Eric Steiner - 'De geschonken tijd'

Page 1

1

ERIC STEINER

DE GESCHONKEN TIJD

(Manuscript gevonden tussen twee identieke huizen)

ROMAN


2


3

ERIC STEINER

DE GESCHONKEN TIJD De eerste zeven hoofstukken

ROMAN

Omslag: Messier 101 ( het windmolenstelsel), fragment uit een foto genomen door de Hubble Telescoop in 2006. Bron: NASA, "ESA/Hubble" http://www.nasa.gov/feature/goddard/2017/messier-101-the-pinwheel-galaxy#.WsaXi5W0TkY


4


5

INHOUD

1. De man met de zwartglanzende handschoenen

9

2. De grootste verdienste van Boccherini

13

3. Anouschka

17

4. De Gouden Leeuw

20

5. Rugzak als tandwieltje

23

6. Een benige vrouw van onze leeftijd

27

7. Achtergelaten kind

30

8. Trompetterend cherubijntje

34

9. Evelien

37

10. Rode zandstranden en een aangename zon

45

11. Perzen tegen de wand

48

12. Witte mannen met rode zakdoeken

54

13. Een zekere schijn van eruditie

59

14. Bokkensprongen

63

15. De mahoniehouten commode

66

16. Surrealistische Griek

71

17. De warmte van een vrachtwagen

76

18. Hubert

81

19. De Verschrikkelijke Sneeuwman en de Aartsengel

84

20. Gespreksflarden

86

21. Martha

89

22. Gemarineerde reekoteletten

93

23. Spokende kinderen

96

24. Een groot, cilindervormig apparaat

98

25. De andere kant van de glazen wachtruimte

103


6

26. Het Frankenthaler schaaltje

107

27. De krantenbak

109

28. Onthechten en krijsen

113

29. Martha aan het strand

116

30. Joyce

119

31. De T-splitsing

121

32. Paliki, Kefalonia

125

33. De bus zonder dak

129

34 De bloemen van Makriotika

132

35. Rode velours gordijnen

139

36. Madonna’s geheim

146

37. De twee duikers

149

38. De baby van Myrtos

150

39. Konijnen in de vensterbank

157

40. Dolf

161

41. Uit dromen ontwaken

168

42. Koffers in de gang

172

43. De Meissen soepterrine

174

44. Peter

179

45. De jaloezie en het verdriet

186

46. De grot van de nimfen

193

47. Boris, de Dobermann

199

48. Van invloed op je lichamelijke gesteldheid

207

49. De Siemke Kühlenkampf Show

209

50. Van mijn bed gelicht

213

51. Het achttiende-eeuwse kabinet

215

52. De schreeuw van Pan

223

53. Een volkomen leeggeruimde kamer

229

54. De vrouw met de driedubbele onderkin

235


7

55. Annet

241

56. De Paddenstoel en de Stinkzwam

244

57. Leven in het moment

247

58. Het groene marmer, de hoekige cijfers en de twee leeuwen

250

59. De steen van Kounopetra

254

60. Een aangenaam, vloeibaar en warm licht

257

61. De man van tegenover

262


8


9

1. De man met de zwartglanzende handschoenen

Door zijn uitvoerigheid schiep Eksteroog alleen maar meer verwarring. Hij had zijn computerbeeldscherm half naar mij toegedraaid, zoomde in en uit en scrolde dan weer een stukje verder naar boven. Al die vertakkingen van bloedvaten, zenuwen en spieren en wat al niet meer. Het duizelde me. En hij, hij gunde zich geen enkele pauze, was nog lang niet klaar met zijn toelichting. Ik staarde naar zijn voorhoofdrimpels, zocht achter zijn brillenglazen een grammetje menselijkheid, maar vond er enkel beroepsmatig fanatisme. Uitgeput, de maag vol kolkende paniek verliet ik hem. Ik kan me niet eens meer herinneren dat ik deze bus ben ingestapt en het heeft zowat de hele rit geduurd voor ik weer een beetje helder uit mijn ogen kan kijken. Dat ik daar nu pas toe in staat ben, komt ook omdat ik nogal ongemakkelijk zit door die zwartwollen jas naast mij, die bovendien naar wierook ruikt en nog wat andere dingen die ik moeilijk kan plaatsen. Ik geef die jas wat meer ruimte, schik wat verder naar het gangpad en merk dat verschillende mensen mijn blik ontwijken. Ik neem het ze niet kwalijk, ik zal er miserabel uitzien. Ja, tussen twee hoofden door, in het glas waarachter de chauffeur zijn uniformjasje heeft opgehangen, tref ik mijn spiegelbeeld: een midden dertiger met verschrikte ogen en halfopen mond. Net een idioot. Die mond moet maar meteen weer dicht. De man naast mij, de man in zijn wollen jas - hij draagt zwartglanzende handschoenen en een hoed. Zijn halsslagader klopt er flink op los. Zijn hoofd is van mij afgekeerd. Hij lijkt zich niet te storen aan de bij die met haar vleugeltjes op volle toeren onophoudelijk tegen het raam tikt. Waarschijnlijk wordt zijn aandacht meer getrokken door wat er zich buiten afspeelt. Denkt hij


10

het hetzelfde als ik? Dat, als dit zo doorgaat, de herfst vroeg zal beginnen dit jaar? Bladeren stuiven op in een rukwind en regendruppels beginnen tegen de ramen te spatten, terwijl september nog geen dag oud is. We maken een scherpe bocht langs een schutting met wel twintig keer hetzelfde affiche - Een leven vol Boeddha’s - en die zwartwollen jas komt met heel zijn inhoud en gewicht tegen mij aan te drukken. De armleuning perst zich in mijn zij. Zit die man soms te slapen? Straks breekt de armleuning nog af, en dan lig ik in het gangpad. Hou daarmee op! Al mijn spieren doen al pijn. Mijn hele lichaam, elke vezel doet pijn door wat ik daarstraks van Eksteroog te horen heb gekregen. Fijn, de druk wordt al minder, dank je wel. Knarsend en piepend en met een bevrijdende sis komt de bus tot stilstand voor het treinstation. Ik sta van mijn stoel op, volg de mensen naar buiten. Vanachter de schutting komt het drillen van een boor. Dan is er alleen nog het tikken van de regendruppels op de paraplu die ik boven mijn hoofd heb opengeklapt. De tikken worden erger. Ik zet het op een lopen, richting station ingang. De man met de zwartglanzende handschoenen komt naast mij, haalt mij in en snelt de traptreden op. Maar als ik allang in de stationsrestauratie zit, mijn handen gevouwen om een kopje koffie, staat hij daar nog in de hal. Met de rug naar me toegekeerd, in zijn zwartwollen jas en op zijn hoofd die even zwarte hoed. Hij kijkt naar buiten, waar het nu plenst. Hij kijkt in het rond, lijkt geen keus te

kunnen

maken

tussen

incheckpoortjes,

kaartjesautomaat,

NS-

Informatiebalie, boekhandel en stationsrestauratie. Uiteindelijk verdwijnt hij in de boekhandel, een paar minuten later komt hij weer tevoorschijn met een krant onder de oksel en loopt deze kant op. Hij heeft krachtig gelijnde wallen onder de ogen, een smal en lang gezicht. Echt een karakterkop. Een man waar de meeste kinderen bang voor zullen zijn. Een man die heel wat meer moeite zal moeten doen om hun aandacht en liefde te winnen dan ik.


11

Hij opent de deur en neemt zonder groet aan mijn tafel plaats, schuin tegenover mij, waarbij in de plof waarin hij neerkomt die ondefinieerbare geuren weer opstijgen. Op het tafelblad opent hij zijn krant. Zonder zijn hoed af te zetten, begint hij erin te lezen. Rustig, met een vinger onder de woorden, regel voor regel. Hij neemt de tijd, slaat de pagina om. Langzaamaan zakken de ondefinieerbare geuren weg, blijft er alleen nog die van wierook over. Nu hij leest, vallen de wallen onder de ogen niet zo op. Met zijn grijze wimpers en die paar grijze haarplukjes onder zijn kin ziet hij er zelfs een stuk sympathieker uit. - Dit is mijn kans! Ik moet hem aanspreken. Over het weer, over deze stationsrestauratie. Als ik maar een ingang heb om te kunnen beginnen over Eksteroog. Waarom zet die man zijn hoed niet af? Houdt hij die op uit schaamte? Is hij kalend, heeft hij ergens onder die hoed een litteken? Hij slaat de krant dicht en legt haar met een ruk opzij. Ik heb hem met mijn blikken vast geïrriteerd. Hij kijkt langs mij heen naar buiten. Of hij zich zorgen maakt over die plensbui? Dat hij er straks doorheen moet om zijn volgende bus te kunnen halen? Wie weet, hoe ver hij daarna nog door de regen moet lopen om zijn eindbestemming te kunnen bereiken. Als hij met de trein moet, heeft hij geluk: bijna alle perrons zijn overdekt. En als hij niet met de trein moet en niet met de bus wil, kan hij altijd nog een taxi nemen. Een eindje verderop staan er zeven achter elkaar, eentje rijdt net weg. Die jas van hem is pluizig en rafelig. Misschien heeft iemand die zo’n jas nog blijft dragen te weinig geld om een taxi te kunnen betalen. Helaas zal het dan lopen worden, meneer. Als je een afspraak hebt waarvoor je op tijd wil zijn en hier niet kunt blijven wachten tot de laatste druppel gevallen is, zal je moeten lopen. En zo’n plensbui, wat is dat nou. Je hoest niet, je ademhaling is normaal: jij bent gezond. …Een enge ziekte. Hij weet het nu zeker. Volgens Eksteroog heb ik een enge ziekte onder de leden. En waarschijnlijk valt er slechts met de grootste inspanning nog iets aan te doen. …Gezond. Alleen die huid van hem,


12

dat geeft te denken. Die huid zou je transparant kunnen noemen. Bijna al zijn aderen schijnen er doorheen. Onze ogen ontmoeten elkaar. Ik knik en vraag of hij ook een kopje koffie wil, ik was net van plan er nog eentje te bestellen. Hij schudt zijn hoofd, staat op en zegt met een schaapachtige stem: ‘Voor verhalen moet u niet bij mij zijn.’ Hij knoopt zijn jas dicht, pakt zijn krant en verlaat de stationsrestauratie. Wat is dit voor iemand? Neemt in een bus te veel ruimte in beslag, drukt zich in een scherpe bocht tegen mij aan, maar reageert mensenschuw zodra ik hem vriendelijk aanspreek. Midden in de hal blijft hij weer staan, op zijn oude plek. De regenbui begint af te nemen. Door de ramen links van mij dringt weer het drillend kloppen van de boor. Aan de achterkant van de schutting die overloopt in een rij van aaneengeketende hekken, zijn ze sinds mijn vorig bezoek aan Eksteroog met de bouw van de toren flink opgeschoten. Wat verder weg breken ze het oude postkantoor af, alleen de façade staat nog overeind. Een grijper laadt stukken puin in een vrachtwagen. Als die vol is, verdwijnt hij achter de schutting om even later weer tevoorschijn te komen voor het station. Hij trekt op en laat een spoor van modder achter. In mijn maag begint weer de paniek te kolken, ik voel me misselijk. Als het weer een beetje gaat, blijkt de regenbui te zijn overgetrokken. De man met de zwartglanzende handschoenen begeeft zich naar buiten. Het zal toch niet dat hij op mijn blik gewacht heeft? Als hij de traptreden afdaalt, breekt de zon door. Hij loopt richting schutting. Een eindje boven hem schommelt aan kettingen vervaarlijk een reusachtige haak. En dan is hij verdwenen, de man met de zwartglanzende handschoenen.


13

2. De grootste verdienste van Boccherini

In de stiltecoupé is nog net één vrij plekje vrij. Zodra de deuren zijn dichtgeklapt en de trein zich in gang heeft gezet, beginnen een man en een vrouw van een jaar of zestig - beiden met een folder tussen de handen – uitgebreid met elkaar de voordelen van zen meditatie in een klooster te bespreken. De vrouw kucht en beweert: ‘Daar zullen we niet afgeleid worden door allerlei geluiden.’ ‘Ja,’ vult de man aan, ‘vooral deze heeft dikke muren. En, lees ik hier: de monniken hebben er zowat de hele dag een spreekverbod. We zullen er heerlijk tot rust komen.’ ‘Ik verheug me erop,’ zegt de vrouw. ‘Trouwens, wat ik je daarstraks ook al vertellen wilde: het station waar ik ben ingestapt, daar raasde me toch een Intercity aan me voorbij... Je had maar een kleine moeite hoeven te doen, of je was … Nou, je weet wel.’ Ze giechelt en rilt. Kucht. Ze haalt een blikje hoestdropjes tevoorschijn, schudt er wat van in de hand van de man en in die van haarzelf. Op de hoestdropjes sabbelend, vervolgt ze: ‘Kan de NS daar niet iets tegen doen? Bijvoorbeeld aan de rand van zo’n perron een hek plaatsten? Die dan automatisch uit de grond omhoogschuift, zodra er zo’n Intercity in aantocht is? Scheelt zeker een hoop zelfmoorden.’ De man denkt dat zo’n hek niet zal helpen en zet uiteen dat ze er altijd iets op zullen verzinnen, de mensen die er een eind aan willen maken. ‘Voor de trein springen is een snelle dood en er blijft weinig van je over.’ Ja, breng me maar op ideeën.


14

‘Je zal er maar met je neus bovenop hebben gestaan,’ zegt de vrouw. ‘Krijg je vast slapeloze nachten van. Gie-gie-gie.’ Fel kijk ik hun kant op. Ze houden hun blik op de folder. Zal ik mijn tong roeren, zal ik zeggen: ‘Dat u zit te praten in een stiltecoupé, dat is nog tot daaraan toe. Maar het onderwerp... En alstublieft wat meer respect voor mensen als ik die het niet meer zien zitten. Let’s drink to the broken hearted people. Kent u die song? Is regelmatig op de radio. – Maar ik heb niets te drinken bij me en geen glazen om te vullen en mee te klinken. Dan maar pantomime? Zou ook een stuk netter passen in een stiltecoupé.’ Als ik al deze woorden zou uitspreken, dan ben ik bijna verplicht om ook die meisjes van rond de zeventien ter verantwoording te roepen. Ver van elkaar verwijderd laten ze hun scherpe stemmen over en weer kinkelen. Scherpe stemmen vol weekendvreugde en Wat-trek-ik-in-vredes-naam-voorhet-uitgaan-aan-wanhoop. In tegenovergestelde richting raast een trein voorbij. De vrouw doet weer Gie-gie-gie. Wat heb ik in te brengen tegen die meisjes? Wat heb ik die vrouw en die man te verwijten? Het is vrijdagmiddag. Spitsuur. De trein is vol. Dan schijnen de duidelijk zichtbare opschriften dat het hier om een stiltecoupé gaat, opeens hun waarde te hebben verloren. Sommige mensen durven stiltecoupés zelfs te bestempelen als regelrechte onzin. ‘Al die regels en regeltjes.’ Nog maar een enkeling verdwijnt tegenwoordig naar het balkon, wanneer in een stiltecoupé zijn of haar mobieltje gaat. Misschien moet ik dat ook maar doen. Ja, ik sta op en zak neer op een klapstoeltje op het balkon. Ook hier kom ik nauwelijks tot rust. Het schudden, het geraas van de wielen, het ruisen van de wind, het gebonk van de rails. En telkens weer: Eksteroog. Ik had het tijdens zijn uitleg tegen hem willen uitschreeuwen: ‘Stop, in vredesnaam stop!’ Ik was er niet toe in staat. Bij elk station komen er meer mensen bij dan eraf gaan. De gangpaden


15

raken vol. Het laatste kwartier zit ik op mijn balkon opgescheept met spitse ellebogen en muf ruikende natte jassen en schoudertassen. Van sommige jassen en tassen en de meeste handen komt om de zoveel tijd een vogelgeluidje, een bliep-bliep of pling-plong. WhatsApp. Om gek van te worden. Daarom heb ik geen WhatsApp. En dan: eindelijk thuis. Zodra ik de winkeldeur achter mij weer op slot heb gedraaid, komt ook dat op mij af: het getik van de klokken. Ik loop mijn hele winkel door en een voor een zet ik de klokken stil. Daarna de trap op, mijn jas aan de kapstok en mijn paraplu opengeklapt op de keukenvloer. In de woonkamer rechtstreeks naar mijn cd-kast. Dan weer met een uitgestrekte arm, dan weer met de rug naar links of rechts gebogen, soms op mijn hurken, schuif ik een cd naar voren en weer terug. Ik wil dit blijven volhouden! Mijn vermoeidheid is louter psychisch. Dat ik me nu zo slap in de benen voel, komt enkel van de zenuwen. Ik moet dit volhouden! Ik moet eerst een cd hebben opgezet, voor ik mag gaan zitten. Het is moeilijk kiezen wanneer je hoofd vol zit. Geen Tori Amos, Elbow of Muse, en al helemaal geen Rammstein. Uiteindelijk kies ik voor klassiek. Brahms? Schubert? Schumann? Al die treurnis en wanhoop. En Debussy roept te veel herinneringen aan Martha op. Ik moet iets lichters, iets ouders. Händel? Telefoon. Eksteroog… ‘Fijn dat ik u eindelijk tref. Ik heb herhaaldelijk geprobeerd u op uw mobieltje te bereiken.’ Ik plof neer op een stoel. ‘Die staat uit als ik onderweg ben. Wat moet u van mij?’ Het is even stil in mijn oor. ‘We waren nog niet klaar, meneer Verbriest. …U bent vast erg geschrokken.’ ‘Vind u dat zo vreemd.’ ‘Nee, maar om er dan opeens vandoor te gaan…’ ‘Daar kan ik me anders niets van herinneren.’


16

‘Dan zat u waarschijnlijk vol adrenaline. …Hoe is het nu met u?’ ‘…Miserabel.’ ‘Dat kan ik me voorstellen. … Ik vraag u vriendelijk in het vervolg te blijven zitten, meneer Verbriest. Dan kan ik mijn verhaal afmaken en u alle ruimte geven om uw gedachten en gevoelens te uiten. Dan kan ik ook al uw eventuele vragen beantwoorden, voor zover dat in mijn vermogen ligt. …Hebt u op dit moment nog vragen?’ ‘Daarvoor ben ik nu echt veel te moe.’ ‘Begrijpelijk. …Vind u het goed dat we het dan voorlopig hierbij laten? … Belt u morgen naar mijn afdeling voor het maken van een nieuwe afspraak. Doet u rustig aan, meneer Verbriest.’ Hier moet ik even van bijkomen, van die vriendelijkheid. Terug naar mijn cd-kast en Händel. Sla zijn opera’s maar over. En ook zijn orgelconcerten. Als ik denk aan het adagio uit de tiende - wie weet wat voor emotie er nog meer verborgen zit tussen de andere. Zo goed ken ik ze niet, ik heb de box nog maar een paar dagen in huis. Weg met Händel. Boccherini! Drie vroege strijkkwintetten op één schijfje. De grootste verdienste van Boccherini is, dat hij je verre houdt of kan wegleiden van allerlei sombere bespiegelingen. En eten? Ik heb totaal geen honger. De angst en de paniek zijn in mijn buik gekropen. Maar ik moet toch iets eten? Een appel, wat mandarijntjes dan maar. En een boterham met wat schijfjes komkommer voor de echte vulling. Als dat op is: Boccherini. Vanavond geen tv. Geen Siemke Kühlenkampf, voor talkshows met mogelijk allerlei maatschappelijk ellende ben ik niet in de stemming. Nee, Boccherini. Die zal de bittere pil verdrijven. Daarna een warme douche en naar bed.


17

3. Anouschka

Voor verhalen heb je vrienden. Ik heb lang overwogen – bijna een week - of ik Martha zou bellen. Maar ze zal, na enige aarzeling, toch zeggen dat het mijn eigen schuld is, dat ik het zelf zover heb laten komen. Vanmorgen moest ik terugdenken aan onze eerste grote vakantie. Kefalonia. Het rode strand, de kabbelende golven. Naast mij: Martha, op haar buik lezend in de Odyssee van Homerus. Door die herinnering begon langzaamaan mijn lichaam zich te ontspannen, alsof mijn bezoeken aan Eksteroog nooit nodig waren geweest, alsof Martha nooit bij me was weggegaan. Ik moet mijn verhaal aan iemand kwijt. Hubert misschien? Hem vereren met een bezoek? Terwijl ik langs het park fiets, schiet me te binnen dat ik vannacht heb gedroomd. Ik wilde op reis, maar raakte verdwaald in een labyrint van stationshallen. Treinen, trams, bussen en metro’s, ze joegen af en aan. Al zou ik weten waar naartoe, er was er geen een die mij de tijd gunde om in te stappen. Het was alsof er onder mijn schoenen hele plakken kauwgum, hele tubes lijm zaten, waardoor ik mij slechts met de grootste inspanning over de tegels kon voortbewegen. Weer naderde er een stel treinen. Met gespreide vingers zwaai ik naar de machinisten. Stuk voor stuk houden ze hun blik op het spoor gericht en laten ze hun stoomlocomotief sissend en stampend en de wagons met een voor een dichtklappende deuren langs mij heen gaan, onder het gietijzeren gewelf door, het station uit. De kleverige substantie is van mijn voeten tot diep in mijn bovenbenen getrokken, ik kan mijn niet meer verplaatsen. Voor eeuwig moet ik hier blijven staan, eenzaam in het drukke forensengeraas. Misschien heeft die droom mij ertoe aangezet om eindelijk eens actie te ondernemen.


18

Huberts deurbel wordt enkel beantwoord door de hond van de buren. Bij Hubert blijft alles donker. Dan maar door naar Evelien. Die droom ging nog door. Terwijl ik daar op de perrontegels vastgeplakt stond, waren kinderen rondom mij komen spelen. Drie meisjes. Ze tikten me aan, wachtten giechelend mijn reactie af en toen ik niet reageerde – zolang het kinderen waren, vond ik alles goed - trok er eentje aan mijn arm. Ze was zilverblond en mollig. Zwaar klom ze op mijn schouder. De anderen volgden. Een voor een sprongen ze ervan af en nadat ze dat een paar keer hadden gedaan, stoven ze gillend uiteen. Donderdag, koopavond. Ik had gehoopt dat Dolf in zijn reformwinkel zou werken, ik ben altijd wat geremder wanneer hij erbij is. In hun woonkamer vol vetplanten en meubels uit de belle epoche tref ik hem aan, op de sofa met de baby op zijn knieën. Anouschka, alweer vier maanden oud, zachtroze gekleed en zich oefenend in allerlei gelaatsuitdrukkingen als ze mij in de gaten krijgt. Ik neem tegenover hen plaats. Moet ze nu lachen of huilen? Er komt een ‘huu’ van haar mondje, dat in de hoeken nog naar boven of naar beneden kan gaan. Ik ben wat traag vanavond, te gefascineerd door het kind. Voordat ik opgewekt: ‘Dag’ tegen haar kan zeggen, heeft Dolf haar al naar zich toegedraaid. ‘Nee, ga nu maar niet huilen, schat,’ zegt hij. ‘Je bent een beetje verlegen, hè, bij mensen die je nog niet zo vaak hebt gezien?’ Haar achterhoofdje met de kale slaapplek. De ongeconditioneerde armkronkeltjes. Het toeval van het grijpen in de brombeerneus van haar pappa en toch het zichzelf niet in de ogen steken. Die ogen van pappa Dolf in dat hoofd met dat korte opgeschoren haar, waardoor zijn gevulde wangen en kin extra groot uitkomen – die ogen van hem zijn anders zo koel en zakelijk. Zoals nu heb ik ze nog nooit gezien. Zulke ogen zijn alleen bestemd voor de vrouw op wie hij verliefd is geraakt, van wie hij is gaan houden. En voor zijn kind dat nu kraaiende geluidjes maakt op elk woordje dat van zijn lippen komt. Evelien gaat naast hem zitten en veegt een lok van haar schouderlange


19

sluikhaar uit haar gezicht. Ondanks negen maanden zwangerschap achter de rug, heeft ze nog steeds het meisjesachtige uiterlijk van toen zij en ik het gymnasium deden. Ze trekt haar benen op de sofa en streelt de wang van de baby. ‘Is het geen schatje?’ zegt ze op zachtere toon dan ik van haar gewend ben. Ook haar ogen schitteren en ik kom niet toe aan mijn onderwerp, al probeer ik onder het genot van een kop koffie wel steeds een aanleiding te vinden. De baby is intussen weer naar mij toegekeerd en zowel Evelien als Dolf weten hun aandacht nauwelijks van haar af te houden. Is het niet bijna onfatsoenlijk om met mijn verhaal hun intieme geluk te komen verstoren? Ik voel dat Dolf me aankijkt. Mijn blik glijdt van de baby via Dolfs bierbuik naar zijn ogen. ‘En?’ vraagt hij. ‘Heb je de laatste tijd nog liggen rampetampen?’ Een schriklachje van Evelien. Ze verontschuldigt zich: ‘Dolf bedoelt te zeggen dat het tijd wordt voor een nieuwe vriendin.’ ‘Je verdient het,’ voegt hij eraan toe. Ik heb mijn conclusie getrokken. Bij hen kan ik momenteel mijn ei niet kwijt. ‘Kom, ik ga maar weer eens. Voordat de winkels sluiten, wil ik nog even bij de dierenspeciaalzaak langs. Anders heeft Joyce morgenvroeg geen brokjes.’ ‘Ja,’ zegt Dolf, ‘jezelf kun je wel een dagje overslaan, een konijn niet.’ Tegen het kind zeg ik lieve woordjes met mijn dansende wijsvinger tussen haar vingertjes geklemd. Ze schatert. Pas dan neem ik afscheid.


20

4. De Gouden Leeuw

Gisteren heb ik mijn mooiste soepterrine van beneden, uit de winkel gehaald en er mijn aspergesoep in opgediend. De afgelopen nacht is wat ervan overgebleven is, dik geworden. Dik en kleverig. Ze ruikt ook vreemd. Ik leng haar aan met wat melk. En? Nee, die soep is niet meer te eten en ik vraag me af of ik de terrine van tevoren wel heb uitgespoeld en afgedroogd. Er komt een geur van zeepsop vanaf. In mijn hoofd hoor ik een stem uit mijn jeugd, en het is de stem van mijn moeder: ‘Lust je haar niet? Spoel maar door het toilet. Kom, opschieten. Pappa zit al in de auto.’ We gaan met het hele gezin naar opa en oma, op de boerderij. Ze hebben daar koeien, schapen en kippen, een hond en wel vier katten. Ook konijnen. ‘Pappa, mag ik straks een konijn mee naar huis?’ ‘Begin je weer?’ is mamma’s reactie. ‘Hier heb je een koekje, en nou stil.’ ‘Maar ik heb liever een konijn.’ ‘Hou op met zeuren, Reinier,’ zegt pappa. ‘Anders ga je maar lopen.’ Pappa die mij, mijn broer en zus volgestouwd heeft met woorden en uitdrukkingen die intussen allang achterhaald zijn en bij mensen van mijn leeftijd hopeloos ouderwets of elitair overkomen als ik ze uitspreek. Woorden en uitdrukkingen die pappa zichzelf had aangeleerd om zich af te kunnen zetten tegen het boerenmilieu waarin hij was opgegroeid. Zowaar, nodeloos, staat u mij toe?, onverhoeds, zich ergens bevinden, op gelijke wijze, tegemoet treden, naar behoren, behelzen, eer in de betekenis van voordat, veeleer, veelal, in ogenschouw nemen, achtereen, afwaarts... Ik en mijn broer en zus: we zijn ermee doordrenkt. Genoeg, het is genoeg! Alweer oktober. ‘Het leven gaat gewoon door’ luidt het cliché, en hij is nog


21

waar ook. Elke ochtend, als ik na het ontbijt Joyce brokjes, hooi en water heb gegeven en haar even over de oren heb gestreeld, raap ik de krant en de overige post van de deurmat en controleer ik of de hygrometer nog wel tussen de dertig en vijfenvijftig procent luchtvochtigheid staat. Daarna draai ik de winkeldeur van het slot, laat het belletje rinkelen en stap naar buiten. Ik blijf voor de gipsen leeuw staan die sinds mensenheugenis boven de portiek hangt. Wanneer de zon in zijn ogen komt te schijnen, worden ze ongekend fel en de manen krijgen een nog goudbruinere tint. Niet voor niets heb ik in de grootste winkelruit in sierlijke letters laten zetten: De Gouden Leeuw, met daaronder: antiek en restauratie. Ik veeg de trottoirtegels voor mijn pand schoon en werp nu en dan een blik op de etalage, of het er allemaal nog wel interessant genoeg bij staat als op de dag dat ik die voor het laatst heb ingericht. Zo niet, dan is het eerste wat ik na het opbergen van de bezem doe: iets nieuws bij elkaar zoeken. Vanochtend vind ik dat het er nog wel mee door kan. De winkel draait goed. Zonder te hoeven vrezen voor een kale boterham kan ik een enkele keer het kartonnetje omdraaien van Open naar Gesloten, wanneer ik niet meer in de stemming ben om mensen te ontvangen. Mensen die met alle macht iets willen kopen of verkopen, of die alleen maar wat willen rondneuzen. Tot die laatste groep behoren de meesten. Ze zeggen: ‘Goedemiddag’ als ze mij in mijn bamboestoel midden tussen de andere meubels ontdekken en zeggen even vriendelijk, maar op een iets andere toon: ‘Goedemiddag’ wanneer ze weer gaan. Mijn bamboestoel en het wortelhouten bureau waaraan hij staat - ik zal ze nooit wegdoen. Ze zijn hier in de winkel mijn favoriete plek geworden. Ik lees er mijn krant, blader er de post door, drink een kopje koffie, overzie mijn eigendommen en geniet op een bijna kinderlijke manier van de naar binnen loerende passanten. Bij fel zonlicht drukken ze hun neus tegen het glas aan, een helft van hun gezicht afschermend met de flank van hun hand. Zit er een


22

kandelaar voor op de eettafel bij? Een hoorngrammofoon om eindelijk eens die bakelieten 78 toerenplaten van hun overgrootvader te kunnen beluisteren, de tango’s en foxtrots waarop hij, toen zijn benen nog jong en lenig waren, avond aan avond met een piepjonge overgrootmoeder heeft gedanst? Staat er misschien een grenenhouten kast tussen, voor in de keuken? Nee? Dan halen ze hun hand en neus weer van het glas en lopen verder. Mijn Art Deco schoorsteenklok met de twee bronzen leeuwen zal ik ook nooit wegdoen. Die hoort bij het pand. Die heeft een plek gekregen waarnaar ik zowel vanaf de toonbank als vanuit mijn bamboestoel kan kijken. Dat doe ik graag, en niet omdat ik de tijd wil weten. Alle uurwerken staan sinds mijn laatste bezoek aan Eksteroog immers stil - het gaat mij om de klok zelf, zijn groen marmeren voetstuk waaruit een rots steekt en die rots draagt een plat, rechthoekig huisje. Op de wijzerplaat zijn cijfers aangebracht waarin geen enkel gebogen lijn voorkomt. Het zijn vooral de twee zittende leeuwen die mijn oog bekoren. Links en rechts van het uurwerk, staan ze daar als hoeders van de tijd. En de mid-twenties kralenjurk, gaat die wel van de hand wanneer iemand haar graag hebben wil? Daarin heeft op een avond Martha in een wilde bui voor mij gedanst. Van tijd tot tijd komt er iemand voor de restauratie van een stoel, een bureau of een kast. Ik doe alleen kleinere meubelen, van pianokrukje tot commode, en niet verder terug dan de zeventiende eeuw. De rest laat ik aan de specialisten over. Soms moeten kleine onderdelen of zelfs hele stukken vervangen worden. Dan kan ik weer eens flink aan de slag met beitels en gutsen, het snijden van reliëf - zelf dingen scheppen. Het moet wel zichtbaar zijn dat een onderdeel vervangen is, anders ben je aan het vervalsen. Een net iets lichtere of donkerdere kleur op het vervangen onderdeel en je hebt een stuk afgeleverd dat uiteindelijk zijn weg zal kunnen vinden naar het museum.


23

5. Rugzak als tandwieltje

Ik zit gevangen in het gedrang en schiet een paar keer in de lach, roep boven de massa uit dat dit toch echt niet te geloven is. En al die grijpgrage handen. Die van mij worden naar plekken gebracht waar ik ze niet hebben wil. Vandaag heb ik deelgenomen aan een workshop Reparatie en herstel antieke klokken voor gevorderden en met heel wat meer kennis in mijn hoofd was ik enthousiast op straat teruggekeerd, niet van plan om halverwege de middag al de trein terug naar huis te nemen. Ik wilde genieten van deze wereldstad op Hollandse bodem, de terrassen, de hier doorgaans beter en uitzonderlijker geklede mensen, de straatmuzikanten, de duiven en de trams. Als vanzelf brachten mijn benen me naar een platen- en cd-zaak, waarvoor een dikke rij stond te wachten. Opheffingsuitverkoop. Over de hoofden heen las ik wat erbinnen zoal te vergaren viel en toen ik de naam van die ene las, besloot ik in de rij aan te sluiten. Eenmaal binnen kostte het me nogal wat energie om me tussen het gedrang staande te houden en vooruit te komen. En toen was het weer wachten geblazen. Pas na een half uur kwam ik, samen met en dankzij de massa, voor deze aaneen geschoven tafels terecht, waarop allerlei luxe cd-boxen met wel vijfenzeventig procent korting liggen uitgestald. Ik sta klem. Met mijn buurman of buurvrouw van plaats verruilen, betekent dat ik onverbiddelijk teruggedrongen zal worden naar de tweede of derde rij. Slechts een graadje naar links of rechts draaien, en mijn rugzak begint al te fungeren als tandwieltje. De mensenmassa’s, die het alleen op mij schijnen te hebben gemunt - ze komen van links, ze komen van rechts met hun grijpgrage


24

handen. Maar ik ben niet hebzuchtig. Ik ben bijzonder! Ik alleen ben gekomen voor iets zeer speciaals, iets wat niemand in heel mijn vriendenkring zich ooit zou aanschaffen. Beide mensenmassa’s vermengen zich, tot het bijna niet meer kan. Maar hun wil is allesbepalend. Beide mensenmassa’s willen naar het midden. En ze willen nog verder. Ze willen koste wat kost naar het andere uiteinde van de aaneen geschoven tafels. En dan? Zullen ze, als ze daar wringend en dringend zijn aangekomen en niets hebben kunnen vinden van hun gading, willen ze dan weer terug? Begint dan alles van voren af aan? Ik lach niet meer. Ik baal van het boven de meute uitroepen dat het echt niet te geloven is. Voor mij liggen de afgeprijsde cd-boxen. Justin Bieber. ELO. Snoop Dogg. Boney M. Elton John. Heb ik daarvoor zo lang op straat en binnen staan wachten? Ik denk erover om het maar op te geven. Mijn rugzak nu daadwerkelijk als tandwieltje te laten gebruiken. Sta je met een-twee-drie omwentelingen zó buiten de hele opdringerige, grijpgrage mensenmassa. Maar wacht. Ik krijg de mogelijkheid om een stap verder langs de tafels te zetten. Naar links. Ligt daar zomaar voor mijn neus het laatste exemplaar van ‘Madonna: The Extremely Complete Collection.’ Die is van mij. Daarvoor ben ik gekomen. Mijn missie is geslaagd. Naast al die dramatiek van een Tori Amos en een Elbow, naast al die bombast van een Muse en een Rammstein eindelijk weer eens wat vrolijke noten in huis. Weer? Ja. Toen Martha nog met mij samenwoonde, stonden haar vijf Madonna albums gewoon tussen mijn cd’s. Mijn vrienden deden daar nogal lacherig over. ‘Als je begint met Madonna,’ zei Dolf - en Martha vond die opmerking écht niet leuk - ‘dan eindig je met Olga Lowina.’ Dat zal hij ook nu wel weer zeggen. Om dat te voorkomen zal ik deze Madonna Box ergens anders bergen, in een kast waar niemand iets te zoeken heeft. Nee, nog beter in mijn boekenkast, achter de tiendelige Complete


25

Works of Edgar Allan Poe, waar iedereen in mijn vriendenkring ook op neerkijkt als zou het om pulpliteratuur gaan. Behalve Peter. Die vindt Poe een groot stilist. En hij zal ook nooit een deel uit mijn kast tevoorschijn schuiven, omdat hij op zijn studeerkamer een compleet identieke uitgave heeft staan. Gelijk met mij aangeschaft toen we met de vrouwen op vakantie waren in Ierland. Madonna verstopt achter Poe. Dan krijg ik van mijn vrienden geen moeilijke vragen naar mijn hoofd geslingerd. Mijn vrienden die alleen maar houden van ‘echte, serieuze muziek.’ Weten zij veel… De opdringerige massa krijgt opnieuw vat op mij. Hebben, hebben, hebben! Ja, hoe hebzuchtig mensen kunnen zijn. Maar ik ben dat niet. Ik ben heel bijzonder, ik heb het laatste exemplaar van Madonna’s complete werk tot nu toe, inclusief videoclips en liveregistraties, weten te bemachtigen! Laatste exemplaar? Dacht je! Een half uur later blijken alle tafels weer boordevol gevuld met Justin Bieber-, ELO.-, Snoop Dogg-, Boney M.-, Elton John- en ja, ook Madonna-boxen. En dan nu, met behulp van mijn tandwieltje, op naar de afdeling Klassiek. De sfeer is hier een stuk gemoedelijker. Een kleine blonde vrouw vraagt of ik haar kan helpen. Ze wil Die Zauberflöte van Mozart kopen, maar kan onmogelijk een keuze maken uit de diverse uitvoeringen. Het zijn er een stuk of tien. Ik raad haar die van Karl Böhm aan. Die heb ik zelf in huis. Een paar minuten met een koptelefoon op haar hoofd, vier, vijf fragmenten uit de opera, of ze knikt me al vriendelijk toe. Deze box zal ze nemen. Of ik nog zo’n goede tip heb? Iets als Die Zauberflöte, maar dan een stukje minder vrolijk? Die lieve ogen. Ik geloof dat ik sjans heb. Ik stel haar Glucks Orfeo ed Euridice voor. Ze kent het verhaal niet, ik vertel het haar.


26

Ook deze opera koopt ze. Zonder er een riedeltje van te hebben gehoord. En in de uitvoering die ik haar heb aanbevolen. Ik heb nooit geweten dat ik zo overtuigend kan zijn. Ze bedankt mij en weer kijkt ze me lief aan. Maar voor samen iets gaan drinken nodig ik haar niet uit. Ik wil nog meer cd’s kopen. Twee uur later zit ik in de trein naar huis. Moe, maar voldaan. Vooral voldaan, want ik heb naast Madonna ook nog een 40-cd box met instrumentaal werk van Boccherini in mijn rugzak. Tegenover mij zit een meisje van denk ik nog geen twintig. Ze knikt naar mij en trekt een brede glimlach. Ze staart door het raam. Telkens wanneer ze mij aankijkt, trekt ze weer die glimlach. Heb ik ook met haar sjans? Ik doe er niets mee. Wat moet een meisje van nog geen twintig met een man van midden dertig? Pas thuis op de bank begin ik alles te begrijpen. Sjans met de vrouw van Die Zauberflöte? Sjans met het meisje in de trein? Vergeet het maar. Op mijn colbert zit namelijk nog steeds de badge met mijn naam erop die ik aan het begin van de workshop Reparatie en herstel antieke klokken voor gevorderden opgespeld heb gekregen. Deze misverstanden stemmen mij extra vrolijk. Tot ik de tv heb aangezet. De Siemke Kühlenkampf Show is vanavond geheel gewijd aan artsen die verkeerde diagnoses stellen. Omdat ze een digitale of papieren dossier voor hun neus hebben gekregen dat niets te maken heeft met de patiënt die tegenover hen zit. Omdat ze nooit medicijnen hebben gestudeerd, of doodeenvoudig aan de coke zijn. Het is schandalig. Stel je toch eens voor dat Eksteroog… Hij is een capabele arts - ongetwijfeld - en zover ik er verstand van heb, zeker niet aan de coke. Maar waar blijft hij met zijn kennis, als hij zijn patiëntinformatie uit het dossier van iemand anders heeft?


27

6. Een benige vrouw van onze leeftijd

Dankzij Siemke Kühlenkampf schieten opnieuw herhaaldelijk de zenuwen door mijn maag. Ik heb afgelopen nacht ook weer gedroomd. Nog steeds over trams, treinen en bussen die mij niet willen opnemen en dat ik vastgeplakt sta op de perrontegels. In die droom was er een vermoeden dat steeds meer mijn gedachten bepaalde, het vermoeden van de aanwezigheid van een mensenmassa, achter mij. Ja, ik voelde hun handen in mijn rug, ze dwongen me mijn voeten te verplaatsen. De schoenzolen scheuren los van de tegels. Ik kan weer lopen. Waar duwen de handen mij naartoe? Naar de optrekkende trams en bussen? Naar de rand van de treinperrons? Nee, ze dwingen mij naar de muren en persen mij erdoorheen. Ik kom in een ruimte vol spiegels terecht. Ik beklop ze. Ze klinken allemaal even zingend hol. Ik leg mijn oor ertegenaan. Gezoem van generatoren, het ritmisch ruisen van door aderen stromend bloed. Spiegels, links en rechts, voor en achter mij. Waar ik ook ga of sta in die droom, overal kom ik mijzelf tegen. En nergens een uitgang. Natuurlijk is er wel een uitgang! Ik hoef er alleen maar met iemand over te praten! En toch sluit ik de winkel niet, laat ik na elk vriendelijk te woord staan van een antiekgeïnteresseerde de angst verder groeien en bel ik pas na het avondeten bij Peter en Annet aan. Vlotte stappen in de gang. De deur gaat open en het eerste wat door de straatlantarens en de maan beschenen wordt, is Peters spitse neus. Daarop volgt de rest, het gezicht met de bruine krullen en zijn heldere ogen die door een rechthoekige hoornen bril mij aankijken. Zijn lippen gaan vaneen en met aarzeling in zijn stem laat hij me weten dat ik niet zo gelegen kom. Ze hebben


28

al bezoek. Ik zeg dat het alweer zo’n tijd geleden is en dat ik ook wel nieuwsgierig ben hoe het met Annet gaat. Hij wrijft zich even over de bovenarmen. ‘Kom dan maar verder.’ In de gang hangt de geur van vers brood en chocolade. Ik vergeet Annet te begroeten, in de woonkamer zit een benige vrouw van onze leeftijd. Ze heeft een rood hoofd en verwarde haren. Alsof ze met haar vingers door die blonde haren heen heeft geploegd en haar zwarte nagellak er dunne strepen in achtergelaten heeft. Intrigerende combinatie: geblondeerde haren en zwartgeverfde nagels, gele pumps en een paarse jurk. Met een teruggetrokken kin kijkt ze me vijandig aan. Waarom? Ik ben die vrouw van mijn leven nog nooit tegengekomen. Maar wie weet, heb ik haar ooit eens in mijn bestelbusje per ongeluk bijna van de sokken gereden, heb ik die ene keer dat ik een fractie van een seconde oog in oog met haar stond verzuimd de deur voor haar open te houden. Vrouwen kunnen niet vergeten, en ook niet vergeven. Je niets aantrekken van die kwade blik, haar gewoon de hand reiken, een gebaar dat ze vanzelfsprekend beantwoordt, dus zo erg kan het niet zijn geweest wat ik jegens haar op mijn geweten heb. Ik wend me tot Annet. Ze heeft haar dik pak haren opgestoken. Haar gezicht is vlekkerig en haar buik een klein ballonnetje. ‘Zo?’ zeg ik gemaakt vrolijk. ‘Heb je je vanavond te barsten gegeten?’ Meestal moet ze om zo’n opmerking wel lachen. Nu niet. Haar wenkbrauwen blijven wat ze zijn: vanaf de neuswortel trekken ze een glooiende lijn naar boven, om pas op het laatste moment een flinke haak te kunnen maken naar haar slapen. Een strenge nieuwsgierigheid. Ze gebaart naar de bank tegenover haar en ik neem erop plaats. Peter zet een mok voor me neer en vult die zonder mij te vragen met thee, naar de geur te beoordelen kamillethee. Volgens mij is die vrouw met verwarde haren onverwachts bij hen naar binnengestoven. Meestal als ze bezoek anders dan vrienden verwachten, hebben ze de boel voor hun doen wel enigszins op orde. Nu moet zelfs de


29

eettafel in de achterkamer nog worden afgeruimd. Boven de schoorsteenmantel hangt aan het schilderij van de kunstuitleen een slinger. Die moet nog zijn van het feest ter viering van Annets zwangerschapsaankondiging. ‘Weet je wat er echt speelt?’ zegt de vrouw, alsof ik hun conversatie vanaf het begin heb meegemaakt en geen inleiding nodig heb. ‘Hij zit vast aan zijn verleden, hij gedraagt zich er helemaal naar. Terwijl hij zo graag anders wil.’ ‘Hij staat zichzelf in de weg,’ vult Annet aan. ‘En hij heeft ontzettend medelijden met zichzelf. O, ik ben zo zie-lig!’ De vrouw heeft nog meer te vertellen over de man die - als ik haar geloven mag Klootzak heet. Ik probeer haar te volgen en uit elke iets langere stilte put ik de hoop dat ze zal opstaan en vertrekken, dat ik eindelijk kan beginnen met mijn verhaal. Maar de vrouw weet opnieuw en opnieuw haar ellende met nog meer voorbeelden toe te lichten. Op het laatst zegt ze: ‘Waar heb ik dit aan verdiend? Wat voor zonde heb ik tegenover God begaan dat ik dit allemaal meemaken moet?’ Dan begint ze te blaffen, als een hond. ‘Ach, Melissa toch.’ Annet komt overeind en gaat bij haar op de bank zitten, legt een arm om haar schouders. ‘Toe maar. Huil maar eens lekker uit, meid. Dat lucht op. En als je het naar vindt om naar huis en je man terug te gaan, blijf dan maar bij ons overnachten. De logeerkamer is in een wip gereed.’ Melissa snuit haar neus. Ze maakt van haar zakdoek langzaam een prop en knikt. ‘Goed zo,’ zegt Annet. Ze haalt haar verder naar zich toe en geeft haar een kus op het voorhoofd. ‘En dan is het nu tijd voor de chocoladebroodjes.’ Peter staat op om ze te halen.


30

7. Achtergelaten kind

Op het tafeltje waaraan ik mijn boodschappen in mijn rugzak berg, zet een ongeschoren man een kind neer. Hij duwt haar een kleurrijk zakje in handen. Zonder een woord tegen haar te zeggen, draait hij zich om en verdwijnt de supermarkt in. Nogal naïef, een kind zo maar onbeheerd achter te laten. Ik zou haar stel op sprong kunnen ontvoeren, haar dagenlang, wekenlang met liefde en geduld kunnen wijsmaken dat ik haar vader ben, tot ze erin gelooft en nooit meer bij die vent terug wil. Ze kijkt met haar zwarte meisjesogen langs mij heen de supermarkt in. Ze is nog van een leeftijd waarin ze het op een blèren kan zetten. Nog even en ze schreeuwt alle supermarktbezoekers in een nieuwsgierige boog om ons heen, inclusief een stel supermarktmedewerkers. Vervolgens zal een van die medewerkers 112 bellen en als de politie eenmaal is gearriveerd, krijg ik natuurlijk van alles de schuld. Ze trekt aan het kleurrijke zakje. ‘Zal ik je even helpen?’ Die innemende zwarte oogjes. ‘Kijk, hopsa! Open is ie al! Wat zit erin?’ Ze buigt haar hoofdje en snoept er rozijntjes uit. Na een tijdje kijkt ze weer naar mij omhoog. Er loopt wat snot uit een neusgaatje. Ik verwijder het met een tissue. ‘Zo, schoon alweer.’ Nu kan ik haar echt niet meer alleen laten. Ik ga naast haar op het tafeltje zitten. Ze wiebelt met haar beentjes. Omdat die man maar weg- en wegblijft, begin ik te beseffen dat hij evengoed niet meer zou kunnen terugkeren. Ervandoor. Zijn eenpersoons ouderschap compleet zat, is hij allang met een smoes via het magazijn op


31

straat weten te komen en opgegaan in de mist van de illegaliteit. Hij heeft het van tevoren heel goed uitgekiend. In dat halfuur dat ik in de supermarkt rondliep, heeft hij me in de gaten gehouden. Het is hem opgevallen, hoe aardig ik een oud mannetje heb geholpen dat niet bij de hoogste schappen kon komen. En al eerder, buiten de supermarkt zal ik zijn aandacht getrokken hebben. Hoe ik bij de bushalte een vrouw hielp bij het in de een autobus krijgen van haar kinderwagen. De baby leek zich van het heen en weer geschud niets aan te trekken en bleef rustig doorslapen. Als vanzelf kwam bij mij de vraag op: ‘Is het een mannetje of een vrouwtje.’ De moeder schoot in de lach en moest de kinderwagen op de straattegels terugzetten. Het was niet eens met opzet, dit soort versprekingen gaan bij mij vanzelf. Je zou het een geboorteafwijking zonder kwalijke gevolgen kunnen noemen, vooropgesteld dan geen ander er last van heeft. De moeder scheen het niet erg te vinden. Ze zei: ‘Een vrouwtje’ en vatte de kinderwagen weer beet. Toen de kinderwagen goed geparkeerd stond, bedankte ze me hartelijk. Ik zei dat het een kleine moeite was, dat het niets te betekenen had. Maar ik dacht: het doet me wel wat, zo’n kleine baby in mijn blikveld te hebben gekregen. Misschien versprak ik me daarom wel. – Van dat gesprekje met die vrouw zal de in de supermarkt verdwenen man wel niets meegekregen hebben. Alleen mijn handelingen. Daaruit heeft hij toen al kunnen afleiden dat ik te vertrouwen ben, het hart op de juiste plek heb. Zonder gewetenswroegingen is hij er vandoor. - Zou je een naast je neer gedumpt kind ook kunnen adopteren? Ze begint nu echt een beetje zorgelijk de supermarkt in te kijken, belangstelling voor de rozijntjes heeft ze niet meer en het wiebelen laat ze achterwege. ‘Nog even geduld, je papa komt zo.’ Ze steekt mij het zakje toe. ‘Voor mij? Dat is erg lief van je, maar ik heb geen honger. - Kijk! Daar staat je papa!’


32

Hij bevindt zich in de rij wachtenden van kassa vier. Hij blijkt enkel een flesje drinken af te moeten rekenen, een of ander exotische vruchtensap. Binnen een paar tellen is hij bij ons. Hij schroeft de dop van het flesje, neemt een slok en pas als hij die goedgekeurd heeft, geeft hij het flesje aan het kind. Hoe hij het in zijn hoofd haalt om zijn dochtertje van nog geen vier zo maar bij een wildvreemde man achter te laten… Dat zou ik hem kunnen verwijten. In plaats daarvan zeg ik: ‘Ik heb uw terugkomst maar even afgewacht. Uw dochtertje is erg lief geweest.’ Hij zegt nog steeds niets, knoopt zijn jas dicht, trekt uit de kraag van het jasje van het kind een capuchon tevoorschijn die hij in twee, drie rukjes over haar hoofdje schuift. Hij tilt haar op en draait zich om, gaat naar de schuifdeuren. Haar zwarte oogjes blijven op mij gericht.


33


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.