de coach me zou selecteren als ik een vliegenvanger was en enkel voor de sfeer zou zorgen? Dat zouden de andere spelers nooit accepteren”

PUSKÁS _ JEAN-FRANÇOIS GILLET


PUSKÁS

75


beseffen dat ik zestien jaar in Italië gekeept heb, op hoog niveau. Destijds was ik samen met Sebastien Frey, een Fransman van Inter Milaan, de enige buitenlandse keeper in de Serie A. Dat was uitzonderlijk, zeker omdat Italië altijd het land van de doelmannen is geweest.” Wellicht is hij gewoon tien jaar te vroeg geboren. “Als een jonge Belg het vandaag tot eerste doelman zou schoppen in de Serie A, zouden ze een camion vol superlatieven voorrijden. “Die jongen zou intensief gescout worden door de bondscoach en zijn mensen. Terwijl ik…” Zijn stem stokt even. “In mijn eerste tien jaar in Italië heb ik geen enkele bondscoach gezien. Niet Waseige, niet Antheunis, niet Vandereycken. Ik werd geen enkele keer opgeroepen. Als dat nu zou gebeuren, schreeuwt iedereen moord en brand.” Op zijn eerste selectie voor de Rode Duivels moest Gillet wachten tot zijn 29ste, in 2009. “Frank Vercauteren was bondscoach, Dury zijn assistent. Ze selecteerden vier doelmannen voor een WK-kwalificatiematch tegen Spanje: Stijn Stijnen, Silvio Proto, Yves Makalambay en ik. Stijnen en Makalambay blesseerden zich en Proto’s vrouw moest bevallen. Toen schoot alleen ik dus over. Ik speelde een goede match en stopte zelfs

76

PUSKÁS _ JEAN-FRANÇOIS GILLET

een penalty, maar kreeg er toch vijf om de oren.” Ook bij zijn tweede selectie – tegen Armenië, een kansloze 2-1 nederlaag – stond Gillet tussen de palen. “Ik had het gevoel dat ik écht vertrokken was. Tot Vercauteren me na de match kwam vertellen dat hij stopte als interim-bondscoach. Advocaat kwam, en ik verzeilde weer op de bank, of in de tribune. Maar ik heb nooit geklaagd. Ik was blij dat ik werd opgeroepen, en dus kwam ik altijd met volle goesting.” Dan moet hij in die tijd een uitzondering geweest zijn, zeg ik. Gillet ontkent. “Nee, de jaren voordien was de sfeer naar verluidt slecht, maar toen ik mijn debuut maakte, was die toch al serieus verbeterd. Uiteindelijk was de kern toen grotendeels dezelfde als de huidige, maar dan zeven jaar jonger. (Tegen Spanje kwamen toen naast Gillet aan de aftrap: Van den Borre, Simons, Vermaelen, Van Buyten, Defour, Vertonghen, Fellaini, Dembele, Hazard en Sonck. Op de bank zaten onder andere Alderweireld en Mirallas; red.) Die groep is toen ontstaan, banden en vriendschappen zijn toen gesmeed. En ja, je zag toen al dat er een uitzonderlijke verzameling talent bijeen liep.” Jean-François Gillet heeft dat talent zien evolueren en groeien (“ze maken nog steeds


progressie”) en hij heeft ook hun waarde en hun vedettenstatus zien stijgen. “Toch zijn al die gasten dezelfden gebleven. Geen grillen, geen sterallures. Gewoon, jongens die graag voetballen, die lol willen maken en die voor elkaar door het vuur gaan.” Want laat het duidelijk zijn, zegt Gillet: “De groepssfeer is uitstekend. Als jongens die op de bank of in de tribune terechtkomen, niet klagen, maar graag komen, weet je dat het goed zit. Vroeger stelden spelers zelf hun eisen: ‘Of ik speel, of ik kom niet.’ Dat is nu ondenkbaar. Als de coach straks een vriendschappelijke match inlegt op 31 december, om middernacht, in en tegen China, dan nog komt iedereen. Ook omdat de plaatsjes duur zijn: er zijn 35 tot 40 kandidaten voor 23 plaatsen.”

V L I E G E N VA N G E R

Gillet liet daarnet een niet onbelangrijk woord vallen: ambiance. Het woord komt vaak terug wanneer kranten over de KV-goalie schrijven. Gillet zou héél belangrijk zijn voor de ambiance binnen de nationale ploeg. Meer nog, hij zou er zijn selecties aan te danken hebben. Gillet steigert: “Dat heeft de pers ervan gemaakt.” Ik vertel hem dat voormalig Humo-journalist Sander Vandenbroecke in aanloop naar het WK in Brazilië een reeks verhalen schreef over wat er achter de schermen bij de Rode Duivels gebeurde. Hij stelde aan een groot deel van de selectie dezelfde vraag: ‘Welke mensen zijn bepalend binnen deze ploeg?’ De namen die altijd terugkwamen: Marc Wilmots, Vincent Kompany en… Jean-François Gillet. “Dat deed mij toen plezier. Maar intussen heeft zich dat tegen mij gekeerd. Nu lijkt het alsof ik mijn selecties enkel daaraan te danken heb, en niet aan mijn prestaties op het veld. Dat vind ik een gebrek aan respect. Denk je nu echt dat de coach me zou selecteren als ik een vliegenvanger was en enkel voor de sfeer zou zorgen? Dat zouden de andere spelers nooit accepteren.” Bondscoach Wilmots is altijd zéér duidelijk gebleven: ‘Mijn drie doelmannen zijn Courtois, Mignolet en Gillet.’ Zegt die laatste daarover lachend: “Ik geloof de coach.” En zo speelt een 37-jarige doelman straks zijn eerste grote toernooi. “Beter laat dan nooit, toch?” Gillet lacht, maar dan wel als een boer met kiespijn. Het missen van het WK in Brazilië blijft pijn doen, ook twee jaar na datum. “Dat was zó

PUSKÁS

onrechtvaardig… Ongelooflijk.” Gillet miste dat WK door een schorsing van dertien maanden, een gevolg van zijn vermeende aandeel in een Italiaanse omkoopaffaire. “Ik praat daar niet graag meer over. Die bladzijde heb ik omgeslagen.” Toch maar even aandringen. “Ach, iedereen die mijn dossier gelezen heeft, weet dat ik onschuldig was, dat ik naar dat WK had moeten gaan. Alleen jammer dat zo weinig mensen mijn dossier kenden. Wilmots en de bond, ja, die zijn me altijd blijven steunen. Net als Torino, waar ik toen speelde. Die club organiseerde zelfs speciaal vriendschappelijke wedstrijden om me matchritme te laten opdoen tijdens mijn schorsing.” Echte mannen huilen niet, zeggen ze, zelfs niet voor een onterecht gerateerd WK. Gillet is een echte man. “Ik heb inderdaad niet geweend, gewoon omdat ik al te diep zat. Ik lag op de grond en ze bleven maar schoppen en slaan. Ik voelde niks meer.” Hij was al 34, maar nooit heeft hij aan stoppen gedacht. “Niet voor die schorsing. Maar ik was op dat moment ook geblesseerd. Ik had me laten opereren aan een dubbele liesbreuk, maar drie maanden na de operatie had ik méér pijn dan ervoor. Toén heb ik getwijfeld om te stoppen. Ik vreesde dat mijn lichaam niet meer meewilde, dat het op was. Maar kort nadien verdween de pijn, en ik heb teruggevochten.”

WA A R D E N U L

Hoe lang hij nog doorgaat, weet Gillet zelf niet. Volgend jaar staat hij sowieso nog tussen de palen. In welk stadion, dat was bij het ter perse gaan nog niet duidelijk. “Eén ding is zeker: ik ga niet terug naar Catania (de Siciliaanse club die Gillet verhuurde aan KV Mechelen; red.). Die spelen momenteel in de Lega Pro, de derde klasse in Italië, en zelfs daarin strijden ze voor het behoud. Die kunnen me nooit meer betalen.” Gillet was vorige zomer nochtans met veel goesting naar Sicilië getrokken. “Ze waren gezakt naar Serie B, maar hadden ambitie en wilden terug naar de Serie A. Daar moest ik bij helpen. Maar toen werd de voorzitter opgepakt wegens omkoping. En Catania werd teruggezet naar derde klasse. Ik kon ginder niet blijven.” De club leende hem, gratis, uit aan Mechelen. En nu mag hij, wellicht even gratis, definitief weg bij Catania. “Op mijn leeftijd is mijn waarde nul. Maar ik wil nog twee, maximum drie jaar keepen. Liefst in België.”

77


Memoires van een bijna– prof

Adidas Copa Mundial seizoen 2004-2005

78

PUSKÁS _ NIKOLAS LOMBAERTS


I

k herinner mij… ... een dribbel van Mbark Boussoufa. … slagroom op een Amsterdamse tiet. … een vreugdedans in Geel. … twee spelers die vechtend over de vloer van de feestzaal rollen. … een tattoo op de lies van een spelersvrouw.

I Op een dag komt mijn vriendin thuis. Nog voor de deur in het slot valt, vraagt ze waar ik mee bezig ben. “Ik? Nergens mee.” Een domme reactie, achteraf bekeken. Zelfs al probeer je het nog zo hard, je kunt onmogelijk niets doen. “Je staat met je voet op een tennisbal. En je glundert.” Ze barst net niet in lachen uit. “Oh. Dat. Gewoon.” “Gewoon wat?” “Gewoon: een beetje trappen.” Minstens één keer per dag tik ik

PUSKÁS

een tennisbal tegen een binnenmuur van ons huis. Om dan kort weg te draaien en – ták – te trappen. Soms dribbel ik eerst het bijzettafeltje, als was het een centrale verdediger, en mik ik pas daarna naar de linkerbenedenhoek van de platenkast. Vingertje in de lucht. Ogen naar het plafond. Heerlijk gevoel. (Het gebeurt dat ik over de tennisbal struikel en op het tapijt beland. Een dribbelkont ben ik nooit geweest.)

II Ik geloof best dat mannen evolueren, maar niet meer na hun tiende. Ook als jongetje van tien dribbel ik tafels, trap ik tennisballen tegen binnendeuren, steek ik vingers in de lucht. Tot ergernis van mijn moeder, ondanks alles mijn trouwste fan. Ik begrijp haar – dagelijks sneuvelt er een vaas, om de maand een venster –

Sigfrid Eggers

Mijn twee grootste jongens­dromen zullen voor altijd onvervuld blijven. Ik zal nooit een Panini-plaatje zijn en ik zal nooit in eerste klasse spelen. Het scheelde nochtans weinig.

Lander Deweer

Voorbij de dorpel de beesten– boel

maar stoppen is geen optie. Ik wil niet rustig een boekje lezen. Ik wil niet naar Samson kijken. Ik wil trappen. In vriendenboekjes schrijf ik na de vraag ‘Wat wil je later worden?’ steeds hetzelfde antwoord: ‘Profvoetballer’. Mijn handschrift zal nooit vaster ogen. Ook niet als ik jaren later een contract bij een eersteklasser onderteken. Panini-boeken draai ik kapot. Uren kan ik naar de plaatjes kijken. Naar Chidi Nwanu en Florian Urban, Jean-Jacques Missé-Missé en Ratko Svilar. Behalve profvoetballer wil ik later nog iets worden: een plaatje van Panini. Blinkend en met geel omrand.

III Het hoogtepunt van mijn leven als voetballer beleef ik op een modderig veld in Visé, iets boven Luik. De tribunes zijn halfvol. Het is koud, de zon schijnt zachtjes. KSV Roeselare, op dat

79


moment mijn club, strijdt mee voor de titel in tweede nationale. Ik krijg een plaats op de bank. Tijdens de opwarming fluistert topschutter Christophe Lauwers in mijn linkeroor: “Ik voel het. Jij gaat vandaag beslissend zijn.” Ik lach en vraag me af wanneer ik naar de pot zou gaan: nu of tijdens de rust? Het is een vraag die ik me in die periode wel vaker stel. Mijn ergste nachtmerrie is niet een owngoal of een onbegrijpelijke misser, nee, mijn visioenen gaan over plotse uitbarstingen in de maag- en darmstreek. Twee uur na de woorden van de topschutter mag ik invallen. Het staat 0-0, er zijn nog dertig minuten te spelen. “Alles geven!” brult trainer Dennis van Wijk. “Vechten voor elke bal!” Nog tien minuten te gaan. Ik krijg de bal op rechts, zet zonder kijken voor, Bas Vervaeke duwt hem binnen: 0-1. Nog twee minuten. Fred Vanderbiest zwiept een vrije trap in de zestien, ik werp me ertegen, gejuich op de tribunes en spelers op mijn lijf: 0-2. We blijven in de titelstrijd. Ik waan me belangrijk.

Tenue SV Roeselare seizoen 1981-1982

IV Alles komt op dat moment samen. Alle ochtenden met muesli en buikspieroefeningen. Alle middagen op leven en dood op de speelplaats en nadien bezweet de les Latijn door. Rosa, rosa, rosam, rosae, rosae, rosa, rosae, rosae, rosas, rosarum, rosis, rosis! Alle dinsdag- en donderdagavonden van bijtrekpas! Knietjes omhoog! Hielen tegen het zitvlak! Al het monotone lijden met het oog op de glorie van morgen. Alle gedweep. Alle posters op de muren van mijn jongenskamer, alle foto’s uit tijdschriften en kranten. Luc Nilis, Marc Degryse, ja zelfs Bruno Versavel en Filip De Wilde. RSC Anderlecht is de muze, onbereikbaar en bloedmooi.

80

Een van mijn levendigste jeugdherinneringen is de 5-3 van Anderlecht op het veld van Werder Bremen. 8 december 1993. Bij een 0-3 ruststand ga ik slapen, na doelpunten van Philippe Albert en Danny Boffin (twee). Een uur later hoor ik mijn vader de trap op komen. “Zoon,” fluistert hij, “slaap je al?” “Nee.” “Het is nog 5-3 geworden.” “Wat?” “Slaapwel.” Mijn wereld stort in elkaar. God is niet dood. God is gewoon een onmens. Hoe kun je nu in een rechtvaardige wereld geloven als een 0-3 ruststand zomaar – je lette even niet goed op – tot een 5-3 einduitslag leidt? Als Philippe Albert niét de sterkste man ter wereld blijkt? Als de verrijze-

PUSKÁS _ VOORBIJ DE DORPEL DE BEESTENBOEL

nis aan de verkeerde kant gebeurt? Mijn hoofdkussen maakt het snikken heimelijk.

V Alles begint in de tuin en op mijn achtste krijg ik mijn eerste lidkaart. In een schriftje dat ik pas onlangs ontdekte, staan zinnen van mijn vader: ‘Aansluiting bij voetbalclub Deerlijk Sport (groen-wit) op 18 september 1993. Heeft ondertussen een viertal trainingen achter de rug. Eerste wedstrijdaanduiding gebeurt op zaterdag 2 oktober 1993. Wedstrijd (preminiemen) NS Heule – Deerlijk.’ Verderop: ‘Deerlijk – Harelbeke: 0-1. Lander gestart als centrale middenvelder. Loopt er wat onwennig en verloren bij.’ Ik ben ontroerd als ik het lees.


Ik ga alleen op de doelman af, krijg een stroomstoot in de kop en mis. Iemand roept: “Tjoolder!” Een ander: “Vervanging!” Nog een ander: “Chinese poedel!” Mijn eerste schot op doel komt er op 16 oktober 1993. Mijn eerste doelpunt een week later. ‘Doe zo verder!’ schrijft mijn vader. Ik beeld me zijn trots in. Je zoon zien scoren, is dat niet waarom je vader wordt?

VI De wedstrijd in Visé wordt op 7 november 2004 gespeeld. 19 ben ik, student geschiedenis aan de Universiteit van Gent. Na een jeugd bij KVC Deerlijk Sport, KV Kortrijk en Racing Harelbeke ben ik bij het KSV Roeselare van trainer Dennis van Wijk en manager Luc Devroe beland, een tweedeklasser met ambitie. De ploeg draait goed. Kapitein Fred Vanderbiest is de aanjager. Steve Barbé de draaischijf. Aziz Nouhass en Christophe Lauwers de goaltjesdieven op vinkenslag. “Oi mannetje”, zegt Van Wijk opeens. “Euh. Hallo. Dag trainer.” “Hou je klaar. Ik zal je dit seizoen nog kunnen gebruiken.” “Euh. Ja. Oké.” Bij het belofte-elftal beleef ik een boerenjaar. We winnen de Voskescup, een jongerencompetitie met teams uit eerste en tweede klasse. In de finale verslaan we Club Brugge. Zij hebben Glenn Verbauwhede, Nicolas Lom­ baerts en Jason Vandelannoite op het veld, de toekomst van het Belgisch voetbal. Dat seizoen scoor ik meer dan

PUSKÁS

gewoonlijk. Geen idee waarom, het mooie aan topvorm is juist de onverklaarbaarheid. Vertrouwen speelt een rol. Vaardigheid misschien. Puur toeval zeker ook. Het is wat mij aan voetbal stoort: veel meer dan andere sporten is het op geluk gebaseerd, op de niet te trainen speling van het lot. Wat mij nog aan voetbal stoort: - de tolerantie tegenover racisme, zowel op als naast het veld - truitjetrek - het geroep van een trainer - de korte hoekschop en de lange inworp - spanbroeken - de almacht van het geld - de fluorescerende uitrusting van een scheidsrechter - de knie van een verdediger in mijn rug Een fijne spits ben ik niet. Lopen, duwen, vervelend zijn: dat is mijn taak. Ik moet ‘wegen’ op een verdediging. Komt er een voorzet van de zijkant, dan werp ik me ertegen. Krijg ik een bal in de voet, dan springt hij weg, als zijn bal en voet tegengestelde polen van dezelfde magneet. Eigenlijk wou ik doelman worden. Meer nog dan Pete Sampras of Michael Schumacher was Edwin van der Sar een jeugdheld: goede voeten, altijd kalm, het symbool van succesteam Ajax. Mijn vader zei: “Doelman? Niks van. Op het veld moet je staan.” Hij had iets tegen doelmannen. Ik weet

nog altijd niet wat. Misschien dacht hij dat spitsen meer waardering zouden krijgen? Mooi niet. Ik hoor het de supporters nog roepen: “Godverdomme, waar hebben ze die gevonden?” Toch krijg ik mijn kans. Van Wijk is een trainer van powerplay, van het zogenaamde Engelse voetbal, van ‘lange halen, snel thuis’. Blijkbaar pas ik in dat systeem. Mijn debuut in de basis maak ik in december 2004 in het Regenboogstadion in Waregem en na vijf minuten komt mijn opmars al tot stilstand. Ik ga alleen op de doelman af, krijg een stroomstoot in de kop en mis. Iemand roept: “Tjoolder!” Een ander: “Vervanging!” Nog een ander: “Chinese poedel!” (Ik had krullen waarop zelfs Marouane Fellaini jaloers zou zijn.) We spelen gelijk – Zulte-Waregem wordt dat jaar kampioen – en ik zal nog drie keer starten en vijftien keer invallen, maar voor mezelf, de medespelers en de staf wordt daar en dan duidelijk: tot hier en niet verder. Het seizoen eindigt op 29 mei 2005 op het veld van Verbroedering Geel. Peter Maes is er trainer, het stadion uitverkocht. Ik start op de bank. Het is de voorlaatste wedstrijd van de eindronde, met voorts ook Red Star Waasland en Royal Antwerp. Aan de wedstrijd zelf bewaar ik geen herinneringen. Wel zie ik me nog het veld op spurten, diep in blessuretijd, goed voor een invalbeurt van

81


Onze Chinese poedel

anderhalve minuut. Ik zie me juichen bij het laatste fluitsignaal. Supporters die het veld op rennen. Het besef: we gaan naar eerste. Ik zie iedereen dansen en vieren, reservedoelman Wouter Biebauw, middenvelder Maxime Annys, de materiaalman bijgenaamd Koetje. Plotseling slaat de bliksem in: het is voorbij, het stopt hier.

VII Als ik aan mijn leven als voetballer denk – het gebeurt nog zelden – denk ik nooit aan wedstrijden. Visé, Waregem en Geel zijn uitzonderingen, stukjes wrakhout in een oceaan van tijd.

82

Ik denk aan drank. Wodka die per fles en niet per glas wordt besteld. Warme Duvels, we kopen ze in een tankstation en drinken ze op de bus veel te snel leeg. Flessen champagne onder de douche, bij het vieren van de promotie. Ik denk aan drugs. De verdediger die na marihuanagebruik wordt geschorst. De cocaïne, beschikbaar op de achterbank van een spelersauto. De xtc-pil, blinkend in de handpalm van de medespeler: het is bijna ochtend, we staan in een discotheek in Roeselare. Ik weet niet wat me overkomt. Ik denk aan seks. De middenvelder die zijn vrouw alle hoeken van het toilet laat zien: de deur wijd open,

PUSKÁS _ VOORBIJ DE DORPEL DE BEESTENBOEL

het café bomvol. De verhalen over Acanthus, een bar langs een steenweg waarover na elke dinsdagtraining met vlammende ogen wordt gesproken. Ook aan de vrouw van de speler denk ik, natuurlijk denk ik aan de vrouw van de speler. Ze is oogverblindend mooi. Na een wedstrijd spreekt ze me aan. “Hallo”, zegt ze. “Wie ben jij?” Ik val over mijn woorden zoals ik weleens over de bal val. Op een avond belt ze me. “Ik zit in bad”, zegt ze. “En ik denk aan jou.” Slik. “Kom je niet af?” Slik. Paniek. “Niemand hoeft het te weten.” Twijfel, toch maar inhaken. Wekenlang stuurt ze berichten. Hoe meer ik die negeer, hoe feller ze wordt. Tot ze me begint te kussen in het bijzijn van haar man, aan de toog van het café waar spelers en supporters verbroederen. Ik bestel snel een nieuwe pint. Ze trekt aan mijn arm. Het volgende dat ik weet is dat we samen in een huis staan, naast een bed, dat ik op haar lies een tattoo zie en in haar mond het nodige speeksel. Ik duw haar weg, loop terug naar het café. Ach-


In Amsterdam stappen we de Banana Bar binnen. Mannen vergeten hun vrouwen. Jongens worden mannen. Vijf maanden later, bij de promotie naar eerste klasse, zegt Dennis van Wijk: “In Amsterdam legden we de basis voor dit succes“

ter mij hoor ik een deur dicht vallen. Ik denk aan muziek. De beats in de oren van de medespelers. Mijn ontdekking van de hemel langs Blonde on Blonde: voor mij een plaat van Bob Dylan, voor hen het doel van een nachtje stappen. In mijn studentenkamer peppen Nirvana, Jimi Hendrix en Radiohead me op. In het stadion regeren Stash (Sadness) en Armand Van Helden (My My My). Ik denk aan geld. De eerste wedstrijdpremie die op mijn rekening wordt gestort. De dvd-box van Twin Peaks die ik ermee koop, in de Fnac in de Veldstraat in Gent, later ook die van Seinfeld en Het Geslacht De Pauw. Het biljet van 500 euro waarmee ik om half twee ‘s ochtends een rondje geef, hoogstens zes pinten sterk. Ik heb niets kleiners op zak en schaam me terwijl ik dit schrijf. Ik denk aan de combinatie van dit alles in Amsterdam. Het is zaterdagavond. We zijn met de bus tot hier gereden, zogezegd op stage, en te voet hebben we De Wallen verkend. Iets voor achten stappen we een herenhuis bij de grachten binnen. De Banana Bar. Voorbij de dorpel begint de beestenboel. Drank stroomt als goud in onze glazen. Borsten, billen, buiken worden

PUSKÁS

ontbloot. Mits een toegift van 5 euro ploffen pingpongballen vanuit nauwe lichaamsgaten langs onze oren. Eén meisje schrijft een kaartje aan de voorzitter, pen tussen de onderste lippen gekneld. Muziek van 50 Cent vult de kamers. Mannen vergeten hun vrouwen. Jongens worden mannen. Vrouwen trekken niet alleen de touwtjes strak. Na een half uur weerklinkt een stem uit de boxen, metalig en kordaat: “De groep uit Roeselare mag het pand verlaten.” Dronken gestommel op het bordes. Versplintering. Een nacht vol verwarring en verlangen, en op het einde een zakje friet. Vijf maanden later, bij de promotie naar eerste klasse, vertelt trainer Dennis van Wijk aan een journalist: “Tijdens de winterstop trokken we met z’n allen naar Amsterdam. Daar legden we de basis voor dit succes.” Als ik zijn woorden herlees, denk ik aan de medespelers die in de nacht van het promotiefeest vechtend over de grond rollen – hun hemden met bier besmeurd, trefzekerheid in de ogen. Wat hen woest heeft gemaakt, weet ik niet. Misschien iets met een vrouw?

VIII Ik zit op de trein. We rijden Brussel-Noord binnen, een splijtzwam in de stad. Zoals altijd valt mijn oog op de twee Proximus-torens, vooral op de glazen passerelle die hen verbindt. Links, bedenk ik, staat mijn jeugd. Rechts is de rest van mijn leven. Mijn jaren bij KSV Roeselare vormen de passerelle, beide delen stilletjes aan elkaar lijmend. Ervoor ben ik een jongen uit een dorp. Ik groei zorgeloos op, onder een stolp haast. Naar fuiven ga ik nooit: ik vind het saai, lust geen alcohol en bij het zien van een meisje slaan niet mijn hormonen, maar mijn zenuwen op hol. Voetballen doe ik met leeftijdsgenoten. Spelplezier is mijn benzine, winnen bijzaak. De ontgoocheling na een nederlaag duurt vijf minuten, ongeveer de tijd die ik nodig heb om een zakje rode poepkes of een Koetjesreep naar binnen te werken. Een gele limonade helpt ook altijd. Erna waan ik me nog steeds een jongen, maar ik ben uit het dorp gehaald. Poepkes worden vrouwenkonten. Gele limonade bier. De speelplaats een veld, omgeven

83


In de Gouden 11-pronostiek van Het Laatste Nieuws ben ik negen punten waard, ongeveer een derde van Pär Zetterberg en twee meer dan Steven Defour, een belofte bij Racing Genk.

door tribunes vol vreemde mensen, roepend en scheldend. Het is niet zo dat mijn wereld alleen maar dankzij het voetbal opentrekt. Ook andere factoren spelen een rol: de leeftijd, de studies, het daarmee verbonden nachtleven, nieuwe vriendschappen en dus nieuwe impulsen. Hoe dan ook, hoe meer ik voetbal speel, hoe minder ik me voetballer voel. Op de posters aan de muren van mijn kamer worden de gezichten steeds ruwer, hun baarden steeds langer. Ik wil niet langer Luc Nilis of Marc Emmers zijn. Tony Soprano is mijn nieuwe held. Rock-‘n-roll trekt me aan, niet 4-4-2.

ten waard, ongeveer een derde van Pär Zetterberg en twee meer dan Steven Defour, een belofte bij Racing Genk. Ik maak de voorbereiding mee en heb in de kleedkamer amper contact met nieuwe spelers als Eric Joly en Wagneau Eloi (ex-Monaco). In oefenwedstrijden kom ik zelden van de bank. De belofteploeg wordt mijn hoogste doel. Soms speel ik er als rechtsachter. Tegen Racing Genk onder meer, met Bob Peeters en Marvin Ogunjimi. De knipselmap van mijn moeder leert me dat ik ook tegen Vadis Odjidja, Walter Baseggio en Aristide Bancé heb gespeeld, maar dat zijn schimmen, voorgoed in het spookkasteel van mijn herinneringen verdwenen.

IX

XI

Ik was gewoon niet goed genoeg, laten we eerlijk zijn.

Het dichtst bij de jongensdroom kom ik op een zondagmiddag in september. Ik ben geselecteerd voor de wedstrijd tegen AA Gent. Door schorsingen en blessures staat mijn naam voor het eerst dit seizoen op de lijst die elke vrijdag in de kleedkamer hangt. Op dat moment voel ik me allang geen deel van het geheel meer. De feestjes zijn door stilte vervangen. Geen vrouw probeert me nog te versieren. Geen pint wordt me nog getrakteerd. Ik ben een restletsel, een strompelend litteken van een

X Op het einde van het seizoen 20042005 stijgen we naar eerste klasse. KSV Roeselare komt in de wereld van business seats en fanshops terecht, van Sportweekend en stages onder de Spaanse zon. Veel spelers vertrekken. Ik blijf. In de Gouden 11-pronostiek van Het Laatste Nieuws ben ik negen pun-

84

PUSKÁS _ VOORBIJ DE DORPEL DE BEESTENBOEL

voorbije tijd. De wedstrijd eindigt op een gelijkspel: 1-1. Mbark Boussoufa maakt enkele knappe acties. Het publiek is enthousiast. Na veertig minuten schrik ik: spits Christophe Lauwers moet naar de kant. Even denk ik het veld op te mogen rennen. Twee seconden maar. Tot blijkt dat ik rustig mag blijven zitten, als toeschouwer van mijn eigen droom. Het is warm in de zon.

XII Een week later publiceert een regionale krant een interview met Wouter Biebauw, Wouter Vandendriessche en ikzelf. Drie jeugdspelers van KVC Deerlijk Sport, alledrie in eerste klasse beland (Vandendriessche speelde later Europees met Zulte-Waregem, Biebauw stond afgelopen seizoen enkele wedstrijden onder de lat bij KV Oostende). ‘Als er zich geen kansen voordoen,’ zeg ik in de typische taal van de regiojournalist, ‘moet ik misschien toch andere oorden opzoeken.’ In december komt de bevrijding. VG Oostende wil me, een vierdeklasser met een losgeslagen voorzitter en een sterke spelerskern. De eerste maand krijg ik de sportwagen van de vrouw van de ondervoorzitter in bruikleen.


Vriendenboek vierde leerjaar, 1994

Eén keer trek ik alle registers open, op de snelweg tussen Deerlijk en Kruishoutem. Het is de nekslag aan mijn voetbaldroom. Het meisje dat naast me zit, interesseert me meer dan de snelle wagen, het salaris, de eindeloze carrousel van bal vasthouden en bijsluiten! Balcirculatie! De beuk erin! Ook de voetbalkantine wordt me stilaan te veel. Uiteraard schuilt er veel schoonheid in het voetbal: - het veld van Racing Mater - de korte, euforische gedachteloosheid na een doelpunt - Jari Litmanen - het scorebord in Brasserie Verschueren, op de Parvis in Sint-Gillis Brussel - het loopje van een lijnrechter - de schilderijen van Raoul De Keyser - Football Manager 2000 - de truitjes van Boca Juniors - de dubbele schaar

PUSKÁS

XIII Het avontuur in Oostende draait op niets uit. We blijven in bevordering hangen, de voorzitter wordt ziek. Ik stap over naar derdeklasser KSV Sottegem en speel er tegen toekomstige sterren als Laurent Depoitre en Thorgan Hazard. Meer valt er niet over te zeggen. Bij Olsa Brakel beleef ik een tweede jeugd. We zijn vrienden en verstaan elkaar. Het leven is simpel: in de week ga je werken, ‘s zondags speel je voetbal. Mijn beslissing om te stoppen heb ik me nog geen moment beklaagd, maar op mijn passage in Brakel kijk ik soms met weemoed terug. Alleen al door het afscheid: in het allerlaatste kwartier van mijn allerlaatste wedstrijd in een officiële competitie krijg ik de bal verkeerd op het hoofd. Brakel naar derde, ik op rust. ‘Deweer kopt Olsa naar derde’, staat een dag later in de krant. ‘Brakel speelt volgend seizoen voor het eerst in de geschiedenis van de club in derde klasse.’

De avond van mijn kopbal krijg ik tranen in de ogen. Ik weet dat ik iets anders met mijn leven moet doen, iets anders dan van juli tot mei elke dinsdag, donderdag, vrijdag en zondagmiddag op een grasveld staan. Ik vertrek op wereldreis, van Nieuw-Zeeland tot Bolivia, en neem nadien mijn job als journalist weer op. Een jaar later verschijnt het nieuwe stickerboek van Panini, voortaan ook met derdeklassers. Dat is even slikken.

XIV Ach. Mijn leven is goed nu. Ik speel zaalvoetbal in Brussel en veldvoetbal in een liefhebberscompetitie in Kortrijk. Supporters zijn er niet. Een trainer evenmin. Medespelers zijn vrienden, geen concurrenten. Of hun vrouwen tattoos hebben, weet ik niet. Eerste klasse volg ik zoals iedereen: via kranten en tv. In Visé ben ik sinds die zondag in 2004 niet meer geweest. Tak, tak, ták. Rakelings scheert de tennisbal langs de vensterbank vol vrouwen­ tongen. In Memoriam Cyril Detremmerie (1985–2016), mijn ploegmaat bij KSV Roeselare.

85


86

PUSKÁS _ KEEPER KARL

© Getty Images

Keeper Karl

Dasaev


VRT-journalist Karl Vannieuwkerke, oud jeudkeeper van KVK Ieper, heeft een boon voor doelmannen.

eweert Sport in Oostende. Ik weet niet of de winkel nog bestaat. Als dat zo is, geef ik de uitbaters hierbij graag gratis publiciteit en wil ik de man die halfweg de jaren 80 verantwoordelijk was voor de aankoop van het assortiment bedanken vanuit de grond van mijn hart. Wekenlang waren mijn moeder en ik op woensdagnamiddagen op zoek gegaan naar een blauw diagonaal gestreept keepersshirt met op de mouwen de obligate witte Adidas-strepen en – als het even kon – de letters CCCP op de borst. In haar witte Mustang reden we de hele provincie rond: Poperinge, Wevelgem, Kortrijk, Brugge, Veurne, Diksmuide. Tevergeefs. Nergens vonden we het shirt waarmee Rinat Dasaev in doel stond. Tot we na een tip Deweert Sport vonden, aan ‘het paard’ in Oostende, er met ons laatste restje kracht binnenstrompelden en onze zoektocht eindelijk succesvol konden afronden. Mijn ogen blonken als gloeiende kooltjes toen ik het shirt mocht passen, ook al was er geen spoor van de verwijzing naar de Sovjet-Unie. Als gegoten zat het. Ik wou het niet meer uitdoen en op de terugweg van Oostende naar Ieper klapte ik het zonneklepje aan de passagierskant ontelbare keren naar beneden om mezelf en de trui in het spiegeltje te bewonderen. Ik trok mijn keepershandschoenen van Reusch aan –dezelfde als die van Dasaev – hield mijn handen in een omgekeerde hartvorm voor het gezicht, fantaseerde er de letters CCCP bij en waande me onklopbaar. De Rinat Dasaev van de Westhoek was geboren. Dasaev, ‘het IJzeren Gordijn’ van Spartak Moskou, drong een eerste keer in mijn leven binnen toen ik 11 was en de Belgen op de Mundial in Spanje in Camp Nou met 0-1 zag verliezen van de Sovjet-Unie. Het was drie dagen nadat de Pool Zbigniew Boniek keeper Theo Custers tot de schlemiel van het vaderland had gedegradeerd. Het noopte wijlen bondscoach Guy Thijs tot de drastische ingreep om Theo, die

D

PUSKÁS

toen nochtans in de stad speelde, zij het voor Espanyol, na één invalbeurt voor Pfaff alweer aan de kant te schuiven en Jacky Munaron in het doel te zetten. Het hart van Custers moet gebloed hebben in Barcelona. Ik toonde weinig empathie en had ook geen oog voor Munaron. Wel voor de vent aan de overkant. Dasaev was mijn man. Sinds die dag sta ik bij de jeugd van KVK Ieper op geen enkele foto met een glimlach op mijn gezicht. Net als Dasaev. Hij keek in mijn perceptie altijd nors en boezemde zelfs angst in. Ik imiteerde hem, keek ook heel nors, maar durf er geen geld op te verwedden dat ik iemand angst inboezemde. Als kind van 11 jaar ging ik op zoek naar de antecedenten van de Russische doelman. Geen gemakkelijke opdracht in een tijd waarin internet nog meer dan anderhalf decennium op zich zou laten wachten. Dasaev was afkomstig uit Astrachan, aan de Wolgadelta, en stamde af van de Tataren. Ik zag historische veldslagen passeren, lepelde in mijn verbeelding grote scheppen kaviaar naar binnen, liep rond met een pelsmuts op mijn hoofd en had nachtmerries van Ivan De Verschrikkelijke. De wereld zonder internet was er één van veel mystiek en verborgen legendes. In die wereld was Rinat mijn held. Dasaev was een topdoelman, sober, secuur, zelden op een foutje te betrappen. Zoals hij wilde ik ook worden. Ik hing elke morgen aan de tak van een boom of aan het klimrek in de sportzaal van het college in de hoop centimeters te winnen en even groot en goed te worden als de beste Russische doelman ooit. Oké, ik weet dat stokoude collega’s zullen beweren dat Lev Jasjin de Russische nummer één is, maar laat me alsjeblief nog wat dolen in mijn eigen ateliertje van de waarheid. Rinat Dasaev was de beste. Het IJzeren Gordijn wankelde maar één keer. Maar dat vond ik niet erg, want het was tegen de Belgen in de achtste finales van het WK in Mexico in 1986. Vier keer moest Dasaev zich omdraaien in de meest le-

gendarische match die de Duivels ooit op een Wereldkampioenschap speelden. Scifo, Ceulemans, Demol en Claesen… de doelpuntenmakers van die match kabbelen nog altijd in de juiste volgorde als een mantra door mijn hoofd. Dasaev was kansloos in die match. Twee jaar later, in 1988, zou hij verkozen worden tot de beste doelman van de wereld. In de eerste match van het EK in West-Duitsland dreef hij Ronald Koeman tot op de rand van de wanhoop met een collectie weergaloze reddingen. Nederland verloor zijn openingsmatch tegen de Russen met 0-1, maar nam in de finale revanche tegen diezelfde Sovjet-Unie. 2-0, Gullit en Van Batsen. Die laatste met het mooiste doelpunt ooit op een kampioenschap gemaakt: interceptie Van Tiggelen, pass naar Mühren, voorzet naar Van Basten die het begrip ‘in één tijd op de slof’ een nieuwe dimensie bezorgde. De chirurgische precisie en het millimeterwerk waren absolute vereisten om een doelman als Dasaev vanuit die hoek te verslaan. Het commentaar van Theo Reitsma bij die goal hebben ze in Nederland zelfs op T-shirts gedrukt: ‘Goed. O wat een goal! Wat een schitterend doelpunt zeg. Ja, niet te geloven zoals ie die bal uit de lucht oppakt in die hoek daar. Niet te geloven... Wat een weergaloos doelpunt!’ Zou Rinat Dasaev om vijf uur in de ochtend nog wel eens wakker schieten met het doembeeld van München in zijn kop? Het kan bijna niet anders. Zeven jaar lang keek ik, telkens ik mijn ogen opende, recht in die van Rinat Dasaev. De inspirerende en tot dromen aanzettende poster van de Rus in zijn blauwe keepersshirt van Adidas met de letters CCCP op de borst is in een verhuis van mijn ouders verloren gegaan. Ik treur er nog geregeld om. Mijn held wordt straks 59 jaar. Hij is jarig op de dag dat België zijn eerste wedstrijd speelt op het Europees Kampioenschap. Op 13 juni, wanneer de Rode Duivels in Lyon Italië bekampen, zal ik onvermijdelijk aan Rinat Dasaev denken.

87


TRIOMF IN HET VERRE OOSTEN

1999

88

Pakt BelgiĂŤ eindelijk nog eens een prijs op dit EK? Het is al van de Olympische Spelen van 1920 in Antwerpen geleden dat de Rode Duivels een internationaal toernooi wonnen. Of nee, wacht even! In 1999 won een door Georges Leekens met veel moeite samengesprokkelde bende underdogs de Kirin Cup in Japan.


DE

Kirin Cup

PAKKEN ZE ONS NOOIT MEER AF!

89


Dirk Deferme

90

W

ie wil afstuderen op de Rode Duivels en het cultureel voetbalerfgoed hoog heeft zitten, moet ook door de donkerste periodes ploeteren. Zo is er de Kirin Cup in Japan, interlandgeschiedenis voor gevorderden. Tot 1988 was het een toernooi voor clubelftallen; in 1981 klopte Club Brugge zelfs Internazionale in de finale, het was de afscheidswedstrijd van Georges Leekens als speler van Club. Later werd de Kirin Cup een minicompetitie voor nationale elftallen. In 1999 hadden de Japanners Nederland uitgenodigd, maar Oranje kon meer verdienen aan een Zuid-Amerikaanse tour. De Belgen mochten van hoofdsponsor Kirin, een van de populairste Japanse brouwers, hun plaats innemen. 1999 was het lang op voorhand aangekondigde fuifjaar van wijlen Prince. Party like it’s 1999! Dansen, dansen, dansen en doen alsof er niks aan de hand is. Maar in ons voetbal zaten wel al millennium bugs. Het laatste WK van de Rode Duivels was geëindigd in het Brusselse Zuidstation, na een povere 1-1 tegen Zuid-Korea in het Parijse Prinsenpark. Een honderdtal kritische fans wachtte de selectie in Brussel op. Ze balden de vuisten en floten Georges Leekens naar huis. De bondscoach had nog een contract tot na EURO 2000, een toernooi dat ons land zelf mee organiseerde. Als automatisch gekwalificeerde gastheer moest Leekens’ selectie tussen de zomers van 1998 en 2000 alleen maar vriendschappelijke wedstrijden

PUSKÁS _ KIRIN CUP

spelen. Eigenlijk was dat een meevaller, want de Rode Duivels stonden ooit bekend als de ‘wereldkampioen van de vriendschappelijke wedstrijden’. In 1954 zagen 72.000 mensen de Belgen met 2-0 winnen van wereldkampioen West-Duitsland. In 1956: 5-4 tegen de Magische Magyaren van Puskás. In 1963 kreeg wereldkampioen Brazilië met 5-1 op zijn doos op de Heizel. Maar de koosnaam ‘Wereldkampioen van de vriendschappelijke wedstrijden’ moest vooral verdoezelen dat de Belgische A-ploeg nooit meer iets van betekenis won. Een internationale toernooizege was geleden van de Olympische titel in 1920. Georges Leekens was bondscoach sinds januari 1997. Hij was een man van details, die professionaliteit belangrijk vond, en ook zijn spelers knuffelde. Zijn aanvallende gedaante: Georginho. Als ze van hem in de bunker moesten: Georgescu. Zijn dada: de standaardsituatie. Georges Leekens had een pantser. Hij kon veel hebben. Maar er was heel veel kritiek en dan werd de cynicus in hem wakker. Na het WK in Frankrijk zag je plots een man met een zure kwinkslag. Leekens wist heel goed dat ze hem ten zuiden van de taalgrens wilden liquideren. “Voel je de druk, coach?” vroegen ze hem vaak. Zijn antwoord: “Druk? Dat is iets voor autobanden.”

IEDEREEN DUIVEL

Tot aan het EK stonden 19 vriendschappelijke interlands op het


programma. Dat kostte veel geld. De uitnodiging voor de Kirin Cup kwam dus gelegen. Die zou, omgerekend, minimum 270.000 en maximum 350.000 euro opbrengen, rechtstreeks in de bondskas. Daarbij kwamen nog de premies: 100.000 euro voor de winst, 50.000 voor de tweede, 10.000 voor de derde. Een derde match, los van de Kirin Cup, in en tegen Zuid-Korea, zou nog eens 90.000 euro extra opbrengen. Leuk meegenomen, maar de bond wilde vooral sportief scoren ter voorbereiding van het in eigen land georganiseerde EK. Georges Leekens had carte blanche gekregen. Hij wilde beginnen tegen een groot aantal zwakke tegenstanders. De Belgen speelden één keer gelijk, 0-0 in Luxemburg. Daarna wonnen ze in Cyprus met 0-1. Dat was meteen hun enige doelpunt in de zeven wedstrijden tot aan het vertrek naar Japan. Ze verloren vijf keer op rij, van Griekenland, Tsjechië, Bulgarije, Egypte en Roemenië. Een resultaat in Azië was noodzaak. België moest, contractueel verplicht, 22 spelers meebrengen naar de Kirin Cup, inclusief twee vedetten. De Japanners hadden zelf gekozen voor Wilmots en Oliveira. Per afwezige sterspeler zou de KBVB 10.000 euro minder krijgen. Maar de spelers van Schalke 04 speelden de dag voor de eerste match in Japan nog in de Bundesliga. Dus geen Wilmots en Van Kerckhoven. De Fransen waren ook nog bezig, dus bleven ook Boffin (Metz) en Léonard (Monaco) thuis. In Engeland speelden ze tot einde mei, dus geen Clement (Coventry). Idem voor Spanje, en dus exit Gaspercic

PUSKÁS

(Extremadura). De Belgische bekerfinale stond geprogrammeerd op dezelfde dag als de eerste match in Japan. De mannen van Lierse en Standard konden dus pas later aansluiten. Philippe Clement, Régis Genaux en Nico Van Kerckhoven hadden trouwens ook een feestelijk excuus: zij trouwden tijdens de Kirin Cup. Op 14 mei maakte de bondscoach zijn selectie bekend: 18 namen, een paar verrassingen en enkele debutanten. Twee kranten schreven al meteen over een Azië-flop. De namen: Geert De Vlieger, Filip De Wilde, Bertrand Crasson, Glen De Boeck, Tjörven De Brul, Bart Goor, Lorenzo Staelens, Gordan Vidovic, Wilfried Delbroek, Marc Hendrikx, Stefaan Tanghe, Yves Vanderhaeghe, Johan Walem, Sandy Martens, Luis Oliveira, Bob Peeters, Frédéric Pierre en Gert Verheyen. Slechts drie spelers verdienden hun brood in het buitenland. Yves Vanderhaeghe en Marc Hendrikx waren de nieuwe Duivels. In Parijs, een jaar eerder, was Vanderhaeghe nog met Stefaan Tanghe naar België – Zuid-Korea gaan kijken. Per trein, als supporter, met tickets die ze zelf betaald hadden.

Leekens toen: “Sportief wordt het een experiment. Ik hoop verrast te worden en laat mij niet onder druk zetten. Wie zich manifesteert, zal ik gedenken.” Leekens was met de teambuilding begonnen. Wij tegen de rest was een beproefd sociaal-psychologisch recept. Bob Peeters en Frédéric Pierre kwamen niet opdagen voor de eerste training: geblesseerd. De coach koos ter vervanging voor Peter Van Houdt van Roda JC en voegde Philippe Vande Walle van Eendracht Aalst als derde doelman aan de selectie toe. Ook uit Italië kwam vervelend nieuws. Udinese moest een testmatch voor Europees voetbal spelen tegen Juventus. Exit Walem. Onheilstijding uit Florence: Oliveira kreeg een schop in de ribben. Ook out. En de Japanners stonden op hun strepen. Dat Leekens de vedetten Oliveira en Wilmots niet meebracht, kostte de bond 20.000 euro. Om weer aan 18 spelers te komen haalde de bondscoach er Toni en Dante Brogno bij. De oudste Brogno merkte dat zijn paspoort niet meer geldig was. Een journalist en burgemeester Ducarme van Thuin kregen dat nog gefikst,

Georges Leekens was een man van details, die professionaliteit belangrijk vond, en ook zijn spelers knuffelde. Zijn aanvallende gedaante: Georginho. Als ze van hem in de bunker moesten: Georgescu. Zijn dada: de standaardsituatie. 91


In het stadion in Tokyo, een klein Camp Nou met 55.000 uitgelaten voetbalfans, sprong het scorebord aan. De foto’s van de spelers rolden voorbij. Sandy Martens en Stefaan Tanghe maakten een foto van hun eigen portret met het Japanse bijschrift. maar Leekens had ondertussen Chris Janssens opgeroepen en Dante moest dus thuisblijven. Hij staat nog steeds op de eeuwige lijst van ondertussen 681 Rode Duivels, met één selectie en geen enkele cap.

SCHOOLREIS

Eén supporter had zich gemeld om de trip mee te maken. Hij betaalde veel te veel geld. Een tiental journalisten reisde mee, waaronder ik. Het was van de jaren 70 geleden dat er zo weinig persjongens de Rode Duivels vergezelden. Om 2 uur ’s nachts, op donderdag 27 mei l999, landde een Boeing van KLM in Osaka. De vlucht duurde 11 uur. Gert Verheyen zat naast Gordan Vidovic in het vliegtuig. “Hij heeft de helft van de tijd zitten bellen. Toen kon dat nog met je kredietkaart. Dat moet stukken van mensen gekost hebben.” Daarna wachtte de selectie nog een treinrit naar de oude hoofdstad Kyoto. Intussen sijpelde het nieuws door dat een groot deel van het materiaal van de ploeg in Schiphol

92

was achtergebleven. 41 stuks baggage waren spoorloos. De Duivels hadden geen kousen, geen broeken, geen shirts, geen schoenen. Leekens moest de eerste training meteen schrappen. Pas 20 uur na het vertrek arriveerden de belgen in het Miyako Hotel. Leekens stuurde hen meteen naar bed. Maar een paar uur later slenterden enkele Rode Duivels met stramme spieren door de lobby. Ze hadden amper geslapen van de jetlag en droegen nog altijd de kleren waarin ze waren vertrokken. Tijdens een receptie ter ere van de voorstelling van de Kirin Cup, zaten ze in een verloren hoek van wat een balzaal uit het kasteel van de schoonfamilie van Assepoester leek. Iemand waarschuwde hen in vermakelijk Engels voor de smaak van het Kirin-bier. Ze mochten van Leekens niet eens proeven. Er was veel slap gelach. De sfeer van een schoolreis. ZONDAG 30 MEI

P E R U – B E LG I Ë , K YOTO

Om 13u30 zaten 9.262 toeschouwers in het Nishigyogoku Stadion. Bijna allemaal Peruvianen die in Kyoto

PUSKÁS _ KIRIN CUP

werkten. Peru voetbalde veel beter en maakte de 1-0 via Maestri. Maar de Belgen waren fysiek sterker en Stefaan Tanghe scoorde de gelijkmaker. Het bleef bij 1-1.

DRONKENMANSDROOM

Leekens na het gelijkspel: “Dit was vooral belangrijk voor mijn jonge groep. De spelers werden de laatste tijd overladen met beschuldigingen die ze niet verdienen. Wij hebben karakter. Hier zijn jongens bij die naar EURO 2000 willen.” En nog een sneer naar dokter Chris Goossens, die gezegd had dat jetlag fysiek geen excuus mocht zijn: “Er zal nog één spreekbuis zijn en dat ben ik.” De dokter moest zwijgen. De Vlaamse journalisten relativeerden, al mocht het voetbal wel een tikkeltje beter, vonden ze. In de Franstalige pers bleef het venijn. Zij schreven dat de Rode Duivels deelnamen aan een confrontatie van internationale losers. En: “Wellicht was dit het zwakste elftal uit de geschiedenis van de nationale ploeg.”


Door de uitzonderlijke omstandigheden zaten er een paar speciale mannen bij. Wilfried Delbroek van kersvers landskampioen KRC Genk bijvoorbeeld. Rare loopstijl, een beetje scheve voeten, altijd draf, nooit galop, en nu dus Rode Duivel. Hij paste nog net in het voetbal van de jaren 90. Tien jaar later was een speler van zijn kaliber op een Azië-trip met de Rode Duivels ondenkbaar. Voor Delbroek was het avontuur een dronkenmansdroom die uitkwam, net als voor Peter Van Houdt, Toni Brogno, Chris Janssens, Stefaan Tanghe en Marc Hendrikx… Terwijl er ook een interessante nieuwe lichting was. Daems, Cavens en Hoefkens waren van de generatie van ‘78. Daar zat wat in. Ook Emile Mpenza was van 1978, net als aanstormende jonkies Daniël Van Buyten, Wesley Sonck en Walter Baseggio. Veel journalisten wilden graag nu al inzetten op de toekomst. Diezelfde avond, in België, scoorde Jurgen Cavens twee keer in de bekerfinale. Lierse won met 3-1 van Standard. In dat bekertoernooi maakte Cavens negen doelpunten. ‘Als deze knaap beide voeten op de grond houdt, wordt hij binnen de kortste keren de nieuwe aanvalsleider van de Rode Duivels’, schreef François Colin ’s maandags in De Standaard. Vanuit Kyoto moest Leekens zijn selectie nog eens aanpassen. Leekens koos Bernd Thijs als vervanger voor de in de bekerfinale gekwetste Filip Daems. Thijs, Mbo Mpenza, Jurgen Cavens en Carl Hoefkens vlogen met secretaris-generaal Jan Peeters naar

PUSKÁS

Tokio, waar de Duivels verbleven in de aanloop naar hun wedstrijd tegen Japan. Ze sliepen er – net als kroonprins Filip, op handelsmissie – in Hotel New Otani, het grootste van Japan: 1.600 kamers, 1.500 personeelsleden, en van de 40 verdiepingen werden er 17 gebruikt voor trouwpartijen. Voor een paar yens kon je op het dak naar de rest van Japan gaan kijken. Het hotel lag in een tuin van meer dan 400 jaar oud. Een wandeling rond het complex duurde een half uur. DONDERDAG 3 JUNI

J A PA N – B E L G I Ë , T O K I O

Twee uur voor de match, vlak voor het Nationaal Stadion, riepen honderden mensen eerst ‘Nippon! Nippon!’ en daarna ‘Na-Ka-Ta! Na-KaTa!’ De Ronaldo van de rijzende zon, Hidetoshi Nakata, was een vedette in Japan én in de Serie A. God op noppen. In het stadion: 55.000 uitgelaten voetbalfans. Op steile tribunes, met veel beton. Een klein Camp Nou, maar met een piste. Hier had Gaston Roelandts in 1964 Olympisch goud gewonnen op de 3.000 meter steeple. Een beetje verderop zagen we de felle lichten van een veel moderner stadion. Daar speelden ze een wedstrijd in de nationale baseballcompetitie. Voor 80.000 mensen. In het voetbalstadion zagen we meer blauw dan bij een thuiswedstrijd van Italië. Het scorebord sprong aan. De foto’s van de spelers rolden voorbij. Sandy Martens en Stefaan Tanghe maakten een foto van hun eigen

portret met het Japanse bijschrift. Het enthousiasme van sommige spelers was ontwapenend. Voetballers in wonderland, geen storende vedetteallures. De aftrap kwam met 5 minuten vertraging. Dat had met het protocol te maken, de officiële plichtplegingen voor Prins Filip en zijn Japanse collega, prins Takamado, de broer van keizer Akihito. 90 minuten later was er niet gescoord.

H E T A Z I Ë - G E VO E L

Na de 0-0 – de Duivels hadden kunnen winnen – zei Leekens: “Wat er ook gebeurt tegen Zuid-Korea, deze reis is prettig en nuttig geweest.” Het maakte deel uit van het discours van de bondscoach, die na al die nederlagen behoefte had aan een paar positieve resultaten. “Dit was onze beste match sinds de Wereldbeker. Het blok heeft gefunctioneerd”, zei Leekens nog. De krantenjournalisten hadden het zelfs over ‘tactische rijpheid’. Marc Hendrikx van Racing Genk werd een ontdekking genoemd. Hij speelde met een ontwapenende inzet. Groot en sterk, deed geen zotte dingen, een Leekens-boy. Secretaris-generaal Jan Peeters pakte uit: “Het einde van de tunnel is in zicht.” Het einde van de Kirin Cup was dit al voor de Belgen. Nu nog een bonusmatch. Leekens keek op tegen de trip naar Seoel. Zuid-Korea kon de match te veel zijn. Hij had eigenlijk al zijn slotconclusie klaar: “We zagen

93


echte Belgen! Misschien niet de grote namen, maar wel een groot deel van de kern voor Euro 2000. Fysiek zijn we heel diep gegaan.” De ploeg speelde zoals hij het wilde. Maar verliezen tegen Zuid-Korea en het goede gevoel, prompt het Azië-gevoel gedoopt, zou weer helemaal weg zijn. Leekens wilde het liefst nu al naar huis. Zonder nederlaag. Maar dat kon niet, en dus stapten ze aan boord van de vlucht naar Seoul. Georges Leekens deed een flinke dut tijdens de vlucht. Toen hij weer wakker werd, stak hij beide duimen in de lucht. “Dit kan al niet meer stuk. Wij hebben hier onze job gedaan.” Hij gaf ook meteen zijn opstelling mee. Philippe Vande Walle zou keepen, Hoefkens en Cavens zouden starten en voor de rest zou hij het met de ploeg van tegen Japan proberen. Z AT E R D A G 5 J U N I

Z U I D - KO R E A – B E LG I Ë , S E O E L

Elke Zuid-Koreaan in het stadion droeg een shirt van de nationale ploeg. In de Erkstraat in Hamont balde Rudi Hendrikx de vuisten. Zijn broer Marc stond voor de derde keer in de basis. Net als Yves Vanderhaeghe. Vorige week nog debutant op zijn 29ste, 11 jaar geleden nog denkend aan zelfmoord. Hersenvliesontsteking, twee dagen coma, hij zette zelf een paar keer de beademingsmachine uit omdat hij zijn laatste dagen niet doodziek aan een bed gekluisterd wilde beleven. Het Olympisch Stadion van Seoel.

94

Weer een atletiekpiste en 11 jaar eerder het toneel van The Dirtiest Race in History nog wel. De Canadese stotteraar Ben Johnson tegen Carl Lewis. Clenbuterol. De Duivels pakten het properder aan. Ze wonnen met 0-2. Sandy Martens maakte beide goals. Dé uitblinker was doelman Philippe Vande Walle. Ik gaf commentaar bij de wedstrijd voor KanaalTwee en zette een streepje bij elke bal die hij moest pakken. Het waren er acht. Het was de zesde interland voor Vande Walle. Hij had nog nooit verloren met de Duivels.

D E P E P VA N DE TEAMBUILDER

Bijna was er nog een Duivels dopinggeval. Mark Hendrikx voelde zich belabberd, maar wilde koste wat het kost spelen. Hij had dus zelf maar wat pillen genomen. Dokter Chris Goossens wilde geen risico’s nemen en vond dat de Limburger aan de kant moest blijven. Leekens negeerde zijn advies. Hendrikx speelde 84 minuten. Op de persbank zochten ze naar uitblinkers. De volgende dag in de krant: ‘De kersverse internationals slikten de pep van de teambuilder. Georges Leekens bracht niet de beste Belgen op het veld, maar sinds heel lang wél de beste Belgische ploeg.’ In het groepje van de Franstalige collega’s bleef het stil. In de 82ste minuut kwam Mbo Mpenza erin voor Cavens. Hij was de enige Franstalige met speelminuten tegen Zuid-Korea.

PUSKÁS _ KIRIN CUP

Eerder had Leekens al gezegd dat Japan en Zuid-Korea nu niet bepaald Argentinië waren. Van gezweef kon niemand hem verdenken. De sympathieke bondsbobo Karel Vertongen daarentegen was onbesuisd en euforisch: “De déclic is er nu gekomen. Met deze spirit moeten we verder. We gaan door met Leekens.” Secretaris-generaal Jan Peeters verslikte zich in gejubel. “Hier winnen was heel belangrijk.” Ze waren van het gezeur verlost. Drie keer niet verloren. En ook op het thuisfront, waar ze de laatste wedstrijd op de televisie hadden kunnen volgen, ventileerde men meningen. Icoon Guy Thys opperde: “Je hebt meer aan een ploeg dan aan vedetten.” Bondsvoorzitter Michel D’Hooghe gaf een verholen sneer naar de thuisblijvers: “Sommige spelers die zich vedetten noemen zullen het niet makkelijk krijgen. De Azië-deelnemers verdienen meer dan een B-certificaat.” De voetbalreis naar het Verre Oosten zorgde ineens voor een positief probleem. Wat nu met Wilmots, Oliveira, Walem, Van Kerckhoven, Léonard, Genaux, Boffin, Baseggio, Emile Mpenza en misschien zelfs Nilis en De Bilde? Moesten ze opzouten en konden ze een selectie voor Euro 2000 op hun buik schrijven? Was deze Kirin Cup een keerpunt? Leekens temperde de verwachtingen. “Het Belgisch voetbal is niet gered. Deze groep kan nog extra kwaliteit gebruiken. Iedereen gelijk voor de wet. Wie een sterkhouder wil zijn, moet op het veld laten zien wat Vande Walle en Staelens hier getoond hebben.”


VO E T J E S O P D E G RO N D

De Duivels landden op een doordeweekse namiddag terug op Schiphol. Zonder Jan Peeters, want die moest dringend terug naar Tokio voor de uitreiking van de Kirin Cup. Japan en Peru hadden namelijk 0-0 gelijkgespeeld. Zo kreeg de Kirin Cup van 1999 twee winnaars: Peru en België. Net als Japan hadden beide landen 2 punten, maar Japan had niet gescoord. Bedankt, Stefaan Tanghe! Georges Leekens kon als winnaar de zonnige zomer in. Het ‘Azië-gevoel’ werd een begrip en het bleef opduiken in krantenkoppen in de aanloop naar de match tegen Finland op 18 augustus in Brugge. Een journalist confronteer-

de thuisblijver Marc Wilmots met dat zogenaamde Azië-gevoel. “Ach, Leekens heeft al zoveel gezegd waarop hij nadien is moeten terugkomen.” Wilmots geloofde niet dat er in Japan en Zuid-Korea iets bijzonders was ontstaan. Hij kreeg helaas gelijk. De Rode Duivels verloren met 3-4 van de Finnen. Gênant! Exit Leekens, minder dan een jaar voor het EK. Over het Azië-gevoel geen woord meer. Robert Waseige volgde Leekens op. Maar veel beter werd het niet. De Duivels waren de risee op Euro 2000. België was het eerste thuisland op een EK dat er in de eerste ronde roemloos werd uitgeknikkerd. Emile Mpenza maakte in de enige gewonnen match, tegen Zweden, nog wel het duizendste

doelpunt aller tijden voor de Rode Duivels, maar daarna waren Italië en Turkije te sterk. Het was een van de allerdonkerste periodes van ons interlandvoetbal, maar die Kirin Cup van 1999 pakken ze ons nooit meer af. Alhoewel, hebben we hem ooit wel gekregen? Een tastbaar bewijs is er niet. De zoektocht ernaar liep dood bij de vriendelijke bediendes van de Voetbalbond. “Een beker? Hebben we niet, meneer. Zelfs geen vlaggetje.” En tóch is het gebeurd. Een van de weinige plaatsen waar het bewijs van de eerste échte prijs van de Rode Duivels sinds 1920 zwart op wit staat, is de webstek www.georgesleekens.be. Kijk maar eens bij het palmares van de coach: ‘1999 - Winner of the Kirin Cup.’

DE

Azië-

Marc Hendrikx kwam aan 662 minuten als international. Hij viel twee keer in op het EK. Zijn 15de interland speelde hij in 2001.

Stefaan Tanghe ging mee tot 2002.

Tjörven De Brul kwam aan tien caps. Na het debacle tegen Finland was het voor hem afgelopen.

PUSKÁS

Sandy Martens scoorde tegen de Finnen zijn derde en laatste doelpunt als Rode Duivel.

Wilfried Delbroek speelde 357 minuten voor ons land. Allemaal in dat ene jaar 1999. Hij had alles gegeven op de Kirin Cup.

Bernd Thijs had nooit een basisplaats. Als 23-jarige was hij erbij op het WK in Japan, maar hij speelde er niet.

GANGERS

Peter Van Houdt haalde zes interlands. Toni Brogno scoorde nooit voor de Duivels. Robert Waseige selecteerde hem niet voor Euro 2000 toen hij met 30 goals voor Westerlo topschutter van de competitie was.

Chris Janssens kwam aan zeven caps. Hij speelde nog twee minuten tegen Zuid-Korea en daarna was het gedaan.

Jurgen Cavens, volgens velen hét talent van zijn lichting, scoorde in oktober 2000 tegen Letland. Daarna kwam hij nooit meer van de bank. Alles bij elkaar was hij 185 minuten Rode Duivel.

Georges Leekens kwam in 2010 terug als bondscoach. Hij kon België niet kwalificeren voor het EK van 2012. Maar op zijn website houdt hij er tóch een goed gevoel aan over. Bij zijn palmares staat: ‘Builder of probably the best A-National Team of Belgium ever!’

95


Het EK van 1972

De Bosuil zat nog één keer

96

P U S K ÁS _ H E T E K VA N 1 9 72

Ullstein Bild

Patrick Vincent

STAMP VOL


59.000 toeschouwers stonden op woensdag 14 juni 1972 op elkaar gepakt in de Hel van Deurne-Noord. De tegenstander van de ‘Witte’ Duivels was voor één keer niet Nederland, maar de sterkste Mannschaft aller tijden. De inzet: een plaats in de finale van het EK. De Belgen verloren met 1-2.

S

tel het je even voor! De halve finale van het EK in Frankrijk. Voor de alles of niets clash tussen Spanje en Engeland dagen op 6 juli in Lyon amper 2000 toeschouwers op, waarvan bijna de helft genodigden. Uitgesloten. En toch is dat precies wat er gebeurde op 14 juni 1972 in het Anderlechtse Astridpark. De halve finale van de ‘Landenbeker van Europa’ – jawel, de halve finale – was zowaar de minst bezochte wedstrijd van het ganse toernooi, inclusief de kwalificatiecampagne. Zelfs Malta – Zwitserland had meer volk gelokt. Oké, de halve finalisten in Anderlecht waren de Sovjet-Unie en Hongarije, twee oostbloklanden zonder echte vedetten, en dat in volle Koude Oorlog. Maar… 2000 toeschouwers? Wat een blamage voor het Belgische organisatiecomité. Er was weliswaar één excuus voor de schandalig lage opkomst in het Emile Versé-stadion: de andere halve finale op hetzelfde moment, een dikke 50 kilometer noordelijker, in het Bosuilstadion in Deurne-Noord. En daar hadden ze van belangstelling niet te klagen.

PUSKÁS

KIJK MAAR N A A R D E WA L E N !

Stel het je even voor! Frankrijk speelt in Marseille de halve finale van het EK dat het land zelf organiseert, maar de Fransen die niet in het stadion zitten kunnen de wedstrijd alleen maar volgen via de radio. Onzin natuurlijk. En toch is dat precies wat er gebeurde op 14 juni 1972. 24 tv-commentatoren uit heel Europa tekenden present voor een live-verslag vanuit het Bosuilstadion. Maar Rik De Saedeleer was daar niet bij. De BRT zond deze historische wedstrijd niet rechtstreeks uit. Er stonden te veel reclameborden rond het veld, vond de openbare omroep. De Vlaamse tv-kijkers kregen die avond een film voor de kiezen, en een concert uit de Koningin Elisabethwedstrijd voor piano. De UEFA had flink wat geld opgehaald met de verkoop van reclame. Maar heel open communiceerde de Europese voetbalbond daar in die tijd ook al niet over: de schattingen van de inkomsten liepen uiteen tussen 3

miljoen en 15 miljoen. Frank. En dat terwijl de BRT een strict reclameverbod hanteerde. Ze stuurde zelfs Wim De Gruyter met passer en meetlat naar Deurne-Noord. De toenmalige hoofdredacteur van de sportredactie kwam terug met het onrustwekkende rapport dat er 15 panelen meer stonden dan gebruikelijk. Veel bedrijven hadden er stevig wat geld voor over: Belga, Martini, Heineken, Hertekamp, maar ook Duitse producten als Mafu (muggenspray), Bluna (frisdrank) MM Sekt (schuimwijn) en Aral (benzinestations) stonden te kijk. De BRT, gesteund door de Belgische regering, eiste dat de UEFA die panelen zou overplakken. Vooral Jos ‘Kop’ Van Eynde, de voorzitter van de socialisten, was daarop gebrand. Hij noemde de extra reclame ‘oneerlijke concurrentie’. Vooral voor zijn eigen Volksgazet dan wellicht. Die had in die tijd een vast paneel op de Bosuil. Premier Gaston Esykens noemde het zelfs ‘kwetsend voor de regering dat de gewone reclame voor één dag wordt aangevuld ten profijte van de particuliere sector’. De onderhandelingen liepen nog tot een paar uur voor de match. Maar de Europese voetbalbond hield het been stijf. Minister van Cultuur Frans Van Mechelen liet in allerijl nog de mogelijkheid onderzoeken om de wedstrijd vanuit een dusdanige hoek te filmen dat er geen reclame in beeld kón komen. Tevergeefs. De belangrijkste wedstrijd van het nationale voetbalelftal sinds de finale van de 97


EK 1972

Olympische Spelen van 1920 zond de BRT niet uit. De RTBF, minder strak in de leer, trok er zich weinig van aan en deed het doodleuk wel. Net als de NOS.

9 STENEN PER M2

Stel het je even voor! De halve finale van het EK gaat straks níet door in het speciaal voor de gelegenheid gebouwde Stade des Lumières in het oosten van Lyon, maar in het 96 jaar oude Stade de Gerland, aan de andere kant van de stad. Het is zo goed als ondenkbaar in deze tijden, maar in 1972 deden ze nog niet aan nieuwe stadions voor belangrijke toernooien. En al zeker niet in België. Voor de halve finale koos het organisatiecomité simpelweg het stadion met de grootste capaciteit. En in die tijd had de Hel van Deurne-Noord ‘officieel’ nog plaats voor 55.000 fans, vier keer meer dan vandaag. Voor de bijgelovigen was er een extra dimensie. Een van de zeldzame keren dat België Duitsland had geklopt was ook in het stadion van Royal Antwerp FC, zij het in de voorganger van de Bosuil. De Great Old speelde in 1913 nog in de wijk het Kiel. 6500 fans zagen een half jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hoe de Belgen de Duitsers met 6-2 in de pan hakten. Maar in 1972 was het Bosuilstadion al bijna 50 jaar oud. De glans was er wat af, zeker nadat Royal Antwerp FC, ook de eigenaar van het stadion, een paar jaar in tweede klasse had

98

gespeeld. Het beruchte strijdtoneel van zoveel Derby’s der Lage Landen was toen al afgeleefd, luidde de teneur in de meeste commentaren. Ook Raymond Goethals was niet opgezet met de keuze voor de Bosuil. De bondscoach vond dat de immense staantribunes achter de goals te ver van het veld lagen. Hij had liever in Anderlecht of Luik gespeeld, de thuisbasis van de meeste van zijn spelers. Daar zouden ze meer steun krijgen dan in Antwerpen, want er zat geen enkele Antwerpse speler in zijn EK-selectie. Goethals’ Duitse collega, Helmut Schön, hield het discreter. In de voorbereiding op het EK had zijn ploeg de officiële openingswedstrijd gespeeld in het nagelnieuwe en toen futuristische Olympiastadion van München, speciaal gebouwd voor de Olympische Spelen die een paar maanden later zouden beginnen. Toen ze hem vroegen dat nieuwe stadion te vergelijken met de Bosuil, deed Schön er meesterlijk het zwijgen toe. Al gaf de grijns op zijn gelaat toch het een en ander weg. Een landgenoot van hem, de topschutter van het net afgelopen seizoen in de Belgische eerste klasse, deed wél vrolijk mee aan het Bosuil-bashen. Lothar Emmerich liet in de Duitse sensatiepers optekenen dat het Antwerp-stadion een bouwvallig krot was en dat er op het veld minstens negen stenen per vierkante meter lagen. Emmerich was een speler van… Beerschot. Eddy Wauters liet die kritiek niet aan zijn hart komen. Niks dat een paar potten verf niet konden verdoezelen, vond de voorzitter van de Great

P U S K ÁS _ H E T E K VA N 1 9 72

Old. De bankier, zelf ook oud-speler van Antwerp, liet een paar nieuwe graszoden aanrukken voor de meest geteisterde plekken in de strafschopgebieden en de middencirkel. Wauters was ook zeer fier over de lichtmasten: ‘De tweede beste in België, na die van Crossing Schaarbeek’, verkondigde de voorzitter. 400 lux haalden die. Dat was wél niet genoeg voor een tv-uitzending in kleur. Elk team kreeg één training in het stadion. Meer dan 1500 fans moesten een half uur wachten op de Mannschaft omdat de Duitse buschauffeur, volledig tegen zijn volksaard in, verloren was gereden in de lange rechte lanen van Deurne-Noord. Goethals van zijn kant wilde geen pottenkijkers op zijn laatste training. Hij liet de poorten van de Bosuil sluiten. Maar dat hield Frank Verhaegen, toen 17 jaar, niet tegen. “Wij geraakten altijd binnen”, vertelt de huidige ploegafgevaardigde van het eerste elftal van Antwerp. Met dank aan de lichtinstallatie waar Wauters zo trots op was. “We klommen in de lichtmasten en geraakten zo gemakkelijk in de staantribune.”

ZWEVEN OP D E S TA A N P L A AT S E N

Stel het je even voor! Op de halve finale van het EK in Marseille stap je een kwartiertje voor de aftrap naar de kassa, je schuift een paar minuten aan en koopt er zorgenloos een ticket om het thuisland tegen wereldkampioen Duitsland te zien


De Minister van Cultuur liet de mogelijkheid onderzoeken om de wedstrijd vanuit een dusdanige hoek te filmen dat er geen reclame in beeld kĂłn komen. Tevergeefs. De BRT zond de Elisabethwedstrijd uit in plaats van de halve finale van het EK.

PUSKĂ S

99


P U S K ÁS _ H E T E K VA N 1 9 72

BECKENBAUER

combiregelingen. Alle tickets raakten aan de kassa nog vlotjes aan de man, en dan vooral aan Duitsers, die voor de derde keer in 58 jaar massaal de grens overstaken. Deze keer in vrede. Op de staantribunes stond de massa stevig op elkaar geplakt. “Ik vermoed dat ze te veel volk hadden binnen gelaten, want op sommige momenten voelde ik geen grond meer onder mijn voeten. Ik zweefde”, herinnert mijn vader zich. 59.000 supporters waren er die avond, 4.000 meer dan de officiële capaciteit. Het was de laatste keer dat de Bosuil stampvol zat. Zelfs voor de belangrijke kwalificatiematchen voor de WK’s van ’74 en ’78

Van een thuisvoordeel was geen sprake. De nationale driekleur wapperde overal, maar dan horizontaal en in een andere kleurvolgorde. Paul Van Himst was bijzonder slecht gezind: “Wij speelden niet thuis. Ik waande me de ganse tijd in Frankfurt” 100

MAIER

S C H WA R Z E N B E C K

HEYNCKES

NETZER

kopen, als je er ook een seizoensabonnement voor Antwerp bijnam. Slechts 40.000 kaartjes waren op voorhand de deur uit, waarvan de helft voor Duitsers. De rest lag op de dag van de wedstrijd nog aan de kassa. De duurste plaatsen op tribune 1 kostten 700 frank (17,5 euro). Dat was het voorbije seizoen 2015-2016 grappig genoeg ook de prijs voor het goedkoopste ticket in de voorverkoop op de Bosuil. Maar in plaats van de Mannschaft kreeg je als bezoekende ploeg dan Koksijde, Heist of Virton te zien. Gelukkig voor de penningmeester waren er nog geen rigoureuze veiligheidsmaatregelen of verplichte

WIMMER

MÜLLER

H ÖT T G E S

KREMERS

BREITNER

HOENES

spelen voor een plaats in de finale. Gaat niet gebeuren. En toch is het precies wat Wim Vincent, toen net 31 geworden, deed op die zwoele woensdagavond in juni 1972. 150 frank betaalde mijn vader voor een staanplaats achter een van de goals (ik mocht niet mee, ik was amper 4). De wedstrijd was niet uitverkocht voor aanvang. De voorverkoop was volledig in het honderd gelopen. De Belgische voetbalbond had die voorverkoop geregeld via de clubs, maar die deden er elk hun zin mee. Op de Bosuil bijvoorbeeld deden ze ongestoord een tijdje aan koppelverkoop. Je kon er enkel een ticket voor de halve finale


PUSKÁS

VA N H I M S T

trams in voor de pendeldienst tussen het station en Deurne-Noord. Taxichauffeurs maakten in één dag hun jaar goed. Er daagden bijna 40.000 Duitsers op in Antwerpen. Alle hotels in de stad waren volgeboekt. Het Docks Hotel op de Noorderlaan moest meer dan 2000 aanvragers doorverwijzen. De supporters werden doorgestuurd tot diep in het Waasland en zelfs tot in Nederland. Maar veel Duitsers hadden niks geregeld. Ze sliepen na de match onder de bruggen over het vlakbij de Bosuil gelegen Albertkanaal. Frank Raes, toen 18 en zelf een beloftevolle voetballer, had samen met zijn vader kaartjes voor de halve finale en zag toen voor het eerst de zogenaamde Schlachtenbummler. “Dat waren ‘hooligans’ avant la lettre, lawaaierige, dronken supporters in bloot bovenlijf die veel agressiviteit uitstraalden”, zegt de presentator, die de volgende dag een examen Nederlands moest

HEYLENS

SEMMELING

VERHEYEN

LAMBERT

VA N D E N D A E L E

THISSEN

DOLMANS

P I OT

Stel het je even voor! Op de halve finale in Marseille komen straks meer Duitsers opdagen dan supporters van het thuisland. De gedachte alleen al. En toch is dat dus precies wat er gebeurde op 14 juni 1972. Na de match was kapitein en feestvarken Paul Van Himst bijzonder slecht gezind: “Wij speelden niet thuis. Ik waande me de ganse tijd in Frankfurt.” Het was inderdaad opvallend. Van een thuisvoordeel was geen sprake. De nationale driekleur wapperde overal, maar dan horizontaal en in een andere kleurvolgorde. De Belgen stelden daar alleen kartonnen hoofdbandjes met de iets te optimistische leuze ‘België in de finale’ tegenover. Deurne was nog een zelfstan-

MARTENS

S C H L AC H T E N B U M M L E R

dige gemeente en de lokale politie verkeerde in grote paniek. Ze verwachtten ongeveer 15.000 Duitse voertuigen. En dat terwijl er maar 6000 parkeerplaatsen waren in de wijk. Tot overmaat van ramp waren er ook nog eens wegenwerken aan de gang op de Bisschoppenhoflaan, de grote toegangsweg naast het stadion. De gemeente Deurne lanceerde een oproep aan alle ‘kijklustigen’ om de pas aangelegde aanplantingen in de buurt van het stadion te respecteren. De verkeerschaos was enorm. Alleen niet voor Hans-Dietrich Genscher. De West-Duitse minister van Binnenlandse Zaken, onlangs overleden, kwam per ‘hefschroefvliegtuig’ naar Deurne. Zij die toch met de trein kwamen, stroomden vanaf 1 uur ’s middags toe in het Antwerpse Centraal-Station. De meisjes uit de hoerenstraten rond Antwerpen-Centraal draaiden een topdag, net als de frituren en souvenirshops. De MIVA zette 40 extra

DOCKX

tegen het Nederland van Cruijff lukte dat niet meer.


EK 1972

afleggen. “Ik had zelfs een toneeltekst van Tone Brulin bij die ik moest kennen voor het examen, om op de tribune te lezen voor de match. Maar die Schlachtenbummler haalden me uit mijn concentratie. Dat fenomeen kenden we toen in België nog niet. Die mannen zagen er wel schrikwekkend uit, maar er werd niet gevochten. Geweld was er niet bij. Duitsers en Belgen zaten en stonden ook gewoon door elkaar op de tribunes. Dat was toen altijd zo, niemand stelde zich daar vragen bij. Er waren veel minder regeltjes en controles. Dat is pas echt veranderd na het Heizeldrama.” Frank Raes slaagde de volgende ochtend voor zijn examen Nederlands. En vier dagen later zag hij de West-Duitsers op de Heizel de finale winnen.

RECORDMAN

Stel het je even voor! Het EK in Frankrijk telt maar vier wedstrijden. Twee halve finales, troosting, finale. Klaar! No way. Waarom maar vier wedstrijden verpatsen aan tegen elkaar opbiedende tv-zenders en sponsors wanneer je er 51 kunt verpatsen? Maar in de vroege seventies behoorde dat marketingdenken nog niet tot de geplogenheden. In haar kwalificatiegroep had België niet de minste tegenstanders vlotjes over de knie gelegd: het Denemarken van Morten Olsen, het Schotland van Billy Bremner en het Portugal van Eusebio. In de kwartfinales, gespeeld met heen- en terugwedstrijden, rekenden de Belgen koelbloedig af met het Italië van Riva en Mazzola, de

102

heersende Europese kampioen én de vicewereldkampioen van dat moment: 0 – 0 in San Siro, 2 – 1 in het Emile Versé-stadion. De Azurri stelden in Anderlecht op twee man na dezelfde ploeg op als in de finale van het WK van 1970, maar konden het niet bolwerken tegen de twee iconen van onze vaderlandse voetbalgeschiedenis. Paul Van Himst en Wilfried Van Moer scoorden. Die laatste, amper groter dan een barkruk, deed dat zelfs met de kop. Het frustreerde de Italianen zo fel dat Mario Bertini, de slachter van Inter, nog voor de rust met een drieste tackle Van Moers been brak. Hij kreeg er niet eens rood voor. De Italiaanse coach haalde Bertini er wel meteen af en verving hem door een beloftevolle debutant, Fabio Capello. België ging dus door, en aangezien de enige twee andere kandidaten – Engeland en Italië – uitgeschakeld werden in de kwartfinales, mocht het meteen de eindfase van het EK organiseren. Maar dat dus zonder Wilfried Van Moer, op dat moment de modernste Belgische voetballer. “Hij was een werker met een gave techniek, een uitstekende plaatsing én scorend vermogen”, zegt Frank Raes vandaag. “Een kruising tussen Andrea Pirlo en Radja Naingolan.” Dat de Witte Duivels het niet haalden van West-Duitsland, weet Paul Van Himst achteraf niet aan de sterkte van de tegenstander, maar louter aan de afwezigheid van zijn kompaan. “Met Wilfried erbij zou Netzer nooit in zijn spel gekomen zijn”, zei de aanvaller toen. Voor Polle Gazon, toen nog altijd maar 28, was de halve finale trouwens een in meer dan één zin historische interland. Het was zijn

P U S K ÁS _ H E T E K VA N 1 9 72

68ste en daarmee evenaarde hij het toenmalige record van Bosuil-icoon Vic Mees. Die twee hadden elkaar 12 jaar eerder perfect afgelost. In 1960 werd Van Himst voor het eerst opgeroepen voor een match tegen Nederland, misschien niet toevallig de laatste interland van Vic Mees. Vóór de match tegen West-Duitsland zette de bond Van Himst in de bloemen met de evenaring van het record. Maar het meest verheugd was hij met een felicitatietelegram van Vic Mees himself.

6 8 G OA L S I N 6 2 INTERLANDS

Stel het je even voor! Romelu Lukaku maakt een superieur België Europees Kampioen door aan de lopende band te scoren, telkens op assist van Kevin De Bruyne. Maar aan het eind van het jaar wint Jan Vertonghen de Gouden Bal. Het zou onrechtvaardig zijn, maar het is precies wat er gebeurde in 1972. Vier wereldtitels wonnen ze, maar in een poll van een paar jaar terug noemden de Duitsers hun team van het EK 1972 de sterkste Mannschaft aller tijden. Straffer dan de mannen die volledig onverwacht de Magische Magyaren klopten in 1954; straffer dan de pas herenigde Duitslanden die in 1990 Maradona een peer stoofden in Rome; straffer dan de huidige wereldkampioenen die Brazilië vernederden in eigen land; straffer ook dan nagenoeg hetzelfde team dat twee jaar na het EK in België wereldkampioen zou worden in eigen land door het Nederland van Cruijff te verrassen; het team met Maier, Hoeness, Breitner, Heyn-


ckes, Schwarzenbeck, Beckenbauer en Müller. Namen als klokken uit het Schwarzwald. Het grote verschil tussen die twee teams: Günter Netzer. Tijdens het WK van ’74 zou bondscoach Schön voor de betrouwbare, wat saaie Overath kiezen op de positie van spielmacher. Maar Netzer, drager van het potsierlijkste gordijnenkapsel sinds de jonge keizer Karel, was een flamboyant genie en geldt nog altijd als een van de meest geslepen passeurs van het spel. Zijn geliefkoosde doelwit: Gerd Müller. De ‘kleine dikke’ noemden ze Müller soms. Hij kon niet eens zo goed voetballen, zeiden er veel. Maar hij scoorde wel 68 keer in 62 interlands, waaronder 14 keer op twee WK’s. En laat 1972 nu jammer genoeg voor de Belgen net het boerenjaar van ‘der Bomber’ geweest zijn: hij potte 85 goals in dat kalenderjaar. Dat record hield 40 jaar stand. Pas in 2012 brak Lionel Messi het. De Argentijn scoorde 91 keer, maar had daar ook negen wedstrijden meer voor nodig dan de Duitser. Twee van Müllers 85 doelpunten in 1972 vielen op de Bosuil. Telkens na een briljante pass van Netzer. Maar toen de Europese voetballer van het jaar moest verkozen worden, gingen de meeste stemmen naar Franz Beckenbauer. Netzer en Müller eindigden ex-aequo achter der Kaiser.

H E T T R U I T J E VA N N E T Z E R

Stek het je even voor! Bondscoach Didier Deschamps besluit voor de halve finale van het EK in eigen land vijf verdedigers op te stellen en flamboyante spelers als Payet of Pogba op de bank te zetten. Iedereen zou hem zot verklaren. Maar het is precies wat Raymond Goethals deed op 14 juni 1972. “Dat was de stijl en de tactiek van Goethals”, zegt Odilon Polleunis, maker van het eerreddende doelpunt, vandaag. “Hij liet ons altijd opdraven als de underdog. Heel georganiseerd,

PUSKÁS

verdedigend en afwachtend. We mochten er pas uitkomen zodra het kon.” Een dag voor de match was Polleunis de enige Witte Duivel die de Mannschaft in de lobby van het door beide teams gedeelde hotel in Diegem opwachtte. Vooral Günter Netzer, in die tijd ook eigenaar van discotheek Lover’s Lane in Mönchengladbach, sprak tot de verbeelding van de Truienaar. Hij stapte meteen op Netzer af en vroeg hem of hij na de halve finale zijn truitje wilde wisselen. Hij heeft dat truitje nog altijd. “De meeste truitjes heb ik weggegeven,” zegt de ondertussen 72-jarige Polleunis, “maar die van Netzer, Cruijff en Eusebio heb ik bewaard. Ze liggen bij mijn zoon.” De Gouden Schoen van 1968 zat op de bank voor de halve finale. Bondscoach Goethals had een team opgesteld met vier spelers van Anderlecht (Van Himst, Dockx, Heylens, Verheyen), vier van Standard (Piot, Dolmans, Thissen en Semmeling), twee van Club Brugge (Vandendaele en Lambert) en één van Racing White (Martens). Vijf verdedigers dus. Toch kwamen de Duivels er tijdens de match een paar keer goed uit. Sepp Maier moest alles uit de kast halen op pogingen van Semmeling, Heylens en Van Himst. “We hebben het toen helemaal niet slecht gedaan”, zegt Polleunis. “Maar een paar misrekeningen achteraan hebben ons de das omgedaan. Vergeet ook niet dat we tegen een fantastisch elftal speelden. Jean Thissen had Müller bijna de ganse match in zijn binnenzak, maar toch was hij dodelijk. Achteraf bleek dat zijn tweede goal pas zijn zevende

baltoets in de wedstrijd was.” Die ‘misrekeningen’ mag je gerust op de klak van Christian Piot steken. Een investering in diamantmijnen in de Borinage is zekerder dan de Luikse keeper bij beide Duitse goals. Piot won later wel de Gouden Schoen, en niet Bruggeling Raoul Lambert, de enige Belg die achteraf verkozen werd in het officiële team van het EK. Daarin kreeg Lotte het gezelschap van drie Russen (die de finale op de Heizel verloren met 3-0) én zeven West-Duitsers. Goethals liet Polleunis invallen voor Martens. Met een prachtig vluchtschot in de kruising toonde de Limburgse amateur tien minuten voor tijd zijn klasse. Maar dichter dan een kopbal van Vanden Daele die nipt naast ging, kwamen de Belgen niet meer bij verlengingen.

1 MARK PER PINT

Stel het je even voor! Op de wedstrijd tussen Frankrijk en Zwitserland op 19 juni in Rijsel dagen een handvol Zwitsers op, en maar een paar duizend Fransen. De grote meerderheid in het stadion bestaat verrassend genoeg uit Belgen. Waanzin. Maar het is precies wat er gebeurde op zaterdag 17 juni in Luik. Na de halve finale werd het in de Deurnese cafés een klein beetje Oktoberfest. Voor één eindeloze nacht dronken de Schlachtenbummler pintjes van ‘maar’ 33 centiliter en verdrongen schlageridolen als Freddy Quinn, Roy Black en Peter Maffay onze Tura, Sommers en Frey van de jukeboxen. En ook zij die al op weg naar huis waren, hadden nadorst. “Na

Günter Netzer, drager van het potsierlijkste gordijnenkapsel sinds de jonge keizer Karel, was een flamboyant genie en geldt nog altijd als een van de meest geslepen passeurs van de bal. Zijn geliefkoosde doelwit: Gerd Müller. 103


NETZER

de match was er een enorme file op de Ruggeveldlaan, die uren duurde”, vertelt Wim Vincent. “Ik had na de match nog een vriend uitgenodigd om thuis een pint te komen pakken en was een bak bier gaan halen. Het was nog steeds zwoel. Toen ik thuis kwam, zaten er nog maar een paar flesjes in mijn bak. De rest had ik voor 1 mark per stuk verkocht aan dorstige Duitsers die in de file stonden. Die bak was een goede investering, want 1 mark was 20 frank waard.” Veel Duitsers bleven overigens nog een paar dagen in ons land. En bizar genoeg niet alleen voor de finale, die zondag op de Heizel. Voor de troosting tussen België en Hongarije op Sclessin daagden amper 8000 fans op. Nog onbegrijpelijker: slechts een goede 1500 landgenoten zagen Van Himst en Lambert de Hongaren eenvoudig uittellen. De rest waren Duitsers, die na de rust luidkeels met zijn allen voor Hongarije begonnen te supporteren. Tijdens de rust hadden overijverige rijkswachters immers een jonge strea-

104

ker die met een Duitse vlag over het veld liep hardhandig neergeknuppeld. Na de match bestormden de Duitse supporters bij wijze van revanche het veld. Bijgevolg moest de Zwitserse UEFA-voorzitter Gustav Wiederkehr de uitreiking van de bronzen medailles aan de Witte Duivels noodgedwongen in de kleedkamers houden in plaats van op het terrein.

V E R LO F ? W E L K V E R LO F ?

Stel het je even voor! Antoine Griezmann, een kwartier voor tijd ingevallen in de halve finale van het EK 2016 en auteur van een schitterend eerreddend doelpunt, moet onmiddellijk na de troosting terugkeren naar zijn geboortedorp, want zijn baas verwacht hem op maandagochtend fris en monter voor een nieuwe werkdag. Goed gelachen? En toch is het precies wat Lon Polleunis 44 jaar geleden overkwam. “Sint-Truiden was geen

P U S K ÁS _ H E T E K VA N 1 9 72

profploeg”, vertelt de man die pas op het eind van zijn carrière prof – en prompt landskampioen – werd bij RWDM . “Dus werkte ik ook in een laboratorium dat onderzoek deed naar ziektes in de Haspengouwse fruitteelt. Voor het EK had ik al mijn vakantiedagen opgeofferd. Ik moest daarna dus gewoon weer gaan werken, terwijl de andere spelers allemaal op reis vertrokken.” Jan Verheyen vloog naar Malaga. Ook Dolmans, Semmeling en Piot kozen voor Spanje. Van Himst, Dockx, Heylens en Thissen reisden naar het zuiden van Frankrijk. De Bruggelingen – brave provincialen nog in die tijd – vonden de Noordzee al ver genoeg. Naast Polleunis kon slechts één andere international, een reservespeler, niet van een vakantie genieten. De jonge milicien Gilbert Van Binst moest zich terug aanmelden in zijn kazerne. Met de 100.000 frank die elke international verdiende voor de bronzen medaille, kon Van Binst ongetwijfeld stevig doortrakteren in de soldatenkantine.


surf naar www.puskas.be

&

ABONNEER U

/PUSKASMAGAZINE


Buren

106

Pieter Willems

Frank Heinen

Zoals dat hoort voor een Vlaams medium dat zich ernstig neemt, heeft ook Puskás een excuus-Kees in de rangen. We vroegen hem wat hij ging doen in de maand juni, wanneer alle Nederlandse internationals op een camping in de Ardennen zitten in plaats van op het EK. Dit was zijn antwoord.

PUSKÁS

e Belg en de Nederlander waren buren, al zo lang ze zich konden herinneren. Al wel bijna twee eeuwen, dachten ze. In de straat waar zij woonden, stonden nog meer huizen – e en Franse villa, een Britse cottage, een haciënda vol Spanjaarden en een houten hut van een Lappenfamilie – m aar de huizen van de Nederlander en de Belg stonden het dichtst bij elkaar. Het was een twee-onderéén-kaphuis, wat zoveel wil zeggen als dat ze het samen moesten zien op te lossen wanneer het dak lekte. Het huis van de Nederlander zag er altijd keurig uit, strak maar zielloos. Dat van de Belg zat vol vreemde kozijnen en scheuren in de muur en had aan de achterzijde een zolderuitbouw

D

die als een bochel op de bovenverdieping zat gekleefd. Ze spraken elkaar niet veel. De Nederlander ergerde zich aan het tuinpad van de buurman, dat er schots en scheef en vol putten bij lag en waar al menig postbode zijn enkel op had verzwikt. De Belg stoorde zich op zijn beurt aan de voortdurende betweterigheid van de Nederlander. Als de Belg een barbecue gaf en de rook over de schutting waaide, belde de Nederlander de brandweer. Als de Nederlander tot midden in de nacht zo luid met vrienden over zichzelf sprak dat de hele straat er wakker van lag, zei de Belg er niets van. Hij verbeet zijn ergernis en hoopte dat het vanzelf zou overgaan. Wanneer de Belg op vakantie ging, vroeg hij aan de Fransman van de overkant om voor zijn plantjes te zorgen. Maar hoe verschillend zij ook mochten lijken: zij deelden een liefde. Die voor het vijfje. Zodra het gesprek op voetbal kwam, verdween de ergernis als sneeuw voor de zon. Weg was de overlast, weg de broederlijk gedeelde irritatie over de ander. In het voetbal vonden de Belg


ruzie en de Nederlander elkaar, in hun bewondering en in hun afkeuring. Dankzij Mulder en Rensenbrink en Ressel had de Nederlander Anderlecht leren waarderen, en dankzij Houwaart Club Brugge en dankzij Boskamp RWDM. De Belg loerde, met een bewondering die ieder moment in afgunst kon overslaan, naar Cruijff en Neeskens en Van Hanegem. Naar Ajax en naar Feyenoord. Naar het WK ’74. In die tijd kon het voorkomen dat de Belg en de Nederlander elkaar op zaterdagochtend troffen bij het wassen van hun auto’s en dat zij gerust twintig minuten elkaars voetbal konden bewonderen, zonder ook maar een wanklank of steek onder water. “Als wij toch maar eens zo’n geweldige linksbuiten hadden”, mompelde de Belg dan. “Eentje maar. En jullie hebben er nota bene drie! Keizer! Moulijn! Rensenbrink!” “Nou,” antwoordde de Nederlander beleefd, “uzelf heeft ook enkele fantastische voetballers voortgebracht. Van Himst, Van Moer, Jurion, Coppens…” “Dat is misschien zo, maar uw land heeft successen gevierd. Europa Cups, WK’s… Wat hebben wij?” Daarop wist de Nederlander dan even niets terug

PUSKÁS

te zeggen. Uit eerbied voor de Belg zweeg hij en verdiepte zich in het verwijderen van een restje vogelkak van de voorruit. Met de tijd veranderde de toon van de gesprekken. De jaren tachtig braken aan. België werd almaar succesvoller en Nederland stortte in een dal van onkunde en vroegtijdige uitschakelingen. Het waren de jaren van Ceulemans en Vandenbergh tegenover die van Wijnstekers en Van de Korput. Er waren weken bij dat de Belg zijn auto wel twee, drie keer stond te wassen, in de hoop dat hij zijn buurman zou treffen. Maar de Nederlander reed zijn auto tegenwoordig naar de wasstraat, waar hij een hartstikke voordelige deal had kunnen sluiten. En wanneer hij de

Belg aan de overkant van de straat zag lopen, schoot hij een portiek in omdat hij zich plots herinnerde dat hij daar ooit iets was verloren. Pas in het voorjaar van 1988 werd het contact weer wat inniger. “Heb je het gezien, buurman? Real Madrid –P SV? Edward Linskens? PSV naar de finale?” “Schitterend! Die Gerets ook… Schitterend! Maar heeft u KV Mechelen gezien? 4-2 tegen Atalanta! Finale!” “Met De Mos en Erwin Koeman en Rutjes en Piet den Boer! En tegen Ajax!” “Ja. En Preud’homme en Clijsters en Eli Ohana! Fijn he?” Het werd opeens erg gezellig in de straat. Voor het eerst sinds de twee naast elkaar waren komen wonen, besloten

De jaren tachtig braken aan. België werd almaar succesvoller en Nederland stortte in een dal van onkunde en vroegtijdige uitschakelingen. Het waren de jaren van Ceulemans en Vandenbergh tegenover die van Wijnstekers en Van de Korput. 107


ze tot het ondenkbare: samen kijken naar een voetbalwedstrijd. “Het kan bij mij”, riep de Belg. “Het kan ook bij mij!” riep de Nederlander. “Ik zorg voor voedsel en drank!” riep de Belg. “Ik kom wel naar jou”, riep de Nederlander. De Belg maakte zijn huis grondig schoon. Zo vaak kreeg hij geen bezoek. Toen dat klaar was, versierde hij de kamer. Geel-rood en rood-wit, voor ieder wat wils. En daarna kocht hij bier en wijn en allerlei soorten knabbels voor erbij. Laat hem maar komen, dacht hij. En de buurman kwam. Met een broer. En een neef. En een paar vrienden. En helemaal achteraan de buurman zelf. “A-JAX!” scandeerden ze. “A-JAX!” En: “TE-RING-BEL-GEN!” Ze waren allemaal in het oranje. “Je vindt het toch niet erg?” vroeg hij bij de deur. “Het leek ons zo gezellig.” “Nee”, zei de Belg. “Gezellig.” Na afloop – K V Mechelen won – s loopten de neef en een van de vrienden een antieke staande klok. “Tot over twee weken”, zei de buurman tegen de Belg. “PSV –B enfica. RUUD-JE GUL-LIT!” Die zomer zagen de buren maar weinig van elkaar. De Nederlander keek naar het EK in de Stube van de Duitse overburen. De Belg was niet uitgenodigd, en deed of dat hem niks kon schelen. Hij keek in zijn eentje naar de Tour de France. In die Tour behaalden de Nederlanders acht etappezeges, en de Belgen geen een. Af en toe hoorde de Belg zijn buurman midden in de nacht thuiskomen. Dat thuiskomen

108

ging gepaard met veel gestommel. Daarna draaide de Nederlander Wij houden van Oranje van Andre Hazes. Tot het ochtend werd en de wekker van de Belg ‘Ro-da-ni-aaaaaaa’ riep. Na dat EK spraken ze elkaar nog maar zelden. De Belg kreeg het gevoel alsof de Nederlander wel veel met de andere buren omging, maar zeker weten deed hij dat niet. Een keer belde hij aan, om zijn buurman uit te nodigen voor een potje ouderwets voetbalkijken, bij hem thuis. Met bier en wijn en knabbels voor erbij. “Haha”, zei de Nederlander. Dat was alles. Hij wil me niet meer, dacht de Belg, ik doe er niet meer toe. En zo was het ook: ze waren nog wel buren, maar dat was dan ook alles. De Nederlander ging liever om met de overburen, de Belg hoorde ze soms lachen om Van Basten en Klinsmann en Baggio en Koeman en Laudrup. Op die momenten deed hij de gordijnen dicht en probeerde te genieten van Scifo en Franky van der Elst. Als hij de stem van Frank Raes maar hard genoeg zette, hoefde hij het gelach buiten niet te horen. Af en toe speelden België en Nederland tegen elkaar. Vaak won Nederland, en als Nederland niet won, dan lag dat aan Nederland. Op het WK van ’94 bijvoorbeeld. Of de uitslag deed er niet toe, dat kwam ook nog wel eens voor. In die periode begon de Nederlander ook zijn auto weer zelf te wassen, weer of geen weer. Maar dit keer zette hij hem niet langer op de oprit naast het huis, maar in een van de parkeerhaventjes aan de overkant van de straat. Vanachter de gordijnen keek zijn buurman toe hoe hij emmers sop

PUSKÁS _ BURENRUZIE

en oude theedoeken naar de overkant zeulde om er zijn auto van binnen en buiten te reinigen alsof er geen morgen zou zijn, terwijl hij voortdurend de deuren van de haciënda, de Stube en de villa in de gaten hield. Zodra een van de overburen zich buiten vertoonde, begon de Nederlander nonchalant te vertellen over Ajax en Bergkamp en Cruijff en Rijkaard en Litmanen. “Litmanen is toch geen Nederlander?” vroeg de Belg. “Misschien,” antwoordde die – g ehaast, want hij was op weg naar een belangrijke Europacupwedstrijd – “ maar heb je hem wel eens Nederlands horen spreken? Wij hebben die jongen omarmd. Misschien geen Nederlands paspoort, maar wel een echte Nederlander.” Ja, dacht de Belg, dat is ook zo. Hij vreesde dat zijn buurman gelijk had. Hij vreesde zelfs dat ook Luc Nilis in zijn diepste wezen een Nederlander was. Zo vaak herhaalde Nilis dat hij zich meer thuis voelde bij PSV dan bij Anderlecht dat de Belg op den duur ging geloven dat grote Belgische spelers eigenlijk Nederlanders waren die per ongeluk aan de verkeerde kant van de grens waren geboren. Alleen Belgische spelers die er in Nederland niets van bakten, waren echt Belg. “Nee,” oordeelde de Nederlander onverbiddelijk, in een van de schaarse gesprekjes die de buurmannen over de schutting heen met elkaar voerden in de aanloop naar de Nederland –B elgië van het WK van 1998, “het is niet zo dat jullie geen goede voetballers hebben. Het probleem is: jullie herkennen ze niet. Jullie zouden nog geen goede voetballer herkennen als ie een bal door je keukenraam schiet. Bovendien:


Nederland heeft de opleiding. Van oudsher, bedoel ik. Kennis gecombineerd met een natuurlijke durf die jullie nu eenmaal missen, snap je? Wij zijn een aanvallend volk, wij voeren een paar eeuwen geleden al de wereld over. Proactief, uitgaan van je eigen kracht. Frivool, zo je wilt. Dat is De Hollandsche School, dat zorgt ervoor dat wij nu, maar ook over tien en twintig jaar nog aan de lopende band topvoetballers zullen afleveren. Herkennen, opleiden, groot maken. Vanuit de hele wereld komen ze naar ons om te kijken hoe wij dat doen. Niet naar Brussel of Antwerpen, of ik moet me heel sterk vergissen. Wij zijn nu eenmaal een voetballand, het zit in ons DNA. Daar doe je niks aan. Jullie zijn weer goed in andere dingen. De vraag is alleen: in wat?”

Het is 2016. Er zit zomer in de lucht. De Belg versiert zijn huis. Voor de gelegenheid heeft hij een vuurrode hoogwerker gehuurd. Boven op die hoogwerker staat een portretschilder. Ook gehuurd. De portretschilder schildert de beeltenissen van Lukaku, De Bruyne, Hazard, Vertonghen en Courtois op de gevel. Lekker groot, heeft de Belg als aanwijzing gegeven. Zelf is hij binnen in de weer met rood crêpepapier. Hij gaat groot uitpakken straks. Wie groot wil uitpakken, moet eerst een beetje inpakken. Als alle lampen omwikkeld zijn, voor het rode effect vanavond, zet hij in de woonkamer de stoelen wat verder uit elkaar. Straks komen ze, allemaal: de Fransen, de Italianen en de Spanjaarden. De Duitsers komen wat later. En

allemaal nemen ze wat te drinken mee. De Belg heeft aangekondigd voor iets te knabbelen te zorgen. De voorraadkast puilt uit van chips en nootjes en in de koelkast ligt een leverworst van een meter. Daar kunnen heel wat fijne plakjes van gesneden worden. Het televisiescherm hangt al. Dat belooft. De Belg heeft lang getwijfeld of hij zijn buurman zou uitnodigen. Misschien, dacht hij, was dat te confronterend voor ‘m. Aan de andere kant: ze spraken elkaar weer steeds vaker. Eerst waren het gesprekjes in het voorbijgaan, korte uitwisselingen die zich beperkten tot de Belgische voetballers die eigenlijk Nederlanders waren: Vertonghen, Vermaelen, Dembele, Chadli, Mertens. Oranjeklanten met een verkeerd paspoort. Later kwam er dan toch soms een Belg voorbij die niets met Nederland te maken had, maar het zwaartepunt in het contact lag nog altijd bij Sneijder, Robben en Van Persie. In het najaar van 2015 was de Nederlander plots voor onbepaalde tijd op reis vertrokken. Hij had niet gezegd waarheen, of voor hoe lang. Een dag eerder had Nederland zijn laatste kans op kwalificatie verspeeld door thuis van Tsjechië te verliezen. In het voorjaar was hij pas weer teruggekeerd. Het was zijn buurman opgevallen dat hij er anders uitzag, opgewekter. Alsof er heel lang iets heel groots op zijn schouders had gerust, iets wat er nu opeens niet meer was. Ze spraken elkaar nu ook als er eigenlijk niets te bespreken viel. Soms belde de Nederlander zelfs zomaar bij de Belg aan.

Zo vaak herhaalde Luc Nilis dat hij zich meer thuis voelde bij PSV dan bij Anderlecht, dat de Belg ging geloven dat grote Belgen eigenlijk Nederlanders waren die per ongeluk aan de verkeerde kant van de grens waren geboren. PUSKÁS

“Heb je De Bruyne gezien?” vroeg hij dan. “Beter dan Messi.” Of hij belde op, ’s avonds laat: “Ik zat te denken: gaat Kompany het halen? Ik maak me opeens zorgen.” En hoe de Belg ook probeerde: hij kreeg het gesprek niet meer op Kevin Strootman, of op Bas Dost. Pogingen om iets optimistisch over het Hollandse voetbal te zeggen, werden door de buurman in de kiem gesmoord met een geringschattend hoofdschudden. “Het is niks meer, en het wordt niks meer”, zei hij dan. Om eraan toe te voegen: “Tielemans. Musonda. Praet, Azzaoui. Dat zijn pas spelers.” Op zijn uitnodiging om naar de openingswedstrijd te komen kijken, heeft de Belg niets meer van zijn buurman gehoord. Misschien, denkt hij, terwijl hij de bierflesjes uit de krat in de koelkast legt, gaat dit net te ver. Komt het opeens te dichtbij. Juist hij, die zoveel ervaring met teleurstelling en vernedering bezit, begrijpt dat. Die avond stroomt de kamer vol. De Fransen dragen hun Benzema-shirts, de Italianen hun Totti-outfits. Zelfs een paar Noord-Ierse achterburen zijn van de partij. Zij dragen shirts van een speler die niemand kent. Als de sfeer er al goed in zit, gaat de bel. Het is de buurman. “Excuseer buurman,” zegt de Belg, “sorry voor het lawaai. Ik zal zorgen dat ze zich koest houden.” “Wat nou koest houden?! Vanavond gaan we los! KE-VIN DE BRUY-NE! KE-VIN DE BRUY-NE!” Pas als de buurman langs hem heen de gang in stommelt, ziet de Belg dat hij geheel in het rood is gekleed. “Ik heb nog wat mensen meegenomen. Fans!” zegt de Nederlander. Achter hem duiken plots ongeveer twintig mannen op, met duivelsoren op hun hoofd. “RO-ME-LU LU-KA-KU LALALALA” zingen ze en schuiven een voor een het huis van de Belgische buurman binnen.

109


Het verdriet van FC Nederename Afscheid na de laatste titel

Lander Deweer Karoly Effenberger

110

PUSKĂ S _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


PUSKÁS

111


Yvan Desloover speelde er. Marcel Browaeys is er voorzitter en met 136 doelpunten topschutter aller tijden. Voorgoed, want op 10 april speelde FC Nederename zijn laatste wedstrijd. Het veld verdwijnt, de ploeg verdwijnt, alles verdwijnt. Portret van een plattelandsploeg, kampioen in 3de provinciale C en toch geen toekomst meer.

“H

et voelt raar. Aan mijn hart. Het tikt sneller dan normaal, voel maar.” Als Marnix kort na de middag het veld van FC Nederename opstapt, beseft hij dat het de laatste keer is. Zijn stem hapert een beetje, zijn ogen zoeken naar houvasten. Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar het lijkt alsof hij op zijn eigen begrafenis te gast is. Al tweeëntwintig jaar is Marnix een steunpilaar van de club. Trainer bij de jeugd, afgevaardigde bij de eerste ploeg, terreinverzorger, kantinehouder: hij is het allemaal geweest. “Het is begonnen met mijn vader”, zegt hij. “Samen met mijn twee nonkels heeft hij hier alles gezet. De kleedkamer, de kantine, de staantribune: alles. Met zijn eigen handen. Het is nu tien jaar dat hij dood is.” Vandaag sterft ook FC Nederename. De club uit Oudenaarde werd het voorbije seizoen kampioen in 3de provinciale C, maar houdt er na 69 jaar voorgoed mee op. De tegenstander in deze laatste wedstrijd is FC Velzeke, achtste in de stand. Marnix zegt dat hij er het hart van in is, dat hij nooit had gedacht dat hij het nog zou meemaken, het einde van FC Nederename. Hartzeer heeft hij er van. Hartzeer. ‘We zijn een kampioen zonder toekomst’, had topschutter Yasser (20 doelpunten) deze week in de krant gezegd. ‘Je staat er bij stil, maar er is geen weg terug.’ Ook Dirk, kinesist en secretaris van de club,

112

PUSKÁS _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


PUSKÁS

113


114

PUSKÁS _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


is er vroeg bij. Hij komt als eerste aan, de pet diep over zijn ogen. In de kantine ziet hij ballonnen hangen. Het ontlokt hem een zuinige lach. “In het seizoen 1994-1995 werden we kampioen”, zegt hij bij een muur vol clubfoto’s. “We hadden toen een Tsjech in onze ploeg: Radek. Een van de bestuursleden had ginder een bedrijf, in vensterramen, en zo kwam Radek bij ons terecht. Hier kon hij drie keer meer verdienen dan in Tsjechië en wij waren natuurlijk ook content, want het was een goede. 21 jaar, een serieus talent. Alleen dronk hij te veel. Elke dag zat, niets aan te beginnen. Tegen de sterren op.” Op deze laatste zondag is er weinig volk. Bankier Johan is er niet. Vroeger kwam hij regelmatig, de laatste jaren steeds minder en uiteindelijk niet meer. “Te veel andere dingen te doen op zondag.” Frank is er niet. Hij woont een dorp verder en heeft vroeger, toen hij jong was, nog tegen FC Nederename gespeeld. Als rechtsachter, in de tijd dat ‘oprukken’ nog alleen voor soldaten gold en niet voor rechtsachters. André en Germain zijn er niet. Jarenlang waren ze de trouwste supporters, vorig jaar kregen ze in de middencirkel zelfs nog een applaus en een fles wijn. Onlangs stierven ze. Het laatste fluitsignaal van hun favoriete club hebben ze niet gehaald. André schonk nog wel de wedstrijdbal, dat lag al langer vast, van voor hij een hartaderbreuk kreeg. Marcel is er wel. Sinds jaar en dag is hij de voorzitter, de Balthazar Boma van FC Nederename. Op de steenweg tussen Oudenaarde en Aalst had hij een slagerij. Ze is al even dicht. “We moeten winnen”, zegt hij. “Ook al is het de laatste match. Hoe ik me voel? Opgelucht, echt waar. Alsof er een last van mijn schouders is gevallen. Kampioen spelen: het blijft speciaal. Meer zat er niet in. We hebben er alles aan gedaan. Het is voorbij.” Het is 10 april, tussen Parijs en Roubaix speelt zich een strijd af die door honderdduizenden wielerfans wordt gevolgd. Ze joelen en vloeken, roepen om Sep en hopen op Tom. Vlaggen waaien als scheepszeilen boven de hoofden van de renners. Het gebrul van helikopters zorgt voor een zenuwachtige sfeer. Cameramannen op motoren zoeken de kleinste rimpels op het gelaat van de latere winnaar. In Nederename regeert de stilte. Een vierkoppig orkest speelt de laatste dans.

PUSKÁS

115


“Komaan hé gasten!” roept Marcel als de spelers om drie uur het veld oplopen. “Alles geven.” VIJF PUNTJES

Twee weken voor de laatste thuiswedstrijd had ik Dirk en Marcel voor het eerst ontmoet. Het was donderdagavond en het regende. Dat paste bij het nieuws van de dag: in Barcelo-

116

na was zonet Johan Cruijff gestorven. In de Pelikaanstraat in Nederename, waar achter het kapelletje en naast boomkwekerij De Bock het B-terrein van de plaatselijke voetbalploeg ligt, zouden ze me opwachten. Ze zaten in de kantine, niet veel meer dan een houten barak bij het veld. “Zet u”, zei Marcel. “Pintje?” Ik keek even rond.

PUSKÁS _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


Aan de toog stond Marnix, drie lege bierglazen in de hand. Ook Willy was er, de jeugdcoördinator. Hij had een zak vol medailles mee, voor het paastoernooi dat enkele dagen later in Nederename zou plaatsvinden, het allerlaatste ooit. Willy was ontgoocheld: bij de U10 had er een ploeg afgezegd. Zogezegd waren er te veel ouders op reis. Tja, zuchtte Willy. Het kind moet

PUSKÁS

een naam hebben zeker? Hij zou bij de bond een klacht kunnen indienen, maar ach, vent, begin daaraan. Op een houten plankje stond een beker. Uit de radio kwam muziek die veel te modern klonk voor deze situatie: vervormde vrouwenstemmen, beats eronder, ruw Engels. Door de regendruppels op het venster zag ik jongens, lachend, zorgeloos de bal naar elkaar trappen. “Ze staan er niet bij stil. Ze beseffen niet wat het voor ons betekent.” Er zat pijn in Marcels stem. Hij zei niet veel, maar na elke zin leek het alsof hij met zijn vuist op tafel zou slaan. Dat deed hij niet en gelukkig maar: zo stevig zag het tafeltje er niet uit. “Ik heb hier het een en het ander opgeschreven.” Dirk had zich goed op het gesprek voorbereid. Hij haalde een papiertje uit zijn achterzak, plooide het open en nam een slok bier. Romy Pils, het lokale merk. Marcel volgde zijn voorbeeld. “Santé”, zei hij. “Op... ja, op wat eigenlijk?” De rollen waren helder verdeeld: Dirk zou praten, Marcel zou elke pauze met goedkeurend gebrom opvullen en af en toe een slok Romy Pils nemen. “De historiek heb ik niet bij”, zei Dirk. “Die kan je op onze website bekijken.” Dat had ik gedaan. Ik had gelezen dat FC Nederename stamnummer 4753 heeft en groen en zwart als kleuren. De club was opgericht op 1 september 1947 en had sindsdien vooral in tweede en derde provinciale gespeeld. Als bekende ex-spelers gaf Wikipedia: Dirk Geeraerd, momenteel hoofdcoach bij Eendracht Aalst. “En Yvan Desloover”, zei Marcel. “Die heeft hier ook nog gespeeld. Je weet wel: van Lozano indertijd.” “Er zijn vier redenen waarom we stoppen.” Dirk wilde het woord. Dat was duidelijk. “Die redenen zijn weloverwogen en objectief, maar subjectief is het moeilijk.” “Heel moeilijk.” “Ik ben hier op mijn twaalfde begonnen, bij de miniemen. Marcel zit al vijftig jaar in de club. Eerst als speler, nu als voorzitter. Marcel is trouwens topschutter aller tijden van FC Nederename. Wist je dat?” “136 doelpunten. In dertien jaar.” “Stoppen doe je niet van de ene dag op de

117


andere. Het is een lang proces geweest, naar aanleiding van verschillende factoren. Puntje één: de accommodatie op het A-terrein. Wat is het probleem? Wel, we liggen daar zonevreemd. Het is bosterrein. Dat wil zeggen dat er eigenlijk geen voetbalveld mag zijn. De stad is er al twintig jaar mee bezig, maar ze kunnen dat niet veranderen. Onze kantine staat op instorten, maar we kunnen het niet herstellen.” “Officieel bestaat ze niet.” “De risico’s worden kortom te groot. We zouden alles hier kunnen doen, op ons B-terrein, maar dat zou snel kapot gespeeld zijn. Dan hoor ik je denken: leg toch kunstgras, zoals onze buren van Eine, maar daar is geen geld voor. Als je onze accommodatie vergelijkt met de andere ploegen in de streek...” “Armtierig.” “Dat was één. Puntje twee: een tekort aan jeugdspelers. Er wonen in het dorp bijna geen jonge gezinnen meer. De jeugd trekt weg. Dit jaar hadden we nog vier jeugdploegen, stel je voor. De vaste kosten lopen ondertussen alleen maar op. Je mag op 20.000 euro rekenen: verwarming, water, gas, elektriciteit, Sabam... Wie gaat dat betalen? We hebben geen inkomsten

118

meer.” “Niet te doen. Gewoonweg niet te doen.” “Puntje drie: een tekort aan medewerkers, op alle niveaus. Kantine openhouden, aan de inkom zitten, de kleedkamers kuisen, het gras afdoen, jeugdtrainers, afgevaardigden, helpers: meer en meer problemen hebben we daarmee.” “Iedereen wil betaald worden tegenwoordig.” “Wij worden een dagje ouder en achter ons staat niemand klaar.” “Nee jong, niemand.” “Niemand wil zich nog engageren. Puntje vier: de financiën. Het was een duur jaar, met al die overwinningspremies, maar we hebben steeds minder sponsors. Dit jaar hadden we nog negentig mensen die een matchbal hebben geschonken, goed voor telkens 80 euro. Er zijn er tien die nog niet betaald hebben. Allicht gaan ze niet meer betalen ook. Reclameborden rond het veld: net hetzelfde. We vragen tussen 150 en 300 euro, afhankelijk van de grootte. Van de tien willen er volgend jaar vijf niet meer betalen. Toeschouwers: vorig jaar hadden we er gemiddeld nog tegen de honderd, dit jaar zestig. We staan al het hele jaar op kop en toch hebben we minder toeschouwers.”

PUSKÁS _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


“Ongelooflijk. Ik versta dat niet.” “De voorbije weken hadden we een keer 48 betalende toeschouwers en een keer 32. Dan moet je nog rekenen dat de helft van de tegenpartij is. Dat zijn zestien supporters van Nederename zelf. En we staan eerste!” “Veel sterfgevallen.” “Onze oude supporters vallen weg en de jeugd komt niet meer kijken. Wat ook speelt: de rivaliteit tussen Eine en Ename. Twee dorpjes aan weerszijden van de Schelde. Sommige mensen van de ene kant van het water willen niet naar de andere kant gaan kijken.” “Ja, ik weet het. Het klinkt gek, maar dat leeft nog altijd. Ik ken mensen die er alles aan doen om niet door Eine te moeten rijden. Ze

maken nog liever een omweg van 10 kilometer. Omgekeerd ook: veel mensen van Eine willen in Ename niet komen winkelen.” “Eigenlijk had ik vijf puntjes.” “Vijf?” “Ja, vijf.” “Oké dan. Nog een pintje?” “Puntje vijf: het sportieve. Van onze eerste ploeg hadden er voor Nieuwjaar al zeven bij een andere club getekend. Waarom? Ze willen in derde provinciale blijven spelen, dat is financieel interessanter. Volgend jaar zouden we in tweede waarschijnlijk aan de staart hebben gehangen. Dan verdienen ze niets.” “We hebben met twintig nieuwe spelers rond de tafel gezeten. Geen enkele wou komen.”

“Het was een duur jaar, met al die overwinningspremies, maar we hebben steeds minder sponsors. Dit jaar hadden we nog negentig mensen die een matchbal hebben geschonken, goed voor telkens 80 euro. Er zijn er tien die nog niet betaald hebben” PUSKÁS

119


“De eisen die sommigen durven stellen, daar schrok ik van. Of ze nu één match winnen of twintig: op het einde van het jaar willen ze evenveel hebben verdiend. Dat kunnen wij niet betalen. Dat gaat niet.” “Onmogelijk.” “Als we al die dingen op een rijtje zetten, dan is het wel duidelijk zeker? Een faillissement wilden we niet, maar stilaan ging het wel die richting uit.” “Nu kunnen we tenminste in schoonheid eindigen. Met een titel. Santé!” “Dat is zo’n beetje het verhaal van FC Nederename. Wat kan ik nog vertellen? Ah ja, wacht. Er is nog wel wat. Het dieptepunt was de zaak-D’Oosterlinck in de jaren tachtig: de toenmalige voorzitter kwam in opspraak voor fraude. Hij had een verzekeringskantoor, het ging om vele miljoenen in oude Belgische franken. Het geld van de voetbal was er ook bij betrokken. Gelukkig zijn we toen niet failliet gegaan. Het heeft een paar jaar geduurd, maar we zijn rechtgekrabbeld en uiteindelijk hebben we zelfs nog vier jaar in eerste provinciale gespeeld, waarschijnlijk met het kleinste budget van de reeks. We speelden tegen Oudenaarde en Eine...” “...Ninove en Eeklo...” “...en we konden ons mannetje staan. Dat waren onze topjaren. In de jaren negentig. Een paar jaar geleden zijn we nog eens naar tweede gestegen, maar een jaar later zaten we alweer in derde. Zover zal het volgend jaar dus niet meer komen.” “Onze spelers hebben allemaal al onderdak, denk ik. Behalve de keeper. Hij kon naar Oudenaarde als reservekeeper, maar hij wou niet.” “Na de laatste match hebben we nog één activiteit: het jaarlijkse eetfestijn. Daarna is het gedaan, definitief. Het wordt ons laatste avondmaal.” “Met elf apostelen.”

piste is dat FC Kluisbergen het stamnummer van FC Nederename zou overnemen en promoveert naar 2de om volgend seizoen weer tegen Kluisbergen Sp. te spelen. Maarkedal zou dan het stamnummer van FC Kluisbergen overnemen en in 3de blijven.’ Ik begrijp er niets van. Ongetwijfeld is dat de bedoeling. E E N TA A R T VA N E D D Y PA N D A

De wedstrijd tegen FC Velzeke heeft weinig om het lijf. Dit is plattelandsvoetbal tussen de knotwilgen en de koeien. In een door Marnix met veel precisie afgelijnde rechthoek lopen tweeëntwintig jongens achter een bal. Hun namen zijn Koen, Willem en Jochen. In de wei ernaast doen twee honden hetzelfde. In de verte rijdt een trein naar Brussel. Het wordt 3-3, met twee doelpunten van topschutter Yasser. Na het laatste fluitsignaal stapt Marcel naar de middencirkel met een taart van Eddy Panda, bakker in het dorp en hoofdsponsor van de club. ‘Gefeliciteerd’ staat er in chocolade op de taart. In de kantine verkoopt Roger drankjetons. Hij is oud-speler van FC Nederename, zoals iedereen hier, en vertelt graag over de tijd toen hij

Enkele dagen na ons gesprek staat op de regionale pagina’s van de krant een kort artikel: ‘Wie koopt het stamnummer van kampioen Nederename?’ Enkele clubs trekken aan de mouw van kampioen Nederename (3de provinciale C), die ermee stoppen, om het stamnummer over te nemen. De meest recente piste is dat Vurste-Semmerzake het stamnummer overneemt en daardoor zeker in 2de zou blijven. Maarkedal zou het oog laten vallen op het stamnummer van SV Ressegem, ploeg uit 3de provinciale die fusioneert met Wit-Zwart. Een andere mogelijke

120

PUSKÁS _ H E T V E R D R I E T VA N F C N E D E R E N A M E


nog een supporterslokaal had. Toen er wekelijks vijfhonderd toeschouwers waren, ooit zelfs eens meer dan duizend: in de derby tegen Eine. Toen spelers nog voor een boterham en een bonnetje speelden, niet voor het grote geld. “Allemaal weg”, zegt hij. “Allemaal weg.” Hulptrainer Geert en zijn vriend Mario, die vandaag toegangsbiljetten verkocht (5 euro), bestellen nog een Romy Pils en hebben het over wat ze volgend jaar kunnen doen. Geert zit al meer dan twintig jaar in de dug-out, misschien stopt hij er maar beter mee. “Je merkt dat voetbal steeds minder een prioriteit wordt”, zegt hij. “Bij iedereen. Dat is volgens mij de hoofdreden waarom deze club er moet mee stoppen. Misschien kan ik dat voorbeeld maar beter volgen. Ik heb een paar aanbiedingen van andere clubs, maar voorlopig niets concreets. En met mezelf leuren, dat ga ik ook niet doen. Ach. Ik zie wel.” Mario heeft vandaag zijn beste vest aangetrokken – “het is tenslotte zondag” – en drinkt van zijn glas. Trainer Nick wenst de spelers naar volgend seizoen toe alle goeds in hun nieuwe thuishaven. Willy, de jeugdcoördinator, zegt dat hij voldoende andere hobby’s heeft. Toneel, biljart, kaarten: alle cafésporten zijn zo’n beetje

PUSKÁS

zijn ding. “Of met mijn vrouw een keer naar zee rijden. Ik zal mijn bezigheid wel hebben, maak je geen zorgen.” Op elke tafel ligt een blad: een uitnodiging voor het eetfestijn, het laatste avondmaal. Het menu bestaat uit drie gangen: tomatensoep, varkenshaasje met lentegroenten en kroketten, dame blanche. Het orkest blijft spelen, ook al strandt het schip. Het maakt hen niets uit, zeggen ze. “De lambada, Eddy Wally of K3: vraag een nummer en we spelen het.” Dirk legt me uit dat het gedoe rond de stamnummers nog even kan duren. Alles moet door de voetbalbond worden goedgekeurd en zoals alles draait ook dit om geld: 15.000 euro kost zo’n overname, exclusief schulden. “Ach jongen”, zegt Dirk. “Voor mij maakt het niet veel uit. Het is gedaan, over en uit. Als Semmerzake ons stamnummer zou overnemen, dan is dat goed voor hen. Dan kunnen zij dankzij onze titel in tweede provinciale blijven. Wij zouden er zelf niets aan hebben. Het veld verdwijnt, de ploeg verdwijnt, alles verdwijnt.” Marnix verlaat de kantine. Lijdzaam haalt hij de hoekschopvlaggen weg.

121


ANTWERP

EUPEN

Bosuilstadion 30 • 04 • 2016

Diego Franssens volgt Antwerp-supporter Jason Hintjens (36)

03’

0 – 0

RUST

122

PUSKÁS _ 90’

0 – 0


48’

0 – 0

90’

PUSKÁS

0 – 0

123


124

PUSKÁS _ LUC MILLECAMPS


PUSKÁS

Diego Franssens

Luc Millecamps lijkt een beetje op Jezus. In 1980, net voor de aftrap van de EKfinale tegen WestDuitsland in Rome, brak Hij het brood en sprak de zegen uit: ‘Laat niet met uw kloten rammelen, hè!’ Bijna veertig jaar later is voetbal bijzaak en weet Jezus wat lijden is.

Matthias M.R. Declercq

“Maradona? Ook maar twee benen, hè”

125


erst, aan de telefoon. - “Een interview? Over wat?” - “Over de finale van 1980, over Maradona in 1982 en over uw persoonlijk leven.” - “Het gaat dus over Hrubesch?” - “Ook ja.” - “Merde.” (lacht) - “Klopt het dat het truitje van Maradona nog op uw zolder hangt?” - “Niet van Maradona, wel van Kempes. Ik heb een hele kast vol oude truien.” - “Ik zou graag weten hoe het met u gaat, Luc.” - “Ik zal het u zeggen. Je bent welgekomen.”

E

Het is te kort door de bocht, dat wel, maar op de vraag hoe je Luc Millecamps het makkelijkst samenvat voor zij die hem niet kennen, is ‘Horst Hrubesch’ het makkelijkste antwoord. HH is Duitser. Een man met behoorlijk geladen initialen en een weinig appetijtelijke bijnaam: Das Kopfball-Ungeheuer, het kopbalmonster. Hij ziet er ook precies uit zoals zijn naam klinkt. Die Horst smaakt voor de iets oudere generaties even zuur als rolmops, citroen of David Platt. We hebben nu allemaal de mond vol van een

126

PUSKÁS _ LUC MILLECAMPS

Europese titel voor de Rode Duivels. Dat zou een primeur zijn. Maar ware het niet van Horst, dan was die geschiedenis al geschreven. Op 22 juni 1980, in het Stadio Olimpico in Rome, rond 22.15u, stond ons land op een paar minuten van verlengingen in de finale van het Europees Kampioenschap Voetbal. België speelde niet slecht en maakte kans tegen West-Duitsland. Tot dat monster in de 88ste minuut als een wilde gnoe inliep op een corner en de Belgen op zijn hoorn spietste. “En Hrubesch was mijn rechtstreekse tegenstrever in die finale. In-der-daad.” Dat zegt Luc. De lijn kraakt een beetje. Enige historische correctie kan geen kwaad. Doelman Jean-Marie Pfaff greep die zondagavond glorieus naast die laatste hoekschop. Millecamps hield zich in, wetende dat Pfaff eraankwam. “Ik zal u veel vertellen over die tijd, maar niet alles. Ze zijn nog niet allemaal dood.” Hij lacht en haakt in. Kijk nog even naar de cover van dit blad. Een foto genomen op iets meer dan 88 minuten voor de kopbal van Hrubesch. Zie ze daar staan. Van Moer met zijn dikke benen en de haarlijn die


zich terugtrekt. Links op de foto: Gerets, Pfaff en Ceulemans. Stoïcijnen. En dan centraal in beeld: Jezus. Hij kijkt onbestemd voor zich uit, alsof hij in gedachten over water loopt en water in wijn verandert. Jezus heeft geen schrik voor moffen of kopbalmonsters. Millecamps stamt uit een tijdperk waarin een baard nog stond voor onverzettelijkheid. Krabde Luc als een Noorman in zijn vlasbaard, dan zag je zijn hand niet meer. De baard, trots embleem van kapiteins, houthakkers en van Luc Millecamps. De man speelde in de jaren 70 bij KSV Waregem. Op het roodwitte shirt van Essevee stond toen ’West-Vlaams Vleesbedrijf’ gedrukt. Je las de letters, keek omhoog en zag een verdediger die kennelijk rauw vlees at met de blote handen. Nu serveren baardige mannen latte macchiato’s in koffiebars en posten foto’s van schuimhartjes op Instagram. Luc niet. Vroeger ook niet. Toen bestond Instagram niet en was er alleen Panini. Zijn baard kon amper op het prentje. Dus stap je bij hem binnen, in het Oost-Vlaamse Zulte, vlakbij het West-Vlaamse Waregem, schudt zijn hand, vraagt naar het waarom van die halve hooibaal aan zijn kin en

PUSKÁS

ziet hem vreemd opkijken. Hij neemt een glas bier, wrijft het schuim uit zijn baard en zegt: “Stoer? Vintje toch. Ik had gewoon geen goesting om mij te scheren.” Hij is dat soort man.

WHISKY

Luc Millecamps doet een beetje denken aan Jan Ceulemans. Ook zo’n boom die je beter niet verplant. Al zijn hele leven woont en werkt hij in Zulte en het aangrenzende Waregem. Daar doen ze nog aan monumentenzorg. Komt Millecamps de tribune van SV Zulte Waregem opgestapt dan knikken de fans beleefd. Dag Luc. Dag fans. Zijn hele carrière speelde hij bij hetzelfde team. Immer Waregem: 421 wedstrijden tussen 1969 en 1986. Al die tijd werkte hij ook als boekhouder voor het nabijgelegen textielbedrijf Bekaert. Of zoals hij zelf zegt: “Ik was aanwezig.” Millecamps koos voor zekerheid, voor goede collega’s, vast werk en boterhammen met gekapt. Overal graag gezien, overal met de studs vooruit.

127


Details bepalen een carrière. Ook die van Millecamps. Hij had het geluk aan de zijde. Kreeg Marc Baecke, toenmalig verdediger van SK Beveren en de Rode Duivels, geen niercrisis op training, dan wist behalve Waregem en Zulte nu niemand meer wie of wat Luc Millecamps is. Dan was er van het truitje van Kempes geen sprake. Ook niet van Horst Hrubesch. “De één zijn brood… Dat verhaal hè”, zegt hij. “Eind jaren zeventig had Guy Thys plots een verdediger nodig. De nationale ploeg was op dat ogenblik een grote hoop miserie. FC Hopeloos. Echt waar. Niemand geloofde in de kwalificatie voor het EK in Italië. Niemand. Ik hoopte desondanks op een eerste selectie. Mijn naam viel geregeld bij de bond, maar ja, ge kent dat spelleke, Waregem was een kleine ploeg, hè.”

128

Toen Baecke het in de aanloop naar de uitwedstrijd in Noorwegen aan zijn nieren kreeg, ging bij Bekaert Textiles de telefoon. - “Is Luc Millecamps daar aanwezig?” - “Dat klopt, inderdaad.” - “Die moet onmiddellijk naar Brussel komen. We hebben hem nodig.” - “Luuuuuc, telefoon voor u.” - “Dag Luc. Je bent geselecteerd, het is overigens om meteen te spelen.” “Ik reed rechtstreeks naar huis, nam mijn sporttas, gooide er mijn schoenen en skenelappen in en reed naar de bond. Doodgelukkig was ik. De Nationale Ploeg? Daar zou ik een moord voor gepleegd hebben. Ik had bondscoach Guy Thys wel niet gezegd dat er een schelle vlees van mijn rechtervoet was.

PUSKÁS _ LUC MILLECAMPS


bondscoach. De staf van Thys was al gaan slapen, maar Guy zelf dronk al eens graag eenen. Of twee. Drie. Aan de bar dronken wij de éne Irish Coffee na de andere. Tot de barman de boel sloot en wij na lang aandringen nog een fles whisky kregen uit zijn privébar. Ik was verbrand die avond. Mijn keelgat zag bloedrood. Aangekomen op mijn kamer, met een stuk in mijn voeten, lag mijn kamergenoot nog op bed. Die las om 4 uur ’s ochtends nog een boek. Ik pakte hem een keer goed vast en gooide hem daarna tegen de kleerkast. Dan hop, het schuifraam open en met water gooien naar de anderen. Hoe daar niemand naar beneden is gevallen, ik begrijp het nog altijd niet. Op een bepaald moment zei mijn kamergenoot: ‘Pas op Luc, ze gooien een emmer water.’ Hij trok snel het raam dicht en mijn vinger zat er tussen. Ik bloedde als een rund. Acht dagen ziek geweest van die whisky. Ik was dus euh, snel ingeburgerd bij de Rode Duivels.”

K L AV E R E N T R O E F

Ik kon er geen bal op verdragen. Maar goed, hop, spuit in mijn been en spelen. En we winnen daar nog ook! Kort nadien: winst in Portugal. Dan ook nog gewonnen thuis tegen Schotland en ons uiteindelijk gekwalificeerd voor Italië ín Schotland, in Hampden Park: 1-3. Tegen de verwachtingen in. Vandenbergh en twee keer Van der Elst. 0-3 aan de rust. Boeken toe. Dat was de tijd van mijn leven, je mag dat weten. Ik speelde mij in de ploeg en hield achteraan de boel dicht, samen met Walter Meeuws. Ik groeide in mijn rol en kon me makkelijk integreren in de ploeg. Kameraderie, dat was het. Dat ik bij een kleine club speelde, dat kon niemand iets schelen. Na de kwalificatie in Schotland zat ik samen met een paar anderen beneden aan de bar met de

PUSKÁS

“Maar ja.” Dat zegt hij soms. Millecamps rijgt de anekdotes als kralen aaneen, maar af en toe is er stilte. “Maar ja.” Dan laat hij het bier walsen in zijn glas en kijkt naar de vogels die in de heg vliegen. “Ik heb zes vogelnesten in de tuin. Straf, hè?” Er klimt een nieuwe anekdote naar het oppervlak. Maar ze blijft hangen. “Nog een pint?” Het is wellicht voor de eerste keer in de geschiedenis van het vaderlandse voetbal dat een groot deel van het publiek ervan overtuigd is dat België Europees Kampioen wordt, of kan worden. Het is on-Belgisch. Wij zijn de wroeters die zich in de rol van underdog, desnoods outsider wentelen, maar ons zelden of nooit als een zilverrug op de borst kloppen. ’Wij worden kampioen’, dat is Hollands. Dat er nu geloof is in een titel, staat haaks op de campagne van ’80. Zelfs toen ons land de finale haalde, was er geen hond die in de titel geloofde. Millecamps noemt die ploeg overigens nog altijd een ’folkloreploegske’. “Na de kwalificatie tegen Schotland zei ik tegen mijn vrouw: ’Geen zorgen. Volgende week sta ik hier terug. Dat zal daar snel gedaan zijn. In een groep met Engeland, Spanje en Italië hadden

129


wij geen schijn van kans. Dat was ook de teneur in de groep. Wij noch de bond waren voorbereid. Niks. Snel een hotel zoeken, rond de kegeltjes lopen en meteen tegen Engeland de wei in. Maar we hadden wel veel goesting. Wij waren vrienden, hè. We kenden elkaar allemaal uit de Belgische competitie. Dat is een voordeel. Rode Duivels in de Belgische competitie, ik mis dat.” Anders dan de nostalgie ons voorschrijft, was de beleving in Italië pover. Het toernooi was in niks te vergelijken met de grandeur en de ampleur van het huidige kampioenschap. Amper volk in de tribunes, slecht spel en een organiserend land dat verwikkeld was in het totonero-schandaal, matchfixing op grote schaal. België speelde zowaar eerst gelijk tegen Engeland, beschouwde de draw als toeval, en bereidde zich amper voor op de volgende wedstrijd tegen Spanje. Daags voor die wedstrijd gingen een hoop spelers, waaronder Millecamps, een pint drinken op een caféterras. Eén pint werden er twee, drie, vier, veel te veel voor een EK-match. “Hoe ging dat toen?” zegt Millecamps. “Eentje zei: ‘Gaan we een pint drinken?’ Een paar mi-

130

PUSKÁS _ LUC MILLECAMPS

nuten later zaten we met tien in twee taxi’s en gingen samen op café. Natuurlijk, uitgaan daags voor de wedstrijd, dat is iets anders. Zeker als het om een EK-match tegen Spanje gaat.” Hij lacht uitbundig. Terug in het hotel kwam Guy Thys naar hem toe. - “Luc, zou jij niet beter in uw bed kruipen, man? Ik zou dat graag hebben.” - “Sorry, coach. Dat zal niet lukken.” - “Waarom niet?” - “Dan laat ik mijn kameraden in de steek.” - “Wat bedoel je daarmee?” - “Kaarten met drie, dat lukt niet, hè.” “Guy Thys is die avond achter mij komen zitten in de lobby. Terwijl ik kaartte, hield hij mij in de gaten. ’s Anderendaags wonnen we van Spanje, en alles was vergeten. Weinigen wisten wat zich daags voordien had afgespeeld. En maar goed ook. We liepen daar in Italië ook per ongeluk een Vlaamse dame tegen het lijf. Gewoon op straat. Ze bleek uit mijn buurt te komen. We dronken samen een glas en een fotograaf viel ons lastig. René Vandereycken heeft dat simpel opgelost. Hij wandelde naar de fotograaf, vroeg het


131


“We liepen in Italië een Vlaamse tegen het lijf. We dronken samen een glas en een fotograaf viel ons lastig. René Vandereycken vroeg zijn fototoestel en trok het rolletje er in één ruk uit. ‘Voilà. Daar hebben we nu ook geen problemen meer mee’” fototoestel en trok het rolletje er in één ruk uit. ‘Voilà. Daar hebben we nu ook geen problemen meer mee.’ Dat was dus Italië ’80: folkloreploegske hè.” Na Engeland en Spanje wachtte alleen nog thuisland Italië op weg naar de finale. “Oorlog, dat was het. Harde wedstrijd. Ik was niet nerveus. Je kan in de broek schijten van schrik of niet in je broek schijten: u laten respecteren, dát moet je doen. En het lukte nog ook. Finale! En nóg geloofden wij er niks van. Echt waar. Nóg was onze instelling voor aanvang van de wedstrijd: ‘Mannen, we mogen ons niet belachelijk maken. Verliezen, tot daar aan toe. Maar laat niet met uw kloten rammelen. Hrubesch heeft ons genekt, inderdaad. Maar er was echt geen sprake van grote ontgoocheling. Ik zie het de Belgen niet doen in Frankrijk. Individueel zijn we sterk, maar als we niet als een hechte ploeg spelen, zoals wij in ’80, dan kan het zijn dat we héél snel terug thuis zijn. Er lopen veel koninginnen rond in die ploeg, vergeet dat niet. Slaat De Bruyne op tafel, dan roert Hazard zich. Ik zou Hazard op de bank zetten. De sleutel is De Bruyne. Maar ja.”

K R U I SWO O R D R A A D S E L

“Ik heb een schoon leven gehad. Carrière gemaakt in een tijd waarin niks moest en alles kon. Het EK was een prachtige tijd. Die keert niet meer terug. Maar ook nadien: WK in Spanje. Openingsmatch tegen Argentinië met Maradona, Kempes, Ardiles, noem maar op. We wonnen, en plots stonden alle ministers aan ons hotel. Een uur voor de wedstrijd rookte ik nog een sigaret en stapte dan het veld op. Dat was zo in die tijd. Ik mis dat, ja. Het voetbal is zoveel veranderd. De wereld tout court. Het is allemaal zo complex.

132

PUSKÁS _ LUC MILLECAMPS

Na de training bij KSV Waregem ging ik in de kantine nog een pint drinken en een sigaret roken. Ik rookte in die tijd nog een pakje per dag. De coach tikte me op een dag op de schouder. Hans Croon was dat. Hij zei: ’We zijn toch overeengekomen dat dit niet meer kan!’ Ik antwoordde: ’Luistert hier, trainer. Voor hetzelfde geld ga ik gewoon in een ander café een pint drinken en een sigaret roken. En zul je het nooit geweten hebben. We zijn hier in Waregem, niet in Madrid.’ Dronk Guy Thys daags voor de wedstrijd een flesje wijn aan tafel, dan zeiden de spelers: ‘Dat ziet er een goede wijn uit, coach.’ Waarop hij: ‘Garçon, geef die mannen ook eens een flesje.’ Na een overwinning zei hij vaak: ‘Mannen, jullie weten wanneer het vliegtuig vertrekt hè, morgen?’ ’t Was zo schoon, toen. Vissen, ja, vissen, dat deden wij ook. Teambuilding. Allemaal samen in een boot op stilstaand water. Ik weet niet meer waar dat was. In Nederland alleszins, vlakbij de grens. Geen vis gevangen, maar altijd plezier. Speciale wereld, het voetbal. Alles staat voor u klaar. Je moet aan niks denken, leeft in een cocon. Op de duur vind je dat allemaal normaal. Net voor afreis naar Spanje, voor het WK, zeiden de mensen hier in Zulte: ‘Luc, gij speelt straks tegen Maradona!’ Dan zei ik: ‘Maradona? Ook maar twee benen, hè.’ Ben ik daar fier op? Ja. Is dat speciaal? Misschien wel. Maar tegelijk: wat stelt het voor? Die kerel noemde per ongeluk Maradona. En dat was per ongeluk een hele goede voetballer. En ik speelde per ongeluk bij de Belgen. Mijn hele carrière bleef ik boekhouder bij Bekaert. Ik had schrik voor het profbestaan. Rijsel en Anderlecht boden mij een contract aan en ik dacht: ‘Dan moet ik mijn job opgeven.’ Dus vroeg ik het vijfvoudige van wat Waregem mij bood, om ’binnen’ te zijn. Blijkbaar was dat een beetje te veel. Roger Vanden Stock zegt het nog altijd als we elkaar zien: ‘Hier zie, de enige speler die niet naar Anderlecht wilde komen.’ Dan zeg ik gewoon: ‘Je had niet genoeg geld.’” Dan knikt hij. Het was zo. “Ik ben later in de politiek gestapt. Ze bleven aan mijn mouw trekken. Schone periode. Als OCMW-voorzitter van Zulte toch het één en ander kunnen realiseren. Ook als schepen ging dat goed. Maar bij de vorige verkiezingen hebben ze


ons een hak gezet. Verraden door vrienden. Die zaten ook achter mij in de tribune van SV Zulte Waregem. Dan zei ik luidop: ‘Aaaaah, ze zitten op hun plek. Klaar om nog eens in mijn rug te schieten.’ Dat kan geen kwaad, mensen aanpakken en plein public. Dan doet het pijn. Ik zeg u: ik heb maar twee kanten: een goede en een slechte. Grijs bestaat niet. Het is zo en niet anders. Als je tegen mijn kar rijdt, dan is het gedaan. Dan kom je hier niet meer binnen. Ik discussieer niet veel. Ik zeg mijn gedacht, en gedaan. Maar ja.” “Een paar jaar geleden is ons – het gezin – iets zeer ernstigs overkomen. Je weet wellicht wat ik bedoel, want jij komt uit deze buurt. Het is gebeurd. Onze zoon is er niet meer. Ik kan er niet veel over zeggen. Dat lukt me nog niet. Lange verhalen over wie hij was, kan ik nog niet vertellen. Ik ben daar niet klaar voor. ’t Doet zoveel pijn. Ziekte, of een ongeval, dat kun je desnoods nog aanvaarden. Maar dit niet. Dit kun je niet begrijpen, laat staan aanvaarden. Ik ga de waarheid nooit kennen. Er zijn alleen vragen. De grond van het spel is: mijn leven is naar de kloten. Helemaal. Hier in de streek zeggen de mensen dat ik dezelfde niet meer ben. Ze hebben gelijk. Ik ben dezelfde niet meer. Dat uit zich in alles. Fysiek ben ik een wrak. Ik doe niks meer. Niet wandelen, niet fietsen, niet voetballen, niks. Geen behoefte, geen goesting. Thuisblijven, kruiswoordraadsels invullen. Dat doe ik. En naar koers of voetbal kijken. Als het niet moet, dan blijf ik liever thuis. Pas op, ik heb nog wel wat kracht. We moeten verder. Maar die zaak hypothekeert de rest van mijn leven. Alles is veranderd. Alles. Daarom weet ik dat er zes nesten zijn in deze tuin. Soms zit ik in de tuin, kijk naar het huis, naar de zolder, en drijven de herinneringen boven. Aan wie hij was. Wat hij deed. Wat is gebeurd. Begrijp je dan dat ik zeg: ’Maradona? Ach, ook maar twee benen.’ Mijn vrouw en ik verwerken het op onze manier. Zij gaat bijna dagelijks naar het kerkhof. Ik niet. Ik kan dat niet. Wat je mij nog mag wensen? Ik word 65 jaar in september, mijn pensioengerechtigde leeftijd. Een goede gezondheid, dat wens ik nog. Dat ik

PUSKÁS

“Bij Waregem rookte ik nog een pakje per dag. Ik rookte ook na de training in de kantine. Coach Hans Croon wilde dat niet. Ik zei: ‘Voor hetzelfde geld ga ik gewoon op café en zul je het nooit geweten hebben. We zijn hier in Waregem, niet in Madrid’” hier nog een tijd mag rondlopen. Dat ik er nog iets van maak, van die tijd. Al heb ik niet veel verwachtingen. Al deed het wel goed om nog eens over dat EK te praten. Maar ja.”

133



Jeroen Los

Hugo Camps

De staat van ons voetbal

Hugo Camps is een oorlogskind van hetzelfde bouwjaar als Paul Van Himst. Hij zag Antwerp nog landskampioen worden en Doornik de beker winnen. Hij zag Pelé nog debuteren bij de Seleçao en Puskás excelleren bij Real. Hij zag Engeland nog wereldkampioen worden en Club Brugge de finale van de Champions League halen. Weinig ervaringsdeskundigen zijn beter geplaatst om de staat van ons voetbal te schetsen. ijdens de herdenkingswake voor de terreurslachtoffers van Zaventem en Maalbeek betraden een paar honderd hooligans het Brusselse Beursplein. Ze liepen schreeuwend en tierend door de rouwende menigte en vertrapten kaarsjes, bloemen en kaartjes voor de slachtoffers. Nazikreten deden iedereen huiveren en enkele voetbalvandalen brachten de Hitlergroet. Een golf van verontwaardiging kwam er niet. Een charge van de politie volstond. Het was een van de pijnlijkste incidenten van de laatste jaren, gelinkt aan voetbalagressie. Wansmaak ten top. Van een diep schuldgevoel was bij de paramilitaire bende geen sprake. Integendeel, de hooligans banaliseerden hun optreden. Zij hadden het recht de IS-aanhangers een lesje te

T

PUSKÁS

leren. Typisch voor deze zogenaamde voetbalsupporters: het recht is altijd van hen alleen. Ik was beschaamd over de lauwe reacties van de politiek en de voetbalbond. Alsof de heren bang waren dat hun oprit op een dag verbouwd zou worden. Laf volk, die bobo’s en politici. In de strijd tegen het hooliganisme is geen vooruitgang geboekt. Georganiseerde knokpartijen staan wekelijks op het menu. Spreekkoren in de stadions spouwen de verwerpelijkste teksten over joden en zigeuners, over kanker en vermeend overspel. Een vol voetbalstadion is de hel van de beschaving. Nog steeds worden in en rond voetbaltempels complete stammenoorlogen uitgevochten. Nu en dan in een omgeving van marmer en tapijten, met airco en gekoelde glazen.

Dieptepunt van het Europese hooliganisme was de Slag bij Beverwijk op 23 maart 1997. Hooligans van Ajax en Feyenoord zouden elkaar treffen in een weiland. En jawel, het kwam tot een veldslag. De politie keek toe. In het krijgsgewoel kwam de 35-jarige Ajax-fan Carlo Picornie om het leven. Hersenletsel. Twintig jaar later is er weinig veranderd. De plaag van het hooliganisme woekert onverminderd voort, zoals onlangs bleek op de avond dat Royal Antwerp FC de promotie misliep. Een jaar eerder ontrolden de ultra’s van Standard een tifo waarop Steven Defour naar IS-gebruik onthoofd werd afgebeeld. Het kwam niet eens tot excuses van de harde kern. Een sport die de vulgariteit van hooligans ongemoeid laat, verdient promotie noch enthousiasme. Clubbesturen zeggen dat ze er alles aan doen om hun achterban te zuiveren van fascisten en barbaren. Een leugen. Ze masseren zich vooral in bij de verbale geweldplegers. Ze zijn te laf voor een hardhandig optreden. Ze slijmen zich gemakzuchtig in bij het ras der vernielzucht. Wie is dan verantwoordelijk? De voetbalwereld blijft wreed. Kwetsende gezangen en spreekkoren ontzien persoonlijk leed van spelers

135


en trainers niet. Dat heb je niet in het wielrennen. In het stadion zijn gescheiden werelden ontstaan: plebs en chic, Hunnen en brave huisvaders. Het contrast van hotdog en kaviaar. Het onderstreept dat de clubs uiteengevallen zijn in voetvolk en luxebeesten. De eenheid is sociaal beproefd. Soms overtreffen de baronnen van het goede leven de wraakzucht van de working class. Rijkeluiszoontjes als vermomde nozems.

GOUDEN KALF

De gruwel van racisme lijkt onuitroeibaar in het voetbal. Oerwoudgeluiden, een bananenballet, Hitleriaanse gebaren… Ça passe. Scheidsrechters laten doorspelen. Maar in januari 2013 had Kevin-Prince Boateng er ineens

136

genoeg van. Hij trok zijn shirt uit en stapte van het veld. Alle spelers van AC Milan volgden. Einde van het oefenpotje tegen de amateurs van Pro Patria. De verzetsdaad van Boateng was ook relatief. Zou hij ook van het veld zijn gelopen tijdens een wedstrijd voor de Champions League? Patrick Kluivert vertelde me hoe hij tijdens België-Nederland op het WK in Frankrijk door Lorenzo Staelens op zijn huidskleur werd aangesproken. De Oranje-spits ontstak in woede en kreeg rood. Later zei Kluivert me dat zijn liefde voor de Belgen sinds dat incident was bekoeld. Staelens is niet de enige voetballer die in een wedstrijd vuilbekte tegen donkere spelers. Spelers roepen de goorste dingen, heen en weer. De scheidsrechter hoort nooit iets. Het bestaat niet dat hij een wedstrijd staakt om racistische

P U S K ÁS _ D E STA AT VA N O N S VO E T BA L

smeerlapperij. Het product voetbal mag niet beschadigd worden door zelfkritiek. Ik wacht nog steeds op het eerste stadion dat leegloopt vanwege oerwoudgeluiden. Kinderen voorop. Ruimhartige voorzitters zijn vervangen door kille investeerders. Zelfs bij de familieclub RSC Anderlecht moet voorzitter Roger Vanden Stock de duimen leggen voor ingekochte kapitaalhouders. Voetbal is een project geworden in handen van oliesjeiks en oligarchen, van cementboeren ook, die azen op de bouw van een nieuw stadion. De voorzitter-middenstander die een club overeind hield uit persoonlijke trots en sociale generositeit is ter ziele gegaan. Dat een Aziaat zich het lef kan permitteren om de naam en de kleuren van een club te veranderen is een bijna misdadige vorm van verraad. Sinds de doorbraak van tv-rechten heet voetbal een product. Dat product moet zich kwalificeren voor nog meer geld in Europese competities. De Champions League als gouden kalf. In de Bekerhysterie van de UEFA ontstaat andermaal een tweedeling: rijk en arm. Daar was voetbal niet voor bedoeld. Kleinere clubs maken geen kans in Europese wedstrijden. Europa wakkert de transferpolitiek aan en bedient zaakwaarnemers op hun wenken. Alweer een kapitalistische variant. Het is een verkeerde emotionele inschatting van voetbalgeluk. De Madrileense finale van de Champions League kan voetballiefhebbers niet de ontroering geven die is ontstaan toen Leicester City kampioen werd in de Premier League. Dat kleine clubje van armoezaaiers beroerde zelfs vrouwen en onwetenden. Geen geld voor transfers, geen dure namen, geen investeerders die in de rij staan en toch kampioen. Van de armoede, wordt nu gezegd, alsof hartstocht geen rijkdom is. Leicester werd brutaal op de kaart gezet en groeide in luttele weken uit tot een bedevaartsoord voor echte voetballiefhebbers. Coach Claudio Ranieri werd een heilige.


Hij was al de nederigste onder zijn gelijken. Op de dag dat Leicester de titel binnenhaalde door het verlies van Tottenham bij Chelsea zat hij in Italië voor een verjaardagslunch met zijn stokoude moeder. Heel Engeland vertederd. De warmte voor Ranieri en Leicester is ook het gevolg van extrasportieve gevoeligheid. Het voetbal is verwilderd door randverschijnselen, en ineens is daar een club die haar handel en wandel tot de essentie beperkt: voetballen. Ook nog met jongens die de weelde van de Premier League alleen maar van horen zeggen kenden. Daarmee win je zelfs de sympathie van de concurrentie. Het sprookje Leicester verzacht het harde businessmodel waarin voetbal is ontaard.

Ruimhartige voorzitters zijn vervangen door kille investeerders. Voetbal is een project geworden in handen van oliesjeiks en oligarchen, van cementboeren ook, die azen op de bouw van een nieuw stadion.

SNURKGEZELSCHAP

De wervingskracht van het voetbal ligt niet in Europese wedstrijden of interlands, maar in de nationale competities. De Clásico blijft de ultieme sensatie in Spanje. Fransen willen PSG-Marseille niet missen. In Nederland is de kraker Ajax-Feyenoord emotioneel onvergelijkbaar en in de Belgische competitie ontstaan volksverhuizingen voor Brugge-Anderlecht. Voetbal is in essentie een stedenoorlog vol regionaal nationalisme. De vijand van om de hoek spreekt meer tot de verbeelding dan overzeese vreemdelingen. Juist de nationale competitie verdient dan ook professionele begeleiding, maar die verwachting wordt niet ingelost. Arbitrale dwalingen zijn niet meer om aan te zien. Steeds vaker denk je: de scheidsrechter is zwanger van favoritisme. Elleboogstoten ziet hij niet. Donkerrode fouten wuift hij weg. Er zit geen enkele consequentie in het fluitgedrag van de goede man. In nagenoeg elke topwedstrijd gaan arbiters de mist in. Competitievervalsing is een wekelijkse klaagzang geworden. De scheidsrechters lijken niet bekwaam

PUSKÁS

om hun werk naar behoren in te vullen. Of de bond moet drastisch overschakelen op technologische bijsturing, of de opleiding moet grondiger. Het amateurisme dat we het laatste jaar op Belgische voetbalvelden hebben gezien, was ten hemel schreiend. Eenvormigheid van de fluit, ze is er niet. De KBVB is geen hervormingsclub, eerder een snurkgezelschap. Voor vernieuwing zijn ze als de dood en zelfs het dagelijkse beheer is een farce. Op het WK in Brazilië huurden ze een hotel in voor gasten die er niet waren. Dat zegt alles over de nonchalance van het bestuurlijk gezelschap. Voorzitter François De Keersmaecker zal best een lieve man zijn voor zijn kleinkinderen en huisdieren, maar je kan er niet mee de wereld in. Eén stap uit zijn limousine en hij is alreeds verdwaald. Gezag

is voor deze preses een lachstuip. Kwalijker is dat voor de voetbalbond alleen de Rode Duivels nog van tel zijn. En met hen de commercialisering van het tricolore gevoel. Iedereen staat in dienst van het nationale team. De clubs voelen zich terecht verwaarloosd, ook al omdat ze alleen staan in hun belangenstrijd. De KBVB gedraagt zich als impresario van volksfeesten met veel zang en dans en drank. De Duivels als geldmachine, of de industrialisering van bal en man. Het nationale team is een gezelschap van privileges. Bondscoach Marc Wilmots gaat zijn eigen hautaine gang. Aan inspraak heeft hij geen behoefte. Samen met een paar gunstelingen beslist hij wat goed en slecht is voor het Belgische voetbal. Autocratisch leiderschap. De Rode Duivels zijn een nationale

137


138

P U S K ÁS _ D E STA AT VA N O N S VO E T BA L


koorts geworden. De opgeklopte verwachting is dat ze straks in Frankrijk zomaar eventjes Europees kampioen zullen worden. Aan talent ontbreekt het niet en er is evenwicht in de selectie. Maar een EK is een tombola en de laatste wedstrijden van de Duivels waren niet bepaald een visitekaartje. Positief is alvast dat ze de eenheid van het land minder illusoir hebben gemaakt. Ze hebben gevoelens van een gedeelde identiteit opgewekt, maar dat kan na één verliespartij alweer verschilferen. Eindtoernooien in het voetbal veranderen het ritme van een samenleving. We worden toegezogen naar de wedstrijden, zeker naar die van de Rode Duivels. Het land wordt vrolijker bij winst en de commercie draait op volle toeren. Iedereen zal straks weten wie Kevin De Bruyne is. De vloek van een eindtoernooi bestaat ook. Kernspelers die juist nu moeten afhaken met een blessure. Het leidt soms tot heftige frustratie en wilde taferelen. Maar er is ook gelatenheid. Het afhaken van Vincent Kompany verrast niet meer. De glazen beul is scherf geworden. Zijn gebeente ligt dwars. De media ontsteken in lamento’s en zien de toekomst somber in. Onzin. De tijden zijn voorbij dat één speler beslist over winst en verlies. Het voetbal is steeds collectiever geworden. In die zin is er sprake van een revolutie. De wijze waarop Atlético de finale van de Champions League heeft gehaald is kunst van de nieuwe wilden. Bij coach Diego Simeone maken elf spelers deel uit van hetzelfde geraamte. Iedereen is back en vleugelspeler tegelijk. Het is het voetbal van wat Louis van Gaal ooit de totale mens noemde. Een ander soort schoonheid dan de

Hollandse school. Simeone ziet eruit als een landloper, maar in zijn hoofd razen de fijnste defensieve mechanismen elkaar toe in volmaakte dekking. Voltooid verdedigen. Het gepriegel van Mbark Boussoufa krijgt iets zwakzinnigs als je het afzet tegen de oorlogsmachine van Atlético Madrid.

V E E LW I J V E R I J

Vroeger wist je: voetbal is geassocieerd met de grootmachten bier en patat. Daar is nu een hele bonbon­ nière bij gekomen. Een oerwoud van trivia, soms gedrapeerd rond spelersvrouwen, soms rond de populairste spelers. Op een dag verscheen Mario Balotelli met vreemd schoeisel aan de aftrap. De spits van AC Milan had zijn schoenen afgeplakt met juichende krantenkoppen van de Gazetta over hemzelf. Onder de veters kon je lezen wat een kanjer die Balotelli wel was. Een wereldwonder dus. Niet dat daar de laatste tijd op het veld veel van te zien was geweest, maar het stond er wel. De taak van sommige voetballers is alleen nog: opvallen. Wie bedenkt zo’n onzin en hoeveel schuift het? Er staat ons een overvloed aan commercieel sentiment te wachten. Nu zijn de Rode Duivels nog iets terughoudender in de commercialisering van het privégemoed dan andere ploegen, maar ook zij zullen verleid worden door luiers en mokken, poppen en beertjes. Als het maar pluche is. Het EK zal zonder de vertrouwde figuren Sepp Blatter en Michel Platini worden gespeeld. Zijn de opperste voetbalinstanties daarmee gezuiverd? Ik dacht het niet. Het onderzoek naar

Het afhaken van Vincent Kompany verrast niet meer. De glazen beul is scherf geworden. Zijn gebeente ligt dwars. De media zien de toekomst somber in. Onzin. De tijden zijn voorbij dat één speler beslist over winst en verlies. PUSKÁS

de FIFA en de UEFA lijkt stilgevallen. De omvang van de corruptie is nochtans niet bekend, de verantwoordelijkheid niet uitgeklaard. De publieke opinie vraagt er ook niet meer naar. Zij wil sensatie, hardvochtigheid is voor later. Niemand zit te wachten op een ethisch charter voor het voetbal. De bal moet rollen. Punt. Met aftrek van Qatar, doping en matchfixing is sport voornamelijk romantiek. De dood van Johan Cruijff stelde de hiërarchie van de innige verwantschap op scherp. Nadat zijn overlijden bekend was gemaakt, verdween de gruwel van terreur van de frontpagina van de kranten. Brussel rouwde mee om de Verlosser. Collectief leed werd ingeruild voor persoonlijk verlies. De requiemkranten gingen vol op het orgel voor de nagedachtenis van Cruijff. Ik kan me geen staatsman voorstellen die met zoveel tekst en beeld gevolgd wordt naar het hiernamaals. De hele week was het alleen JC in de media, van Spanje tot Uruguay, van Moskou tot Buenos Aires. Dat redt zelfs Bart De Wever niet. Voetbaliconen kruipen in de huid van het volk. Jaren geleden hoorde ik Mbark Boussoufa zeggen: “Ik kan nooit voor Club Brugge spelen uit respect voor de Gentse fans.” Hij had de supporters van Gent zien huilen na een klaterende overwinning op Club. Aan die tranen kon hij geen verraad plegen. Romantiek. Er is er steeds minder van. Clubliefde zoals Lotte Lambert en Jan Ceulemans die hebben gekend, bestaat niet meer. Iedereen is te koop, pa en schoonpa toe. Voetballiefde is levenslang, maar de poppetjes veranderen voortdurend. Dat is jammer en zelfs een beetje infaam. Het transfersysteem voert campagne voor veelwijverij. Voetballiefhebbers leven bijna constant in afscheidsmodus. Doe de spelersvrouwen er ook nog bij en je komt niet meer uit de zwarte kleren. Voetballers zouden voor minstens vijf jaar aan een club verbonden moeten blijven. Al was het maar om de liefde van vader op zoon te kunnen overdragen.

139


HOOFDREDACTIE

ABONNEMENTEN

Jonas Heyerick jonas@puskas.be Jelle Vermeersch jelle@puskas.be

Een abonnement (4 nummers) kost € 29,50 Neem een abonnement op de site: www.puskas.be Of bel, ook voor al uw vragen, naar 09/296 20 68 Mailen mag ook: Puskas@IdecomMedia.be

VORMGEVING

Pieter Willems Brecht Van Stappen www.pjotr.be

RECLAMEREGIE

Patrick Vincent F OTO G R A F E N

Károly Effenberger Sigfrid Eggers Diego Franssens Jonas Lampens Thomas Sweertvaegher Dimitri Van Zeebroeck Jelle Vermeersch I L L U ST R ATO R E N

Randall Casaer Jeroen Los WERKTEN MEE AAN DIT NUMMER

Hugo Camps Matthias M.R. Declercq Dirk Deferme Thijs Delrue Jeroen Denaeghel Geert De Vriese Lander Deweer Frank Heinen Jonas Heyerick Raf Liekens Karl Vannieuwkerke Rik Van Puymbroeck Patrick Vincent REDACTIE

Puskás Antwerpsesteenweg 784 9040 Sint-Amandsberg info@puskas.be www.puskas.be Puskás verschijnt 4 keer per jaar.

COLO

Puskás/Heeren, vertrekt! jonas@puskas.be IP Press 02 337 62 95 Anne-Marie Roelants Aroelants@ipb.be

#2

Puskás is een samenwerking van CV Heeren, vertrekt! en Uitgeverij Cascade nv

VO LG E N D N U M M E R

CV Heeren, vertrekt! Jonas Heyerick, Jelle Vermeersch, Jeroen Denaeghel, Patrick Vincent, Sigfrid Eggers, Michael Lescroart, Jens Vanysacker, Michiel Ameloot en Pieter Willems.

Bier, braad­ worsten & backs

V E R A N T W O O R D E L I J K E UITGEVER

Jelle Vermeersch Uitgeverij Cascade nv Directie J.J.A.M. De Leeuw Kristine Ooms (KD bvba) Koen De Buck (KD bvba) BLADMANAGER

06.10.2016 IN DE WINKEL

Violette Peters violette.peters@cascade.be DISTRIBUTIE

Imapress DRUK

CorelioPrinting We hebben al het nodige gedaan om het copyright van de gebruikte foto’s na te gaan. Mocht er toch nog ergens een bron ontbreken, gelieve ons dan te contacteren zodat we een regeling kunnen treffen. Mailen kan naar info@puskas.be.

FON

© Jelle Vermeersch

EINDREDACTIE


© JELLE VERMEERSCH


© Getty Images

S TA D I O O L I M P I C O, R O M E

142

Boven: Rummenigge, Schumacher, Cullmann, Schuster, Briegel, Hrubesch, Stielike, Müller, Derwall Onder: Allofs, Kaltz, Dietz, Förster

Doelpunt René Vandereycken (penalty) 75’


Doelpunt Horst Hrubesch 88’

1

2

BELGIË

FW

T EI T F W I E

W E S T- D U I T S L A N D 90’

T E I FW


De Puskás van…

Euro ’96

’54 Ferenc Puskás verliest met Hongarije de finale van het WK in Zwitserland. Tegen de Duitsers.

1996

football is coming home. Zelfs Paul Gascoigne heeft zich een keurige coupe laten aanmeten voor Euro ‘96 in Engeland. Naar zijn normen toch. Die keurigheid tekent het toernooi. Mathias Sammer wordt uitgeroepen tot beste speler. Nee, niet Dieter Eilts zoals de legende koppig volhoudt. Eilts speelt zoals hij geknipt is. Saai, zweetabsorberend, Duits. Oliver Bierhoff is de man van de finale, met een doelpunt en een golden goal tegen Tsjechië (2-1). Bierhoff scoort zoals hij gefrisuurd is: waterpas, levensvreugdebestendig, Duits. Eilts en Bierhoff zijn het saaiste en het slimste jongetje van een klas die niet lacht maar perfecte gebitten blootglundert. Iedereen knuffelt de verliezers. Lazio verleidt Pavel Nedvěd, Alex Ferguson zwaait persoonlijk de poorten van Old Trafford open voor Karel Poborský. Poborský is rock-‘n-roll op rechts. Haar tot op de schouders, met een middenscheiding als enige toegeving. Axl Rose op een voetbalveld, die in de kwartfinale Slash op noppen is voorbijgeraasd. Portugals meesterslager Fernando Couto gaat in Villa Park niet eens in de achtervolging op leerling-tovenaar Poborský, die de bal met een hoge lob – nooit eerder zo’n hoge en perfecte curve gezien – o ver en achter doelman Vítor Baía penseelt. Niks de balletbal van Gascoigne

KAREL POBORSKÝ tegen Schotland op Wembley, dít is het mooiste doelpunt van het toernooi, en Karel Poborský is de enige echte ster van Euro ’96. Alleen, Poborský wil dat eigenlijk allemaal niet. Geen champagnetoast op zijn wondergoal in een chique nachtclub voor hem, maar anderhalf biertje in het spelershotel. Hij wil gewoon een goeie voetballer zijn, niet de spits met dát trucje. Hij beseft nog niet dat hij zichzelf heeft veroordeeld. Niemand verwacht nog slimme steekpasses, iedereen wil hem alleen maar ballen over hulpeloos happende doelmannen zien borstelen. Karel Poborský meldt zich na het EK bij Manchester United. Op de allereerste speeldag in de Premier League

’96 Karel Poborský verliest met Tsjechië de finale van het EK in Engeland. Tegen de Duitsers.

geraakt hij zijn startkapitaal al kwijt. Zijn ploegmaat, een 21-jarige zoon van een keukenreparateur en een kapster lobt de bal vanop de middenlijn over Wimbledonkeeper Neil Sullivan. Het is een goal voor de United-eeuwigheid, getekend föhnfenomeen in spe David Beckham. Nog preciezer en adembenemder dan de curve van Poborský tegen Portugal, de strijd op rechts is voorbij nog voor hij begonnen is. Anderhalf seizoen kwakkelen en weifelen, naar Benfica dan maar. Lazio vervolgens, terug naar zijn eerste club uiteindelijk, het godvergeten mondvol SK Dynamo České Budějovice. Ergens onderweg is Karel Poborský bezweken. Hij is een salon de coiffure binnengestapt. Axl Rose werd Jon Bon Jovi. De keffer met een nijdige weerborstel uit Paradise City is in een Bed of Roses ingedommeld als een getoupeerde poedel. 2016. Karel Poborský is coming home. Robert Lewandowski verkiest hem boven Cristiano Ronaldo in zijn EK-droomelftal aller tijden. Op zijn 44ste, in een galamatch met de Manchester United Legends, scoort hij een wereldgoal. Het zijn veteranen, maar dan in de markt gezet door brand managers in een ordinaire wuft eau de caviar. De Engelse pers is lyrisch. Over Poborský’s korte hipstercoupe en zijn modieuze baardje. Fuck de kapper!

Geert De Vriese 144

Getty Images


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.