2021
Inhoud
Voorwoord 1 Diergezondheidsmonitoring: hoe doen we dat? Henk Lommers en Robin van den Boom over de Helpdesk Paard
3
4
2 Tijdlijn: een jaaroverzicht van belangrijke bevindingen en ontwikkelingen uit de monitoring
14
3 Samenwerking: in gesprek met Joke van der Giessen en Marcel Spierenburg
22
4 Verdiepingen: interessante casussen uit de monitoring rundvee, varken, pluimvee, kleine herkauwers en paard
28
5 De mensen achter de monitoring
50
Monitoring Jaarverslag Diergezondheid 2021 geeft een overzicht van de diergezondheid over 2021. Het is een productie van Royal GD, team monitoring en marketingsupport & communicatie. Het copyright ligt volledig bij Royal GD. De resultaten in deze publicatie mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de auteurs of de leden van de Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid verwerkt of gebruikt worden (bijvoorbeeld in wetenschappelijk onderzoek) tenzij sprake is van citatie. Op citaties is auteursrecht van toepassing.
2
Voorwoord In 2021 ging de Animal Health Regulation in. Deze verordening verplicht EU-landen op aangewezen en opkomende (nieuwe) dierziekten te monitoren. De diergezondheidsmonitoring is één van de monitoringsprogramma’s die hierin voorziet. Daarom heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Royal GD aangewezen om deze monitoring als wettelijke taak te vervullen voor landbouwhuisdieren en paarden. Daarmee is Paard nu ook onderdeel van dit jaarverslag. Met betrokkenen spreken we over het belang van de diergezondheidsmonitoring voor deze sector. Nederland loopt met de diergezondheidsmonitoring voorop ten opzichte van andere landen. Toch blijft het noodzakelijk continu te kijken waar verbeteringen mogelijk zijn. Hierover praten we met partners uit de humane en veterinaire gezondheid. Met de diergezondheidsmonitoring hebben we in Nederland een goed overzicht van wat speelt en kan snel nader onderzoek ingesteld worden wanneer daar aanleiding toe is. De uitkomsten dragen bij aan het nemen van de juiste en tijdige maatregelen in de praktijk maar ook op beleidsniveau. Zo zien we in de casus over jaagsiekte dat door een alerte reactie vanuit het veld en pathologisch onderzoek erger voorkomen werd. Soms leidt onderzoek tot nieuwe inzichten, zoals bij de casus van een chronische Rhodococcus-infectie bij een veulen. Het verkrijgen van een gedegen beeld van een nieuwe uitingsvorm van een dierziekte, zoals Ornithobacterium rhinotracheale bij pluimvee, helpt om vroegtijdig meldingsplichtige ziektes uit te sluiten. Met data-analyses krijgen we meer inzicht in de trends en ontwikkelingen zoals de levensduur in relatie tot diergezondheid van rundvee maar ook in de oorzaken van afwijkingen zoals vitamine D3 tekorten bij varkens. Een goede samenwerking met betrokken partijen is hierbij onmisbaar voor het verbeteren van de diergezondheid. Daarom wil ik iedereen bedanken die het afgelopen jaar met GD hier in heeft samengewerkt. We hopen dit ook in 2022 met u voort te mogen zetten. Lotte Roos Coördinator Monitoring
3
1 Diergezondheidsmonitoring is belangrijk voor diergezondheid en dierenwelzijn, het beschermen van de volksgezondheid en de exportpositie van Nederland.
4
Met veel mensen en dieren die op een klein oppervlak samenleven, is het belangrijk om een systeem te hebben dat nauwkeurig is en de gezondheid van dieren in Nederland constant in de gaten houdt. De overheid en veehouderijsector hebben daarom samen met Royal GD de diergezondheidsmonitoring opgezet waarvan GD uitvoerder is.
Diergezondheidsmonitoring De diergezondheidsmonitoring is een laagdrempelig en vrijwillig systeem dat een breed vangnet biedt voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid. De signalen zijn afkomstig van dierhouders uit verschillende sectoren (rund, varken, pluimvee, schaap, geit en paard), dieren artsen, verwerkende industrie, onderzoeksinstituten en instanties die zich inzetten voor de volks gezondheid. De monitoring onderzoekt, bundelt en analyseert deze signalen afkomstig van elkaar aanvullende instrumenten. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met dierhouders, dierenartsen en betrokken partijen, zoals overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (mits relevant) omringende landen. Zo kunnen zij indien nodig actie ondernemen.
Animal Health Regulation (AHR) De Europese regels om dierziekten te voorkomen en te bestrijden zijn vastgelegd in de Europese diergezondheidsverordening, de Animal Health Regulation (AHR). De AHR schrijft voor dat elke lidstaat een systeem moet inrichten om op aangewezen en opkomende (nieuwe) dierziekten bij landbouwhuisdieren en paarden te monitoren. Deze verordening is sinds 21 april 2021 van kracht. Vanaf dat moment zijn de monitoringsprogramma’s voor aangewezen dierziekten, die worden uitgevoerd door Royal GD, een wettelijke taak die de Nederlandse overheid moet uitvoeren. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel kwaliteit (LNV) heeft daarvoor GD aangewezen als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT).
Drie doelen Diergezondheidsmonitoring is belangrijk voor diergezondheid en dierenwelzijn, het beschermen van de volksgezondheid en de exportpositie van Nederland. Deze belangen zijn vertaald in onderstaande monitoringsdoelstellingen: • Opsporen van uitbraken van bekende ziekte verwekkers die, voor zover bekend, niet in Nederland voorkomen. • Opsporen van onbekende aandoeningen of ziekteverwekkers. • Zicht houden op trends en ontwikkelingen in de veehouderij.
Hoe werkt het?
Stap 1 – Verzamelen De diergezondheidsmonitoring verzamelt signalen uit het veld, zowel reactief als procactief. Bij de reactieve monitoringsinstrumenten ligt het initiatief bij veehouders, dierenartsen en andere erf betreders. Doel is het breed opvangen van zoveel mogelijk signalen uit het veld. Bij de proactieve instrumenten ligt het initiatief voor informatie verzameling bij GD. Informatie voortkomend uit deze instrumenten geven inzicht in trends en ontwikkelingen in diergezondheid.
5
Reactieve instrumenten • Veekijker en Helpdesk Paard Zowel de Veekijker als de Helpdesk Paard is een telefonische helpdesk voor dierenartsen en dierhouders waar ervaren en gespecialiseerde GD-dierenartsen kosteloos deskundige hulp en advies op maat bieden. • Pathologie Om inzicht te krijgen in de doodsoorzaak en/of een bedrijfsprobleem, of juist om bepaalde zaken uit te sluiten, kunnen dierhouders en dierenartsen dieren inzenden voor pathologisch onderzoek. • Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) VMP is een samenwerkingsverband tussen een aantal pluimveepraktijken en GD. Practici leveren op vrijwillige basis digitaal informatie aan over pluimveegezondheid, zoals toegediende vaccinaties en bevindingen van bedrijfsbezoeken. • Online Monitor In de Online Monitor Varkensgezondheid leggen varkens dierenartsen van elk bedrijfsbezoek de bevindingen vast. • Veterinaire Milieutoxicologie GD biedt ondersteuning aan dierhouders en dierenartsen bij de vraag of diergezondheidsproblemen te maken hebben met milieuverontreiniging. Het vroeg signaleren van dit soort problemen kan voorkomen dat ze uitgroeien tot volksgezondheidsrisico’s en economische schade. Proactieve instrumenten • Data-analyse Middels Data-analyse op geanonimiseerde data worden trends en ontwikkelingen van algemene gezondheids kenmerken en aandoeningen in beeld gebracht. Hiervoor worden gegevens gebruikt vanuit het labonderzoek en van diverse dataleveranciers. Zij leveren gegevens aan over onder andere melkproductie, melkkwaliteit, vruchtbaarheid, antibioticumgebruik, dierverplaatsingen en sterfte. • Prevalentieonderzoek Regelmatig wordt onderzoek uitgevoerd naar de mate van voorkomen van (endemische) dierziekten. Deze dierziekten worden gekozen op basis van criteria als economische schade, belang voor de volksgezondheid en de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen. • Bewakingsprogramma’s Voor een aantal dierziekten schrijft Europese regelgeving onderzoek voor op een deel van de Nederlandse veestapel om de aanwezigheid van de betreffende ziekten uit te sluiten. GD voert bewakingsprogramma’s uit voor bijvoorbeeld brucellose, blauwtong en aviaire influenza.
Stap 2 – Analyseren Regelmatig bespreken en analyseren de Veekijkerdierenartsen samen met andere experts alle signalen en uitkomsten in het Veekijkeroverleg. Stap 3 – Concluderen GD schrijft voor elke sector rapportages met de conclusies en eventuele aanbevelingen voor vervolgacties. Stap 4 – Informeren De uitkomsten van de monitoring delen we periodiek met de overheid, veehouderijsector, veehouders en dierenartsen, humane gezondheidszorg en omringende landen. Als er mogelijk (acuut) risico voor dier en/of mens is, neemt GD direct contact op met overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (indien nodig) omringende landen. De overheid en sector besluiten of vervolgacties voor de veehouderij nodig zijn zoals extra onderzoek, communicatie of aanpassingen van beleid.
Rundvee
burg Overstromingen in Lim elen te nemen om de
geadviseerd maatreg juli hebben zich in e planten door Door hevige regenval in opname van met slib besmett d ernstige eeld door dieren Duitsland, België en Nederlan dieren te beperken. Bijvoorb aan. In Nederland besmette percelen of overstromingen voorged niet te laten grazen op Maas, rivieren de sitie onder te met name in Limburg rond gewassen met veel slibdepo ters slibmons erd om potentieel Geul en Roer. Er werden ploegen. Ook werd geadvise n in de getroffen gebruik, te testen verzameld op vijf weilande verontreinigde kuilen, voor riviersystemen gebieden, die verschillende op zware metalen. uit drainage vertegenwoordigen, met getest zijn s monster Duitsland en België. De zware metalen en op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische organische contaminanten: n) en PCB’s Aromatische Koolwaterstoffe en PCB’s vielen PAK (polychloorbifenylen). Op één locatie normen. e binnen de wettelijk en op drie d verhoog was het lood licht waren echter niet locaties zink. De niveaus eids gezondh acute om hoog genoeg veroorzaken. Om te problemen bij dieren te he nadelige gezond voorkomen dat chronisc , werd optreden kunnen heidseffecten
s houden wij Via het Veekijkernieuw van u elk kwartaal op de hoogte van nieuws uit de monitoring . Mocht diergezondheid bij rundvee ijks er tussendoor iets belangr daarover spelen dan sturen wij u een bericht .
Sporidesmin
Pluimvee
In het kader van t varkensdierenar 2.800 bedrijven gezondheidskla maand melding verschillende di prakt ijken. He loop der tijd b procent van d dierenartsen g klachten. Als die vooral be (51%) en rela
min vrijkomen, kan het mycotox ine sporides de Veekijker melding lever en galgangen Eind september werd bij dat ernstige schade aan in een koppel die leiden tot foto gedaan van enkele koeien kan veroorzaken en kan en pijnlijke spenen bestaat uit ling behande De last hadden van verdikte sensibiliteit. Bij één dier leek een energier ijk en acute productiedaling. pijnstilling, opstallen en overleg heeft de van sporidesmin ook de huid gevoelig. Na rantsoen. De aanwezigheid ingestuurd voor leverschade en tot gevallen alle practicus bloedmonsters in leidt niet en bleek sprake uur per dag, onderzoek op leverenz ymen klinische verschijnselen. U kunt dieren bij GD 24 ade, passend bij een casus binnen en voor van zeer ernstige leversch In dezelfde periode kwam 7 dagen per week aanmeld Het aantal min. Er is vervolgens basis van op Dit kan via waarbij r intoxicatie met sporides Veekijke bij de pathologisch onderzoek. uitgevoerd en zijn over verhoo sporidesmin werd aan / ook in het land grasonderzoek dheid.nl selen verschijn www.gddiergezon schimmel Pithomyces maanden h ek leverde enorme 25 500. onderzo 20 088 schimmelsporen van de Grasland via . of gedacht ophaaldienst ond. Intussen Naar aanleid De vragen mmelsporen ing van Pithomy cesschi voor de uitbrak avonds ’s in grote aantallen aangeto en die heden van dieren hoogpa hoeveel thogene aviaire Wij halen het type H5N1 in Nederla dan tien dieren influenza (HPAI) artsen maa bleek dat bij ndderzoek de van ld geven bloedon waren in korte tijd al meer uit we aangeme echter een zijn op, samenv atting22.00 verschijnselen die worden van uur De aangedane de klinische op. Belt u (voer)voor de orde niet aan ade waarge leversch nomen met dezelfde verschijnselen. werkdag dieren en delen deze gende we deeerstvol belangr ijkste punten zeggen da opgestald en hetde Kamerbrief van ministe de uit r igheden Schoutezijn Dan omstand uur? n dieren waren inmiddels met 9.00 weers De het voor s verslag was. op ’s ochtend van de Deskundigengroep kten (12 november jl.). groei van deze de koppel ookDierzie gezondhe opdracht de advies was om de rest van of planner belangrijkste reden voor de bekijkt een warme en vochtige Voor te stallen. Onder l. past. route In schimme de Nederlan in nog d is vanaf oktober 2021 komende jaren relatief warme Het aant vogelgriep van het zeer van belang kunnen de het In vochtige periodes met is k igheden bij besmett onderzoe omstand meerder ces elijke optimaal type H5N1 ontdekt e bedrijven die commerc t. Online M schimmel Pithomy verwach ieel pluimve en worden e houden en bij hobbym e anamnese problem omstandigheden kan de bare volledig gevogelt en vergelijk e goede (zie atig een kaart). De Rijksoverheid gehouden ateriaal in gezondh heeft maatregelen genomen groeien op dood plantenm virus te voorkomen en vers materiaal in te te voegen, verspreiding toe om om het risico op besmett van het schimmelsporen ook een ing tegen te gaan. In heel tijden) en grasland. Na opname van een ophokplicht voor pluimve in warme (koelen Nederlan sturen d geldt ebedrijven, behalve voor jaar. He bedrijven met fazanten die hun dieren moeten en dat represen en loopvog een dier te selecter afschermen. Voor hobbyho els, u een naar ron uders met risicovogels waar en loopvogels) geldt ook van het rs,probleem watervogels tant is(hoende een afschermplicht. Ook gezond gelden er verscher pte eenden, leghennen, vermeer meldcrit d op wilt eriahebben. voor antwoor deringsdieren en vleeskui Via Veekijkernieuws houden wel in kens. Rondom de besmett gelden aanvullende maatreg wij u e bedrijven elen*. Op reguliere pluimve elk kwartaal op de hoogte bij zeu ebedrijven geldt daarnaa verscher pt regime met van st een aanvullende hygiëneeisen nieuws en een doucheverplicht uit de monitoring van ing voor bezoekers. * https://www.nvwa.nl/onde diergezondheid Tabel. Dia
Aanmelden sectiemater iaal
Trend
Stand van zaken aviaire influenza in Nederland
rwerpen/vogelgriep-preven
tie-en-bestrijding/vraag-e
n-antwoord/wanneer-melde
n
Vogelgr iep in Nederla nd vanaf oktober 2021, vastgesteld door Wagenin gen Bioveterinary Researc h
bij pluimvee. Mocht er tussendoor iets belangr ijks spelen dan sturen wij u daarover een e-mail.
Dia
Ma
Mi
Dr
(Bron: WBVR)
D
Paars = commercieel bedrijf Blauw = hobby Rood = wilde vogels
D
Commercieel pluimvee • Zeewolde (3 bedrijven) • Grootschermer • Lutjegast • Tzum • Vinkeveen • Den Ham • Ysselsteyn Voor het meest actuele kaartje, zie: https://www.wur.nl/nl/On derzoek-Resultaten/ Onderzoeksinstituten/Biov eterinary-Research/ Dierziekten/Virusziekten/V ogelgriep-in- Nederland-2/ Actuele-situatie-2.htm
In het Veekijkernieuws van vorig jaar (januari 2021) berichtten we over H5N8uitbraken, in dit de bevindingen bij de Veekijkernieuws beschrij ven we de bevindingen uitbraken op Nederlan bij de recente H5N1 dse bedrijven.
6
Trends Online
M d
H
Aanmelden sectiemater iaal U kunt dieren bij GD 24 uur per dag, 7 dagen per week aanmeld en voor pathologisch onderzoek. Dit kan via www.gddiergezondheid.nl / ophaaldienst of via 088 20 25 500. Wij halen dieren die ’s avonds voor 22.00 uur zijn aangeme ld de eerstvolgende werkdag op. Belt u ’s ochtends? Dan bekijkt de planner of de opdracht nog in de route past. Voor een optimaa l onderzoek is het van belang een goede en volledige anamnese toe te voegen en dieren in te sturen die represen tatief zijn voor de problem en waar u een antwoord op wilt hebben.
“De vergaarde monitoringsinformatie terug kunnen vertalen naar praktische toepasbaarheid geeft de grote meerwaarde weer van dit unieke systeem.”
Informeren, hoe doen we dit?
Varken
resultaten in de monitor: Monitor en het voor dierenarts
tor geven n de Online Moni d van gemiddeld tsen elke maan e is van n door of sprak 2018 zijn elke achten. Sinds ongeveer 200 gen gedaan door 90 verschillende ierenartsen van blijft in de t aantal meldingen Op 70 el. behoorlijk stabi is volgens de de bezochte UBN’s dheids gezon van geen sprake t, dan hebben men klachten meld ende biggen etrekking op gespe n (14%). zeuge op g atief weini
is Vanaf juli 2020 ard e Monitordashbo interactieve Onlin en in stelt de dierenarts beschikbaar. Dat dheids seren welke gezon staat zelf te analy idsdiagnoses zijn lijkhe chijn klachten en waars prakt ijk in eigen hun in jven gemeld bij bedri in heel en regio de vergelijking met krijgen iduele veehouders Nederland. Indiv de situatie op s overz icht van een maandelijk de regio en jf vergeleken met hun eigen bedri . rland de rest van Nede
d uitval zeugen
Kleine Herkauwers
ws houden wij
Om te beginnen delen we de uitkomsten van de monitoring met de doelgroep(en) waar de informatie relevant voor is. Deze kunnen zijn: veehouders en dierenartsen, overheid en veehouderijsector, humane gezondheidszorg en breed publiek.
u
Via Veek ijkerNieu hoog te van Endocarditis door Erysipelothrix bij de elk kwar taal op monitoring van nieuws uit de Mocht d bij varkens. schapen diergezondhei ks r iets belangrij er tussendoo
wij u daarover Een infectie met E. rhusiopathiae kan artritis In de maanden oktobernen november sturen werden dan De schapenspele en. meerdere ingestuurd voor pathologisch in veel gewrichten veroorzaken bij oudere hten gemeld word een e-mail. gezondheidsklac zijn lammeren of kreupelheid na toepassing van ten bij zeugenonderzoek waarbij een ontsteking van de jkertelefoon klach Veeki lde de geme aan meest de vragen voet- of dompelbaden bekend als ‘posthartkleppen werd vastgesteld als gevolg van n. Analyse van n is de laatste leme zeuge eprob bij l ducti rven met Erysipelothrix rhusiopathiae. repro gesto ogde uitva neen dipping-lameness’. Andere uitingsvormen zijn infectie aande periodes. oses bij ingezonde het gestelde diagn hoger dan in voorg huidinfecties, endocarditis, longontsteking Dezeinbacterie veroorzaakt vlekziekte en is dieren logisch onderzoek van n patho allee voor t n niet mees zeuge komen en bloedvergiftiging. Mogelijke infectieeendeubiquitaire Gram-positieve staafvormige dat van 2021, leert veehouders en taal van kwar ook e aan ar zeker d zijn routes zijn via wondjes, bijvoorbeeld na het niet eerst ken gerel ateerbacterie die zowel voorkomt als commensaal overigens nog oorza wil de Dat estel ers. zoals vastg rlicht scheren, oraal of via de navelstreng bij en lals pathogeen in meerdere gewervelde kanaa l’ ook een groot het maagdarm met uitva e of emen oogd lever , probl at ‘verh pasgeboren lammeren. diersoorten, waaronder vogels en zoogdieren , darm ingen van maag draai is. em ijds van roble enerz lgenvarkens, schapen en ook bij mensen, en eidsp zoals rzijds gevo tabel) en ande (zie deels milt daarmee een zoönotisch agens. De bacterie de tenis zijn dierenartsen in Dergelijke klach n. door m. zwere ingen ystee maag voerswijdverbreid voor in de natuur en is in tal meld ng of hetkomt ogde uitval als d aan de voedi verho ateer van gerel tor staat om tenminste enkele weken in de Moni echter zeugen vertoont gezondheid heidsklacht bij omgeving te s overleven. Varkens zijn een drie l bij zeugen als in de afgelopen t Verhoogde uitva alleen omda belangrijk reservoir. De bacterie kan worden n stijgende trend nt de aandacht. Niet op van 2 proce dag, klacht verdient ld, maar ookvia ontlasting, urine, bij GD 24 uur per uitgescheiden et loopt geleidelijk geste U kunt dierenspeeksel elden voor n over worden van de gemelde nt vrage van s veel proce 8 er aanm cijfer de de nd en neusuitscheiding door7 zowel per weekals ij dient se van dagen gezonde van nadere analy bij zeugen. Daarb . Dit kan via ten basis logie op klach s patho zieke dieren. De omgeving vanlogis dieren, dheid ch onderzoek. dat afdeling patho men te worden e Monitor en de Onlin id.nl/ de ndhe ogenschouw geno inclusief strooisel, bodem, water en voedsel, g www.gddiergezo een relat ief weini 0900-2020012. kan worden besmet door opha dragerdieren ugen in het algem aldienst of via ds voor 2021) (GD pathologie, wilde vogels, wat mogelijk leiden totn die ’s avon diere gestorven zeugen halen Wijkan onderzoek van e ziekte. bij pathologisch ntagen aangemeld de Perce infectie agnoses gesteld 22.00 uur zijn ag op. Belt u werkd 5% nde eerst volge e kt de planner bekij agnose pathologi Dan 9% ’s ochtends? nog in de route aagdraaiing 5% of de opdracht rzoek uur optimaal onde iltdraaiing/rupt past. Voor een 2% g een goede en /ruptuur is het van belan raaiing leverkwab en 5% nese toe te voeg anam volledige Darmdraaiing n die represen7% sture te ie in n ginat ing en diere /inva waar ingang/verbloed Darmperforatie Bijemen pathologisch onderzoek kunnen eventueel In oktober en november werden nauw ing maag zijn voor de probl tatiefmeerdere gperforatie/ver hebben. bloedingen worden gevonden ter op wilt Maagzweer/maa 15% aangeboden voor pathologisch subcutane lammeren oord antw u een r door maagzwee hoogte van de nek en borstholte, net als onderzoek waarbij ulceraties werden k/stress laesies ter hoogte van de pharynx, de gevonden van het mondslijmvlies en het Hartedood/shoc slokdarm en lebmaag. Onder invloed van slijmvlies ter hoogte van de larynx en de stressvolle omstandigheden treedt dan oesophagus. Uit bacteriologisch onderzoek waarschijnlijk vermeerdering van B. trehalosi bleek dat dit het gevolg was van een infectie op in de tonsillen, met necrotische laesies in met Bibersteinia trehalosi. mond- en keelslijmvlies als gevolg. De B. trehalosi is samen met Mannheimia meeste uitbraken van systemische haemolytica en Pasteurella multocida een van pasteurellose komen voor bij lammeren van de belangrijkste veroorzakers van luchtwegzes tot negen maanden oud in de maanden infecties bij kleine herkauwers. De verzameloktober, november en december. Het typische naam voor infecties met deze kiemen is pasteurellose. Ten opzichte van M. haemolytica beeld begint vaak met uitval van enkele dieren binnen een kort tijdsbestek. Het begin veroorzaakt B. trehalosi vaker een systemische van de aandoening valt vaak samen met een infectie. In veel gevallen uit een dergelijke stressmoment, zoals een voerverandering of infectie zich door plotselinge sterfte. verplaatsing naar andere weiden. Wanneer de aandoening langzamer verloopt, maken dieren een slome en benauwde indruk.
Aanmelden al sectiemateria
Mucosale ulceratie ten gevolge van Bibersteinia trehalosi
Via VeekijkerNieuws houden wij u elk kwartaal op de hoogte van nieuws uit de monitoring van diergezondheid bij kleine herkauwers. Mocht er tussen door iets belangrijks spelen dan sturen wij u daarover een email. Wilt u op de hoogte blijven van actueel nieuws over diergezondheid? Meld u dan aan voor onze nieuwsbrieven, waaronder het Veekijkernieuws, via www.gddiergezondheid.nl/email
Aanmelden sectiemateriaal U kunt dieren bij GD 24 uur per dag, 7 dagen per week aanmelden voor pathologisch onderzoek. Dit kan via www.gddiergezondheid.nl/ ophaaldienst of via 088 20 25 500 (optie 8). Dieren die voor 22.00 uur ‘s avonds zijn aangemeld, halen wij de eerstvolgende werkdag op. Belt u ’s ochtends? Dan bekijkt de planner of de opdracht nog in de route past. Het is voor een optimaal onderzoek van belang een goede en volledige anamnese toe te voegen, vers materiaal in te sturen (koelen in warme tijden) en een dier te selecteren dat een goede representant is van het probleem waar u een antwoord op wilt hebben.
Afhankelijk van de doelgroep(en) maken we gebruik van uit gebreide monitoringsrapportages, onze website, nieuws brieven en bladen (zoals Veterinair, Veekijkernieuws), maar ook kanalen buiten GD (zoals het Tijdschrift voor Diergeneeskunde). Daarnaast delen we kennis in netwerken (zoals het kennis netwerk kleine herkauwers), intervisiebijeenkomsten en via nationale en internationale congressen.
Veekijkernieuws In het Veekijkernieuws geven we, per diersoort, een terugkoppeling van opvallende zaken uit de monitoring. Wilt u het meest actuele monitoringsnieuws ook in uw postvak ontvangen? Meld u dan aan via: www.gddiergezondheid.nl/email.
7
monit De monitoring stap voor stap
12
8
Verzamelen
Analyseren
De diergezondheidsmonitoring verzamelt zowel reactief als proactief signalen uit het veld. Deze signalen geven inzicht in uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen. Daarnaast houden we zicht op trends en ontwikke lingen in diergezondheid.
De dierenartsen van de Veekijker en de Helpdesk Paard bespreken in een periodiek overleg opvallende signalen met andere GD-experts en, indien nodig, externe deskundigen.
toring
34
Concluderen
Informeren
Na een uitgebreide analyse van de verzamelde informatie en signalen, maakt elke afdeling een samenvatting met conclusies, aanbevelingen en eventuele vervolgacties.
De uitkomsten delen we periodiek via monitorings rapportages en het Veekijkernieuws met de betrokken Begeleidingscommissie. Hierin zitten onder andere vertegenwoordigers van het ministerie van LNV, de veehouderijsector, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Ook delen we de informatie met dierhouders en dierenartsen, humane gezondheidszorg en omringende landen.
9
Sinds 2021 is de basismonitoring, die GD als wettelijke taak uitvoert, door de invoering van de Europese Diergezondheidsverordening aangevuld met de diergroep Paard. Wat is het belang van deze monitoring? Hoe verloopt deze relatief nieuwe samenwerking? We vroegen het aan twee betrokkenen van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Henk Lommers: ketenmanager paarden, directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn, ministerie van LNV “Het begin van de diergezondheidsmonitoring Paard ligt bij een convenant uit 2013 tussen het ministerie van LNV en de Sectorraad Paarden. Er zijn toen gedurende drie jaar twee aangifteplichtige dierziekten actief gemonitord: het Westnijlvirus en infectieuze anemie. Bovendien is toen ook de Helpdesk Paard opgezet en het gezondheidsoverleg voor de sector tot stand gekomen. Uiteindelijk vonden we geen aanwijzingen dat de twee onderzochte ziekten gedurende die drie jaar in Nederland aanwezig waren. De Helpdesk Paard bleek in die drie jaar wel direct bijzonder nuttig, het was ook goed om een peilstokje in de paardenwereld te steken. Deze actieve monitoring stopte daarna bij paarden. Het Westnijlvirus monitoren we wel nog steeds via vogels en het is mogelijk om vrijwillig monsters in te sturen voor Westnijlvirusonderzoek. Momenteel loopt een driejarig, door het ministerie van VWS gesubsidieerd onderzoek, waarbij GD bloedmonsters van paarden met neurologische verschijnselen onderzoekt op antistoffen tegen WNV. Snelle signalering essentieel Nadat vorig jaar de Europese Diergezondheidsverordening in werking is getreden, is de sector Paard bij de bredere diergezondheidsmonitoring betrokken. De nieuwe regel geving vereist onder meer dat de Europese lidstaten zich voorbereiden op het monitoren van zogenaamde ‘emerging diseases’. Bijvoorbeeld in verband met klimaatverandering, waardoor ziekten naar ons toe kunnen komen die voorheen elders op de wereld speelden. Ook grote menselijke migratiestromen, uit andere delen van de wereld, kunnen verspreiding veroorzaken van infectieziekten die eerder niet in Nederland voorkwamen. Daarom is de structuur die we hebben
Henk Lommers: “Dankzij de monitoringstructuur kunnen we snel reageren.” 10
voor snelle signalering zo belangrijk. Bij de Helpdesk Paard melden dierenartsen wat speelt in hun praktijk en regio. Dat gaat bijvoorbeeld over ziekten waar we als overheid niet rechtstreeks mee te maken hebben, maar die wel vervelend zijn voor paardenhouders en ook vaak regionaal ophef veroorzaken: rhinopneumonie (EHV-1 en -4) en droes. Helpdesk paard geeft belangrijke input De Helpdesk Paard geeft belangrijke input. Daarnaast is er regulier gezondheidsoverleg voor de paardensector met onder meer GD, faculteit Diergeneeskunde, Nederlandse Voedselen Warenautoriteit (NVWA), KNMvD, RIVM, Wageningen Bioveterinary Research en LNV. Hieraan nemen ook gespecialiseerde paardendierenartsen deel. De huidige monitoringssystematiek zorgt ervoor dat je elkaar kent en de lijnen kort zijn. Zo wordt elkaar tussendoor benaderen als de situatie erom vraagt laagdrempeliger. In het diergezondheids overleg fungeert de informatie van de Helpdesk Paard als belangrijke input. We maken gezamenlijk een risicoanalyse van de meldingen. Ook als het over niet-aangifteplichtige ziekten zoals rhinopneumonie of droes gaat. We kunnen bijvoorbeeld GD verzoeken om te kijken welke virusstammen er spelen bij een uitbraak van rhino. Voor ons als ministerie is het van groot belang om te weten wat er speelt. Er snel bij kunnen zijn en proactief communiceren, bijvoorbeeld als een uitbraak in de pers komt. Op het moment dat er een uitbraak van een bestrijdingsplichtige ziekte zou zijn, bijvoorbeeld Afrikaanse paardenpest, dan hebben we met Europese regelgeving te maken en staan wij als ministerie aan de lat, samen met de NVWA. Risico’s in kaart brengen en delen In de paardenwereld worden uitbraken helaas nog niet altijd gemeld bij instanties en aan de omgeving. Voor droes en rhinopneumonie is aangifte ook niet verplicht. Daarom is het heel goed dat de betrokken dierenarts de Helpdesk Paard belt. Doen meerdere dierenartsen dat met hetzelfde probleem, dan is duidelijk dat er in die regio iets speelt. Ook anonieme meldingen zijn dus belangrijk. Het gaat erom dat we risico’s in kaart kunnen brengen en adviezen kunnen geven aan de sector. Bijvoorbeeld het advies om een bepaalde paarden houderij ‘op slot’ te zetten om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Ook kunnen dierenartsen in een bepaald gebied worden gewaarschuwd. Wanneer we vinden dat er in dat kader iets moet gebeuren, wordt het meestal via de Sectorraad Paarden opgepakt.”
Robin van den Boom: universitair hoofddocent, Universiteit Utrecht “De telefonische Helpdesk Paard wordt door de faculteit Diergeneeskunde en GD samen bemand, elk een aantal dagen in de week. De bevindingen geven wij aan elkaar door en voegen we samen tot één geheel. Als het nodig is, hebben we bovendien tussentijds contact. Eén of twee keer per jaar komen we bij elkaar en daarbij is onder meer ook de NVWA aanwezig. Op die manier kunnen we gezamenlijk het overzicht houden, zelfs al is dat minder geformaliseerd dan bij de landbouwhuisdieren. Het draait bij ons om korte lijnen, veel directe samenwerking en monitoren wat je ziet in de praktijk. We vergelijken tussentijds ook vaak onderling of iedereen dezelfde indruk heeft, bijvoorbeeld wanneer een ziekte vaker wordt gemeld dan voorheen. Zo hebben we een veel completer beeld en weten we sneller dat iets speelt. Beeld krijgen uit meldingen Het is goed om een beeld te krijgen van hoe vaak en waar in Nederland bepaalde infectieuze aandoeningen bij paarden voorkomen. Er zijn een aantal aangifteplichtige ziekten, waar onder kwade droes, infectieuze anemie, Westnijlvirus en een aantal soorten hersenvliesontsteking. Maar de aandoeningen waar de meeste meldingen over binnenkomen bij paarden, vallen niet onder de meldingsplicht. Het gaat dan vooral om droes en rhinopneumonie. Soms komen we vanuit de helpdesk bepaalde nieuwe klachten op het spoor. Gelukkig gebeurt het heel weinig dat mensen besmet raken door infecties bij paarden. Een enkel geval waarbij behandelaars ziek werden, is wel bekend. Er is bij paarden beduidend minder overdracht tussen mens en dier dan in andere sectoren.
Robin van den Boom: “Het draait bij ons om korte lijnen, samen werking en monitoren wat je ziet in de praktijk.”
Laagdrempelig melden De monitoring is uiteraard bedoeld om opkomende (meldingsplichtige) ziekten op te sporen. Dat zijn met name ziekten die nu niet in de EU voorkomen en waarbij we dat graag zo houden. Het Westnijlvirus is in 2020 al in Nederland gevonden bij mensen, vogels en muggen, maar nog niet bij paarden. Dat lijkt echter slechts een kwestie van tijd en willen we dan wel graag direct in de gaten hebben. De andere meldingsplichtige infecties willen we echt buiten de EU houden. De monitoring geeft ons bovendien de kans om ziekten die niet op de lijst staan beter in de gaten te houden. Voorheen was er niet of nauwelijks zicht op droes en rhinopneumonie, we kenden alleen de gevallen waar we zelf bij betrokken waren. Nu wordt informatie gedeeld en zijn er nauwe contacten tussen ons, de behandelende dierenartsen en GD. Dankzij het SEIN-informatienetwerk, waarin ook anoniem kan worden gemeld met de eerste twee cijfers van de postcode, weten we nu veel meer. SEIN is sinds 2019 actief voor de paardenhouderij. Dat geeft mooie overzichten, waarmee we ook beter kunnen zien waar in Nederland infecties spelen. Een redelijk groot deel van de zieke paarden wordt gelukkig wel gemeld, waardoor we een veel beter beeld hebben dan eerder. Dat is mede dankzij het laagdrempelig kunnen melden: dierenartsen krijgen advies en wij krijgen het signaal. Bij sommige patiënten denken we dankzij de monitoring eerder aan een bepaalde infectie en we kunnen collega’s ook vroegtijdiger adviseren om voorzichtig te zijn of bepaalde testen in te zetten. Nader onderzoek De monitoring levert bovendien interessante onderzoeks vragen op. GD en de faculteit Diergeneeskunde willen in de toekomst graag samen onderzoeken opzetten naar signalen die uit de monitoring komen. Wat zijn de trends? Waarom komt een bepaalde infectie het ene jaar meer voor dan het andere? En wat betekent dit voor de paardensector en de handel? Alles begint met goed in kaart brengen wat er precies speelt.” 11
8.555 Veekijkercontacten • 3 Doelen • 24 Helpdesk paard • 482 Contacten Helpdesk • Volksgezondheid • Diergezondheid • Vroeg veiligheid • Veehouderijsector • License to • Trends• 5 Miljoen laboratoriumonderzoeken • 11 Pilots • 15 Edities van Veekijkernieuws • Prevalentie onderzoek • Early Warning • • Bewakingsonderzoek • Signaleringsoverleg
Veekijkerdierenartsen • 5 Dierenartsen Paard • 270 Bedrijfsbezoeken • 8 Pathologen signalering • Laagdrempelig • Voedsel produce • Reactief-Proactief • Data-analyse • 6.365 Pathologische onderzoeken • 10 Monitoringsrapportages • One Health Internationaal • Kennisdeling • Overheid Zoönosen • Opkomende dierziekten
202
Acute stress bij af te leveren zware vleesvarkens • Op een vleesvarkensbedrijf
werden drie dieren op het laatste moment toch niet naar het slachthuis getransporteerd. Korte tijd later waren de dieren op stal gestorven, waarschijnlijk door een hartstilstand vanwege acute stress. Bij pathologisch onderzoek vielen vooral de bleke skeletspieren en hart spier op. Het microscopisch beeld paste bij vitamine E-deficiëntie. In een eerder sterk vergelijkbaar geval was daadwerkelijk vitamine E-tekort aangetoond. Pathologisch onderzoek kan handvatten geven voor een voeraanpassing.
Doornappelvergiftiging • Een Schotse Hooglander met zenuwverschijnselen, schuimbekken, sloomheid en een slappe achterhand, werd aangeboden voor pathologisch onderzoek. In de pens- en lebmaag inhoud zaten grote aantallen zaadbolletjes van de doornappel. Doornappel is een eenjarige plantensoort uit de nachtschadefamilie, die vaak opduikt op braakliggende terreinen. Vooral de zaden, die in de winter vrijkomen, zijn zeer toxisch. Opname kan verlamming geven van de gladde spieren. Mogelijk waren de stekelige zaadhuisjes in de vacht terechtgekomen en had het dier de zaden opgenomen tijdens grooming. Waarschijnlijk wekt de gedroogde plantenvorm geen afkeer op.
Links: lebmaag met doornappelzaden (zwart, diameter 3-4 mm) Rechts: gedroogde doornappelplant met zaadhuisjes, in de winter
januari fe
Floppy kid-syndroom bij geiten lammeren • De Veekijker werd in maart 2021
benaderd door de dierenarts van een geitenbedrijf met plotselinge verhoogde sterfte onder lammeren door het floppy kid-syndroom. Deze metabole verzuring, met vaak subtiele symptomen, treedt vooral op bij lammeren van 5 tot 15 dagen oud. Onderzoek wijst uit dat in deze lammeren een overmaat aan D-lactaat wordt geproduceerd, een lactaatvorm uitsluitend afkomstig van bacteriën. De achtergrond waarom dit optreedt is niet bekend. Mogelijk spelen bedrijfsgebonden factoren een rol. Dieren reageren vaak goed op toediening van bicarbonaat. Nader onderzoek naar de achtergrond en risicofactoren van deze bedrijfsgebonden aandoening is gewenst.
Baarmoederontsteking door Clostridium spp. • In maart 2021 zijn meerdere schapen en
geiten gediagnosticeerd met een baarmoederontsteking. Bijna al deze dieren werden kort na het aflammeren dood gevonden, vaak zonder voorafgaande klinische verschijnselen. Baarmoederontsteking wordt vaak veroorzaakt door Clostridium spp. Ook Paeniclostridium sordellii wordt vaak in ontstoken baarmoeders gevonden, met name op geiten bedrijven. Ook bij schapen werd deze ziektekiem meermaals gevonden. Vaccineren van moederdieren volgens een vast entschema met een vaccin dat ook beschermt tegen Clostridium sordellii kan uitbraken grotendeels voorkomen.
Salmonella Choleraesuis variant Künzendorf • Salmonella is een belangrijke
Geitenlam met floppy kid-syndroom
14
ziekteverwekker in de varkenshouderij. Klinische klachten bij varkens komen echter weinig voor. Salmonella kan resulteren in een darmontsteking of zelfs een bloed vergiftiging. Dat laatste bleek begin 2021 het geval bij twee gestorven zeugen die geïnfecteerd waren met Salmonella Choleraesuis variant Künzendorf. Deze tonen we in Nederland zeer zelden aan, maar is net als Salmonella Typhimurium een zoönose. Deze bevinding is dan ook gemeld in het Signaleringsoverleg Zoönosen. Het advies aan de dierenarts en veehouder is om samen de hygiëne maatregelen op het bedrijf te evalueren.
21
Ziekte van Marek bij vleeskuikens • De
afgelopen jaren zagen we nooit klinische ziekte verschijnselen door de Ziekte van Marek bij regulier gehouden vleeskuikens. Hoewel infecties waarschijnlijk wel optraden, duurt de productieperiode te kort om klinische verschijnselen op te wekken. Na introductie van trager groeiende rassen werd de ziekte regelmatig bij deze rassen aangetroffen. Uit sectieresultaten blijkt dat het virus bij hen hersenafwijkingen veroorzaakt. Opmerkelijk is dat GD de afwijkingen in 2021 ook zag bij regulier gehouden vleeskuikens. Op een meerleeftijdenbedrijf blijkt het mogelijk een virusdruk op te bouwen die al op jongere leeftijd (40 dagen) tot ziekte leidt.
Jaagsiekte in Nederland na import uit Schotland • In februari is met pathologisch
onderzoek jaagsiekte (ovine pulmonary adenocarcinoma) vastgesteld bij een geïmporteerde fokram uit Schotland. Jaagsiekte is een ernstige, besmettelijke longaandoening door het jaagsiekte sheep retrovirus (JSRV). Behandeling is niet mogelijk. In 1978 was de aandoening voor het laatst vastgesteld in Nederland na import van schapen uit het Verenigd Koninkrijk. Jaagsiekte kent overeenkomsten met het virus dat in 2018 in zeefbeentumoren bij schapen is vastgesteld. Lees ook de casus in hoofdstuk 4.
Actinobacillus suis • Soms wordt bij patholo gisch onderzoek een bacterie gekweekt waarvan de betekenis niet duidelijk is. Een voorbeeld is Actinobacillus suis die in januari werd gekweekt uit varkens met een long ontsteking. Ook kan Actinobacillus suis in biggen bloed vergiftiging veroorzaken. In Nederland lijkt A. suis geen hoofdrolspeler in de varkenshouderij, maar in sommige landen beschouwt men dit wel als een belangrijke ziekteverwekker. De A. suis die was geïsoleerd in het onderhavige geval, bleek tegen veel antibiotica resistent te zijn. Een belangrijke taak van GD is het monitoren van antibioticumresistentie.
Rundertuberculose in Europa • In Duitsland waren er in het eerste kwartaal van 2021 gevallen van rundertuberculose (tbc). Begin 2021 werd door de NVWA melding gedaan van twee tbc-casussen op vleeskalverbedrijven in Nederland. In de eerste casus ging het om vleeskalveren aangevoerd vanuit Duitsland naar een Nederlands vleeskalverbedrijf. Verder onderzoek toonde geen verspreiding aan. Nederland behoudt daarmee de rundertuberculose-vrijstatus. In België werd begin juni 2021 melding gedaan van positieve tbc-gevallen van runderen afkomstig van een melkveebedrijf. Ook hier toonde verder onderzoek geen verspreiding aan, dus ook België behoudt zijn vrijstatus. In Frankrijk werd melding gedaan van 98 uitbraken in 2021 ten opzichte van 105 in 2020.
ebruari -maart Internationale uitbraak rhinopneumonie
maart werd bij vleeskuikens van een trager groeiend ras een infectie met Eimeria brunetti aangetoond. Deze coccidiosesoort verspreidt zich langzaam in een koppel en zien we daarom zelden bij vleeskuikens. De ziekte verschijnt vaak pas na zes weken, maar kan bij vleeskuikens ook op jongere leeftijd voorkomen. E. brunetti veroorzaakt een ernstige darmontsteking, groeivertraging en sterfte. Zeker een ziekte om rekening mee te houden.
Percentage inzendingen lebmaagaandoeningen melkvee <1 jaar met een bacteriële oorzaak 100%
40%
30%
20%
10%
kw 21 20
20
21
kw
4
2
4 kw
2 20
20 20
20
kw
4
2 20
19
kw
kw
4 19 20
18 20
18
kw
kw
2
4 kw 20
17 20
20
17
kw
kw
2
4
0%
16
% inzendingen
Lebmaagaandoeningen jongvee • In het eerste halfjaar van 2021 groeide het percentage ingezonden kalveren met lebmaagaandoeningen vanaf melkveebedrijven. Deze trend stijgt al vijf jaar. Veel factoren hebben invloed op het ontstaan van lebmaagaandoeningen bij fokkalveren. Goed voermanagement en stressverlagende maatregelen zijn aandachtspunten in het management. In de intervisies georganiseerd vanuit de rundergezondheidsmonitoring zijn de oorzaken van lebmaagaandoeningen besproken.
Eimeria brunetti bij vleeskuikens • In
20
• In februari 2021 werd een ernstige uitbraak van de neurologische vorm van rhinopneumonie vastgesteld op een internationaal springconcours in Valencia, veroorzaakt door het equine herpesvirus type 1 (EHV-1). De wedstrijd met 752 deelnemende paarden werd gecanceld en de bijna vierduizend paarden die aan dit concours en aanverwante concoursen deelgenomen hadden, mochten niet meer internationaal starten. In totaal moesten twintig paarden worden geëutha naseerd. GD organiseerde op 4 maart met de faculteit Diergeneeskunde en De Paardenkrant een webinar met vier duizend kijkers en gaf antwoord op de meest prangende vragen. GD, als enige laboratorium in Nederland erkend door de internationale hippische federatie (FEI), voerde binnen enkele maanden duizenden PCR-tests op EHV-1 uit en de Helpdesk Paard handelde vele vragen over rhinopneumonie af.
kwartaal werkelijke gem. waarde
trendlijn
voorspelde gem. waarde
15
Knikruggen bij biggen • Op een zeugen bedrijf zag men in het voorjaar van 2021 te veel biggen, pasgeboren en gespeend, met knikruggen. Erfelijkheid en een (ernstig) vitamine D3-tekort bij de zeug tijdens de dracht zijn vooral bekend als oorzaken. Andere mogelijkheden zijn calciumtekort, fosfaattekort, vitamine E-tekort, overschot aan vitamine A of een te hoog zinkgehalte. Wellicht was een intra-uteriene virusinfectie in het spel. Nader onderzoek toonde ernstige botafwijkingen, een zeer laag vitamine D-gehalte en lage bloedwaarden voor vitamine E bij deze biggen. Verdenking parafilariose bij geïmporteerde vaarzen • Eind mei kreeg de Veekijker een melding over bloedende bultjes bij twee Fleckvieh-vaarzen, die begin oktober 2020 geïmporteerd waren uit Zuid-Duitsland. Bij één dier zijn de bultjes chirurgisch verwijderd voor histologisch onderzoek bij GD. In het weefsel is geen worm aange troffen, maar het klinisch en histologische beeld leidden tot sterke verdenking van een infectie met Parafilaria bovicola. Parafilariose is eenmaal in Nederland vastgesteld: in 2007 bij een uit Frankrijk geïmporteerd rund. Er is voor parafilaria geen aangifte- of meldplicht en het is geen zoönose.
Uitbraak caseous lymfadenitis bij heideschapen • In het voorjaar van 2021 bevestigde pathologisch onderzoek de zoönose caseous lymfadenitis (CL) in een koppel Schoonebeekers en Drentse Heideschapen. Daarbij is Corynebacterium pseudotuberculosis geïsoleerd en getypeerd. Binnen de Nederlandse Fokkersvereniging het Drentse Heideschaap en de Schoonebeeker (NFDH) wordt gewerkt met zogenaamde ‘rammenpools’. Daardoor is er veel contact tussen verschillende bedrijven. Binnen de vereniging hebben meerdere houders op vrijwillige basis nadere diagnostiek verricht. Eind 2021 is een subsidieaanvraag door LNV gehonoreerd, waardoor GD samen met met de NFDH en de Stichting Zeldzame Huisdierrassen in 2022 het CL-probleem bij Drentse Heideschapen en Schoonebeekers nader kan onderzoeken.
Surveillance infectieziekten paard • In juni 2019 is het programma Surveillance Equine Infectieziekten Nederland (SEIN) voor dierenartsen gestart, een samenwerking tussen Cluster Paard van de KNMvD en GD, gesteund door Boehringer Ingelheim Animal Health. SEIN voorziet de deelnemende dierenartsen van een geanonimiseerd wekelijks overzicht van de belangrijkste infectieuze luchtwegaandoeningen (droes, rhinopneumonie, influenza) bij paarden in Nederland. Inmiddels doen ongeveer driehonderd dierenartsen van zo’n tweehonderd praktijken mee. In 2021 zijn 113 SEINmeldingen verstuurd, die ook internationaal worden overgenomen. SEIN ondersteunt ook de Helpdesk Paard.
april
Gallibacterium anatis gekweekt uit voor sectie ingestuurde dieren met ziekteprocessen (m.u.v. onderzoeken (subklinisch) dragerschap) 30
Niet-commercieel gevogelte
Rund met bultjes op de huid door parafilariose
Kwartels (commercieel) 25
Onderzoek naar Gallibacterium anatis • De bacterie Gallibacterium anatis (GBA) wordt
16
Opfok-leghennen Opfok-legvermeerdering en legvermeerdering
1 20
Vleeskuikens
aantal secties
regelmatig aangetoond in de luchtpijp en de cloaca van gezond pluimvee en behoort min of meer tot de normale microflora. GBA kan echter ook betrokken zijn bij ziekteprocessen zoals buikvliesontsteking of eileiderontsteking. Een stijgend aantal secties heeft GBA als diagnose. In de afwijkende organen wordt naast GBA vaak ook een andere bacterie gevonden, zoals E. coli. Vanaf april 2021 deed GD binnen de monitoring extra onderzoek naar GBA. Hieruit bleek dat dragerschap van GBA bij Nederlands pluimvee veel voorkomt en dat GBA vaker betrokken is bij ziekte processen bij pluimvee dan voorheen werd vastgesteld.
Leghennen
Opfok-vleesvermeerdering en vleesvermeerdering 15
13
18
9
10
2 1
5
2
0
1 1 1
6
7
1 1
2
1 1
1
2
1
2
4
2
1
1 1 1 3
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021
Vermeerderingseenden
Urinestenen bij een dekbeer • Een dekbeer vertoonde algehele malaise, maar had geen koorts. Behandeling met antibiotica gaf geen verbetering en uiteindelijk is het dier geëuthanaseerd. Uit pathologisch onderzoek bleek dat de beer urinestenen had, met als gevolg verstopping van de urinebuis, een vergrote blaas en een blaasruptuur. De meest voorkomende urinestenen zijn struvietkristallen in alkalische urine. Om de pH van urine te verlagen zijn voedingsmaatregelen mogelijk, maar het belangrijkste is voldoende wateropname. Acute tubulonefrose Zwartbles • In juni werd een Zwartblesschaap van enkele maanden oud aangeboden voor pathologisch onderzoek. Het dier had acute neurologische verschijnselen en reageerde onvoldoende op behandeling. Uit het sectiebeeld bleek een ernstige acute tubulonefrose door neergeslagen kristallen in de niertubuli. Bij Zwartblesschapen is een erfelijke nieraandoening bekend waardoor calciumoxalaten neerslaan in de nieren. De afwijking kan zowel bij jonge als oudere dieren voorkomen en is recessief overerfbaar. Er is geen therapie mogelijk. Met een DNA-test zijn dragers met puntmutaties op het AGTX-gen te identificeren. Het is belangrijk om in elk geval de mannelijke fokdieren te onderzoeken op dragerschap en bij onverklaarbare sterfte dieren in te sturen voor pathologisch onderzoek.
Epidermolysis bullosa • In juni kwam een bijzondere bevinding vanuit de sectiezaal. Een ingezonden Bleu du Maine-lam vertoonde ontschoening en huidlaesies op de kop, in de mondholte, ter hoogte van de carpus en tarsus en in de maagwand. Dit beeld is zeer typisch voor epidermolysis bullosa of distrophic derma bullosa, een aangeboren genetische afwijking waarbij de opperhuid niet stevig verankerd is aan de lederhuid. Geringe wrijving leidt al tot loslating tussen opperhuid en lederhuid. Meestal is de aandoening erfelijk. Het komt voor bij enkele schapenrassen, waaronder Corriedale en Suffolk. Er is nog veel onbekend over de achtergronden van deze aandoening. Streptococcus equi spp. zoöepidemicus in tankmelk • In door GD geanalyseerde tankmelk monsters bleek een groter aandeel van de omgevings streptokokken uit Streptococcus equi spp. zoöepidemicus (SZO) te bestaan. SZO komt voor bij gezonde paarden en kan bij paarden en andere dieren (koe, schaap, geit) mastitis veroorzaken. Ook mensen kunnen besmet raken. GD gaf tips over (melk-)hygiënemaatregelen en het gebruik van droog, eersteklas wit zaagsel in de boxen in plaats van verse paardenmest. Vanwege het zoönotisch potentieel wordt consumptie afgeraden van rauwe melk of rauwmelkse producten van melkveebedrijven waar SZO is aangetoond.
mei juni Abortus bij kleine herkauwers • In het
voorjaar van 2021 ontving GD 77 inzendingen met in totaal 126 vruchten, meestal met een placenta, voor pathologisch onderzoek in verband met abortus. Bekende infectieuze oorzaken waren chlamydiose, campylo bacteriose en listeriose. In een aantal gevallen was een Salmonella spp. de oorzaak. Soms waren er aanwijzingen voor een besmettelijke oorzaak, maar werd het agens niet aangetoond. Bij dertig inzendingen werd geen infectieuze oorzaak vastgesteld. Bij abortus is onderzoek belangrijk. Niet alleen om bedrijfseconomische redenen, maar ook vanwege de zoönotische potentie van veel van de besmettelijke oorzaken van abortus bij kleine herkauwers.
Kreupelheid zeugen geeft uitval • Op een
zeugenbedrijf was de uitval van zeugen in een halfjaar tijd gestegen. De zeugen hadden een slechte eetlust en locomotieklachten. Pathologisch onderzoek op drie dieren toonde osteochondrose, gewrichtsontsteking en spierdegeneratie zonder een specifieke ziekteverwekker aan. De zeugen kregen een vrij eenzijdig rantsoen en het advies was om de voorziening van vitamine D (vanwege de botontwikkelingsstoornis) en vitamine E (vanwege de spierdegeneratie) te evalueren.
Inzendingen met metastatische longontsteking bij melkvee >1 jaar van het totaal aantal inzendingen met infectieuze longproblemen 100%
35%
20% 15% 10% 5%
2
4
kw 21 20
20 20
20
kw
kw
2
4 kw 20
20
19
kw 19 20
20
18
kw
2
4
2 kw
4 20
18
kw
2 17
kw 20
17 20
16
kw
kw
4
2
0%
20
% inzendingen
25%
16
inzendingen met metastatische longontsteking bij melkvee ouder dan 1 jaar. Deze percentages waren hoger dan in dezelfde periode in 2020. Metastatische longontsteking is een (fatale) complicatie van een primair ontstekingsproces elders in het lichaam, zoals periartritis, udder cleft dermatitis (UCD) of leverabcessen. Metastatische longontstekingen veroorzaken een chronisch verminderd welzijn van het getroffen dier.
30%
20
Toename metastatische longontstekingen • In de eerste helft van 2021 steeg het percentage
kwartaal werkelijke gem waarde
voorspelde gem waarde
trendlijn
17
Salmonellose bij een veulen • In juli 2021 toonde pathologisch onderzoek een ernstige darmstoornis aan bij een 2 maanden oud veulen; uit de darminhoud werd Salmonella Enteritidis gekweekt. Bij paarden in Nederland is dit, na Salmonella Typhimurium, het meest voorkomende subtype. Salmonellainfecties bij paarden komen regelmatig voor, maar geven meestal geen problemen. Ziekte ontstaat vaak pas in combinatie met stress, andere ziekten en weerstands verlaging. Het klinisch beeld varieert van nauwelijks symptomen tot diarree of uitdroging en zelfs tot sepsis en peracute sterfte. Paarden met acute salmonellose kunnen in de beginfase enorme aantallen bacteriën uitscheiden. Salmonellose is een zoönose en meldings plichtig als het bedrijf een publieke functie heeft.
Intoxicatie door mycotoxine sporidesmin • Eind september kreeg de Veekijker melding van koeien met weidegang, die last hadden van verdikte en pijnlijke spenen, acute productiedaling en een gevoelige huid. Bloedonderzoek bewees ernstige leverschade en er ontstond een verdenking van intoxicatie met sporidesmin. Graslandonderzoek toonde grote aantallen sporen van de schimmel Pithomyces aan. In vochtige periodes met relatief warme omstandigheden kan Pithomyces in grasland groeien op dood plantenmateriaal. Na opname van de schimmelsporen door de koeien kan het mycotoxine sporidesmin vrijkomen. Sporidesmin kan schadelijk zijn voor de lever en galgangen en leiden tot fotosensibiliteit. De behandeling bestaat uit pijnstilling, opstallen en een energierijk rantsoen.
Aanwijzing GD voor uitvoering van diergezondheidsmonitoring Sinds 21 april 2021 is de Europese diergezondheids verordening (verordening (EU) nr. 2016/429) van toepassing die lidstaten verplicht om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bekende aangewezen ziekteverwekkers en nieuwe onbekende ziekten bij landbouwhuisdieren en paarden (monitoring). Ook in de nationale diergezondheids regelgeving is voor bepaalde ziekten een verplichting tot monitoring opgenomen. Het Besluit diergezondheid (artikel 3.1) voorziet in een grondslag om een instelling met een laboratorium aan te wijzen voor de uitvoering van diergezondheidsmonitoringsprogramma’s. Op 15 juli 2021 maakte de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekend dat GD is aangewezen voor de uitvoering van een aantal monitoringsprogramma’s.
Salmonella Pullorum-uitbraak bij leghennen • In juli 2021 stelde GD bij patho logisch onderzoek een SP-besmetting vast bij leghennen. Voor de afzet van consumptie-eieren is dit geen probleem, mensen worden hier niet ziek van. Het getroffen leghennen koppel had verhoogde uitval en korte tijd ook zenuw verschijnselen. De problemen waren dermate ernstig dat het koppel vervroegd is geslacht. Op het bedrijf zijn maatregelen genomen om besmetting van het nieuwe koppel tegen te gaan. GD onderzoekt, in opdracht van AVINED, de gekweekte SP-bacteriën.
juli augustu
Zwarte schimmelvlekjes (niet specifiek) op dode grashalmen waarin Pithomyces chartarum-sporen werden aangetoond
Haemonchose neemt vlucht • In juli nam het aantal vragen over haemonchose toe bij de Veekijker. Ook onder de inzendingen voor pathologisch onderzoek werden meerdere gevallen van haemonchose vastgesteld. Haemonchose is de meest voorkomende maagdarmworminfectie bij schapen en geiten in Nederland. Oorzaak is Haemonchus contortus, de rode lebmaagworm. Een jaarlijks terugkerend probleem dat ieder jaar weer houders verrast. Managementmaatregelen, zoals goede beweidingsschema’s, zijn essentieel om problemen te voorkomen. 18
Nitrietintoxicatie bij zeugen •
Pathologisch onderzoek op twee plotseling gestorven, hoogdrachtige zeugen gaf aanwijzingen voor een nitrietvergiftiging. Nitriet kan een fatale vergiftiging geven doordat nitriet het zuurstoftransport door rode bloedcellen blokkeert. Nitriet ontstaat door bacteriële omzettingen in vervuild drinkwater, bijvoorbeeld in voorraadvaten, vlotterbakken, filtersystemen, ‘dode’ leidingen, het langdurig buiten gebruik zijn van het drinkwatersysteem of door lekkage uit een luchtwasser.
Haemonchose bij een lam. Oedeem tussen de kaaktakken is zichtbaar
Early Warning: meldingen ILT met kliniek in Nederland 5
Niet-commercieel gevogelte Vleeskuikens Vleesvermeerdering
4
Leghennen
aantal ILT-medingen
ILT-uitbraken bij vleeskuikens • In juli en augustus 2021 werd de pluimveesector geconfronteerd met meerdere uitbraken van ILT bij vleeskuikens in een specifieke regio. ILT kan bij vleeskuikens fikse schade veroorzaken. Strikte hygiëne is nodig en vaccinatie kan aanvullende bescherming geven. In het verleden was al eens een gezamenlijke, regionale aanpak nodig na snelle verspreiding van ILT in een regio. Een gezamenlijke leegstand, gecoördineerd opzetten van kuikens en vaccinatie waren toen de aanpak. De uitbraak bij de vleeskuikens in het derde kwartaal van 2021 bleef beperkt tot drie bedrijven.
Opfok-leghennen 3
Legvermeerdering
2
1
met gezondheidsklachten bij de biggen zoals vermageren, slechte groei, ademhalingsproblemen en verhoogde uitval. Vijf biggen zijn ingezonden voor pathologisch onderzoek. Daarbij werden veel ziekteverwekkers aangetoond: Pasteurella multocida, Bordetella bronchiseptica, E. coli, Actinobacillus pleuropneumoniae, Mycoplasma hyopneumoniae, Glaesserella parasuis en Streptococcus suis). Het vermoeden ging richting verminderde weerstand. De focus ligt in zo’n geval op de biestvoorziening.
4e kw. 2021
3e kw. 2021
2e kw. 2021
1e kw. 2021
4e kw. 2020
3e kw. 2020
2e kw. 2020
1e kw. 2020
4e kw. 2019
3e kw. 2019
2e kw. 2019
Gespeende biggen met ‘slijterproblemen’ • Op een zeugenbedrijf kampte men rond het spenen
1e kw. 2019
0
periode
Gewrichtsamyloïdose bij vleeskuiken moederdieren • Sinds mei 2020 is er opnieuw verhoogde afkeur door gewrichtsamyloïdose bij geslachte vleeskuikenouderdieren en zien dierenartsen in het veld vaker gewrichtsamyloïdose bij vleeskuikenmoederdieren. Gewrichtsamyloïdose ontstaat door een chronische bacteriële ontsteking van een gewricht. Uit onderzoek van GD vanaf juli 2021 naar gewrichtsamyloïdose bij vleeskuikenmoeder dieren bleek dat de hakgewrichten, schoudergewrichten, knie- en teengewrichten het vaakst waren aangetast. Diverse bacteriën zijn gekweekt: Enterococcus cecorum, Staphylococcus aureus, Escherichia coli en Gallibacterium anatis. Mycoplasma synoviae werd niet aangetoond. In het verleden leidden ontstekingen veroorzaakt door E. faecalis en M. synoviae vooral tot gewrichtsamyloïdose. Het is niet verbazingwekkend dat andere bacteriesoorten, zoals de hier gevonden kiemen, ook met dit ziektebeeld geassocieerd worden. Vervolgonderzoek is nodig om een causaal verband tussen de hier meest gevonden kiem (E. cecorum) en gewrichtsamyloïdose te bewijzen.
us september Enteritis bij melkgeit door Aeromonas caviae • Vanwege aanhoudende diarreeproblemen
bij de volwassen melkgeiten van een biologisch melkgeiten bedrijf werd een melkgeit ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Het sectiebeeld wees op een darmontsteking veroorzaakt door Aeromonas caviae, vooral bekend als de verwekker van reizigersdiarree bij de mens. De bacterie staat sporadisch in de veterinaire literatuur, onder andere als opportunistische verwekker van diarree bij paarden. De begeleidend dierenarts is geadviseerd om in geval van aanhoudende klachten nogmaals bacteriologisch onderzoek te laten verrichten en is gewezen op het zoönotisch risico van deze kiem.
Rectumprolapsen bij vleesvarkens • In 2021 is de Veekijker enkele malen benaderd over varkens met rectumprolapsen. Voor het ontstaan daarvan zijn vele risicofactoren beschreven, zoals ontstekingen van de einddarm, verhoogde buikdruk door hoesten, plotselinge voerwijzigingen, een laag ruwvezelgehalte, een hoge energiedichtheid van het voer, kaaswei-voedering, fytooestrogenen, schimmeltoxinen, obstipatie, een laag vitamine E-gehalte in het voer, het gebruik van bepaalde antibiotica en weefselbeschadiging door staartbijten of te kort couperen. In één geval was ook sprake van spier degeneratie, wat kan samenhangen met een vitamine Etekort.
Oranjegekleurde amyloïdneerslagen in de ontstoken gewrichten
19
Uitbraken van hoogpathogene vogelgriep van het type H5N1 • Bij de
Brandganzen (bron: SOVON)
Chlamydia psittaci • Sinds 2013 worden rundveehouders ondersteund bij verwerpersproblemen met een verwerpersprotocol en extra onderzoek naar de kiemen Chlamydia spp. en Coxiella burnetii. Chlamydia kan op koppelniveau leiden tot een verwerpersprobleem en heeft een zoönotisch karakter. Op twee melkveebedrijven werd bij een verworpen vrucht chlamydia-bacteriën aangetoond. De kiem bleek op beide bedrijven C. psittaci. Omdat duiven drager kunnen zijn van C. psittaci zijn preventieve maatregelen genomen, zodat duiven niet meer in de bedrijfsgebouwen kunnen nestelen.
start van de vogeltrek vanuit Azië via de Noord-Europese route, wordt jaarlijks een waarschuwing gegeven voor aviaire influenza. In augustus 2021 zijn in Nederland de eerste watervogels aangetroffen die het hoogpathogene H5N1-virus bij zich droegen. Eind oktober werd het virus vastgesteld bij een leghennenkoppel in Zeewolde. Het bleek de voorbode van negen H5N1-besmettingen in de commerciële pluimveehouderij in de laatste maanden van 2021. Opvallend was dat in bijna alle gevallen sprake was van een introductie van het virus vanuit de wilde vogelpopulatie en dat uitbraken verdeeld waren over grote delen van Nederland, vooral in gebieden met veel wilde watervogels.
Toename Mycoplasma gallisepticum (M.g.) bij commercieel pluimvee • Vanaf eind oktober 2021 werd bij GD via het Early Warning System (EWS) een toename gemeld in klinische uitbraken van M.g., bij zowel leghennen als kalkoenen, in pluimvee dichte gebieden. Eind december volgde een klinische uitbraak van M.g. bij vleesvermeerdering. Een M.g.-besmetting bij reproductiedieren betekent dat eieren en nakomelingen van het besmette koppel niet meer afgezet worden. Dit heeft grote financiële consequenties voor getroffen bedrijven. Eerder onderzoek toonde aan dat M.g.-besmette leg- en kalkoenenkoppels risicovol zijn voor reproductiedieren.
oktober novem Relatief veel gevallen van leverbot • In het najaar van 2021 kwamen via de Veekijker en bij pathologisch onderzoek signalen binnen van leverbot ziekte op schapenbedrijven. In oktober werd bij pathologisch onderzoek op lammeren meermaals een chronische leverbot infectie vastgesteld. Deze infecties waren minimaal tien tot twaalf weken daarvoor opgedaan. In het najaar zijn leverbotinfecties met een acuut ziektebeeld vastgesteld bij volwassen schapen. Ook kreeg de Veekijker vragen over de resistentie van de leverbot voor triclabendazol, iets dat eind jaren negentig voor het eerst in Nederland werd vastgesteld. Het is belangrijk om drie weken na behandeling therapiecontrole uit te voeren, zodat het voorkomen van resistentie in een vroeg stadium inzichtelijk wordt. Afgekeurde nieren bij slachtvarkens In 2021 is de Veekijker een paar keer benaderd met vragen over hoge percentages (10 tot 20 procent) afgekeurde nieren aan de slachtlijn. Dit fenomeen komt vaker voor en het zijn vrijwel altijd nieren met aangeboren cysten. Niercysten hebben naar alle waarschijnlijkheid geen pathologische betekenis. Het tast de gezondheid van het varken niet aan.
20
EWS-meldingen voor Mycoplasma gallisepticum (M.g.) van januari 2021 t/m eind december 2021 Het aangekleurde gebied is gebaseerd op de eerste twee cijfers van de postcode en daarmee indicatief voor de locatie van de melding, niet voor de grootte van het gebied met een verhoogd risico. • Laatste melding • Meldingen in de afgelopen 8 weken • Meldingen in de 8 weken daarvoor
Veulensterfte door Clostridium perfringens type A • Op een fokkerijbedrijf
Vitamine B12-tekort bij vleesvarkens • Op een vleesvarkensbedrijf vielen te veel varkens
daalde het aantal isolaten Salmonella enterica subsp. enterica uit sectiemateriaal en mestmonsters van zowel melkveebedrijven als vleeskalverbedrijven. Ook daalde het percentage melkveebedrijven met antistoffen tegen salmonellabacteriën in tankmelk. Op melkveebedrijven ligt het aandeel van serogroep D (waaronder S. Dublin) in secties altijd hoger dan bij faecesonderzoek. Het vermoeden is dat S. Dublin-infecties relatief invasief verlopen en vaker met sterfte gepaard gaan. Op melkveebedrijven steeg het aandeel van serogroep C geleidelijk tot 21 procent van de geserotypeerde isolaten uit mestmonsters en 14 procent van de isolaten uit sectiemateriaal in 2021. Deze toename zien we ook in het aantal rundveebedrijven waar de infectie wordt aangetoond. Het aantal rundveebedrijven waar per kwartaal serogroep C wordt aangetoond is beperkt. 150
A
Niet getypeerd Serogroep E Dublin (serogroep D) Overig serogroep B
100
Aantal isolaten
stierven binnen anderhalve week vier veulens, een aantal andere veulens had koorts en diarree. Bij sectie op twee van de gestorven veulens bleek de primaire oorzaak een maag darmstoornis door een overmaat Clostridium perfringens. PCR-onderzoek op de darminhoud van de gestorven veulens en mest van de zieke veulens, toonde hoge concentraties C. perfringens-toxinegenen (CPA en CPB2) aan, passend bij C. perfringens-type A. Deze bacteriën kunnen voorkomen in het maagdarmkanaal van gezonde paarden. Een probleem door clostridiumbacteriën ontstaat vaak pas wanneer sprake is van gunstige omstandigheden voor de bacterie; hierbij kan men denken aan plotselinge voerveranderingen, antibioticumgebruik of parasitaire infecties. Onder deze omstandigheden kan soms een snelle groei van de bacterie en productie van toxinen in gang gezet worden. Diarree door Clostridium spp. kan leiden tot verhoogde uitscheiding van bacteriën in de omgeving waardoor een verhoogde besmettingsdruk ontstaat. Sporen van clostridium zijn heel goed bestand tegen uitwendige invloeden, ook op langere termijn. Een goede hygiëne en desinfectie zijn dus van groot belang bij problemen door clostridiose.
Distributie van salmonella-isolaten over verschillende serogroepen • Sinds 2016
O:11 tot O:67 Overig serogroep D Serogroep C Typhimurium (serogroep B)
mber december Intervisiebijeenkomsten • Tijdens drie online intervisiebijeenkomsten in november 2021 deelden we actuele signalen uit de rundermonitoring met in totaal 76 dierenartsen. Vanuit de veterinaire milieutoxicologie is Jacobskruiskuid en het risico op intoxicatie besproken. Uit de Data-analyse bespraken we de resultaten van de verdieping ‘levensduur melkvee en de risico’s op het ontstaan van lebmaagaandoeningen bij fokkalveren’. Vanuit Veekijker was er een casus met verdenking van een Parafilaria-infectie. Aan de hand van een blauwtongmelding zijn ook veranderingen in de wetgeving na implementatie van de Animal Health Regulation besproken.
0
2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 2017 2019 2021
Jaar
700
B
Niet getypeerd Serogroep E
600
Dublin (serogroep D)
500
Aantal isolaten
(meer dan 5 procent) terug in groei en conditie. Ook werden ze bleek zonder bijkomende klinische klachten. Pathologisch onderzoek leverde geen aanwijzing voor een infectieuze oorzaak, wel voor een tekort aan vitamine B12. De waargenomen klachten konden daar goed bij passen. Bij nader onderzoek op de gebruikte premix bleek het vitamine B12-gehalte daarin vermoedelijk te laag. Het is belangrijk om in de zoektocht naar een oorzaak, naast pathologisch onderzoek, ook de voer- en premixsamen stelling kritisch te bekijken.
50
Overig serogroep B
O:22 tot O:67
400
Overig serogroep D Serogroep C
300
Typhimurium (serogroep B)
200
100
0 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 2017 2019 2021
Jaar
Aantal isolaten per serogroep/-type per jaar op melkveebedrijven, aangetoond bij sectie (A) en in faeces (B)
Navelbreuken bij biggen • Enkele bedrijven meldden in 2021 veel biggen met een navelbreuk. Slachterijen accepteren geen vleesvarkens meer met een navelbreuk. Navelbreuken hebben deels een genetische achtergrond. De prevalentie is doorgaans 0,4 tot 1,2 procent. Een belangrijke predisponerende factor is een navelontsteking. Mogelijk spelen vitaminetekorten ook een rol, vooral van vitamine C en E. 21
3 Landsgrenzen vervagen, mensen reizen vaker en verder. Dit vergroot de kans op insleep van ziekten. Het is daarom belangrijk zicht te houden op diergezondheid in binnen- én buitenland.
22
Samen sta je sterker en weet je meer. Daarom is het belangrijk dat verschillende organisaties samen werken voor de monitoring van diergezondheid. Binnen Nederland, maar ook daarbuiten. Door de jaren heen is een uitgebreid netwerk ontstaan, dat nog steeds groeit.
Samenwerking nationaal en internationaal Diergezondheid in Nederland De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. De betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en laten zich adviseren door GD. Deze samenwerking tussen private en publieke partijen is één van de succes factoren van de monitoring. De overheid en brancheorganisaties werken onder andere samen in de Begeleidingsommissies Monitoring. Vier keer per jaar worden daarin resultaten uit de monitoring besproken. En wordt besloten of vervolgstappen nodig zijn, zoals het uitvoeren van extra onderzoek, communicatie richting dierenartsen of beleids aanpassingen. Ook samenwerking met andere partijen is een groot onderdeel, omdat zij aanvullende kennis en informatie hebben of andere laboratorium technieken gebruiken. Zoals bij verdenkingen of uitbraken van meldings- en bestrijdingsplichtige ziekte. Ontstaat er vanuit de diergezondheids monitoring de verdenking dat sprake is van zo’n ziekte? Dan stuurt GD het onderzoeksmateriaal in overleg met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door naar Wageningen Bioveterinary Research, waar het laboratorium onderzoek wordt gedaan en een definitieve diagnose wordt gesteld. Ook wisselen we kennis uit met het Dutch Wildlife Health Centre en het Centrum Monitoring Vectoren.
One Health De gezondheid van mens en dier hangt nauw met elkaar samen. Voor de monitoring van de volks gezondheid is het Rijksinstituut voor Volks gezondheid en Milieu de centrale speler. Humane en veterinaire gezondheidspartijen werken samen onder het principe ‘One Health’, om tijdig maat regelen te kunnen nemen bij zoönosen. Dit zijn ziekteverwekkers die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop. GD neemt deel aan het landelijke Signaleringsoverleg Zoönosen, waarin maandelijks bevindingen uit zowel volksgezondheid als dier gezondheid worden doorgenomen door deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector. Internationale samenwerking Dierziekten stoppen niet bij de landsgrens. Door het veranderende klimaat en toenemende inter nationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten toe. GD werkt op het gebied van onderzoek en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag. Door de uitwisseling van monitoringsbevindingen worden deze in een breder internationaal kader geplaatst. Dit vergroot de kans op vroegtijdige opsporing van nieuwe aandoeningen en meer inzicht in de best mogelijke respons daarop. 23
Joke van der Giessen: veterinair-microbioloog en senior onderzoeker zoönosen, Centrum voor Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie RIVM, voorzitter Signaleringsoverleg Zoönosen (SO-Z) “Het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) coördineert de signalering, bestrijding en preventie van infectieziekten in Nederland, inclusief de voor de humane gezondheid relevante zoönosen. Daaronder vallen de meldingsplichtige ziekten, maar ook niet-meldings plichtige ziekten zoals nieuw opduikende infectieziekten. Het RIVM is verantwoordelijk voor de internationale meldingen naar het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de World Health Organzation (WHO). Op het gebied van zoönosen werken we intensief samen met andere organisaties, want de bestrijding van ziekten bij dieren is geen RIVM-taak. Voor landbouw huisdieren en gezelschapsdieren werken we veel samen met onder andere GD, faculteit Diergeneeskunde (fD), Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) en de NVWA. Zo doen we samen met de NVWA en WFSR (Wageningen Food Safety Research) de surveillance van humane voedselpathogenen en voeren we gezamenlijk onderzoek uit naar het voorkomen van zoönotische ziekteverwekkers bij landbouwhuisdieren. Daarbij wordt elk jaar een andere sector onderzocht. De NVWA rapporteert deze cijfers aan de European Food Safety Authority (EFSA). Bij infecties uit het wild, zoals bijvoorbeeld Lyme en hantavirus, doen we zelf onderzoek aan dierlijke reservoirs, maar wordt ook samengewerkt met andere partners. Zoönosenstructuur brengt experts samen Als onderdeel van de zoönosenstructuur en in het licht van het ‘One Health’-principe komen de humane en veterinaire sectoren maandelijks bij elkaar in het Signaleringsoverleg Zoönosen (SO-Z). Daarin zitten experts van de verschillende sectoren van GD, maar ook experts van onder meer WBVR, DWHC (Dutch Wildlife Health Centre), fD en de NVWA, inclusief het Centrum
Monitoring Vectoren (CMV). Hier bespreken we onder andere de signalen uit de diergezondheidsmonitoring. Maandelijks worden relevante signalen gerapporteerd. Is het signaal urgent, dan kan het naar de volgende schakel van de zoönosenstructuur worden doorgezet. Niet zo lang geleden is er bijvoorbeeld een deskundigenberaad zoönosen geweest over aviaire influenza. Elkaars taal begrijpen Onlangs constateerde het SO-Z dat voor varkensinfluenza geen surveillance bestaat. Dat vonden we een hiaat, want varkens zijn mogelijk een belangrijke bron van voor mensen belangrijke influenza-types. Ook op het gebied van Chlamydia psittaci hebben we samen onderzoek gedaan in een One Health setting om de ziektelast te reduceren. In al deze samenwerkingen is het heel belangrijk dat je elkaar kent, een goede relatie opbouwt, elkaars taal begrijpt en elkaar kan vertrouwen. Het is bovendien essentieel om goede afspraken te hebben over wat er gebeurt met signalen en hoe deze op een veilige manier te delen. Dat is ook voor de betrokken veehouders van groot belang. Uitdaging voor de toekomst De COVID-19-pandemie heeft laten zien wat een enorme impact een zoönose op de maatschappij kan hebben. De uitdaging is natuurlijk: hoe voorkomen we iets dergelijks in de toekomst? In Nederland wonen we met veel mensen en dieren samen. Een goede infrastructuur en goed samenwerken tussen de domeinen is dan heel belangrijk. De voedselproductie en dierhouderij is hier van hoog niveau. Het is de uitdaging om dit te verduurzamen, waarbij diergezondheid, volksgezondheid en dierenwelzijn gewaarborgd blijven, en waar de veehouders nog een boterham overhouden.”
“Het is belangrijk om intensief samen te werken, van signalering tot bestrijding van zoönosen.”
24
“Bij een uitbraak kunnen we heel snel reageren.” Marcel Spierenburg: coördinerend veterinair inspecteur bij de NVWA Incident- en Crisiscentrum (NVIC), jurist en KNMvD erkend specialist veterinaire volksgezondheid “Ondanks de grote inspanningen zijn ziekten als aviaire influenza (AI) niet altijd buiten de deur te houden. AI is in Europa ook onder wilde watervogels wijdverspreid en stopt niet bij de landsgrenzen. Ook zien we vrijwel elk jaar een ander serotype AI, dat door de trekvogels vanuit Azië geïntroduceerd wordt. Vanaf het najaar van 2021 hebben we te maken met een zeer virulente variant (HPAI H5N1) die uitbraken veroorzaakt op alle soorten pluimveebedrijven, ondanks alle maatregelen. De NVWA, en dan specifiek het Incident- en Crisiscentrum(NVIC), is verantwoordelijk voor het tijdig signaleren van besmettingen en verdenkingen van dierziekten die op basis van Europese wetgeving meldingsplichtig of zelfs bestrijdingsplichtig zijn. Het NVIC-team coördineert vanuit de hoofdlocatie van de NVWA in Utrecht de afhandeling van verdenkingen en de bestrijding van dierziekten en zoönosen. De eerste melding komt meestal van de veehouder of de eigen dierenarts. AI kan verschillende verschijnselen geven, afhankelijk van het type pluimvee. Veel verdenkingen zijn gemeld met als aanleiding verhoogde uitval. Bij sectie zijn puntbloedingen op het hart en de kliermaag aanwijzingen voor AI. Wij zetten de gegevens op een rij en spreken met de veehouder, dierenartsen en GD. Als we de melding beschouwen als een verdenking gaat er een NVWAdierenarts naartoe. Bij een verdenking van AI sturen we altijd een team met daarin ook de eigen dieren arts en een dierenarts van GD. Denkt het team dat AI speelt in een pluimveestal, dan nemen ze bij AI twintig keelswabs en twintig cloacaswabs en gaat het bedrijf direct op slot. De monsters gaan direct met onze eigen koerier naar het nationaal referentie laboratorium in Lelystad, bij WBVR. Daar worden dan PCR-tests gedaan. Binnen 6 tot 8 uur is er een uitslag, die NVWA als eerste krijgt. Dat is soms midden in de nacht. Wij informeren vervolgens onmiddellijk de
veehouder en dierenartsen. Bij een uitbraak lichten we ook de minister van LNV in en zetten we direct het ruimingsproces in gang. Ook lokale overheden, het RIVM en de regionale GGD worden gebeld. Hoe sneller de signalering werkt, hoe beter In Nederland zit de structuur goed in elkaar, van monitoring tot bestrijding. We kennen elkaar al jaren, het is een geoliede machine. Daarom kunnen we snel reageren en hoeven bedrijven meestal niet lang op slot. We werken goed samen en GD kan vanuit de monitoringsdata uitstekende analyses doen over de kansen op uitbraken. Er is bovendien veel mogelijk qua diagnostiek. We wisselen heel veel kennis en signalen uit in de verschillende sectorale gezondheidsover leggen. Hoe sneller de signalering werkt, hoe beter. Vanuit de NVWA rapporteren we de resultaten van de monitoring aan de Wereldgezondheidsorganisatie voor Dieren (OIE) en de Europese Autoriteit voor Voedsel veiligheid (EFSA). Melden is verplicht. De OIE maakt de monitoringsgegevens wereldkundig. De regels en codes van de OIE moeten precies nageleefd worden om internationale handel mogelijk te maken. Bij een uitbraak in Nederland doen andere landen hun grenzen meestal dicht voor Nederlandse dieren en dierlijke producten. Het is dus van groot economisch belang dat de monitoring in Nederland, en de communicatie daarover, op orde zijn. Alleen als de juiste testen volgens de juiste regels worden gedaan, kan Nederland zijn ziektevrije status houden. Via het ‘Animal Disease Information System (ADIS)’ hebben wij bovendien een soort internationale hotline met de 28 lidstaten van de Europese Unie waar ook verplicht gemeld wordt. Bij een melding ergens in Europa kunnen wij direct zien of de afgelopen zes weken levende dieren uit dat land zijn binnengebracht en waar die nu zijn. Op die boerderijen kunnen we dieren dan testen, soms in samenwerking met GD.”
25
Betrokken partijen monitoring Begeleidingscommissies diergezondheid De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. Betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en zijn betrokken bij het bespreken van bevindingen uit de monitoring.
Centrum Monitoring Vectoren (CMV)
Kennisuitwisseling diergezondheid Samenwerking is van belang omdat andere partijen aanvullende kennis en informatie hebben of bijvoorbeeld andere laboratoriumtechnieken gebruiken.
26
Faculteit Diergeneeskunde
Volksgezondheid
Signaleringsoverleg Zoönosen
Volksgezondheid en diergezondheid hangen nauw met elkaar samen. Onder onder de noemer ‘One Health’ werken humane en veterinaire gezondheidspartijen samen om tijdig maatregelen te kunnen nemen bij zoönosen: ziekten die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop.
Internationale samenwerking European Veterinary Surveillance Network
Dierziekten stoppen niet bij de Nederlandse grens. Door het veranderende klimaat en de toenemendeinternationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten over grenzen toe. GD werkt op onderzoeksgebied en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag.
27
4 28
Verdiepingen
29
2021
FACTS & FIGURES TOTAAL 31.079 BEDRIJVEN
BEDRIJFSDICHTHEID*
14.700 melkveebedrijven
>741 UBN’s
285-740 UBN’s
16.379 niet-melkleverende bedrijven
50-284 UBN’s 1-49 UBN’s
TOTAAL ±4,2 MILJOEN DIEREN *Bedrijfsdichtheid van rundveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.
933.611 melkvee jonger dan 2 jaar 1.590.191 melkvee ouder dan 2 jaar 1.641.699 overig rundvee
3.960 VEEKIJKERCONTACTEN
TOTAAL 2.610 PATHOLOGIE-INZENDINGEN Maagdarmkanaal en lever
Overige infectieuze en niet-infectieuze systemische aandoeningen
Overige organen Abortus en doodgeboorte Longen en luchtwegen Geen diagnose
30
Rund Levensduur en antibioticumgebruik In Nederland streven we naar een duurzamere melkveestapel met een langere levensduur. Dat kan alleen als koeien gezond ouder worden. GD deed in 2021 verdiepend onderzoek naar het verband tussen levensduur en diergezondheid. Bij goed management kunnen melkkoeien ook bij een langere levensduur gezond blijven. Van monitoring naar verdiepend onderzoek In de diergezondheidsmonitoring voor rundvee verzamelen we routinematig data uit verschillende bronnen over onder meer sterfte, uiergezondheid, antibioticumgebruik en stofwisseling. Door het samen voegen en analyseren van de geanonimiseerde data, A. Percentage hoogcelgetal-koeien op melkveebedrijven
100%
22%
Percentage
20% 18% 16% 14%
kw
kw
20
20
20
20
20
4
2
4 kw
2 19
kw
kw 20
20
19
18
kw 18 20
20
4
2
4
2
kw 17
kw
4 17
20
20
16
kw
kw
16 20
15 20
kw
2
4
0%
Kwartaal B. Gemiddeld celgetal melkvee 5−6 jaar oud 480
ontstaat een beeld van de rundergezondheid in Nederland. Elk kwartaal is daarbij de vraag of wat we zien ook klopt met de verwachtingen. Wat zijn de oorzaken van eventuele afwijkingen? Verdiepend onder zoek naar trends en ontwikkelingen geeft vervolgens duiding voor beleidsmakers en veehouders. In 2020 zagen we dat de veestapel als geheel wat ouder begon te worden. Ook namen sterfte en celgetal iets toe. Maar opmerkelijk genoeg lieten bedrijven met een hogere levensduur juist lagere sterftecijfers zien. In 2021 is daarom verdiepend onderzoek gedaan naar het verband tussen levensduur en diergezondheid. Grote verschillen In het onderzoek werden vijf groepen bedrijven onderling vergeleken. De groep bedrijven met de hoogste levens duur (bijna zeven jaar) presteerde op bijna alle gezondheidsindicatoren beter. Deze bedrijven hadden wel een wat hoger antibioticumgebruik, hoger celgetal en meer inseminaties per koe. Analyse wees uit dat hier geen sprake was van slechter management van de uier gezondheid. Juist niet. Er waren alleen meer oudere koeien op deze bedrijven, die al eens een uierontsteking hebben doorgemaakt. Koeien van dezelfde leeftijd op bedrijven met een constant lage levensduur (4,5 jaar) hadden gemiddeld een slechtere uiergezondheid. Deze bedrijven gebruikten echter minder antibiotica. Ze deden ook minder inseminaties per koe. Koeien met gezondheids- of vruchtbaarheidsproblemen gaan daar mogelijk eerder weg.
SCC
380
280
180
4
2
kw 20 20
20 20
20
19
kw
kw
4
2 kw
4 19 20
18 20
20
18
kw
kw
2
4 kw
2 kw
17
17 20
20
2
kw 20
16
kw
4 kw
16 20
15 20
4
80
Kwartaal Constant hoog
Rondom mediaan
Constant laag
Percentage runderen met een hoog celgetal (A) en een gemiddeld celgetal van koeien in de leeftijd van 5 tot 6 jaar oud (B) per levensduurgroep van melkveebedrijven per kwartaal tussen 2016 en 2020.
Balans zoeken De sector wil een duurzame veehouderij en daar horen oudere koeien bij. Levensduur en diergezondheid moet je als geheel bezien. Uitsluitend sturen op celgetal of antibioticumgebruik is onvoldoende. We willen gezonde dieren, die vlot drachtig worden, bij een laag antibioticumgebruik. Dit allemaal tegelijk realiseren, is een uitdaging maar niet onmogelijk. Door het spanningsveld tussen levensduur en antibioticumgebruik te kwantificeren, draagt dit onderzoek bij aan weloverwogen beslissingen op beleids- en bedrijfsniveau. Vervolgonderzoek zou kennis moeten verzamelen over het management van bedrijven met een hoge levensduur. 31
Bregje van Erve: procesmanager bij Duurzame Zuivelketen/ZuivelNL
“Data-analyse voor verantwoorde levensduur.” “Vanuit de zuivelsector willen we ketenbreed op verantwoorde wijze werken. Afnemers van onze zuivelproducten verlangen van ons dat we werken aan de diergezondheid en het dierenwelzijn van onze melkkoeien. En dat we dat ook kunnen laten zien. Eén van de doelen binnen de Duurzame Zuivelketen is het verlengen van de levensduur van melk koeien. Koeien die gezond ouder worden, hebben minder antibiotica nodig en dragen bij aan andere duurzaamheidsdoelen zoals verlaging van emissie van broeikasgassen. Dat is goed voor de koe en de melkveehouder, en wordt maatschappelijk gewaardeerd. Het is belangrijk om goed zicht te houden op de ontwikkeling in diergezondheid en dierenwelzijn. Daarom is het analyseren van data onderdeel van ons continue verbeterproces. Dit verdiepende onderzoek naar levensduur laat duidelijk zien dat het diermanagement medebepalend is. Vooral de start van jonge kalveren kan doorslaggevend zijn. Een hogere levensduur kan samengaan met een laag antibioticumgebruik, zo blijkt uit de praktijk. We zien nu in de data dat de levensduur van de Nederlandse melkveestapel stijgt. De indicatoren zijn over het algemeen goed, maar moeten van tijd tot tijd in de praktijk getoetst worden. Past de indicator nog? In de Nederlandse melkveehouderij zijn we bijvoorbeeld al langer bezig om het dier geneesmiddelengebruik laag te houden. Het
32
antibioticumgebruik in de melkveehouderij is inmiddels op een zo laag niveau dat de SDa (Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit) van aanvaardbaar gebruik spreekt. Daar kunnen wij ons in vinden, want zieke dieren moet je kunnen blijven behandelen. We moeten nu kijken hoe het bedrijfs management kan leiden tot een verantwoorde verdere verhoging van de levensduur. Dankzij Data-analyse zien we de trends en ont wikkelingen in bijvoorbeeld de rundersterfte, kalversterfte, leeftijdsopbouw en transitie fasen. Als bepaalde trends veranderen, dan bespreken we dat binnen de Begeleidings commissie Diergezondheidsmonitoring en zetten we gericht vervolgonderzoek in. Zijn er bijvoorbeeld negatieve trends in de transitie periode, dan kunnen we extra onderzoek doen naar de achterliggende oorzaken zoals bijvoorbeeld de droogstand en de eerste periode na het afkalven. We toetsen continu wat er in de praktijk gebeurt om bij afwijkingen snel in te kunnen grijpen. Het verdiepingsonderzoek levensduur bevestigt dat er verschillende typen veehouders zijn, met verschillende ideeën. We zagen een hogere levensduur in het veenweidegebied en een wat lager gemiddelde in de noordelijke provincies. Dit past wel bij het verschil in afwegingen binnen de verschillende regio’s. Bij levensduur bestaat een grote spreiding tussen individuele bedrijven, veehouders kunnen hierbij van elkaar leren.”
Maarten Fokker: rundveedierenarts bij De Klomp Dierenartsen
“Met een integrale aanpak kun je de levensduur van melkvee zeker verhogen.” “In mijn ervaring sturen veehouders niet echt op de leeftijd van hun koeien. De top drie van redenen voor afvoer die ik tegenkom, zijn problemen met vruchtbaarheid, uiergezondheid of klauwen. Als een koe qua conditie nog goed is en drachtig wordt, dan mag ze blijven. Wat economisch verstandig is, kan per bedrijf heel verschillend zijn. Ik ken een bedrijf dat altijd laat insemineert. Zij willen de koeien wat minder vaak laten afkalven, maar wel een hogere levensproductie laten bereiken. In hun filosofie is elk afkalfmoment ook een risicomoment. Ze hebben een afkalftijd van zo’n 460 dagen. Niet elke koe kan dat, maar sommige koeien hebben het in zich om lange tijd een vlakke lactatiecurve te houden. Als ze wel afzakken qua productie en ondertussen blijven dooreten, dan worden ze te ruim in conditie en dan krijg je ze weer niet goed drachtig, of ontstaan problemen met afkalven. Daarom zullen veel veehouders hun koeien liever op tijd drachtig maken. Maar het zou interessant zijn om te kijken naar de optie van een langere tussenkalftijd en daarin factoren als houderij en fokkerij mee te nemen. Meestal ligt de focus in het gesprek met de veehouder niet op het zo oud mogelijk laten worden van de koeien, maar op de vraag hoe de productie vandaag is, of we daar tevreden
over zijn en hoe het volgend jaar beter kan. De meest gebruikte kengetallen zitten op de korte termijn. Als we de optimale levensduur iets zouden opschuiven, dan vereist dat wat omdenken. Het is natuurlijk ook niet alleen maar ideaal om veel oudere dieren te hebben. De diergezondheidskosten kunnen stijgen door een toename in het medicijngebruik, de effectiviteit van behandelingen kan tegen vallen en dan komt ook het dierenwelzijn in het gedrang. Met een integrale aanpak zou je de levensduur van melkvee zeker kunnen verhogen. Maar de randvoorwaarden moeten dan ook in orde zijn. Zoals het onderzoek laat zien, gaat het antibioticumgebruik dan omhoog. Een veehouder die werkt aan een langere levensduur voor zijn koeien, moet niet direct commentaar krijgen van de SDa (Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit) als de dierdagdosering (DDD) daarmee oploopt. Dan moet het bedrijf ook integraal beoordeeld worden. Een interessante vraag is waar de regionale verschillen in het onderzoek vandaan komen. Heeft dat te maken met andere inrichting van de bedrijven, mogelijkheid tot weidegang, huisvestingssystemen? Daar zit mooie informatie, die inzicht kan geven in de vraag welke factoren ervoor zorgen dat een koe het langer volhoudt op je bedrijf.”
33
2021
FACTS & FIGURES
TOTAAL 3.600 VARKENSBEDRIJVEN
BEDRIJFSDICHTHEID*
1.925 bedrijven met vleesvarkens
>172 UBN’s
790 bedrijven met zeugen en vleesvarkens
35-172 UBN’s 7-34 UBN’s
685 bedrijven met zeugen
1-6 UBN’s
TOTAAL ± 12 MILJOEN DIEREN * Bedrijfsdichtheid van varkensbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.
1.541 VEEKIJKERCONTACTEN 146
114
29
over PRRS
over kreupelheid
over voedingsdeficiënties
AVP IN EUROPA 1.833 uitbraken bij gehouden varkens waarvan 1.519 in Roemenië 11.613 meldingen bij wilde zwijnen
ONLINE MONITOR VARKEN 1.879 PATHOLOGIE-INZENDINGEN 99
1.033
verschillende diagnoses gesteld
bacteriestammen onderzocht op antibioticumgevoeligheid
2.562 bedrijfsbezoeken per maand: 220 verschillende dierenartsen en 88 verschillende dierenartsenpraktijken melden gezondheidstatussen in Online Monitor
3.473 verschillende bedrijven: 60 verschillende diagnoses, meest gestelde diagnose: Streptococcus spp.-infectie (23,8 procent) Bij 73 procent van de bedrijfsbezoeken meldt de dierenarts geen gezondheidsklachten in Online Monitor
34
Varken Tekort aan vitamine D3 Vitamine D3 is van groot belang voor de botstof wisseling en botontwikkeling, de spieren en de algemene afweer tegen infectieziekten. De Veekijker Varken krijgt de laatste jaren veel vragen over kreupelheid, vooral bij vleesvarkens en opfok varkens. Kreupelheden kunnen veel verschillende oorzaken hebben. Deels ontstaan de kreupelheden waarschijnlijk door een tekort aan vitamine D3. Binnen de diergezondheidsmonitoring voert GD regelmatig onderzoek uit om signalen uit het veld te duiden. Zo kunnen we soms ook uitsluiten dat gemelde problemen door infectieziekten veroorzaakt zijn. Een goed beeld van de rol van vitamine D3 bij kreupel heden is daarom belangrijk. Verouderde norm? Vitamine D3 wordt in de huid onder invloed van zonlicht gevormd. Omdat varkens meestal weinig zonlicht krijgen, wordt vitamine D3 altijd toegevoegd aan varkensvoer. Voerproducenten mogen maximaal 2.000 IE cholecalciferol per kilogram voer gebruiken. Deze norm stamt uit de jaren 70 van de vorige eeuw, maar sindsdien zijn de voederconversie en groei van vleesvarkens flink toegenomen. Zeugen krijgen bovendien meer biggen. De voernorm is daarom voor de huidige varkenshouderij wellicht aan de krappe kant. Uit eerder bloedonderzoek bleek al dat de serum concentraties van vitamine D3 bij varkens variabel zijn en relatief vaak te laag. De relatie met kreupelheden viel daarbij op. D3-status onderzocht In overleg met de Begeleidingscommissie Monitoring Varkensgezondheid is onderbouwing gewenst voor een ruimere Europese norm voor vitamine D3 in varkens voer. Daarvoor heeft GD nu eerst een kleinschalig onderzoek gedaan bij slachtvarkens. Bloedmonsters van ruim vijftig bedrijven zijn begin 2021 onderzocht
op vitamine D3. Veehouders werkten enthousiast mee aan dit onderzoek, waarbij ook gegevens over houderij en voeding verzameld zijn. De algemene situatie was heel redelijk, al waren er grote onderlinge verschillen. Negen bedrijven zaten onder het minimum. Wanneer varkens naar buiten konden, hadden ze duidelijk hogere vitamine D3-gehaltes in hun bloed. Waarschijnlijk omdat deze varkens vitamine D3 aanmaken in de huid onder invloed van uv-licht. Haalbaar, maar niet gemakkelijk De huidige norm voor vitamine D3 in varkensvoer lijkt bij slachtvarkens voldoende hoge concentraties vitamine D3 in het bloed te kunnen geven, al lukte dat niet overal. Sommige premixen bevatten beter opneem bare vitamine D3 dan andere. Er zijn aanwijzingen dat pas gespeende biggen en recent opgelegde vlees varkens in de praktijk onvoldoende vitamine D3 binnenkrijgen. Ook bij zeugen met grote tomen is meer onderzoek nodig. Als zeugen rond het werpen onvoldoende vitamine D3 krijgen, is de kans groter dat ze traag werpen en er meer slappe biggen geboren worden. Nader onderzoek is gewenst naar de bloedspiegels in andere leeftijdscategorieën.
Betekenis serumconcentraties vitamine D volgens de literatuur: <50 nmol/L = riskant laag, verhoogde kans op afwijkingen <75 nmol/L = tekort 75-250 nmol/L = voldoende >250 nmol/L = te hoog, risico op vergiftiging Gevonden serumconcentraties vitamine D in onderzoek bij slachtvarkens: Gemiddelde conventionele bedrijven: 88 nmol/L Gemiddelde biologische bedrijven: 133 nmol/L Laagst gevonden waarde: 57 nmol/L Hoogst gevonden waarde: 257 nmol/L
35
Karlijn Eenink: varkensdierenarts bij GD
“D3-tekort vaak bij kreupelheden jonge vleesvarkens.” “Veel vragen die we bij de Veekijker ontvangen, gaan over stramheid en kreupelheid bij zwaardere biggen en vleesvarkens in de eerste helft van de vleesvarken periode. Daarbij horen we vaak dat de dieren maar matig reageren op antibiotica, terwijl pijnstilling wel wat effect heeft. Meestal groeien de dieren eroverheen, maar de schade aan dierenwelzijn en prestaties is dan al ontstaan. Het is vervelend voor het dier en kost veel tijd en groeivermogen. Wanneer we een tekort aan vitamine D3 vermoeden, doen we bloedonderzoek. Vitamine D3 heeft effect op het calciummetabolisme, dus we kijken meestal ook of er voldoende calcium en fosfaat in het bloed zitten. Daarnaast onderzoeken we vaak bepaalde zogenaamde biomarkers om vast te stellen of een jong dier in de groei voldoende in een botopbouwfase zit. Omdat D3-tekorten in het veld al wat bekender zijn, krijgen we regelmatig vragen over welke groepen dieren en welke aantallen je moet bemonsteren voor een goed beeld. Vitamine D3 is belangrijk voor de botstofwisseling en de afweer tegen infectieziekten zoals luchtweg infecties. Omdat de meeste varkens zelden of niet in de zon lopen en dus niet zelf vitamine D3 aanmaken, is het noodzakelijk om vitamine D3 aan het
36
varkensvoer toe te voegen. Vitamine D3 zoals dat in het voer zit, moet nadat het is opgenomen in het lichaam, nog twee bewerkingen ondergaan. Eerst in de lever en vervolgens in de nieren. Pas dan ontstaat de vorm die het lichaam kan gebruiken. Vitamine D3 kan ook gegeven worden in de vorm zoals na de eerste omzetting in de lever. Dit scheelt een omzetting en je ziet dan meestal hogere concentraties D3 in het bloed. Uit de praktijk horen we dat er dan ook minder kreupelheid wordt gezien. Natuurlijk onderbouwen we dat liever met onderzoek. Daarom is begin 2021 bloed onderzocht van slachtvarkens van 56 bedrijven. De tien bedrijven die opvallend laag en de tien die opvallend hoog zaten met vitamine D3, hebben we gebeld. Dat verschil bleek vooral samen te hangen met het gebruik van een bepaalde vitamine D3-premix. Bedrijven met hogere D3-gehalten hadden bovendien minder vaak luchtwegproblemen, meldden minder kreupelheden en de varkens waren wat beter gegroeid. Maar omdat het aantal onderzochte bedrijven klein was, bestaat de kans dat deze verschillen toch op toeval berusten. Daarom willen we graag meer onderzoek doen naar deze belangrijke vitamine en het effect ervan op de varkensgezondheid.”
Johan Hulzing: varkensdierenarts en lid Begeleidingscommissie Monitoring Varkensgezondheid namens de KNMvD
“Wees je bewust van de complexiteit van kreupelheidsproblemen.” “De aanleiding voor het onderzoek naar vitamine D3 waren klachten aan het been werk, zowel bij vleesvarkens als gespeende biggen. Tegelijkertijd zagen we goede resultaten met een speciale premix met een beter opneembare vorm van D3. In de pilot voerden de conventionele bedrijven voor ongeveer 50 procent droogvoer en voor 50 procent brijvoer. Daartussen zagen we geen significant verschil. Dat had gekund, omdat door het pelleteringsproces van droogvoer vitamineverlies kan optreden. Wel bleek op een aantal conventionele bedrijven het vitamine D3-gehalte in het voer te laag. Deze bedrijven hadden veelal dezelfde voer leverancier, die is daar ook op aangesproken. Het vitamine D3-gehalte op een aantal andere conventionele bedrijven was juist vrij hoog. En bij biologische bedrijven zagen we een nóg hoger gehalte. Zelfs in het vroege voorjaar wordt door varkens die buiten komen kennelijk vitamine D3 aangemaakt onder invloed van zonlicht. Uit deze pilot blijkt niet dat de norm voor D3 in varkensvoer omhoog moet. Maar er kan wel sprake zijn van een te lage opname van D3. Voerproducenten moeten deze signalen dan ook serieus nemen. De botstofwisseling is een complex geheel waarin calcium, fosfor, vitamine D3 en vitamine E een rol spelen. Daarbij is ook de bron van deze
mineralen en vitaminen belangrijk. Haal je bijvoorbeeld calcium uit een slechte bron, zoals krijt, dan is het veel minder opneembaar. Als een voerleverancier de calciumbron niet op orde heeft, maar de varkenshouder voert wel goed opneembare vitamine D3, dan kan hij tóch problemen houden. En wanneer zeugen te weinig vitamine D3, calcium en fosfor opnemen, heeft dat gevolgen voor de botstofwisseling van hun biggen. Als je dat probeert te corrigeren met het voer van de gespeende biggen, dan ben je te laat. Bij droogvoer kan pelletering voor vitamineverlies zorgen en bij brijvoer kan een lage pH verminderde opneembaarheid geven. Voeren is in de praktijk dus best lastig. Kreupelheid door vitamine D3-deficiëntie is niet zo veelvoorkomend, maar als de kreupelheid stijgt, moet wel een lampje gaan branden. Signalen moet je serieus nemen door bloedonderzoek en eventueel secties te laten doen. Een individueel kreupel dier leidt nu nog niet altijd tot uitgebreid bloed onderzoek bij de koppel. Maar wanneer je een causaal verband wilt aantonen met de botstofwisseling, dan moet je dat wel doen met representatieve dieren die acuut kreupel zijn. Wees je bewust van de complexiteit van deze problematiek en zorg dat D3-tekort op je radar staat.”
37
2021
FACTS & FIGURES AANTAL BEDRIJVEN
BEDRIJFSDICHTHEID*
Vleeskippen: ≈ 1.100
>77 UBN’s
Legkippen: ≈ 1.075
14-77 UBN’s
Eenden: ≈ 53
3-13 UBN’s
Kalkoenen: ≈ 39
1-2 UBN’s
* Bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.
1.140 VEEKIJKERCONTACTEN
EARLY WARNING SYSTEM Salmonella Gallinarum: 1 melding
948 PATHOLOGIE-INZENDINGEN
Salmonella Pullorum: 1 melding
Reguliere secties: 778 Mycoplasma gallisepticum: 29 meldingen Secties peilpraktijken: 287 NVWA-slachtlijnonderzoek: 15 Coryza/Avibacterium paragallinarum: 34 meldingen
504.021 ONDERZOCHTE MONSTERS AI EN NCD NCD-HAR: 298.877
Gumboro: 15 meldingen
AI-ELISA: 196.195 AI-AGP: 8.949
38
ILT: 10 meldingen
Pluimvee Bloedvergiftiging door Ornithobacterium rhinotracheale In 2020 stelde GD op twee ongerelateerde pluimveebedrijven de bacterie Ornithobacterium rhinotracheale (O.r.) vast. Een aantal kuikens was op de bedrijven gestorven aan bloedvergiftiging, een ongebruikelijk ziektebeeld. De bacterie staat bekend als veroorzaker van luchtwegproblemen en meestal wordt een besmetting pas na de slacht geconstateerd. Een gedegen beeld van deze nieuwe uitingsvorm is van belang voor snelle monitoring bij sterfte. Bij een ernstig signaal uit het veld, waarbij meerdere kippen zijn doodgegaan, is de monitoring direct alert op aviaire influenza (AI). Bij een officiële verdenking is binnen enkele uren vaak duidelijk of het inderdaad om vogelgriep gaat. Het is daarbij ook belangrijk om goed in beeld te hebben welke andere oorzaken voor plotselinge sterfte kunnen spelen. Ornithobacterium rhinotracheale (O.r.) staat bekend als een bacterie die luchtzak- en longontsteking veroorzaakt. Meestal komt de bacterie pas aan het licht bij de slacht, wanneer de restverschijnselen als kaasachtige proppen worden aangetroffen. Dit leidt tot verhoogde afkeur en is vaak een onaangename verrassing voor de pluimveehouder. Bloedvergiftiging bij O.r. In mei 2020 stelde GD een bijzonder ziektebeeld vast bij meerdere vleeskuikenkoppels op twee bedrijven, die onderling geen epidemiologische verbanden hadden. Een infectie met O.r. veroorzaakte bloedvergiftiging in deze koppels. Bij sectie zagen we een vergrote milt en lever, maar geen afwijkingen aan de luchtwegen. Er
was sprake van een acuut ziekteverloop en verhoogde uitval. Opmerkelijk genoeg leidde antibioticum behandeling tot verminderde uitval, terwijl dit bij de luchtwegvorm van O.r. meestal geen effect heeft. Andere mogelijke oorzaken van sepsis, zoals andere bacteriën, Clostridium botulinum en virussen waaronder AI, werden niet aangetoond. Bij beide bedrijven werd bij een volgend koppel opnieuw bloedvergiftiging door O.r. gezien. Nieuwe inzichten Uit de literatuur was bekend dat O.r. incidenteel ook in andere organen of gewrichten ontstekingen kan veroorzaken. Maar bloedvergiftiging, zonder respiratoir ziektebeeld, was niet eerder gemeld. Het onderzoek naar deze casussen gaf ons vrij sluitend bewijs dat dit ziektebeeld door O.r. veroorzaakt werd. Er is wereldwijd nog niet veel werk aan de genetica van O.r.-bacteriën gedaan, al was wel duidelijk dat er veel genetische variatie bestaat. In 2021 startte GD met verdiepend onderzoek naar de betreffende O.r.-stammen. Het DNAonderzoek wijst erop dat de stammen die sepsis kunnen veroorzaken meer aan elkaar verwant zijn. Verdere analyses moeten meer helderheid geven over de exacte genen die de verschijnselen van bloedvergiftiging veroorzaken. Het is voor het veld belangrijk dat O.r. op de radar staat bij plotselinge sterfte. Andere oorzaken (zoals AI) kunnen dan nog sneller van het lijstje gestreept worden en er is eerder helderheid over wat er dan wél aan de hand is.
39
Jeanine Wiegel: pluimveedierenarts bij GD
“Alert zijn op buitengewone oorzaken voor uitval.” “We kregen een melding van een geval van O.r. met een ander ziektebeeld dan normaal. Ook was de bacterie in andere organen dan de luchtwegen gevonden. De klassieke vorm van O.r. zorgt voor afkeur aan de slachtlijn, maar geeft vaak geen ziekteverschijnselen in de stal. Die vorm was 15 tot 20 jaar geleden een breed probleem, maar zien we nu veel minder. Dit ziektebeeld, waarbij dieren overlijden, was echt anders. Toen we binnen korte tijd ook een melding kregen van een tweede bedrijf, aan de andere kant van het land, was er aanleiding om nader naar bloedvergiftiging en O.r. te kijken. In eerste instantie dachten we ook aan een combinatie-infectie of een andere trigger voor de ziekteverschijnselen. Daarom hebben we zelf ook een aantal dieren uit de getroffen koppels onderzocht, met behulp van histologisch onderzoek en bacteriekweken van diverse organen. We troffen met name in de bloedvaten O.r. aan. Het ging dus daadwerkelijk om een bloedvergiftiging met de O.r.-bacterie. Omdat nog vrij weinig bekend is over de verschillende O.r.-stammen, hebben we in 2021 onderzoek gedaan naar het genoom. Het lijkt erop dat de stammen die sepsis kunnen veroorzaken meer aan elkaar
40
verwant zijn. We kijken nu nog verder naar de onderliggende genetica. Dit is het soort onderzoek waar we steeds vaker mee bezig zijn, de ontwikkelingen gaan heel snel. We moeten blijvend scherp zijn en per ziekte kiem uitzoeken welke technieken het meest geschikt zijn. Ook in dit onderzoek hebben we meerdere methoden naast elkaar gebruikt. Dit was geen logische bacterie om te vinden. Daar komt bij: je mist O.r. gemakkelijk, de bacterie wordt snel overgroeid door andere bacteriesoorten en de laboratorium omstandigheden komen nauw. Het is dus belangrijk dat O.r. op de radar staat als optie. We hebben buiten de twee bedrijven uit deze casus geen recente andere gevallen gezien. Wanneer pluimvee overlijdt, staat iedereen op scherp. Is vogelgriep eenmaal uitgesloten, dan blijft iedereen benieuwd naar wat er dan wel speelt. Door andere oorzaken goed te onderzoeken, kunnen we vaker al in de stal zien wat er waarschijnlijk aan de hand is. Dat kan voorkomen dat er onnodig teams van de NVWA in paraatheid worden gebracht. Vanwege de alertheid op sterfte, voldoet de huidige monitoring goed voor deze verschijningsvorm van O.r..”
André Steentjes: pluimveedierenarts bij Veterinair Centrum Someren
“O.r.-sepsis hoort in de differentiaaldiagnose.” “Deze casus van O.r.-sepsis verbaasde mij enorm. Dit pluimveebedrijf heeft een patiosysteem, waarbij de vleeskuikens in verschillende lagen worden gehouden. Daarbij kun je de ventilatie en het klimaat heel goed controleren. Omdat ziekte door O.r. meestal met stalklimaat te maken heeft, was de uitbraak hier hoogst opmerkelijk. Alle alarmbellen gingen af toen ineens op één laag veel kuikens dood lagen. Snel veel uitval kan een teken zijn van bijvoorbeeld vogelgriep of botulisme. Gelukkig konden we dat snel uitsluiten. Wat direct opviel, waren de vergrote milten bij de kuikens. Uit die milten werden massaal Ornithobacterium rhinotracheale-bacteriën gekweekt, zonder dat de typische kaasachtige proppen in de lucht zakken van de kuikens gevonden werden. Het klassieke beeld van O.r. dat wij pluimvee dierenartsen kennen, zijn kuikens met adem halingsproblemen gevolgd door verhoogde sterfte en afkeur op de slachterij. Maar de kuikens op dit bedrijf gingen, op één laag, allemaal acuut dood door bloedvergiftiging. Bij enkele kuikens zagen we ook onverklaar bare verlamming van de nek. Na contact met de Veekijker Pluimvee stuurden we kuikens in naar GD voor sectie. Een compliment aan de pathologen in de sectiezaal; zij maakten de juiste keuze voor vervolg onderzoek. Er bleek sprake van een aantal virussen die de weerstand onderdrukken. In vrij jonge vleeskuikens was het virus van de ziekte van Marek aanwezig. Later is ook Gumborovirus van het type DV86 gevonden.
Waarschijnlijk waren de kuikens immuun gecompromitteerd en kon O.r. daarom zo hard toeslaan. Er was geen aanleiding om te denken aan klimaatproblemen of voorafgaande slijmvliesschade door andere infectieuze agentia. Dit bedrijf broedt de eieren zelf voor, waarna de kuikens uitkomen in het patiosysteem. Dankzij goede reiniging en desinfectie, in combinatie met het starten met in ovo-vaccinatie tegen Marek en Gumboro, zijn de problemen onder controle gebracht. GD deed in 2021 nader onderzoek naar de betreffende O.r.-stammen en gaat de gevonden isolaten nog genotyperen. De sepsis is in 2020 gezien op twee van elkaar gescheiden bedrijven. We willen weten of daarbij verschillende O.r.stammen speelden. De ventilatiesystemen leken wel wat op elkaar. Op één van de bedrijven zaten meerdere leeftijden gelijk tijdig op het bedrijf, wat introductie van O.r. via ventilatielucht van oudere koppels naar jonge koppels mogelijk maakt. Dat geldt ook voor de weerstandsverlagende virussen. Het is misschien de reden dat de O.r.-sepsis in opeenvolgende koppels voorkwam. Mijn conclusie: bij acute uitval is het altijd belangrijk om sectie te plegen op een representatieve groep kuikens. En in je differentiaaldiagnose hoort naast vogelgriep, botulisme en Gumboro ook O.r.-sepis, zeker als je vergrote milten ziet.”
41
2021
FACTS & FIGURES
BEDRIJFSDICHTHEID*
AANTAL BEDRIJVEN
Schapen: ≈ 31.000
>908 UBN’s
Geiten: ≈ 14.000 (waarvan ≈ 400 beroepsmatige melkgeitenbedrijven)
436-908 UBN’s 121-435 UBN’s 1-120 UBN’s
AANTAL DIEREN Schapen: ≈ 1,2 miljoen Geiten: ≈ 0,7 miljoen
*Bedrijfsdichtheid van geiten- en schapenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.
1.828 VEEKIJKERCONTACTEN 853 PATHOLOGIE-INZENDINGEN DIERDICHTHEID**
SCHAPEN
GEITEN
**Dierdichtheid van schapen- en geitenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer dieren er aanwezig zijn.
42
Kleine herkauwers Jaagsiekte bij schapen Dankzij een oplettende schapenhouder werd in 2021 het zeer besmettelijke jaagsiekte sheep retrovirus (JSRV) in Nederland opgemerkt. Dit virus veroorzaakt een longtumor en is niet meldings plichtig. Het is belangrijk om de Nederlandse schapenpopulatie vrij te houden van deze besmettelijke aandoening. Symptomen kunnen lijken op die van zwoegerziekte. Een Nederlandse fokker van Scottish Blackface-schapen kocht in 2021 een zwoegervrije, overjarige ram om de genetische diversiteit in zijn kudde op peil te houden. De ram kwam uit Schotland en werd na aankomst nogmaals op zwoeger getest. Na een quarantaineperiode dekte de ram de acht ooien van de schapenhouder. Later kreeg het dier luchtwegklachten. Na drie onsuccesvolle antibioticumkuren nam de fokker contact op met de Veekijker. De beschrijving en het land van herkomst deden voorzichtige alarmbellen rinkelen. Het dier werd geëuthanaseerd en ingestuurd voor onderzoek. Pathologisch onderzoek Op het oog leken de longen van de zieke ram op die van dieren met zwoegerziekte. Maar in het microscopisch onderzoek bij GD bleek geen ontsteking aanwezig te zijn. Wel zag de patholoog een infiltratief groeiende tumor, die uitging van de epitheelcellen van de long. Dit wordt ook wel een adenocarcinoom genoemd en wijst op jaagsiekte. Ter verificatie is longweefsel naar het Moredun Research Institute in Schotland gestuurd, waar GD al jaren mee samenwerkt. Een expert op het gebied van deze aandoening heeft daar een specifieke immunohistochemische kleuring gebruikt. Zo kon infectie met het JSRV bevestigd worden.
Onder de radar Jaagsiekte wordt veroorzaakt door het JSRV, een aandoening die onder een reeks van namen bekend staat. Jaagsiekte heeft een incubatietijd van maanden tot jaren en kan daarom lang verborgen blijven. Geïnfecteerde dieren scheiden al virus uit via de luchtwegen, voordat ze duidelijk klinische verschijnselen vertonen. Een ziek dier krijgt ademhalingsmoeilijkheden vanwege groeiende tumoren, die vaak veel vocht produceren. De luchtwegproblemen worden vaak verergerd door bijkomende bacteriële infecties. In een vergevorderd stadium is jaagsiekte soms te onderscheiden door het dier aan de achterpoten omhoog te houden (kruiwagentest). Dat levert vaak veel waterige neusuitvloeiing op. In dit geval gingen de alarmbellen af gezien de beschrijving van de verschijnselen, het land van herkomst van de ram en contacten binnen het netwerk van specialisten van het European College of Small Ruminant Health Management. Er is geen medicatie of vaccinatie tegen JSRV. GD adviseert het ruimen van geïnfecteerde dieren en dieren die daar mogelijk mee in contact zijn geweest.
Blackface-ram (bron: Dirk Jan Beumer)
43
Dirk Jan Beumer: schapenhouder
“Absolute zekerheid gewenst.” “Als fokker van Scottish Blackface-schapen waren we het afgelopen jaar naarstig op zoek naar nieuw bloed voor onze kudde van acht ooien. We fokken al decennia met dit ras en om inteelt te voorkomen, kochten we een mooie overjarige, zwoegervrije ARR/ARR-ram van een gerenommeerde fokker in Schotland. Om het zekere voor het onzekere te nemen hebben we direct na aankomst van de ram nog een bloedtest op zwoegerziekte uit laten voeren. Na een periode in quarantaine heeft de ram in korte tijd alle ooien gedekt. Enige tijd later kreeg de ram een vreemd kuchje, dat we niet kennen van onze Blackfaces. Omdat het kuchje erger werd, is in overleg met de dierenarts besloten om een antibioticumkuur te geven tegen longontsteking. De ram knapte in eerste instantie goed op, maar na twee weken begon het opnieuw. Zelf verwachtte ik dat het een vorm van resistentie was tegen de eerste
44
antibioticumkuur. Van de tweede kuur knapte de ram in eerste instantie op, maar na enkele dagen werd het dier kortademig en begon weer te hoesten. Daarop is nog een derde kuur toegediend zonder het gewenste resultaat. Omdat het dier zienderogen achteruitging, hebben we hem uit zijn lijden laten verlossen en het kadaver ingezonden naar GD voor onderzoek. Op dat moment had ik wel een vermoeden dat er iets ernstigs aan de hand was. Sectie leek ons de beste optie om zekerheid te verkrijgen voor de rest van de kudde en de eventuele verkoop van gezonde nakomelingen. Nadat definitief jaagsiekte bij de ram was vastgesteld, zijn de ooien die in contact waren geweest met de besmette ram geruimd. Om de lammeren te redden, hebben we ze direct na de geboorte weg moeten halen bij de ooien en zijn ze met de fles opgefokt.”
Stephen van der Raaf: dierenarts bij Dap Vaassen
“Dit beeld paste niet bij een bacteriële infectie.” “Bij mijn eerste bezoek viel de aangekochte Blackfaceram direct op door zijn mooie bouw. Pas na wat langere observatie bleek het dier iets kortademig. Mijn collega’s hadden hem al op zwoeger onderzocht en behandeld tegen longontsteking. Vooral het zwoegerbeeld paste erg goed bij de symptomen: een wat futloos dier met een versnelde ademhaling. Bij lichamelijk onderzoek constateerde ik verscherpte ademgeluiden op links en een licht verhoogde lichaamstemperatuur. Zwoegerziekte was uitgesloten en het geringe effect van de eerste antibioticumtherapie verbaasde me. Waarschijnlijk was de diagnose toch een bacteriële longontsteking. We dachten aan een resistente Mannheimia-kiem. Een nieuwe antibioticumkuur met daarnaast dexamethason, leek beter effect te hebben en werd daarom verlengd. De veehouder vertrouwde het echter niet en riep mij opnieuw bij de ram. Het dier was inderdaad niet hersteld. Hij had iets conditie ingeleverd, maar was verder aardig stabiel. Dit beeld paste niet bij een bacteriële infectie, waarbij normaal herstel of sterke achteruitgang gezien wordt. Na een laatste antibioticumkuur bleef de ram kortademig, maar zonder verdere symptomen. Omdat we verdere behandeling niet zinvol vonden, spraken we af om het verdere verloop af te wachten. Als de ram achteruit zou gaan, was het advies om het dier na euthanasie voor sectie aan te bieden. Twee weken later stond er een hele andere ram voor me. Mager, apathisch en met een zeer rijk vloeiende neus. Met dit nieuwe symptoom kwam een beeld naar voren dat besproken was bij intercollegiaal overleg, namelijk jaagsiekte. Sectie bij GD en nader onderzoek in Schotland bevestigde die diagnose.”
45
2021
FACTS & FIGURES DIERDICHTHEID
BEDRIJFSDICHTHEID
Dierdichtheid van paardenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied hoe meer dieren er aanwezig zijn.
Deze figuur is gemaakt op basis van data uit het I&R-systeem. Registratie in dit systeem is sinds 21 april 2021 verplicht. In de figuur staan de gegevens tot en met september 2021 en zal het werkelijke aantal bedrijven per gebied wat onderschatten. Het effect van deze onderschatting op de verdeling van de bedrijfsdichtheid is waarschijnlijk gering.
113 SEIN-MELDINGEN 482 CONTACTEN HELPDESK PAARD TELEFOONTJES GERICHT OP SPECIFIEKE ZIEKTE Droes
Diarree
Rhinopneumonie
Huidaandoeningen/jeuk
Lawsonia
Koorts
Maagdarmwormen, coccidiën, habronemiose
Neurologische- of zenuwverschijnselen
Rhodococcus equi
Vermageren
Toxicologische aandoeningen
Verwerpen
Overige (infectieuze) aandoeningen
46
TELEFOONTJES PROBLEEMGERICHT
Overig
Paard Chronische Rhodococcus equi-infectie bij een veulen De Helpdesk Paard werd in 2021 gebeld voor overleg over een veulen met een chronische Rhodococcus-besmetting. Het veulen verbeterde onvoldoende op een langdurige behandeling met meerdere soorten antibiotica en viel terug na stoppen van de behandeling. Uiteindelijke bleek dat de Rhodococcus-bacterie niet alleen in de longen, maar ook elders ontstekingen had veroorzaakt. Ook speelde antibioticumresistentie mee. Goede diagnostiek geeft in dit soort gevallen essentiële informatie voor therapie en prognose.
Diagnostiek Goed klinisch onderzoek, gecombineerd met beeld vorming en laboratoriumdiagnostiek zijn belangrijk om helderheid te krijgen. Een PCR-test geeft snel en gevoelig inzicht in de vraag óf het inderdaad om een pathogene Rhodococcus gaat, een bacteriologisch onderzoek met een antibiogram kan uitsluitsel geven over de meest effectieve behandeling. Bacteriologische diagnostiek is tijdrovender en minder gevoelig, maar geeft essentiële informatie over welke antibiotica ingezet kunnen worden.
Het veulen was, na zes weken antibiotica via de eigen dierenarts, in slechte toestand op een tweedelijns kliniek terechtgekomen. Het dier had klinisch duidelijk longontsteking, vertoonde ernstig ondergewicht, wilde niet eten en had aan beide ogen uveïtis. Een slijm monster vanuit de luchtwegen (tracheaalspoeling) en een röntgenfoto die longontstekingen met abcessen en nauwelijks luchthoudend longweefsel toonde, leidde tot de diagnose Rhodococcus-longontsteking. Het veulen was er zo slecht aan toe dat tot euthanasie werd besloten, waarna het dier voor sectie bij GD kwam. De vraag was waarom dit veulen zoveel slechter reageerde op de ingestelde therapie dan we van dit soort gevallen gewend zijn.
EPD en resistentie geven lage overlevingskans Uit de literatuur blijkt dat de overlevingskansen van veulens over het algemeen redelijk goed zijn, zolang de Rhodococcus-infectie tot de longen beperkt blijft en snel en accuraat behandeld wordt. Wanneer sprake is van ontstekingen in andere organen of delen van het lichaam (extrapulmonale infecties ofwel EPD’s), dan zijn de overlevingskansen significant lager. Bij veulens die al langer behandeld zijn, blijkt vaker een resistente Rhodococcus-bacterie te worden aangetoond. Dat gold ook voor dit veulen. Goede diagnostiek en tijdig uitsluitsel over eventuele resistentie zijn zeer relevant voor de prognose.
Rhodococcus equi en resistentie In Nederland komen problemen met Rhodococcusinfecties bij veulens in wisselende frequentie voor. Landen waar het warmer en stoffiger is, zoals Australië, hebben er vaker mee te maken. R. equi zit wereldwijd in de bodem. Het inhaleren van stofdeeltjes besmet met R. equi is de belangrijkste besmettingsbron, naast opname van grond en mest bij het grazen. Vooral veulens kunnen heftige infecties ontwikkelen. Met het warmer en droger worden van de zomers in Nederland, kan het aantal gevallen in de toekomst mogelijk stijgen. In landen met een hogere incidentie, worden soms sneller en meer preventief antibiotica ingezet tegen deze bacterie. Hierdoor stijgt het risico op het ontstaan van resistente stammen.
Monitoring Rhodococcus equi kan mensen infecteren, maar lijkt wereldwijd geen primaire zoönose te zijn. De bacterie leidt slechts incidenteel tot ernstige problemen bij immuungecompromitteerde mensen. Er is in Nederland geen centrale registratie ten aanzien van het optreden van Rhodococcus-infecties. Het zou interessant kunnen zijn om te monitoren wat de trends zijn voor deze aandoening.
47
Kim de Graaf: paardendierenarts Veterinair Centrum Someren
“Dit was wel een eyeopener.” “Rhodococcus is meestal een bedrijfsprobleem, de bacterie kan lang in zand overleven. Dit veulen kwam pas laat in het traject onder mijn aandacht. Het dier was op basis van het klinisch beeld door de eigen dierenarts behandeld voor Rhodococcus, maar ging achteruit nadat de antibiotica gestopt was. Het veulen had hele afwijkende ontstekingswaarden, flinke oogontstekingen en abcessen in de longen. Voor mij waren de SAA-waarden in het bloed, een acute fase eiwit, opmerkelijk. Wij gebruiken deze test vaak om ontstekingen te detecteren, maar hier was de SAA-waarde bij herhaling nul. Ondertussen was de witte bloedcelwaarde daarentegen hoger dan ik ooit had gezien. Op SAA alleen kon je hier dus duidelijk niet vertrouwen. Verder wees alles naar Rhodococcus en was het veulen behandeld met de juiste combinatie van antibiotica, voor een voldoende lange periode. In mijn ervaring is Rhodococcus over het algemeen goed te behandelen, dus ik vond het vreemd dat het veulen zo hard achteruit ging. We stuurden daarom een tracheaalspoelsel naar GD en met een PCR werd inderdaad pathogene Rhodococcus vastgesteld. Toen het veulen achteruit bleef gaan, is gekozen voor euthanasie. GD heeft sectie gedaan, ook om te kijken of er mogelijk meer speelde. Daarbij bleken de longen desastreus beschadigd en zagen we ook extrapulmonale ontstekingen. Het veulen had meerdere grote abcessen in de buik. Vervolgens is een antibiogram gemaakt. Het was wel een eyeopener dat daar resistentie uitkwam. Als paardendierenartsen zijn we opgeleid met het idee dat Rhodococcus altijd gevoelig is voor de gebruikte combinatie van antibiotica. Samen met Linda van den Wollenberg heb ik de casus gepresenteerd aan het Kennisnetwerk Paardendierenartsen. Daar bleek dat de collega’s regelmatig veulens zien met Rhodococcus. Iedereen gaf aan eigenlijk nooit te testen op antibioticumgevoeligheid. We moeten echt vaker een antibiogram laten maken, ook om een beeld te krijgen van de resistentie in Nederland. Op onze kliniek is afgesproken dat dit jaar voor een aantal veulens met Rhodococcus te doen. Daarnaast bespraken we de gewoonte van veel paardendierenartsen om SAA-testen te gebruiken als indicator voor het stoppen met antibiotica. Deze testen hebben zeker een rol als eerste indicatie voor een acute infectie. Maar op het moment dat de waarde laag is, betekent dat niet per se dat er geen infectie meer speelt. Met het kennisnetwerk is nu afgesproken alert te zijn op gevallen met SAA-waarden die anders zijn dan verwacht. Zo willen we beter gaan begrijpen in welke situaties deze waarden stijgen of dalen.”
48
Linda van den Wollenberg: paardendierenarts GD
“Goede diagnostiek is onontbeerlijk.” “Uit de sectie op dit veulen, bleek dat de Rhodococcus-bacterie op veel meer plekken in het lichaam ontstekingen had veroorzaakt dan alleen in de longen. Het dier had ook een groot abces in de buik, oogontstekingen en ontstekingen in de gewrichten. Het vermoeden van Rhodococcus bestond al vanaf het begin en het dier was dan ook al gericht met antibiotica behandeld. De dierenarts op de verwijskliniek, Kim de Graaf, wilde graag weten waarom het veulen niet op deze behandeling met een combinatie van antibiotica had gereageerd. Normaal gesproken knapten eerdere gevallen in haar praktijk hiermee namelijk wel op. Bij GD hebben we de bacterie aangetoond met een PCR-test en daarnaast is bacteriologisch onderzoek gedaan. In dit geval is ook een antibiogram bepaald, specifiek voor de combinatie van de antibiotica die bij dit soort gevallen wordt toegepast. Bij dit veulen was een combinatie van azithromycine en rifampicine ingezet. Uit het uitgevoerde antibiogram bleek dat de hier geïsoleerde bacterie slecht gevoelig was voor deze combinatie. De casus van dit veulen toont daarmee nog maar eens aan, dat het wijs is om een antibiogram te laten maken voordat je dergelijke antibiotica inzet. Ook vanuit de regelgeving is dit gewenst. Bij veulens die niet goed op de behandeling reageren, wil ik dierenartsen echt aanraden om al hun voelsprieten te gebruiken. Wanneer zo’n dier niet opknapt, is verder zoeken met behulp van goede diagnostiek echt onontbeerlijk. Elk halfjaar is het overleg Kennisnetwerk Paardendierenartsen. Daarbij vertellen we vanuit GD over nieuwe ontwikkelingen in diagnostiek. Paardendierenartsen laten ons weten waar zij in het veld mee geholpen zijn of waar ze vragen over hebben. Deze casus van Rhodococcus is door de behandelend dierenarts Kim de Graaf en mijzelf gezamenlijk gepresenteerd aan dit netwerk. Samen sparren levert namelijk vaak interessante bevindingen op. Zo kom je toch eerder tot het verder uitwerken of oplossen van een probleem. Je kan allemaal wat leren van zo’n casus, ook ik heb hier weer wat van opgestoken.” Het artikel Monitoring Diergezondheid Paard waarin een aantal casussen, waaronder deze Rhodococcus-casus, aan bod komen verscheen in april 2022 in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
49
De mensen achter de monitoring
Lotte Roos
Elke dag zetten deze collega’s zich met passie in om diergezondheid te verbeteren. Zij onderzoeken, bundelen en analyseren de signalen vanuit het veld. De uitkomsten delen zij met veehouders, dierenartsen en betrokkenen, zodat zij, indien nodig, actie kunnen ondernemen.
Daphne Marsman-Tenten
Linda van Duijn
Sabine Stoelinga-Smit
Marleen Aarninkhof
Yannique Jacobs
Manon Houben
Hans Bultman
Theo Geudeke
Tom Duinhof
Marieke Augustijn
Irene Jorna
Rob Nijland
Anneke Feberwee
René vd Brom
Carlijn ter BogtKappert
Eveline Dijkstra
Karianne Peterson
Piet Vellema
Linda vd Wollenberg
Nadine Meertens
Reinie Dijkman
Sylvia Greijdanus
Inge Berends
Gerdien van Schaik
Anouk Veldhuis
Theo Lam
Annet Heuvelink
Deborah van Doorn
Deon van der Merwe
Erhard van der Vries
Erik van Engelen
Overkoepelend
Rund
Varken
Pluimvee
Kleine herkauwers
Paard
Patty Penterman
Debora Smits
Inge Nijhoving
Jan Muskens
Jasper het Lam
Linda van Wuyckhuise
Christiaan Sanderman
Lucía Dieste Pérez
Bas Engel
Jobke van Hout
Karlijn Eenink
Marlies Olde Monnikhof
Christiaan ter Veen
Jeanine Wiegel
Robert Jan Molenaar
Teun Fabri
Wil Landman
Willem Dekkers
Kees van Maanen
Klaas Peperkamp
Naomi de Bruijn
Evert van Garderen
Karin Junker
Liesbeth Harkema
Henriëtte BrouwerMiddelesch
Irene Bisschop
Kristel vd Heuvelvd Broek
Maaike Gonggrijp
Manon Holstege
Paola Meijer
Jet Mars
Marian Aalberts
Remco Dijkman
Saskia van der Drift
Sjaak de Wit
P Patholoog
E Team Epidemiologie
M Team Monitoring
R Team R&D
*De Helpdesk Paard is een initiatief van de Sectorraad Paarden, de Groep Geneeskunde Paard en het ministerie van LNV. Specialisten van GD en de faculteit Diergeneeskunde beantwoorden de telefoon.
V Veekijker
H Helpdesk Paard*
GD Monitoring • Jaarverslag 2021
Royal GD Arnsbergstraat 7 Postbus 9 7400 AA Deventer
Belangrijke telefoonnummers Veekijker
088 20 25 555
Helpdesk Paard
088 20 25 555
Ophaaldienst kadavers voor sectie en monstermateriaal
088 20 25 500 (optie 8)
Diergezondheidsadministratie, laboratorium, facturering
088 20 25 500
NVWA meldpunt besmettelijke dierziekten
045 546 31 88
Colofon Royal GD Arnsbergstraat 7 7418 EZ Deventer
Monitoring wordt uitgevoerd door Royal GD met financiering van de veehouderijsector en de overheid. Opdrachtgever: Lotte Roos Eindredactie: Daphne de Leeuw, Mirjam Hommes Ontwerp: Ineke Oerlemans Opmaak en drukwerk: Ovimex b.v.