Theo van der Kooij zorgt voor zijn demente vrouw; ,,We hebben het heel goed met elkaar.”
Pagina 3
Hoe een evangelist op de markt spil werd in geloofsdiscussie Staphorst
Pagina 7
Wat leuk dat je dit digitale magazine hebt gedownload. Hierin maak je kennis met vijf beste christelijke artikelen. Onder andere een verhaal over Theo van der Kooij, die mantelzorger is voor zijn demente vrouw. Of een artikel over hoe een evangelist op de markt de spil werd in de geloofsdiscussie in Staphorst. Deze en andere verhalen zijn voor jou helemaal gratis. Veel leesplezier!
Wil je meer van dit soort verhalen lezen? Download dan de RD-app.
INHOUDSOPGAVE
Theo van der Kooij zorgt voor zijn demente vrouw; „We hebben het heel goed met elkaar” 3
Hoe een evangelist op de markt spil werd in geloofsdiscussie Staphorst 7
Waarom ds. Huijser en ds. De Groot regelmatig bij de ‘buren’ preken 13
Rotterdamse Edina legde zondag belijdenis af op evangelisatiepost GG, „na een lange weg vol worstelingen” 16
Lichamelijk onderzoek verplicht nummer voor geneeskundestudent: „Religieuze bezwaren tellen niet mee” 19
Theo en Aaltje van der Kooij verwisselden hun woning voor een huisje in de tuin. beeld Niek Stam
Theo van der Kooij zorgt voor zijn demente vrouw; „We hebben het heel goed met elkaar”
Het leven van Theo van der Kooij (78) werd gestempeld door dienen. Eerst op het zendingsveld, toen in het onderwijs, daarna onder drugsverslaafden. Nu is hij mantelzorger voor zijn dementerende Aaltje. „Het is niet altijd gemakkelijk, maar we hebben het samen heel goed.”
De zijgevel van het oude vrijstaande huis in Apeldoorn is bedekt met wijnranken. Met de vrucht is het droevig gesteld. Ook het blad ziet er niet florissant uit. „Meeldauw”, zegt Carola van der Kooij, die bezig is met het maaien van het gras. „We zullen dit jaar weinig oogsten.”
De rest van de bescheiden hof ziet er fraai uit. Aan de achterzijde ligt een
tuinhuisje met ervoor een houten tuinset en een verrijdbare plantenbak, als mobiele afscheiding. Alleen insiders weten dat dit de mantelzorgwoning van Theo en Aaltje van der Kooij is. Begin vorig jaar verwisselden ze hun woning voor het nieuwe onderkomen. Zoon Wilfred en schoondochter Carola trokken met hun gezin in het ouderlijk huis. Aaltje zit aan de tafel in het bescheiden
kamertje van nog geen 20 vierkante meter, inclusief keukentje. Wachtend op de taxi die haar naar de dagopvang zal brengen, al weet ze zelf niet waarop ze wacht.
„Zo, we gaan je schoenen aantrekken”, zegt Theo.
„O, ik ga niet barrevoets”, lacht Aaltje. „Nee, je gaat niet barrevoets.”
„Waar ga ik naartoe?”
Huib de Vries
„Naar Ezra, weet je wel? Lekker in de tuin werken, groente snijden…” „O ja…”
Nadat hij zijn vrouw in de taxi heeft geholpen, zet de ervaren mantelzorger koffie voor zijn bezoek. Zelf gaat hij voor thee uit een thermoskan. Daarmee kan hij even vooruit.
Hoe beleeft u het wonen hier?
„Als een zegen. We zijn er zó ontzettend blij mee. Dit huisje is ons paleisje. Het plekje is fijn, de buurt is prettig en we hebben nu elke dag kinderen en kleinkinderen om ons heen. Al die jaren woonden we met veel plezier in het huis, maar het werd voor ons te groot en te onhandig. Aaltje heeft drie keer in het ziekenhuis gelegen door valpartijen. Daarna zijn we in de serre gaan slapen. Dat ging, maar het was erg krap. Dit is de ideale oplossing.”
Ook zij vertrokken als jong paar naar Afrika en hebben daar jarenlang gewerkt. Dat geeft een gelijke manier van denken en leven. Wilfred noemt dit de Kooijen-compound. In Afrika is het vanzelfsprekend dat de kinderen op het terrein van hun ouders gaan wonen. Geregeld zitten we samen in de tuin te eten.”
U hebt niet de neiging zich nog als hoofdbewoner te gedragen?
„Geen moment. Ik vind het geweldig dat de tuin nu voor me wordt gedaan en dat ik mijn schuur mocht behouden. Daar ben ik vaak bezig. Als Aaltje naar de dagopvang is, doe ik ook weleens een klusje bij anderen.”
Jullie leverden wel veel ruimte in.
„We zitten hier soms met z’n twintigen, dat lukt prima. Als het lekker weer is, staan de deuren open. Dan is het net of je buiten zit. En met z’n tweeën heb je weinig nodig. Aaltje heeft één paar schoenen, ik twee. Werkschoenen en nette schoenen. Zo doen we het met alles.”
wordt lastiger, maar ik houd nog net zo veel van haar als voorheen.”
Uw wereld werd wel klein. „Dat valt mee. Drie keer in de week gaat Aaltje naar de dagopvang. Dat geeft mij de gelegenheid om langere tijd in de schuur te werken, materialen te halen bij de Hornbach, bij iemand op bezoek te gaan of een lange fietstocht te maken. Als ze thuis is, maken we samen een rondje, zij op haar driewielerfiets. Heb ik iets te klussen, dan doe ik dat op die dagen hier binnen. Aan het glas-inloodraam daar, met het wapen van de familie Van der Kooij, werkte ik als Aaltje thuis was in de kamer, op een paar schragen.”
Wat doet de dementie met jullie geestelijk contact?
„In Afrika is het vanzelfsprekend dat de kinderen op het terrein van hun ouders gaan wonen”
Hoe keken de kinderen ertegen aan?
„Belangrijk is dat ze er allemaal achter staan. Dat was bij ons gelukkig geen probleem. Alle kinderen wilden wel bij ons komen wonen, maar dan komen de praktische bezwaren. De man van Annelies, onze oudste, is zzp’er in Almere. Bastiaan geeft les op het Ichthus College in Veenendaal. Gertjan heeft zijn werk in Monster. Arie woont in Mozambique, dus die viel sowieso af. Elsbeth is getrouwd met een boer; met 120 koeien is het lastig verhuizen.
Wilfred en Carola bleven over. Die woonden al in Apeldoorn. Zelf hadden we geen voorkeur, alle kinderen zijn ons even lief. Met Wilfred en Carola hebben we wel veel gemeen.
Hoe vindt Aaltje het hier?
„Ze snapt het soms niet helemaal. Als ze ’s nachts wakker wordt, vraagt ze weleens: „Waar bevind ik mij?” ’s Morgens komt er thuiszorg om haar uit bed te helpen en te wassen. Dat is prettig, want anders zou ze de hele dag blijven liggen. In 2021 is de diagnose dementie gesteld. Ik merkte er nog niet zo veel van, de kinderen hadden het al langer in de gaten.
Haar korte geheugen is snel achteruitgegaan. Dingen van vroeger weet ze nog, die van vijf minuten terug niet meer. Ze kan vier keer achter elkaar vragen welke dag het is. Dat is naar, maar als ik de verhalen van andere mantelzorgers met een demente man of vrouw hoor, zeg ik: Dank U wel, Heere. We hebben zo veel om dankbaar voor te zijn. Aaltje is nog steeds vrolijk, heeft humor, geniet van de kinderen en kleinkinderen. Ja, we hebben het heel goed met elkaar. Twee broers van me zijn hun vrouw verloren. Ik héb mijn Aaltje nog.”
Het hart wordt niet dement, stelt psychogerontoloog Huub Buijssen. „Dat is mooi gezegd. Samen praten
„Ook op dat gebied hielden we veel over. We kunnen nog samen naar de kerk. En elke dag citeert Aaltje de tekst op het kaartje dat we van zendeling Johan Commelin kregen. „The best is yet to come!” „And that is true”, zegt ze er dan achteraan. Het beste komt nog, dat is zeker. Op zulke momenten ervaar je sterk de blijvende geestelijke verbondenheid.”
Wanneer kwam God in jullie leven?
„Bij Aaltje gebeurde dat al jong. Het verongelukken van een broer is ervoor gebruikt. Bij mij veranderde het geestelijk in mijn studietijd, door de prediking van ds. L. Huisman. Zijn verkondiging raakte me. Ik heb de Heere gevraagd of ik Hem zou mogen dienen, maar graag wel met mijn handen. Daar komen je hoofd en je hart natuurlijk bij, maar ik ben een echte doener. Aaltje en ik leerden elkaar kennen op de evangelisatiepost van de Gereformeerde Gemeenten in Merksem. Wim van Kranenburg, de toenmalige evangelist, had in het jongerenblad Daniël een oproep gedaan om hem een poosje te komen helpen. Dat waren bijzondere weken. Toen heb ik mijn hart aan de Heere gegeven.”
Hoe kwam u daarna in de zending terecht?
„Ds. Huisman, ook een boerenzoon, kwam geregeld bij ons op de boerderij om even naar de kalfjes te kijken. Op een dag zei hij tegen me: „Ik heb werk voor jou.” Hij was lid van het zendingsdeputaatschap van
Theo van der Kooij
Theo Anthonie van der Kooij (1946) groeit op in Schipluiden als boerenzoon in een gezin met negen jongens. Na de hbs studeert hij aan de hts werktuigbouwkunde. Op 22-jarige leeftijd vertrekt hij voor Zending Gereformeerde Gemeenten naar Nigeria. Op een kort intermezzo in Nederland, van 1974 tot 1976, volgt een tweede uitzending, tot 1984. Na repatriëring, voor de kinderen, wordt hij docent aan het Plancius College in Rotterdam. In 1989 maakt hij de overstap naar de verslavingszorg. Eerst bij stichting De Hoop in Dordrecht, vanaf 2001 bij stichting Horeb in Beekbergen. Theo van der Kooij is gehuwd met Aaltje Mekelenkamp. Ze ontvingen zeven kinderen, van wie het eerste bij de geboorte overleed, en achttien kleinkinderen. Het echtpaar is lid van de gereformeerde gemeente te Apeldoorn.
de Gereformeerde Gemeenten en wist dat ze in Nigeria een technische man nodig hadden voor de bouw van een Bijbelschool, een weeshuis en een ziekenhuisje. Door de bezoeken aan ons gezin had hij gemerkt dat ik handig was. Alles wat kapotging, wist ik weer te repareren. De trapnaaimachine van mijn moeder had ik omgebouwd tot een figuurzaag die je met het pedaal kon bedienen.
De behoefte aan een technische man was ontstaan door de burgeroorlog in Nigeria, tegen de Igbo-stam. De Igbo’s waren zeer vooruitstrevend en leverden door het hele land bekwame mensen. Dat gaf frustratie bij de andere stammen. Op een gegeven moment sloeg de vlam in de pan. Het leidde tot een moordpartij die de Igbo’s naar hun stamland deed vluchten. Daar hebben ze de republiek Biafra uitgeroepen, waarop een bloedige strijd met de federale regering volgde. Op het zendingsveld zaten ze ineens zonder bekwame verpleegkundigen, automonteurs, technici…”
Hoe keken jullie ouders tegen de uitzending aan?
„Ze waren allebei betrokken op zending, zeker de vader van Aaltje. Die bezorgde overal in zijn woonplaats het zendingsblad Paulus, zelfs bij de pastoor. Maar toen een eigen dochter zei naar het zendingsveld te gaan, vond hij dat lastig, al heeft hij het ons niet ontraden. We hadden al een paar jaar verkering, dus ik zag het niet zo zitten om in mijn eentje te vertrekken. Daarom zijn we versneld getrouwd. In Engeland volgden we een stoomcursus Engels, om die taal beter te leren beheersen. Toen het visum beschikbaar kwam, zijn we direct naar Nigeria vertrokken.”
En betraden jullie voor het eerst Afrikaans grond.
„Die voelde heel snel vertrouwd. We genoten van de zon, de natuur, de mensen en de eenvoudige manier van leven. Geld en spullen hebben ons nooit geïnteresseerd. Ik geniet van contacten. Het eerste jaar in Afrika hebben we wel een paar verdrietige dingen meegemaakt. Drie maanden na ons vertrek kreeg mijn vader een ernstig ongeluk. Telefonisch contact was niet mogelijk, dus mijn familie stuurde een telegram. Dat werd gewoon in de postbus gedaan, 60 kilometer bij ons vandaan, dus die leegden we niet elke dag. Toen we het telegram lazen, was het al een week oud. Met Johan Commelin zijn we naar de hoofdstad Lagos gereden, een reis van veertien uur. Daar moesten we nog een tijd zoeken naar een postkantoor met functionerende telefoon. Ik krijg mijn broer Arie aan de lijn. Op mijn vraag hoe het met pa was, antwoordde hij: „Theo, je hebt geen vader meer.” Dat was een enorme klap. We hebben besloten om niet terug te gaan naar Nederland. Het was destijds een wereldreis. Ik weet nog steeds niet of het een goed besluit was.
Een halfjaar later werd ons eerste kindje dood geboren. De navelstreng zat om het hieltje. De verpleegkundige die erbij stond, zei tegen me: „The best medicine for your wife is to have another one as soon as possible.” We hebben daarna nog zes gezonde kinderen gekregen, maar die eerste vergeet je nooit.”
Wat bracht jullie ertoe om in 1974 terug
te keren? „Het onderwijs van de kinderen. Mijn plaats is ingenomen door een andere techneut, maar dat liep niet zoals verwacht. Na anderhalf jaar vroegen de zendingsdeputaten of ik nog een keer terug zou willen voor twee jaar. Er zou dan een onderwijzeres meegaan. Het trok me wel, maar ik was bang dat de terugkeer naar Nigeria een vlucht zou zijn, want bij vormingsinstituut De Poort, waar ik werkte, had ik het niet naar mijn zin.
We hebben er samen veel over nagedacht en voor gebeden. Antwoord kwam er niet. We sliepen er niet van en kregen het steeds benauwder. Tot we voor het naar bed gaan een stukje lazen uit een dagboek van Spurgeon. Een kopie ervan ligt nog steeds voor in onze Bijbel. De tekst was: „De Heere zal u gedurig leiden.” Wat Spurgeon daarover schreef, was van het begin tot het eind voor ons geschreven. Alsof hij al onze gesprekken had aangehoord.
Die nacht hebben we nauwelijks geslapen. Het was ineens duidelijk: het is geen vlucht, de Heere roept ons. We hebben ons huis verhuurd en reisden opnieuw naar Nigeria. De beoogde twee jaar werden er acht. Twee broers van me kwamen wat weken helpen bij de opbouw van het ziekenhuis. Een van hen is architect en heeft het ziekenhuis getekend. Het werd prefab vanuit Nederland aangeleverd.”
Ging u het zendingswerk anders bezien?
„Nee. Er waren soms spanningen binnen het team, maar ik kan me gemakkelijk over lastige dingen heen zetten. Daarbij werd ik geholpen door de Afrikanen met wie ik samenwerkte. Prachtmensen! Ze hadden niks, waren vrolijker dan wij en zouden niemand passeren zonder te groeten. Ik waande me vaak in de Bijbelse tijd.”
Was u ook betrokken bij de verkondiging?
„In die zin dat ik geregeld op zondag in een van de dorpjes sprak in een simpel kerkje: een open ruimte onder een dak op stokken. Preken wil ik het niet noemen. Ik vertelde gewoon wat uit de Bijbel, zoals Aaltje dat deed voor de weeskinderen. Het mooiste vond ik het zingen, met handgeklap.
De vrouwen kwam zingend het kerkje binnen, geweldig. Eerst maakten ze zelf liederen, later zongen ze verzen van de Methodist Church die in hun stamtaal waren overgezet. Na de dienst werd je steevast ergens uitgenodigd en kreeg je een feestmaal waarvoor die mensen dagen moesten werken.”
Lukte het om na repatriëring weer de draai te vinden in Nederland?
„Matig. Als je naar Afrika gaat, heb je een halfjaar nodig om te wennen aan de nieuwe manier van leven. Terug in Nederland blijft er een hoekje in je hart dat vraagt: wat doe ik hier? Je mist het groeten van de mensen, het gastvrije, het ongecompliceerde. Ik vond werk bij het Plancius College in Rotterdam, een reformatorische vmbo-school die net was gestart. Het eerste jaar gaf ik er Engels. Daarna werd ik docent algemene techniek –bandje plakken, beetje timmeren–, vervolgens docent mechanische techniek.
Vanwege mijn verblijf in Afrika liep ik in kennis van de techniek vijftien jaar achter. Door wat cursussen haalde ik die achterstand aardig in, maar het onderwijs aan pubers was niet echt wat ik wilde. Toen het ziekenhuis in Dirksland een hoofd technische dienst zocht, heb ik gesolliciteerd. Enkele dagen daarna kreeg ik te horen dat een andere kandidaat de voorkeur had. Kort daarop zag ik in het blad Visie een advertentie van stichting De Hoop, waarin iemand werd gevraagd voor het opzetten van een metaalconstructiebedrijf binnen De Hoop. Om verslaafde mannen het vak te leren. Toen ik dat las, dacht ik: yes! Die combinatie van techniek en mensen ligt me.
Het verzoek vanuit Dirksland om opnieuw voor gesprek te komen, omdat de beoogde kandidaat er toch niet voor voelde, heb ik afgeslagen. Terwijl ik bij De Hoop nog op gesprek moest. Dat pakte goed uit. Ik heb het daar geweldig naar mijn zin gehad. We begonnen altijd met een dagopening, daarna gingen we aan de slag. Door mijn overstap naar Horeb, een woon- en leefgemeenschap van de Hoop in Beekbergen, zijn we in 2001 van Piershil in de Hoekse Waard naar Apeldoorn verhuisd. Vooral bij Horeb had ik onder het werk vaak mooie gesprekken met de mannen.”
Hoe voelde u zich als lid van de Gereformeerde Gemeenten in die evangelische wereld?
„Als een vis in het water. Het zendingswerk in Nigeria werd destijds verricht onder de paraplu van de Methodist Church. Daar zongen ze ook niet op hele noten. Sinds Afrika ben ik in sommige opzichten een beetje een vreemde eend in de bijt van de Gereformeerde Gemeenten, maar we zullen er niet weggaan. We willen trouw blijven op de plek waar God ons heeft geplaatst.”
Uw hele leven was dienen. Van wie hebt u dat?
„Ja, van wie heb ik dat? Van de Heere. Ik heb het zomaar ontvangen. Wat kunnen betekenen voor mensen en voor Gods Koninkrijk vind ik mooi. Ik lees graag uit het dagboek ”Geheel voor Hem”, van Oswald Chambers. Dat kreeg ik ooit van een collega van Horeb. De boeken van J.C. Ryle spreken me ook aan. Praktisch en recht voor z’n raap. Daar houd ik van.”
U bent een lezer?
„Ik lees inderdaad graag en veel. Tolkien, C.S. Lewis, Vonne van der Meer, Paul Maier, ds. J.T. Doornenbal… Nu ben ik bezig met ”Shake hands with the devil” van Roméo Dallaire, die als luitenant-generaal van het Canadese leger en leider van de vredesmissie van de VN in Rwanda de genocide in 1994 niet heeft kunnen voorkomen. Door de situatie van Aaltje lees ik de laatste tijd ook veel over dementie. ”Hersenschimmen” van J. Bernlef, de boeken van Teun Toebes, ”Ik mis mezelf” van Lisa Genova… Aangrijpende boeken.”
Voor u realiteit. Toch oogt u blijmoedig. „Dat ben ik ook. Toen we trouwden, kregen we van ds. G. Schipaanboord de tekst mee: „Hij reisde zijn weg met blijdschap.” Die blijdschap, ongeacht de omstandigheden, kom je overal in de Bijbel tegen. Van een Amerikaans echtpaar kreeg ik in Nigeria een grammofoonplaat met liederen. Een ervan gaat elke dag wel een keer door mijn hoofd. „And everlasting joy shall be upon their heads”, woorden uit Jesaja 51. „Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN wederkeren en met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen
zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden.” Dat is de toekomst, maar die blijdschap is er nu ook al.”
Tal van andere gelovigen kennen veel somberheid, waarom u niet?
„Daar zal mijn karakter in meespelen. Ook dat heb ik van de Heere gekregen. Alles wat ik heb, dank ik aan Hem.”
„Ik vraag de Heere wel geregeld of Hij Aaltje eerst tot Zich neemt voordat ik aan
de beurt ben”
Twijfel kent u niet?
„Dat zal ik niet zeggen. Ook mij bespringt weleens de gedachte: heb je het niet allemaal verzonnen? Maar als ik de Bijbel lees, onder de prediking zit of een versje zing, verdwijnt dat weer. Dan weet ik dat er een God is en dat ik door genade Zijn kind ben.”
Hoe ziet u de toekomst?
„Ik maak me door mijn karakter niet snel zorgen. Als het om dit aardse leven gaat, denk ik niet verder dan morgen. Ik vraag de Heere wel geregeld of Hij Aaltje eerst tot Zich neemt voordat ik aan de beurt ben. Ik wil er niet aan denken dat ze naar een verpleeghuis moet.
Er is ook een Toekomst met een hoofdletter. Er komt een nieuwe aarde zonder zonde, zonder zorgen. Hoe precies, dat weet ik niet, maar het zal er heerlijk zijn. Altijd bij de Heere, altijd blij. Wat wil je nog meer.”
Robbert Rodenburg wil geen oordeel over zijn liefdesleven: „Niet jezelf kunnen zijn geeft onveilig gevoel”
Boosheid voelt hij richting de kerk, zijn oude middelbare school en „alles wat claimt christelijk te zijn”. Influencer en programmamaker Robbert Rodenburg (26) maakte een persoonlijke documentaire over zijn ervaringen als homo in een reformatorische omgeving.
„Ik heb echt een hekel aan deze school”, zegt Robbert in de documentaire als hij –na een jaar of tien– met de auto langs het Driestar College in Gouda rijdt. Hij vindt het „op heel veel manieren echt een hele verkeerde plek”. Toen hij vanaf zijn ouderlijk huis in Bergambacht naar Gouda fietste, werd zijn tas geregeld van de bagagedrager getrapt. Later kwamen er stinkbommen aan te pas.
Een leraar vergeleek homoseksualiteit met pedofilie, herinnert zijn jeugdvriend Nick van Herk zich. Robbert: „De school is gewoon letterlijk geen veilige plek voor mensen zoals ik – toen.”
Zijn ervaringen op school, in de kerk en thuis vormen de rode draad door de documentaire ”God, ik ben gay” van KRO-NCRV, die donderdagavond
wordt uitgezonden, aan de vooravond van Paarse Vrijdag. Het COC besteedt er aandacht aan in zijn lesbrief die deze dag verspreid wordt op meer dan duizend scholen in Nederland. Voor veel scholieren is Robbert bovendien geen onbekende. Zijn YouTubekanaal telt 182.000 abonnees, op TikTok scoort hij 6,6 miljoen likes. Publiekstrekkers zijn interviews met mensen als
Anne Lok-Vader
Robbert Rodenburg. beeld Milan Gino
D66-leider Rob Jetten en Eloise van Oranje.
Ongelukkigste jaren
In de documentaire laat Robbert iets zien van zijn jeugd. En hij gaat in gesprek met mensen van vroeger. Zo loopt hij met bonkend hart door de gangen van de Driestar. Hem wacht een warm onthaal door Lute-Geert Verdouw, directeur vmbo, en Corinna de Groot, staffunctionaris leerlingzorg. Ze hebben foto’s opgezocht van vroeger. Maar al snel blijkt dat achter de lachende puber een andere kant schuilde. Jaar 3 en 4 van het vmbo noemt hij de ongelukkigste jaren van zijn leven. „Ik hield thuis boekjes bij hoeveel dagen ik nog moest doorstaan voordat ik hier weg kon.”
Een heftige boodschap voor de docenten. „We verwijten onszelf dat we in het verleden verkeerde keuzes hebben gemaakt”, zegt Verdouw. „Door de sociale veiligheid van leerlingen onvoldoende op het oog te hebben.” Tegelijk wil hij vasthouden aan de opvatting dat een relatie tussen twee mensen van
hetzelfde geslacht niet Gods bedoeling is. „Als je voelt dat je niet helemaal jezelf kan zijn, geeft dat een onveilig gevoel”, geeft Robbert aan.
„Vind jij dan dat we daar als school helemaal niet over mogen praten?” wil De Groot weten. „Ik vind het inderdaad niet de plek van een docent of lesmethode
om opgevoed te worden met dat gedachtegoed. Ik hoef niet te horen van een docent of het goed of fout is hoe ik mijn leven wil inrichten.”
Gedesillusioneerd blijven de docenten achter. De Groot vraagt zich af of de wegen wellicht scheiden in de visie op sociale veiligheid als je de Bijbel als gezamenlijk uitgangspunt verliest.
Aanvaard
„Het kan niet zo zijn dat iedereen eerst moet denken zoals jij, voordat jij je aanvaard voelt”
- Ds. P.J. Visser, hervormd predikant
om een oordeel te hebben over iemands liefdesleven of relatie”, reageert Robbert. Met stemverheffing: „Ik werd hierheen gestuurd, dus ik heb er niet voor gekozen
Robbert, opgegroeid in de hervormde gemeente van Bergambacht, gaat ook in gesprek met ds. Paul Visser, zijn oud-predikant en een familievriend. „Als je leeft vanuit de Bijbel en de navolging van Jezus, is het niet heel vreemd dat je zegt: Het huwelijk tussen man en vrouw is de geëigende weg. En dat je vragen hebt bij de homoseksuele levenspraktijk”, vindt de predikant. Dat betekent volgens hem niet dat iemand het recht heeft te oordelen over mensen die andere keuzes maken.
Robbert vraagt zich af of ds. Visser met zijn opvatting over het huwelijk
Robbert Rodenburg gaat
toch niet indirect oordeelt over een homoseksuele relatie. Dan wordt de predikant scherp. „Dat vind ik echt te ver gaan, Robbert. Het kan niet zo zijn dat iedereen eerst moet denken zoals jij, voordat jij je aanvaard voelt.”
Ds. Visser draait de zaken om en wijst erop dat het oordeel van praktiserende homoseksuele mensen naar orthodoxe christenen soms heel hard is. „Dat vind ik het dwingende, dat ik precies zo moet denken als zij.”
T-splitsing
Theoloog Arnold Huijgen, christelijk gereformeerd predikant en hoogleraar aan de PThU, legt Robbert uit dat christenen heel verschillend aankijken tegen het praktiseren van homoseksualiteit. De presentator vindt dat lastig. „Als je teruggaat naar de kern, naar het Boek, dan wordt het toch negatief benaderd”, stelt hij. Waarop Huijgen de vergelijking maakt met slavernij: in Bijbelse tijden was
„Als je voelt dat je niet helemaal jezelf kan zijn, geeft dat een onveilig gevoel” - Robbert Rodenburg, presentator
dat een gegeven, tegenwoordig zijn ook christenen daar geen voorstander van. „De spannende vraag voor jezelf is: welke weg wijst God mij? Ik zie christelijke homo’s daarin heel verschillende keuzes maken.”
Volgens lhbti±predikant Wielie Elhorst staat Gods weg gelijk aan eigen keuzes. „Als jij op een T-splitsing staat en kiest voor geluk en leven, dan is dat de weg die God wil dat je gaat”, meent hij. Robbert aarzelt. „Dat is misschien niet de weg met God?” vraagt hij. „God is er altijd bij, daar hoef jij je niet druk om te maken”, luidt het antwoord van Elhorst.
Hoe Robbert de gesprekken precies heeft ervaren, blijft wat in het ongewisse. Hij kiest ervoor geen interview te geven aan het Reformatorisch Dagblad om hierop terug te blikken. In de documentaire geeft hij wel aan het onbegrijpelijk te vinden dat voor veel christenen God boven alles en iedereen lijkt te gaan.
Het verhaal van Robbert raakt Leendert van Wezel, bestuursvoorzitter van Driestar-Wartburg. „Ik zie een oud-leerling die zich eenzaam en niet geaccepteerd heeft gevoeld”, reageert hij. „In de opdracht een veilige school te zijn voor al onze leerlingen, ongeacht achtergrond of geaardheid, zijn we in het geval van Robbert niet geslaagd. Dat raakt niet alleen mij, maar ook onze docenten.”
Hoe kijkt u terug op de rol van Driestar in het leven van Robbert?
„Robbert is erg kritisch over zijn tijd bij ons op school. Als ik dat hoor, ervaar ik teleurstelling. Ik ben ervan overtuigd dat onze docenten ook gedurende zijn schoolperiode zich met een warm hart voor alle leerlingen hebben ingezet om hen een goede en waardevolle tijd te laten hebben. Toch was er voor Robbert niet het gevoel van veiligheid dat zo nodig is. Dat heeft ons iets te zeggen. We hebben de afgelopen jaren meer homoseksuele oud-leerlingen gesproken en daaruit lessen getrokken over hoe we vorm kunnen geven aan een veilige cultuur. Zij moeten zich veilig voelen om hun mening te vormen, binnen een context waarin een helder Bijbels geluid klinkt.”
Er wordt gezegd dat een docent homoseksualiteit vergeleek met pedofilie. Wat vindt u daarvan?
„Daar schrik ik van. Dat soort uitspraken past wat mij betreft absoluut niet bij een veilige schoolomgeving.”
In de documentaire komt een notitie uit 2011 langs waarin staat hoe de school omgaat met leerlingen die een homoseksuele relatie (willen) aangaan: eerst gesprekken aangaan en in een uiterste geval „bezien of tot verwijdering van school overgegaan kan en moet worden”. „Dit is oud beleid waar we eerder afstand van hebben genomen. Bij mijn weten zijn er geen leerlingen geweest die daadwerkelijk van school gestuurd zijn. We willen een veilige omgeving bieden, waarin aandacht is voor de persoonlijke situatie van leerlingen en ruimte voor alle vragen die hen bezighouden. Luisteren en nabijheid tonen zijn cruciaal. Wij voeren met leerlingen gesprekken over alle facetten van het leven en dat doen we met overtui-
ging vanuit een Bijbelse visie.”
Welke lessen trekt u uit deze documentaire?
„Wat me vooral is bijgebleven, is dat een leerling zich eenzaam en niet geaccepteerd voelt, terwijl wij daar als docenten en leiding op school niets van merken. Collega’s herinneren Robbert als een fijne en positieve leerling. Het is dus van belang het gesprek over seksuele vorming vaker en laagdrempeliger te voeren en te blijven werken aan een veilige context. En ook om te blijven investeren in een goede verbinding met alle leerlingen. We kennen uit de afgelopen jaren diverse voorbeelden die laten zien dat een goede vertrouwensband met docenten en mentoren echt verschil maakt in de veiligheid die leerlingen ervaren om vragen te stellen. Voor een aantal jongeren vormde dat een steun in de rug om uit te komen voor hun seksuele geaardheid.”
Hoe kan een school sociale veiligheid bieden zonder aanpassing van het klassiek-Bijbelse standpunt over homoseksualiteit?
„De Bijbel is confronterend voor ons leven en bevat tegelijk de beste boodschap die een mens kan overkomen. Jongeren horen op onze school hoe Gods genade zich uitstrekt naar de door Hem geschapen wereld. Tegelijk moeten we hun ruimte gunnen om zichzelf tot die boodschap te gaan verhouden, in hun persoonlijke zoektocht in dit leven. Geen direct oordeel hebben, maar altijd de veilige en liefdevolle gesprekspartner blijven in hun zoektocht, dat geeft veiligheid.”
Het verschijnen van de documentaire wordt deze week in alle klassen besproken. Waarom vindt u dit belangrijk?
„Eén van de stappen die we afgelopen jaren hebben gezet rond sociale veiligheid is dat we het gesprek over seksuele vorming door de verschillende leerjaren heen regelmatig voeren. De bespreking van de documentaire past daar dus goed bij. We vinden het belangrijk dat onze jongeren ruimte en veiligheid voelen om hun vragen hierover te stellen of uit te komen voor hun geaardheid.”
Preekstoel in de Dorpskerk te Elspeet. beeld André Dorst
Waarom ds. Huijser en ds. De Groot regelmatig bij de ‘buren’ preken
Kees van den Brink, Niels Don
Met de regelmaat van de kalender komt het voor: predikanten die voorgaan in een ander kerkverband, zonder dat dit in de kerkorde is geregeld. Wat drijft hen en hoe ligt dat, bezien vanuit het kerkrecht?
Een tikje gevoelig ligt het wel, beseft ds. A.T. Huijser, maar hij wil er toch best wat over kwijt. De predikant van de gereformeerde gemeente (gg) te Rijssen-Noord gaat regelmatig voor in weekdiensten in kerken van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland (OGGiN) of Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN). „Ik
word ervoor gevraagd, soms door een comité van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS), soms door de kerkenraad zelf, die dan een collecte houdt voor bijvoorbeeld Stichting Adullam. Vóór de dienst moet ik weleens vragen waarvoor het ook alweer was. Het vlaggetje maakt voor mij niet uit.” Voorgaan in dergelijke diensten is
toegestaan, mits het geen officiële kerkdienst is. De GG-synode sprak in 2016 uit dat aan het begin van dergelijke ‘diensten’ geen zegengroet mag worden uitgesproken. Lange tijd hield ds. Huijser zich daaraan, inmiddels niet meer. En dat is een principiële kwestie voor hem. „Als er sprake is van een kerkdienst onder leiding van een
kerkenraad, kan ik er vanuit de Bijbel geen bezwaar in zien om de zegen in de Naam des Heeren uit te spreken.” Het is niet zo dat ds. Huijser door elders voor te gaan kerkmuren geforceerd wil doorbreken. „Wel raakt het me hoeveel verbondenheid ik in die diensten rondom het Woord ervaar.”
De kerkelijke verdeeldheid gaat de Rijssense predikant namelijk aan het hart. „Ik vrees dat de Heere Zijn hand onder ons zo stilhoudt vanwege de verdeeldheid. We bidden voor eenheid, maar zelfs een gezamenlijke samenkomst van verootmoediging, zoals ds. G. Hoogerland ooit voorstelde , is nog een brug te ver. Daarom ben ik dankbaar voor elke gelegenheid die mij geboden wordt om voor te gaan in een ggiN of een oggiN.”
Waarom juist die twee kerkverbanden? „Omdat daar voor de GG, als je terugkijkt in de kerkgeschiedenis, de eerste roeping ligt wat betreft kerkelijke eenheid. Wat zou erop tegen zijn om, om te beginnen, doordeweeks de kansels voor elkaars predikanten open te stellen, waarbij ieder vrij is wel of niet mee te doen? Feitelijk zou je dan goedkeuren wat nu incidenteel al gebeurt.”
Loyaal
Soms preekt ds. Huijser in een dienst voor Stichting Bethlehem, een zendingsorganisatie van de GGiN. Valt hij daarmee niet zijn ‘eigen’ Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) af? „Ik sta van harte achter het werk van ZGG, maar ik ben ook blij met het werk van Bethlehem. Mij is wel verweten dat ik niet loyaal zou zijn aan mijn eigen kerkverband door elders voor te gaan, maar dat vind ik geen geestelijke manier van denken. Ik heb de GG hartelijk lief.”
Enkele keren per jaar gaat ds. Huijser voor in De Til in Giessenburg, waar een niet kerkelijk gebonden comité elke dinsdagavond een dienst belegt. „Ik tref daar enkele honderden mensen aan, onder wie veel jongeren. Het valt me elke keer op dat ik daar het Woord kwijt kan. Alsof de Heere er Zijn goedkeuring aan geeft dat kerkmuren daar geen rol spelen.”
Ds. M.T. Al-Chalabi , predikant van de gg in Hilversum, gaat eveneens
weleens voor in De Til, in GBS-diensten en in diensten voor bijvoorbeeld Stichting Bethlehem. „Ik vind het mooi dat dit mogelijk is in een tijd van veel verdeeldheid”, aldus de predikant, die zelf onkerkelijk opgroeide en daardoor niet zo veel met kerkelijke grenzen heeft. „Dergelijke diensten bevorderen eenheid op een ongedwongen manier. En er wordt ook nog eens een goed doel mee gesteund.”
Het is de bedoeling dat deze diensten plaatsvinden „met inachtname van het geldende kerkrecht”, aldus ds. Al-Chalabi. „Ik wil niet de randjes opzoeken.” Hoewel, hij spreekt in De Til wel de zegengroet uit. „Maar ik vraag me nu hardop af of dat zou mogen.” Overigens is hij over het voorgaan in De Til even positief als zijn Rijssense ambtsbroeder. „Het is letterlijk een til. Er zijn veel jonge mensen. Als er ergens ongeforceerd mensen bij elkaar worden gebracht, is het daar wel.”
Ook ds. J.C. de Groot uit Dordrecht, emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), preekt vaak bij de ‘buren’: een à twee keer per maand gaat hij op zondag in een hersteld hervormde gemeente (hhg) voor. „Al sinds de scheuring van 2004 preek ik in de hhg van Soest, eerst op bid- en dankdagen en later ook op zondagen. Het voorgaan in die plaats dateert al van vóór 2004 en ds. R. van Kooten, die in Soest stond, hield dat aan toen hij na 2004 hersteld hervormd werd.” Verder preekt ds. De Groot in nog ongeveer vijf andere hhg’s, waaronder die te Den Helder. Daar kwam hij al toen dat nog een op zichzelf staande oud gereformeerde gemeente was, waar ouderling M. Dankers hem op de preekstoel vroeg. „Toen de gemeente een hhg werd, ben ik blijven komen.”
Kritiek in de hhg’s waar hij komt, merkt hij nooit. „Men waardeert het juist.” Dat de kerkelijke leiding van de HHK (Hersteld Hervormde Kerk) wat minder blij is met PKN-predikanten die in hun kerkverband voorgaan, vindt hij „jammer. Het zal te maken hebben met de scheuring. Maar ik vind het mooi om over de muur van 2004 te klimmen. Hoe eerder we weer samenkomen, hoe liever.”
Volgens ordinantie 6 van de kerkorde van de HHK mogen in deze kerk alleen
bevoegde voorgangers voorgaan, zegt ds. P.D. van den Boogaard, predikant van de hhg te Poederoijen en Loevestein en kenner van het kerkrecht. Bevoegd zijn bijvoorbeeld predikanten en kandidaten uit de eigen kerk, maar ook predikanten uit de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). De generale synoden van de HHK en de CGK gaven namelijk zo’n twaalf jaar geleden elkaars voorgangers de volle rechten op de eigen kansels.
Ds. Van den Boogaard kan „wel meevoelen” in de gedachte dat kanselruil kerkelijke eenheid ongedwongen bevordert. Tegelijk zijn regels er niet voor niets, zegt hij. „In lijn met de kerk van de Reformatie stellen wij hoge eisen aan de opleiding van predikanten en aan de belijdenis van voorgangers. Het zou bijzonder zijn als er dan een achterdeurtje is waardoor iemand op een hersteld hervormde kansel kan staan. Zorgvuldigheid is belangrijk, anders maak je al brokstukken voor je met de ander tot eenheid kunt komen.”
Dit betekent dat PKN-predikanten formeel niet bevoegd zijn om in de HHK voor te gaan. „Dat geldt overigens ook andersom . In de praktijk ligt dat nu niet meer zo scherp als in 2004. Over en weer wordt de pijn van de gebrokenheid ervaren. Maar als iemand bezwaar maakt, leidt dit wel tot een kerkrechtelijke uitspraak”, aldus de predikant.
De kerkorde van de HHK werpt geen belemmering op voor haar eigen predikanten om voor te gaan in andere kerkverbanden, omdat elke kerk over haar eigen toelatingsbeleid gaat. Er is één uitzondering: een HHK-predikant mag geen ambtelijk werk verrichten op het grondgebied van een andere hhg. Die regel, zegt ds. Van den Boogaard, is al zo oud als de Dordtse Kerkorde (DKO) van 1619. Als zo’n hhg echter geen bezwaar indient, kan een dergelijke preekbeurt ongehinderd doorgaan. Dat maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat prof. dr. W.J. op ’t Hof, hersteld hervormde predikant, bijna wekelijks voorgaat in de vrije hervormde gemeente te Driedorp, een gemeente op het grondgebied van de hhg Nijkerk. Die gemeente maakt hiertegen echter geen bezwaar. Dat er regels zijn voor wie er op de kansel mag voorgaan, geldt, net als in andere kerken, ook in
Ds. A.T. Huijser: „Ik vrees dat de Heere Zijn hand onder ons zo stilhoudt vanwege de verdeeldheid.” beeld Cees van der Wal
de GG, aldus ds. P. Mulder, predikant van de gg in Leiderdorp en voorzitter van het deputaatschap kerkrecht in dat kerkverband. „Volgens de Dordtse Kerkorde laat de classis mensen toe tot het ambt van predikant. Dat zijn binnen de GG in principe mensen die aan onze Theologische School zijn opgeleid.”
Diensten buiten een kerkenraad om passen niet bij de Bijbelse lijnen van de DKO, vindt de predikant. „Het is niet goed wanneer een groep mensen zelf een bijeenkomst belegt en een dominee uitnodigt. Je moet in de ambtelijke weg Gods Woord horen, vooral in de eigen gemeente.”
Over de vraag of een GG-predikant elders mag voorgaan, doet de DKO volgens ds. Mulder niet direct uitspraak, maar dat komt omdat de DKO is opgesteld in een tijd dat er nog geen verschillende kerkverbanden waren. „Bekend is dat ds. G.H. Kersten groot bezwaar had tegen het voorgaan in andere kerkverbanden en niet-ambtelijke bijeenkomsten.”
Ds. Mulder benadrukt dat GBS- of SGP-diensten geen officiële diensten zijn, omdat ze niet onder leiding van een kerkenraad staan. „Laat zo’n bijeenkomst gaan over het werk van die organisatie: over de verspreiding van de Bijbel of over maatschappelijke onderwerpen. Maar Woordverkondiging moet gebeuren door een wettige dienaar des Woords, onder leiding van
Ds. W. L. van der Staaij: „De reacties op het gezamenlijke bezinningsuur op het heilig avondmaal waren positief.” beeld Henk Visscher
een wettig gekozen kerkenraad.” Kan ‘illegale’ kanselruil wellicht op informele wijze kerkelijke eenheid bevorderen? „Broederlijke omgang vind ik zeker belangrijk”, antwoordt ds. Mulder daarop. „Maar we moeten kerkelijke eenheid wel zoeken op een kerkelijke, ambtelijke wijze. Daarbij is de leiding van de Heere onmisbaar. Hij moet Zijn Kerk vergaderen, rondom Zijn Woord, door Zijn Geest.”
Mocht het feit dat GG-predikanten voorgaan op kansels van andere kerkverbanden een uiting zijn van hun verlangen naar het wederzijds openstellen van kansels, dan zou ds. Mulder hun aanraden de kerkelijke weg te bewandelen: via de classis naar de synode. „Maar een besluit tot de mogelijkheid van kanselruil tussen twee kerkverbanden moet wel wederzijds zijn. Het zou groot zijn als hierin, onder leiding van de Heere, goede stappen gezet mogen worden.”
Om kerkmuren te slechten, zijn er meer mogelijkheden dan voorgaan in officiële kerkdiensten van de kerkelijke buurman. Gemeenteavonden, jongerenavonden en gezamenlijke Reformatieherdenkingen bieden mogelijkheden, schreef ds. P. de Vries al in 2016 .
Een voorbeeld daarvan vormen de christelijke gereformeerde kerk (cgk) in Scheveningen en de gereformeerde gemeente (gg) Den Haag-Scheveningen. De gemeenten werken al tiental-
Ds. P. D. van den Boogaard, kerkrechtspecialist: „Tussen de PKN en de HHK wordt over en weer de pijn van de gebrokenheid ervaren.” beeld ds. Van den Boogaard
len jaren samen, bijvoorbeeld op de jaarlijkse hervormingsavond. De laatste paar jaar is de samenwerking geïntensiveerd, zegt ds. W.L. van der Staaij, predikant van de cgk. „Sinds 2017 vindt het jeugdwerk voor -12 en +12 gezamenlijk plaats.”
Verder beleggen beide gemeenten jaarlijks gezamenlijk een kerkenraadsvergadering en thema-avonden voor bijvoorbeeld catechisanten. En toen vorig jaar beide gemeenten op eenzelfde zondag het heilig avondmaal vierden, bezochten veel gg-leden in de week van voorbereiding het bezinningsuur van de cgk, waarbij ds. Van der Staaij voorging. „De reacties uit beide kerken waren positief. Het was samenbindend.”
De samenwerking is geen luxe, wat ds. Van der Staaij betreft. „We zien het als Bijbelse opdracht, maar het is ook bittere noodzaak. In een seculiere stad als Den Haag kun je niet alléén kerk zijn, maar moet je elkaar versterken. Ook met andere reformatorische kerken in Den Haag-Scheveningen werken we samen. Ik zou het wenselijk achten als men die noodzaak ook in de Biblebelt meer zou begrijpen.”
Is kanselruil een volgende stap? Persoonlijk zou ds. Van der Staaij dat „toejuichen. Zonder verschillen te willen verdoezelen –daar kunnen we open met elkaar over spreken– acht ik verdere stappen onontkoombaar.”
Rotterdamse Edina legde zondag belijdenis af op evangelisatiepost GG, „na een lange weg vol worstelingen”
Het zal zeker dertig jaar geleden zijn dat in het oud gereformeerde kerkgebouw aan de Gouwstraat in Rotterdam-Charlois –nu een inloophuis–kinderen werden gedoopt. Zondag gebeurde dit hier opnieuw, in een dienst waarin ook drie volwassen buitenkerkelijken geloofsbelijdenis aflegden.
Kees van den Brink
De gebeurtenissen van zondag moeten de volgende ochtend nog steeds bezinken bij Edina Oskam-Rostás (39). „Het was mooi en ontroerend.” Zelf legde ze zondagmiddag belijdenis af –gedoopt was ze al als kind in Hongarije– en twee van haar kinderen werden gedoopt. In dezelfde dienst, waarin ds. G.J. Baan van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Zuidwijk voorging, legde nog een vrouw belijdenis af en werd een andere volwassen vrouw gedoopt.
De laatste keer dat op
Edina Oskam-Rostás (r.) volgde belijdeniscatechisatie bij evangelist Martin Rozema (l.): „Martin roept iedereen op tot bekering en tot gehoorzaamheid aan de Heere.” beeld Cees van der Wal
deze plek de Heilige Doop bediend werd, zal begin jaren negentig zijn geweest, in de oud gereformeerde gemeente in Nederland (oggiN) die hier gevestigd was. De oorspronkelijke gevelbalk met ”Eben-Haëzer” erop bevindt zich nog in het inloophuis, net als de preekstoel van toen. In november 1993 besloten drie resterende mannelijke leden tot opheffing van de gemeente. Toch kon ds. T. Klok, die voorging in een laatste dienst, het niet over zijn hart verkrijgen de kanselbijbel te sluiten. Tot 2002 werden er nog weekdiensten gehouden. Enkele
jaren later werd het gebouw verkocht aan de Gereformeerde Gemeenten, die er een inloophuis begonnen: In de Gouwstraat. En nu was er dus weer een doopdienst. Met dezelfde doopvont als vroeger.
Voor een interview over de plechtigheid blijkt alleen Edina beschikbaar: de persoon die volwassen gedoopt is, vindt een interview te spannend. De andere persoon die belijdenis aflegde, ondergaat deze maandag een operatie. Op zich al wonderlijk genoeg, vertelt Martin Rozema, evangelist op de post. Zij had erover in gezeten of ze er zondag wel bij kon zijn, vanwege twee operaties die ze moest ondergaan. Die bleken echter zo gepland dat de belijdenisdienst precies tussenbeide doorgang kon vinden.
Paniekaanvallen
Edina’s levensverhaal begint op het Hongaarse platteland, waar ze opgroeide in een rooms-katholiek gezin. Ze had een moeilijke jeugd: bij haar vader en moeder kon ze niet blijven en over het wonen bij haar tante praat ze liever niet.
Op school kreeg Edina rooms-katholiek Bijbelonderwijs. Op haar tiende deed ze communie. Daarvoor al moest ze als kind regelmatig bij de pastoor biechten. „Ik vond het eng om in een donker hokje te zitten. Ik weet nog dat ik op een dag echt niet wist wat ik verkeerd had gedaan, dus dat zei ik tegen de pastoor. „Je hebt zeker wat gedaan”, zei hij. Het raakt me nog.”
Als volwassene zegde Edina de kerk vaarwel. „Ik ben met alle wereldse verleidingen meegesleurd. Als er niemand naast je staat die je de weg wijst, kom je op een dwaalweg. Ik was me er niet van bewust dat ik zondigde. Daardoor kreeg ik veel moeilijkheden en ellende.”
Met haar ex-man, die niet gelovig was, en hun oudste dochter Larissza (nu 16) verhuisde Edina rond 2010 naar Nederland, op zoek naar economische voorspoed. Daar kreeg het stel een tweede dochter: Bianka (nu 8), die, anders dan Larissza, niet werd gedoopt.
Edina en haar ex-man bleken geen gelukkig stel, vertelt ze. „We hadden veel ruzie. Kort voordat we uit elkaar gingen, ben ik in 2018 drie maanden psychisch en lichamelijk heel ziek geweest. Ik was doodsbang en had paniekaanvallen.
Evangelisatiepost: voorportaal of zelfstandige gemeente?
De kerkdienst van afgelopen zondag –waarin drie buitenkerkelijke catechisanten belijdenis aflegden en twee kinderen werden gedoopt– betekent een nieuwe fase in de geschiedenis van In de Gouwstraat, het inloophuis dat sinds 2006 in Rotterdam-Charlois gevestigd is. Het is de eerste keer dat er zo’n dienst plaatsvindt op de post zelf, die valt onder een evangelisatiecommissie vanuit de classes Rotterdam en Ridderkerk van de Gereformeerde Gemeenten (GG). Tot op heden functioneren evangelisatieposten in de GG vooral als voorportaal van de kerk: een buitenkerkelijke die lid wordt, zal uiteindelijk in een reguliere gg terechtkomen en daar belijdenis afleggen.
Op uitdrukkelijk verzoek van de drie catechisanten vond de belijdenis- en doopplechtigheid zondag echter plaats op de post zelf, omdat ze deze plek ervaren als hun thuisgemeente. Edina: „Dit is onze gemeente. Hier willen we in de toekomst wat betekenen, want er is in deze wijk nog veel te doen.”
De vraag is waar de nieuwe leden nu precies thuishoren. Ze zijn lid geworden van een gemeente die hen hartelijk verwelkomt, maar die de nieuwelingen zelf nauwelijks kennen: de gg van Rotterdam-Zuidwijk. De kerkenraad daar heeft hen toegelaten tot het afleggen van belijdenis. En daar kunnen ze deelnemen aan de viering van het Heilig Avondmaal.
Edina is van plan voorlopig de wekelijkse zondagmiddagdienst op de post te blijven bezoeken. Daarnaast ging ze tot op heden ’s ochtends met enige regelmaat naar de christelijke gereformeerde Jeruzalemkerk in Rotterdam-Kralingen. En nu ze lid is geworden in de gg van Zuidwijk, is ze voornemens daar ook regelmatig te kerken.
Het dilemma laat zien hoe evangelisatieposten een soort niemandsland vormen tussen wereld en kerk. Een post is immers niet zomaar een zelfstandige gemeente –met een eigen kerkenraad–, maar juist dáár komen van buitenaf wel nieuwe leden binnen. Het feit dat Rozema als evangelist zelf ‘ambteloos’ is, is illustratief: hij is nergens ambtsdrager, maar verricht wel ambtelijke taken zoals catechiseren en vrij spreken in de zondagse bijeenkomsten, al zijn die formeel geen eredienst.
Maar zijn belijdeniscatechisanten dopen, dat mocht zondag dan weer niet. Rozema: „Dat vond ik zeker jammer, maar ik voel me niet beperkt. Ik vind het niet erg dat een predikant hier voorgaat en doopt, maar volgens Efeze 4 heeft een evangelist een ambt en mag deze ook dopen. Anderzijds lezen we in Handelingen dat de apostelen de handen opleggen bij de gelovigen die door evangelist Filippus waren gedoopt.
Trouwens, ook de classicale evangelisatiecommissie en het landelijke deputaatschap voor evangelisatie worstelen met de vragen rond de positie van een evangelist.”
„In het evangelisatiewerk brengen we mensen in aanraking met het Woord of andersom. Maar het is Bijbels dat mensen uiteindelijk onder de bediening van het verbond komen”, legt Rozema zijn visie uit. „De kern van mijn boodschap tijdens de zondagse samenkomsten is, met de woorden van Petrus: Bekeert u, en laat u dopen tot vergeving der zonden, en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Het doel van de Heere is dat mensen ingelijfd worden in het genadeverbond. En we mogen geloven dat het lichaam van de Heere Jezus op onze post functioneert.”
Achteraf, toen ik de post bezocht, werd ik me ervan bewust dat de Heere mij toen ziek maakte om naar Hem te leren luisteren.”
Schuld
Folders van In de Gouwstraat die bij haar bezorgd werden, brachten Edina er niet toe de post te bezoeken. Zover kwam ze wel door haar buurman. Die was vrijwilliger op de post en nodigde haar uit. „De Heere zal je zeker kunnen helpen”, zei hij. Toen ik er voor het eerst kwam, raakten de woorden mij. Ik moest huilen. Ik ervoer dat mijn last minder werd.”
Nadat Rozema in 2022 op de post kwam, vroeg Edina hem of Bianka door hem gedoopt kon worden. Edina: „Martin roept iedereen op tot bekering en tot gehoorzaamheid aan de Heere. Dus ook tot doop en belijdenis als Zijn weg. Martin zei dat ik dan eerst catechisatie moest volgen.”
Tijdens de catechisatielessen ontdekte Edina verschillen tussen het geloof van haar jeugd en dat wat ze op de post hoorde. „Ik leerde hier over de barmhartigheid en lankmoedigheid van de Heere. Bij Hem is altijd vergeving. Het maakt niet uit welke grote zonden je hebt gedaan. Dat was bij de Rooms-Katholieke Kerk anders: je moest je schuld dragen als straf voor wat je had gedaan
en dan kon je vergeving krijgen.”
Het pad naar de uiteindelijke belijdenisdienst was „een lange weg met veel worstelingen”. In de tussentijd had ze ook een kind gekregen –de nu tien maanden oude Benjamin, die zondag ook is gedoopt– bij een man met wie ze samenwoonde. Evangelist Rozema maakte duidelijk dat schuld belijden nodig was over het leven dat achter lag. Rozema: „In een Bijbelse en kerkordelijke weg van belijdenis van zonde en schuld kwamen Edina en haar man tot een huwelijk en kwam de weg vrij voor geloofsbelijdenis en doop.”
Vergeving
Dacht Edina nooit: ik stop ermee? „Nee. Hoe meer ik op catechisatie leerde, hoe dorstiger ik werd naar het Woord van de Heere. Nog steeds wil ik veel meer weten over hoe ik dagelijks met Hem moet leven.” Hét middel waardoor God haar de weg wijst, is de Bijbel, vertelt Edina. Ze haalt een veelgelezen exemplaar van de Statenvertaling uit haar tas en slaat het open bij een geeltje. „Vanmorgen las ik in Jesaja: „Ik zal de blinden leiden door de weg, dien zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben.” Die belofte heeft de Heere waar gemaakt. Altijd als ik wakker word, lees ik de Bijbel en zoek ik naar antwoorden voor mijn vragen. Ik krijg niet altijd meteen
Evangelist Rozema gaf Edina de woorden uit 1 Johannes 1:9 mee: „Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.” beeld Cees van der Wal
antwoord, maar de Heere maakt wel duidelijk uit de Bijbel wat voor míjn hart belangrijk is.”
Bij de belijdenisdienst zondag gaf Rozema Edina de tekst 1 Johannes 1:9 mee: „Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.” Edina: „Ik zei tegen mijn man: Die tekst paste precies. Het was heel persoonlijk.”
Vergeving ervoer Edina niet alleen vanuit de Bijbel, maar ook door de gebeurtenissen van de achterliggende maanden. „We mochten in het huwelijk treden, schuldbelijdenis doen en nu belijdenis doen en onze kinderen laten dopen. Dat is een zichtbaar bewijs voor mij dat de Heere heeft vergeven en dat ik met een schone bladzijde mag beginnen.”
Edina: „Ik hoop dat ik nooit meer in de wereld verdwaal. De wereld is zo zondig, ons hart ook. Maar als de Heere ingrijpt, trekt Hij je weg van de zonde. Als je hart geraakt wordt door Gods Woord, besef je dat de Heere Jezus Zijn eigen bloed en zweet heeft gegeven. Dat maakt mij droevig, ik wil niet dat dat door mijn zonden komt. Als je gelooft in het bloed van de Heere Jezus, zijn je zonden vergeven. Maar ik kan ze zelf niet vergeten.”
Artsen tijdens een oefening in het Haaglaanden Medisch Centrum. Geneeskundestudenten moeten tijdens hun opleiding geregeld bij elkaar oefenen. beeld ANP, Phil Nijhuis
Lichamelijk onderzoek verplicht nummer voor geneeskundestudent:
„Religieuze bezwaren tellen niet mee”
Het is een verplicht onderdeel van de geneeskundeopleiding: het uitvoeren of ondergaan van lichamelijk onderzoek. Soms moet dat halfnaakt. Belangenvereniging De Geneeskundestudent wil van die verplichting af. „Er moet altijd de keuze zijn om te weigeren en te kijken naar alternatieven.”
Maarten Costerus
Het doen van lichamelijk onderzoek bij elkaar is op de meeste geneeskundefaculteiten een verplicht onderdeel van de opleiding. Het doel is niet alleen de kennis en vaardigheden van studenten te testen, maar ook om ze te laten ervaren hoe het is patiënt te zijn.
Vrijwel alle studenten zien lichamelijk onderzoek als iets nuttigs, blijkt uit de resultaten van een recente enquête onder leden van De Geneeskundestudent, een belangenvereniging voor geneeskundestudenten. Ruim 1700 studenten vulden de vragenlijst in.
Tegelijk ervaart een kwart ongemak bij de praktijklessen. Ook heeft een op de tien studenten iets grensoverschrijdends ervaren. Het kan gaan om vervelende opmerkingen, ongewenste aanrakingen of het tegen je zin in naakt zijn.
Beetje vies
Een op de drie studenten vindt dat universiteiten studenten niet mogen verplichten om lichamelijk onderzoek uit te voeren of te ondergaan. Studenten kunnen bijvoorbeeld vanwege
religieuze redenen moeite hebben met aanraking door personen van het andere geslacht. Ook negatieve seksuele ervaringen of lichamelijke onzekerheden kunnen een rol spelen.
De enquête verscheen kort na een opinieartikel van basisarts Linda Jolink in Medisch Contact. Daarin vertelt Jolink over een incident in 2013 tijdens een practicum waarbij studenten –topless– moesten bodypainten. Dat hield in dat ze elkaars hart, longen en luchtwegen op de juiste plek op het lichaam dienden te schilderen. Tijdens de oefening duwde een jongen met zijn handpalm hard op haar borst. „Leuk was het niet”, schrijft ze. „Ik voelde me toch een beetje vies toen ik naderhand het lokaal uit liep.”
De Geneeskundestudent vindt het niet acceptabel dat studenten verplicht worden om mee te doen aan lichamelijk onderzoek. „Er moet altijd de keuze zijn om te weigeren en te kijken naar alternatieven”, meent bestuurslid Bram Ooijen. Alternatieven zijn bijvoorbeeld het gebruik van simulatiepatiënten (vrijwilligers die een patiëntenrol spelen) of fantomen
(modellen van het menselijk lichaam).
Religieuze bezwaren
Er is meestal al wel een uitzondering mogelijk voor studenten die bijvoorbeeld een trauma of lichamelijk letsel hebben. Is dat niet voldoende? „Die clausule stellen wij zeer op prijs”, zegt Ooijen. „Maar bijvoorbeeld religieuze bezwaren tellen op veel faculteiten niet mee.”
De belangenorganisatie vindt het belangrijk dat er een landelijke richtlijn komt. „De verschillen tussen geneeskundefaculteiten zijn op dit moment groot”, stelt Ooijen. Zelf is hij content met de werkwijze van het Maastricht UMC+, waar hij geneeskunde studeert. Voor borstonderzoek maakt de faculteit gebruik van simulatiepatiënten. Ooijen vindt dat leerzamer dan oefenen bij een medestudent.
Is het voor het leren inleven in de patiënt geen vereiste dat studenten zelf een keer lichamelijk onderzoek ondergaan? Nee, vindt Ooijen. „Empathie kun je ook ontwikkelen door naar ervaringen van patiënten te luisteren.”
Lydia van Krimpen in het Erasmus
MC. beeld Lydia van Krimpen
„Best heftig, maar begeleiding was professioneel”
Het doen van lichamelijk onderzoek bij elkaar was „best heftig”, ervoer basisarts Lydia van Krimpen (25) uit Capelle aan den IJssel. Toch blikt ze niet negatief terug op dit onderdeel van haar opleiding.
„Vanaf het tweede jaar deden we lichamelijk onderzoek bij elkaar”, vertelt Lydia. „Dat begon al in de eerste weken. Dat vond ik best heftig. Ik had net een nieuwe studiegroep, die ik een weekje kende. We gingen naar een klein lokaal en startten met lichamelijk onderzoek. Dat begon met een algemene indruk. Dan stond je daar in je ondergoed en bekeken anderen je van top tot teen. Hoe is je figuur, ben je atletisch of niet?”
Aan het begin van de les legde de docent de regels uit. „Ons onder-
goed mochten we aanhouden. Hoewel het voor het onderzoek van het hart en de longen wel fijner was als de meiden hun bh uitdeden.” Omwille van de privacy hingen er gordijnen in het lokaal. „Vooral moslimmeiden maakten daar gebruik van. De rest hield de gordijnen wel open. Dan kon de docent ons beter in de gaten houden.”
De groepen waren gemengd. Lydia moest een paar keer met een mannelijke student oefenen. „Dat voelde ongemakkelijk, dat zal ik niet ontkennen. Gelukkig ging hij heel respectvol met me om. Hij raakte mij niet zomaar aan, maar vroeg eerst om toestemming.”
Over de begeleiding is ze te spreken. „De docenten gingen professioneel met ons om. Zo
zeiden ze dat er tijdens de les geen grapjes worden gemaakt, en dat alles binnenskamers blijft. Het zijn huisartsen, dat zijn over het algemeen tactische mensen. Chirurgen maken sneller ergens een grapje over.”
Sommige medestudenten hadden grote moeite met de praktijklessen, kan ze zich herinneren. „Eén meisje had ernstig overgewicht. Ze voelde dat iedereen naar haar keek, vertelde ze me. Dat vond ik zó naar voor haar. Vooral omdat je elkaar zes jaar lang blijft zien.”
Lydia studeerde in maart af voor haar geneeskunde-opleiding aan het Erasmus MC in Rotterdam. Nu werkt ze op de spoedeisende hulp in het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in Goes en doet ze lichamelijk onderzoek bij patiënten.
„Praktijkles geeft je een stukje inlevingsvermogen”
„Wel even wennen”, zo beschrijft
Taco van Wijk (24) zijn eerste ervaringen met practicumlessen lichamelijk onderzoek. De lessen blijven wat hem betreft een verplicht onderdeel van de opleiding.
Taco is vijfdejaars geneeskundestudent aan het UMC Utrecht. Tijdens zijn opleiding heeft hij meerdere keren lichamelijk onderzoek moeten doen of ondergaan. Ook bij het andere geslacht. „Dat is wel even wennen. Zeker als je geen klinische ervaring hebt.”
De sfeer tijdens de lessen vond
hij altijd goed. „In zo’n lokaal heerst een professionele en klinische sfeer. Het zijn vaak kleine groepen, met maximaal tien studenten per lokaal. Vaak doet de docent het een keer voor bij een student die zich als proefpersoon aanbiedt. Daarna ga je in groepjes van twee of drie aan de slag.”
Tijdens de sessies passeert het hele lichaam de revue. „Bij buikonderzoek leer je de lever te palperen. Dan voel je of die vergroot is. Bij thoraxonderzoek luister je naar het hart en de longen. En we leerden infuusprikken. Dat
oefenden we allemaal bij medestudenten.”
Ook moest hij bodypainten, net als basisarts Linda Jolink (zie hoofdverhaal). Taco weet niet zo goed meer of dat topless was. „Een jaar na mij is dat onderdeel uit het curriculum gehaald.”
Taco vindt dat de praktijklessen verplicht moeten blijven voor iedereen. „Gelijke monniken, gelijke kappen. Het hoort erbij. Bij patiënten moet je ook onderzoek doen. De lessen geven je een stukje inlevingsvermogen.”