Publieke Innovatie door Complementaire Cocreatie Acties

Page 1

Een prototype Handelingsmodel voor Publieke Innovatie door Complementaire Cocreatieve Acties. Sociaalecologische veerkracht vergroten via sociale innovatie en aandacht voor kwetsbaarheid.


The capacity of any society to create a steady flow of social innovations, particularly those which re-engage vulnerable populations, is an important contributor to the overall social and ecological resilience. (Westley & Antadze)


Inhoudsopgave Inleiding Deel 1 Kader en onderzoeksopzet 1. Uitdagingen en kansen voor cocreatie …………...

Deel 3 Randvoorwaarden en Handelingsmodel………….. 1. Randvoorwaarden PICCA ……………………….

1.1 Toelichting bij het letterwoord PICCA ………...

2. Prototype handelingsmodel …………………….

1.2 Sociale innovatie op de Europese en Vlaamse agenda ………………………………..

2.1 Permacultuur als leidmotief ………………... 2.2 Concrete hefbomen …………………….

1.3 Stand van zaken cocreatie ……………………… 2.3 Ondersteunend netwerk ………………... 2. Sociale innovatieprocessen en cocreatieve actoren ………………………………………………...

2.4 Cartografie als designtool …………………...

2.1 Innovatieprocessen en hun impact …………... 2.2 De actoren: uitdagingen en kansen…………….

Besluit ……………………………………………...

3. Onderzoeksopzet ……………………………………. 3.1 Actieonderzoek ……………………………….. 3.2 Kwetsbare groepen …………………………... 3.3 Kennismaking met de praktijkgroepen ………...

Bijlagen …………………………………………... Bijlage 1: CIO’s als effect en motor van actief burgerschap. Naar een praktijkonderzoek van KHLeuven. …………………………………………… Bijlage 2: De collectieve cartografie. Een draaiboek ……………………………………….

Deel 2 De praktijk en bevindingen ………………………. 1. De praktijk van kwetsbare initiatieven ………….. 1.1 De Tiense Wereldvrouwen: een cartografie ………………………………….. 1.2 Praktijkverhalen ……………………………….. 2. Collectieve initiatieven van onderuit (CIO’s) ……………………………………. 3. Elementen met invloed …………………………….. 3.1 Welzijn ………………………………………….. 3.2 Tijd & ruimte ………………………………... 3.3 Ontmoeting & gemeenschap …………………. 3.4 Erkenning & waardering………………………. 3.5 Hulpmiddelen ……………………………….. 3.6 Fysieke ruimte ………………………………. 3.7 Kennis & vaardigheden ………………………. 3.8 Samenwerking ……………………………... 3.9 Kunst & cultuur ……………………………... 3.10 Alternatieve economie …………………... 3.11 Politieke ruimte………………………………...

Bronnen …………………………………………. Voetnoten ………………………………………….


4


Inleiding De nood aan sociale innovatie om oplossingen te vinden voor de complexe sociaalecologische problemen waar we voor staan, dringt zich op. De financiële en economische crisis van 2008 heeft deze hoogdringendheid nog verhoogd en er wordt meer en meer gewezen op meervoudig verweven crisissen. Denkers rond sociaalecologische veerkracht en complexe systemen zijn al langer bezig met intergerelateerde systemen. Er bestaat daarbij een grote vraag naar veerkrachtige benaderingen van sociale noden. Sociale innovatie door publieke cocreatie kan daarin een piste zijn. Cocreatie staat daarbij voor een beleidsmodel waarbij de overheid samen met burgers beleidsdoelen realiseert. Theoretische inzichten hier rond krijgen overal vorm, maar dit is nog (te) weinig vertaald in concrete en praktische modellen om het op lokaal niveau in de praktijk te brengen. Dankzij Departement Economie, Wetenschap en Innovatie van de Vlaamse Overheid, in het kader van de ‘Oproep Sociale Innovatie’ en dankzij een samenwerking binnen Flora vzw en haar netwerk, kregen we de kans hiertoe bij te dragen.

In dit onderzoeksproject gingen we na op welke manier publieke innovatie door complementaire cocreatieve Acties praktisch vorm kan krijgen; met als doel het ontwikkelen van een prototype Handelingsmodel PICCA voor lokale organisaties en overheden. Het gaat om ‘een prototype handelingmodel’; met de voornaamste voorwaarden en aandachtspunten maar er moet nog heel wat aan gesleuteld worden. Deze publicatie is het resultaat van onze zoektocht naar die voorwaarden en aandachtspunten. Aangezien het de bedoeling is dat het prototype verder wordt ontwikkeld, kozen we ervoor om niet enkel het PrototypeHandelingsmodel te publiceren.

Sociale innovatie wordt beschreven als ‘een proces dat zowel de ideeën als de experimenten omvat die deel zijn van initiatieven, die reageren op sociale noden, die niet of onvoldoende worden aangepakt door overheid en markt. Sociale innovatie draait hoofdzakelijk om initiatieven van, voor en door de burgersamenleving, en onderscheidt zich van technologische innovatie door rechtstreeks sociale relaties te veranderen, of nieuwe relaties en organisatievormen te creëren.’(1) Sociale innovatie, als een benadering van individueel en collectief welzijn, kan ingezet worden om rond duurzame ontwikkeling te werken. Duurzame ontwikkeling wordt gezien als een multidimensionele benadering die de sociale, economische, culturele en institutionele aspecten van de interactie tussen mens en milieu in rekening brengt. Deze multidimensionaliteit kan als een zwakte gezien worden omdat beleidsmakers en praktijkwerkers haar belangrijkste componenten altijd trachten te ontkoppelen in afzonderlijke domeinen. Het perspectief van sociale innovatie zou deze ontkoppeling kunnen verhelpen.(2) Het voordeel van het inbrengen van sociale innovatie in de praktijk en kennisopbouw rond duurzame ontwikkeling is tweeërlei. Enerzijds verbindt de bevrediging van sociale basisbehoeften (inclusief de verbetering van kwaliteit van de leefomgeving, innovatie in sociale relaties, empowerment en sociale rechtvaardigheid) agenda’s van duurzame ontwikkeling en anderzijds worden lokale én globale kwesties, zoals de aanpassing aan klimaatverandering en duurzame ontwikkeling meer belicht, waar die tot nu toe weinig aandacht kregen in het discours van sociale innovatie(3).

Sociale innovatie kan een antwoord zijn op de hedendaagse uitdagingen (vergrijzing, armoede, ecologische noden, ...) en op de budgettaire grenzen aan overheidsinterventie(4). De gangbare oplossingen voor deze uitdagingen zijn meer efficiëntie door bezuinigen en activering. Een meer radicale (transformatieve) oplossing is de multistakeholdersamenwerking. Maar de theoretische inzichten hierover, blijven in gebreke wat betreft de uitwerking in concrete structuren en modellen. Met dit onderzoek willen we daarin een bijdrage leveren. De idee is dat de overheid niet meer alles kan ‘fiksen’ voor de burger maar moet leren om collectieve oplossingen met burgers te ‘faciliteren’. Er is nood aan een nieuw governance model. De huidige beleidsprocessen zijn immers ontstaan in de industriële samenleving (gecentraliseerd, top down). Nu is er nood aan andere, meer decentrale(5) beleidsmodellen die cocreatie faciliteren. Op basis van de litteratuur en van vorige onderzoeksprojecten van Flora(6) kunnen we verschillende invullingen voor sociale innovatie onderscheiden. ..

Sociale innovatie wordt beschreven als ‘een proces dat zowel de ideeën als de experimenten omvat die

5


Deze publicatie geeft daarom ook inzicht in het theoretisch kader van PICCA en het beleid errond, in onze onderzoeksopzet en in de realiteit van initiatieven van kwetsbare groepen. In het eerste deel nemen we u mee doorheen het kader van PICCA en het onderzoek, met als belangrijkste elementen sociale innovatie en cocreatie; de actoren, uitdagingen en spanningsvelden. We vervolgen met onze onderzoeksopzet; de verantwoording voor onze keuze voor actieonderzoek en de focus op kwetsbare groepen. We geven ook een overzicht van de initiatieven die we betrokken bij het onderzoek. In een tweede deel gaan we dieper in op de praktijk; we doen dit aan de hand van een cartografie en enkele praktijkverhalen, we bekijken de kenmerken van Collectieve Initiatieven van Onderuit en we overlopen de elementen die een invloed hebben op de initiatieven. In deel drie, tot slot, vindt u de randvoorwaarden en het prototype Handelingsmodel voor PICCA. Het handelingsmodel is opgesteld in functie van lokale organisaties en overheden. De bedoeling is immers dat lokale organisaties en overheden aan de slag gaan met dit Prototype. Maar iedereen die bezig is met onderzoek, beleid of praktijk rond duurzame ontwikkeling, kan zijn deel halen uit deze publicatie.

6


Deel 1 Kader PICCA en onderzoeksopzet Dit eerste onderdeel bevat een toelichting bij het theoretische kader en onderzoeksproject PICCA. We bekijken daarbij de Europese en Vlaamse agenda wat sociale innovatie betreft en we staan stil bij de stand van zaken betreffende onderzoek en beleid rond cocreatie. Vervolgens hebben we het over de aard van sociale innovatieprocessen alsook over de impact die deze processen kunnen hebben. En we staan stil bij de actoren betrokken bij cocreatie. Tot slot bekijken we de onderzoeksopzet met uitleg bij de keuze voor actieonderzoek en kwetsbare groepen. En tot slot geven we een overzicht van de groepen waarmee we werkten.

7


8


1.

Uitdagingen en kansen

deel zijn van initiatieven, die reageren op sociale noden, die niet of onvoldoende worden aangepakt door overheid en markt. Sociale innovatie draait hoofdzakelijk om initiatieven van, voor en door de burgersamenleving, en onderscheidt zich van technologische innovatie door rechtstreeks sociale relaties te veranderen, of nieuwe relaties en organisatievormen te creëren.’(1) Sociale innovatie, als een benadering van individueel en collectief welzijn, kan ingezet worden om rond duurzame ontwikkeling te werken. Duurzame ontwikkeling wordt gezien als een multidimensionele benadering die de sociale, economische, culturele en institutionele aspecten van de interactie tussen mens en milieu in rekening brengt. Deze multidimensionaliteit kan als een zwakte gezien worden omdat beleidsmakers en praktijkwerkers haar belangrijkste componenten altijd trachten te ontkoppelen in afzonderlijke domeinen. Het perspectief van sociale innovatie zou deze ontkoppeling kunnen verhelpen.(2) Het voordeel van het inbrengen van sociale innovatie in de praktijk en kennisopbouw rond duurzame ontwikkeling is tweeërlei. Enerzijds verbindt de bevrediging van sociale basisbehoeften (inclusief de verbetering van kwaliteit van de leefomgeving, innovatie in sociale relaties, empowerment en sociale rechtvaardigheid) agenda’s van duurzame ontwikkeling en anderzijds worden lokale én globale kwesties, zoals de aanpassing aan klimaatverandering en duurzame ontwikkeling meer belicht, waar die tot nu toe weinig aandacht kregen in het discours van sociale innovatie(3).

Sociale innovatie kan een antwoord zijn op de hedendaagse uitdagingen (vergrijzing, armoede, ecologische noden, ...) en op de budgettaire grenzen aan overheidsinterventie(4). De gangbare oplossingen voor deze uitdagingen zijn meer efficiëntie door bezuinigen en activering. Een meer radicale (transformatieve) oplossing is de multistakeholdersamenwerking. Maar de theoretische inzichten hierover, blijven in gebreke wat betreft de uitwerking in concrete structuren en modellen. Met dit onderzoek willen we daarin een bijdrage leveren. De idee is dat de overheid niet meer alles kan ‘fiksen’ voor de burger maar moet leren om collectieve oplossingen met burgers te ‘faciliteren’. Er is nood aan een nieuw governance model. De huidige beleidsprocessen zijn immers ontstaan in de industriële samenleving (gecentraliseerd, top down). Nu is er nood aan andere, meer decentrale(5) beleidsmodellen die cocreatie faciliteren. Op basis van de litteratuur en van vorige onderzoeksprojecten van Flora(6) kunnen we verschillende invullingen voor sociale innovatie onderscheiden.

9


Sociale innovatie: overzicht van invullingen Relatie ‘sociaal’ – ‘innovatie’

Voor de (kwetsbare) burger

Met de burger (of gebruiker/ patiënt/cliënt)

= specialist design for social needs

= co-design met user-input (wordt soms ook cocreatie ge-

Object

Antwoord op (oplossing voor) een maatschappelijk probleem, bv -tool voor toeleiding naar arbeidsmarkt ‘op maat’ van specifieke doelgroep; -app voor dyslectici, nanotechnologie voor senioren of chronisch zieken, ...

Expert-model

Een participatief ontwikkelde nieuwe technologie of dienst die al dan niet sociale problemen beoogt; bv: -DELL-computers (customdesigned) -zorginnovatie door professionelen in de thuiszorg met input van gebruikersplatform.

Specialist/expert-driven innovation

Interdisciplinary/user driven innovation

-sociale wetenschappen

Gebaseerd op input van gebruiker/cliënt (hetzij direct, hetzij via inbreng van sociale wetenschappen);

ingenieurswetenschappen,

Door de burger (met inbreng van allen): PICCA Public Innovation through Complementary Cocreative Actions) = coproductie, cocreatie Innovatie waarbij burgers zich samen organiseren rond een sociale behoefte: -matchen van noden assets; -coproductie van oplossingen (in de vorm van diensten en/of producten) door burgers zelf -delen of ruilen van (onderbenutte) resources

Transdisciplinary innovation: Samenwerking tussen lokale cocreatieve innovaties en onderzoeksinstellingen voor (fractale) coproductie van kennis.

professionele sociale voorzieningen Transitiemodel & systemische duurzaamheid

Blijft binnen sociotechnische regime: beoogt verhogen van efficiëntie (reductie van kosten, verhogen van opbrengsten, ...)

Socio-technisch regime stelt zich open voor input van andere disciplines en/of niet-experts =reformist/incremental innovation

Innovatieve en co-creatieve niches die snel kunnen ontstaan en opschalen door (politieke & intellectuele/ methodische) ondersteuning =alternative/ transformative innovation

=reinforcing innovation Economsche Relatie

Overheidsvoorziening (of subsidie) en/of verkoop van diensten op privémarkt =professionele dienstverlening/sector (aangevuld door –al dan niet erkende – vrijwilligers, mantelzorg, huisarbeid, ...)

Governance Relatie

Overheidsvoorziening (of subsidie) en/of verkoop van diensten op privémarkt =professionele dienstverlening/ sector

Burger is mede-eigenaar, lid, coproducten; deelt risico’s en winsten, genereert en ruilt, eventueel met lokale/complementaire munt...

(aangevuld door -al dan niet erkende- vrijwilligers, mantelzorg, huisarbeid, ...)

-Creative commons, crowd funding, tontines, -commons (gedeeld autopark, CLT, …), -voedselabonnement, voedselteams, -repair café, couch surfing, ruilwinkel, ...

Top down:

Bottom up:

Governance Triade

Burger is cliënt of object van beleid

Burgerparticipatie via inspraak;

Burger is coproducent, heeft eigenaarschap;

Middenveld fungeert (eventueel) als middel (onderaannemer, tendering, ...)

Middenveld fungeert (eventueel) als representant.

Associatieve structuur biedt (intellectuele, sociale en/of fysieke) steun & infrastructuur; (Subsidiaire) overheid creëert voorwaarden.

Politics

10

Centralised:

Decentralised:

Distributed:

Burger is object (bvb van activering, toeleiding, hulpverlening, ...)

‘Marktwerking’ (ook van overheidsdiensten) wordt versterkt door in te spelen op noden van clënt/gebruiker.

Autonomie van burgers wordt versterkt door cocreatieve acties – stakeholders society


Dit project richt zich op sociale innovatie als/door publieke cocreatie. Cocreatie of coconstructie staat daarbij voor een beleidsmodel (Triade van co-constructie)* waarbij de overheid met de burgers samen beleidsdoelen realiseert. Cocreatie bestaat in het versterken van het initiatief van burgers (microniches) door middel van een mechanisme of organisaties (meso-regimes), en door een aangepaste omkadering en ondersteuning vanuit het beleid (macro-landschap)(7).

1

De vraag die ons bij dit onderzoek bezighoudt is op welke manier lokale organisaties en overheden burgerinitiatieven van sociale innovatie kunnen versterken. Er bestaan heel wat initiatieven van burgers die een antwoord trachten te geven op de maatschappelijke uitdagingen waarmee ze te maken hebben: collectieve spaarinitiatieven, woongemeenschappen, ouders die een crèche opzetten om opleidingen te kunnen volgen, weggeefwinkels, ruilinitiatieven, samentuinen enzovoort. De praktijken zijn enorm gevarieerd en heel wat initiatieven bestaan onder de radar, in een grijze zone tussen legaliteit en illegaliteit binnen het huidige systeem. Grote uitdagingen bij sociale innovatie zijn: het voorkomen dat de verantwoordelijkheid van de verzorgingsstaat wordt ondergraven en het omgaan met de (ongewenste) sturing van de overheid(8).

1.1

Toelichting bij het letterwoord PICCA

Eigen aan innovatie is dat men iets nieuws tot stand wil brengen, maar dat men om dat te benoemen, onvermijdelijk gangbare termen en concepten moet gebruiken. Dat maakt dat termen waarmee men iets ‘nieuw’ bedoelt soms in de oude betekenis wordt geïnterpreteerd, waardoor de bedoelde innovatie ingesloten dreigt te blijven. Om de eigenheid van de transformatieve vorm van innovatie goed zichtbaar te maken, introduceren we dan ook de term ‘PICCA’(9). Als letterwoord refereert de term naar volgende elementen:

Publiek: het gaat om innovatie die zich per definitie in de publieke ruimte afspeelt, waar het publiek bij betrokken is, en die tot collectieve nieuwe oplossingen leidt; het zijn innovatieve acties die tot een andere organisatie van gemeenschap leiden.

Innovatie: het gaat om het ontwikkelen en uitwerken van telkens nieuwe, aan zich voordoende noden aangepaste manieren waarop burgers zich organiseren; door telkens ‘andere’ initiatieven en oplossingen te ontwikkelen, verhoogt de maatschappelijke veerkracht tegenover crisissen.

Complementair: het gaat niet om het vervangen van bestaande overheidsdiensten, maar om aanvullende politieke hefbomen; evenmin vervangt deze vorm van organisatie en valorisatie van sociale rollen de klassieke jobcreatie en allocatieve herverdelingsmechanismen maar vult deze aan.

Cocreatief: de burgers zijn geen ‘consument’ van een door de overheid geleverde dienst maar zijn er ‘medeproducenten’ van; door het inbrengen en valoriseren van ieders talenten, ontstaan nieuwe oplossingen voor bestaande noden die in ieders bereik liggen.

1. Triade van co-constructie. Bron: Flora vzw

11


 Acties: Met dit project willen we voorbij de theorie en de conceptuele kaders geraken en een aanzet geven tot praktische inzichten en hefbomen; acties zijn altijd lokaal ingebed, en dus veelvormig. De collectieve acties die van onderuit ontstaan, duiden we verder aan met de term ‘Collectieve Initiatieven van Onderuit’ oftewel CIO’s.

1.2

Sociale innovatie staat hoog op de Europese en Vlaamse agenda

TEPSIE en SIE/SIX zijn Europese projecten op vlak van dit transformatieve concept van innovatie(10). Onderzoek toont aan dat als men enkel focust op (groene) technologische innovatie in het heersende economische groeimodel en het consumptiemodel, de crisis nog erger wordt. Sociale innovatie wordt daarom als de sleutel tot duurzaamheid erkend(11). Duurzame energie leidt tot een decentralisatie van productieprocessen; er ontstaat dan ook nood aan lokale governance (Rifkin). In de context van de postindustriële samenleving en de kenniseconomie ligt de klemtoon op creativiteit en op sociale meerwaarde, eerder dan op technologische of industriële productieprocessen(12). Reeds in 2000 lanceerde Europa het ETGACE-onderzoeksproject (13) ‘Education and training for governance and active citizenship in Europe: Analysis of adult learning and design of formal, non-formal and informal educational intervention strategies’. Dit resulteerde in een innovatief model voor ‘governance’ en actief burgerschap. Vlaanderen ontwikkelde een handboek rond complementaire muntsystemen(14) voor het valoriseren van sociale innovatieprocessen op een andere manier dan via klassieke betaling en jobcreatie. Het risico hierbij is dat dit door lokale besturen als een ‘technologisch gedreven’ innovatie zal worden beschouwd, omdat ze onvoldoende vertrouwd zijn met het ondersteunen van sociale innovatie. Het onderzoeksproject ‘Wijze Wetenschap’(15) bracht de voorwaarden in kaart voor duurzaamheids- en transdisciplinair onderzoek. Het opschalen van lokale, decentrale niche innovaties werd daar als een cruciale hefboom verwoord(16). De Europese Commissie (Social policy innovation & governance) heeft interesse om te kijken hoe ze dit proces kan steunen. In de conceptnota innovatiecentrum Vlaanderen wordt Sociale innovatie als één van de zes innovatieknooppunten vermeld. Dit wordt er als een ‘transversaal’ knooppunt benaderd, niet als (vertikaal) ‘domein’ van innovatie. PICCA schreef zich dan ook in deze open categorie. Het onderzoeksproject ‘Oriëntatie van Sociaal Werk op Duurzame Ontwikkeling’ (SOWEDO) dat resulteerde in de publicatie ‘Een veerkrachtige samenleving’(17), is in het internationale sociaal werk niet onopgemerkt gebleven, en leverde ook meerdere internationale publicaties op. Dit versterkt de bewustwording rond en vraag naar veerkrachtige benaderingen van sociale noden. Het Vlaams Armoedesteunpunt werkte een studie uit rond beleidsuitdagingen bij sociale innovatie (18). Met PICCA willen we in de ontbrekende schakels voorzien.

1.3

Stand van zaken rond cocreatie

Recent onderzoek(19) levert inzicht in verhouding tussen sociale, economische en technologische innovatie in de context van transitie. Het toont aan dat sociale innovatie om maatschappelijke veerkracht gaat: het vanuit lokale contexten anders leren functioneren (rond bepaalde doelen of thema’s, bijvoorbeeld gezondheid, mobiliteit, cultuur, wonen, ...). Deze innovaties moeten bovendien worden ingebed in andere economische verhoudingen (coöperatief, collectief beheer van common resources en assets, eventueel gevaloriseerd door gemeenschapsmunten) om ten slotte opschaling mogelijk te maken. Het gevestigde onderzoekslandschap ontwikkelt vooral technologische innovatie met het oog op groei; de (intellectuele en institutionele) ‘infrastructuur’ voor sociale innovatie is echter minder uitgebouwd. Duurzaamheidsonderzoek(20) toont aan dat actoren uit socio-technische regimes transdisciplinair moeten (leren) werken, dat wil zeggen vanuit de academische context bruggen slaan naar lokaal opborrelende innovatieve initiatieven. De structurering van en infrastructuur voor transdisciplinaire projecten met het oog op sociale innovatie zijn echter nog weinig ontwikkeld. En onderzoek toont aan dat indien burgers geen eigenaarschap hebben, ze innovatieve inspanningen soms blokkeren. Dit geeft aan dat er nood is aan structuren en procedures om de aanwezige hulpbronnen zichtbaar te maken en ruimte te creëren om burgers (meer) te betrekken bij maatschappelijk nodige veranderingen. En onderzoek naar kennisproductie voor de grote vraagstukken toont aan dat wetenschappers met burgers moeten samenwerken om beleidsrelevante inzichten te

12


genereren. Dit veronderstelt het loslaten van conventies betreffende wetenschappelijke methodologie en overheidsopdrachten(21). Het onderzoeksproject ‘OriĂŤntatie van Sociaal Werk op Duurzame Ontwikkeling’ (SOWEDO) ontwikkelde onder meer een generiek actiemodel om vanuit het sociaal werk bij te dragen aan sociale innovatie in het licht van de sociaalecologische crisis. Het opbouwen van veerkracht is daarbij een belangrijk principe en participatief onderzoek met kwetsbare groepen een sleutel om tot vernieuwende initiatieven te komen aansluitend op lokale contexten. De ontwikkeling van een handboek rond gemeenschapsmunten toont ten slotte aan hoe cocreatieve processen door lokale muntsystemen gevaloriseerd en versterkt kunnen worden; dit zal de nood aan handelingsmodellen voor het opstarten van dergelijke processen doen toenemen.

13


2.

Sociale innovatie processen en cocreatieve actoren

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de processen van sociale innovatie en hun impact op en spanningsvelden tussen de actoren betrokken bij PICCA.

2.1

Innovatieprocessen en hun impact

Cocreatie is een vorm van sociale innovatie waarbij het initiatief van burgers wordt versterkt door middel van een mechanisme of organisaties en door een aangepaste omkadering en ondersteuning vanuit het beleid. We bekijken hier vervolgens de aard en vorm van processen van sociale innovatie en hun potentiële impact.

Veelvormige onvoorspelbare processen Sociale innovatie komt in zoveel verschillende vormen voor dat het moeilijk is om te spreken van een enkel proces en het wordt ontworpen, ontwikkeld en opgeschaald op talrijke manieren. Het proces zal verschillen, afhankelijk van de initiatiefnemer (overheid, organisaties of informeel georganiseerde burgers) en de inhoud en de mate waarin hulpbronnen kunnen worden aangesproken. Een proces van sociale innovatie (22) start bij aanwijzingen die de nood aan sociale innovatie belichten en bij voorstellen en ideeën die worden ontwikkeld, vervolgens zullen ideeën worden getest (prototyping) en wordt het idee dagelijkse praktijk (behoud). Nadien kan door schaalvergroting de sociale innovatie groeien en verspreid worden. Tot slot kan de sociale innovatie tot systeemverandering leiden, waarbij gehele systemen grondig veranderen of zelfs nieuwe systemen ontstaan die, na verloop van tijd, betrekking zullen hebben op alle sectoren. In de praktijk kunnen deze fasen overlappen en in een andere volgorde voorkomen, bovendien worden niet noodzakelijk alle fasen doorlopen. Het proces is niet lineair maar eerder iteratief van aard(23). In vergelijking met de andere fasen in het innovatieproces, gaat er tegenwoordig veel aandacht naar experimenteren en het uitwerken van ideeën. Het mag echter niet blijven bij aandacht naar experimenten. De eerste fasen van een innovatieproces zijn kwetsbaar omdat ze weinig tijd hebben om eigen draagvlak te creëren. Door het gebrek aan draagvlak, zijn ze makkelijker te negeren dan een bestaand ingebedde werking. Volgens sociologen Dierckx en Coene, vraagt het stimuleren van experiment van de overheid minder politieke moed dan het toepassen van deze innovatieve ideeën. Ze benadrukken dat het belangrijk is om naast experimenten, waar volgens hen tegenwoordig veel aandacht naartoe gaat, ook aandacht moet gaan naar het opschalen en verspreiden van bestaande projecten in functie van structurele impact.(24) Onvoorziene schokken en onderbrekingen uit de omgeving kunnen bovendien het proces verstoren zodat de regels op elk moment kunnen veranderen. Initiatieven kunnen dus potentieel hebben om structurele verandering te brengen maar er is ‘geen enkele belofte te verbinden aan toekomstige sociale innovatie, gezien de inhoud en uitkomst afhankelijk zijn van de maatschappelijke context waarin ze ontstaan.’(25)

Individuele, institutionele en structurele impact Initiatieven moeten, volgens Ghys en Oosterlynck, gezien worden binnen hun eigen context en veld waarin ze een verschil willen maken. Jan Vranken stelt ‘dat men naar veranderingen ten gronde toewerkt, houdt in dat men ondertussen aandacht heeft voor alle kleinere stappen in wetgeving, voorzieningen en hulpverlening die dit doel dichterbij brengen.’ (26) Daarmee komt de aandacht op het proces van sociale innovatie te liggen. In onze samenleving gaan sociale noden over een verdelingsvraagstuk. Maar om dit op te lossen zou aan twee componenten moeten gewerkt worden; vele objectieve doelen om sociale noden te bestrijden zijn immers aanwezig maar het ontbreekt aan de wil of het klimaat voor sociale vernieuwing. Verandering in denkkaders, de indirecte politieke effecten, zijn daarbij een pragmatische voorwaarde voor herverdeling. Het proces van sociale innovatie werkt via twee componenten, aan de ene kant de transformatie van sociale relaties, houdingen, visies en aan

14


andere kant empowerment van armen.(27) Sociale innovatie kent drie lagen van potentiële impact: De individuele laag waarbij een initiatief (tijdelijk) een sociale nood lenigt. De institutionele laag, die ertoe bijdraagt de situatie van sociale uitsluiting te verhelpen door bijvoorbeeld het empoweren van betrokkenen, het verhelpen van de specifieke uitsluiting door sensibilisering of het aandragen van nieuwe institutionele oplossingen. En tot slot de structurele laag, waarbij systemische sociale innovatie plaatsvindt.(28) .

Impact versterken Het is belangrijk, rekening houdend met de mogelijke ongewenste gevolgen van het opschalen, te bepalen op welke schaal een specifieke vorm van sociale innovatie best gedijt. Vele kleine innovaties worden continu geïntroduceerd op alle schalen, het lijkt zeer belangrijk die innovaties te bekijken die een potentie hebben om het bredere systeem te onderbreken en te veranderen. Om dit te doen is het belangrijk dat sociale innovatie een veelheid aan sociale grenzen overstijgt om meer mensen en meer verschillende mensen, meer organisaties en een diversiteit aan organisaties, organisaties die ingebed zijn op diverse schalen (van lokaal tot regionaal tot nationaal en globaal) en gelinkt met sociale netwerken te verbinden.(29) Governance inspanningen kunnen bijdragen tot de promotie van bepaalde praktijken via het belichten van projecten, het samenbrengen van ideeën, het promoten van netwerken en het ter beschikking stellen van praktische informatie. Er is nood aan evaluatie van sociale innovatie, zodat niet alleen het nut maar ook bepaalde valkuilen sneller bekend raken. De verspreiding van sociale innovatie kan ook vaak afhangen van ‘het samengaan met andere trends’.(30) De groei en verspreiding van initiatieven zijn afhankelijk van een samenspel van politieke, sociale en economische en culturele factoren. Deze synergie van factoren resulteert in de groei van innovatie als alles samenvalt op het juiste moment.(31). Westley en Antadze noemen dynamieken boven niveaus heen sleutelcomponenten van veerkracht in ecologische systemen. Onder bepaalde omstandigheden, kunnen vernieuwingen op lagere niveaus echter ook verandering creëren op hogere niveaus door de bredere systemen naar een uitkomst te duwen (32). Maar interacties over niveaus heen kunnen ook opereren in tegengestelde richtingen en vernieuwing beperken door een proces van herinnering. Handelen speelt een duidelijke rol. Sociale innovatie heeft nood aan een variatie van actoren, die samenwerken of apart van mekaar werken. Uiteindelijk moet er een ontwrichtende ontmoeting zijn om systemen te veranderen. Het einddoel van innoveren kan, naast het regionale of nationale, dus evengoed het lokale niveau zijn. Naast het optillen naar een hoger niveau, is ook blijvende aandacht nodig voor het betrekken, doorverwijzen en professionaliseren binnen een bestaande sociale innovatie zonder dat de schaal verandert.(33) Er zou ook aandacht moeten blijven gaan naar het opschalen van bestaande sociale innovatie met een zeker draagvlak om zo deze initiatieven naar een echt groter niveau te tillen. Er wordt ook gewezen op het belang van het ‘tijd geven’ en het volgen van intuïtie waar het gaat om het verduurzamen van initiatieven. In de ‘dwang’ tot vernieuwing, schuilt immers het gevaar dat de intuïtie om de dingen die werken te verduurzamen wordt genegeerd(34). Dit brengt ons bij institutionalisering is niet per se slecht voor sociale innovatie maar dit, volgens Ghys en Oosterlynck, de innovatieve geest uitdoven door bureaucratisering en bestendiging. Sociale innovatie komt vaak tot stand door het zich afzetten tegenover bestaande instituties wat moeilijk houdbaar is in een proces van institutionalisering. Een ander gevaar is dat de negatieve elementen in een sociale innovatie kunnen 2 door institutionalisering verankerd worden in de samenleving.(35)

2.2

De actoren: uitdagingen en kansen

Er bestaat een zeker spanningsveld tussen de actoren betrokken bij cocreatie, met name de overheid, de associatieve structuren en burgers. Ghys en Oosterlynck zien drie rollen weggelegd voor burgerinitiatieven om de welvaartsstaat te versterken via sociale innovatie. Sociale innovatie kan het

2. Institutionalisering: proces waarin het handelen van mensen in toenemende mate gestructureerd wordt tot gestandaardiseerde handelspatronen, die vervolgens een eigen plek innemen binnen de samenleving (zie Berger and Luckmann, 1966, in: Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8)

15


bestaan van onbevredigde menselijke noden signaleren en aanklagen, waar de overheid tekort schiet qua bereik, aandacht of middelen om sociale rechten te garanderen. Sociale innovatie experimenten kunnen alternatieve methoden tonen en foute redeneringen blootleggen waar de overheid qua methode of aanpak ineffectief is. En sociale innovatie kan alternatieve organisaties en diensten opbouwen buiten de markt om, waar de markt faalt om mensen in armoede toegang te geven tot een degelijk inkomen, of de goederen en diensten die ze nodig hebben voor een waardig leven.(36)

3

De uitdagingen de we noemden bij het spanningsveld tussen initiatieven en overheid is het gevaar dat de verzorgingsstaat wordt ondermijnd en het gevaar van ongewenste sturing of dominantie vanuit de overheid. Als het gaat om de verantwoordelijkheden van de staat, zijn deze, wat de Belgische context betreft, vastgelegd in de Grondwet. Het gaat om wat men noemt ‘grondrechten’ en het zijn zaken die de (Belgische) overheid geacht wordt te voorzien. Deze worden bij een falende of terugtrekkende overheid, ingevuld, gesignaleerd, opgevangen door sociale innovatie. Het probleem van dominantie vanuit de overheid uit zich dan weer in de druk die initiatieven voelen door de doelstellingen die van bovenaf worden opgelegd en door het ad hoc karakter van lokaal beleid waardoor deze doelstellingen snel veranderen. Het behalen van (bureaucratische) doelstellingen neemt een belangrijk deel van de tijd in beslag, en meestal zijn het oudere en goed georganiseerde maar minder innovatieve actoren die daardoor bevoordeeld zijn. De innovatieve geest wordt eveneens gefnuikt als initiatieven een bepaalde handelingswijze en redenering krijgen opgedrongen. Ghys en Oosterlynck noemen daarbij het voorbeeld van het huidige activeringsdiscours. Naast het dominantieprobleem wordt ook consensusvorming genoemd als een effect van de invloed van de overheid. Als er een te grote consensus is tussen overheid en civiele samenleving hebben beide er belang bij dat deze consensus blijft duren en is er automatisch minder ruimte voor innovatie. Als we van een geslaagde sociale innovatie spreken in het geval van structurele verandering, betekent dit dat sociale innovatie in se een subversief karakter heeft. De uitdagingen stellen zich vooral op lokaal vlak. Het zoeken naar oplossingen is, volgens Ghys en Oosterlynck vooral een empirische kwestie en varieert van geval tot geval. Spanningen zouden moeten in kaart gebracht worden om te kijken welke oplossingen wenselijk zijn voor de bestrijding van structurele uitsluitingen en ongelijkheden. De verhouding kan sterk verschillen naargelang de context, daarom is het ook moeilijk om op voorhand uitspraken te doen over de wenselijke verhouding, maar het is belangrijk om er op voorhand over na te denken.(37) Dominantie kan ook in tegenovergestelde richting spelen, bottom-up, waarbij een invloed van (burgers via) organisaties op de overheid wordt uitgeoefend. PICCA kan tot het democratiseren van de overheid leiden. We bekijken in de volgende paragrafen de uitdagingen die PICCA stelt voor de betrokken actoren, met name overheid, associatieve structuur of middenveld en burgers. Overheid en het middenveld zijn in België in sterke mate vervlochten. En net als de overheid vervlochten is met het middenveld, zijn ook de burgers en het middenveld enerzijds en de burgers en de overheid anderzijds met mekaar vervlochten. Het is dus belangrijk om de drie actoren niet als aparte blokken te bekijken maar ze hebben uiteraard elk hun eigen rol. In wat volgt bekijken we de uitdagingen die deze actoren moeten aangaan en welke kansen er liggen met het oog op cocreatie.

Overheid Met PICCA willen we ‘de bestaande overheidsdiensten niet vervangen’ maar wat betekent dit, wetende dat sociale innovatie een reactie is op de noden die niet of niet meer worden bevredigd door een falende of terugtrekkende staat of markt? Socioloog Kazepov verwoordt het belang van de overheid als de mogelijkheid die de overheid heeft ‘om rechten van burgers te verzekeren tegenover onberekenbaarheid en willekeur door een kader van reglementeringen en systemen van dienstverlening en interventies te voorzien en door te investeren in aanzienlijke hulpmiddelen en lange termijn investeringsprogramma’s’(38). De overheid is nodig om de gelijkheid te garanderen bij fragmentatie en geografisch ongelijke toegang tot publieke diensten en sociale bescherming waartoe lokale initiatieven kunnen leiden. In een goed werkende staat, met garantie van burgerrechten in een inclusieve maatschappij, kan sociale innovatie leiden tot structurele verbetering.(39) De overheid heeft dus wel degelijk een rol te spelen bij PICCA. De rol van de overheid is om te investeren in het transformatief vermogen via een aangepaste omkadering en ondersteuning te voorzien in de voorwaarden voor (de versterking van) initiatieven van onderuit. De overheid als

3. Grondwet: Artikel 23 van de Grondwet: Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.(...)

16


behoudend en log regime, kan immers zelf het dynamische karakter van sociale systemen niet altijd volgen waardoor de overheid soms faalt. Sociale innovatie maakt het mogelijk om die ‘lekken’ in de samenleving te signaleren en initiatieven te ontwikkelen die de welvaartsstaat versterken. Een van de eerste vereisten daarbij is dat de overheid eerlijk en bereid is om deze signaalfunctie aan te grijpen. Het stimuleren van sociale innovatie kan, volgens Ghys en Oosterlynck niet zonder te aanvaarden dat er verbetering nodig is.(40) We merken dat de motivatie groeit rond lokaal cocreatief beleid stilaan groeit. Het Vlaamse regeerakkoord 2014-2019 bijvoorbeeld, biedt kansen en uitdagingen voor PICCA. De Vlaamse overheid wil voortaan ‘kaderstellend’ zijn en enkel nog de grote doelstellingen van het beleid bepalen. De gemeenten krijgen het vertrouwen om deze doelstellingen te realiseren binnen hun lokale context, ze kunnen zelf beslissen welke mensen en middelen ze daartoe inzetten. Het middenveld wordt daarbij uitgenodigd om mee draagvlak te creëren. De regelgeving gaat uit van een vermindering van administratieve lasten en meer duidelijkheid. En een oplossingsgerichte administratie moet de burger of ondernemer maximaal ondersteunen. Inge Van de Walle onderzocht lokale initiatieven op vlak van jeugd, cultuur en sport. Zij stelt dat het cocreatief werken grondige verandering vraagt van (lokale) besturen (en organisaties). Haar uitgangspunt daarbij is dat de leefwereld van de doelgroep centraal zou moeten staan in plaats van de beleidsvoering, de sectorlogica of de gemeentestructuren. ‘Wat vandaag een goede strategie is, zal morgen achterhaald blijken. Leefwereldgericht werken betekent dat je rekening houdt met contexten die constant evolueren. Het gaat meer over processen dan over producten.’(41) Ze pleit voor een lokale aanpak die initiatieven van onderuit ten volle steunt en kansen biedt, waarbij de ondersteuning, volgens haar, zeker niet altijd financieel hoeft te zijn. De beleidsruimte om bottom-up projecten te steunen zou er wel moeten zijn en het meerjarig strategisch beleidsplan kan volgens Van de Walle een instrument zijn om een integraal beleid te voeren. Een voorwaarde daartoe is, zo meent ze, dat de budgetten niet te gedetailleerd worden vastgelegd om creativiteit en innovatieve ideeën ruimte te geven. Van de Walle meent ook dat het lokale niveau het niveau bij uistek is dat zich leent voor cocreatie; met ruimte voor experiment, nood aan besparingen en waar het gevoel sterk leeft dat de oude recepten niet meer werken én dat het lokale niveau zich uitstekend leent voor netwerk of verbindingen omwille van de betrokkenheid van verschillende actoren.(42) Bij Piet Van Schuylenbergh horen we een gelijkaardig geluid: meer ruimte om innovatief te werken, evolueren naar netwerkorganisaties met een sectoroverschrijdende aanpak en evolueren naar een meer integrale strategie ‘met een management dat innovatief is ingesteld en initiatieven van onderuit ondersteunt’ en waarbij ‘cliënten actief betrokken worden bij de hulpverlening’ (43)(44)

4

5

Middenveld Bij cocreatie vormen organisaties, dankzij een aangepaste omkadering en ondersteuning van het beleid, een middel om initiatieven van burgers te versterken en om op die manier de welvaartsstaat te versterken. Middenveld en civil society (45) wordt gesitueerd tussen openbaar bestuur en burgers en neemt een autonome plaats in tussen de markt, de private sfeer en het openbaar bestuur. Het omvat een enorme diversiteit aan culturen, structuren, visies, missies, traditionele verenigingen met een lange geschiedenis, zelforganisaties, kerken, nieuwe bewegingen, ... Volgens de Verenigde Verenigingen(46) heeft het middenveld drie maatschappelijke opdrachten. Eerst en vooral is er de sociale opdracht, namelijk het verenigen van mensen, het bieden van emancipatiekansen en het bijdragen tot maatschappelijke betrokkenheid en sociale cohesie. Ten tweede is er een democratische opdracht, namelijk mensen een geïnformeerde stem geven waarmee ze kunnen wegen op het beleid van overheden en andere maatschappelijke actoren. En ten derde is er de politieke opdracht die bestaat in het realiseren van een effectieve invloed van de burger op het beleid.

6

4. Inge Van de Walle: stafmedewerker Lokale netwerken en Armoede bij Demos vzw 5. Piet Van Schuylenbergh: VVSG-directeur afdeling OCMW’s 6. Civil society: het institutionele domein van vrijwillige associaties. Het is een aanduiding van organisaties of instituties buiten de sfeer van de overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden.

17


Tussen overheid… 7 8 9

Wat ons bij het actuele debat over de politisering van het middenveld brengt. Pascal Debruyne en Bart Van Bouchaute (=onderzoeker verbonden aan OASeS (UAntwerpen) voor het IWT-project DieGem over solidariteit en superdiversiteit. En is bestuurslid van Samenlevingsopbouw en Jeugdwelzijnswerk) analyseren in hun bijdrage in DeWereldMorgen het middenveld in het licht van de neoliberalisering. De vermarkting vormt voor het middenveld een externe druk om zich meer als marktspeler in een concurrentiële omgeving op te stellen in functie van de strijd om middelen en gaat gepaard met de druk die wordt ondervonden om de organisatie als een bedrijf te runnen. Toch betekent dit voor de onderzoekers niet noodzakelijk dat organisaties niet afhankelijk kunnen zijn van subsidies en tegelijk een politiserende rol kunnen spelen. Ze geven voorbeelden van organisaties die heel afhankelijk zijn van subsidies en toch een sterk politiserende rol spelen: Femma met de aanhoudende eis rond de 30-uren werkweek en ook het opbouwwerk en het jeugdwerk ‘die vele kleine gevechten leveren om de kaders van de bestaande instituten en regels aan te klagen en te wijzigen’.(47) Debruyne en Van Bouchaute wijzen op de oorspronkelijke betekenis van ‘subsidies’ in onze democratie. Het subsidiariteitsbeginsel met als uitgangspunt dat ‘hogere’ overheden geen taken opnemen die ‘lagere’ overheden of actoren uit het middenveld verzorgen, maar die taken ondersteunen. Dit zorgt voor een meer democratische samenleving waarbij een mogelijke overmacht vanuit overheden voorkomt dat subsidies een verlengstuk van de overheden worden. Deze oude maar in het middenveld erg levende visie is volgens Debruyne en Van Bouchaute gaandeweg verdrongen door een New Public Management-benadering waarbij overheden het middenveld sturen en opvolgen en de inzet van subsidies worden gekoppeld aan monitoring van efficiëntie en effectiviteit. Ze zien geen kwaad in het verantwoorden van de besteding van overheidsmiddelen. Maar als de relatie tussen organisaties en overheden verengt wordt tot het verantwoorden van besteding, is dit voor hen wel problematisch. Want in dat geval verdwijnt de politieke waarde van het middenveld in een vitale democratie naar de achtergrond. Het wordt pas echt gevaarlijk voor de democratie als, onder het mom van efficiëntie en effectieve uitvoering, elke vorm van tegenspraak over de politieke finaliteit wordt afgesneden. Debruyne en Bouchaute pleiten voor het verdedigen van subsidies in naam van de politieke opdracht van het middenveld in een democratische samenleving. Dat in een vitale democratie overheden organisaties in het middenveld ondersteunen, ook en vooral als ze een lastige luis in de pels zijn.’ is voor hen de kern van de zaak.(48)

… en burger Om het gevaar van een gedepolitiseerde participatiemaatschappij te vermijden, stellen Debruyne en Boechaute voor dat het middenveld zich laat inspireren door de radicale participatiepraktijk van ‘participatie nemen’ en zelforganisaties en het belang daarbij van politiserende transitiepraktijken.(49) We zien inderdaad een beweging in de sector van sociaal -cultureel werk om meer ruimte te maken voor het werken van onderuit, onder meer met kwetsbare groepen.(50) Wat zelforganisaties betreft is er een zekere voorzichtigheid in de sector. Niet iedereen is overtuigd dat een zelforganisatie werkt voor alle groepen(51). ‘Er moeten manieren gezocht worden om de armen bij sociale innovatie te betrekken en zo mede controle te geven over hun leven, zonder te vervallen in illusies over volledige zelfhulp of commercieel gewin.’, aldus Ghys en Oosterlynck (52) 10

Ook Marcel Spierts (53) is er ook niet van overtuigd dat burgerkracht van zelf zal ontstaan en meent dat sociaal werk nodig is om de burgers te stimuleren en te ondersteunen. Hij onderstreept het belang van ruimte voor sociaal werk zodat het mogelijk wordt om te doen waar het traditioneel sterk in is, namelijk het werven en benutten van vrijwillig menselijk kapitaal. Jan Vranken spreekt over sociaal-culturele initiatieven als van een tegenstroom tegen de sterk economische en op arbeid gefocuste invulling van onze actieve welvaartsstaat. De roep om een levendig verenigingsleven, waarin mensen, ook mensen in armoede, eigen projecten aanpakken en ageren, past voor hem in dat kader. (54)

7.Actuele debat zie onder meer ‘Middenveld in beweging’, het platform waarbij een 45-tal organisaties actief in de social profit zich engageren ‘om de politiserende kracht van het middenveld te versterken.’ en ‘Hart boven hard’, het burgerinitiatief dat individuen en organisaties verenigt die zich zorgen maken over het geplande beleid van de Vlaamse en federale regering. 8. Pascal Debruyne postdoctoraal onderzoeker aan de onderzoeksgroep MENARG (Ugent) hij focust op stadsontwikkeling, stedelijkheid en migratie en (super)diversiteit. Hij is actief betrokken bij onder meer ROCSA vzw en Samenlevingsopbouw Gent, en is lid van de Vooruitgroep) 9.Bart Van Bouchaute onderzoeker verbonden aan OASeS (UAntwerpen) voor het IWT-project DieGem over solidariteit en superdiversiteit. En is bestuurslid van Samenlevingsop-bouw en Jeugdwelzijns-werk 10. Marcel Spierts onderzoeker sociaal werk, cultuur en educatie

18


Volgens An De Bisschop van Demos vzw gebruiken kwetsbare groepen voornamelijk concrete praktijken als stapstenen naar maatschappelijke verandering. Initiatieven van vooral opbouwwerk en sociaalartistiek werk bevatten volgens haar de kiemen om van onderuit nieuwe praktijken op te zetten. In deze projecten wordt volgens haar ‘een sociaal en politiek appel gedaan van onderuit aan die dominante samenleving en de overheid, voorbij de mythe van (neoliberale) zelfredzaamheid en zelfhulp, los van de overheid’. Zo zouden opbouwwerk praktijken en sociaalartistieke praktijken de kiemen voor een meer gepolitiseerde transitie vormen.(55). Het empowerment paradigma laat zich niet zomaar vertalen in concrete richtlijnen voor praktijk en beleid. Maar is een denk- en handelingskader dat inspiratie biedt voor het werken met burgers. ‘Empowerment is een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie’. (56). Van Regenmortel (57) vat het als volgt samen: ‘Empowerment verbindt het individuele welzijn met de bredere sociale en politieke context en gaat voor een solidaire samenleving met gedeelde verantwoordelijkheden bij het oplossen van sociale problemen.’(58) Rappaport stelt, in navolging van andere auteurs, dat de empowerment-theorie een ecologische theorie moet zijn die het relationele en contextuele centraal stelt, aangeeft hoe deze sociale omgeving in rekenschap kan worden gebracht en richtinggevende handelingsprincipes voor gepaste interventies formuleert.(59) Het basisaxioma van het ecologische perspectief is interdependentie(60). Dit betekent dat factoren op elk van de onderscheiden systeemniveaus of ‘sociaalecologische ringen’ die het individu omgeven in wisselwerking hun invloed doen gelden(61). ‘Vanuit een ecologisch perspectief wordt aangestuurd op interventies die enerzijds de ontwikkeling van sociale structuren bevorderen die op een positieve wijze personen beter verbinden met het systeem, en anderzijds processen aanmoedigen die personen in staat stellen om een betekenisvolle invloed uit te oefenen op het systeem zelf.’ (62)

Burgers Het vermogen om nieuwe mogelijkheden te zoeken en te creëren en te veranderen is eigen aan onze soort; mensen zijn sociale wezens, sterk afhankelijk van mekaar om de wereld waarin we leven vorm te geven en te onderhouden. Volgens Westley en Antadze worden mensen enerzijds gedefinieerd en beperkt door de regels en overtuigingen die een cultuur vormen en anderzijds bieden ze het materiaal dat nodig is voor vernieuwing.(63) Een sociale nood leidt echter niet automatische tot sociale innovatie door burgerinitiatief. Steyaert, Bodd en Linders stellen dat actief burgerschap gaat om het ‘sociaal gedrag en de zelfredzaamheid van burgers, en de wijze waarop dienstverleners en beleid burgers uitnodigen tot sociaal gedrag en zelfredzaamheid, en hen daarin ondersteunen’. (64). Ze wijzen erop dat actief burgerschap een investering van de overheid vraagt en dat het dus niet een zuiver besparende oplossing is. Ze stellen eveneens dat het stimuleren ervan geen dekmantel mag zijn voor een terugtrekkende overheid en het uithollen van de verzorgingstaat.(65) Het hierboven genoemde ETGACE-onderzoek noemt drie elementen als basis voor actief burgerschap, namelijk de vraag of motivatie om zich in te zetten voor een sociaal-maatschappelijke zaak, het vermogen of de competenties (kennis, vaardigheden en capaciteiten) om uitdagingen aan te gaan en de verbondenheid of het gevoel van verbondenheid met andere mensen, standpunten, idealen, geloofsovertuigingen, ... Deze worden ontwikkeld in de wisselwerking met een reële context. KHLeuven voerde een kwalitatief onderzoek naar de evolutie op korte termijn van deze drie elementen in enkele initiatieven betrokken bij ons actieonderzoek. De bevindingen zijn te vinden als bijlage van dit werkboek.

11

12

11. Steyaert, Bodd en Linders auteurs rond actief burgerschap en publieke dienstverlening 12. Bijlage 1, p...

19


3.

Onderzoeksopzet

Met dit onderzoeksproject willen we publieke innovatie door complementair cocreatief beleid vertalen in een concreet handelingsmodel voor de lokale context. We zoeken dus antwoorden op de vragen: hoe kunnen lokale organisaties en overheden sociale innovatie van onderuit versterken? En welke beleidshefbomen, modellen en principes kunnen daarbij worden ingezet? In dit hoofdstuk lichten we toe op welke manier we antwoorden zochten op deze vragen en welke keuzes we daarbij maakten. Bij ons onderzoek focussen we op het microniveau, de burgerinitiatieven. We gingen samen met initiatiefnemers kijken hoe ze cocreatie ervaren en welke elementen en actoren van invloed zijn op de initiatieven. We lichten hier achtereenvolgens waarom we voor actieonderzoek kozen, waarom we focussen op initiatieven van kwetsbare groepen en we geven een overzicht van de groepen die bij het onderzoek betrokken waren.

3.1

Actieonderzoek

We gaan bij dit onderzoek uit van de genderbenaderig. Het genderconcept als emanciperend concept, onthult de mechanismen van socio-economische macht waardoor volledige groepen worden uitgesloten. Werken van uit het genderconcept betekent oog hebben voor de maatschappelijke rollen die aan diverse groepen in de samenleving worden opgelegd of ontzegd en voor de ongelijke kansen die daardoor ontstaan. Dit maakt het mogelijk op een andere manier over zaken te denken en hulpmiddelen anders te gebruiken en te verdelen. Deze manier van kijken brengt bovendien de diversiteit aan probleemdefiniëringen en oplossingsrichtingen naar boven en gaat niet voorbij de feitelijke machtsverhoudingen. Participatief actieonderzoek sluit aan bij de genderbenadering en biedt een werkwijze voorbij een gedepolitiseerde en technocratische kennisontwikkeling. Actieonderzoek biedt de mogelijkheid om betrokken individuen en groepen sterker te maken, instellingen een andere denkwijze aan te reiken en alternatieven te zoeken voor de huidige maatschappelijke structuren. Actieonderzoek is een verzamelbegrip voor onderzoek gebaseerd op democratische en inclusieve waarden waarbij ‘democratisch ontwikkelde kennis’ actief bijdraagt aan sociale innovatie en collectieve actie. Actieonderzoek wordt gekenmerkt door onderzoekers en praktijkwerkers die samen democratische en sociale verandering nastreven in een ‘gedeeld engagement voor democratische sociale verandering’ (66). Actieonderzoek bestaat niet uit een vastgelegde methodiek of een verzameling van principes, theorieën en methodieken maar zou gezien moeten worden als een onderzoeksperspectief waarin onderzoek de collectieve actie en sociale innovatie ondersteunt en tegelijkertijd nieuwe kennis produceert. Actieonderzoek draagt bij tot het empowerment proces door het linken van kritische maatschappijanalyse, democratische kennisopbouw via bottom-up en het faciliteren van processen van duurzame sociale innovatie.(67) Bij actieonderzoek zijn dus niet enkel de uitkomst, de onderzoeksresultaten van belang, het proces is even belangrijk. Het geeft immers inzicht in de wijze van leren bij het oplossen van problemen en bij het zelf ontwikkelen van praktijktheorie. Op die manier leveren de resultaten zowel een bijdrage aan de algemene kennis van de onderzochte gemeenschap als aan de algemene theorievorming over het verloop van veranderingsprocessen.(68) We zien actieonderzoek als een manier van cocreatie van kennisopbouw met sociale actoren. Wederzijds vertrouwen en vrijwillige deelname zijn daarbij essentiële voorwaarden. We werkten met gemengde focusgroepen en organiseerden: ‘Bazaar Cocreatief’ waarbij een 80-tal deelnemers uit diverse sectoren en organisaties uit gans België werden samengebracht rond cocreatief beleid. We werkten samen met initiatiefnemers van 15 collectieve initiatieven. De initiatiefnemers waarmee we werkten werden niet allemaal op een even intensieve manier betrokken. Een aantal groepen was vertrouwd met de onderzoekster via haar voormalige tewerkstelling als opbouwwerkster. Een aantal groepen werd betrokken via focusgroepen en door participerende observatie. En tot slot werkte de onderzoekster met de groepen van Tienen en de Vrijetijdsclub van Aalst zeer intensief samen door een stuk cocreatieve begeleiding te voorzien. We maakten daarbij gebruik van contacten via andere parallelle actieonderzoeken, namelijk ‘’t Klikt’(73), met betrekking tot cocreatie bij cultuur en vrije tijd. En een aantal groepen werd intensiever gevolgd in het kader van de focusgroep van project

20


‘Eenouderschap en armoede: het versterken van empowerment’(74), waarvan de onderzoekster deeluitmaakte.

3.2

kwetsbare groepen

De keuze voor kwetsbare groepen De keuze voor kwetsbare groepen werd eerst en vooral ingegeven door onze genderbenadering (zie boven). We zijn ervan overtuigd dat zonder focus op kwetsbare groepen het gevaar reëel is dat we vooral sterkere groepen zouden aantrekken bij ons onderzoek. Onze bevindingen en het handelingsmodel zouden dan ver van de realiteit van kwetsbare groepen liggen. Een dergelijk handelingsmodel zou de sociale kloof vergroten. We wilden vooral een model en kennis opbouwen met betrekking tot (de kwetsbaarheid van) initiatieven van kwetsbare groepen zodat PICCA meteen inclusief zou zijn. Ten tweede hebben deze kwetsbare groepen een bijzondere waarde als het aankomt op het werken naar sociale innovatie en duurzame ontwikkeling. Westley en Antadze bestuderen het verband tussen veerkracht, kwetsbaarheid en sociale innovatie. Duurzame ontwikkeling is, volgens hen enkel mogelijk als de kwetsbare groepen cocreatoren worden van sociale innovatie. Voor deze onderzoekers is sociale innovatie sterk gelinkt aan zowel kwetsbaarheid als aan veerkracht door het feit dat bij continue vernieuwing, gebruik wordt gemaakt van de diversiteit en de rijkdom die inclusief werken met zich brengt. Als kwetsbare groepen uitgesloten blijven van cocreatie, kunnen ook hun standpunten, hun diversiteit en de specifieke lokale mogelijkheden niet bijdragen aan vernieuwing. De uitsluiting van delen van de bevolking van de basisbehoeften, maakt het geheel kwetsbaarder voor crisissen met dus verminderde veerkracht als gevolg. Vanuit een sociale innovatie perspectief is veerkracht, volgens Westley en Antadze, net als duurzaamheid gelinkt aan het vermogen om een gezonde omgeving en een levendige economie te combineren met sociale rechtvaardigheid. In sociaal innovatieperspectief worden de uitsluiting van hulpbronnen en de bedreiging in het voortbestaan van groepen gezien als een maatstaf voor kwetsbaarheid. Deze groepen vertegenwoordigen dus een sleutelrol in de diversiteit die anders dreigt verloren te gaan en die een belangrijk bron is voor sociale innovatie. De veerkracht van samenhangende sociaalecologische systemen is afhankelijk van vernieuwing en deze veerkracht verhoogt door zoveel mogelijk elementen te betrekken. De betrokkenheid van uitgesloten, kwetsbare groepen, verhoogt dus de algemene veerkracht. En ook deze onderzoekers maken duidelijk dat kwetsbare groepen niet enkel als consumenten of als rechthebbenden mogen moeten worden betrokken maar als actieve deelnemers en medewerkers.(69)

13

Kenmerken van kwetsbare groepen Volgens Vranken is armoede een structureel probleem dat voorkomt in samenlevingen waarin zowel ongelijkheid als breuklijnen tussen groepen bestaan. 1 op 7 Belgen krijgt te maken met armoede en uitsluiting(70). Het is ook geen homogene groep(71). Een van de gevolgen van de situatie van uitsluitingen is dat ze benadeeld zijn om groepen te vormen, wat een moeilijkheid betekent bij het vormen van collectieve initiatieven. De sociale netwerken van mensen in armoede zijn over het algemeen niet kleiner en kennen geen lagere frequentie dan de netwerken van mensen boven de armoedegrens(72). Maar door het netwerk van uitsluitingsmechanismen is het voor mensen in armoede die in isolement leven en geen netwerk hebben moeilijker zo niet onmogelijk om op eigen kracht dit isolement te doorbreken.

14

Anderzijds zien we dat in situaties van achterstelling bepaalde strategieën worden ontwikkeld die worden ingezet om het hoofd te bieden aan de moeilijke situatie. Zo onderzochten sociaal geografen Henk Meert en Chris Kesteloot de strategieën van economische integratie. De auteurs geven aan dat omwille van een doorgedreven heterogeen en gemengd karakter in de centraal-stedelijke achtergestelde buurten, deze buurten een reeks van mogelijkheden tot economische integratie boden aan hun bewoners, in tegenstelling tot de eerder schaarse monotone en monofunctionele sociale

13. Westley en Antadze: Dr. Frances Westley, Chair of Social Innovation, School of Environment, Enterprise & Development en Nino Anantze, PhD kandidaat in Planning, University of Waterloo 14. Armoede een structureel probleem: Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.’ definitie Jan Vranken

21


woningbuurten in de rand van de stad. Ze noemen netwerken en diversiteit als belangrijke elementen bij het faciliteren van vernieuwende strategieën. Via allerlei economisch geïnspireerde overlevingsstrategieën wijzen ze op experimentele en creatieve initiatieven van mensen in nood; waarbij de term ‘economisch’ wijst op het feit dat het erom gaat nieuwe middelen aan te wenden om de noodzakelijke producten en diensten voor het levensonderhoud te bekomen.

3.3

Betrokken groepen

Criteria De initiatieven werden gekozen op basis van een zo groot mogelijke diversiteit in intensiteit en aard van ondersteuning, in de mate van inbedding in associatieve structuren, in thema’s, in geografische ligging, in grootte van de groep, in etnisch-culturele diversiteit, gender en in fasering in het innovatieproces. De minimale vereisten waren: een werking van onderuit waarbij kwetsbare burgers de motor van het initiatief vormen en uiteraard een openheid naar ons onderzoek toe. Met deze groepen hebben we maar een fractie van de bestaande diversiteit onderzocht. Wat betreft etnische afkomst zijn onze initiatieven superdivers en tellen alle vrouwengroepen, buiten de Angolese groep, minstens vijf verschillende nationaliteiten. Maar onder de initiatieven bevinden zich bijvoorbeeld geen groepen waarbij mensen met een beperking, kinderen, jongeren of senioren de motor van het initiatief vormen. We betrokken ook geen initiatieven in rurale context. Een andere ‘beperking’ bestaat in de mate waarin we uiterst kwetsbare initiatieven betrokken. Gegeven de voorziene tijdspanne en het verkennende en experimentele karakter van ons onderzoek, in combinatie met de eigenheid van deze uiterst kwetsbare praktijken, het ‘onder de radar’ willen/moetnen bestaan én de noodzakelijke vertrouwensband, hebben we de meest kwetsbare groepen niet kunnen bereiken. Meer diepgaand onderzoek is hier zeker aangewezen, dit onderzoeksmateriaal vormt daarbij alvast een goede vertrekbasis. Volgende voorbeelden zijn sprekend om de kwetsbaarheid aan te tonen van de initiatieven waarmee we, desondanks hun kwetsbaarheid, wel konden samenwerken: Katholieke Hogeschool Heverlee plande een impactmeting van de elementen van actief burgerschap (zie verder) bij drie groepen, verbonden aan ons onderzoek. Deze impactmeting zou gespreid worden over een half jaar. Van twee van de drie groepen die we daarvoor hadden weerhouden, was het op het moment dat de eerste impactmeting was gepland, niet zeker of de groepen nog minstens zes maanden zouden bestaan. We zijn, voor de impactmeting, moeten overgaan naar groepen die meer stabiel (en dus minder kwetsbaar) waren. De niet weerhouden groepen voor de impactmeting werden door ons wel verder opgevolgd. Een tweede voorbeeld: enkele van de groepen waarmee we werkten, bevinden zich in de schemerzone tussen het legale en het illegale. Het gaat dan om de status van hun deelnemers, hun acties, middelen en/of doelgroep. Om de veiligheid te bewaren, maken we bij de voorbeelden in deze publicatie geen gebruik van materiaal dat mogelijks problemen kan veroorzaken en waar nodig gebruiken we pseudoniemen. Voor een van de groepen, namelijk ‘The Association’ geven we zelfs de naam van de groep niet vrij. Deze groep is kwetsbaar door enerzijds de precaire situatie waarin de initiatiefnemers zelf zich bevinden en anderzijds door een van hun doelstellingen: de ondersteuning van ‘illegalen’. En hiermee hebben we alvast de derde uitdaging bij PICCA benoemd, naast het ondergraven van de welvaartsstaat en de (ongewenste) sturing van de overheid, namelijk de uitdaging om een veilige ruimte te voorzien voor deze initiatieven die (vaak terecht) liever onder de radar blijven. Volgende groepen werden betrokken in ons onderzoek: Voorstelling Alfameters & Tiense Wereldvrouwen zijn vrouwengroepen die nauw verbonden zijn met mekaar en met Bezorgd om Mensen (BOMvzw) een lokale groep van Welzijnsschakels. Alfameters organiseren alfa-lessen met analfabete, kwetsbare vrouwen die buiten het formele aanbod vallen. Ons actieonderzoek ondersteunde deze vrouwen in de zoektocht naar hun betekenis van cultuur en vrije tijd en in de actie die ze daarvoor wilden opzetten. Het samen zoeken, praten, denken, turnen, uitwisselen, koken, verkennen, Nederlands leren... leidden tot de vorming van een nieuwe vrouwengroep ‘Tiense Wereldvrouwen’, aangesloten bij Federatie Wereldvrouwen. Clés du bonheur is een Anderlechtse vrouwengroep bestaande uit vrouwen die in een vluchthuis verbleven en naar een solidair woonproject verhuisden. Met hun groep zetten ze initiatieven op rond kinderopvang, vrijetijdsactiviteiten, een moestuinproject, een buurtfeest,… Ze werken daartoe samen met ‘Syndicat des locataires’ en Flora vzw, via het onderzoek ‘Eenouderschap en armoede’.

22


Vrouwengroep ‘kinderopvang’ in Internationaal Vrouwen Centrum Antwerpen is een groep vrouwen die kinderopvang runt voor vrouwen die deelnemen aan een cursus of activiteit binnen het centrum. De vrouwen zijn de motor van de kinderopvang en worden daarin ondersteund door twee professionele krachten van IVCA. Flora was via participerende observatie en door het geven van een kadervorming rond burgerparticipatie, nauw betrokken bij deze groep. Organização da Mulher Angolana Antwerpen (O.M.A.A.) is een organisatie voor Angolese, Portugese en Kaapverdische vrouwen met Portugees als voertaal. De groep wil een sociaal netwerk bieden dat de (alleenstaande) vrouwen in Antwerpen versterkt, ze halen kwetsbare vrouwen uit hun isolement en ontwikkelen kennis en vaardigheden door vormingssessies. Ze willen een werking rond occasionele kinderopvang opzetten om vrouwen meer tijd te geven om cursussen te volgen, zichzelf te ontplooien en eventueel werk te zoeken. Deze groep werkt nauw samen met Federatie Wereldvrouwen en Internationaal VrouwenCentrum Antwerpen (CAW). ArtEco is een sociaalartistiek project en werd opgezet dankzij een samenwerking tussen Centrum Geestelijke Gezondheid, Riso Vlaams-Brabant (Samenlevingsopbouw), stad Vilvoorde en Huisvestingsmaatschappij Inter-Vilvoordse. De groep bestaat uit mensen met een psychische kwetsbaarheid en een artistiek begeleidster die tevens ervaringsdeskundige is. Buiten het atelier ‘schilderen’ om, zijn de deelnemers initiatiefnemers; de groep onderhoudt de woning en de tuin en als het hen uitkomt, gaan ze samen op stap naar tentoonstellingen en concerten. Door de inbedding van het project in de buurtwerking kunnen ze, via de veilige cocon die de groep vormt, hun sociaal netwerk uitbouwen en meewerken aan de sociaalartistieke uitdagingen in de wijk. Vrouwengroep Infor-femmes in Anderlecht, bestaat uit analfabete nieuwkomers die een initiatief opzetten om informatie uit te wisselen en mekaar wegwijs te maken in het labyrint van voorzieningen en formele en informele activiteiten in de buurt. De bindende factoren zijn taal en gelijklopende levensomtandigheden. Deze groep werd betrokken via onderzoeksproject ‘Eenouderschap en armoede’. Solidariteitszolder, een initiatief opgezet door bezoeksters van een Maison Mosaïque (Vie Féminine) in Laken. Het initiatief kwam er naar aanleiding van een leegstaande ruimte waar men een zinvolle invulling aan wilden geven. Het initiatief lost de nood naar kledij in als antwoord op een concrete nood in deze arme buurt. Maar door de open, aanpak komen heel diverse buurtbewoners langs waardoor het stigma wegvalt. De zolder is een ontmoetingsplek geworden en zo draagt het project bij aan de versterking van het sociaal netwerk in de buurt. De solidariteitszolder geeft ook aanleiding om individuele hulpvragen te beantwoorden en om eventueel toeleiding naar adequate dienstverlening te bieden. Bezoekers worden ook uitgedaagd om een cursus te komen volgen. Ook deze groep werd betrokken via onderzoeksproject ‘Eenouderschap en armoede’. FBI is een groep gegroeid uit een oudergroep van een Nederlandstalige lagere school in Laken en naar aanleiding van de moeilijkheid voor niet-Nederlandstalige ouders om hun kinderen te helpen met huiswerk en om te communiceren met de school en andere instellingen alsook om te integreren in de bredere samenleving. De activiteiten die ze opzetten zijn huiswerkklasjes, uitstappen, informatie uitwisselen in verband met volwassenonderwijs en het organiseren van een publiek schapenfeest. Deze groep werd betrokken via onderzoeksproject ‘Eenouderschap en armoede’. Fabriek Plastiek is een werking van de Aalsterse buurtwerking Parolvzw (ondersteund door Stad Aalst) en private partner, in een tijdelijke leegstaand fabriekspand. De werking faciliteert burgerinitiatieven. Bij de werking zijn heel wat kwetsbare groepen betrokken, gaande van daklozen, psychisch kwetsbaren, ex-gedetineerden, mensen in armoede,… Kaffee Plastiek heeft ook een toeleidingsfunctie naar het welzijns- en activiteitenaanbod in de stad, naar de opstart van nieuwe initiatieven, aandacht voor individuele hulpvragen en politiserend werk naar de lokale overheid toe. Vrijetijdsclub een initiatief dat werd opgestart door een groep vrijwilligers van Wereldhuis, een werking van Steunpunt Welzijnvzw. De vrijetijdsclub wil cultuur en vrije tijd met geïnteresseerden zelf definiëren en samen laagdrempelige activiteiten opzetten. De vrijetijdsclub was een van de groepen die intensief betrokken waren bij het participatief actieonderzoek rond cultuur en vrije tijd.

23


De Recyclageclub is een groep bewoners in een sociale woonwijk die mekaar leerden kennen via de huurdersgroep en een knutselatelier opzetten. Hun doel is het sociaal isolement doorbreken, mensen zelfbewust maken en laten kennismaken met creativiteit en werken rond de afvalproblematiek. De groep maakt gebruik van een ruimte in een dienstencentrum van het lokale OCMW. The Association is een spaargroep van een van de Afrikaanse gemeenschappen in België en is ontstaan naar aanleiding van het overlijden van een landgenoot zonder papieren. Toen hij stierf organiseerden zijn vrienden een spaaractie om de begrafenis in het land van herkomst te financieren. Uit dit initiatief groeide het idee om meer te doen rond welzijn van hun gemeenschap in België. Hun belangrijkste activiteit is het opzetten van de spaargroep maar ook informatie uitwisseling over bijvoorbeeld het vinden van slaapplaatsen, voedselbanken, plaatsen waar gratis of goedkope kleren gevonden worden, ... Far-West Leeft! Sociaalartistiek project rond sociale en fysieke leefbaarheid in een sociale woonwijk in renovatie met veel langdurige leegstand en een zwak sociaal weefsel. Dit project zit ingebed binnen de werking ‘Bewonersparticipatie in de sociale huisvesting’ van Riso Vlaams-Brabant. Het project omvat een samenwerking tussen bewoners, kunstenaars, verenigingen, stad, huisvestingsmaatschappij en Samenlevingsopbouw. De diverse actoren nemen afwisselend het voortouw bij initiatieven.

24


Deel2 De praktijk en bevindingen In dit deel trachten we inzicht te geven in de collectieve initiatieven van onderuit. We bekijken eerst en vooral de praktijk van enkele groepen waarmee we werkten. Dit doen we aan de hand van een cartografie en enkele praktijkverhalen. Vervolgens bekijken we de kenmerken van collectieve initiatieven van onderuit. En tot slot geven we een overzicht van de belangrijkste elementen of factoren die inspelen op de initiatieven.

25


26


1.

De praktijk van kwetsbare initiatieven

In dit hoofdstuk laten we u kennismaken met de praktijk. We trachten u daarbij te laten kennismaken met de complexiteit van de omgeving van deze initiatieven. We hebben daarbij niet enkel aandacht voor de belemmeringen en kwetsbaarheid maar ook voor de motivaties, kracht en creativiteit bij het inzetten van schaarse hulpmiddelen. Aan de hand van een cartografie, zoemen we eerst in op de omgeving van de Tiense Wereldvrouwen. En vervolgens presenteren vijf initiatiefnemers of pioniers hun initiatief met de factoren die hun initiatief op positieve en/of negatieve manier beïnvloeden.

1.1

De Tiense Wereldvrouwen: een cartografie

In deze paragraaf laten we u kennismaken met de complexiteit en intergerelateerdheid van factoren in de omgeving van CIO’s. We willen ook zichtbaar maken dat deze ecologische systemen vaak rijker en meer divers zijn dan we denken. We doen dit aan de hand van een cartografie. In het prototype handelingsmodel PICCA dat we in deel drie voorstellen en in bijlage 2 vindt u meer uitleg bij de functies en het gebruik van cartografiën met betrekking tot PICCA. Het initiatief dat we hier als voorbeeld uitwerken, is het CIO dat leidde tot de Tiense Wereldvrouwen. We kozen dit initiatief omdat de onderzoekster hierbij intensief betrokken was. Maar ook omdat een van de praktijkverhalen gelieerd is aan dit initiatief, wat maakt dat u over deze extra informatie beschikt en dus makkelijker inzicht zal hebben in onderstaande cartografie. 15

In onderstaande vindt u cartografie en de begeleidende tekst. De legende met de gebruikte symbolen, kan u raadplegen op pagina ... in bijlage. De groene kleur duidt op een positieve, stimulerende factor. De rode kleur betekent een negatieve of belemmerende factor en de witte kleur zijn potentiële verbanden. Cartografie Carto aan de hand van foto De begeleidende tekst Om het voor u als lezer behapbaar te houden, beschrijven we in deze begeleidende tekst, naast de doelstellingen en tijdslijn, enkel de belangrijkste factoren en verbanden die een invloed hebben op het initiatief en de groep. Voor alle duidelijkheid, het gaat om een tijdsopname. En we kozen ervoor om de meest opvallende of belangrijke elementen en verbanden in beeld te brengen. Een cartografie van een initiatief is nooit ‘af’. Wat willen we met deze cartografie? De omgevingsfactoren van de Tiense Wereldvrouwen zichtbaar maken. Wat willen de Tiense Wereldvrouwen? Een groep vormen waarin (nieuwkomers)vrouwen zich thuis voelen en waar ze kunnen bijleren. Wat doen de Tiense Wereldvrouwen? Groepsgesprekken over diverse thema’s, Nederlands oefenen en het lezen en schrijven oefenen, informatie uitwisselen, uitstappen, leren fietsen, samen turnen en koken, kinderactiviteiten, samen Tienen leren kennen.

15. Dit initiatief Katrien Bultynck, p ),

27


Tijdslijn Het verhaal van de Tiense Wereldvrouwen begint in 2012, aan de schoolpoort van een Tiense lagere school voor bijzonder onderwijs. Katrien Bultynck in die tijd werkzaam bij een Vlaamse onderwijsinstelling, ontmoet er een groep vrouwen. Als de geplande leermodule is afgerond, beslissen ze een alfabetiseringsinitiatief op te zetten. Ze zoeken samenwerking met BOMvzw die via de voedselbank nog meer laaggeschoolde nieuwkomers bereikt. In september 2012 starten ze met de Alfameters. Via haar netwerk komt Katrien in contact met Floravzw. Flora zoekt partners voor het actieonderzoek rond cultuur en vrije tijd(62). En de Alfameters zoeken mogelijkheden om een initiatief op te zetten waar vrouwen die de alfabetisering afronden, terecht kunnen om te vermijden dat ze in sociaal isolement verzeilen. De samenwerking tussen Alfameters en Floravzw krijgt vorm en in het voorjaar van 2013 maakt de groep effectief kennis met de Flora-medewerkster. In september 2013 start een groep van 20 vrouwen en de Flora-medewerkster de wekelijkse bijeenkomsten in het Tiense Risohuis. In februari 2014 maakt de groep kennis met Sarah Herbots van Federatie Wereldvrouwen en kiest de groep een groepsnaam: ‘Tiense Wereldvrouwen’ In mei 2014 start de samenwerking met Federatie Wereldvrouwen. En in juni 2014 eindigt de samenwerking met Floravzw, door het einde van de Vlaamse projectsubsidie. In september 2014 start een nieuw werkjaar, de Tiense Wereldvrouwen bestaat uit een 55-tal vrouwen waarvan een kleine groep de boel trekt. (F)actoren dichtbij de Tiense Wereldvrouwen:

28

Tiense Wereldvrouwen bieden de groepsleden en hun gezin: een betekenis en een gemeenschappelijke taal, informatie, vorming en uitwisseling, vriendschap, een netwerk, zelfontplooiing en zelfwaardering. En het initiatief vraagt tijd aan de groepsleden.

De (al dan niet vaste) groepsleden: stimuleren het initiatief door een tijdsinvestering, door waardering, het vormen van een netwerk en door hun zorg voor de andere groepsleden en de groep op zich. Gebrek aan een gemeenschappelijke taal bij de groepsleden remt het initiatief af.

Het gezin van de groepsleden: waardering of verwerping van het initiatief, hun welzijn is een grote motivatie voor de groepsleden, zorgen voor betekenis, de gezinnen vergroten het sociaal netwerk en de vriendschap (bv via de kinderen) en bieden zorg aan de groepsleden. Het gezin creërt tijd voor de groepsleden en/of het gezin slorpt tijd op.

De Alfameters: via vorming bevorderen ze de taal en communicatie, ze bieden een veilige ruimte (voor de groepsleden die ook bij de Alfameters meedoen) en zorg, ze stimuleren zelfwaardering en werken samen met Tiense Wereldvrouwen.

BOMvzw: biedt materiële hulpmiddelen en voedingsmiddelen aan de groepsleden. De vrijwilligers zorgen voor een een veilige ruimte voor de Alfameters. Aan Tiense Wereldvrouwen geven ze rechtstreeks een financiële bijdrage voor de vergoeding van het lokaal.

Sleutelfiguren Katrien, Chris en Rasha: bieden zorg en motivatie en helpen met paperassen, ze wijzen richting aan en formuleren voorstellen, ze hebben aandacht voor veilige ruimte en ze vormen de toegang tot een groter netwerk, ze stimuleren zelfwaardering en zorgen voor toegang tot nuttige informatie. Via hen bestaan mogelijkheden tot vorming, financiële en materiële hulpmiddelen en samenwerkingsverbanden.

Floravzw: biedt tijd, informatie en een veilige ruimte, ondersteunt bij het maken van voorstellen, zorgt voor uitwisseling (bv met Femma Tienen, IVCA en Made by Oya), bezorgt materiële hulpmiddelen (schriften, schrijfmateriaal), reikt instrumenten aan (bv cartografie en methodieken voor groepsgesprekken). De samenwerking met Tiense Wereldvrouwen kent een tijdsdruk (projectfinanciering).

Federatie Wereldvrouwen: samenwerking, informatie en vorming, hulp met paperassen (bijvoorbeeld aansluiten bij cultuurraad Tienen), financiële middelen, motiveert de groep, zorgt voor uitwisseling met andere vrouwengroepen in Vlaanderen, ondersteunt de vrouwen met het wegen op het (lokale en via de Federatie) en ook het Vlaamse beleid.

OCMW: biedt een loketfunctie waar de vrouwen en hun gezin terechtkunnen voor financiële hulpmiddelen en hulp met paperassen (bv: kindergeld, studiebeurs, ...).


Dominante cultuur: werkt ‘veilige ruimte’ tegen, is geen stimulans voor zelfwaardering. Het bevordert (erbij willen horen) én ontneemt (‘jullie horen er niet bij’) motivatie, het is sterk sturend (richtinggevend). De dominante cultuur zet een rem op creativiteit en ideeën, alsook op de toegang tot hulpbronnen.

Taal: Is nodig voor communicatie, de aanwezige kennis in de groep van het Nederlands (en een gemeenschappelijke taal) is tijdverslindend en belemmert de werking, een gebrek aan kennis van dé taal zorgt voor onbegrip bij de dominante cultuur. Gebrek aan kennis van het NL is een verbindende factor. Kennis van het Nederlands (en andere talen) bevordert de zelfwaardering heel sterk (Bv analfabete vrouwen tolken voor hooggeschoolde nieuwkomers). De eigen taal biedt een veilige ruimte om in kleine groep even te overleggen, betekenis te geven en dan voor de grotere groep spreken. Kennis van het NL geeft meer kans op belangrijke informatie.

Religie: Net als taal is ook religie een belangrijke verbindende factor in de groep. Het verbindt hen bovendien met BOMvzw.

Ruil- en deelnetwerk: biedt de mogelijkheid om zorg (bijvoorbeeld kinderopvang), informatie, eten en drinken, materiële hulpmiddelen (bv babyspullen en kledij).

Riso Vlaams-Brabant: lokaal, drank (koffie en thee zijn bv beschikbaar), instrumenten (bv: flappenbord), mogelijks informatie (beschikbaarheid computerlokaal) en signaalfunctie naar het lokaal beleid (vnml. Rond onderwijs, huisvesting en gezondheid), betekent een kans op meer intensieve samenwerking en uitbreiding netwerk.

(F)actoren die minder sterk inwerken: Femma Tienen, stadsbibliotheek, Café Combinne, wijkgezondheidscentrum, Perintievzw, Mobiel21 en stad Tienen (bv: stedelijke jeugddienst zorgt voor aangepaste info). (F)actoren die indirect beïnvloeden: Huis van het Nederlands, onthaalbureau (waardering Alfameters), Vlaamse overheid, Stad Tienen. Potentiële (f)actoren: ‘nieuwkomers’.

1.2

projecten

stadslandbouw,

sociale

economie

en

een

platform

Praktijkverhalen

We vroegen vijf pioniers om over hun engagement te verhalen en over het initiatief en de elementen die in positieve en/of negatieve zin een invloed hebben alsook over de elementen die de werking verder zouden kunnen doen groeien of verbeteren. De pioniers waren vertrouwd met het onderzoeksproject en met de Flora-medewerkster in haar rol als onderzoekster en/of in haar rol als sociale professional. De bedoeling van de praktijkverhalen is u te laten kennismaken met de realiteit van deze initiatieven. Door de praktijkverhalen hopen we u een beeld te geven van de diversiteit aan pioniers van sociale innovatie in onze samenleving, hun diversiteit aan taal en insteek en de diversiteit aan belemmeringen waarmee ze kampen maar ook hun gedrevenheid en kracht én de diversiteit aan mogelijkheden die binnen hun bereik liggen. Bij de keuze voor vijf verhalen uit de 15 betrokken CIO’s, lieten we ons leiden door een aantal criteria. We wilden een diversiteit met betrekking tot de aard van de kwetsbaarheid, taal en insteek, belemmeringen en kansen. En uiteraard was de bereidheid en mogelijkheid van de initiatiefnemers of pioniers om hun verhaal neer te schrijven, een noodzakelijke vereiste. We hebben het verhaal van Agnes De Lange en andere bewoners in een dichtbevolkte woonwijk die met sociaal isolement kampen, daar wat aan willen doen en een ruimte ter beschikking krijgen van het lokale OCMW. Ousman J. die samen met zijn landgenoten in België een betere toekomst tracht uit te bouwen. Katrien Bultynck, een taalprofessional die met haar leerlingen, nieuwkomers, verder denkt en een alfa-initiatief op maat start om deze vrouwen te versterken. Bruno Petit, een kunstenaar die deel uitmaakt van een breed samenwerkingsverband tussen bewoners, de lokale huisvestingsmaatschappij, Samenlevingsopbouw en stedelijke diensten in een wijk in renovatie. En tot slot Toon Derison, die als professional een veilige niche biedt aan mensen met een psychische kwetsbaarheid waardoor deze naar buiten kunnen treden met eigen initiatieven .

29


1. De Tiense Wereldvrouwen: een cartografie

30


Agnes De Lange – De recyclageclub, het doorbreken van isolement, het stimuleren van creativiteit en de zorg voor het milieu. Omdat ik zo graag knutsel, maar bij gebrek aan hobbyclubs en –winkels in België ik niet mijn gading vond, speelde ik al lang met het idee een hobbyclub op te richten hier in het Vilvoordse. Gezien de economische crisis en de verhalen van mijn ouders en grootouders herinnerend ten tijde van de oorlog hoe vindingrijk mensen wel moesten zijn zou het niet slecht zijn zelf eens iets uit te proberen. We hadden al ervaring met het opzetten van acties. Ik was bijvoorbeeld bij een toneelgroep, ik hielp bij de armoedevereniging en ik ben bij de huurdersgroep. Met een toenmalige vriendin kwam ik op het idee een hobbyclub –De Recyclageclub & de Dekentjesclub- op te richten die vooral of toch zoveel mogelijk recyclagemateriaal gebruikt. Wat betreft de dekentjesclub worden dekentjes met restwol gemaakt die dan worden gratis weggeven aan mensen die écht nood hebben aan hulp. Een tweede voorwaarde is dat de dekentjes in België moeten blijven. Wij zijn de mening toegedaan dat hier in België nood genoeg is aan zulke kleine initiatieven. Niet alleen om mezelf te voldoen, maar vooral om de gezelligheid die het met zich meebrengt, mensen terug uit hun isolement te halen en ondertussen iets nuttig te doen. De zoektocht naar een locatie was de eerste maar daarvoor niet de gemakkelijkste stap. De prijs, beschikbaarheid, toegankelijkheid, voor mindermobielen en minderbegoede mensen, de stockageruimte en dergelijke, alles moest kloppen. Gelukkig kunnen wij terecht in het lokale dienstencentrum van het OCMW waar wij tegen democratische prijzen drank kunnen schenken maar omdat wij ook lidgeld vragen, dienen wij ook huurgelden per uur te betalen aan het OCMW. Al bij al, een goede overeenkomst, want buiten enkele contractregels kunnen wij regelmatig (mits toestemming van het OCMW) een opendeurdag en een nieuwjaarsreceptie organiseren. Verder zijn wij als Feitelijke Vereniging erkend door de Vlaamse Provincie en door de Stad Vilvoorde en zouden wij vanaf 2015 in aanmerking komen voor subsidies. En dat is goed, want alle beetjes helpen. Want wij doen voor de rest alles met eigen middelen. Ledenwerving, reclame en extra activiteiten organiseren is moeilijk vanwege het krappe budget waarover wij beschikken. En sinds wij dus erkend zijn door de Stad Vilvoorde, wordt er van ons verwacht dat dit wel gebeurt (wat normaal is). Wat steun betreft van de plaatselijke politiek, daar moeten wij jammer genoeg niet op rekenen. Behalve een voormalig gemeenteraadslid is er nog nooit een ander ‘belangrijk’ iemand geweest die onze club bezocht. Zelfs het indienen van een project voor een samenwerking met Stad Vilvoorde werd na 2 jaar naar de papiermand verwezen. Toch laten wij ons niet ontmoedigen. De leden die wij tot nu toe hebben zijn trouwe leden en tot toe verloopt alles naar wens. Bij ons is iedereen welkom, jong, oud, arm, rijk. Het lidgeld wordt bewust laag gehouden. De leden brengen hun eigen gerief mee, maar een bepaald projectie doen is niet verplicht. Beslissingen worden genomen door mezelf en de andere bestuursleden van de club en nog eens voorgelegd aan de leden van de club. Wij gaan naar de hobbybeurzen en proberen zoveel mogelijk deel te nemen aan activiteiten die ons worden aangeboden om onze club te promoten, zoals een wijkfeest, een Geefplein, een Kerstmarkt enzovoort. Het is een stille droom om verder uit te breiden en een heus ateliertje op te zetten in combinatie met drankgelegenheid om zo nog meer mensen te bereiken. Tevens willen wij

31


aantonen dat mooie dingen niet altijd duur hoeven te zijn. Met eenvoudige dingen kan men prachtige creaties maken. Ook voor kinderen zou het goed zijn. Op die manier wordt hun inspiratie gestimuleerd en krijgen zij misschien een andere kijk op hen die het niet breed hebben, maar hun waardigheid bewaren door creatief te zijn met hetgeen zij hebben. En zo ook werken aan bewustwording rond het milieu. Een andere stille droom is in scholen gaan spreken en laten zien hoe andere kinderen en mensen in de rest van de wereld moeten overleven door het bijeenschrapen van afval, maar ondanks hun schrijnend bestaan toch juweeltjes van creaties afleveren die dan voor in de rijkere landen voor grof geld wordt verkocht. De bedoeling van de recyclageclub is drievoudig:

32

Mensen weer bij elkaar brengen om gezellige momenten te beleven en te leren van elkaar. Wij zijn dan wel geen maatschappelijke werkers, maar als één iemand zich al beter kan voelen door ons te vervoegen, is dat een teken dat ons opzet werkt.

Mensen bewust te maken dat niets of niemand minderwaardig is en dat creativiteit een positieve invloed kan hebben op het doen en laten van het dagelijkse leven.

Mensen bewust maken van de afvalproblematiek en de zorg voor materiaal stimuleren.


Ousman J. - The Association, het ontwikkelen van een solidariteitsnetwerk en een collectief spaarsysteem voor een Afrikaanse gemeenschap in BelgiÍ. Om de veiligheid van het initiatief en haar kwetsbare initiatiefnemers geven we niet de volledige naam weer van de verteller noch van de vereniging. The Association has long been in existence in Ghent but was not well structured as it is today in Antwerp. The association in Ghent became a failure because of financial irregularities. The then executives collected membership dues and monthly contributions and all proceeds were supposed to be kept into a bank account but were kept by the executive himself. When the need came for accountability there was no money left and the president could not explain where the money had gone. That brought the Ghent Association to be dissolved. The Association was born again in Antwerp when an immigrant from our country fell really ill and unfortunately died. We needed to raise money to sent the corpse back home for burial on home soil. It was a very difficult task to raise the needed funds but at the end it became a success. The illness and death of a member of our community gave birth again to the idea of setting up another association. This time grounded with more professionalism. Proper checks and balances were to be put in place to convince the people from our community in Belgium that this time around things were going to be more transparent. An interim executive body was set up and tested with setting up the association whilst members contributed about to how we want it to be run. With the help of experienced members there were suggestions to register it officially as a non-profit organization to give it a legal status, thus enable it to open a bank account. A constitution was set up to guide how the association should be run. While the need for a legal status as well as a constitution was because we didn’t want to repeat the same mistakes we had with the Ghent Association. Because in case of financial irregularities nobody will be held responsible as was the case with the Ghent association. Avoiding financial irregularities are not the only challenge. There is also the fact that the Association was and is made up of legal and illegal immigrants. These are situations where the legal immigrant feels more advantageous than the illegal, especially with the issue of money. The contributions by the illegal immigrants, although there is a lot of solidarity among us, are a delicate issue. First of all, financial contribution is mostly a bigger effort for illegal migrants and secondly to them it is a bigger risk caused by the obvious reason of not having ground to stand on when things go wrong and of being in a more precarious situation. So they need more confidence in the system. The association also wants to encourage illegal migrants to join because we exchange information about what to do in certain issues they face. The issue of illegal migrants joining is both the biggest challenge and the most important reason for the formation of the association, as our goal is more well being and welfare for our community in Belgium. The main reason why individuals join is that we feel in a country far away from our homeland and the very people in the association are like our family and stand with us if anything would happen. We support each other like family. The main problems we face are

33


discrimination and the issue of unemployment as well as the difficulty to regulate documentation. At the moment the organization is mainly about offering its members advice and information. We feel the need to formalize more before we can take up more financial solidarity. The practical problems we face are the difficulty to organize meetings and getting every one involved. The way we communicate about meetings or other issues is sending text messages and asking every one who receives one to pass it on. We make decisions through debating and casting votes, where the majority carries the vote. We are quiet familiar to debating and also to collective saving systems. These saving systems are called ‘osusu’ in our homeland. The difference here is that the association keeps the money, to be able to face big expenditure in case of people in need. We had to adapt the system to these challenges that are new to our community. What would facilitate our initiative is resources to maybe organize a barbecue in the summer, in order to get more people involved and strengthen our community. The second thing is education for without education we will not advance, not personally and not as a community. The third thing that is important to us is a tolerance as we face a lot of discrimination, which weakens us as persons and as a community. A more tolerant culture and more chances to integrate, would give us more energy to cope with problems, to take care of our community and ourselves and to contribute to the Belgian economy.

34


Katrien Bultynck – Alfameters, het opzetten van alfabetiseringslessen en een zorgnetwerk voor kwetsbare vrouwen. Ik schrijf deze tekst voor Jelena, Fiza, Theresa, Aishe, Bayan en zoveel andere vrouwen. Ik leerde Jelena, Fiza, Theresa, Aishe en Bayan kennen toen ik als medewerkster van een Vlaamse Onderwijsinstelling voor Volwassenonderwijs een module ‘School en ouders’ moest verzorgen in een Lagere School voor Bijzonder Onderwijs in Tienen. De bedoeling van zo’n module is om de communicatie tussen de school en de ouders te verbeteren. Jelena, Fiza, Theresa, Aishe en nog een paar andere moeders hadden zich ingeschreven voor de ‘lessen Nederlands voor ouders’: ze komen uit Kosovo of Irak uit minderheidsgroepen, Roma, respectievelijk Koerden die in hun land van oorsprong geen toegang tot degelijk onderwijs kregen. Niemand van mijn collega’s liep er warm voor om deze lessen op te nemen. Dit is immers geen standaard-module NT2 zoals die aan de lopende band draait in de Vlaamse CVO’s of CBE’s. Je hebt geen moduleplan, geen procedures, geen voorgekauwd materiaal waarop je kan terugvallen. Je moet de boer op, met de schoenen in de modder, met mensen gaan praten en proberen uit te zoeken waar je een toegang vindt. Ik vond dat een geweldige opportuniteit: ik ben van nature ongelooflijk nieuwsgierig naar andere mensen en ben blijkbaar toen ik klein was in een bad vol rechtvaardigheidsgevoel gevallen. Ik weet niet waar deze twee eigenschappen vandaan komen; ik kom zelf uit een middenklasse gezin dat nooit financiële of andere moeilijkheden heeft gekend. De doorsnee-Vlaming, maar zelfs schepenen en ministers die verondersteld zijn thuis te zijn in hun materie blijven nog steeds over anderstalige migranten beweren: ‘Ze wonen hier al zoveel jaar en nu kunnen ze nog geen Nederlands. Ze willen dus niet!’. Ik trof in de onverwarmde refter van de school (er was geen ander lokaal beschikbaar) een groep onzekere, maar leergierige vrouwen die al het mogelijke wilden doen, als het hun kinderen maar ten goede zou komen. Het was echter niet meteen grote liefde vanaf dag 1: ik was een ‘lerares’. Zij hadden het gevoel heel zwaar tekort te schieten; anders moest de school voor hen geen lessen organiseren. Ze hadden al aanmaningsbrieven gekregen van het onthaalbureau omdat ze niet naar de reguliere NT2-lessen kwamen. Die officiële lessen alfa-NT2 worden echter niet georganiseerd in Tienen zelf. Daarvoor moeten de vrouwen vier maal per week met het openbaar vervoer heen-en weer naar Leuven. Voor deze kwetsbare vrouwen, vaak met kleine baby’s en jonge kinderen die naar school moeten gebracht en ’s middags opgehaald, vaak ook zelf kampend met een zwakke gezondheid, is dit echter voor velen niet haalbaar. Onze eerste bijeenkomsten waren voor hen dan ook eerder een aarzelend uitzoeken van ‘aan wiens kant sta je eigenlijk?’ Dankzij mijn wetenschappelijke achtergrond als exmedewerker van het Centrum voor Taal en Onderwijs (KULeuven) besefte ik dat leren pas kan beginnen als leerder en lesgever een vertrouwensband hebben opgebouwd die ontstaat uit het respectvol aftasten en bevestigen van gemeenschappelijke aspecten in elkaars wereldbeeld. Daarvoor moest ik mezelf blootgeven: ook ik ben een moeder, bezorgd om de gezondheid en het welbevinden van mijn kinderen. Ook ik kan niet met 100 % zekerheid garanderen dat ik de volgende week in de les zal zijn: ik kan immers altijd griep krijgen, of de batterij van mijn auto wil niet mee. Maar bovendien: ook ik vind het niet correct hoe sommige leerkrachten hier tegen de kinderen schreeuwen, ook ik vind het niet kunnen dat een school jouw kind niet wil inschrijven omdat het anderstalig is en een andere godsdienst heeft. Ook ik vind het niet correct dat een juf al in het midden van het schooljaar zegt dat het de moeite niet loont om je kind extra te helpen, omdat het toch te zwak is, … Het was pas toen ze zagen dat ik met hen de hele weg wilde gaan, dat ik effectief

35


tussenkwam bij problemen, dat ik hen hielp om moeilijke formulieren in te vullen, dat het echte leren kon beginnen. Vooral qua begrip gingen de meeste moeders er flink op vooruit. Maar de briefjes van de school lezen was te hoog gegrepen. De school wist immers niet dat deze vrouwen bijna allemaal compleet analfabeet waren. Noch was de school zich ervan bewust dat één mama, Jelena, wèl geschoold was, zich goed kon redden in het Nederlands en dat zij een grote hulp was in het opbouwen van de vertrouwensrelatie met de andere vrouwen: zij vertaalde als het nodig was, gaf spontaan mee individuele ondersteuning aan de zwakste vrouwen, moedigde de vrouwen aan door te vertellen dat zij Nederlands had kunnen leren, dus dat het voor andere vrouwen ook moest lukken. En toen was het schooljaar voorbij en mijn tijdelijk contract liep af. Maar de vrouwen bleven aandringen: ‘Katrien, wij willen leren lezen en schrijven’. En Jelena zei: ‘als jij kan zorgen dat we volgend schooljaar lessen lezen en schrijven hebben, dan zal ik altijd komen om te helpen.’ Hun vraag en engagement lieten mij niet los. Hun vraag om door te gaan en hun steeds groter wordende aantal heeft mij aangezet om op zoek te gaan naar alternatieve wegen en bronnen om alfabetiseringslessen op te zetten in Tienen. Hen in de steek laten en elders mijn andere job gewoon terug opnemen, was voor mij geen optie. Via iemand uit mijn professioneel netwerk kreeg ik de tip om een subsidie aan te vragen bij de Koning Boudewijnstichting in het kader van preventie van Analfabetisme in familiale context (Bpostfonds). Het leek mij belangrijk om dit niet in mijn eentje op te zetten maar om een aanvraag in te dienen samen met en vanuit een bestaande organisatie die al een draagvlak had. Spontaan kwam ik terecht bij de vzw Bezorgd om Mensen, een welzijnsschakel die puur met vrijwilligers erin slaagt al meer dan 20 jaar materiële steun en tijdelijke crisisopvang te voorzien voor mensen in armoede. De meeste van de moeders die ik al kende, kwamen hier trouwens ook over de vloer en wisten me te vertellen dat er nog vele vrouwen zoals zij naar de voedselbedeling en de sociale winkel kwamen. Het leek mij een zeer laagdrempelige, vertrouwde en veilige plaats om de lessen op te zetten. De vzw had vroeger zelf al geprobeerd om met vrijwilligers lees- en schrijflessen op te zetten, maar dat was nooit echt van de grond gekomen. Zij stonden meteen open voor mijn voorstel. We kregen een subsidie van 21.000 euro voor twee jaar. De voorbije twee schooljaren hebben we allemaal samen hard gewerkt: de vrouwen, ikzelf, de vrijwilligers (Vlaamse èn anderstalige). Het ging niet altijd vanzelf: zowel bij sommige vrijwilligers als bij enkele vrouwen die deelnamen zag je de twijfel of dit wel de juiste weg was. Deze informele ‘mamaschool’ die gebaseerd was op geven en nemen, op respect en elkaar helpen, was iets wat ze niet kenden. Ze vonden het aangenaam, verrijkend en vooral ook fijn om elkaar meermaals per week te ontmoeten en over thema’s te lezen en te spreken die voor hen belangrijk waren: opvoeding, gezondheid, huishoudelijke taken, .. Maar waarom kregen ze er dan geen ‘attest’ voor. En waarom moesten de vrouwen die als ‘inburgeraar’ beschouwd werden dan vroeg of laat toch nog naar het officiële Volwassenonderwijs? Gelukkig waren er ook de andere vrouwen die hen aanmoedigden, en enthousiast waren bij elk klein teken van vooruitgang. We kregen een officieuze erkenning van instanties zoals Onthaalbureau, OCMW, ... We zagen bijna iedereen openbloeien èn talig vooruitgaan. En er kwamen steeds maar anderstalige vrouwen bij, ook vrouwen die wel konden lezen en schrijven. Opnieuw via een suggestie uit mijn netwerk kwam dan de samenwerking met Flora. Hun medewerkster heeft in de groep een proces op gang gebracht waardoor de vrouwen een zelforganisatie hebben opgericht waar nu vooral de hogergeschoolde anderstalige vrouwen actief in zijn. Het belang van onze alfa-werking vanuit de Welzijnsschakel wordt ondertussen onderkend door heel wat officiële instanties: het Huis van het Nederlands, het Onthaalbureau, het OCMW, Inspectie Onderwijs, maar toch krijgen we geen structurele financiering: we passen immers niet in het plaatje van het reguliere aanbod. Aangezien we vertrekken vanuit de noden van de vrouwen en niet vanuit een overheidsprogramma, valt het ook moeilijk te benoemen of we nu zouden vallen onder Onderwijs, Integratie, Armoedebestrijding, Welzijn, … Na twee jaar subsidie van de Koning Boudewijnstichting hebben we gelukkig financiële steun gekregen van de Provincie Vlaams-Brabant in het kader van Taalstimulering en van het Vlaams Fonds voor de Letteren in het kader van leesbevordering. Maar dit is

36


opnieuw maar voor een jaar. En volgend jaar zijn er wellicht opnieuw nieuwe ongeschoolde moeders die zich met hun gezin in Tienen hebben gevestigd of geïsoleerde vrouwen die ons aanbod ontdekken. Laten we hopen dat de bevoegde minister als ze het heeft over ‘beroep doen op de privé-markt voor lacunes in het NT2-aanbod’, ook kijkt naar bestaande en goedlopende informele initiatieven. Ook al werken ze lokaal, informeel, kleinschalig en met vrijwilligers, vanuit hun ervaring en gedrevenheid zijn deze informele initiatieven wellicht professioneler en efficiënter in het aanbieden van maatwerktrajecten voor de meest kwetsbaren, dan privé taalinstituten die met onervaren goedkope free-lance lesgevers niet werken met het oog op leerwinst voor de leerders maar vooral vanuit de winstlogica van hun bedrijf.

37


Bruno Petit – Far-West Leeft!, via sociaalartistieke interventies naar gemeenschapsopbouw en zorg voor het leefmilieu in een sociale woonwijk in renovatie Mijn ‘werk’ in de wijk, is niet enkel een artistieke must voor mij maar ook als mens is dit voor mij een belangrijk project. Het is eigenlijk de twee. Mijn atelier in deze tuinwijk geeft me de kans om te ontsnappen uit de grootstad (Brussel) en om in contact te komen met mensen en met de natuur. Dat is mijn ‘drive’. Ik ben echt verliefd geworden op deze buurt en de geschiedenis ervan. Mijn atelier is in een voormalige arbeiderswoning van de huisvestingsmaatschappij die al meer dan tien jaar leeg staat. Het wacht op renovatie. In ruil onderhoud ik de woning en de tuin zodat er minder verkrotting is. Er zijn nog tien woningen die worden gebruikt en onderhouden door kunstenaars of sociale projecten. Het atelierproject is er gekomen door een samenwerking tussen de huisvestingsmaatschappij en Riso Vlaams-Brabant (Samenlevingsopbouw). Er worden geen grote reparaties meer gedaan in het atelier maar het dak lekt en de kelder staat vaak onder water. De gas mag niet aangesloten worden ook al is deze nog conform. Dat is jammer. We wisten niet op voorhand dat we hier zo lang zouden zijn, ik ben hier al vijf jaar en het kan nog een aantal jaren duren. Wat goed nieuws is maar je weet nooit of je nog een degelijke investering moet doen of niet. We hebben geïnvesteerd in de ateliers maar als er iets serieus kapot is, maakt de huisvestingsmaatschappij geen kosten meer. Dat is hetzelfde voor de sociaal huurders die hier wonen. Riso heeft wel een klusjesman voor kleine klusjes in de ateliers maar de meeste dingen repareren en betalen we zelf. Soms krijgen we hulp van een buur die komt helpen of materiaal uitleent. We leren dus wel onze plan trekken. Dat is ook niet slecht om iets bij te leren. Daarna kunnen we dan met onze ervaring buren helpen want het zijn allemaal dezelfde huizen. De mensen van de huisvestingsmaatschappij repareren ook maar ze hebben heel lange wachttijden omdat ze zoveel woningen moeten onderhouden. Deze problemen brengen dus ook goede dingen, namelijk ze versterken de band met de buren! Het onderhouden van de woning en de tuin is voor mij niet echt ‘werken’, ik leer heel veel dingen bij. Samen met buren en andere kunstenaars onderhoud ik nu ook een aantal tuinen van legen huizen die helemaal verwaarloosd waren. Ik had absoluut geen kennis met planten, bloemen en groenten. Maar ik heb gezien dat hier alleen pissebloem groeien. Na vijf jaar ik heb misschien niet heel veel extra kennis. Maar er is nu veel meer diversiteit in de tuinen. Het is veel werk maar ik krijg er ook veel voor terug. Ik ken ondertussen veel mensen in de buurt en soms helpen ze mij en soms help ik hen. Met de hulp van vrienden en buren, heb ik alle betonnen palen, oude ijzerdraad, betontegels enzovoort weggehaald. Nu hebben we een soort kleine park met groenten, bloemen, frambozen... en ook meer bijen vogels, vlinders, insecten ... Ik heb nooit gevraagd om samen te werken met mijn buren maar ze doen wat mogelijk is voor hen en zo is er nu veel uitwisseling tussen ons. We moeten de omgeving proper houden, dat is evident voor mij en ik doe het ook met plezier. Ik maak veel van de wijk schoon en ik doe veel meer dan mijn ‘partie’. Maar ik krijg er ook veel voor terug, geen geld maar eten, werkgerief en soms... een beetje geld waar ik niet om vraag... Ik denk dat het belangrijk is dat het project kleinschalig blijft, dat er ruimte wordt gelaten voor het spontane. Als een gemeenschap te groot wordt, is er minder vrijheid, minder spontane bewegingen en mogelijkheden. Het contact tussen mensen wordt dan abstract. Riso (samenlevingsopbouw) helpt de buurtactiviteiten te ontwikkelen, ze zorgen ook voor kleine klussen en bijvoorbeeld een grasmachine. En de druk van de eigenaar (huisvestingsmaatschappij Inter-Vilvoordse) is niet zo hoog maar we krijgen eigenlijk

38


weinig of geen informatie of garantie over de toekomst of duur van het atelierproject. Ik ben altijd bang voor een beslissing van Inter-Vilvoordse dat we ‘vanaf volgende maand buiten’ zullen moeten. Wat ook spijtig is, is dat we helemaal geen waardering of aanmoediging krijgen van de huisvestingsmaatschappij. Dat is wel jammer. Ik heb het gevoel dat ze ons als een groep onverantwoordelijke kinderen ziet die ze laten spelen in een speeltuin. Het is ook jammer dat er heel lang geen duidelijk beleid was zodat wij (en de huurders die er nog wonen) weten waar we aan toe zijn. Ook al gebruik we de woningen maar als we het echt serieus nemen om ze te onderhouden, dan is het ook belangrijk dat we zelf serieus genomen worden. Anderzijds zijn we de huisvestingmaatschappij dankbaar omdat ze ons laten werken met een redelijk grote vrijheid. Veel van onze buren vinden het nu mooi en proper en zijn blij met onze aanwezigheid, het is ook minder eenzaam. Voor anderen is het moeilijk te begrijpen dat we geen huur betalen en dat we deze woningen kunnen gebruiken als atelier. Maar de woningen mogen niet verhuurd worden omdat ze niet in orde zijn, we mogen er ook niet slapen. Misschien zijn de mensen jaloers of leven ze liever zoals het vroeger was? Met leegstaande huizen die open stonden, veel vuil, overal sluikstorten en criminaliteit, ... Ik voel me als een deel van een nieuwe omgeving met veel diversiteiten zoals de planten maar ook met de mensen. Hier in de wijk, in onze kleine gemeenschap diversiteit mogelijk maken is belangrijk. Niet enkel een getto met sociale woningen en private eigendom, maar een mooie mix. Dit werk heeft ook een goede invloed om mijn tekeningwerk. Ik ben kunstenaar en werk veel met tekeningen en ook met recyclagehout, meestal hout van de sociale huizen die gerenoveerd worden. Ik heb nooit enkele houtstuk gepikt en nooit gekocht! Ik vraag het eerst aan de arbeiders. Het is afval. Ik ben niet een parasiet! Ik probeer gewoon om minder te verspillen. Door contacten met die werkers, spreek ik ondertussen daardoor ook een beetje Hongaars en enkele woorden Bulgaars omdat die werkers van daar komen.

39


Toon Derison – Tussen begeleiden en loslaten. Sociaalartistiek netwerk en psychische kwetsbaarheid Arteco is een sociaalartistiek project opgezet in een samenwerkingsverband tussen Centrum Geestelijke Gezondheid Ahasverus (CGG), Samenlevingsopbouw en de Huisvestingsmaatschappij. ArtEco biedt sociale en artistieke uitdagingen voor mensen met een psychische kwetsbaarheid en dit ongeacht symptomen of diagnose. Deelnemers krijgen een ‘artistieke coaching’ door een ervaringsdeskundige die tevens kunstenares is. Als CGG volgen wij de dagelijkse gang van zaken op een afstand en bieden het kader. We onderschrijven het huurcontract met buurtopbouw, doen de intakes, voorzien in een coaching voor de atelierbegeleider en maken de vrijwilligersovereenkomst met de atelierbegeleider. We vertegenwoordigen het project tegenover de partners. De atelierbegeleider draagt de artistieke verantwoordelijkheid. ArtEco biedt geen zorg of ondersteuning aan de groepsleden, we verwachten van ze zich samen met een vertrouwenspersoon inschrijven. Deze wordt aangesproken om de nodige zorg en ondersteuning te bieden wanneer iemand zich minder in zijn vel voelt of de symptomen meer op de voorgrond komen maar is niet aanwezig in het atelier. Voor kennismaking met het Atelier kunnen geïnteresseerden met hun vertrouwenspersoon langs komen. Wanneer iemand wenst deel te nemen onderschrijft hij/zij een contractje, waarin met eigen bewoordingen wordt weergegeven wat zijn artistiek engagement zal zijn. Dit contract wordt ondertekend door het CGG, de Atelierbegeleider, de deelnemer en zijn vertrouwenspersoon of ‘buddy’. Vanaf dat moment bepaalt iedere deelnemer zijn eigen artistieke weg en zijn eigen uitdagingen. Deelnemers bepalen zelf de frequentie en de duur van hun deelname. We verwachten wel dat een deelnemer vooraf laat weten wanneer hij niet kan komen. De groepsleden, maximum drie deelnemers en de begeleidster, zijn tegelijk initiatiefnemers van activiteiten en verantwoordelijk voor het gebouw. Naast hun creatieve schilderwerk, organiseren ze uitstappen naar tentoonstellingen en concerten, ze onderhouden het atelier en de tuin en zetten samen tentoonstellingen op. ArtEco is ingebed in een sociaalartistiek buurtproject, dit is een plus omdat de groep wordt opgenomen in de dynamiek van een groter geheel. Door deelname aan buurtactiviteiten en groepstentoonstellingen (bijvoorbeeld in de jaarlijkse ‘kunsttoers’ en een deelname aan Open Monumentendag).Dit krijgt steeds veel 'politieke' en mediaaandacht. En hoewel niet elke deelnemer vindt dat zijn kunstwerken al van voldoende niveau om tentoongesteld te worden is de positieve aandacht voor velen een belangrijke meerwaarde. Via nauwe contacten tussen buren en het atelier en via de buurtwerking maken de betrokkenen deel uit van en voelen ze zich welkom in de buurt. Dit maakt dat de uitdaging voor hen, om in een onbekende omgeving, een nieuw hoofdstuk te schrijven, op een relatief veilige manier kan gebeuren. En het is wederzijds. Ook de buren zijn blij met de aanwezigheid van het atelier en de groep. Voor een aantal buren is het een plaats geworden waar ze af en toe kunnen binnenspringen. Een van de buren kan niet lezen, hij komt regelmatig een koffietje drinken en als hij post krijgt brengt hij deze mee om te laten voorlezen. Dit project is een kans voor de gasten om via een veilige cocon naar buiten te treden. Tegelijkertijd wordt door de integratie in dit breder project gewerkt aan het doorbreken van een taboe en van de stigmatisering van deze groep. Naast een aantal sterkten heeft het project ook een aantal uitdagingen en minder sterke kanten. Niet iedere persoon vindt het voor zichzelf een uitdaging om artistiek (en sociaal)

40


bezig te zijn waardoor ArtEco slechts voor een beperkte groep als zinvol wordt ervaren. Mensen die nog een sterke nood hebben aan ondersteuningsbegeleiding kunnen niet terecht in het Atelier. Als CGG geloven we in de meerwaarde dat het project biedt in het herstelproces van de deelnemers maar het is niet de kerntaak van een CGG om te voorzien in een artistiek aanbod. Door de samenwerking met andere partners en het kleinschalige karakter (gemiddeld drie deelnemers) van het project, voor ons als CGG beheersbaar. Het is snel kosten efficiënt en we kunnen de eigen kracht van het project maximaal laten zijn wat het is. De elementen die het initiatief van de groepsleden mogelijk maken, zijn de betrokkenheid en verantwoordelijkheid die de gasten nemen met betrekking tot het project, hun engagement en de ‘buddy’ uit hun omgeving die hen daarin ondersteunt als het moeilijk loopt, de inbedding in de buurt waardoor het sociaal netwerk meteen vergroot (buren en vrienden van het project springen geregeld binnen), de begeleiding die zowel een artistieke achtergrond heeft als ervaring met psychische kwetsbaarheid, het kunstenaarsstatuut dat het mogelijk maakte om de persoon in kwestie aan te nemen. Elementen die het project vooruit helpen en tegelijk een rem betekenen op het project zijn de mentale gezondheid van de betrokkenen dat enerzijds de groep verbindt maar anderzijds het soms ook moeilijk maakt en zorgt voor een groot verloop; de ruimte, deze is uitnodigend en warm, de groep wordt zelf betrokken bij het onderhoud van de woning en de tuin, het atelier is niet fysiek verbonden aan een ziekenhuisomgeving wat een plus is voor de groep. Anderzijds is het atelier, een sociale woning die wacht op renovatie, zeer klein en koud in de winter. Het kan een sterkte zijn om een initiatief te houden binnen een vrijwillig en sociaal engagement zoals een buurtwerking, transitie beweging, Repair Café, creatie collectief etc. Een breder partnerschap zal nodig zijn wanneer we het aanbod van ArtEco structureel willen inbedden. Naast de samenwerking die er vandaag is zien we de CAW’s, OCMW, dienst Cultuur en kunstonderwijs als mogelijke partners in de samenwerking.

41


2.

Collectieve Initiatieven van Onderuit (CIO’s)

Zoals we in vorige hoofdstuk zagen zoeken burgers creatief naar oplossingen voor hun noden. Deze initiatieven ontstaan door het samenzijn van mensen. Ontmoeting is de eerste stap, gevolgd door volgende ontmoetingen en het ontdekken van krachten en gemeenschappelijke noden. Soms groeien initiatieven niet verder, is er wel een behoefte maar mist men de energie, contacten, tijd, ruimte en kennis om er meer mee te doen. Deze collectieve initiatieven zijn oneindig gevarieerd, zowel wat betreft de noden waarvoor ze oplossingen zoeken als wat betreft de antwoorden die ze bedenken en hun relatie ten opzichte van andere actoren. Sommige initiatieven bestaan in de schermerzone tussen het legale en het illegale. De asymmetrische verhouding die aanwezig is tussen hulpverleners en hulpvragers, is hier afwezig of heel beperkt. De groep heeft immers doorgedreven of volledig eigenaarschap. Waar sprake is van een samenwerking of inbedding in een bestaand initiatief, blijft de groep centraal staan. En tot slot bestaan deze initiatieven wars van bestaande strakke subsidiëringslogica’s, beleidsprogramma’s, werkingsprincipes of formele methodieken. Ze maken gebruik van bestaande elementen en brengen deze samen tot nieuwe combinaties, sociale innovatie ten top. Ondanks de variëteit aan verschijningsvormen van CIO’s kunnen we hen een aantal eigenschappen toekennen(63). Sommige kenmerken zijn overlappend maar gezien hun eigen accent worden ze toch expliciet benoemd:

Van onderuit, deze praktijken worden opgezet in functie van bepaalde noden en in functie van wat voor de betrokkenen op dat moment belangrijk is. Ze groeien van onderuit. Hoewel ze niet per se ‘nieuw’ zijn in hun vorm, willen we hiermee benadrukken dat ze (nog) niet geïnstitutionaliseerd zijn.

Collectief en kleinschalig, ze zijn noch volledig openbaar noch volledig privaat. Het gaat meestal over een kleine groep, al kan hun actieradius en invloedsfeer zeer groot zijn. Ze kunnen open zijn naar de buitenwereld toe, of beperkt blijven tot een gesloten groep. Cocreatief, ze zijn gebaseerd op samenwerking tussen de mensen, waarbij diverse rollen in elkaar grijpen en elkaar versterken. Zo kan de rolverdeling tussen deelnemers, begeleiders, doelgroep en initiatiefnemers of pioniers, variëren naargelang de activiteit, maar iedereen uit de groep wordt op één of andere manier in het samenwerkingsverband betrokken. Ze kunnen ondersteund worden door gevestigde verenigingen of instituties. Experimenteel, ze passen geen voorgekauwde methode toe, maar experimenteren met verschillende wijzen van collectieve actie. Ze kunnen mislukken, doelstellingen wijzigen en op korte termijn radicaal veranderen. Al doende sturen ze bij. Zoals alle processen van sociale innovatie is experimentele fase belangrijk. Deze kan, na verloop, evolueren naar een fase van behoud. Tijdens de verschillende fasen zullen ook andere behoeften aan belang winnen en anderen zullen minder belangrijk worden. Geëngageerd, ze zijn gebaseerd op een diversiteit aan niveaus van betrokkenheid. De mate en de aard van het engagement hangt af van de tijd die men er aan kan en wil besteden. Een persoon draagt vaak, naar gelang de situaties, meerdere rollen en verantwoordelijkheden en een bepaalde rol of verantwoordelijkheid wordt door meerdere personen gedragen. Gesitueerd, ze hangen af van het moment, de plaats, de context en de mensen die het initiatief opzetten. Ze kunnen uitzwermen, andere initiatieven inspireren, vermeerderen en zich verspreiden, maar ze kunnen niet zonder meer gekopieerd worden. Geografisch en beleidsmatig ontwikkelen ze zich zo dicht mogelijk bij de noden en leefomgeving van de mensen die erbij betrokken zijn. Gewenst, ze ontstaan vanuit een of meerdere behoefte(n) en ze blijven maar bestaan voor zover het initiatief gewenst is. Het plezier van het samenkomen en samen leren, het geloof in het nut van het initiatief als mogelijke oplossing en de erkenning door de omgeving maken deel uit van hun bestaansreden en het engagement. Transversaal, ze raken aan een grote waaier van thema’s die betrekking hebben op het dagelijks leven in kwetsbaarheid, en bevinden zich vaak op het snijvlak van verschillende thema’s die met die kwetsbaarheid te maken hebben.

42




Ecologisch, ze maken gebruik van de middelen die voorhanden zijn, ze combineren en mengen vaak beperkte maar zeer diverse hulpmiddelen die in de omgeving aanwezig zijn: die van andere burgers (giften, uitwisseling van tijd, kennis en diensten), van de instituties (subsidies, kennis en kunde en materiĂŤle hulpbronnen) en van private markt (sponsoring, diverse ondersteuning).

In ons onderzoek spitsen we ons toe op de initiatieven van kwetsbare groepen. Initiatiefnemers uit kwetsbare groepen zetten initiatieven op samen met mensen met een andere sociaaleconomische achtergrond of met een organisatie, maar soms enkel onder gelijken. Initiatiefnemers uit kwetsbare groepen beschikken over beperkte hulpbronnen. Hun CIO’s zijn uiterst kwetsbaar, dit heeft diverse oorzaken. Ten eerste hebben alle initiatieven van sociale innovatie een subversief karakter omdat ze oplossingen zoeken voor bestaande noden die noch door overheid noch door markt worden bevredigd. Ten tweede omdat ze ontstaan van onderuit en omdat ze nog moeten werken aan een draagvlak, een inbedding en verduurzaming. Ten derde zijn initiatieven waarvan (het merendeel van) de initiatiefnemers behoren tot kwetsbare groepen extra kwetsbaar. De moeilijkheid bij het betrekken van kwetsbare initiatieven voor ons onderzoeksproject, waar we het bij de onderzoeksopzet hadden, is daarbij spreken.

43


3.

Elementen met invloed

Samen met initiatiefnemers bekeken we welke elementen of factoren een rol spelen in het ontstaan en de groei van hun initiatief. De veiligheid van de groep en manoeuvreerruimte werden in de praktijkverhalen bijvoorbeeld meermaals genoemd. Een gebrek eraan betekent dat het initiatief niet of moeizaam zal groeien. Maar ook andere factoren spelen. Bijvoorbeeld persoonlijke factoren; mensen kunnen ervaring en vaardigheden hebben in het opzetten van initiatieven en het samenbrengen van mensen maar (een samenloop van) hun actuele persoonlijke sociale, mentale, fysieke en/of economische situatie kan het nemen van initiatief verhinderen. Administratieve factoren; het plannen van een actie kan energie geven aan een groep en tegelijk kunnen de paperassen en reglementeringen die het meebrengt, danig ontmoedigen. En ook praktische en creatieve factoren kunnen doorwegen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat men goede ideeën heeft om het probleem op te lossen maar dat men geen plek vindt om samen te komen of niet weet hoe eraan te beginnen. Of omgekeerd: de praktische voorwaarden zijn vervult maar men ziet geen oplossing voor het op te lossen probleem omdat men zo vast zit in bestaande structuren en denkwijzen dat de creativiteit wordt afgeremd. Het is een veelheid aan factoren die inwerken op deze CIO’s. Deze factoren hebben verschillende functies en een functie kan door verschillende factoren worden vervuld, de factoren zijn bovendien overlappend. De factoren zijn onderling verbonden en werken op mekaar in waardoor ze als het ware een ecologisch systeem vormen dat de initiatieven omgeven. Bij het weerhouden van factoren, maakten we keuzes op basis van overwegingen zoals het belang dat door de initiatiefnemers aan bepaalde factoren werd toegedicht en de bruikbaarheid als concrete beleidspiste. De factoren ‘kunst & cultuur’ en ‘alternatieve economie’ zijn bijvoorbeeld factoren waarmee niet alle initiatiefnemers ervaring hadden maar die wel door de meerderheid werd gezien als potentiële hefbomen om hun praktijk vooruit te helpen. Die factoren hebben we dan ook weerhouden. Een factor die een hefboom kan zijn maar minder bruikbaar is als beleidspiste is ‘religie’. Dergelijke minder bruikbare hefbomen werden niet verder uitgediept maar worden wel opgenomen in de tool dat we ontwikkelden. We hebben elf (combinaties van) factoren weerhouden: Welzijn, Tijd & ruimte, Ontmoeting & gemeenschap, Erkenning & waardering, Hulpmiddelen, Fysieke ruimte, Kennis & vaardigheden, Samenwerking, Kunst & cultuur, Alternatieve economie en tot slot Politieke ruimte. In onderstaande paragrafen geven we per factor het belang voor de groepen aan de hand van enkele voorbeelden, een beschrijving van de mogelijke functies, de uitdagingen die met deze factor gepaard gaan en tot slot – indien van toepassing- voorbeelden van hoe deze factor als hefboom werd aangewend in onze groepen. Deze factoren vormen de basis voor de randvoorwaarden en het prototype handelingsmodel voor PICCA.

3.1

Welzijn Poverty is not natural. It is man-made and it can be overcome and eradicated by the actions of human beings. (Nelson Mandela)

44

Vanessa is ernstig ziek, deze situatie maakt het voor Vanessa niet evident om haar engagement verder op te nemen. Op sommige dagen lukt het goed, op andere dagen minder. Maar er mee stoppen is geen optie voor Vanessa omdat het initiatief en de groepsleden haar ook veel hoop en energie geven.

Sylvain kampt met een berg aan problemen, zijn vrouw is ziek, een van de kinderen heeft problemen op school en de verwarming in de huurwoning is alweer defect. Door de vele beslommeringen kan hij zich er maar moeilijk toe aanzetten om zijn engagementen op te nemen.


Ondanks de voldoening die het initiatief haar geeft, voelt ook Florence een enorme druk op haar engagement. Het zijn daarbij vooral de individuele problemen van de andere groepsleden die veel van haar tijd en energie vergen en die bovendien moeilijk in te plannen zijn. Het gaat daarbij van het helpen zoeken naar werk, het tolken bij bemiddeling met het OCMW, het onderhandelen van afbetalingsplannen met nutsvoorzieningen tot het vertalen en helpen invullen van officiële documenten.

Individueel welzijn (of welzijn van het gezin) is een van de eerste zaken die door de initiatiefnemers werd genoemd als voorwaarde om een duurzaam engagement op te nemen in het CIO. Tegelijk werd aangegeven dat de groep (het proces) en het initiatief (de output) het individueel welzijn (kunnen) verhogen. En ook het welzijn van het collectief werd genoemd als een voorwaarde voor het bestaan en de groei van een CIO. De individuele noden kunnen zich afspelen op materieel en immaterieel vlak, ze kunnen concreet of algemeen zijn en ze zijn heel divers: gaande van de nood aan ‘administratieve hulp’ (helpen lezen, vertalen en invullen van documenten), psychische of medische hulpvragen, financiële en materiële noden (kledij, voeding, huisvesting), juridische vragen (bv bij echtscheiding, schulden, werk- en verblijfsvergunningen...), informatie (bv over toegang tot bestaande hulpbronnen) bemiddeling (bv met nutsvoorzieningen, RVA, huisvestingsmaatschappij, ...), de nood aan gezelschap of (en meestal) een combinatie van diverse noden. Het is mogelijk dat groepsleden de noden niet durven kenbaar maken. Dit is vaak het geval in heterogene groepen. Maar het is voor individuen, onder meer door schaamte, niet altijd evident om hun problemen te bespreken in de groep. Het komt vaak voor dat mensen afhaken en dat de groep pas later verneemt dat persoonlijke problemen de aanleiding waren. Persoonlijke problemen kunnen echter ook net een aanleiding zijn om toe te treden tot de groep. En deze problemen kunnen voor de groep zowel een zware druk betekenen als een versterking van de groepsdynamiek. Welzijn is een voorbeeld bij uitstek van de complementariteit van PICCA aan de bestaande structuren. Sociale innovatie ontstaat immers bij het zoeken naar oplossingen voor sociale noden die niet worden geledigd door de overheid (of de markt). Geldgebrek is daarbij slechts een van de elementen maar wel een belangrijk omdat het de belangrijkste sleutel is voor de toegang tot vele hulpbronnen in onze maatschappij. Een voorbeeld van falend overheidsbeleid is dat in België de uitkeringen niet voor iedereen toegankelijk zijn en verschillende uitkeringen bovendien onder de armoedegrens(64) liggen. Zoals we zagen in de beschrijving van de groepen betrokken in ons onderzoek, zoeken ze antwoorden op sociale noden. Voorbeelden van sociale noden waarrond ze werken zijn toegang tot kledij, slaapplaatsen en voeding (bv the Association), toegang tot sociale contacten (ArtEco en Recyclageclub), toegang tot onderwijs (bv FBI en Alfameters), ... De taak van de overheid mag niet beperkt blijven tot het faciliteren van experimenten van CIO’s. PICCA gaat ook over de structurele verandering waartoe deze innovatieve antwoorden een aanleiding kunnen zijn. Wat het welzijn van de groep betreft vestigen we de aandacht op de ongelijkheid binnen de groep. De individuele problemen in groepen met enkel gelijken zijn makkelijker bespreekbaar en minder stigmatiserend dan in heterogene groepen. Anderzijds zijn groepen met enkel zwakke individuen veel kwetsbaarder, sterke figuren zijn een betere garantie op de nodige continuïteit van de werking. Een gebrek aan Welzijn betekent voor CIO’s zowel een rem als een kans. CIO’s ontlenen hun ontstaan aan de sociale noden die tevens de zwakte vormen van de groep en die bovendien het initiatief kunnen belemmeren. Het paradoxale karakter van sociale innovatie door kwetsbare groepen wordt daarbij meer dan duidelijk. Dit leidt ons tot het spanningsveld tussen individueel welzijn, het welzijn van de groep en eventueel het behalen van bepaalde doelstellingen. Ten eerste kan de dynamiek van de groep bedreigd worden door individuele noden. De betrokkenen gaven aan dat het niet evident is om de juiste balans te vinden tussen deze individuele noden en de agenda van de groep. Ten tweede sterkere groepsleden kunnen individuele problemen helpen oplossen maar de druk kan te zwaar worden, vooral door de aard, grootte en onvoorspelbaarheid ervan. Ten derde kunnen mensen, zoals gezegd, afhaken door persoonlijke problemen. Soms geheel onverwacht. Dit kan een probleem zijn voor de groep als deze persoon een cruciale rol speelt die niet door een ander groepslid kan worden ingevuld. Het kan zijn dat de andere groepsleden deze taak niet kunnen waar maken omdat ze vaardigheden of kennis missen of omdat het hen ontbreekt aan beschikbare (mentale) tijd en ruimte. Ten vierde kan het de druk van afgesproken engagementen zelf zijn dat een probleem vormt voor het individu. Dit kan het geval zijn door een foute inschatting van het engagement, hoge verwachtingen van de groep, de individuele noden van groepsleden en de combinatie tussen de druk van het engagement en de complexiteit van de eigen noden. Tot slot brengt engagement mogelijks een financiële kost met zich mee. Het kan gaan om kosten zoals mobiliteit, kledij, telefoonkosten, een maaltijd, een ‘pintje gaan drinken na de bijeenkomst’ of kinderopvang. Deze

45


kosten komen soms onverwacht met de evolutie van het initiatief. Mensen zijn niet altijd voorbereid op deze kosten. Het streven naar welzijn kan ook een positieve invloed hebben op het initiatief en de groep. Zo kunnen individuele problemen de dynamiek op gang trekken en kunnen individuen zich gesterkt voelen door de groepsdynamiek. Het geloof dat het CIO zal bijdragen aan de behoeftebevrediging, vormen een ‘drive’ voor (kwetsbare) groepsleden. Het kan zaken bespreekbaar maken, stigma’s doorbreken, het kan aanleiding geven tot het definiëren van een collectief probleem waarrond kan worden gewerkt. Een uitdaging voor PICCA is het activeringsbeleid. Daarin zijn wij en de initiatiefnemers waarmee we werkten duidelijk: een verplicht engagement bij een CIO als voorwaarde voor een leefloon of een uitkering is nefast. Bij de groepen waarmee we werkten, waren enkele mensen aanwezig in het kader van artikel 60. Het was merkbaar dat hun creativiteit werd onderdrukt en dat het hen ontbrak aan intrinsieke motivatie, in tegenstelling tot de andere groepsleden. Door de ongelijke status bracht deze situatie bovendien extra spanningen in de groep. CIO’s zijn gebaseerd op een vrijwillig engagement en bestaat maar voor zover gewenst. Ze kunnen dus niet gedwongen bestaan. Processen van sociale innovatie volgen een grillig parcours zonder garantie op succes. Het is voor individuen die object zijn van inschakeling dan ook niet altijd een positief verhaal; de bijzondere kenmerken van CIO’s kunnen over het hoofd worden gezien en het mislukken van een engagement zou ten onrechte kunnen worden toegeschreven aan het individu zelf. Daardoor kan het individuele schuldgevoel en het gevoel van mislukking vergroten, wat dan weer nefast is voor verdere leerprocessen. Mensen met een complexe armoedeproblematiek worden met een verwevenheid aan problemen geconfronteerd. Hen verplichten zal alleen maar leiden tot grotere complexiteit, een zwaardere last, extra kosten en dus tot een verzwaring van hun leven en hun problematiek. Voorbeelden van de manier waarop CIO’s omgaan met sociale noden:

Bij ‘the Association’ bestaat een uitgebreid solidariteitsnetwerk. Het solidariteitsgevoel tussen nieuwkomers en mensen die al langer in België zijn en hun weg kennen, is enorm. De nood aan familievervangende verbanden zouden daarbij, volgens de betrokkenen, aan de basis liggen. De formele agenda van de bijeenkomsten draait voornamelijk om het opzetten van het collectieve spaarsysteem. Er worden hulpgoederen en informatie uitgewisseld. En de groepsleden staan mekaar bij tijdens belangrijke gebeurtenissen. Zo gebeurt het dat bij overlijden een ketting-sms wordt gestuurd om iedereen op de hoogte te brengen en om op te roepen het gezin in kwestie te bezoeken. Bij Alfameters wordt door de sterkere vrouwen veel tijd besteed aan individuele hulpvragen, doorverwijzing en begeleiding.

Bij ArtEco voorziet het GGC in omkadering van de groep door de logistieke en administratieve taken op te nemen en door de ‘intake’ te verzorgen Een voorwaarde tot deelname is het hebben van een buddy. Dit buddysysteem zorgt ervoor dat mensen kunnen terugvallen op een vertrouwenspersoon in hun privéomgeving. Deze uitlaatklep brengt verlichting in de groep; de zorg voor individuen wordt gedeeld. Hierdoor wordt de groep verlicht van de zware last van persoonlijke problemen en heeft de groep meer vrijheid om aan de slag te gaan met gezamenlijke initiatieven.

En de vrouwen van OMAA hebben een sterke band met enkele ondersteunende organisaties voor vorming en organisatieontwikkeling maar ook concrete hulpvragen van de individuele groepsleden.

3.2

Tijd & ruimte Sans temps rien n’est possible. Tout prend du temps. Le temps est la seule règle permanente et absolue dans l'univers. (Michel de Montaigne)

46

Mia is een werkloze, alleenstaande moeder met beperkte vrije tijd. Een dag als volgt is bij haar niet uitzonderlijk: de kinderen naar school brengen, een half uur wachten op de bus terug naar huis, bij de apotheker langsgaan, de afwas doen en koken voor ‘s avonds, naar de


huisvestingsmaatschappij om defecten te melden,… Ze probeert af en toe naar de bijeenkomsten van de vrouwengroep te gaan maar verantwoordelijkheden opnemen ligt moeilijk omdat ze niet regelmatig kan komen en ze ook ‘haar hoofd niet kan vrijmaken om mee te doen’.

Jos leeft geïsoleerd. Zijn oude hond is regelmatig ziek, dan komt hij niet naar de bijeenkomsten: zijn hond betekent alles voor hem.

Amina is betrokken bij oudergroep FBI, ze wil het beste voor haar kinderen en zet zich volledig in voor het initiatief. RVA vindt het echter niet kunnen dat ze door het initiatief niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en dreigt met schorsing.

De vrouwen van Alfameters hebben heel wat kennis en ervaring met betrekking tot (schoonheids-) verzorging, kinderen, koken,... Deze vaardigheden zouden ze via een sociaal economieproject kunnen inzetten. Jammer genoeg hebben de initiatiefneemsters geen tijd om een project uit te werken of contacten te zoeken. Ze halen nu al alles uit de kast om enkel het huidige initiatief draaiende te houden met de middelen en mankracht die ze hebben.

Na welzijn worden tijd en ruimte genoemd als belangrijkste ingrediënten voor CIO’s. Er moet rekening gehouden worden met de traagheid en onvoorspelbaarheid van initiatieven van onderuit en van sociale innovatie in het algemeen. Processen van sociale innovatie hebben immers tijd en ruimte nodig om te rijpen, om te mislukken en opnieuw te beginnen. PICCA vraagt om beschikbaarheid in de vorm van tijd en ruimte, niet enkel bij burgers, maar ook bij overheden en organisaties.

Het is maar vanuit het samen doorbrengen van tijd dat een collectieve dynamiek kan ontstaan en dat gemeenschappelijke noden aan het licht kunnen komen. Ontmoeting vraagt tijd, mekaar leren kennen vraagt tijd, het vormen van een groep en het ontdekken van gemeenschappelijke dromen en noden vragen tijd. Het vraagt tijd om mekaars talenten te ontdekken en nieuwe vaardigheden en kennis te ontwikkelen, netwerken uit te bouwen en samenwerkingsverbanden te smeden, te experimenteren, een vertrouwensband op te bouwen … en op adem te komen. Er wordt aangegeven dat ook heel wat kostbare tijd besteed wordt aan het zoeken naar informatie en middelen en aan het opmaken van verslagen en verantwoordingen van bestedingen. Een aspect dat niet uit het oog mag verloren worden is dat het bij aanvang niet mogelijk is om in te schatten waar het CIO naartoe zal gaan en hoe ver de verwachte engagement zullen gaan, welke verantwoordelijkheden er op termijn moeten genomen worden en dus welke (tijds)druk op de groepsleden zal komen. Op de rem gaan staan is bovendien niet evident gezien de verwachtingen van de groepsleden en hun omgeving en eventuele samenwerkingspartners. Het gaat hier bovendien ook over meer dan enkel de ‘fysieke tijd en ruimte’ die nodig zijn, ook de mentale ruimte is nodig wil men creatief en vrij kunnen denken en doen.

Tegenover de tijd en ruimte die moeten worden geïnvesteerd in een initiatief, staat de beperkte beschikbaarheid van kwetsbare groepen. We zagen bij de groepsleden dat veel van hun privé tijd gaat naar het in orde brengen van paperassen en het aflopen van hulp- en dienstverleningsinstanties. Vooral als men geen Nederlands kan, niet kan lezen of schrijven of niet met een computer kan werken, nemen deze zaken veel tijd in beslag. Daarnaast speelt ook de tijd die men onderweg is met het openbaar vervoer een rol in de beperkte beschikbaarheid. De zorgtaken, gecombineerd met zware administratieve lasten en ontoegankelijke hulp- en dienstverlening, bovenop een vaak beperkte mobiliteit zijn geen sinecure.

Wat betreft de beschikbaarheid van ‘werkenden’ vs ‘niet werkenden’. En het debat over de kortere werkweek en de moeilijke combinatie betaalde arbeid-gezin, dat momenteel weer actueel is, is een uiting van de algemene tijdsdruk die op individuen ligt. Het evenwicht tussen loonarbeid, zorgtaken, gemeenschapsengagement en zelfontplooiing is in onze maatschappij voor velen een evenwicht dat moeilijk te vinden is. Loonarbeid neemt vaak te veel tijd en ruimte in bij loontrekkenden terwijl (of beter waardoor) de zorglast bij mensen die geen loonarbeid verrichten zeer zwaar valt. Dit zagen we ook bij de groepen in ons onderzoek. Naast de zorg voor (zieke en kleine) kinderen, zien we ook een zware zorglast voor andere familieleden zoals ouders of schoonouders en zelfs voor huisdieren. Wat kinderopvang betreft, zien we dat bijvoorbeeld bij mensen die niet werken en die minder voorspelbare opvangsnood hebben, het vinden van (tijdelijke) kinderopvang zeer moeilijk is. Kinderopvang is dan ook een issue in alle vrouwengroepen waarmee we werkten. Kinderopvang betekent voor hen de noodzakelijke ‘vrije tijd’ creëren om een opleiding te gaan volgen, om tot rust te komen, om uit te zieken

47


of om samen met anderen te zoeken naar oplossingen. ‘Niet-werkenden’ worden bovendien afgestraft voor het duurzaam opnemen van engagementen. Voor uitkeringsinstanties is de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt (die geen of geen kwalitatieve duurzame jobs biedt voor kwetsbare groepen) prioritair. Deze opgelegde beschikbaarheid maakt engagement voor een CIO zeer moeilijk. In onze groepen hoorden we over reële gevallen waar gedreigd werd met schorsing als het engagement niet werd stopgezet. Anderzijds zijn er ook heel wat mensen die geen schorsing kregen maar er wel voor vreesden en uit angst niet deelnemen aan een initiatief. Bijkomend merken we op dat deze initiatieven de opstap naar duurzame tewerkstelling in zich kunnen dragen.

Zoals we in het theoretische gedeelte zagen, hebben ook professionals te maken met strakke tijdsschema’s en beperkte ruimte om CIO’s en sociale innovatie te faciliteren. En, indien er tijd is voorzien voor experiment, is deze tijd vaak vastgelegd in (te) strikte schema’s. Dit was ook merkbaar op het terrein; vrijwel alle sociaal-cultureel werkers, buurtwerkers, opbouwwerkers en medewerkers van lokale overheden waarmee we werkten, gaven te kennen te leiden onder tijdsgebrek. En tijd en ruimte zijn essentieel om te kunnen inspelen op kansen en mogelijkheden die zich voordoen, om een band op te bouwen met (potentiële) initiatiefnemers, om ideeën en voorstellen te ondersteunen, om problemen te helpen analyseren en mogelijke oplossingen te verkennen, deze oplossingen uit te werken en tijd te laten voor ‘trial and error’, om de mogelijkheden voor het opschalen en verspreiden te bekijken en om te signaleren naar de hogere overheid. En ook voor professionals is het een tijdrovende bezigheid om de groep en het beleid in dialoog te brengen, te weten waar middelen kunnen gevonden worden voor vernieuwende lokale initiatieven en te weten welke samenwerkingsverbanden mogelijk zijn.

3.3

Ontmoeting & gemeenschap I know there is strength In the differences between us. I know there is comfort, where we overlap. (Ani DiFranco)

De Tiense Wereldvrouwen krijgen te horen van een medewerker van de stad dat ze best niet als groep op straat lopen of in groep naar activiteiten gaan, omdat dit ‘de mensen bang kan maken’; ‘we zijn dit nog niet gewend in Tienen’.

Felix is een ex-gedetineerde en Juan heeft geen verblijfspapieren. Beiden hebben het erg moeilijk om contact te leggen met anderen uit angst voor afwijzing en stigmatisering en zelfs uit angst voor hun veiligheid.

Hoewel de vrouwen en kinderen van de Tiense Wereldvrouwen werden uitgenodigd, worden ze terug naar huis gestuurd bij de kinderwerking van de armoedevereniging;’ze zijn met te veel gekomen’...

Nina is alleenstaande moeder en heeft het moelijk om de eindjes aan mekaar te knopen. Ze zou graag initiatieven opzetten met andere vrouwen om de situatie te verbeteren maar in haar omgeving kent ze geen mensen die daar nood aan hebben.

Ontmoeting is voor mensen uit kwetsbare situaties niet eenvoudig. Kwetsbare groepen kampen met uitsluitingsituaties wat sociale contacten bemoeilijkt. Net door de moeilijkheid die de groepsleden ervaren bij het leggen van contacten en het vormen van groepen, is dit voor hen een belangrijke hefboom. En hoe moeilijk contacten met andere individuen ook zijn, des te moeilijker zijn contacten met (bestaande) groepen of verenigingen. Dat er heel wat drempels bestaan in het toetreden tot (soms zelfs laagdrempelige) initiatieven, konden we al vaststellen in onze onderzoeksprojecten rond cultuurparticipatie ‘Bruggen naar Participatie’ (link http://www.florainfo.be/rubriques/publications/ rapports-de-projets/article/bruggen-naar-participatie?lang=nl ) en “’t klikt’. Het gaat om drempels op vlak van informatie, vrije tijd, kostprijs, bereikbaarheid en kinderopvang, maar ook bijvoorbeeld over de capaciteit om inhoud te verwerken en verlegenheid om de sociale status. Individuen vinden het niet eenvoudig om de stap naar bestaande initiatieven te zetten. Met een groep waarin men zich thuis voelt en die een veilige ruimte biedt, lukt het soms toch om naar buiten te treden.

48


Ontmoetingen vormen logischerwijze de eerste stap naar groepsvorming en verbondenheid. Na verloop kunnen gemeenschappelijke interesses, dromen en problemen aan het licht komen, maar niet noodzakelijk. Een CIO start ook niet noodzakelijk om oplossingen te zoeken voor sociale noden. Het kan zijn dat er bij aanvang vooral een klik of een verbondenheid is tussen mensen en dat men aanvoelt dat het fijn is om nog eens samen te komen. Of een groep mensen ervaart een gezamenlijk probleem en wenst zich sterker te verbinden en er een oplossing voor te zoeken. Welke twee drives ook doorwegen, gezamenlijk probleem of nood aan verbondenheid, ontmoeting is de eerste stap en verbondenheid is een voorwaarde voor CIO’s. In ons actieonderzoek wordt aangegeven dat het belangrijk is om zich goed te voelen in de groep om moeilijke onderwerpen te bespreken, dit zou het best gaan in een groep met gelijken. En om verder te groeien als individuen en als groep, geeft men aan dat contacten met andere mensen die andere kennis hebben, kan helpen. In ons onderzoek zagen we deze groepsoverschrijdende contacten in de vorm van professionals of non-professionals uit een hogere socio-economische klasse die dicht bij de groep staan. Ze vormen een brug tussen de groep en de omgeving of met instituten, ze verschaffen vaak een betere toegang tot de nodige hulpbronnen (contacten, informatie, middelen,...). Deze brugfiguren betekenen kansen om het initiatief te versterken en op een hoger niveau te brengen. Hoe gaan de CIO’s om met ontmoeting en verbondenheid?

De verbondenheid bij de Tiense Wereldvrouwen groeide, ondanks hun grote etnische verscheidenheid, tot een sterke groep. De eerste contacten ontstonden meestal aan de schoolpoort of de voedselbank. Ondanks de verschillen hebben deze vrouwen heel wat gemeenschappelijk: hun sociaal economisch situatie als nieuwkomers in België, het achterlaten van een leven, gezinsleden en een vaderland, ontmoetingen aan de voedselbank, het moeizame zoeken naar taal en een plaats in de samenleving voor henzelf en hun gezin en gelijkaardige sociale noden. Bovendien brengen deze vrouwen veel tijd samen door. De minst geschoolde vrouwen van de groep zien mekaar minstens vier middagen per week; een middag met de Tiense Wereldvrouwen en drie middagen met de Alfameters. De aanwezige baby’s en peuters tijdens de bijeenkomsten vormen een extra bron van verbondenheid.

De eerste uitwisseling tussen de Tiense Wereldvrouwen en Femma Tienen op de Internationale Wereldvrouwendag kwam moeizaam op gang. De vrouwen van Femma waren bij de start zichtbaar teleurgesteld in de lage opkomst. Na enkele uren was het voor hen dan weer wennen aan de overrompeling. Dankzij een positieve ingesteldheid, werd de uitwisseling, ondanks de moeilijke start en grote verschillen in organisatie en cultuur, voor beide groepen een positieve ervaring en het begin van meer samenwerking.

Ondanks het relatief grote verloop bij ArtEco, tracht men dit gegeven als een positieve uitdaging te benaderen; een frisse wind in het atelier zorgt telkens voor nieuwe ideeën voor uitstappen, voor de activiteiten met de buurt en voor het onderhoud van het gebouw en de tuin. Deze ingesteldheid is mogelijk door het buddysysteem, het hecht burennetwerk rond de groep en door de ondersteunende rol van opbouwwerk en stedelijke wijkwerkig.

Fabriek Plastiek slaagt erin om door de fysieke ruimte, de aanpak en het aanbod een heel diverse groep te bereiken. De activiteiten worden bijgewoond door daklozen, mensen in armoede, mensen met een psychische kwetsbaarheid maar ook mensen uit de middenklasse en politici.

3.4

Erkenning en waardering Most (people) have the ridiculous notion that anything they do which produces an income is work – and that anything they do outside ‘working’ hours is play. There is no logic to that. (Lewis Hyde) 49


Mariam ervaart enorme druk bij haar gezin en haar schoonouders. Mariam’s gezin ziet niet in wat het nut kan zijn van zoveel tijd te spenderen aan een initiatief dat klaarblijkelijk niets oplevert.

Virginie brengt heel wat eigen middelen binnen in het initiatief. De groep groeit alsmaar aan. De nieuwe vrouwen hebben geen zicht op de inbreng van Virginie. Virginie heeft het gevoel dat haar inbreng niet helemaal wordt gewaardeerd. Anderzijds wil ze haar ideeën opleggen aan de nieuwkomers, ‘zij is het ten slotte die zoveel geld inbrengt’.

Vroeg of laat zullen de vrouwen die via de Alfameters leren lezen en schrijven en die door de overheid nog steeds beschouwd worden als inbugeraars, verplicht worden om naar het officiële volwassenonderwijs te gaan. Het is moeilijk te begrijpen voor de vrouwen dat ze geen attest krijgen voor wat ze leren bij de Alfameters. Van instanties zoals het onthaalbureau en het OCMW krijgt de werking dan weer wel een officieuze erkenning.

Niki heeft geen diploma secundair onderwijs maar door het opnemen van taken bij een CIO, zoals het coördineren van activiteiten, communicatie met de lokale overheid en de boekhouding, leerde ze heel wat bij. Toch kan ze de VDAB niet overtuigen haar niet op cursus te sturen, ‘over administratie nota bene’, en haar meer tijd te geven voor haar engagementen.

Door een engagement bij een CIO geven groepsleden te kennen hun tijd, vaardigheden, kennis en eventueel ook middelen te willen inzetten. De erkenning en waardering ervan kunnen een initiatief (nemer) versterken. Bij gebrek eraan, kan een inititiatief(nemer) worden ontmoedigd. Bij vorige hefbomen zagen we al dat uitkeringsinstanties de tijd en ruimte die initiatiefnemers besteden aan CIO’s niet altijd waarderen. En de kunstenaars in Far-West worden bijvoorbeeld ontmoedigd door de reacties in de omgeving, als ‘zouden we maar wat spelen’. En voor het individueel engagement worden wederzijdse erkenning en waardering van de groepsleden onderling als belangrijk ervaren. Het gaat dus om erkenning en waardering van de groepsleden onderling, van de nabije omgeving (gezin, familie, buren) en van de bredere samenleving, instellingen, beleid en politiek. Er is ook nood aan de erkenning en waardering van diverse vormen van arbeid die aanwezig zijn in CIO’s. De diversiteit aan noodzakelijke rollen en taken kunnen we opdelen in de vormen van arbeid die ook noodzakelijk zijn wil men een duurzame samenleving creëren. De zorgarbeid bij CIO’s kan bestaan uit zorg dragen voor de groepsleden, voor mekaars kinderen, zorgen voor koffie en thee, voor een proper lokaal, .... ; de sociale arbeid, namelijk mensen zich laten thuis voelen, werken aan een goede groepssfeer, werken aan het netwerk van de groep in de omgeving, zich engageren voor de groep; de zelfarbeid, bijvoorbeeld het ontplooien van talenten, zorg voor individueel welzijn, ...; de productieve arbeid (subsidies, contacten, ...) en tot slot de arbeid die ervoor zorgt dat deze verschillende rollen in evenwicht zijn. Het gevaar bestaat dat vooral of enkel die taken worden erkend en gewaardeerd die resultaten opleveren zoals subsidies, belangrijke contactpersonen, ... Net als in de brede samenleving bestaat op niveau van initiatieven immers de neiging om de andere, noodzakelijke, vormen van arbeid minder te waarderen. Het vinden van subsidies wordt meestal meer gewaardeerd dan bijvoorbeeld de zorg voor zieke groepsleden. Net als op niveau van de samenleving zijn het ook hier de diverse vormen van arbeid die hun waarde hebben en erkenning vragen. Bij CIO’s gaat het immers ook om het emancipatorisch effect. Een andere belangrijke rem op de werking van CIO’s is het gebrek aan erkenning van ongelijkheid en het gebrek aan waardering van subculturen in onze samenleving. De mensen uit kwetsbare groepen, waarmee we werkten, getuigen van de sterke negatieve effecten die uitsluitingsituaties op hen hebben in hun dagelijks leven: ze worden niet gehoord, voelen dat ze niet meetellen en kampen daardoor met een laag gevoel van zelfwaarde. Ze ervaren uitsluiting en miskenning op basis van de groep waartoe ze behoren en ook een miskenning en gebrek aan waardering voor de inzet voor hun gemeenschap. Dit alles zet een domper op de innovatievreugde. Ousman (The Association) geeft dit duidelijk aan in zijn verhaal; de discriminatie waar ze dagelijks mee te maken hebben verzwakt niet enkel individuen maar ook hun gemeenschap. Het gevolg van de onderwaardering is dat mensen zich moeilijk kunnen ontspannen, niet durven op zoek gaan naar hulpmiddelen in de omgeving, belemmerd worden in het creatief nadenken over hulpbronnen en nauwelijks op zoek gaan naar samenwerking. De groepen hebben de neiging om terug te plooien op zichzelf. De dominante cultuur maakt het moeilijk zoniet onmogelijk voor organisaties en overheden om te zien welke rijkdom aan vaardigheden, kennis en sociaal kapitaal deze groepen en hun kwetsbare

50


CIO’s in zich dragen. In de groepen waarmee we werkten, vonden we sterk ontwikkelde zorgcompetenties, doorzettingsvermogen en uiteraard expertise op vlak het omgaan met schaarste en het ontwikkelen van overlevingsstrategieën. Een van de gevolgen van deze onderwaardering is het hierboven reeds aangehaalde gebrek aan erkenning door uitkeringsinstanties.

3.5

Hulpmiddelen Humor is a serious thing. I like to think of it as one of our greatest earliest natural resources, which must be preserved at all cost. (James Thurber)

Mina startte met nog enkele vrouwen een initiatief en kon heel wat anderen overtuigen mee te doen. Ze investeert zelf heel wat middelen en wil geen geld vragen aan de andere vrouwen omdat die het minder goed hebben. En vooral: ze wil de dynamiek niet verliezen en de vrouwen niet teleurstellen. Het zijn telkens maar kleine bedragen maar het loopt op. Sinds de start van het project, is dit de gewoonte geworden. Het begint financieel te wegen op Mina maar ze heeft het gevoel dat ze er moeilijk nog van onderuit kan.

Guy vindt het een eer om de groep te trakteren. De andere groepsleden hebben het gevoel niet altijd te kunnen weigeren maar voelen zich na verloop van tijd verplicht ook te trakteren hoewel ze dit moeilijk kunnen betalen.

Winnie heeft zin om zich meer in te zetten voor een bepaald initiatief maar is bang voor de kosten die dit zou kunnen meebrengen: ‘Misschien wordt verwacht dat ik de andere leden regelmatig opbel, misschien moet ik drank of treinticketten voor de groep voorschieten, misschien wil de groep ook wel eens bij mij thuis samenkomen maar het is er te klein en te koud en te rommelig en ik heb geen geld om verschillende soorten drank aan te bieden...’.

Initiatiefnemers gaven aan dat Humor, zoals het citaat zegt, een belangrijke hulpbron is. Hoe belangrijk deze ondergewaardeerde hulpbron ook is, als beleidspiste is het niet onmiddellijk inzetbaar. Bij de kenmerken van CIO’s lezen we dat deze initiatieven ecologisch zijn in de zin dat ze gebruik maken van alle beschikbare hulpmiddelen of hulpbronnen in hun omgeving ‘die van andere burgers (giften, uitwisseling van tijd, kennis en diensten), van de instituties (subsidies, kennis en kunde en materiële hulpbronnen) en van de private markt (sponsoring, diverse ondersteuning)’. Als de groep bestaat uit mensen met een diverse sociaaleconomische achtergrond worden de beschikbare hulpbronnen verveelvoudigd en diverser. De hulpmiddelen ‘tijd & ruimte’ werden hierboven uitvoerig beschreven. En in volgende paragrafen komen ‘fysieke ruimten’ en‘kennis & vaardigheden’ aan bod. In deze paragraaf hebben we het over hulpmiddelen in het algemeen, de knelpunten en uitdagingen die eraan te pas komen. Zoals we in de voorbeelden zagen, kunnen de financiële kosten van een engagement moeilijk liggen: deze kosten komen vaak onverwacht, ze kunnen sterk oplopen en ze kunnen een taboe vormen in de groep. Veel voorkomende kosten zijn gsm-kosten, transportkosten, ‘even iets gaan drinken na een bijeenkomst of tijdens een uitstap’, aankopen van ‘kleine dingen’ als koffie en thee, inkt en papier voor het printen van verslagen, het afprinten van de groepsfoto voor de hele groep, ... enzovoort. Maar het kan evengoed gaan om de inbreng van tijd, vaardigheden en kennis. De evolutie in de inzet van middelen verloopt vaak organisch zodat het na verloop van tijd moeilijk wordt om bepaalde inbreng nog in vraag te stellen. Als de druk van de investering voor individuen te groot wordt, zal men zich (noodgedwongen) terugtrekken uit de groep. Bij heterogene groepen, wordt het als moeilijker ervaren om hierover te praten. Men kan niet verwachten dat mensen die beneden de armoedegrens leven, veel middelen inzetten op initiatieven waarmee ze een oplossing voor hun noden trachten te vinden. Het verkrijgen van hulpmiddelen bij lokale organisaties en overheden werd door de groepen als ontoegankelijk ervaren door een gebrek aan informatie en contacten en/of een gebrek aan tijd om informatie te zoeken en contacten op te bouwen. Het gaat ook vaak om een gebrek aan ervaring, tijd en (administratieve) taal die nodig zijn.

51


Mensen met een hogere sociaaleconomische status openen vaak de toegang tot hulpbronnen die anders onbereikbaar zouden blijven. Dit brengt echter een spanningsveld mee, aangezien de andere groepsleden niet altijd een ‘even waardevolle’ inbreng kunnen doen. Zoals we zagen in de paragraaf over ‘waardering en erkenning’, wordt hun inbreng vaak ondergewaardeerd in vergelijking met die van maatschappelijk sterkeren. De verschillende waarden die aan inbreng wordt toegekend en de ongelijke mogelijkheden om een inbreng te doen, genereert automatisch een spanningsveld. Dit spanningsveld wordt nog groter door een mogelijke afhankelijkheidssituatie die wordt gecreëerd. De (werking van de) groep kan afhankelijk worden, wat mogelijks kan leiden tot machtsongelijkheid binnen de groep of tussen de groep en een externe actor, naargelang de hulpbron. Katrien en Chris, initiatiefneemsters in Tienen hebben een groot netwerk zodat ze relatief makkelijk bij de juiste personen terecht komen en partnerschappen kunnen ontwikkelen. Organisaties en lokale overheid zijn, voor hen, vrij makkelijk te benaderen en dus wordt de drempel naar de nodige hulpmiddelen verlaagd. Katrien en Chris zijn zich bewust van de ongelijkheid en werken emancipatief met de groep. Hierdoor trachten ze ook de afhankelijkheidssituatie te vermijden. Maar ook deze brugfiguren tussen systeem en groep, stoten in hun zoektocht naar middelen, vaak op voorwaarden en programma’s die niet zijn afgestemd op de eigenheid van CIO’s.

3.6

Fysieke ruimten Commons, in an institutional sense, is not just aspirational rights talk, but a practice based on the experience of communities around the world jointly owing, using, and managing access to vital resources through mechanisms for direct participation in decision making. (Saki Bailey)

De vrouwen van O.O.M.A willen een kinderopvang starten maar het ontbreekt hen aan een geschikt lokaal.

De groep FBI ervaart het samenkomen aan iemands keukentafel als ‘niet serieus’ en hebben het gevoel dat het niet motiveert tot actie. Voor hen is het noodzakelijk om elders te kunnen samen komen, zo kunnen ze ‘het vrijblijvende overstijgen’.

Een voorbeeld van in overvloed aanwezige maar onderbenutte, noodzakelijke hulpmiddelen zijn fysieke ruimten; heel wat mensen hebben ideeën en goesting om te experimenteren maar niet de fysieke ruimte om samen te komen. Het ter beschikking stellen van fysieke ruimten kan een krachtige motor vormen voor CIO’s. In ons onderzoek zagen we dat een diversiteit aan types en functies van fysieke ruimten. We zagen ook dat de aard van de ruimte sterk bepalend is voor de invulling en evolutie van het initiatief. Het is voornamelijk de vrijheid in de beschikbare (of beschikbaar gemaakte) ruimten die daarbij sterk bepalend is voor de evolutie van het CIO. Ruimten als lokalen van gemeente, scholen, bedrijven, ... die dagelijks worden gebruikt en die na of zelfs tijdens de werkuren ter beschikking worden gesteld, bieden over het algemeen minder manoeuvreerruimte maar hebben meestal wel het voordeel van meer comfort, zoals uitgebreide accommodatie, keukenfaciliteiten, verwarming, poetsdienst, sanitair, ... En langdurig leegstaande gebouwen, bijvoorbeeld gebouwen die wachten op renovatie, bieden dan weer een grote vrijheid, zijn rijk aan mogelijkheden, betekenissen en mogelijke eigenaarschappen. Ook openbare plaatsen bieden creatieve mogelijkheden. De gebruikers zelf creëren de betekenis van de ruimte. Door het verlenen van een nieuwe betekenis door buurtbewoners en gebruikers, hebben deze ruimten ook potentieel om politieke ruimten te creëren: noden kunnen zichtbaar worden en kunnen worden gesignaleerd en er kan collectief worden geëxperimenteerd met nieuwe oplossingen.

52


In ons onderzoek zagen we hoe de groepen creatief omgaan met de beschikbare ruimten. De ouders van FBI zetten bijvoorbeeld een tent op een pleintje en organiseerden er het schapenfeest voor alle voorbijgangers en buurtbewoners, een ongebruikte zolder in Laken gaf aanleiding tot de opstart van de solidariteitszolder, verkrotting en leegstand leidden tot een sociaalartistiek project en een solidariteitsnetwerk in de wijk Far-West, door de bekendheid met de voedselbank is de stap naar de Alfameters minder groot, de mogelijkheid van een leegstaande woning zorgde voor ArtEco dat een groep psychisch kwetsbare jongeren buiten de ziekenhuisomgeving kan werken, ...

3.7

Kennis & vaardigheden Power is not given, but created within the emerging praxis in which co-learners are engaged. (Tom Heaney)

Ousman van ‘The Association’ vat het bondig samen: ‘We hebben onderwijs nodig zodat we zelf onze plan kunnen trekken’.

Het alfabetiseringsproject van de Alfameters slaagt erin om kwetsbare vrouwen te betrekken, waar officiële instanties daar niet in slagen. Toch krijgen ze geen structurele financiering: ze passen immers niet in het plaatje van het reguliere aanbod. Aangezien het initiatief vertrekt vanuit de noden van de vrouwen en niet vanuit een overheidsprogramma, valt het ook moeilijk te benoemen of het nu valt onder Onderwijs, Integratie, Armoedebestrijding, Welzijn, … Het initiatief levert de vrouwen, naast enorme vooruitgang in hun kennis en vaardigheden, bovendien niet de noodzakelijke attesten op.

De vrouwen van de groep van de kinderopvang bij IVCA hebben in de loop van de jaren bij het initiatief en door de zorg voor de eigen kinderen heel wat competenties en vaardigheden ontwikkeld die ze momenteel niet kunnen laten gelden op de arbeidsmarkt omdat het niet in een officieel programma is opgenomen.

De Tiense Wereldvrouwen wensen toegang te krijgen tot de middelen van lokaal cultuurbeleid. Een gebrek aan kennis en vaardigheden blijkt een obstakel om dit te bereiken.

Zoals we zagen bij de bespreking van bovenstaande factoren, vormt het gebrek aan bepaalde informatie, kennis en vaardigheden een rem op initiatieven. Bij het ontwikkelen van kennis en beleid wordt sterk top down gewerkt, waarbij mensen die in de dagelijkse praktijk het probleem ervaren misschien wel gevraagd worden om hun advies maar die verder niet worden betrokken. Bij mensen in kwetsbare situaties is dit nog veel minder het geval. Beleid en subsidiepistes zijn niet afgestemd op kwetsbare groepen en hun CIO’s. Eerst en vooral hebben betrokkenen niet het gevoel dat het formele onderwijssysteem haalbaar en toegankelijk is voor hen. Wat hun CIO betreft, hebben initiatiefnemers nood aan toegankelijke en actuele informatie op maat in verband met verdelingsmechanismen van beschikbare middelen (financieel, materieel, ruimten), informatie over andere actoren en initiatieven op het terrein, de beschikbare ondersteunende diensten en informatie over de politieke actoren die toegang verschaffen tot deze hulpmiddelen lokaal of bovenlokaal niveau. Wat het gebrek aan vaardigheden betreft, voelen de betrokkenen voornamelijk de nood aan het ontwikkelen van vaardigheden op vlak van communicatie (bv gebruik van internet, het formuleren van voorstellen, het spreken voor een groep), administratie (verslagen maken, programma schriftelijk opstellen, boekhouding, ...), het begeleiden van de groep (conflicthantering, groepsgesprekken, ...) en het begeleiden van deelnemers in het opnemen van taken en verantwoordelijkheden, het ondersteunen bij individuele problemen (wegwijs in de sociale kaart), technische kennis (bv kleine klussen om de ruimte te onderhouden), thematische vaardigheden waarrond men met de groep wil werken (bv up-cyclen, tuinieren, naaien, ...) en inzicht in beleidsprocessen. Het behoort tot de kenmerken van CIO’s dat ze emanicperend werken, in die zin kunnen we stellen dat alle groepen op een of andere manier kansen creëren voor initiatiefnemers en groepsleden om vaardigheden en kennis te ontwikkelen. Enkele bijzondere voorbeelden:

53


Twee laaggeschoolde vrouwen, nieuwkomers met een zeer beperkte kennis van het Nederlands en die nooit voor een groep het woord namen, geven zich op als begeleiders voor de turn- en yoga-momenten bij de Tiense Wereldvrouwen.

Het is de expliciete bedoeling van de onderzoeksprojecten van Flora om kennis te ontwikkelen samen met de kwetsbare groepen in kwestie. Dit gebeurt al doende met het ontwikkelen van collectieve initiatieven, via groepsgesprekken en focusgroepen.

Door de aanwezigheid van de solidariteitszolder komen vrouwen in contact met het vormingsaanbod van Maison Mosaïque.

Dankzij de kinderopvang bij IVCA krijgen laaggeschoolde vrouwen de kans om hun sociale vaardigheden verder te ontwikkelen.

Door samen te komen rond de opstart van een spaarinitiatief, ontwikkelen de groepsleden van The Association kennis over de Belgische samenleving.

3.8

Samenwerking Your corn is ripe today; mine will be so tomorrow. 'Tis profitable for us both, that I should labour with you today, and that you should aid me tomorrow. (David Hume)

Lisa en Machael zijn twee sterke personen, ze menen te weten wat de groep wil en stippelen een jaarplanning uit zonder veel overleg. Na enkele maanden voelen de andere groepsleden zich niet meer betrokken en komen ze enkel nog deelnemen aan activiteiten zonder verder engagement.

Bij de solidariteitszolder werd via een wijkcontract geld vrijgemaakt om een professional aan te nemen. Dit werd iemand van buitenaf, de groep had weinig inspraak in het hele gebeuren en de draagkracht bij de groep nam langzaam af.

Bij de vrijetijdsclub gebeurde het omgekeerde, de ondersteunende professional viel weg, de kleine net opgestarte groep had nog niet veel ervaring en voelde zich aan haar lot overgelaten waardoor ook hier het voortbestaan in gevaar kwam.

De recyclageclub heeft een heel beperkt netwerk waardoor samenwerkingskansen uitblijven.

Het samenwerken binnen de groep is niet altijd evident. We brachten al aan dat machtsverhoudingen kunnen ontstaan bij ‘onevenredige investeringen’. En snelle resultaten krijgen vaak voorrang op een cocreatief proces waarbij iedereen van de groep zoveel mogelijk betrokken wordt. Indien dit stelselmatig gebeurt, kan een deel van de groep verworden tot participanten en zelfs consumenten van het initiatief in plaats mede-initiatoren, pioniers, ‘makers’. Er kan worden samengewerkt met andere actoren bij het opzetten van gezamenlijke acties en rond beschikbare hulpmiddelen. Zoals we zagen bij voorgaande hefbomen zijn er heel wat hulpmiddelen, zowel materieel als immaterieel, waarrond kan worden samengewerkt: het delen van informatie en kennisopbouw, fysieke ruimte en ander materiaal en diensten. Deze hulpmiddelen kunnen gedeeld en geruild worden tussen individuen onderling, tussen individuen en CIO’s, tussen CIO’s onderling, en andere externe actoren. Zoeken naar samenwerkingsmogelijkheden kan tot verrassende coalities leiden, zoals samenwerking met kunstenaars, sociaalartistiek werkers, lokale middenstand, scholen, onderzoekers en privébedrijven. En er zijn ook de meer voor de hand liggende partners als opbouwwerkers, sociaal-culturele verenigingen, OCMW’s, ... Samenwerkingsverbanden kunnen bovendien alle richtingen uitgaan en diverse vormen aannemen, ze kunnen formeel zijn of informeel, via langlopende processen, via eenmalige of terugkerende interventies. Hoe hechter

54


het netwerk en samenwerkingsverbanden rond een CIO, hoe sterker het CIO en hoe meer kansen het CIO heeft om bij te dragen aan structurele veranderingen. Toch zijn aan deze netwerken of samenwerkingsverbanden een aantal risico’s verbonden. Het is mogelijk dat de sterkere partner de machtspositie uitbuit in functie van de eigen agenda; het initiatief kan gerecupereerd worden, er kan teveel verwacht worden van de initiatiefnemers, er kunnen te strakke voorwaarden worden opgelegd waaraan niet kan voldaan worden, ... Enkele voorbeelden van samenwerkingsverbanden uit ons onderzoek:

In Fabriek Plastiek werkt een diverse groep aan de uitbouw van Kaffee Plastiek. De buurtwerkers houden een goede balans tussen kansen geven en ondersteunen, waarbij mensen hun (sociale) vaardigheden kunnen vergroten. Deze sociale professionals hebben oog voor individuele noden, de noden als groep en het stimuleren tot creatieve processen. Ze hoeden zich er bovendien voor om het eigenaarschap van initiatieven over te nemen en laten dit bij de groep.

Door de samenwerking tussen B.O.M. vzw en de Alfameters, kunnen de Alfameters tegemoet komen aan de subsidievoorwaarden en krijgen de bezoekers van de voedselbank van B.O.M.vzw toegang tot alfabetisering. B.O.M.vzw en de Alfameters werken bovendien samen met Flora vzw en de Vlaamse Gemeenschap (via sociaal-cultureel Volwassenenwerk) om cultuurparticipatie voor deze vrouwen waar te maken.

GCC Ahasverus, Stad Vilvoorde, huisvestingsmaatschappij Inter-Vilvoordse, Riso VlaamsBrabant, de kunstenaars en buurtbewoners werken samen in sociaalartistiek project Far-West Leeft! De vorm, samenstelling en invulling van deze samenwerking varieert naargelang de activiteit.

OMAA heeft een uitgebreid ondersteuningsnetwerk zodat ze haar doel, het verbeteren van het welzijn van alleenstaande vrouwen in Antwerpen, kan waarmaken. OMAA werkt daartoe samen met IVCA (individuele hulpvragen en doorverwijzing, tolken, netwerk), Federatie Wereldvrouwen (administratieve ondersteuning, organisatie ontwikkeling, capaciteitsopbouw, uitwisseling met andere vrouwengroepen, beleidswerk).

3.9

Kunst & Cultuur Where edges are pushed, imagination is freed, and a new language emerges altogether. (Eve Wensler)

Bij de start van het sociaalartistiek project bij Far-West Leeft! was er heel wat commotie omtrent het gebruik van leegstaande sociale woningen als antwoord op verkrotting. Het blijft, vijf jaar later, voor sommigen nog steeds moeilijk te accepteren.

De Tiense Wereldvrouwen treinen naar Hasselt voor een bijeenkomst van Federatie Wereldvrouwen. Een aantal medereizigers maakt duidelijk dat ze niet blij zijn met deze grote groep vrouwen (met hoofddoek) en hun kinderen. Dit maakt enorme indruk op de groep.

Bij de Tiense Wereldvrouwen, waarvan het merendeel pas start met lezen en schrijven werd geëxperimenteerd met verslagen bestaande uit foto’s en eenvoudige woorden. Het lezen van deze verslagen werd als een fijne en leerzame activiteit beschouwd maar was tijdsverslindend en na verloop bleef weinig tijd over voor andere zaken. De groep en de onderzoekster zochten een manier om hun activiteiten en planning te documenteren in een gemeenschappelijke taal en op een participatieve wijze. De groep noch de onderzoekster hadden tijd, ervaring of vaardigheden om dit zelf te doen.

Een cultuur die vernieuwing en sociale innovatie in de weg staat, vormt logischerwijze een belemmering voor CIO’s. En zoals we aangaven in de hefboom ‘erkenning en waardering’, betekent

55


een samenleving waar ongelijkheid niet wordt erkend en diversiteit niet wordt gewaardeerd, een rem op de ontwikkeling van CIO’s. De betrokken groepen in ons onderzoek gaven aan nood te hebben aan (vernieuwende manieren voor) het documenteren van hun werking en van thema’s die ze willen delen met het grote publiek en ‘de politiek’. Ze zoeken manieren om gemeenschap te versterken, om aandacht te vragen voor bepaalde kwesties en om de beeldvorming rond hun groep te verbeteren. Voor de (potentiële) initiatiefnemers is het bovendien niet altijd evident om hun dromen of ideeën die misschien nog te abstract zijn en op het eerste zicht onmogelijk lijken over te brengen op anderen of anderen te betrekken. Kunstenaars kunnen daarbij de ideale partners zijn, ze kunnen helpen uitdrukking geven, documenteren en een gemeenschappelijke taal ontwikkelen. Tot slot kunnen denkpatronen en situaties zo vastgeroest zijn dat mensen geen oplossingen meer zien, dat de verbeelding ontbreekt. Kunst kan uitnodigen om het onmogelijke te denken als een mogelijkheid. Kunst kan creatieve leerprocessen op gang brengen. De experimenteerruimte die kunst biedt kan tot antwoorden leiden die nu, bijvoorbeeld door de verkokering en strikte scheiding tussen systemen en structuren, vastliggen. Kunst en sociaalartistieke praktijken tot slot kunnen een politiek forum ontwikkelen. Kunst kan een krachtige facilitator zijn bij het creëren van de subjectieve voorwaarden die nodig zijn om tot structurele verandering te komen. Over de uitdagingen bij het opzetten van samenwerkingsverbanden, waaronder met kunstenaars, stonden we stil bij de reflexie over ‘samenwerking’. Enkele voorbeelden van samenwerking tussen CIO en kunstenaars:

De mannen en vrouwen bij ‘The Association’ hebben een sterk ontwikkelde mondelinge cultuur. Afspraken en verslagen worden schriftelijk opgesteld om de afspraken officieel te documenteren. Maar ze worden enkel bijgehouden door twee personen. Voor analfabeten stelt zich dus geen probleem. De initiatiefnemers geven aan dat het gesproken woord bij hen een zeer grote waarde heeft en belangrijker is dan papier. De deelnemers hebben sterk ontwikkelde mondelinge vaardigheden, ongeacht de mate van scholing.

Door de samenwerking met IVCA komt OOMA in contact met een filmmaakster. Ze besluiten samen een film te maken over het partnergeweld, een probleem waar veel van de OMAAvrouwen mee te maken kregen. De groep vindt het belangrijk om deze zaken aan het licht te brengen om het publiek te informeren en de cultuur te veranderen.

In Tienen zullen de Tiense Wereldvrouwen meewerken aan een sociaalartistiek project ‘1000 jaar Tienen’ waarbij gewerkt wordt rond de vragen: ‘Waar willen we naartoe?’ en ‘Hoe moet Tienen er in de toekomst uitzien?’ Dit betekent voor deze vrouwen een kans om hun stem te laten horen in het debat over de toekomst van hun stad.

Sociaalartistiek project Far-West Leeft! verschijnt telkens in een andere gedaante, een andere vorm, een nieuw samenwerkingsverband. Theatervoorstellingen en een historisch onderzoek zijn enkele voorbeelden. De theatergroep gaf voorstellingen in en rond leegstaande huizen en tuinen. Dit was erg mobiliserend naar de buurt toe en gaf de kans om de problematiek van de wijk in verval maar ook de schoonheid en de kansen van de buurt kenbaar te maken bij het beleid en bij een breder publiek. Ook het historisch onderzoek bood huidige bewoners en voormalige bewoners de kans om hun verbondenheid met de wijk uitdrukking te geven. Het initiatief in samenwerking met provincie Vlaams-Brabant en onderzoeksinstelling Amsab ontwikkelde een publicatie en fototentoonstelling over de wijk en haar bewoners.

3.10

Alternatieve economie In nature’s economy, the currency is not money. It is life. (Vandana Shiva)

56

De Alfameters vinden geen plaats op de arbeidsmarkt maar beschikken over een enorme bron aan kennis, vaardigheden en ervaring op het vlak van schoonheidsverzorging, voeding en gezinszorg.


De recyclageclub heeft veel concrete ideeën maar weinig middelen, het ontbreekt hen aan middelen om de slagkracht te kunnen vergroten.

CIO’s maken duidelijk dat er alternatieven bestaan voor de dominante opvatting van activering en dat daarbij bovendien gemeenschap kan worden opgebouwd, (zelf)vertrouwen kan groeien, capaciteiten en vaardigheden worden ontwikkeld en mensen kunnen gemotiveerd worden. Aangezien sociale innovatie een antwoord biedt op noden die niet door de overheid of door de markt worden opgenomen, kunnen ze enkel verder ontwikkeld worden buiten de klassieke markt om. CIO’s dragen kiemen in zich voor sociale tewerkstelling, coöperatieve vennootschappen, complementaire munten en andere ruil- en deelinitiatieven. De andere alternatieven zijn verder te onderzoeken. In ons onderzoek kwamen we enkel concrete acties tegen betreffende ruil- en deelinitiatieven. CIO’s kunnen aan de hand van ruil- en deelinitiatieven de lokale veerkracht stimuleren en een alternatief bieden voor geld (en betaalde arbeid) als ruilmiddel. Het ruilen en delen van informatie, slaapplaatsen, kledij, kinderopvang en geld ... kwam in vrijwel elke groep voor. Bij de bespreking van voorgaande factoren werd daar al bij stilgestaan. Het ruilen en delen gebeurt meer en intensiever tussen mensen die mekaar goed kennen. Hoe groter de sociaaleconomische diversiteit in een netwerk, hoe groter de diversiteit aan goederen en diensten die uitgewisseld worden. Een ruilnetwerk kan ook onder organisaties en andere actoren, ze kunnen dus ook worden ingezet om samenwerking tussen CIO’s en partners te versterken. Om te ruilen en te delen is wederzijds vertrouwen nodig maar ook beschikbare tijd en ruimte. Enkele voorbeelden uit ons onderzoek:

De groepsleden van ‘The Association’ vormen een ruilnetwerk waarbij informatie, materiële en immateriële goederen en diensten worden verruild. Dit gebeurt op een informele manier, gebaseerd op vertrouwen en sociale controle en groeit organisch. En ook bij de Alfameters en de Tiense Wereldvrouwen vinden we een dergelijk ruilnetwerk terug.

IVCA zette een experiment op rond complementaire munten, samen met Buurtservice Antwerpen met de bedoeling vrouwen extra middelen te verschaffen, het sociaal netwerk te versterken en talenten te waarderen. Ook de inzet van de vrouwen bij de kinderopvang zou hierdoor kunnen worden gevalideerd.

De vrijetijdsclub deelt het lokaal met Lets Aalst-Oudenaarde. Een aantal van de initiatiefnemers zetten de stap tot aansluiting bij Lets, voor anderen was de stap om diensten en materiaal te ruilen met onbekenden (met een hogere sociaaleconomische status) te groot. Tussen de groepen ontstonden wel ideeën tot ruilmogelijkheden, bijvoorbeeld rond knutselactiviteiten waarbij de vrijetijdsclub de bekendmaking en logistiek zou doen en iemand van Lets zou een workshop geven.

In Far-West ruilen en delen buren en kunstenaars tijd, kennis en gereedschap bij het onderhoud van de tuinen en woningen. Een enthousiaste kunstenaar was de noodzakelijke schakel om het informele ruilnetwerk in gang te zetten.

3.11

Politieke ruimte Poverty is not natural. It is man-made and it can be overcome and eradicated by the actions of human beings.’ (Nelson Mandela)

Politieke ruimten worden op heel diverse manieren ingevuld en gecreëerd. Grote en kleine acties kunnen de sociale relaties veranderen op microniveau maar ook op niveau van de instituties en op systeemniveau. In onze praktijken zagen we regelmatig de moedige strijd die vrouwen én mannen voeren om ruimte, om zich in te zetten voor CIO’s. Verder hadden we het ook al over de onevenwichtige machtrelaties die binnen groepen kunnen ontstaan door het ongelijk inbrengen van hulpmiddelen; de ruimte binnen de groep als een politieke ruimte.

57


Kwetsbare groepen hebben bijna geen plaats aan de beleidstafel. Dit gebeurt wel maar meestal als een machtige actor beslist om ruimte te creëren voor deze groepen, zelden op eigen initiatief. Initiatiefnemers beschikken niet altijd over de ervaring om (lokale) politieke ruimte te creëren voor de groep en om aan beleidswerk te doen. Brugfiguren zijn daarbij vaak een noodzaak. En ook al zijn de brugfiguur of de vaardigheden en kennis aanwezig in de groep, de initiatiefnemers zijn vaak opgeslokt door de dagelijkse werking van een CIO waardoor weinig of geen energie overblijft voor beleidswerk.

Hier alvast voorbeelden van initiatiefnemers en CIO’s die de politieke ruimte creëren. 

Door haar engagement bij Tiense Wereldvrouwen gaat Germaine in tegen de gewoonten in haar gezin. Ze confronteert haar man met de nieuwe gang van zaken en haar nieuwe rol als initiatiefneemster. Dit is een grote stap voor Germaine en haar gezin.

De vrouwen van Clé du bonheur gaan niet akkoord met het ontslag van de begeleidster van hun woonproject en schrijven een brief naar de organisatie die hiervoor instaat.

Tijdens de nieuwjaarsreceptie wijzen de vrouwen van kinderopvang IVCA de lokale politici op het belang van hun (onbetaalde) werk. De aanwezige politici drukken hun waardering uit. En hoewel het niet direct extra middelen oplevert, voelen de vrouwen aan dat de

waardering oprecht politici.

58

was. En voelden ze zich gesterkt door deze dialoog met

De theatergroep, onderdeel van sociaalartistiek project Far-West Leeft!, vraagt aandacht voor gebrekkig huisvestingsbeleid. De theatergroep doet dit door voorstellingen te maken in en rond leegstaande woningen. Andere kunstenaars in het project ‘maken’ een park door enkele tuinen van leegstaande woningen te verbinden als antwoord op het uitblijven van groenonderhoud door de huisvestingsmaatschappij.

De Tiense Wereldvrouwen ondernemen actie om een zwemuur voor vrouwen in te lassen in het gemeentelijk zwembad. In het wijkgezondheidscentrum en Femma Tienen vinden ze partners om hun doel te verwezenlijken. Ze nemen ook contact op met de directeur van het zwembad, enkele gemeenteraadsleden en plannen een afspraak met de burgermeester.

De initiatiefneemsters van de Alfameters brengt actoren uit lokale verenigingen en gemeente samen in een platform rond de problematiek van kwetsbare nieuwkomers in Tienen, ...


Deel 3 Randvoorwaarden en Handelingsmodel In dit deel bekijken we de randvoorwaarden en het prototype handelingsmodel van PICCA. Deze zijn gebaseerd op de factoren die CIO’s beïnvloeden.

59


60


1.

Randvoorwaarden PICCA

Alvorens over te gaan naar het prototype handelingsmodel voor lokale organisaties en overheden willen we de randvoorwaarden bekijken. Deze zijn gericht op zowel lokale als bovenlokale organisaties en overheden. Het zwaartepunt bij PICCA ligt weliswaar bij lokale actoren omwille van de nabijheid met de burger. Maar ook bovenlokale overheden hebben een rol.

We hernemen hier enkele voorwaarden uit het theoretisch kader die we bevestigd zagen in ons actieonderzoek en vullen deze aan met onze eigen beviningen. In de litteratuur zagen we dat een van de eerste vereisten bij sociale innovatie een overheid is die eerlijk en bereid is om de signaalfunctie van de initiatieven aan te grijpen. En dat het stimuleren van sociale innovatie niet kan zonder te aanvaarden dat er verbetering nodig is. Een tweede voorwaarde die we uit het theoretisch kader hernemen is dat moet erkend en gerespecteerd worden dat organisaties afhankelijk kunnen zijn van subsidies en tegelijk een politiserende rol kunnen spelen. En tot slot dat de budgetten niet te gedetailleerd mogen worden vastgelegd om ruimte te laten voor creativiteit en innovatieve ideeën. We voegen daar volgende voorwaarden aan toe: 1. Erkenning en waardering van het belang van sociale innovatie en van CIO’s, waarbij kwetsbare groepen de motor vormen:. Zowel de organisaties, de overheid als de maatschappij hebben hier een duidelijke rol te spelen. Deze erkenning zou moeten samengaan met een actief beleid om deze collectieve initiatieven van onderuit toe te laten, te faciliteren en te versterken. Volgende randvoorwaarden geven aan wat nodig is om een cultuur te creëren waarin CIO’s met kwetsbare groepen kunnen gedijen en groeien. 2. Inzet op welzijn als springplank: Er zou moeten werk gemaakt worden van een toegankelijk en toereikend minimuminkomen of –uitkering. En ook de grondrechten: arbeid, sociale zekerheid, gezondheid, onderwijs, sociale, geneeskundige en juridische bijstand, behoorlijke huisvesting en bescherming van een gezond leefmilieu en culturele en maatschappelijke ontplooiing zouden prioriteiten moeten zijn voor de Vlaamse en de federale overheid. Een menswaardig leven leiden is immers een voorwaarde om een volwaardig engagement te kunnen opnemen. Voor lokale overheden is het organiseren van proactief handelen met betrekking tot welzijn, een haalbare stap. We verwijzen daartoe graag naar de brochure ‘Iedereen beschermd. Lokaal proactief handelen in de strijd tegen onderbescherming’. http://www.samenlevingsopbouw.be/images/sov/pdf/publicaties/ SLOvl160_LPK_digipub.pdf. Deze publicatie informeert over hoe hulpen dienstverleningsinstanties onderbescherming (kunnen) tegengaan door proactief te handelen. 3. Manoeuvreerruimte vergroten: Om werk te maken van cocreatie, is in de eerste plaats tijd en ruimte nodig. En dit, zowel bij burgers als bij organisaties en de lokale overheden. Zoals we ook aangeven bij de hefbomen hierboven, hebben initiatieven immers nood aan ‘niet gereglementeerde’ momenten en ruimtes, aan plekken en tijd waar ze ‘vrij over kunnen beschikken’ om te kunnen inspelen op kansen die zich voordoen. Het lijkt ons dan ook nodig om het beleid te herdenken vanuit het principe van ‘beschikbaarheid’ ofwel het ‘ter beschikking stellen’ van tijd en ruimte voor PICCA. Op het niveau van organisaties en lokale overheden, is het inbouwen van witruimte in de strakke tijdsschema’s van professionals nodig om tijd en ruimte vrij te maken. Zaken die burgers tijd en manoeuvreerruimte kunnen geven, zijn een vlotte en toegankelijke dienst- en hulpverlening, transparante, toegankelijke subsidiemogelijkheden en een betaalbaar, vlot en fijnmazig openbaar vervoersnet. Het analysekader van arbeid, het 5-Twin model (Voor meer informatie over het analytisch kader van Floravzw, zie website: www.florainfo.be Met onder meer het filmpje: http:// www.florainfo.be/rubriques/a-propos-de-flora/analytisch-kader-van-flora/?lang=nl ), dat Flora samen met kwetsbare vrouwen ontwikkelde, kan de richting wijzen bij het herdenken van beschikbare tijd voor burgers. Het stelt dat verschillende vormen van arbeid noodzakelijk zijn voor een veerkrachtige en duurzame samenleving. En dat met andere woorden niet enkel productieve arbeid, maar ook de andere vormen, zorgarbeid (zorg dragen voor anderen, voor kinderen, huishoudelijk werk...), zelfontplooiing (ontplooien van talenten, voor jezelf opkomen,

61


investeren in jezelf, ontspannen, ...) en sociale arbeid (ontmoeting, sociaal netwerk, engagement, ...) moeten worden erkend en gevaloriseerd. In het maatschappelijk debat zijn nu al veel concrete ideeën en voorstellen om de beschikbare tijd en diverse vormen van arbeid nodig voor een duurzame samenleving, op mekaar af te stemmen. Deze ideeën zouden verder moeten worden onderzocht op hun haalbaarheid en concrete inzetbaarheid. Voorbeelden zijn: de inkorting van de werkweek, complementaire muntsystemen om nietbetaalde arbeid te valoriseren, het voorzien in flexibele en betaalbare kinderopvang. 4. Vrijwillig gemeenschapsengagement waarderen: Aansluitend bij de manoeuvreerruimte, moet gemeenschapsengagement mogelijk worden. Er moet een regelgevend kader worden gecreëerd dat de grenzen van beschikbaarheid verlegt om te voorkomen dat een groot potentieel overboord wordt gegooid. Door te stellen dat men altijd beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt en door die beschikbaarheid te koppelen aan (het intrekken van) uitkeringen, gebeurt dat overboord gooien van engagement maar al te vaak. Er zou moeten worden onderzocht op welke manier deze regels kunnen worden aangepast, waarbij gemeenschapsengagement dan goed moet gedefinieerd worden. Het uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat deze initiatieven van onderuit collectief nut hebben, of ze nu binnen een vzw worden opgenomen of van onderuit ontstaan. Anderzijds moet een instrumentalisering van CIO’s in het activeringsdiscours vermeden worden, de vrijwilligheid staat bij CIO’s voorop. 5. Cultuur van openheid en tolerantie stimuleren: Er moet ingezet worden op een verandering in het publieke denken opdat ongelijkheid wordt erkend en diversiteit en sociale innovatie worden gewaardeerd. En dit, binnen alle instituties en geledingen in de maatschappij. Concrete voorbeelden van acties die hiertoe kunnen worden ondernomen zijn het werken rond actief burgerschap in het onderwijs, door het zichtbaar maken van correlatief beleid en CIO’s. 6. Opvangen van signalen van onderuit en vergroten van impact: Organisaties en overheden moeten CIO’s aangrijpen als leerkansen om de welvaartsstaat te versterken. Daartoe moet openheid ontstaan voor signalen van lokale initiatiefnemers. En er moet worden ingezet op het opschalen en verspreiden van initiatieven die emanciperend werken en die potentiële structurele verbetering inhouden. 7. Democratiseren van kennis en verder inzetten op onderzoek rond PICCA: Een concrete piste is het opzetten van actieonderzoek (meer uitgewerkt in hoofdstuk betreffende onze onderzoeksopzet) waarbij de onderzoeker samen met de groep, in een empowerend proces, op zoek gaat naar oplossingen en bovendien bijdraagt aan algemene kennisopbouw. Er moet transdisciplinair gewerkt worden, dat wil zeggen vanuit de academische context bruggen slaan naar lokaal opborrelende innovatieve initiatieven. De structurering van en infrastructuur voor transdisciplinaire projecten in functie van sociale innovatie moeten verder worden ontwikkeld. Dit project gaf aanleiding tot heel wat nieuwe vragen die aan de hand van actieonderzoek zouden moeten onderzocht:

62

Hoe worden CIO’s met kwetsbare groepen in rurale context gevormd? Spelen daar andere factoren? En wat met initiatieven van jongeren, senioren of mensen met een handicap?

Welke factoren spelen bij extreem kwetsbare groepen, groepen die onder de radar willen/moeten blijven?

Welke mechanismen spelen bij institutionalisering van CIO’s, bijvoorbeeld initiatieven die overgaan tot een vzw-structuur, een coöperatieve, sociale economie of een complementaire munt?

Wat betekent het opschalen en verspreiding van een initiatief voor de pioniers? Hoe kunnen CIO’s hun impact vergroten en wat betekent dit voor het eigenaarschap?

Wat zijn de mogelijkheden en moeilijkheden in de samenwerking tussen CIO’s en kunstenaars?

Hoe kan de relatie tussen CIO’s en beleidsparticipatie op lokaal niveau er uit zien? Hoe ver moet die beleidsparticipatie gaan in het kader van sociale innovatie?

Op welke manier kunnen CIO’s sociale thema’s en milieuthema’s verbinden?


2.

Prototype Handelingsmodel

In complexe systemen kan verandering niet worden toegeschreven aan handelen alleen. Het handelen, gaat gepaard met kansen en mogelijkheden die zich voordoen in een bredere sociale en institutionele context. Deze dynamieken zijn moeilijk te manipuleren. En hoewel de focus bij sociale innovatie ligt bij het veranderen van de bredere institutionele context, is dit enkel mogelijk door initiatieven, zoals CIO’s, te verbinden met kansen die zich voordoen op politiek, cultureel of economisch vlak. Het is dus de kunst om de kansen die zich voordoen te verbinden met de beschikbare middelen uit de omgeving van het CIO. Dit handelingsmodel biedt daartoe een kader. Zoals u in de inleiding van deze publicatie reeds kon lezen, gaat het hier over een prototype dat nog verder moet worden getest en uitgewerkt in de praktijk. De keuze voor het ontwikkelen van een handelingsmodel eerder dan een uitgekiende methodiek is ingegeven door diverse vaststellingen. Eerst en vooral zijn de omgevingen van CIO’s net als alle sociale systemen en de aard van processen van sociale innovatie, complex. Ten tweede kunnen sociale innovatie processen zich op oneindig veel verschillende manieren ontwikkelen. Actie en impact bij deze complexe processen worden niet geleid door een eenvoudige oorzaak-gevolg logica. Processen van sociale innovatie zijn iteratief en niet rechtlijnig met een begin- en eindpunt. Dit zagen we ook bij de groei en ontwikkeling van de CIO’s in ons onderzoeksproject. Onvoorziene wendingen en onderbrekingen kunnen het proces doen ontsporen, zodat de regels elk moment kunnen veranderen en de uitkomst onzeker is. De in te zetten acties kunnen dus niet gekoppeld worden aan een specifieke fase in het innovatieproces. Het stimuleren van ontmoeting is bijvoorbeeld logischerwijze belangrijk in de beginfase. Ontmoeting geeft immers de aanzet tot een initiatief maar ontmoeting blijft ook in de loop van het proces een belangrijk element, bijvoorbeeld een ontmoeting met of het wegvallen van iemand die bijzondere verbindingen kan leggen met andere initiatieven of met een organisatie die de nuttige kennis en ervaring in huis heeft. En ook de blijvende ontmoeting tussen de initiatiefnemers is belangrijk. Het komt erop neer op lokaal vlak een cultuur te creëren waarin de positieve factoren worden gecombineerd met kansen en mogelijkheden die zich voordoen. Acties om CIO’s te stimuleren moeten altijd in verhouding tot de context worden ingezet; maatwerk dus. De kansen kunnen worden herkend en aangegrepen maar niet direct gecontroleerd. Om deze opportuniteiten te kunnen herkennen en ermee aan de slag te gaan, biedt het handelingsmodel een kader. We richten ons hiermee zowel tot lokale organisaties en overheden, tot zowel individuen als tot netwerken van individuen die actief streven naar verandering. Ons handelingsmodel bestaat uit een leidmotief, concrete hefbomen die lokaal kunnen worden ingezet, aanwijzingen bij het opzetten van een ondersteunend netwerk en tot slot een designtool.

2.1

Permacultuur als leidmotief

We willen permacultuur (=samenvoeging van ‘permanent’ en ‘cultuur’ is ontstaan uit de natuurwetenschappen)naar voor schuiven als designconcept of leidmotief bij het creëren van vruchtbare omgevingen. Permacultuur biedt ons immers een waardevolle inspiratiebron. Bij permacultuur wordt de wereld gezien als een verstrengeld, inter-afhankelijk complex systeem. Elk aspect van het systeem is zo ontworpen dat het een maximum aan vruchtbare relaties kan onderhouden met de andere elementen en dat alles met een minimum aan energieverspilling. Het gaat erom, aan de hand van een goed doordacht design en een veelheid aan verbanden de processen te maximaliseren, vertrekkende vanuit de aanwezige hulpbronnen in de onmiddellijke omgeving(78). In een omgeving die op die manier wordt gecreëerd, wordt elke functie tegelijkertijd gedragen door een veelheid aan elementen en de aanwezige elementen vervullen diverse functies. Op die manier vormt het geheel een inter-gerelateerd systeem. In een omgeving ontworpen volgens het permacultuur-principe vermeerderen de samenwerkingsverbanden dankzij de grensgebieden. Het is door de diversiteit in die marges dat processen van sociale innovatie ‘input’ krijgen. Initiatieven die zich ‘in de marge’ afspelen, zijn initiatieven die zich bijvoorbeeld bevinden tussen betaalde en onbetaalde arbeid, tussen legaal en illegaal verblijf, tussen behorende tot ‘een initiatief van burgers’ en

63


het middenveld, ... Het is in die grensgebieden vol diversiteit, buiten het vastgelegde kader waar CIO’s ontstaan en waar vernieuwing mogelijk wordt. In functie van sociale innovatie is het belangrijk de netwerken van elementen in de kwetsbare marges te versterken. Deze plaatsen bevatten immers de meeste diversiteit en bevatten de kiemen voor nieuwe initiatieven en verandering. Deze samenwerkingsverbanden met wat zich in de marges afspeelt kunnen worden versterkt zodat ontwrichtende ontmoetingen mogelijk worden met de nodige structurele verandering als gevolg.

2.2

Concrete Hefbomen

Onderstaande hefbomen werden gekozen en uitgewerkt omdat ze voor de initiatiefnemers essentiële elementen zijn en omdat ze lokaal inzetbaar zijn. We hebben deze hefbomen (beperkt) uitgewerkt en voorzien van concrete praktische links om verder mee aan de slag te gaan. 1. Ontmoeting mogelijk maken. Eerst en vooral zouden er omgevingen moeten worden gecreëerd op plaatsen die niet stigmatiserend zijn en waar diverse bevolkingsgroepen thuis zijn zodat het kleine ontmoeten (=reële relaties en vluchtige contacten(79)) mogelijk wordt. Het kleine ontmoeten houdt inclusiviteit in, waardoor mogelijkheden worden gecreëerd voor mensen die minder makkelijk contact leggen. Deze plaatsen kunnen eventueel ook een lokaal of hoek ter beschikking stellen voor bijeenkomsten zodat de overgang van vluchtige contacten naar sterkere banden tot zelfs het opzetten van een initiatief, vlotter verlopen. We stellen volgende pistes voor om het kleine ontmoeten te stimuleren:

 Met betrekking tot gemeenschapsvorming is een rol weggelegd voor lokale overheden, via het lokaal cultuurbeleid. Het kleine ontmoeten kan worden uitgespeeld in bibliotheken en cultuurcentra. Antropologe Ruth Soenen ontwikkelde, in samenwerking met LOCUSvzw, concrete tips over hoe het kleine ontmoeten kan gestimuleerd worden via het lokaal cultuurbeleid (‘Neveneffecten’ te vinden op: http:// www.locusnet.be/portal/page/portal/ver-1/Locus/Publiekswerking/ Gemeenschapsvorming1/Gemeenschapsvorming%20wat3/Neveneffecten% 20DEF.pdf).

 Ook

sociaal-culturele verenigingen hebben een opdracht tot gemeenschapsvorming met kwetsbare groepen. Voor mensen die sterk geïsoleerd leven, is echter een meer intensieve aanpak nodig. Outreachend werken kan daarbij een oplossing bieden, eventueel via het welzijnswerk.

 Er zijn nog andere actoren die een rol kunnen spelen in het bevorderen van ontmoeting. Denken we maar aan plaatsen waar mensen dagelijks passeren zoals scholen, crèches, werkwinkel, het gemeentehuis en zelfs winkels en horeca.

 En een laatste piste is het inrichten van en het interveniëren in de openbare ruimte in functie van ontmoeting. De openbare ruimte is immers de plaats bij uitstek voor het kleine ontmoeten, maar die functie wordt niet altijd ten volle benut. En ook hier heeft de lokale overheid een rol. Het beperken van repressieve maatregelen zoals gasboetes en verlenen van voorrang aan trage weggebruikers kunnen daarin instrumenten zijn. Er liggen kansen in het aanleggen van de openbare ruimte met een grote verscheidenheid, bijzondere oplossingen, collectieve tuinen en allerhande creatieve (eventueel tijdelijke) en flexibele invullingen van de ruimte. De inrichting van de ruimte kan bovendien nieuwe dingen mogelijk maken die voordien zelfs niet tot de verbeelding behoorden. Een voorbeeld is het opzetten van een zichtbaar en toegankelijk FabLab (FabLab = een fabrication laboratory, een plaats waar je allerhande gebruiksvriendelijke machines ter beschikking hebt die je toelaten om bij na àlles te maken. Ze duiken in alle grote steden op en vormen een tegengewicht tegen de cultuur van massaconsumptie. in de openbare ruimte om de buurt weer te laten leven. 2. Voorzien in toegankelijke hulpmiddelen Het gaat om het faciliteren door te voorzien in basisbenodigdheden, zoals copies, koffie en thee, verzekering, de mogelijkheid om een telefoon te gebruiken, een lokaal, logistieke hulp,

64


het ophalen van afval, tafels en stoelen, muziekinstallatie, ... Maar ook over diensten (zoals begeleiding en vorming) en informatie. Afhankelijkheid maakt initiatieven kwetsbaar, het is dus belangrijk dat groepen diverse bronnen kunnen aanspreken. Er zijn vaak wel lokalen en mogelijkheden voor ondersteuning maar de voorwaarden zijn voor CIO’s vaak te hoog gegrepen en/of niet bekend. Een instrument dat toegankelijkheid kan vergroten en afhankelijkheid beperkt is het opmaken van een toegankelijke inventaris die alle informatie over beschikbare hulpmiddelen bij lokale organisaties en overheid op een bevattelijke manier samenbrengt. Deze inventaris zou makkelijk moeten kunnen worden geraadpleegd en de informatie zou regelmatig moeten worden bijgewerkt zodat ze ‘up-to-date’ blijft. Deze inventaris zou moeten worden ontwikkeld samen met kwetsbare groepen. De inventaris en voorwaarden tot toegang tot hulpmiddelen zouden zoveel mogelijk moeten worden afgestemd op de kenmerken van CIO’s en de eigenheid van kwetsbare groepen en moet gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen.

3. Voorzien van (vrij)plaatsen. Het ter beschikking stellen van ruimten die niet of niet ten volle worden benut kan een oplossing bieden voor de groepen én voor de eigenaars van de betreffende ruimten. Het kan gaan om ruimten die voor of na de uren van de reguliere diensten leegstaan maar ook om ruimten die langdurig onbenut blijven. Het kan gaan om ruimten van lokale organisaties en overheden maar ook bedrijven, crèches, verenigingen, scholen, cultuurcentra, ziekenhuizen en zelfs middenstand hebben ruimten die niet ten volle worden benut en die kunnen worden ingezet. Ook in de sociale huisvesting (Naar verluidt staan momenteel meer dan 1000 Vlaamse sociale woningen leeg (80), op verlaten fabrieksterreinen en andere Urban Cracks. (= ‘de braakplekken in een stad die zich in een overgangsfase bevinden tussen een lege ruimte en een concrete functie, tussen een afgelijnde geschiedenis en een open toekomst, tussen afbraak en opbouw, tussen onbestemde plaats en geplande bestemming’(81.) zien we kansen. Het kan interessant zijn om ruimten ter beschikking te stellen, op plaatsen die goed bereikbaar en bekend zijn en die frequent worden gebruik door de doelgroep. Anderzijds kan het belangrijk zijn naar de veiligheid van de groep toe om een minder zichtbare plaats ter beschikking te stellen. Lokale organisaties en overheden kunnen het ter beschikking stellen van ruimten stimuleren en coördineren. Daarbij is enige aandacht vereist voor de voorzieningen als verwarming en sanitair en op vlak van veiligheid. Maar gebreken op dat vlak mogen geen excuus zijn om niet na te denken over de mogelijkheden. Gezien de beperkte middelen van de CIO’s kan het interessant zijn om de nutsvoorzieningen, verzekering en (gratis) klusdienst te voorzien, of hierin tussen te komen. Betrek de groepen bij het maken van afspraken over het gebruik van ruimten en bespreek de voorwaarden en modaliteiten, het onderhoud, de duur van het gebruik, eventuele inkleding die kan/mag worden gedaan, ... Twee initiatieven in ons onderzoeksproject, met name ArtEco en Far-West Leeft! maken gebruik van leegstaande sociale woningen. Deze woningen zijn onverhuurbaar en wachten op grondige renovatie. Via een samenwerkingsverband tussen de huisvestingsmaatschappij, stad Vilvoorde en Samenlevingsopbouw (Riso Vlaams-Brabant) werd het gebruik ervan mogelijk gemaakt. In de gebruiksovereenkomst werd bijvoorbeeld opgenomen dat niet mag worden overnacht en dat de woning en de tuin goed moet worden onderhouden. De nutsvoorzieningen en kleine klussen werden opgenomen door de ondersteunende organisatie Riso. En ook Gent geeft het goede voorbeeld, met het recent opgestarte fonds ‘Tijdelijke invullingen(82) (Zie website stad Gent: http://www.gent.be/tijdelijkeinvullingen). Dit fonds moet individuen, organisaties, ondernemingen en samenwerkingsverbanden aanmoedigen om tijdelijke ongebruikte plekken in de stad te benutten. Op die manier krijgen braakliggende terreinen, verlaten gebouwen en pleinen een maatschappelijke invulling. 4. Versterken van complementair ruilverkeer. Een intensief ruilverkeer van goederen en diensten kan het welzijn van gezinnen op een directe manier verhogen; het geeft hen toegang tot bepaalde goederen en diensten zonder daarvoor geld (uit loonarbeid) te moeten inzetten. Maar ruilnetwerken kunnen ook de groep intern versterken en kunnen het CIO toegang bieden tot meer en meer diverse goederen

65


en diensten. Het is immers mogelijk om een ruilverkeer op te zetten met een uitgebreide groep externe actoren; met andere burgers en andere groepen, met organisaties en zelfs met de lokale overheid. Ruilnetwerken maken het mogelijk om verschillende vormen van arbeid te waarderen, om maximaal gebruik te maken van de aanwezige hulpmiddelen mogelijk en om sociale cohesie te versterken. Om wederkerigheid te organiseren en ruilnetwerken te versterken kunnen complementaire muntsystemen worden opgezet. Deze systemen kunnen het lokale netwerk versterken en een sterk netwerk kan op zijn beurt een munt versterken. Ook bij het opzetten van deze systemen is betrokkenheid van burgers en met name kwetsbare groepen een voorwaarde voor duurzaamheid. Voor tips en tricks bij het opzetten van complementaire muntsystemen, verwijzen we graag naar het handboek complementaire munten van de Vlaamse overheid. (Lietaer, Snick & Kampers.(2014). Maak je buurt uitmuntend! Handboek gemeenschapsmunten voor lokale besturen en organisaties. Brussel: Vlaamse overheid. Of zie website: http://www.vlaanderen.be/) 5. CIO’s als leerplaatsen Het is essentieel om CIO’s te zien als labo’s waar kennis wordt gecreëerd. Deze kennis zit dicht bij de ervaringen en leernoden van de groepsleden en heeft daardoor een zeer grote waarde. Er zou op lokaal vlak moeten worden bekeken op welke manier de kennis en competenties die mensen ontwikkelden via hun engagement kan worden erkend en gewaardeerd. Het is belangrijk om instanties zoals VDAB, OCMW en inburgeringinstanties te betrekken en te bekijken hoe een CIO kan doorgaan als een volwaardig plaatsingsinitiatief. Rekening houden met de eigenheid van CIO’s en hun ‘ongrijpbaarheid’ maar ook met de noden van de groep is daarbij een must. Ook het vrijwillig engagement moet gewaarborgd blijven; CIO’s en gedwongen engagement gaan niet samen. Tot slot moet er ook gekeken worden naar het opschalen van deze initiatieven waarbij duurzame engagementen mogelijk worden. 6. Stimuleren van samenwerking met kunstenaars. Het is belangrijk om de rol die kunst kan spelen bij PICCA te erkennen en kunstenaars te faciliteren in hun maatschappelijke opdracht. Kunst kan lokaal ingezet worden om openheid met betrekking tot diversiteit en sociale innovatie te creëren, om creativiteit en actie te stimuleren alsook om de politieke ruimte te vergroten door de stem van kwetsbare groepen te laten horen. Kunst kan ook worden ingezet om de werking van groepen te documenteren. Laagdrempelige media, bijvoorbeeld in de vorm van beeldtaal (fototaal, tekeningen, ...), theater of verhalen zijn onontbeerlijk als men samenwerkt met laaggeschoolden, analfabeten of anderstaligen.

7. Politieke ruimte vergroten: Lokale organisaties en overheden kunnen de politieke ruimte voor CIO’s vergroten door middel van positieve ontmoetingen en dialoog. Het handboek beleidsbeïnvloeding ‘Met hoge Heren kersen eten’ (http:// www.samenlevingsopbouwbrussel.be/files/documentrepository/File/DocumentenBijNieuws/ folder_hogekerseneten_HR.pdf) van Samenlevingsopbouw Vlaanderen, kan een hulpmiddel zijn om daarin een concrete en reële bijdrage te leveren.

2.3

Ondersteunend Netwerk

We suggereerden hierboven lokale samenwerking te stimuleren door het ruilen van goederen en diensten maar er is meer nodig. CIO’s en kwetsbare groepen hebben immers minder te bieden dan (sterkere) organisaties en overheden waardoor ruilen (nog) geen volwaardig alternatief is. Bovendien zijn niet alle goederen en diensten makkelijk te verruilen. Procesbegeleiding, iets waar nood aan is bij CIO’s, is daarvan een voorbeeld. Procesbegeleiding, en dan vooral in deze context van sociale innovatie en met kwetsbare groepen, is moeilijk uit te drukken in meetbare eenheden. Wil men ruimte voor onverwachte kansen en wendingen en wil men deze processen empowerend begeleiden, dan is het bijvoorbeeld moeilijk om op voorhand te voorspellen hoe intensief de begeleiding zal zijn. Het stimuleren van lokale netwerken is dan ook een must. De netwerken kunnen meezoeken naar oplossingen voor de noden in kwestie, kunnen procesbegeleiding ondersteunen maar ook individuele noden van groepsleden helpen aanpakken. Netwerken zijn geen eenrichtingsverkeer; CIO’s kunnen

66


evengoed een voordeel opleveren voor de betrokken actoren in het netwerk. Het kan maatschappelijk werkers bijvoorbeeld de kans bieden om integraal te werken en de doelgroep op een andere manier te leren kennen. Ze krijgen de kans om door de ogen van de doelgroep zelf te kijken en krijgen daardoor een beter inzicht in wat institutioneel en structureel moet veranderen. We bekijken hier achtereenvolgens de voorwaarden, de functies die netwerken kunnen vervullen, de actoren die kunnen worden betrokken, het contact met de initiatieven en de nodige vaardigheden en aandachtspunten. 1. Voorwaarden Alle acties moeten worden overwogen met empowerment in het achterhoofd. De vertrouwensband is erg belangrijk in het werken met CIO’s, daardoor is continuïteit essentieel. Het is ook belangrijk om transparantie in te bouwen over wie wat inbrengt in het netwerk en onder welke voorwaarden of met welke agenda dit gebeurt. Op die manier kunnen misverstanden of onverwachte machtsverhoudingen worden beperkt. Het netwerk moet ook effectief openstaan voor signalen van onderuit, van basiswerkers, van CIO’s zelf en van individuele burgers. Eerder dan een gerichtheid op de eigen systemen of gemeentestructuren, is een actieve gerichtheid op de CIO’s en op de leefwereld van kwetsbare groepen een must. Het is ook belangrijk dat deelname aan het netwerk wordt gedragen door de instelling van de betrokken professionals. 2. De functies De belangrijkste rol ligt in het faciliteren van empowermentprocessen. Het netwerk kan het CIO bijstaan door in te spelen op kansen die zich voordoen, een band op te bouwen met (potentiële) initiatiefnemers, sociale noden te helpen analyseren, mogelijke oplossingen te helpen verkennen en uit werken en ondersteuning te bieden in een experimenteel proces van ‘trial and error’. Een netwerk kan een initiatief ondersteunen bij de opstart, bij procesbegeleiding, bij het zoeken naar middelen maar ook bij acties rond opschaling en verspreiding, het professionaliseren en het naar een hoger (politiek) niveau tillen. 3. Betrokken actoren Lokale netwerken rond CIO’s kunnen bestaan uit burgers, medewerkers van lokale overheden, organisaties en uiteraard de groep of groepen die centraal staan. Het is daarbij belangrijk om zeer diverse partners te betrekken waardoor een diversiteit aan hulpbronnen binnen bereik komt van het initiatief. Actoren uit het middenveld zijn essentieel bij cocreatie; het betrekken van actoren die ervaring hebben met cocreatie, empowerment en het werken met kwetsbare groepen is daarbij uitermate belangrijk. Denken we daarbij aan opbouwwerk en sociaalartistiek werk (werkvormen die zich bij uitstek lenen om het agogische en het politieke te combineren en om innovatie te initiëren), individuele hulpverleners en tot slot sociaal-cultureel werk (ondersteunen van vormen van informeel leren). We zagen bovendien dat naast lokale overheden ook OCMW’s een bijzondere interesse kunnen hebben om meer van onderuit te gaan werken en meer mensen te betrekken. Het geeft hen de mogelijkheid om een actieve faciliterende rol te spelen bij sociale innovatie en om welzijn meer integraal te benaderen. 4. Contact met (potentiële) initiatieven Contact met de groepen is, zoals we zagen, niet evident gezien sommige groepen onder de radar werken. Er moet aandacht gaan naar wat zich in de marge, in grensgebieden of ‘wasteland’ afspeelt. Brugfiguren kunnen het contact met de groepen vergemakkelijken. Ze kunnen zowel professionals als niet-professionals zijn. Het kan belangrijk zijn om outreachend te werken en de groepen in hun eigen omgeving op te zoeken. Een bijkomende mogelijkheid om CIO’s te faciliteren zien we in het stimuleren van lokale ‘hubs’ of ‘labs’. Deze kunnen worden uitgebouwd in (liefst bestaande) basisvoorzieningen. Groepen en CIO’s zouden er kunnen worden geïnspireerd, ervaringen en praktische informatie zou kunnen worden uitgewisseld, er kan worden samengewerkt en men zou er terecht moeten kunnen voor ondersteuning. Initiatieven zoals

67


Fabriek Plastiek en Internationaal VrouwenCentrum Antwerpen (IVCA) zijn praktijken die deze functie al sterk uitspelen, ze zijn heel toegankelijk, zijn zelf cocreatief opgestart, bieden een basisvoorziening (indviduele hulp en vorming), hebben een netwerk van samenwerkingsverbanden en oefenen bovendien een aantrekkingskracht uit op een divers publiek. Deze centrale plaats of functie maakt het belang van de ontmoeting op andere plaatsen niet minder belangrijk, maar kan wel een soort aanspreekpunt vormen voor CIO’s, ondersteunende actoren en beschikbare hulpbronnen. 5. Vaardigheden Zoals gezegd is door haar complexiteit deze materie niet te vatten in methodieken, procedures en theorieën. Een zekere ambachtelijkheid, gevoeligheid en doortastendheid zijn belangrijk. Naast het leidmotief en de designtool en een aantal concrete hefbomen is de aanwezigheid van specifieke vaardigheden essentieel. Met name: empowerend werken, kunnen omgaan met complexe situaties, het herkennen van patronen, mobiliseren van hulpmiddelen, geven van betekenis en verbinden en verknopen. Er is in het bijzonder een focus nodig op strategieën, verbindingen met beleidsmakers en economische en culturele ruimten. Vervolgens is het ook belangrijk om innovaties die institutionele ontwrichting in zich dragen te kunnen herkennen en deze tot bij beleidsmensen en opinieleiders te brengen als kansen zich voordoen. En uiteraard is het kunnen omgaan met kwetsbare groepen en het kunnen inschatten van hun draagkracht belangrijk om empowerend te kunnen werken. En ook het creëren van openheid en tolerantie voor de eigenheid van deze groepen bij andere actoren, is een interessante vaardigheid. Kortom deze individuen of netwerken moeten beschikken over een complexe reeks van culturele/sociale vaardigheden (cognitief, kennismanagement, zingeving, overtuigen), politieke vaardigheden (coalitievorming, netwerking, belangen behartigen en belangen vertegenwoordiger) en vaardigheden om hulpmiddelen te mobiliseren (financieel, sociaal, intellectueel, cultureel en politiek kapitaal). Ze moeten bovendien initiatiefnemers van CIO’s kunnen ondersteunen bij het ontwikkelen van deze vaardigheden. 6. Bijzondere aandachtspunten

68

Bij het ondersteunen van CIO’s moet extra aandacht gaan naar:

Het centraal stellen van de groepen in kwestie,

De kenmerken van CIO’s en de leefwereld van kwetsbare groepen,

De veiligheid die deze groepen en/of individuen mogelijks nodig hebben maar ook het stimuleren om naar buiten te treden en contact te zoeken met andere individuen of groepen,

De verschillende rollen (arbeid) die nodig zijn om het initiatief te doen groeien,

Aandacht voor zowel autonomie, verbondenheid als afhankelijkheid (empowerend werken). Onder meer door te vertrouwen in het kunnen van individuen en van de groep. Het is daarbij belangrijk om ruimte te geven zodat ervaringen kunnen worden opgedaan en zodat vaardigheden kunnen worden ontwikkeld. Tegelijk moet rekening gehouden worden met eventuele uitval van individuen,

De mogelijke spanningsvelden bij de inzet van persoonlijke hulpmiddelen (tijd, kennis, contacten, financiële en materiële middelen, vaardigheden, ...). Het is daarbij belangrijk om individuele inbreng te erkennen en waarderen en tegelijk te vermijden dat onredelijk veel gewicht wordt toegekend aan een bepaald soort inbreng. De zorg voor transparantie en het voorkomen van ongezonde machtsverhoudingen zijn daarbij essentieel,

Aspecten van inkomensarmoede, zonder daarbij te stigmatiseren,

De verschillende fasen die innovatieprocessen doorlopen. De aandacht mag niet enkel gaan naar experiment, ook de andere fasen van innovatieprocessen, bijvoorbeeld de fasen van dagelijkse routine en het proces naar verduurzaming, moeten aandacht


krijgen,

2.4

Negatieve elementen van het initiatief, vooral in geval van opschaling of verspreiding ervan.

Cartografie als designtool

Tijdens het actieonderzoek kwamen we uit bij ‘cartografie’ als een sterk visueel én participatief instrument, inzetbaar voor verschillende doeleinden en bruikbaar door alle mogelijke betrokkenen. Tijdens Bazaar Cocreatief werkten we aan de hand van cartografie met een diversiteit aan actoren; pioniers, medewerkers uit het middenveld en de overheid. En ook bij de werking met de groepen en hun initiatieven bleek het instrument werkbaar en zeer nuttig. Het werk van Iconoclasistas en Orangotango Kollektiv, sociaalecologische bewegingen uit respectievelijk Buenos Aires en Berlijn, inspireerden ons. Cartografie is een instrument dat onder meer kan worden ingezet door CIO’s (en partners) om de kansen en belemmeringen rond een initiatief in kaart te brengen en om ‘het onmogelijke’ zichtbaar te maken. Binnen een samenwerking tussen onderzoeksproject PICCA en Brussels onderzoeksproject ‘Eenouderschap en armoede: het versterken van empowerment’ ontwikkelden we een prototype draaiboek voor de opmaak van collectieve cartografieën. Het is de bedoeling dat de cartografie inzetbaar is bij het creëren van een omgeving waarin CIO’s kunnen bestaan en groeien en dat de hulpbronnen die in de omgeving aanwezig zijn en de inter-gerelateerde verbanden zichtbaar worden en dat ook de politiserende kracht versterkt. De uitdaging bestaat erin om het draaiboek gebruiksvriendelijk, low-tec en goedkoop te houden zodat het kan aangewend worden door mensen met weinig participatie ervaring of scholing. Het instrument wordt verder verfijnd en getest binnen het Brussels project met Amélie Daems als projectverantwoordelijke. Het draaiboek voor collectieve cartografie vormt een onderdeel van het beleidsinstrument dat ze in het voorjaar van 2015 zal opleveren. Het prototype van het draaiboek is alvast te vinden in bijlage (op pagina) en kan getest en gebruikt worden. Bevindingen bij ervaringen en ideeën ter verbetering zijn zeer welkom bij Amélie Daems.(amelie.daems@florainfo.be of 02 204 06 64) Een cartografie wordt best gestart met een bepaald doel voor ogen, zodat het bij aanvang materiaal kan opleveren binnen een afgebakende ruimte. Nadien kan het dan alle kanten uitgaan met interessante, soms onverwachte effecten als gevolg. Een cartografie kan worden ingezet voor volgende functies:

Kennis en inzicht. Door middel van een cartografie kan lokale kennis verzameld worden over bepaalde problemen en aanwezige krachten. Een cartografie kan binnen een bepaalde ruimte de sterkte en richting van verbindingen tussen elementen, actoren en structuren aangeven waardoor inzicht in de complexe, sociale relaties en vervlechtingen van problemen verkregen wordt.

Empowerment. Door de opmaak van een cartografie krijgen mensen niet alleen inzicht in hun krachten en problemen en de verbanden in de samenleving, ze ervaren dat hun mening telt, dat hun handelingsruimte vergroot, dat hun wereld veranderbaar is.

Ontmoeting en gemeenschapsvorming. Een cartografie brengt mensen samen, rond een gemeenschappelijke opdracht, waarbij een nieuwe gemeenschappelijke taal wordt ontwikkeld waarmee een gemeenschappelijk verhaal wordt geschreven. Dit schept of versterkt een band tussen de deelnemers en maakt het mogelijk de bestaande noden samen aan te pakken.

Samenwerking. Bij de opmaak van een cartografie kunnen, naast de initiatiefnemers ook andere actoren betrokken worden, zoals buren, pioniers van gelijkaardige initiatieven, onderzoekers, kunstenaars, ambtenaren, politici, professionals uit de welzijns- en of sociaalculturele wereld, ... kunnen een zinvolle inbreng hebben. Een cartografie maken met een nieuwe coalitie van initiatiefnemers en andere belanghebbenden kan een aanleiding geven tot een nieuwe analyse. Deze kan aansluiten op een eerder gemaakte analyse maar laat een vervlechting toe tussen bestaande noden en ideeën en nieuwe voorstellen? Dit zorgt voor een nieuwe laag bovenop dezelfde basis. Via deze ‘vernieuwde’ relaties kan verder gewerkt worden aan het uitbouwen van lokale kennis en actie.

69


70

Planning en evaluatie. Een cartografie kan worden ingezet om concrete acties en activiteiten te plannen en te evalueren. Dit kan een expliciete doelstelling zijn bij aanvang van het opmaken van een cartografie maar het is ook mogelijk dat men een andere doelstelling had met de cartografie maar dat het in kaart brengen toch leidt tot planning en evaluatie. Een cartografie kan een alternatieve, meer laagdrempelige manier zijn om het beleid en organisaties te overtuigen samen te werken. Het kan worden ingezet als een alternatief om de papieren rompslomp die door pioniers als drempel kan worden ervaren, te omzeilen.

Expressie en documentatie. Een cartografie maakt het mogelijk om gezamenlijk betekenis te geven aan elementen, structuren en verbindingen. Het biedt ook de mogelijkheid om via beeldmateriaal, symbolen en een gemeenschappelijk ontwikkelde taal uitdrukking te geven aan bepaalde noden, verzuchtingen, acties. Een cartografie biedt ook de mogelijkheid om de sporen van de evolutie van een groep of een initiatief bij te houden en te documenteren. Op die manier wordt de geschiedenis van een groep of initiatief collectief geconstrueerd wat zeer betekenisvol kan zijn voor de groep. Het biedt enorme voordelen: zaken uit het verleden kunnen immers inzicht geven in het heden, oude samenwerkingsverbanden kunnen opnieuw geactiveerd worden, mensen die een betekenisvolle rol speelden kunnen opnieuw opgezocht worden, bepaalde problemen worden in een ander licht bekeken, ...

Creativiteit en serendipiteit. Een cartografie kan een stimulans zijn om de wereld anders te bekijken, om buiten ‘het mogelijke’ te denken en om dingen te vinden die men niet zocht. Deelnemers worden gestimuleerd om los te komen van hun huidige kaders. Nadien kunnen ze dan bekijken, hoe ze naar deze ‘utopische’ zaken toe kunnen werken, gezien de huidige situatie, regelgeving, ... Een cartografie helpt om open te staan voor het ongewone en het onverwachte.

‘Op de kaart zetten’. Een cartografie kan behulpzaam zijn bij het aftasten van de ruimte voor een bepaald initiatief of groep en om zelf ruimte te scheppen voor een initiatief of voor cocreatie met diverse actoren door het initiatief of de groep letterlijk en figuurlijk op de (lokale) kaart te zetten.

Politieke ruimte creëren. Een cartografie kan worden ingezet om cocreatie rond een concreet probleem of een concrete vraag op te starten. De cartografie kan daarbij een link vormen tussen creatieve niches en de beleidscontext waarbinnen een sociale innovatie eventueel kan worden bestendigd. Een (lokaal) bestuur kan ook zelf aan de slag met de cartografie om te kijken op welke manier de belemmeringen voor een bepaalde CIO kan worden weggenomen of hoe ze kan worden gefaciliteerd en ondersteund. Of het kan, aan de hand van een cartografie, een beleid creëren voor de ondersteuning en het faciliteren van CIO’s op haar grondgebied. Het kan dan interessant zijn om de cartografie van het beleid samen te leggen met die van initiatiefnemers. Het spanningsveld tussen overheid, civiele samenleving en burgers kan een aanleiding zijn om een cartografie op te maken zodat oplossingen voor de concrete lokale context kan worden gezocht.


Besluit Deze publicatie is het relaas van onze zoektocht naar een handelingsmodel voor Publieke Innovatie door Complementaire Cocreatieve Acties (PICCA). PICCA is een veerkrachtige benadering van sociale noden en we zijn ervan overtuigd dat deze vorm van sociale innovatie kan bijdragen aan het vinden van oplossingen voor de complexe sociaalecologische problemen waar we voor staan. Sociale innovatie kent verschillende lagen. Naast de individuele en de institutionele laag is er de structurele laag, waarbij systemische sociale innovatie plaatsvindt. Om tot structurele verandering te komen, is het echter noodzakelijk om aandacht te hebben voor alle kleinere stappen die dit doel dichterbij brengen. De idee is dat de overheid leert om collectieve oplossingen met burgers te ‘faciliteren’. Bij PICCA is de empowerment gedachte essentieel. Het gaat om het verbinden van het individuele welzijn met de bredere sociale en politieke context en gaat voor een solidaire samenleving met gedeelde verantwoordelijkheden bij het oplossen van sociale problemen. Cocreatie is een beleidsmodel waarbij de overheid samen met burgers beleidsdoelen realiseert. Bij cocreatie worden initiatieven van burgers (microniches) door middel van een mechanisme of organisaties (meso-regimes), en door een aangepaste omkadering en ondersteuning vanuit het beleid (macro-landschap) versterkt. De omgeving van PICCA is enorm complex. Enerzijds zijn processen van sociale innovatie in se veelvormig en onvoorspelbaar. De inhoud, groei en uitkomst zijn afhankelijk van de maatschappelijke context waarin ze ontstaan; van een samenspel van politieke, sociale, economische en culturele factoren. Deze synergie van factoren resulteert in de groei van innovatie als alles samenvalt op het juiste moment. Sociale innovatie heeft bovendien nood aan een variatie van actoren, die samen, of apart van mekaar werken. En anderzijds zijn de burgerinitiatieven oneindig gevarieerd. Een aantal kenmerken hebben deze collectieve initiatieven van onderuit gemeenschappelijk. Ze zijn namelijk allemaal kleinschalig, cocreatief ingesteld, ze werken eerder experimenteel dan volgens beproefde recepten, de betrokkenen zijn gemotiveerd in hun engagement. CIO’s zijn contextafhankelijk, ze bestaan maar voor zover ze gewenst zijn, ze beslaan een grote waaier aan thema’s en maken gebruik van alle voor handen zijnde hulpbronnen. Sociale innovatie heeft bovendien een aantal uitdagingen. De belangrijkste uitdagingen in het kader van PICCA zijn het vermijden van het ondergraven van de welvaartsstaat, het vermijden van ongewenste sturing van de overheid en organisaties en tot slot het voorzien van veilige ruimten voor kwetsbare initiatieven. Deze complexe omgeving maakt dat we geen eenduidige methodiek kunnen ontwikkelen. Wel stelden we een aantal randvoorwaarden vast en we ontwikkelden een handelingsmodel, als kader voor lokale acties. Het versterken van collectieve initiatieven van onderuit kan een antwoord bieden op de hedendaagse uitdagingen en de budgettaire grenzen aan overheidsinterventie. Maar cocreatie mag niet gezien worden als een loutere besparingsoperatie. Er moet wel degelijk geïnvesteerd worden in de randvoorwaarden en omkadering. Met de randvoorwaarden voor PICCA richten we ons tot lokale én bovenlokale overheden en organisaties. Ook de Vlaamse en federale overheden hebben hier een rol te vervullen. De eerste vereisten zijn: een overheid die eerlijk en bereid is om de signaalfunctie van de initiatieven aan te grijpen en die aanvaardt dat verbetering nodig is; het erkennen en respecteren van de politiserende rol van het middenveld en tot slot lokale budgetten die niet te gedetailleerd worden vastgelegd om ruimte te laten voor creativiteit en innovatieve ideeën. We voegen daar volgende voorwaarden aan toe: het erkennen en waarderen van sociale innovatie en CIO’s waarvan kwetsbare burgers de motor vormen; het inzetten op welzijn; het vergroten van de manoeuvreerruimte van initiatiefnemers en ondersteunende professionals; het wegnemen van de beperkingen op gemeenschapsengagement; het stimuleren van een cultuur van openheid en tolerantie; ondersteuning bij het vergroten van impact; het democratiseren van kennis en tot slot, de verdere ontwikkeling van handelingsmodel PICCA, vanuit de praktijk. Het door ons ontwikkelde handelingsmodel biedt een kader om op lokaal vlak kansen te verbinden met de beschikbare middelen uit de omgeving van CIO’s. Die kansen kunnen worden herkend en aangegrepen maar niet direct gecontroleerd. Als leidmotief voor het handelen, stellen we permacultuur voor. Permacultuur staat voor een intergerelateerd systeem waarbij elke functie tegelijkertijd gedragen wordt door een veelheid aan elementen en waarbij de aanwezige elementen diverse functies vervullen. Wat in de marge gebeurt is bij permacultuur zeer prominent. En ook in functie van sociale innovatie is het belangrijk de netwerken van elementen in de kwetsbare marges te versterken.

71


Deze plaatsen bevatten immers de meeste diversiteit en bevatten de kiemen voor nieuwe initiatieven en verandering. Naast permacultuur als leidmotief bevat het prototype Handelingsmodel ook enkele concrete hefbomen die lokaal kunnen worden ingezet, alsook aanwijzingen over hoe een ondersteunend netwerk er kan uitzien en tot slot een designtool om de omgeving in kaart te brengen. De concrete hefbomen gaan over het mogelijk maken van ontmoeting, het voorzien in toegankelijke hulpmiddelen en vrijplaatsen, het versterken van complementair ruilverkeer, het opvatten van CIO’s als leerplaatsen, het stimuleren van samenwerking met kunstenaars en tot slot het vergroten van de politieke ruimten. Ondersteunende netwerken rond initiatieven kunnen diverse functies vervullen. Ze kunnen een band opbouwen met (potentiële) initiatiefnemers, sociale noden helpen analyseren, mogelijke oplossingen helpen verkennen en uitwerken en ondersteuning bieden in experimentele processen van ‘trial and error’. Netwerken kunnen initiatieven ondersteunen bij de opstart, bij procesbegeleiding, bij het zoeken naar middelen maar ook bij acties rond opschaling en verspreiding, het professionaliseren en het naar een hoger (politiek) niveau tillen. De voorwaarden daartoe zijn een gerichtheid op empowerment, een vertrouwensband met de groepen, continuïteit, transparantie, openstaan voor signalen van onderuit en een actieve gerichtheid op de CIO’s en de leefwereld van kwetsbare groepen. De betrokken actoren kunnen individuele burgers zijn maar ook medewerkers van lokale overheden, organisateis en uiteraard de groep of groepen die centraal staan. Voor een grotere slagkracht en continuïteit is het belangrijk dat deelname van professionals aan het netwerk, gedragen wordt door hun instelling. Het contact met (potentiële) initiatieven kan ontstaan of groeien door extra aandacht te besteden aan wat zich in de marge afspeelt, door middel van brugfiguren, door outreachend te werken en door middel van lokale ‘labs’ die een vruchtbare cultuur voor CIO’s kunnen creëren. Het Prototype Handelingsmodel bevat tot slot een designtool, in de vorm van een cartografie. Een sterk visueel én participatief instrument dat onder meer kan worden ingezet door CIO’s (en partners) om de kansen en belemmeringen rond een initiatief in kaart te brengen en om wat onmogelijk lijkt, zichtbaar te maken.

72


Bijlagen 1

CIO’s als effect en motor van actief burgerschap. Naar een praktijkonderzoek van KHLeuven

Het Prototype Handelingsmodel is opgesteld in functie van lokale organisaties en overheden maar we willen iedereen die met duurzame ontwikkeling en duurzaam beleid bezig is, uitnodigen hier verder mee aan de slag te gaan. Door PICCA in de praktijk te brengen en erover te reflecteren kan het prototype verder worden ontwikkeld en worden ingezet bij het streven naar een duurzame samenleving. Uit het ETGACE-onderzoek(83) blijkt dat er drie voorwaarden verbonden zijn aan actief burgerschap, namelijk ‘vraag’, ‘vermogen’ en ‘verbondenheid’. In het kader van PICCA mat Elke Plovie, onderzoekster aan KHLeuven de evolutie van deze voorwaarden bij initiatieven uit ons actieonderzoek. De vraag was op welke manier deze drie elementen inspelen op de CIO’s en op welke manier de CIO’s deze elementen versterken. Elke Plovie, onderzoekster bij KHLeuven onderzocht deze voorwaarden bij de vrouwengroep van de woongemeenschap Clé du Bonheur, de kinderverzorgsters van IVCA en de Tiense Wereldvrouwen. In deze bijlage geeft de onderzoekster de resultaten van haar meting. Het doel van de impactmeting was na te gaan in welke mate deelname aan een traject bijdraagt aan het versterken van cocreatieve processen en het leren van actief burgerschap. Om deze vraag te beantwoorden maken we gebruik van de resultaten van het Europese ETGACE onderzoek (84) rond het leren voor actief burgerschap. In dit onderzoek wordt dit leerproces wordt als volgt omschreven: “Learning for active citizenship is about the personal, social and societal themes individuals feel challenged by or responsible for and about the ways in which they develop a sense of agency and learn to be effective. We also understand it as an interplay between how individuals perceive themselves as agents and how they relate to and feel connected with certain groups and ideas” (Wildemeersch et al, 2002) Het ETGACE-onderzoek beschrijft drie voorwaarden: vraag, vermogen en verbondenheid. De eerste voorwaarde ‘vraag’ duidt op de noden, sociale kwesties en uitdagingen die uitdagen en aanzetten tot handelen. Capaciteit of vermogen verwijst naar de ervaring van actorschap, het gevoel dat je een verschil kan maken, en het beschikken van competenties. Verbondenheid als derde voorwaarde heeft te maken met de verbinding van een individu met andere personen, overtuigingen, meningen en idealen. Deze drie begrippen hanteren we als een perspectief om zicht te krijgen op de processen binnen de praktijken. We gaan na in welke mate trajecten verandering teweeg brengen in deze drie voorwaarden. Of met andere woorden: we onderzoeken in welke mate burgers door het traject meer uitgedaagd worden tot burgerschapsparticipatie, hun vermogen (motivatie, durf, capaciteiten, ...) om iets te realiseren aangeboord en versterkt wordt en hun verbondenheid (feitelijk medeactorschap) tot concrete en zinvolle resultaten leidt.

Onderzoeksopzet Om inzicht te krijgen in deze co-creatieve praktijken en te begrijpen hoe deze praktijken bijdragen aan burgerschap, hebben we gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet. We selecteerden daarvoor drie cases: Tiense Wereldvrouwen, Habitat Solidaire in Anderlecht en IVCA Antwerpen. In een eerste deel van het onderzoek bezochten we deze praktijken voor participerende observaties en informele interviews met deelnemers en begeleiders. Bij IVCA namen we deel aan een

73


groepsbijeenkomst voor vrouwen die in de kinderopvang actief zijn. De Tiense wereldvrouwen komen elke dinsdagnamiddag samen in het RISO-huis in Tienen. We woonden twee ontmoetingen bij. In Anderlecht waren we aanwezig op een algemene vergadering binnen de woongroep. Deze vergadering wordt één keer per maand georganiseerd in de gemeenschappelijke ruimte. Voor deze observaties en interviews ontwikkelden we een observatie– en interviewleidraad (zie bijlage) die opgebouwd is rond de centrale concepten van dit onderzoek: vraag, vermogen en verbondenheid. Door samen met de vrouwen aan de slag te gaan tijdens de bijeenkomsten konden we een inschatting maken in welke mate deze drie voorwaarden aanwezig zijn en of daarin ook een evolutie te merken is doorheen het project. Het tweede deel van het onderzoek omvatte een focusgroep met vrouwen en begeleiders actief in deze praktijken. Ook hier werden de drie centrale concepten gebruikt om samen het verhaal van deze praktijken doorheen de tijd te reconstrueren. Deze concepten werden gebruikt om de context van de projecten te schetsen en te expliciteren wat er binnen die projecten is gebeurd. Tijdens de focusgroep wisselden begeleiders en deelnemers van deze praktijken hun ervaringen uit en zochten samen naar hoe de praktijken verder versterkt kunnen worden. In die zin vormde deze focusgroep ook een leermoment.

Resultaten In wat volgt beschrijven we hoe de vraag, vermogen en verbondenheid aanwezig zijn en evolueren in de praktijken.

 Tienen Vraag Binnen de groep van vrouwelijke nieuwkomers in Tienen was er een duidelijk nood aanwezig om in een informele setting Nederlands te spreken met elkaar. Deze nood vormde de concrete aanleiding om op dinsdag middag samen te komen. Vanuit die nood heeft er zich een bepaalde groep gevormd, namelijk de Tiense Wereldvrouwen. Deze vrouwen worden in hun dagelijkse leefomgeving geconfronteerd met tal van noden en uitdagingen, en toch zagen we dat die gedeelde nood doorheen het project slechts met mondjesmaat naar boven komt. Bij begin van het project worden de activiteiten voornamelijk voorgesteld door de professionele begeleider. Deze stelt bijvoorbeeld voor om een mamacafé op te richten, een idee dat ondersteund en mee vorm gegeven wordt door de groep. Doorheen het project zie je een verschuiving en hebben de vrouwen zelf een steeds grotere inbreng. Zo komen ze zelf met voorstellen en ideeën over wat ze nodige hebben en wat ze willen doen. Het zicht krijgen op noden die bij deze vrouwen leven gebeurt eerder impliciet via informele gesprekken tussen enkele vrouwen (bijvoorbeeld discriminatie in Tienen, leren fietsen, problemen op school van de kinderen). Op die manier komt er, weliswaar langzaam, een proces op gang om te komen tot expliciet uitgesproken, gedeelde kwesties. Door het verder werken aan die verbondenheid wordt er ruimte gecreëerd om dit in de toekomst nog meer te doen. Vermogen Onder de vrouwen die in Tienen op dinsdagmiddag samen komen in het RISO huis zijn er grote verschillen op vlak van competenties. Er zijn hoog- en laaggeschoolden vrouwen, vrouwen die goed Nederlands spreken en vrouwen die helemaal geen Nederlands begrijpen of spreken. Een aantal van hen woont al lang in Tienen, anderen nog maar drie maanden. Deze verschillen situeren zich voornamelijk op het vlak van kennis en vaardigheden. Rond houding is er veel minder verschil merkbaar. De vrouwen tonen heel veel empathie, voelen en leven mee met andere vrouwen. Er is een grote bereidheid om te ‘geven’ en ze voelen zich verantwoordelijk voor het slagen van het project. Doorheen dit project is er wat vermogen betreft een duidelijke evolutie geweest. Gaandeweg hebben er zich een aantal trekkersfiguren binnen de groep gemanifesteerd. Deze trekkersfiguren

74


kunnen de groep mee in beweging brengen. Ze brengen enthousiasme in de groep, komen met ideeën of zetten deze ideeën om in concrete activiteiten. De trekkers hebben een eerder sterk profiel qua competenties (spreken Nederlands, zijn hoog opgeleid en kennen het reilen en zeilen in Tienen en omgeving) en voelen aan dat ze binnen de groep een verschil kunnen maken. Ze hebben ook al eerdere participatie-ervaringen (bijvoorbeeld gesprek met de schepen van sport rond zwemuur voor vrouwen) en brengen die ervaringen in in de groep. Andere leden in de groep wachten veel meer af en liften mee met de anderen. Hier schuilt wel het gevaar dat de meest kwetsbare vrouwen in de groep minder inspraak hebben in het hele gebeuren. Verbondenheid Deze groep ziet elkaar op een vaste dag in de week maar de aanwezigheid is toch sterk wisselend. Bij de start van dit project was de verbondenheid beperkt en eerder oppervlakkig. Doorheen het project raakten de vrouwen wel steeds meer op elkaar betrokken: ze houden ook contact met elkaar buiten de vaste tijdstippen en er is een groter groepsgevoel dan bij het begin. Deze evolutie is er door samen activiteiten bij te wonen en door de informele sfeer die gecreëerd wordt door de professionele ondersteuning van het project. Door de wisselende aanwezigheid en de vaak beperkte mogelijkheden qua taal is die verbondenheid kwetsbaar. Dit vraagt tijd en begeleiding om verder te ontwikkelen.

 Clé du bonheur Vraag Alle vrouwen binnen het project zijn alleenstaande moeders met kinderen die via het vluchthuis in Habitat Solidaire zijn komen wonen. Door die gedeelde ervaring en door de vele contacten met elkaar in het gebouw en rond het project zijn ze op de hoogte van elkaars problemen. Elke maand hebben ze ook structureel een vergadermoment ingebouwd waar ze het reilen en zeilen van het project bespreken en ook tot een identificatie komen van collectieve problemen die ze willen aanpakken. Zo was er bijvoorbeeld een medewerker van de huisvestingsmaatschappij aanwezig tijdens een vergadering om in gesprek te gaan rond de kwaliteit van gebouw en de concrete aanpak voor verbetering. Vermogen Tijdens de vergadermomenten geven de vrouwen blijk van sterke communicatieve vaardigheden, zowel gericht op elkaar als naar externen toe, en sterke organisatorische vaardigheden. Zo organiseren ze heel wat activiteiten in huis (bijv. activiteiten voor de kinderen, uitstapjes) en voor de buurt en kunnen ze zichzelf ook als groep organiseren met o.a. een secretaris en een penningmeester. Opvallend bij deze groep was het evenwicht dat ze bewaren tussen actie en reflectie. Tijdens de bijeenkomst snijden ze verschillende thema’s aan waarrond ze willen nadenken en tegelijk ook concrete acties voor willen opzetten. Zo geven ze bijvoorbeeld aan dat ze het jammer vinden dat hun wijk zo’n negatief imago heeft. In die discussie rond dat punt bespreken ze de oorzaken van dit imago, ze bekijken de positieve aspecten van de wijk en zoeken ze uit welke acties ze zouden kunnen ondernemen om die positieve aspecten meer in de verf te zetten. Daarbij vragen ze zich niet alleen af wat ze zelf kunnen doen, maar ook wat ze kunnen doen in samenwerking met andere actoren in de wijk. Tijdens zo’n discussie valt ook op dat de groep beschikt over een uitgebouwd netwerk in de buurt, zowel bij welzijnsorganisaties als op beleidsniveau. Ook hier zien we dat een aantal vrouwen al ervaring hebben met het opzetten van activiteiten, het uitdrukken van hun noden en het aanspreken van diverse actoren om hun kwesties openbaar te maken. Door deze ervaringen in te brengen in de groep leren de andere vrouwen niet alleen heen wat competenties maar zien ze ook dat ze zelf een verschil kunnen maken. Verbondenheid Tijdens de bijeenkomst laat de groep een grote betrokkenheid naar de groep zelf en naar hun directe leefomgeving zien. We kunnen verschillende redenen hiervoor aanduiden. Het fysiek samenwonen,

75


de structureel ingebouwde algemene vergaderingen en de diverse activiteiten die onder de families georganiseerd worden werkt die verbondenheid in de hand. Maar ook het gemeenschappelijke voortraject van de vrouwen en het feit dat ze groep zelf nieuwe bewoners selecteert zorgt daar voor. Ten slotte wordt de groep ook professioneel sterk ondersteund door verschillende actoren.

 IVCA Vraag De vrouwen die actief zijn binnen de kinderopvang van IVCA laten tijdens groepsbijeenkomsten zien dat ze sterk betrokken zijn op de dagelijkse werking van de kinderopvang. De collectieve uitdaging die ze tijdens dergelijke bijeenkomsten uitspreken is vooral gericht op de werking van die kinderopvang zelf. Wat zijn onze taken in de kinderopvang en hoe verdelen we de verantwoordelijkheden, hoe gaan we om met ouders, welke rol nemen stagiaires en professionele begeleiders op? Onder andere door de beperkte verbondenheid delen de vrouwen hun noden en uitdagingen weinig in de grote groep. De professionele begeleiders binnen IVCA hebben wel zicht op uitdagingen van individuen, maar zelfs met het gebruik van een methodiek als ‘van ik naar wij’ komen de vrouwen er niet aan toe om collectieve problematieken te identificeren en bespreekbaar te maken. Vermogen Net zoals bij de Tiense Wereldvrouwen is er binnen deze groep vrouwen een grote diversiteit wat betreft de kennis van het Nederlands en het opleidingsniveau. Veel vrouwen plaatsen zich in een uitvoerende positie in de werking van de kinderopvang en laten het organiseren over aan de professionele ondersteuners vanuit IVCA. Tijdens het focusgroep gesprek geven de professionele begeleiders aan dat de vrouwen doorheen het project meer zelfvertrouwen hebben gekregen en assertiever zijn geworden. Het werk dat ze doen in de kinderopvang geeft hen het gevoel dat ze iets kunnen. Dit motiveert ook een aantal vrouwen om verder te gaan en bijv. een opleiding te gaan volgen. Verbondenheid Om de werking van de kinderopvang te laten draaien wordt de groep vrouwen verspreid over verschillende dagdelen in de week. Velen van hen komen op een vaste dag waardoor ze weinig contact hebben met de andere vrouwen. Tijdens de uitvoering van dit onderzoek organiseerden stafmedewerkers, ondersteund door stagiaires, wel drie bijeenkomsten voor de hele groep. De aanwezigheid van de vrouwen op dergelijke bijeenkomsten is wisselend en vrouwen moeten echt aangemoedigd worden om te komen. Dit alles leidt tot een beperkte betrokkenheid. Dit wordt erkend door de professionals en zij willen hier in de toekomst meer op inzetten.

76


2

De collectieve cartografie. Een draaiboek. A map of the world that does not include Utopia is not worth even glancing at.

(Oscar Wilde) (Dit instrument wordt verder verfijnd in het onderzoeksproject ‘Eenouderschap en armoede: het versterken van empowerment’- publicatie voorjaar 2015. Contact: ameliedaems@florainfo.be ) Werken met een systeemkaart laat toe om een idee te hebben van de wereld rondom zodat we onze plek in die wereld kunnen bepalen. De wereld wordt voor een groot stuk bepaald buiten onszelf. Het nadenken over onze omgeving en het vormen van nieuwe ideeën over onszelf zijn essentieel als het erop aankomt om ons te organiseren en na te denken over manieren om onze omgeving of situatie te veranderen. Dit geldt ook voor je groep en de initiatieven of acties van je groep. Wil je je initiatief vooruit helpen, begin je best met het begrijpen van de omgeving waarin je initiatief zich bevindt. De collectieve systeemkaart is een instrument dat je daarbij kan helpen.

Wat is de collectieve systeemkaart? Het is een handig, speels en creatief instrument dat toelaat om het collectieve verhaal van een omgeving, een groep of een initiatief te vertellen om de omgeving rondom ons te herdenken. Dit kan gezien worden als een moment van collectieve kennisconstructie en open participatie. Het laat toe op een kritische manier kennis te maken met verschillende realiteiten, vertrekkende van alledaagse, nietgespecialiseerde kennis. Een systeemkaart geeft de mogelijkheid om van op een afstand te kijken zodat het mogelijk wordt om verbanden tussen verschillende problemen te bloot te leggen en om oplossingen te zoeken. Het maken van een systeemkaart is een proces, er komt heel wat bij kijken en het is ‘nooit af’.

Wat kan je ermee? (op pagina... van dit werkboek wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijke functies die een systeemkaart kan vervullen) Het is een vertrekpunt dat kan gebruikt worden er kan op verder gewerkt worden en het kan gebruikt worden als een platform waaruit activiteiten kunnen worden bedacht. Je kan een systeemkaart maken van het verleden, van toekomstige projecten, van wat je groep heeft en van wat wordt gemist. Je kan er je collectief mee evalueren of een toekomstvisie mee ontwikkelen. En je kan er evengoed één enkele activiteit mee plannen en evalueren. Een systeemkaart nodigt uit om verder te denken dan wat je al kent. Het onmogelijke wordt zichtbaar!

Wie kan er mee aan de slag? Iedereen is cartograaf! En ook mensen die niet direct tot je groep behoren kunnen betrokken worden bij de opmaak van je systeemkaart: onderzoekers, mensen van de gemeente, mensen van verenigingen en organisaties, andere geïnteresseerden die ook de handen uit de mouwen willen steken, de winkeliers in de buurt,... Het is interessant een hoofd-cartograaf aan te duiden als facilitator om het proces in goede banen leiden.

Hoe organiseer je een collectieve systeemkaart? 

Het stappenplan vind je op pagina… En hier geven we extra informatie bij dat stappenplan. Het idee is dat je dit stappenplan al doende aanpast aan de noden, uitgaande van de flexibiliteit van het instrument en het eigen leerproces. Het is aan de cartografen om een eigen proces te volgen

77


en ruimte te geven voor creativiteit. Dit draaiboek dient enkel als houvast.

78

Je kan een aantal uren aan de systeemkaart werken, maar ook een dag, een week, een maand. Je kan de systeemkaart na een jaar of zelfs jaarlijks even bovenhalen en ermee verder werken. Kortom de duur hangt af van het type van werk, je doelstelling, je groep en de beschikbare tijd.

Zorg voor een veilige sfeer. Doe een kennismakingsrondje. Om de sfeer losser te maken, kan je enkele ‘spelletjes’ doen. (Inspiratie is te vinden bij ‘Van ik naar wij’-link). Maar let op, dit kan ook averechts werken: niet iedereen wordt vrolijk van spelletjes!

Vorm groepen van niet meer dan 10 cartografen. Als er geen of weinig gemeenschappelijke taal is onder de cartografen, zorg dan voor kleinere groepen. Plaats de mensen die (ongeveer) dezelfde taal spreken eventueel samen.

Je tekent het grondplan en de legende op het papier. Het kan handig zijn om een geografische plattegrond toe te voegen aan het grondplan, bijvoorbeeld als je werkt rond openbare ruimte, leefomgeving of verkeersveiligheid. Je kan dit bijvoorbeeld toevoegen door het de tekenen op de kaart of door een stratenplan erop te plakken. Let wel op dat je niet verzeilt in een puur geografische kaart waarbij het moeilijk wordt om andere dimensies toe te voegen of om verbanden te leggen tussen bepaalde problemen en actoren.

Je kan een vragenlijst maken als je vermoed dat het spontaan in kaart brengen niet zal vlotten of als je meer structuur of verdieping wil inbrengen. Je kan de vragenlijsten uitwerken in functie van de doelstelling van de opmaak van de cartografie, bijvoorbeeld plannen, evalueren, het zoeken van nieuwe pistes, het zichtbaar maken van de ingezette middelen enzovoort.

Je kan de pictogrammen (én het grondplan) zelf voorbereiden of samen met de andere cartografen. Als er bepaalde elementen zijn die voor je groep of initiatief belangrijk zijn, kan je zelf extra pictogrammen maken of zoeken. (Meer inspiratie voor je pictorgrammen? www.iconoclasistas.net, www.orangotango.info en www.thenounproject.com) Dit kan op voorhand maar ook tijdens het proces kunnen nieuwe pictogrammen ingebracht worden. Let daar wel bij op dat de boel overzichtelijk blijft. En zorg ervoor dat je concrete aanknopingspunten behoudt zodat de kaart niet énkel gevuld wordt met utopische coalities of hulpbronnen. Tenzij dit natuurlijk de bedoelding is. De gele post-its zijn een manier om deze nieuwe elementen in te brengen, deze kunnen dan gekaderd worden aan de hand van de pictogrammen. En ook fototaal is een handig hulpmiddel, vooral als er weinig gemeenschappelijke taal is onder de cartografen. Aangezien fototaal zo concreet is, is het belangrijk extra aandacht te besteden aan het creatieve proces, zodat de mogelijkheden ‘om het onmogelijke zichtbaar te maken’ niet verloren gaan.

Laat creativiteit zegevieren en stimuleer de cartografen om buiten het voorziene materiaal te treden, door bijvoorbeeld nieuwe vormen van verbanden in te brengen, door het werken met tekeningen, korte teksten, titels, het clusteren van elementen door middel van streepjes, puntjes enzovoort Belangrijk nogmaals is dat het overzicht bewaard blijft en dat alle cartografen ‘mee’ zijn, met eventueel nieuwe symbolen.

Voorzie genoeg tijd om de centrale vragen van het grondplan in te vullen. Het zijn immers heel belangrijke vragen. Het is mogelijk dat de cartografen (nog) geen antwoord hebben op de vraag naar de doelstelling of naam van het initiatief of groep. Laat deze dan open, in de loop van het proces komen de antwoorden misschien vanzelf.

Laat ruimte voor (respectvol) conflict! Bespreek met je groep wat je doet als de meningen verdeeld zijn: de twee (of meerdere) meningen aanbrengen op de kaart? Of moet iedereen het eens zijn met wat op de kaart komt?

Breng alle groepen samen en laat ze plenair een voor een hun groepskaart voorstellen. De verscheidenheid in de kaarten, kan aanleiding geven tot een rijk debat. En het laat toe om samen dieper in te gaan op de problemen en voorstellen. Je kan de inhoud van de verschillende kaarten eventueel samenvoegen tot één kaart.

En ACTIE! Bij de opmaak van een systeemkaart is de kans groot dat de dynamiek vraagt om


actie. Die kan alle kanten opgaan. Je kan copies maken van de systeemkaart om de problematiek een bredere bekendheid te geven, je kan activiteiten organiseren naar aanleiding van de bevindingen en er kunnen interventies op het terrein worden opgezet. Een voorbeeld van een interventie is de systeemkaart in de werkelijkheid, bijvoorbeeld op straat, te gaan markeren (best met krijt).

Wat heb je nodig? Gewone gele post-its, lijm (geen te straffe zodat ‘verplakken’ mogelijk is), eventueel een potlood om in klad te werken, een zwarte stift, het grondplan op +/- 1m² papier, de pictogrammenreeks (afgedrukt op groen, rood en wit papier en op maat geknipt!), de legende van de pictogrammen, het stappenplan (zie onder) en eventueel een zelfgemaakte vragenlijst. Je kan altijd extra ‘cartografenmateriaal’ voorzien, zoals foto’s, stickers, post-its in diverse kleuren, stiften en potloden, 3-D printer... muziek, versnaperingen!

Stappenplan    

  

Overloop het grondplan, de legende en de pictogrammen. Bij de pictogrammen kan je telkens bekijken wat jullie eronder verstaan en eventueel samen voorbeelden bedenken, Vul de centrale vragen van het grondplan in, eventueel ook de tijdslijn van het initiatief, Welke elementen hebben een effect op het initiatief en/of de groep? Benoem de elementen, schrijf ze op gele post-its en kleef op de kaart, Verander de plaats van de post-its naargelang de sterke van het verband met het initiatief of de groep. Plaats daarbij de elementen die een sterk effect hebben op het initiatief of de groep dichter bij het centrum, de elementen die weinig effect hebben aan de buitenkant en daartussen de andere elementen, Kleef bij de elementen (op de gele post-its) de pictogrammen die er bij passen, meer dan één pictogram per post-it is mogelijk!. Kies de juiste kleur, meer dan één kleur is mogelijk! Maak met pijlen de verbanden tussen elementen en het initiatief en tussen elementen onderling zichtbaar, Bekijk of er nog potentiële verbanden zijn, elementen die een rol zouden kunnen spelen, actoren die van belang kunnen zijn, potentiële relaties of hulpbronnen die kunnen worden aangeboord. Eventueel aan de hand van de vraag: welke zaken nog ontbreken of welke zaken zouden moeten veranderen om de doelstellingen waar te maken.

79


80

Potentieel element

Rood : Negatief, vertragend, belemmerend element

Groen : Positief, stimulerend element

Eenrichtingsverkeer =>

Tijdslijn

wederkerig verband ó

Verbanden

Kleurentaal

De legende

Wat is de naam van ons initiatief of onze groep? Wat doen we? En wat willen we? Wat willen we met deze systeemkaart?

Het grondplan


Bronnen  Andersen, J. & Bilfeldt, A. (2013). Social Innovation in public elder care: the role of action research. In: Moulaert, et al. The International Handbook on Social Innovation. Cheltenham: Edward Elgar.

 Middel, B. (2005). Actie-onderzoek tegen marginalisering. MO/Samenlevingsopbouw, 24/204, 8-12.

 Mortier, Q. (2013) Innovation, innovation sociale et inno-

sos cartográficos críticos para procesos territoriales de creación colaborativa. Buenos Aires: Tinta Limón.

vation sociétale, du rôle des parties surprenantes, analyse SAW-B – ES et enjeux de sociétés. Zie : http:// www.saw-b.be/spip/IMG/pdf/ a1309_sens_mesurer_social.pdf

 Avelino, F. (2012). Verbinden van creatief vermogen en

 Moulaert, F., MacCallum, D., Mehmood, A. &

macht. In: Burgermeesterboek. Lokaal en duurzaam innoveren voor iedereen. Assen: Van Gorcum.

Hamdouch A. (ed.) (2013). The International Handbook on Social Innovation. Collective Action, Social Learning and Transdisciplinary Research. Cheltenham: Edward Elgar.

 Ares, P. & Risler, J. (2013) Manual de mapeo colectivo. Recur-

 Bailey, S. (2014) Legalizing the Occupation. In: Malzacher, F. et al. Truth is concrete, a handbook for artistic strategies in real politics. Berlin: Stenberg Press. (citaat)

 Peeters, J. (2010). Een veerkrachtige samenleving. Sociaal

 Coene, J. (2012). Inkomensarmoede en schulden anno 2011.

 Petcou, C. & Petrescu, D. (2011) Agir l’espace, notes

In: Dierckx, D., Oosterlynck, S., Coene, J. & Van Haarlem, A. (Red.) (2012). Armoede en Sociale uitsluiting – Jaarboek 2012. Leuven: Acco.

transversales, observations de terrain et questions concrètes pour chacun de nous. In: Art actuel, 108, printemps 2011

 Daems, A. & Vandemoortele, I. (2014) Zorgen voor het

 Rifkin, J. (2011). The third industrial revolution. How lateral

zorgende: voor een permacultuur politiek. In: Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel, Gekruiste Blikken. Brussels Armoederapport 2014. Brussel: Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

power is transforming energy, the economy and the world. New York: Palgrave Macmillan.

werk en duurzame ontwikkeling. Berchem: Epo.

 Rappaport, J. (1987). Terms of empowerment/exemplars

 De Boyser, K. & Levecque, K. (2007). Armoede en sociale

of prevention: Toward a theory for community psychology. American Journal of Community Psychology, 15: 121-148.

gezondheid: het verhaal van povere netwerken? In J. Vranken, G., Campaert, K. De Boyser & D. Dierickx (Ed.), Armoede en Sociale uitsluiting. Jaarboek 2007. Leuven: Acco.

 Robert K. Merton & Barber, E. (2004) The Travels and

 Debruyne, P. & De Bisschop, A. (2013) Transitie: de meesterzet van de ideologie? Oikos.

 Debruyne, P. & Van Bouchautte (2014, 14 oktober). Het intellectuele debat over politisering en het middenveld. De Wereld Morgen.

 Dedeurwaerdere, T. (2013). Sustainability Science for Strong sustainability. Louvain-la-Neuve:UCL.

 Degrauwe, P. (2013).Weg met de staalfabrieken, en snel. De Morgen, 28/01/2013.

 Dierckx, D. & Coene, J; (2012). Peilingen over armoede. In: Dierckx, D., Oosterlynck, S., Coene, J., & Van Haarlem, A. (Red.) (2012). Armoede en Sociale uitsluiting-Jaarboek 2012. Leuven: Acco.

Adventures of Serendipity. In: Sociological Semantics and the Sociology of Science. Princeton/Oxford: Princeton University Press, 2004

 Snick, A. (2009). Alleenstaande moeders: een uitdaging voor het dominante model van arbeid. Schaarbeek: Floravzw.

 Snick, A, Stroobants, V. & Wildemeersch, D. (2011). ETGACE. Learning Citizenship and Governance in Europe: Analysis of Life Histories. (eds. Report to European Commission, DG Research. Leuven: Catholic University of Leuven.

 Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Antwerpen: Garant.

 Spierts, M. (2014). De stille krachten van de verzorgings-

staat. Geschiedenis en toekomst van sociale-culturele professionals. Amsterdam: Van Gennep.

81


 Steel, R, Van Eeghem, E. (2011) Reading Urban cracks. Practices of Artists and Community Workers. Gent: University College Ghent

 Steenssens, K., Van Regenmortel, T. (2013). Grondslagen en uitdagingen voor het meten van empowerment. VLAS -Studies 6 , Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.

 Westley, F. & Antadze, N. (2009) Strategies for Scaling Social Innovation for Greater Impact. In: The Innovation Journal: The Public Sector Innovation Journal. 15(2).

 Zonderop, Y. (2013). Samenwerken = conventies loslaten. Flux, januari 2013, 26-28. Den Haag: Rathenau.

 Steyaert, J.; Bodd, J. & Linders, L. (2005). Actief burgerschap. Het betere trek- en duwwerk rondom publieke dienstverlening. Eindhoven: Fontys Hogescholen.

 The Young Foundation (2012) 'Social Innovation Overview - Part I: Defining social innovation'. A deliverable of the project: “The theoretical, empirical and policy foundations for building social innovation in Europe” (TEPSIE), European Commission – 7th Framework Programme, Brussels: European Commission, DG Research

 Vandemoortele, I. (2014). Cocreatie met kwetsbare groepen. Focus op cultuur en vrije tijd. Brussel: Floravzw.

 Van de Walle, I. (2013). Buitenbenen. Naar een lokaal en sociaal vrijetijdsbeleid. Brussel: Demosvzw.

 Vanhouwaert, F. (2014) Minimuminkomen of – uitkering boven armoedegrens. Geen hangmat maar springplank. KNACK, 11/06/2014 – zie http:// www.knack.be/nieuws/belgie/minimuminkomen-ofuitkering-boven-armoedegrens-geen-hangmat-maarspringplank/article-opinion-155455.html

 Van Regenmortel, T. (2002). Empowerment en maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. In J. Vranken, K. De Boyser, D. Geldof & G. Van Menxel, Armoede en Sociale Uitsluiting: Jaarboek 2002. Leuven: Acco.

 Van Schuylenbergh, P., (2014). Tijd voor het nieuwe OCMW. LOKAAL, 5, 35-45.

 Veldboer, L., Duyvendak, J.W. & Bouw, C. (2007). De mixfactor: integratie en segregatie in Nederland. Amsterdam: Boom.

 Verbeke, L. & Anthone, P. (2008). Buurtwerk: ontmoetingsplaats en participatiekanaal voor bewoners. In: A. Desmet, H. Baert, M. Bouverne-De Bie & L. Verbeke (Ed) Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen . (p337352). Brugge: Die Keure

 Vranken, J., De blust, S., Dierckx, D., Van Heerlem, A. (Eds.).( 2010). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2010. Leuven: Acco.

 Vranken, J., De Boyser, K. Dierickx, D. (2010). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2010. Leuven: Acco.

82


Eindnoten 1.

Ghys & Oosterlynck, VLAS-studies 8, p. 4.

2.

Mehmood & Parra, 2013.

3. 4.

Idem. Zie: Europa Decentraal 2013; European Commission 201; Keller, 2013. Zie Rifkin 2011. Snick, 2009. Layeux, Jans & Snick, 2011. Ghys & Oosterlynck, Vlas-studies 8, 2013. Ook Donella Meadows (2008) wijst op het belang van taal als hefboom voor het versterken van systemische duurzaamheid. Zie: http://www.tepsie.eu//; http:// www.socialinnovationeurope.eu/ Meadows, 2011; Jackson, 2010. Luyckx 2012; De Grauwe & Schoors 2013. ETGACE 2001; ETGACE 2002. Zie Lietaer, B., Snick, A. & Kampers, (2014). Maak je buurt uitmuntend! Handboek gemeenschapsmunten voor lokale besturen en organisaties. Brussel: Vlaamse overheid. Of zie website: www.vlaanderen.be IST 2012a en 2012b. IST 2012. Peeters, 2010. Ghys & Oosterlynck,2013, Vlas-studie 8. IST 2012a en 2012b. Dedeurwaerdere, 2013. Dröge 2013, Zonderop 2013. Tepsie 33-41. Tepsie 33-41. Dierckx & Coene, 2012b. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8, p. 8. In: Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies 3, p. 31 Ghys & Oosterlynck, VLAS-studies 8 Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies 3 Westley & Antadze, 2010, p. 4-5. Mumford & Moulaert, 2003, p264. Mumford, 2002 in: Ghys & Oosterlynck, Avelino, 2010. Westley, 2001. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8. Quentin, p 5. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies 8. Avelino, 2012. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8. Eigen vertaling, Kazepov, 2012, p. 9. Kazepov, 2012. Ghys & Oosterlynck, 2013, Vlas-studies 8. Van de Walle, 2013, p.13. Van de Walle, 2013. Van Schuylenbergh, 2014, p.42. Van Schuylenbergh, 2014. Zie Wikipedia. Zie Website Verenigde Verenigingen. Debruyne & Van Den Bouchaute, 2014. Idem. Idem.

5. 6. 7. 8. 9.

10. 11. 12. 13. 14.

15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49.

50.

51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73.

74.

75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82.

In Key-note speech tijdens innovatiefestival Socius 2014 werd opgeroepen om werk te maken van meer werken van onderuit en met name met kwetsbare groepen. En tijdens hun open forum ‘KVLV zet vaart achter een duurzame samenleving’ liet deze gevestigde vereniging, in navolging van Socius alvast weten (opnieuw) meer vanuit de basis te willen werken. Zie ook: Jans, 2011. Jans, 2011, Debruyne & De Bisschop, 2013, Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8 en Spierts, 2014. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8. Spierts, 2014. Jans, 2011. Debruyne & De Bisschop, 2013, Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8 en Spierts, 2014. Van Regenmortel, 2002, p. 75-76. Van Regenmortel, 2008, p. 62. Steenssens & Van Regenmortel, 2013. Rappaport, 1987. Kelly et al., 2000, p.133 in: Steenssens & Van Regenmortel, 2013. Steenssens & Van Regenmortel, 2013. Kelly, 2000, p. 135, in: Steenssens & Van Regenmortel, 2013. Westley & Antadze, 2010. Steyaert, Bodd, & Linders, 2005, p.23. Steyaert, Bodd, & Linders, 2005. Eigen vertaling, Brydon-Miller in Andersen & Bilfeldt, 2013, p. 320. Anderson & Bilfeldt, 2013. Middel, 2005. Westley & Antadze, 2010. Coene, 2012, p. 52. Ghys & Oosterlynck, 2013, VLAS-studies8. De Boyser & Levecque, 2007. “’t Klikt! Bruggen slaan tussen niet georganiseerde kansengroepen en het lokale verenigingsleven.”, met steun van de Vlaamse overheid via Participatiebeleid Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen, projectverantwoordelijke Isolde Vandemoortele. Bijhorende Publicatie ‘Cocreatie met kwetsbare groepen. Focus op Cultuur en vrije tijd’, september 2014 zie www.florainfo.be ‘Eenouderschap en armoede: het versterken van empowerment’, met de steun van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel, projectverantwoordelijke Amélie Daems. Publicatie voorzien in april 2015, digitale versie op www.florainfo.be Vandemoortele, 2014. Daems & Vandemoortele, 2014. Vanhouwaert, 2014. Fremeaux, 2014. Soenen, 2006. http://nieuws.vtm.be/binnenland/114158-bijna10000-sociale-woningen-staan-leeg Steel & Van Eeghem, 2011. Zie website stad Gent: http://www.gent.be/ tijdelijkeinvullingen

83


Tel: 02 204 06 42

Vooruitgangstraat 323/7 -1030 Bruxelles info@florainfo.be -

www.florainfo.be

projectverantwoordelijke:

Isolde Vandemorteele Uitgegeven in mars 2015 door vzw Flora grafische vorming: Alice Rodrique Printing: ultraclik - www.ultraclik.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.