38 minute read

Uit de pastorie

Next Article
Gerjanne

Gerjanne

Over deze gezegden valt heel wat te peinzen Zwanenzang

Toen ik predikant was in Garderen was het –als ik me goed herinner– de gewoonte om in de zomermaanden geen catechismuspreken te houden. Ik herinner me destijds een serie over de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs te hebben gepreekt. Dit jaar heb ik zeventien preken gehouden over de eerste vier hoofdstukken van de ”jeugdbijbel in de Bijbel”, het boek Spreuken. Een heel nieuwe ervaring. Een heel mooie ervaring ook. Niet zo eenvoudig vond ik het, maar toch: door studie en onderzoek heeft de Heere aan mij (en ik begreep ook aan de gemeente Elspeet) goede momenten gegeven van genot over de veel rijkere inhoud van deze vier hoofdstukken dan ik eerst vermoedde. Niet alleen Israël kende het verschijnsel van spreekwoorden en gezegden; ook wij en vele andere volken, vroeger en nu. Ik bezit twee boeken die daarover gaan. Uit beide een paar voorbeelden. Eerst uit het boek ”Spreekwoorden en gezegden. Herkomst, verklaring en vergelijking met Frans, Duits en Engels” van Huizinga. In alfabetische volgorde staan er meer dan 12.000 spreekwoorden en gezegden in. Bij de ”a” staan er twee over ”aalmoezen”: (1) „Aalmoezen geven verarmt niet.” (2) „Aalmoezen die naar de hand ruiken, verliezen hun kracht.” De eerste spreuk betekent: door weldoen wordt men niet armer. Wat zou de tweede spreuk, die mij geheel onbekend was, betekenen? „Geven uit eigenbelang is geen liefdadigheid te noemen.” Alle tussenliggende letters van het alfabet sla ik over om bij de ”z” te noemen: „zijn zwanenzang zingen.” Huizinga merkt op dat hiermee wordt bedoeld: het laatste lied van een overleden dichter, wellicht omdat men vroeger een dichter ook wel een zwaan noemde. Waarom ik dit schrijf? Omdat ik naar de bekende regels van het gedicht van M’Cheyne wil: ”Het wachtwoord der hervormers”. Daar lezen we: Nu reis ik getroost onder ’t heiligend kruis. Naar ’t erfgoed hierboven, naar ’t Vaderlijk huis. Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn. „Gestorven voor mij!” zal mijn zwanenzang zijn. Een tweede boek staat in mijn studeerkamer: ”Groot citatenboek. 12000 citaten, spreuken en gezegden”. Hier volgen twee gezegden, nu vanuit de twee middelste letters van het alfabet. Onder de ”m” staat: „Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam oogsten; wie in overvloed zaait, zal in overvloed oogsten.” Bron: „Bijbel, 2 Kor. 9:6.” De tweede, onder de ”n”: „Laat ik verslijten, als ik maar van nut ben.” Deze uitspraak kwam ik jaren geleden al tegen bij Calvijn (Latijn: ”terar dum prosim”). Over deze gezegden valt heel wat te peinzen. Hoe kan ik mijn kostbare genadetijd nuttig doorbrengen? Hoe zal mijn zwanenzang zijn? Hoe lief heb ik mijn naaste en hoe besteed ik dus mijn geld zoals God het wil?

Elspeet, Ds. W. Pieters

Lessen uit lijden

Gerjanne mijmert over het leven

Toen ik om 17.00 uur Jan ophaalde van zwemles overviel het me opeens. De drukte. Werkbusjes haalden ons in. De bloemist zette de bloemetjes binnen, rolde het zonnescherm omhoog. Kinderen renden achter een bal aan, een auto toeterde, minderde vaart. En als onderdeel van die drukte waren daar Jan en ik, ietsend, Jans zwemtas in de ietsmand, mijn rechterhand lichtjes op zijn rug. En vanbinnen stapte ik één moment uit de situatie. Alsof ik even in de luwte stapte, de bedrijvigheid aan mij voorbij zag gaan, en ik dacht: Is dit het leven? Dit haasten van muziekles en wekker en eten en sluitingstijden en visite enzovoorts? Heel stellig wist ik: dit is de kern van het leven niet. Dit is het leven aan de oppervlakte, het zichtbare leven, het slaafs volgen van ons programma. Maar het waren slechts losse larden van gedachten, ik wist niet wat het mij te zeggen had.

En nu, nu ik op de bank zit en deze woorden typ, weet ik het nog steeds niet, al weet ik het wel een klein beetje. En ik schrijf het op, nu, niet eens zozeer voor jullie, maar ook voor mezelf. Om mijn gedachten te ordenen, om te begrijpen wat het leven is en wat het niet is. Want al peinzend ben ik tot de overtuiging gekomen dat de kern van het leven geraakt wordt in de diepte, in het lijden. Juist in de pijn kijk je het leven recht in de ogen. Daar raakt jouw bestaan de kern van ”het bestaan”. Daar, waar al het onbelangrijke wegvalt, waar de romp van het leven overblijft. Heel sterk ervaar ik dit met Fieke*. Laat ik vooropstellen dat ik niet vind dat ik lijd. Ik kan honderd voorbeelden noemen van mensen die het zwaarder hebben dan ik. Van situaties die ondraaglijker zijn. En toch bracht Fieke zorgen in ons gezin. Lijden, zogezegd. En het zette me stil. Het leven werd even geluidloos; al de beslommerende ruis viel weg. Waar ik een leven lang voortholde in de vanzelfsprekendheid van het bestaan, bevroor op 8 december 2020 het leven. Een gehandicapt kind. Die boodschap smolt in één gesprek van dik een uur mijn gedachten samen tot één punt: dit is het leven. Deze boodschap. „U kreeg een gehandicapt kind, mevrouw.” Zo heeft de arts uit het UMCG het niet gezegd – maar zo was het toch. Ik ontving wat ik kreeg en ik had er geen invloed op. Een gezond leven, een gehandicapt leven. Je krijgt het. Ik keek het leven recht in de ogen en ik zag: leven is krijgen. En juist al die keren in het ziekenhuis ontmoet ik de diepste kern van mijn mens-zijn, als ik voel hoezeer ik Fieke liefheb, juist omdat ze lijdt. Als ik voel dat ik haast met een agressieve tederheid haar wil beschermen, hoe ik manieren tekortkom om haar mijn liefde te laten voelen, juist omdat ze lijdt. Het lijden raakt de kern van mijn emoties, de kern van mijn gedachten, de kern van mijn bestaan. Oog in oog met het lijden staat synoniem voor oog in oog met het leven. Al het onbelangrijke verdwijnt. Het hart blijft over.

In de haast van alledag was ik het vergeten. Ik rende zo hard. Maar sinds Genesis 3 is dit het leven. Het leven is vreugde, maar ook verdriet. Geluk en lijden. Liefde en oorlog. Bloed en een pleister. Leven is falen en slagen. Juichen en huilen. Spijt en vergeving. Of, zoals Octavius Winslow schrijft in een brief aan zijn vriend: „Ik heb zo mijn beproevingen, maar ook mijn zegeningen gehad, en die samen vormen het zuur en zoet van het leven.” En ik was het al die voorthollende jaren zo vaak vergeten. Ik dacht dat ik het leven leefde, het rooster

bepaalde. Maar zo was het niet. Zo is het niet. Ik leef het gekregen leven, er is niets van mij bij. Misschien zijn we het lijden verleerd. Stellen we te hoge eisen aan het leven. Sommige Amerikanen schreeuwen: „You can be what you want to be!” Niet waar. Fieke kan niet worden wat ze wil. Ik heb mijn beperkingen. Jij hebt je grenzen. Dat is het leven. Ook sociale media zetten een verkeerde norm neer. Dat het leven geluk is. Faalloos. En het is niet waar. Het is gewoon niet waar. Maar ik vrees dat we er samen in zijn gaan geloven. Dat we in onze opvoeding onbewust doorgeven dat het geluk grijpbaar is. Maakbaar. Dat we ons eigen geluk kunnen creëren, dat we onze eigen voorspoed kunnen realiseren. Het gevaar is dat we zo oneindig blijven doordraven op zoek naar het lege geluk dat nooit vervult. En zo wordt onze zoektocht naar dat holle geluk het nieuwe lijden. Want dat geluk verzadigt niet en je maakt het niet. Je krijgt het. Of niet.

Dus wat nu? Moeten we op zoek gaan naar het lijden, om zo het leven te leren kennen? Nee. Moet ik blij zijn dat Fieke lijdt, omdat het mij lessen leerde? Beslist niet. Wat dan? Ooit hoorde ik van een man die op zijn deurmat de woorden ”amor fati” had staan. Dat is een spreuk van de i losoof Nietzsche, wat ”liefde voor het lot” betekent. Is dat het dan, leven in een soort kille gelatenheid, in een soort gevoelloze afwachting tot het noodlot zorgt dat een bliksemstraal je treft? Nee. Nee. Nee. Geen liefde voor het lijden. Geen liefde voor het lot. Maar liefde voor God, Die de haren van Fiekes hoofd heeft geteld. Het kleine lijden leerde mij hoe futiel veel aardse beslommeringen zijn. Het leven, een damp, één grote pelgrimage. Stipjes zijn we, voorbijgangers. Eén van de miljarden mensen die ooit leefden. Alsof we vliegjes zijn, zó schijnbaar onbelangrijk. Zou jij van een vlieg kunnen houden? God kan het. Wil het. Omzien naar mensen met zo’n uitgehold bestaan. En Hij staat klaar om die te vullen, maar dan moet je je mond wel wijd opendoen. Maar dat kan niet als je voortholt in die slopende zoektocht naar een lijdloos leven. Dat kan slechts in de bedding van een aanvaarden van wat je krijgt. En nu zit ik hier, typend op de bank, rondzoekend in de hoeken van mijn hoofd naar het waarom van het bestaan. Ik vat het leven niet. Het lijden evenmin. Bovendien ben ik geen theoloog en ook nauwelijks een ervaringsdeskundige. Het zijn slechts mijn gedachten. Ben ik blij met het lijden? Nee. Ik begrijp het nog steeds niet. Maar het niet-begrijpen staat niet synoniem aan het niet-aanvaarden. Want het kan: het niet begrijpen en het tóch aanvaarden. En dit nog verder uitleggen, overstijgt mijn mogelijkheden. Daar heb ik geen begrippenmateriaal voor. Dus ik stop hier maar gewoon. Ik sluit mijn laptop af. Stap het leven weer in. Zoet en zuur. Ik struikel en sta op. Ik worstel en kom boven. Ik ontvang. Ik leef.

Moet ik blij zijn dat Fieke lijdt, omdat het mij lessen leerde?

*voor blogs van Gerjanne over Fieke zie terdege.nl.

„Wekenlang was ze bezig met de werktekening”

N U N S P E T E RW EG 8 3 E L S P E E T T. ( 0 5 7 7 ) 4 9 1 6 8 6 W W W .T WO O N H U I S . N L

„Ik heb alles zelf moeten op- en uitzoeken”

Korte tijd koesterde de op een boerderij in Spui (ZeeuwsVlaanderen) geboren en getogen Rianne de gedachte om de handel in te gaan. „Ik had me al ingeschreven aan het Hoornbeeck College voor de opleiding accountmanager. Maar diep in m’n hart zocht ik iets wat met de bouw te maken had, omdat ik zelf graag kluste.” Op het laatste moment switchte ze daarom naar een meubelmakersopleiding in Bergen op Zoom. „Ik wist eerst niet dat die bestond, op reisafstand.” Daar kreeg ze geen moment spijt van, want ze deed de tweejarige studie in de helft van de tijd. „Daarna heb ik me ingeschreven bij het Hout- en Meubileringscollege. Dé meubelmakersvakschool van Nederland.” Ze kon uit verschillende richtingen kiezen. „Scheepsbouw lag me niet. Ik heb in mijn vrije tijd in de scheepsindustrie van Terneuzen gewerkt en weet dat je dan vooral te maken krijgt met soms erg verwende opdrachtgevers in de jachtenbouw. Een andere mogelijkheid, innovatie, vond ik iets te zweverig, daarvoor ben ik een te nuchtere Zeeuwse. Ik heb vervolgens getwijfeld tussen interieur- en instrumentenbouw. Het werd het laatste. Zelf heb ik op jonge leeftijd drie jaar lang harples gehad. Toen had ik er geen zin meer in.” Het instrument, een Keltische harp, belandde in een hoek van haar kamer. In Rotterdam volgde ze een volledige opleiding tot zelfstandig meubelmaker. „Ideeën uitwerken, schetsen maken, calculeren, vervaardigen en verkopen.” Bij dat laatste kwam Riannes kennis, opgedaan via de hobbywinkel van haar moeder, goed van pas. Tijdens zes stages leerde ze op verschillende plaatsen de kneepjes van het vak. „Ik heb op wisselende plaatsen gewerkt. In Zeeland en in de omgeving van Sliedrecht, waar ik op kamers was gaan wonen toen ik aan de opleiding in Rotterdam begon.” Op school koos ze voor het maken van een harp. „Die van mezelf had ik verkocht om een keyboard te kunnen aanschaffen.” De rest van de klas koos voor een gitaar. „Mijn docent zag m’n keus voor een grote haakjesharp niet zitten. Hij probeerde mijn idee om te buigen naar een tafelmodel, maar ik heb vastgehouden aan mijn idee.” Het vervaardigen van een meesterwerk, bedoeld als eindwerkstuk voor de opleiding, liep vast op de uitbraak van corona. „Ik heb echter besloten toch door te gaan.”

COMPUTERGESTUURD FREZEN De laatste stages liep ze bij Van Dalen Woodproducties in Papendrecht, een jong bedrijf waar presentatiedisplays van hout worden gemaakt. „Ik kreeg er een speciale opdracht om een CNC-machine, waarmee je computergestuurd kunt frezen, bedrijfsklaar te maken. Dat was een behoorlijke uitdaging. Tussendoor kon ik minimaal één dag per week besteden aan het maken van de harp. Sinds 1 juli heb ik bij Van Dalen een vaste baan als werkvoorbereider.” Wekenlang was Rianne bezig met een werktekening. Ze reisde stad en land af voor informatie. „Ik ben begonnen met een bezoek aan een winkel waar harpen worden verkocht en heb daar ook een reeks foto’s gemaakt.” Voor de klankkast gebruikte ze mahoniehout. „Het klankbord is van fichte, een veredelde soort vurenhout. De pilaar van beuken. Dat is niet al te duur en heel geschikt om te frezen. Om kromtrekken te voorkomen heb ik twee delen met de nerven tegenover elkaar gezet.” Voor de afwerking is berken multiplex genomen. „Je ziet niets terug van de verschillende houtsoorten, omdat alles in een reeks laagjes zwart is gespoten. Steeds weer met het nodige schuurwerk. Alleen de fichte is blank gelakt.” Rianne koos voor een 165 centimeter hoog exemplaar, bedoeld voor veertig snaren. Ze glimlacht. „De snaren blijken via wiskundige formules bepalend te zijn voor de vorm van de harp. Dat wist ik niet. Ik had eerst de vorm gekozen en was dus andersom begonnen. Gelukkig had ik een bestaande harp aangehouden, zodat de veertig snaren wel klopten.” Voor de bevestiging van de snaren moest ze van september tot begin juni dit jaar wachten op het juiste gereedschap, een soort boortje. In vaktaal een conische ruimer. „Die had ik in Engeland besteld. Toen ik hem

wilde ophalen, bleek het gereedschap weer te zijn teruggestuurd en moest ik weer weken wachten. Dat ging zo nog enkele malen door. Ik ben ten slotte naar een harpbouwer in Limburg gegaan, die ik eerder had bezocht en die voor mij materiaal uit Frankrijk liet komen. Negen maanden na de eerste bestelling had ik het boortje binnen.”

TAFELLINNEN Corona bood de Zeeuwse, die niet van stilzitten houdt en de voorbije jaren ook een zaterdagbaantje bij de Gamma in haar geboorteplaats had, ook andere kansen. „Met twee vriendinnen heb ik een webshop opgezet in tafellinnen en tafeldecoraties. We hebben groothandels bezocht, ons ingeschreven, leningen afgesloten en een webshop deels zelf afgebouwd. Eén collega doet het naaiwerk, de ander de inkoop en ik houd me vooral bezig met sociale media en de grafische omgeving.” Komend seizoen begin Rianne aan een vierjarige opleiding bedrijfskunde. „Zoals het er nu uitziet kan ik, zodra ik de zaken rondom het werkvoorbereiderschap heb afgerond, deel gaan uitmaken van de leiding van Van Dalen Woodproducties. Met de webshop gaan we door. Misschien kunnen de tafeldecoraties in de toekomst onderdeel worden van een breder aanbod van Van Dalen. Wie weet. Het biedt prachtige kansen om ook nieuwe initiatieven op interieurgebied te ontplooien.”

„Scheepsbouw lag me niet”

Ingrediënten

Voor 6 broodjes: * 500 g kipfilet * kipkruiden * 2 uien * 2 teentjes knoflook * 2 el zonnebloemolie * 1 rode paprika * 250 ml tomatenketchup * 2 el ketjap manis * 1 el sriracha * 1 komkommer * 6 witte puntjes

Bereiding

* Snijd de kipi let in reepjes en kruid met kipkruiden. * Snipper de uien en hak de teentjes knol ook i jn. Bak de uien en de knol ook in zonnebloemolie op matig vuur glazig. * Snijd de paprika in reepjes en bak deze 3 minuten op wat hoger vuur mee. * Schep het uimengsel uit de pan. * Bak nu de kipreepjes. (Indien nodig kunt u nog een beetje zonnebloemolie toevoegen.) Als de kipreepjes mooi bruin en gaar zijn, doet u het uimengsel erbij. * Voeg de tomatenketchup, de ketjap en de sriracha toe en warm alles goed door. Snijd de komkommer in dunne plakjes en beleg er de puntjes mee. * Schep de hete kip op de komkommerschijfjes.

Sambal

TEUNIE LUIJK

Ik kan me van vroeger herinneren dat we een piepklein potje sambal in de koelkast hadden staan en dat dat na een jaar nóg niet op was. Dat is dan ”vroeger” in de zin van: minstens veertig jaar geleden. In die tijd was sambal zo ongeveer nog exotisch. Als je het aan tafel in bijvoorbeeld je nasi wilde doen, veerden vader en moeder tegelijk op: Pas op, hoor, heel weinig gebruiken want dat is héél heet!” Tegenwoordig is sambal natuurlijk allang niet meer exotisch en zijn we ook meer gewend aan hete smaken. Aan zoiets kun je blijkbaar wennen. Nadat een van onze zoons een tijdje in Suriname heeft gewoond, is zijn ”heet” duidelijk iets anders dan ons ”heet”. Ik denk dat het ”heet” in dit recept tamelijk gemiddeld is. Maar proef vooral even bij de bereiding en pas de hoeveelheid sriracha aan aan uw ”heet-beleving”.

Geloof en psychologie

In ons gebed geven wij onze zorgen uit handen. Wij zeggen dan dat God ons hoort en dat Hij er raad mee weet. Zou dit kunnen betekenen dat bidden tot God een verzonnen ritueel is omdat we er psychisch behoefte aan hebben?

Ik blader af en toe in een niet-christelijk blad. Dat helpt mij om onze wereld en niet-gelovige mensen beter te begrijpen. Ik las een keer in een damesblad een tip van een lezeres voor mensen die slecht slapen vanwege hun zorgen. Ze schreef het volgende: „Als ik het moeilijk heb, val ik als ik naar bed ga slecht in slaap. Sinds een aantal jaren doe ik dan het volgende. Ik heb een kistje op mijn nachtkastje gezet. Ik ga op de rand van mijn bed zitten, pak het kistje en doe het open. Vervolgens fluister ik voor mijzelf wat mij allemaal zwaar valt. Eén voor één doe ik dan denkbeeldig al mijn zorgen in dit kistje. Ik doe het deksel dicht en ga slapen. Als ik dan toch ga piekeren, zeg ik tegen mijzelf: niet doen, want je hebt je zorgen in het kistje gelegd. Echt, dat helpt! Zet een kistje bij je bed en doe er elke avond al je piekerpunten in!” Dit is interessant. Weet u wat hier gebeurt? Deze vrouw geeft een niet-gelovige versie van bidden voor het slapengaan. Als we gaan slapen hebben we, meer dan overdag als we druk bezig zijn, de neiging te gaan piekeren en dus wakker te liggen. Gelovige mensen bidden tot God en leggen dan de dank voor de dag en al hun zorgen en noden in Zijn handen. Als ze dan toch piekeren, fluisteren ze misschien tegen zichzelf: „Stop daarmee, de Heere weet alles al, Hij weet wat ik nodig heb.” Wat die vrouw uit het blad doet, is seculier bidden: haar angsten en zorgen in een kistje stoppen. Wat leren we hiervan? Ongelovige mensen kunnen niet zonder de rituelen die het christelijk geloof biedt. Alleen bedenken zij dan rituelen zonder God. Dat doen ze bij alle hoogte- en dieptepunten van het leven: geboortes, huwelijken, begrafenissen. Rituelen zijn terugkerende handelingen met een symbolische betekenis, zoals het halfstok hangen

Nico van der Voet (1958) woont in Veenendaal, is gehuwd, heeft vier kinderen en een kleinkind. Hij studeerde theologie in Utrecht en is docent hbo theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede, waar hij ook als studentenpastor werkt.

van de vlag op 4 mei en het in top hijsen van de vlag op 5 mei. Rituelen bieden een kanaal voor persoonlijke en of gezamenlijke gevoelens. Ongelovigen geven elkaar niet de tip om het ritueel van bidden voor het slapengaan uit te voeren. Zij komen bijvoorbeeld met de tip om je zorgen dan in een kistje te stoppen. Eén vrouw heeft haar persoonlijke ritueel met anderen gedeeld. Wie weet hebben verschillende lezeressen het overgenomen en er ook baat bij. De ‘truc’ werkt. We kunnen het ook omdraaien, en dat is best een beetje angstig. Als ongelovigen hun zorgen denkbeeldig in een kistje stoppen, is het bidden dat wij doen dan eigenlijk niet hetzelfde? Denkbeeldig geven wij onze zorgen uit handen. Wij zeggen dan dat God ons hoort en dat Hij er raad mee weet. Het effect is psychologisch hetzelfde als bij het ritueel met het kistje. We denken er niet meer aan en gaan slapen. En dan komt het angstige: is bidden tot God dan niet ook een verzonnen ritueel omdat we er psychisch behoefte aan hebben? Is bidden ook een trucje om te ontspannen? Door dit soort vragen hebben mensen hun geloof verloren. Geloven heet dan: vormgeven aan je psychologische behoeften. En dat kun je op veel manieren doen. Dus is het christelijk geloof niet per se nodig. Je kunt ook op een andere manier rustig inslapen. Dat hoeft niet door te bidden. Als een kind gestorven is, zeggen gelovige ouders dat ze hopen dat het kind in de hemel is en ongelovige ouders dat het een sterretje aan het firmament geworden is. Ze hebben dezelfde psychische behoefte: ze hopen dat hun kindje ergens voortleeft. Mensen die naar de kerk gaan met oud- en nieuwjaar hebben de psychische behoefte om dank en onzekerheid in Gods handen te leggen. Oude en nieuwe heidenen knallen hun onzekerheid weg. Dat kan ook. Als je alles door een psychologische bril bekijkt, is er ook geen onderscheid te maken tussen de verschillende godsdiensten. Allemaal hebben ze hun eigen rituelen om aan de algemeen menselijke behoeften vorm te geven.

GEEN INBEELDING Wat kon ik doen na het lezen van het stukje in het damesblad? Een brief naar de redactie sturen dat bidden voor het slapengaan beter is dan je zorgen in een kistje stoppen? Als er een reactie gekomen was, was dat ongetwijfeld de mededeling geweest dat bidden prima is voor mensen die daar behoefte aan hebben, maar dat je je behoeften ook anders kunt vormgeven. Ik had ook kunnen stoppen met mijn avondgebed. „Het is toch allemaal maar psychische inbeelding!” Nee, dat heb ik ook niet gedaan. Ik ben blijven bidden. Laten wij ronduit toegeven dat alle christelijke rituelen te maken hebben met psychische behoeften. En daar is niets mis mee. Het zou zelfs kunnen dat er bij weinig of veel gelovigen niet meer diepgang in zit dan die psychische behoeften. Een oprecht geloof berust echter maar op de openbaring van God in Zijn Woord. Je zorgen in een kistje stoppen is een denkbeeldig gebeuren. Bidden is een psychisch gebeuren, maar geen inbeelding. God is er en heeft Zich bekendgemaakt als de hoorder van de gebeden van ieder die Hem zoekt (Jer. 29:12-14). Psychologische processen zijn niet het tegengestelde van het geloofsleven van christenen. Geloof en psyche lopen door elkaar heen. Geloven is echter meer dan een optelsom van psychische behoeften, omdat God oneindig meer is dan wat er zich in onze psyche afspeelt.

Allerlei christelijke rituelen hebben met psychische behoeften te maken, en daar is niets mis mee

Op het schutblad, achter in het prekenboek, testte de monnik zijn nieuwe veer

Boeken schrijven was in de middeleeuwen monnikenwerk. Letterlijk. In kloosters hielden kopiisten zich bezig met het overschrijven van boeken. Nadat Johannes Gutenberg halverwege de vijftiende eeuw het drukken met losse, loden letters bedacht, kwam daar verandering in. Vanaf dat moment werden er steeds minder boeken geschreven en steeds meer gedrukt. Maar voor de monnik die in de elfde eeuw een boek met preken kopieerde, waren pen en inkt het gereedschap. In het scriptorium –de zaal waar de monniken teksten schreven– van de Sint-Andrewpriorij in Rochester werkte de monnik aan de ”homilieën” van de toen bekende abt Ælfric van Eynsham. Letter voor letter, woord voor woord schreef hij de preken over met zijn veer, gemaakt van de slagpen van een gans. Door al het schrijven sleet de punt, zodat de monnik regelmatig een nieuwe veer moest pakken. Niet zomaar een, maar bij voorkeur een van de vijf buitenste veren van de linkervleugel, zodat die veer mooi boog voor een rechtshandige schrijver. De veer was puntig gesneden, vervolgens in water geweekt en daarna met heet zand gehard. Maar schreef de pen wel lekker? Op het schutblad, achter in het prekenboek, testte de monnik zijn nieuwe veer. Niet zomaar met een paar krassen of z’n eigen naam. ”Probatio penne si bona sit”, kalligrafeerde hij, een test of de pen goed is. En daaronder probeerde hij de inkt even uit: ”Probatio incauxti si bonum sit.” Bij zijn volgende pennenproef schreef hij een gebed, gericht aan de heilige Nicolaas. En weer een veer verder volgde een gebed om een zegen over iedereen die wil schrijven. Toen de monnik aan een volgende pen toe was, staarde hij even naar buiten. Het voorjaarszonnetje scheen, de vogels waren druk bezig hun nestjes te bouwen. Mijmerend krabbelde hij nóg twee zinnetjes op papier. Eerst in het Latijn en daarna de vertaling: ”Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hi anda thu, wat unbidan we nu”. Het eerste ‘Nederlandse’ gedichtje: ”Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nog op?” Daarna schreef hij verder aan het prekenboek, dat later in de kast werd opgeborgen.

HANDSCHRIFTEN Zo’n 900 jaar later ontdekte de Engelse germanist Kenneth Sisam het boek in de bibliotheek van Oxford. Tot zijn verbijstering herkende hij Nederlandse woorden in het zinnetje. Na de ontdekking van het oude versje in 1932 hebben veel wetenschappers zich over het gedichtje gebogen. Een van die experts is prof. dr. Erik Kwakkel, hoogleraar aan de universiteit van Brits-Columbia (Canada) en gespecialiseerd in boekgeschiedenis. Hij deed onderzoek naar het boek met het beroemde zinnetje. Volgens Kwakkel is gebleken dat maar liefst 24 schrijvers hun sporen in het boek hebben nagelaten. Uit die hand-

Het was niet vreemd dat er een Nederlands schrijvende monnik in Engeland zat

schriften, zo vertelt Kwakkel, blijkt ook dat een deel van die schrijvers afkomstig was van het Europese vasteland. Dat geldt ook voor de schrijver van dat ene beroemde, Nederlandse zinnetje. Geen Engelse monnik dus, maar waarschijnlijk iemand uit het noorden van Frankrijk. En meer dan die ene Latijnse zin en de Nederlandse vertaling daarvan heeft de schrijver niet in het boek geschreven. Nergens anders komt hetzelfde handschrift voor.

GUNDULF Het was niet vreemd dat er een Nederlands schrijvende monnik in Engeland zat. De Engelse koning Willem de Veroveraar probeerde de kerk in Engeland te hervormen en gebruikte daarvoor geestelijken uit Normandië. Gundulf, de abt van het klooster, was zo iemand: afkomstig uit de abdij van Le Bec-Hellouin in Normandië. Toen Gundulf in 1077 in het Engelse klooster arriveerde, bleken er nog maar vijf monniken te verblijven in slecht onderhouden gebouwen. De abt liet nieuwe monniken komen en herbouwde de kathedraal en de bibliotheek. Ook liet hij een nieuwe schrijfzaal bouwen, waar zijn monniken drie uur per dag moesten schrijven. De planken van de bibliotheek vulden zich zo snel. Maar hoe kon een Normandische monnik een Nederlandse zin neerkrabbelen? Volgens prof. Kwakkel wisselden kloosters nogal eens monniken uit. Verschillende monniken uit Vlaanderen kregen een plaats in Normandië. Bovendien werd in de elfde eeuw niet alleen in wat nu Nederland en Vlaanderen heet Nederlands gesproken: het Nederlandse taalgebied strekte zich uit tot het noorden van Normandië.

KLADBLOK Daarmee zet Kwakkel een streep door alle romantische ideeën over het liefdesgedichtje. Geen verliefde monnik die tijdens het overschrijven van een prekenboek aan zijn geheime liefde dacht. Sterker nog, het prekenboek is niet door één monnik geschreven. Waarschijnlijk pakte de monnik het boek niet om een stichtelijk woord te lezen, maar omdat het regelmatig door andere monniken gebruikt werd als ‘kladblok’. De andere krabbels in het boek –woorden in de kantlijn, correcties in de tekst en latere aantekeningen– laten zien dat het kennelijk niet zo’n probleem was om in dit prekenboek te schrijven. Wie de schrijver is geweest, valt onmogelijk te achterhalen. En niemand zal te weten komen of hij verliefd was. Fladderden er vogeltjes rond het klooster die hem inspireerden? Wie weet. Maar de Nederlandse taal heeft een mooi romantisch, eerste zinnetje overgehouden aan zijn schrijfsel. „Het had ook een ander zinnetje kunnen zijn”, dacht de Nederlandse dichter Gerrit Komrij. „Zomaar een notitie – „Molenaar, twee zakken meel graag.””

IK PROBEER ELKE DAG UIT DE BIJBEL TE LEZEN, GOED NAAR DE PREEK TE LUISTEREN EN MEER TE BIDDEN. MAAR IK VOEL ME VAAK ZO ONOPRECHT. DAT VERLAMT MIJ. KON IK MAAR OPRECHT DE HEERE ZOEKEN. WAT NU? Ds. B.L.P. Tramper, Waarder

Herkenbare vraag, beste vriend. Het is het verlangen dat ik ook bij anderen beluister. Zij willen, net als jij, beter en ernstiger bidden. Zij zien ernaar uit dat zij de nood van hun zonden en schuld nog eens oprecht zouden doorleven en het gewicht van de eeuwigheid nog eens oprecht zouden ervaren. Mag ik je een wedervraag stellen? Waarom wil je dat zo graag? Oprecht zoeken? Oprecht bidden? Oprecht worstelen aan de troon van Gods genade? Stel dat je zou weten dat al wat jij doet, oprecht is, gemeend en waar – welk voordeel zal het je brengen? Het kan zijn dat je verlangt naar ”oprechtheid” en ”waarheid”, omdat je denkt dat je dan bij jezelf kunt vaststellen dat de Heere Zijn hand op je heeft gelegd. Als ik weet dat mijn bidden oprecht is, dan weet ik dat de Heilige Geest in mij werkt. Want een oprecht gebed kan nooit van mijzelf zijn. Als ik weet de Heilige Geest in mijn hart werkt, dan weet ik dat er voor mij hoop is. Want zal de Heilige Geest wat Hij begint, niet tot een goed einde brengen? Is dit wat er in je hart leeft? Zie dan onder ogen wat je ten diepste doet: je verlangt ernaar te rusten in het werk van de Heilige Geest in jou. Je zoekt houvast in wat de Heilige Geest al dan niet in je leven heeft gedaan. Maar zo, op deze manier, zul je nooit rust vinden. Hooguit voor een tijdje. Hooguit in schijn. Zolang je zo zoekt en bezig bent, zul je ten diepste altijd onrustig blijven. Op den duur raak je moedeloos. Of, zoals je schrijft, verlamd. De Heilige Geest gunt je, als het gaat om je eeuwig behoud, geen rust in een werk van Hemzelf. Dan zou Hij Zichzelf en wat Hij doet, verheerlijken. Maar daarvoor is Hij niet uitgezonden. Hij is op de dag van het pinksterfeest uitgestort om Christus en Zijn werk heerlijk te maken. De Heiland zegt dat Zelf: „Hij zal Mij verheerlijken” (Joh. 14:16). Hoe gaat de Heilige Geest daarbij te werk? Hij gebruikt er het Woord voor, het Woord dat zich van de eerste tot de laatste letter in tweeën laat onderscheiden: Wet en Evangelie. Met de wet overtuigt de Heilige Geest je van je zonden. Van je, let wel, onoprechtheid. Dat je nu wel bidt, maar dat je dat zo onoprecht doet. Dat je nu wel anderen probeert lief te hebben, maar dat dat altijd zo om jezelf draait. De Heilige Geest wil dat je het opgeeft een oprechte zoeker en een ware bidder te worden. Hij wil niet dat je een bekeerde jongen wordt. Hij wil juist dat je het bijvalt dat je dat nu niet bent. Hij wil dat je amen zegt op het oordeel van God over jouw leven: uit jou geen goed meer. Geen oprechte zucht. Alleen maar schijn. Dat je nu zo bent, onoprecht, hoeft je niet te verlammen. Integendeel. Er is hoop voor hen die hun onoprechtheid erkennen. Christus zoekt geen vrome mensen, maar goddelozen. Christus’ hart gaat niet uit naar hen die iets aantrekkelijks hebben, iets goeds, maar naar hen aan wie niets bekoorlijks is. Om het met de woorden van Maarten Luther te zeggen: „De liefde van God treft niet aan wat haar aangenaam is, maar schept het.”

Het huis is nog niet af, benadrukt Carlina. Over een aantal maanden staat er een grote verbouwing gepland, waarbij de hele tweede verdieping op de kop gaat. Het pand is nu drie jaar in hun bezit, maar verbouwen doen ze stapje voor stapje. „We hebben eerst de eerste verdieping opgeknapt, omdat we daar een bed and breakfast (dekoornzak1708.nl) wilden maken”, zegt Carlina. Rick: „De combinatie van een oud pand en gastenruimtes is handig. Voor de gasten is het mooi omdat zo’n huis indruk maakt, en wij hebben de ruimte toch over.” Carlina: „Dit huis is een stuk groter dan onze vorige woning.” Zelf gebruiken ze de begane grond, tweede verdieping en zolder. En dan is er nog een kelder over de gehele lengte van het huis. De woning, die aan de buitenkant wit geschilderd is, stamt uit 1708. Wat de geschiedenis van het pand is, weet het echtpaar niet precies. Carlina: „Dat moeten we nog uitzoeken. We denken dat dit hele rijtje als pakhuis is gebouwd.” Rick: „Het zou een korenopslagpakhuis geweest kunnen zijn, omdat ons pand De Koornzak heet. Hier tegenover ligt een bruggetje dat nog niet zo lang geleden hersteld is. Ooit is daar een paard-en-wagen met koren doorheen gezakt. Het zou zomaar kunnen dat die vanuit dit pakhuis de brug wilde oversteken.” Carlina: „Dat fantaseren we erbij, want we weten zoiets natuurlijk niet zeker.” Het huis heeft al zeker anderhalve eeuw een woonbestemming. Carlina wijst naar de gepleisterde schouw. „Die stamt uit halverwege de 19e eeuw. En in een pakhuis maak je geen prachtige schouw.” Rick: „Er is ook een koopcontract van dit pand uit begin 1800. Dat ondersteunt onze gedachtegang.”

SFEER Rick en Carlina hebben een passie voor oude huizen. Die komt bij Carlina vandaan. „Ik ben opgegroeid in een monumentaal pand. Het zit in de genen, denk ik. Ik weet nog dat ik als kind voor het eerst bij onze buren kwam, die een soort bruggetje in de hal hadden, waar de trap overheen liep. Daar stond ik toen al bij te kwijlen. En als 12-jarige vond ik dit plekje aan de haven fantastisch. Nu wonen we er. Dat had ik nooit kunnen bedenken.” Carlina heeft Rick meegesleept in haar enthousiasme. Rick: „Voor mij was de stap naar zo’n huis enorm groot. Maar we liepen in onze verkeringstijd vaak door de stad. Dan wees Carlina me op de diversiteit van geveltjes en bovenwerken. Op een gegeven moment begon ik het ook leuk te vinden. Maar ik had uit mezelf niet snel een monumentaal pand gekocht, dan was ik blijven hangen in een saai rechttoe, rechtaan rijtjeshuis.” Wat ze zo mooi vinden aan een oud pand? „De sfeer. In sommige nieuwere huizen is alles recht en strak en voorspelbaar. Je weet vanbuiten hoe het er vanbinnen uitziet. Bij een oud huis heb je verrassingen. Kleine kamertjes, verborgen luiken.” Ze geven een rondleiding door het huis. Een smalle houten trap leidt naar de eerste verdieping, waar twee smaakvol ingerichte, ruime kamers verhuurd worden als bed and breakfast. De verdieping erboven herbergt hun slaapkamers. Carlina: „Die is in de jaren 80 voor het laatst aangepakt. Het is vrij hokkerig en het plafond is heel laag. Ook ligt er donkerblauwe vloerbedekking, waardoor het er nog bedompter lijkt. Het is de bedoeling dat we tijdens de eerstvolgende verbouwing alles eruit halen en de ruimtes opnieuw indelen, minder hokkerig maken.” Om de tweede verdieping wat lichter te maken, halen ze ook een stuk plafond weg. „Daar maken we een vide.” De derde verdieping is de zolder. Daar heeft Rick zijn werkkamer en hun oudste zoon Kjeld zijn slaapkamer. Zijn zolderraam biedt een fantastisch uitzicht over de Middelburgse haven; de prachtige oude huizen, de woonboten die op het zacht kabbelende water liggen.

SPAREN De plannen voor de aankomende verbouwing maken ze met een architect die samenwerkt met de gemeente, vertellen ze. „Hij heeft ervaring met oude panden. Sommige dingen die wij willen, kunnen niet. Zo hadden we bijvoorbeeld een dakraam met een uitbouwtje gewild; een koekoek. Maar dat mag niet.” Rick: „Woon je in een monumentaal pand, dan moet je voor de meeste veranderingen toestemming vragen. Als je een gevel schildert, moet je er al een vergunning voor aanvragen. En er is maar een beperkt kleurenpalet waaruit je kunt kiezen. Dat is ook goed, want daardoor blijven historische elementen behouden. De gemeente Middelburg is streng, maar misschien zijn er daardoor ook nog zo veel historische panden.” Behalve de tweede verdieping willen ze ook de begane grond in de toekomst renoveren. Carlina, lachend: „Maar dan moeten we eerst weer even sparen.” Zo is de glimmend witte moderne keuken haar een doorn in het oog.

Liever hebben ze een oude houten keuken met een Borettifornuis. Carlina: „En een vloer van oude brede planken, want nu ligt er een parketvloer. Dat is niet echt onze smaak, en niet handig in de keuken. We willen de gipsplaten plafonds stuken en het piepschuimen ornament erop weghalen. Sommige nieuwe deuren moeten vervangen worden door oude. Gelukkig zijn veel deuren op de begane grond en eerste verdieping nog de originele. Ook de suitedeuren tussen de keuken en de woonkamer zijn origineel, maar meer 19e-eeuws dan van rond 1700.” Rick: „Maar dat geeft niet. Er mag gelaagdheid in het huis zitten; je mag zien dat er een aantal verbouwingen plaatsgevonden heeft.”

AVONTUUR Het huis heeft voordat Rick en Carlina erin kwamen twee jaar te koop gestaan, vertellen ze. „Dat snap ik”, zegt Carlina, „want het zag er niet uit. Mensen kunnen daar vaak niet doorheen kijken. Maar ik zag het plaatje voor me van hoe het over tien jaar kon zijn. Wij wilden het verbouwen met respect voor z’n bejaarde toestand.” Waarom die passie? Rick, lachend: „Je bedoelt waarom we per se in een oud krot willen wonen? Dat vragen wij ons soms ook af.” Carlina: „We hebben er een haatliefdeverhouding mee.” Rick: „Na een vervelende klus zeggen we soms tegen elkaar: we verhuizen naar een nieuwbouwhuis. Maar die zin is nog niet uitgesproken of we moeten er al om lachen.” Carlina: „Dit huis heeft nog zo veel uitdagingen. Dat is fijn. Zonder uitdaging word ik onrustig.” Rick: „Het

is een avontuur. Je bent ook een beetje een passant in zo’n huis. Ik bedoel: je bezit het maar voor een klein tijdvak in de geschiedenis ervan. Er hebben al zo veel mensen in gewoond, die je niet kent en die in heel andere tijden leefden. Dat geeft het iets bijzonders.” Maar qua klussen word je soms helemaal gek, zeggen ze. Carlina: „Als je van waterpas houdt, moet je hier niet gaan wonen.” Rick: „Klussen moet je in dit huis op het zicht doen.” Ze huren dan ook alleen mensen in die iets hebben met historische woningen. Carlina: „Het moeten mensen zijn die er feeling voor hebben. Ze moeten snappen dat we dit huis gekocht hebben omdat we de oude elementen koesteren en dat ze dus niet zomaar een boor in een authentieke planken wand mogen zetten.” Rick: „We hadden eerst een schilder die de kieren bij de ramen dichtplamuurde. Maar dat hoeft van ons niet. Je mag zien dat het hout is dat werkt en soms loskomt.”

VENSTERBANKEN Veel oude elementen in het huis zijn helaas verloren gegaan. Carlina: „Mogelijk is er ooit brand geweest. We weten niet precies wanneer. Ons huis dateert volgens de gevel uit 1708, maar de fundering is ouder.” Wat nog wel bewaard is gebleven, zijn de oude vensterbanken. Carlina: „Dat is het eerste wat ik ontdekte bij de bezichtiging, en ik zag gelijk voor me hoe ik daar een theetje dronk, met uitzicht op de Bellinkbrug en de oude panden aan de overkant.” Om het huis in oude staat terug te brengen, proberen de twee bij een verbouwing zo veel mogelijk originele elementen op te duiken die ook bij de stijl van het huis passen. Rick: „Als mensen in de buurt in aan het verbouwen zijn, gluur ik altijd even in hun afvalcontainer. Vaak worden er authentieke delen van het huis weggedaan. Zo heb ik er pas nog een oude deur uitgehaald.” Carlina: „Zo jammer als je dat weggooit.” Rick: „Soms kom ik oude vloerplanken of kraaldelen tegen.” Carlina: „Al is het minder dan vroeger. Mensen zijn zich nu vaker bewust van de waarde van oude materialen dan tien jaar geleden, denk ik.” Ook belangrijk bij een verbouwing: het huis iets comfortabeler en duurzamer maken. Dat is best lastig. Carlina: „We hebben een vrij hoge energierekening.” Rick: „In ons vorige huis was er daarom een systeemplafond gezet, een meter onder het originele plafond, zodat er minder warmte verloren ging.” Carlina: „Maar dat hebben we er gelijk uitgehaald toen wij het huis kochten. Willen we zo’n plafond, dan kunnen we beter naar een nieuwbouwhuis.” Rick: „Ik vind dat we als bewoners een bepaalde verantwoordelijkheid hebben om zo’n oud huis in stand te houden.” Om ervoor te zorgen dat de energierekening wel iets omlaaggaat, willen ze in de toekomst een extra isolatievloer aanbrengen. En monumentaalglas. Carlina: „Het is nu allemaal enkel glas, waardoor we best hard moeten stoken als het in de winter koud en winderig is. Vooral in de keuken is het vrij fris. Maar als we de luiken dichtdoen, is het best comfortabel.”

KLUSLIJST Het wonen in een monumentaal pand is een manier van leven, vindt het stel. Rick: „Je bent altijd bezig met zo’n huis. Het kost veel geld en tijd, dat moet je ervoor overhebben.” Carlina: „Als Rick thuiskomt en hij heeft even een uurtje over, dan kijkt hij op de kluslijst. Er zijn altijd wel kleine dingen die gedaan moeten worden. Toen we trouwden, dacht hij dat hij twee linkerhanden had, maar door de jaren heen is hij heel handig geworden.” Ze laat de reling van hun balkonnetje zien. Die is gemaakt van spijlen. „Voorheen stond hier een houten afscheiding.” Rick: „Ik heb de oude spijlen op Marktplaats gevonden. Ik kocht ze van mensen die ook een passie voor oude huizen en spullen hadden. Dat is leuk. Zet een paar mensen met liefde voor oude panden bij elkaar, en je praat alleen nog maar over je huis. Alsof je over kinderen praat. Het is een intense manier van wonen.” Een monumentaal pand is niet voor iedereen een goede keuze, denken ze. „Je moet het niet doen als je alleen maar een groot huis wilt met lekker veel ruimte. Wanneer wel? Als je er net zo in staat als wij en er een soort liefde voor voelt. Als je een beetje idealistisch bent.” Zit er nog een verhuizing naar een ander oud pand in als dit huis klaar is? Carlina: „Ik hoop hier oud te worden.” Rick is het niet met haar eens. „Ik denk niet dat dat realistisch is. Op een gegeven moment wordt dit huis te groot. En het heeft zo veel trappen. Dat is niet handig als je slecht ter been zou worden.” Carlina: „Dat is waar. Er zijn wel mensen die een lift bouwen in zo’n huis. Maar dat is best jammer, want dan maak je zo veel kapot in een huis. Misschien dat een van de huisjes hiernaast in de toekomst iets voor ons is. Die zijn een stuk kleiner.”

DIT IS DEEL 1 IN EEN SERIE OVER MONUMENTALE WONINGEN. OVER EEN MAAND DEEL 2.

This article is from: