8 minute read
Roadtrip naar de bandoleros
roadtrip Bandoleros
Al in 1800 werd Andalusië populair onder buitenlandse reizigers. Hun reisverhalen over het ruige landschap in dat verre en onbekende land zo dicht bij Afrika, staan vol avonturen. De ongemakken van het reizen per ezel en koets, de overnachtingen in de stallen van de ‘ventas’ en de overvallen op koetsen werden zorgvuldig vastgelegd.
De bandoleros van Andalusië werden beroemd en sommige mensen kwamen speciaal naar de berggebieden in de hoop ook overvallen te worden. Vandaag de dag kun je veilig reizen in het gebied tussen Ronda en Antequera.
Of toch niet?
Tekst & foto’s: Maria Kupers. Met dank aan: Pedro Valencia, Cristina Torres & Puri Marin. Juan Carlos Quintana, Antonio Galindo Montenegro “El Siete” van de Asociación histórico cultural José María El Tempranillo.
De eerste maanden van het jaar zijn uitermate geschikt voor een roadtrip, het is te fris om de hele dag buiten te zijn maar van de hele dag binnen zitten word je ook niet vrolijker. Ik pak de auto om een mij nog onbekend deel van de provincie te ontdekken.
Via Teba en Campillos rij ik door het glooiende landschap, waar het eerste graan al opkomt, richting Antequera. Op de weg vrachtwagens en mensen die, om wat voor reden dan ook, van A naar B reizen. Net als vroeger is deze weg, samen met de A45 en A92 de route voor reizigers en handelaars.
Je ziet het voor je
In mijn fantasie verandert het asfalt in smalle paadjes, de auto’s worden koetsen met reizigers en de vrachtwagens zijn volgepakte ezels. De olijfboomgaarden zijn weer ruige natuur. Ik ben op weg naar Casariche, de plek waar alle koetsen en karren aan het begin van de 19e eeuw langsreden op hun weg van Cádiz, Sevilla en Granada naar het centrale deel van Spanje.
Het is tijd voor een snel kopje koffie en dan ga ik verder naar Jauja, de geboorteplaats van de meest bekende bandolero (struikrover) van Andalusië: José María Hinojosa Cobacho El Tempranillo.
Jauja ligt in de provincie Córdoba, Casariche in Sevilla en Alameda in Málaga. Ik bevind me dus in een grensgebied en dat is nu juist de reden waarom het zo’n populaire plaats was voor allerlei soorten bandieten.
In die tijd gold de regel dat als je een delict pleegde in de ene provincie, je in de andere niet vervolgd kon worden. De rivier Genil was de natuurlijke grens en die was makkelijk over te steken. Het omliggende laaggebergte was een prima plek om je te verschuilen voor de ‘miguelites’, de voorloper van de Guardia Civil.
Jong geleerd
Het leven in die regio was zwaar. De bevolking werkte van zonsopgang tot zonsondergang op het land van de adel en kreeg daar weinig voor betaald. Niet iedereen wilde een verkapte slaaf van een grootgrondbezitter zijn. Het alternatief was het smokkelen van tabak en alcohol vanuit Gibraltar, dat werd daar geruild voor olijfolie. Dat is precies waar ook José María zijn carrière mee begon.
Als kind werkte hij op het land en kreeg op zijn zestiende een vriendinnetje. Toen tijdens de dorpsfeesten een rivaal zijn geliefde probeerde te kussen, stak hij deze dood. Daar stond toen de doodstraf op dus vluchtte José Maria de bergen in en werd smokkelaar. Omdat hij nog zo jong was kreeg hij de bijnaam ‘El Tempranillo’.
Hoewel het beroven van reizigers iets van alle tijden was, werd het begin negentiende eeuw pas echt populair in Andalusië. Mensen waren de armoede en onderdrukking meer dan zat en het overvallen van de koetsen van de belastinginners van de koning was een vorm van protest. Een deel van de buit werd verdeeld onder de bevolking van verschillende dorpen.
El Tempranillo stond op twintigjarige leeftijd aan het hoofd van een bende van veertig rovers die actief waren in het hele gebied tussen Cádiz en Granada. Koetsen maar ook reizigers in de Serrania de Ronda en de regio rond Alameda liepen kans alles van waarde te moeten overhandigen aan de bandoleros.
De ‘Meandro’ van de rivier Genil
De charmante overvallers
Het was de tijd die de geschiedenis in is gegaan als het ‘bandolerismo romántico’. Niet alleen omdat diverse buitenlandse schrijvers hun avonturen romantiseerden maar ook omdat er bij de overvallen vrijwel nooit bloed werd vergoten. De bende van El Tempranillo ging elegant te werk.
Vrouwen werden uit de koets geholpen, kregen een handkus en ontvingen een compliment over hun kleding en sieraden voor hen gevraagd werd die in te leveren. De kleding gestolen kleding werd overigens door de bandieten (en hun vrouwen) gedragen op de dorpsfeesten, ze zagen er bijna beter uit dan de adel in die tijd.
Als de reizigers niet zoveel geld of andere waardevolle zaken bij zich hadden als de bandoleros hadden verwacht, werden ze gegijzeld tot er losgeld werd betaald. Maar als je geen zin had overvallen te worden kon je in de diverse ‘venta’s’ onderweg bescherming kopen van de helpers van de bandoleros. Tussen 1828 en 1832 waren de bandoleros het meest actief.
Het waren niet alleen de reizigers die stoere verhalen vertelden en zo de faam van de bandoleros verspreidden. De eigenaren van de herbergen dikten de verhalen aan, de bevolking vertelden ze met smaak verder en de bewakers van de reizigers voegden er nog meer sappige details aan toe om zo de noodzaak van hun dienstverlening te benadrukken. Zo ontstonden er meerdere versies van één voorval en leek het alsof de kans op een overval extreem groot was.
Van hoofddoek naar hoofddeksel
José Maria vindt een nieuwe vriendin en verhuist naar een dorpje in de buurt van Ronda. Als zijn vrouw na de bevalling van hun tweede kind overlijdt brengt hij zijn zoon (de eerste overlijdt in 1823) naar zijn zus. Ondertussen staat er een enorme prijs op zijn hoofd want de autoriteiten zijn niet blij met de overval op een transport van de koning.
In 1832 wordt in de Ermita van Nuestra Señora de la Fuensanta bij Corcoya na maandenlange onderhandelingen een pardon ondertekend en stapt El Tempranillo over naar de andere kant: hij wordt Miguelita. Zijn bende van veertig bandoleros volgt zijn voorbeeld.
De nieuwe gezagsdragers gaan op 22 september 1833 naar de Cortijo de Buenavista, op 2 kilometer van Alameda. Daar ontstaat een vuurgevecht waarbij José Maria ernstig gewond raakt. Hij wordt met spoed naar een herberg in het dorp vervoerd alwaar hij een paar uur later op 33-jarige leeftijd overlijdt. Zijn legende leeft dus tot op de dag van vandaag voort. De dorpen waar hij vroeger zijn toevlucht zocht, hebben zich verenigd en hebben de Ruta del Tempranillo opgericht.
De Ruta
Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de dorpjes hier niet dezelfde charme hebben als die op het platteland van Málaga of Cádiz. Maar ze geven wel een duidelijk beeld van de manier van leven hier. Er is geen opsmuk, de eenvoud van de nog steeds hardwerkende landbouwers overheerst. Hier vind je geen hippe terrasjes, de kwaliteit van de koffie en het gezellige praatje met de persoon achter de bar zijn veel belangrijker.
Fuente la Piedra
In elke plaats op de route zijn gedenktekens voor El Tempranillo te vinden. Er zijn diverse musea die je kunt bezoeken. Ik ging naar het Centro Temático de Bandolerismo Romántico in Jauja. Een absolute aanrader om een goed beeld van de tijd van de bandoleros te krijgen en natuurlijk van het leven van José María El Tempranillo. Het dorpje zelf telt rond de 1.200 inwoners, het bestaat dan ook uit ongeveer zes straten.
De benen strekken
Vanuit daar ga ik naar het Centro Turistico Malpasillo in Badolatosa, tegenover de stuwdammen van de embalse de Malpasillo. Ik krijg nog wat basisinformatie over het gebied, je blijkt er in het voorjaar en de zomer ook te kanoën, en met de tip om de ‘meandro’ te bekijken. Een stukje verderop sla ik een pad door een olijfboomgaard, de bordjes volgend naar deze kronkel in de rivier Genil. Op ongeveer honderd meter vanaf het punt waar je je auto kunt parkeren, geniet ik van het uitzicht over de rivier en het omliggende landschap.
Ik stel me voor hoe de struikrovers de rivier overstaken om in de achterliggende bergen een schuilplek te vinden met de buit van rijke reizigers.
Je kunt hier je auto laten staan en de ongeveer vijfenveertig minuten durende wandeling naar de Ermita de Fuensanta maken. Ik reed door naar Alameda om daar een kijkje te nemen in de fleurige patio van de kerk waar José Maria begraven is. En dan is het de hoogste tijd voor een uitgebreide lunch. Als volleerd reizigster kies ik voor een herberg, de Posada de José Maria El Tempranillo, net iets buiten het dorp. Het pand is een eerbetoon aan deze struikrover, overal hangen foto’s, delen van verhalen en voorwerpen uit die tijd. Naast een warm houtvuur geniet ik van een voedzame maaltijd.
Adrenaline
Ter afsluiting rij ik nog even terug naar het dorp, naar de Mirador de la Camorra, om nog een blik op de weidse omgeving te werpen. De verhalen van vandaag spelen zich als een film in mijn hoofd af. En terwijl ik relaxed in mijn witte koets met vier wielen weer naar de hoofdweg rij, schrik ik op van twee sujetten die ineens voor mijn auto springen. Met een mes en een ‘trabuco’ (pistool) in één hand en een vriendelijke glimlach verzoeken ze me uit te stappen. Ik krijg een handkus en een compliment over mijn kleding. Deze details komen me bekend voor en doen me het ergste vrezen: gaat het me lukken om met net zo veel charme als zij toch in het bezit te blijven van mijn eigendommen?
Vlak voor een prachtige zonsondergang bij de meren van Fuente Piedra maak ik, gelukkig nog steeds met mijn eigen jas aan, een wandeling langs het water. De Laguna de Fuente Piedra is het grootste moerasgebied van Andalusië waar vele trekvogels op reis van en naar het zuiden stoppen. Het gekwetter is dan ook niet van de lucht. Tussen maart en juli is het de broedplaats voor flamingo’s, voor de liefhebbers is dit dan ook de beste tijd voor een tripje naar de meren en het bijbehorende bezoekerscentrum.
Ik besluit voor de korte weg terug, de A92, A45 en AP46 weer terug naar huis te rijden. Ook daar nestel ik me dan weer naast het houtvuur, met het fijne gevoel een avontuurlijke reis te hebben gemaakt.
www.rutadeltempranillo.es www.posadaeltempranillo.com www.visitasfuentepiedra.es