Zelfoverschatting & Religiositeit

Page 1

Zelfoverschatting in religiositeit

Door: Gijsbert van Eijsden


Voor mijn dierbare tante die er niet meer is; Ze denkt en drinkt de tijd als dure wijn Ze vraagt zich af hoe de wereld zonder haar zal zijn … De dood is te groot voor woorden Stef Bos, Te groot voor woorden


Colofon Auteur:

Gijsbert van Eijsden

Opleiding:

Psychologie

Studentnummer:

9843922

Opdracht:

Afstudeeronderzoek

Specialisatie:

Sociale psychologie interculturele variant

Universiteit:

Universiteit van Utrecht

Faculteit:

Sociale wetenschappen

Afstudeerdocent:

Dr. J. G. M. P. van Oostrum

Plaats en datum:

Utrecht, 04-07-2006

Versie:

1.1

E-mail:

GijsbertvanEijsden@Gmail.com

3 van 39


‫ְתּקֵל וּ ַפ ְרסִין‬ (Gewogen en te licht bevonden) God, Daniël 5 vers 25

4 van 39


Inhoudsopgave

Inleiding _______________________________________________________________________ 6 Studie 1: Samenhang tussen zelfverzekerdheid in religiositeit en zelfoverschatting in algemene kennisvragen, religieus gedrag en ambigue vragen._____________________________________ 7 Methode_______________________________________________________________________ 8 Datapreparatie: ________________________________________________________________ 11 Resultaten ____________________________________________________________________ 13 Conclusie _____________________________________________________________________ 14 Discussie _____________________________________________________________________ 15 Studie 2: Verschillen tussen religieuze en niet-religieuze mensen op zelfoverschatting in algemene kennis- en ambigue vragen. ______________________________________________________ 17 Methode______________________________________________________________________ 18 Resultaten ____________________________________________________________________ 19 Conclusie _____________________________________________________________________ 20 Discussie _____________________________________________________________________ 21 Referenties ___________________________________________________________________ 23 Bijlage 1:

Vragenlijst: Zekerheid en religie _____________________________________ 25

5 van 39


Inleiding Het maken van keuzes heeft invloed op veel terreinen van ons leven; wie wij vertrouwen, wat voor een baan we kiezen en met wie wij een leven delen. Zelfoverschatting kan in het maken van keuzes een grote en daarmee ook een desastreuze rol spelen. Teveel zelfverzekerdheid kan je bij het spelen van een spelletje een rotavond en een slecht humeur bezorgen. Anders is het wanneer je tijdens het bergbeklimmen er achter komt dat je de tocht niet helemaal aan kan. De hoge mate van zelfverzekerdheid kan je in de laatst genoemde situatie zelfs fataal worden. Gemiddeld hebben alle mensen de neiging om té zelfverzekerd, ‘overconfident’, te zijn (Budescu, Wallsten & Au, 1997). Sommige mensen zijn meer zelfverzekerd dan anderen (Pallier et al., 2002). Zelfoverschatting is een beoordelingsfout waarbij mensen hun eigen nauwkeurigheid overschatten en wordt gedefinieerd als verschil tussen de mate van zelfverzekerdheid en de juiste inschatting, waneer een antwoord fout is (Budescu, Wallsten, & Au, 1997). Meestal wordt zelfoverschatting gemeten door middel van antwoordalternatieven, zoals multiplechoice in algemene kennisvragen of wiskundige opdrachten. Maar wat moeten we beginnen als we grootte zelfoverschatting willen testen op meer ambigue informatie, zoals bijvoorbeeld religiositeit. Religiositeit heeft betrekking op de religieuze activiteiten, de toewijding en het geloof waarmee een persoon invulling geeft aan zijn religie (Hill & Hood, 1999). Er is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten van religiositeit. De meeste onderzoeken vonden verschillende dimensies die een rol spelen bij religiositeit. Kenneth, Xiao-Qing Lui, Gardner, McCullough, Larson en Prescott (2003) voerden een factoranalyse uit over de antwoorden op religiositeitsvragen uit eerdere, door anderen afgenomen, vragenlijsten. In dit onderzoek werden zeven dimensies gevonden: algemene religiositeit, sociale religiositeit, betrokken godheid, vergevingsgezindheid, god als rechter, wraakzuchtigheid en dankbaarheid. Ook verschillen in persoonlijkheid spelen een rol bij zelfoverschatting. Uit onderzoek van Schaefer, Williams, Goodie en Campbell (2003) blijkt dat zelfoverschatting samenhangt met de persoonlijkheidseigenschap extraversie. In een meta-analyse liet Saroglou (2002) zien dat ook religiositeit samenhangt met extraversie. Interessant is het daarom om te kijken naar de relatie tussen religiositeit en zelfoverschatting. Zelfoverschatting is een klassiek thema, dat in de oudheid al aangeduid werd met de overmoed. Uit zelfoverschatting maken we op sommige momenten verkeerde keuzes. Vanuit de psychologie is het interessant om te kijken waardoor zelfoverschatting nu wordt veroorzaakt en hoe we het kunnen beteugelen. Zijn er aangeboren factoren die samenhangen met zelfoverschatting of zijn voornamelijk omgevingsfactoren verantwoordelijk? Natuurlijk is het ook interessant om te kijken of

6 van 39


we invloed kunnen uitoefenen op zelfoverschatting en in hoeverre we de eventuele nadelige gevolgen kunnen beperken.

Studie 1: Samenhang tussen zelfverzekerdheid in religiositeit en zelfoverschatting in algemene kennisvragen, religieus gedrag en ambigue vragen. Zelfoverschatting op het gebied van algemene kennisvragen is te meten. Maar omdat wij het bestaan van een goddelijke entiteit niet kunnen testen, is zelfoverschatting in religiositeit niet direct meetbaar. Daarentegen kunnen wij wel zelfverzekerdheid meten in de antwoorden op vragen die gaan over religiositeit. Want zelfverzekerdheid is de mate van zekerheid waarmee mensen beslissingen nemen. Daarom heb ik de volgende hypothese opgesteld: H1:

Personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zullen ook hoger scoren op zelfverzekerdheid in religiositeit.

Omdat wij niet kunnen testen of God nu wel waar of niet ‘waar’ is, en we daarom ook niets kunnen zeggen over zelfoverschatting hierin, moeten wij een manier vinden om het meten van zelfoverschatting te benaderen. We kunnen wel iets te weten komen over zelfoverschatting in zelfrapportages voor wat betreft het eigen religieuze gedrag , zoals het zingen van lofliederen en bidden. Religieus gedrag is de feitelijke uiting van religiositeit. Ik stelde de volgende hypothese: H2:

Personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zullen ook hoger scoren op zelfoverschatting in de beoordeling van hun eigen religieus gedrag.

We weten dat er tijdens het nemen van religieuze beslissingen, gebruik wordt gemaakt van ambigue informatie. We mogen aannemen dat tijdens het nemen van deze beslissingen er ook sprake is van zelfoverschatting. Daarom ben ik geĂŻnteresseerd in hoe zelfoverschatting zich manifesteert in andere ambigue situaties. Daarom heb ik de volgende hypothese opgesteld: H3:

Personen die hoger scoren op zelfverzekerdheid in hun antwoorden op religieuze vragen, zullen ook hoger scoren op zelfoverschatting in antwoorden op andere ambigue vragen.

7 van 39


Methode

Populatie Leden van de gereformeerde kerk vrijgemaakt te Ermelo en medewerkers van gereformeerde verpleegtehuis ‘De Wijngaard’ namen deel aan het onderzoek. Van de 120 vragenlijsten die waren uitgezet, werden er 85 ingeleverd.

Operationalisaties van de variabelen In dit onderzoek heb ik de volgende variabelen gemeten; zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zelfoverschatting in religieus gedrag, zelfoverschatting in ambigue vragen en zelfverzekerdheid in religiositeit. Zelfoverschatting in dit onderzoek werd gemeten aan de hand van algemene kennisvragen, vragen over religieus gedrag en ambigue vragen. De vragen hadden twee antwoordopties. Na het geven van een antwoord, werden de respondenten gevraagd te scoren op zelfverzekerdheid. De zelfverzekerdheidschaal liep van 50% tot aan 100%. Dit omdat de vragen twee antwoordopties hadden en de respondenten dus altijd voor 50% zeker waren van hun antwoord. Een maat voor zelfoverschatting is dan ook het percentage boven de 50% als de vraag fout is beantwoord. Voorbeeld Hebben alleen vogels een snavel? A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

Het antwoord is nee. Wanneer een vraag fout wordt beantwoord is het aantal procenten waarvan men zeker is min 50 procent de zelfoverschatting van die persoon op deze vraag. Omdat men de keuze heeft uit twee antwoorden, weet men voor 50 procent zeker dat men de vraag goed heeft. We konden bij de religiositeitsvragen zelfoverschatting niet meten. Daarom hebben we in plaats van zelfoverschatting, zelfverzekerdheid gemeten. De vragen hadden twee antwoordopties. Na het geven van een antwoord, werden de respondenten gevraagd te scoren op zelfverzekerdheid. De

8 van 39


zelfverzekerdheidschaal liep van 50% tot aan 100%. De mate van zelfverzekerdheid was dan ook het percentage wat gescoord werd op de zekerheid van het antwoord. Voorbeeld Ik vraag me af of God mij verlaten heeft. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

De religiositeitsvragen zijn ontleend aan het eerder genoemde onderzoek van Kenneth, Xiao-Qing Lui, Gardner, McCullough, Larson en Prescott (2003). Uit hun onderzoek werden 10 vragen geselecteerd. Het betreft hier 4 vragen uit de categorie algemene religiositeit en 6 vragen uit de categorie sociale religiositeit. Deze vragen zijn aangepast zodat respondenten een inschatting konden maken van hun religieuze gedrag vergeleken met het religieuze gedrag van relevante anderen behorende tot de eigen religieuze gemeenschap. Hiervoor moest er per vraag een extra vraag worden toegevoegd waarin men het eigen gedrag vergeleek met het gedrag van de anderen. Voorbeeld Oorspronkelijke vraag: Ik ga vaak naar de vereniging of catechisatie. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

Nieuwe vragen: Gaat u per week vaker naar bijeenkomsten, zoals vereniging of catechisatie, dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

9 van 39


Hoe vaak gaat u per week naar bijeenkomsten, zoals vereniging of catechisatie? Antwoord: …………… keer per week

Ambigue vragen: Voor het stellen van ambigue vragen is er gekozen voor 10 vragen die gebruikt worden bij het meten van heuristieken en vooroordelen (Kahneman, Slovic & Tversky, 1982). Omdat men bij het beantwoorden van zulke vragen gebruik maakt van heuristieken en vooroordelen, is het moeilijk voor respondenten zulke vragen volledig rationeel te benaderen. Voorbeeld: Linda is 31 jaar oud, alleenstaand, uitgesproken en heel erg slim. Zij heeft haar diploma in filosofie gehaald. Als student was ze erg betrokken in zaken omtrent discriminatie en sociale rechtvaardigheid, en ze demonstreerde tegen atoomwapens. Welke van de volgende mogelijkheden is meest waarschijnlijk? A. Linda werkt bij een bank B. Linda werkt bij een bank en is actief in een feministische organisatie

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

Procedure Voor het verspreiden van de enquêtes werd er gebruik gemaakt van de adressenlijst van het kerkboekje van de vrijgemaakte gemeente in Ermelo. Ook werd een gedeelte van de vragenlijsten uitgedeeld bij werknemers in het gereformeerde verzorgingstehuis ‘de Wijngaard’ te Bosch en Duin. De vragenlijsten werden na een week door mij weer opgehaald bij de respondenten. De respondenten werden voor het invullen van de vragenlijsten in het kort op de hoogte gesteld van het doel van het onderzoek. Daarna werden er instructies gegeven over de in te vullen vragenlijst; “Mijn naam is Gijsbert van Eijsden. Deze vragenlijst wil ik graag bij u afnemen in verband met mijn afstudeeronderzoek aan de Universiteit Utrecht. Ik ben in dit onderzoek geïnteresseerd in zekerheid en religie. Voor u ligt een vragenlijst die bestaat uit 78 vragen. Bij de eerste 68 vragen heeft u steeds de keuze uit twee antwoorden. U kunt uw antwoord met pen aankruizen. Onder de antwoorden vindt u een schaal die oploopt van 50% naar 100%. Ik vraag u hier hoe zeker u bent van uw antwoord.

10 van 39


Er volgt nu een voorbeeld: Wat is de meest gesproken taal ter wereld? A. Engels B. Mandarijn

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

U mag alle tijd nemen voor het invullen van de vragen. Het invullen zal naar schatting 20 minuten in beslag nemen. Het is heel belangrijk voor het slagen van het onderzoek dat u de vragenlijst zonder hulp van anderen invult. Slaat u alstublieft geen vragen over. Alle door u ingevulde gegevens zullen vertrouwelijk behandeld worden. Als u vragen heeft kunt u met mij contact opnemen, op telefoonnummer: xx-xxxxxxxx.” Om de respondenten aan de structuur van vraagstelling en beantwoording te laten wennen, begonnen we met de algemene kennisvragen (zie bijlage 1). Voor het toetsen van de hypotheses, was het belangrijk dat de ambigue vragen niet beïnvloed werden door de religiositeitsvragen. Daarom werden na de algemene kennisvragen de ambigue en daarna de religiositeitsvragen gesteld. De vragen over religieus gedrag, werden voorafgegaan door de volgende instructie; “Hieronder stellen wij u vragen over uw religieuze gedrag. Hier wordt aan u gevraagd om een inschatting te geven van hoe vaak u een handeling uitvoert in het dagelijkse leven.”

Datapreparatie

Hypothese 1: Zelfoverschatting in algemene kennisvragen De eerste tien vragen uit de vragenlijst (zie bijlage 1) betreffen algemene kennisvragen. Doordat de vragen maar twee antwoordcategorieën hadden, wist men altijd voor vijftig procent zeker dat men het goede antwoord gekozen had. Zelfoverschatting op deze vragen waren de verschilscores tussen zelfverzekerdheid min vijftig, het deel waarvan men zeker was, op vragen die fout beantwoord waren. Over de scores op zelfoverschatting in algemene kennisvragen werd per respondent het gemiddelde berekend. Hypothese 1,2 en 3: Zelfverzekerdheid in religiositeit Vragen 21 tot en met 78 minus items 26, 32, 37, 42, 44, 47, 51, 52, 56 en 57 (zie bijlage 1) gingen over religiositeit. Omdat men de juistheid op deze vragen niet kan testen, is zelfoverschatting niet

11 van 39


direct meetbaar. Daarom werd er gekeken naar zelfverzekerdheid op deze vragen. Zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen werd gemeten op een schaal van vijftig tot honderd procent. Doordat de vragen maar twee antwoordcategorieĂŤn hadden, wist men wel altijd voor vijftig procent zeker dat men het goede antwoord gekozen had. Hypothese 2: Zelfoverschatting in religieus gedrag In de vragen 26, 32, 37, 42, 44, 47, 51, 52, 56 en 57 werd er aan de respondenten gevraagd een inschatting te maken van hun eigen religieuze gedrag ten opzichte van andere mensen in hun kerkelijke gemeente. Vragen 68 tot en met 78 werd er aan de respondenten gevraagd om een inschatting te maken van hun religieuze gedrag. Door de algemeen gemiddelden op vragen achtenzestig tot en met achtenzeventig te berekenen kon men berekenen of vragen 26, 32, 37, 42, 44, 47, 51, 52, 56 en 57 juist beantwoord waren. Zelfoverschatting op deze vragen waren de verschilscores tussen zelfverzekerdheid min vijftig, het deel waarvan men zeker was, op vragen die fout beantwoord waren. Over de scores op zelfoverschatting in religieus gedrag werd per respondent het gemiddelde berekend. Hypothese 3: Zelfoverschatting in ambigue vragen Vragen elf tot en met twintig uit de vragenlijst (zie bijlage 1) betreffen ambigue vragen. Doordat de vragen maar twee antwoordcategorieĂŤn hadden, wist men altijd voor vijftig procent zeker dat men het goede antwoord gekozen had. Zelfoverschatting op deze vragen waren de verschilscores tussen zelfverzekerdheid min vijftig, het deel waarvan men zeker was, op vragen die fout beantwoord waren. Over de scores op zelfoverschatting in ambigue vragen werd per respondent het gemiddelde berekend.

12 van 39


Resultaten Allereerst wil ik de gemiddelden behandelen van de 4 variabelen waarover we in dit onderzoek uitspraken doen. Daarna ga ik in op de toetsing van de 3 in de inleiding genoemde hypotheses. De gemiddelde score op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zelfoverschatting in eigen religieus gedrag en zelfoverschatting in ambigue vragen was respectievelijk 36,5 , 35,1 en 34,5 (zie tabel 1). De gemiddelde score op zelfverzekerdheid in religiositeitsvragen was 90,6. Tabel 1:

Overzicht van gemiddelde, standaarddeviatie van zelfverzekerdheid in religie, zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zelfoverschatting in religieus gedrag en zelfoverschatting in ambigue vragen.

Zelfverzekerdheid in religiositeitsvragen (50 -100) Zelfoverschatting in algemene kennisvragen (50 – 100) Zelfoverschatting in religieus gedrag (50 – 100) Zelfoverschatting in ambigue vragen (50 – 100)

H1:

Aantal

Gemiddelde

Standaard deviatie

90,6

6,2

84

36,5

11,0

81

35,1

10,4

81

34,5

8,9

81

respondenten

Personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zullen ook hoger scoren op zelfverzekerdheid in religiositeitvragen.

Hypothese 1 werd bevestigd (r = .37, p < .01, n = 81 ). H2:

Personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, zullen ook hoger scoren op zelfoverschatting in de beoordeling van hun eigen religieus gedrag.

Hypothese 2 werd bevestigd (r = .33, p < .01, n = 78). H3:

Personen die hoger scoren op zelfverzekerdheid in hun antwoorden op religieuze vragen, zullen ook hoger scoren op zelfoverschatting in antwoorden op andere ambigue vragen.

Hypothese 3 werd bevestigd (r = .42, p < .01, n = 84).

13 van 39


Conclusie Omdat men het bestaan van een goddelijke entiteit niet kan testen, is zelfoverschatting in religiositeit niet direct meetbaar. In dit onderzoek is daarom gekeken naar de samenhang tussen de zelfoverschatting op vragen die wel te testen zijn, algemene kennisvragen en ambigue vragen, en zelfverzekerdheid op vragen over religiositeit. Uit de analyse van de data blijkt dat personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, hoger scoren op zelfverzekerdheid in religiositeitvragen en hoger op zelfoverschatting in de beoordeling van hun eigen religieus gedrag. Er wordt tijdens het nemen van religieuze beslissingen gebruik gemaakt van ambigue informatie. Men mag aannemen dat tijdens het nemen van deze beslissingen er ook sprake kan zijn van zelfoverschatting. Daarom was ik benieuwd naar hoe zelfoverschatting zich manifesteert in antwoorden op andere ambigue vragen. Hieruit blijkt dat personen die hoger scoren op zelfverzekerdheid in hun antwoorden op religieuze vragen, ook hoger scoren op zelfoverschatting in antwoorden op andere ambigue vragen.

14 van 39


Discussie We zagen in de conclusie dat personen die hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, hoger scoren op zelfverzekerdheid in religiositeitvragen. Tabel 2 laat de samenhang zien van zekerheidsgedrag op algemene kennisvragen, ambigue vragen en zelfverzekerdheid in religiositeit. Omdat zelfoverschatting in ambigue vragen 18 procent van de variantie op zelfverzekerdheid in religiositeit verklaart, zijn we benieuwd of zelfverzekerdheid op ambigue vragen misschien nog meer van de variantie zou verklaren. Echter als wij kijken naar de gegevens van tabel 2 zien wij dat zelfverzekerdheid respectievelijk voor algemene kennisvragen en ambigue vragen, 6 procent en 11 procent van de variantie op zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen verklaart. Zelfoverschatting, en dus niet zelfverzekerdheid, in algemene kennis- en ambigue vragen verklaart meer van de variantie in zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen. Tabel 2:

Samenhang van zelfverzekerdheid, zelfoverschatting in algemene kennisvragen en ambigue vragen met zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen.

Zelfverzekerdheid Zelfoverschatting

R=.25 R=.37

Algemene kennisvragen p<.05 r²=.06 n=84 p<.01 r²=.14 n=81

r=.33 r=.42

Ambigue vragen p<.01 r²=.11 p<.01 r²=.18

n=84 n=84

Hoewel zelfoverschatting in ambigue vragen sterk samenhangt met zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen, is er geen verband gevonden tussen zelfonderschatting in ambigue vragen en zelfverzekerdheid in religiositeitsvragen (r=-.07, n.s, n=78). Dus zelfonderschatting verklaart niets van de variantie op zelfverzekerdheid in religiositeitsvragen. Wat ook interessant is om te weten is in hoeverre ambigue vragen meer lijken op religiositeitsvragen dan algemene kennisvragen. Om een antwoord te krijgen op deze vraag kunnen we kijken naar de samenhang tussen zelfverzekerdheid in algemene kennisvragen, ambigue vragen en religiositeitsvragen. Zelfverzekerdheid in religiositeitsvragen hangt meer samen met zelfverzekerdheid in ambigue vragen (r=.33, p<.01) dan met zelfverzekerdheid in algemene kennisvragen (r=.25, p<.05, zie tabel2). De scores op zelfverzekerdheid op ambigue vragen verklaren voor 11 procent de variantie in zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen. Zelfverzekerdheid op algemene kennisvragen verklaart echter maar 6 procent van de variantie in zelfverzekerdheid op religiositeitsvragen. Bij de inschattingen van eigen religieus gedrag werden vaak zelfoverschattende oordelen gegeven. Hoewel men vaak hoog scoorde op zelfoverschatting, was de evaluatie van het eigen gedrag niet altijd hoger dan dat van de anderen. Om het goed uit te leggen maken we hier gebruik van een voorbeeld.

15 van 39


Op de vraag hoe vaak per week iemand persoonlijk zich in gebed richtte tot God, waren er mensen die heel hoog scoorden. Op de vraag of zij meer zouden bidden dan anderen in hun kerkelijke gemeente, antwoorden zij ‘nee’ met een stellige zelfverzekerdheid, hoewel ze qua gedrag boven het gemiddelde zaten. Hoewel zij hun gedrag onderschatten, gaven zij het verkeerde antwoord op de vraag of zij meer zouden bidden dan anderen in hun kerkelijke gemeente door ‘nee’ in te vullen. Hierdoor kon toch zelfoverschatting op de tweede vraag berekend worden. De mensen zijn dus te weinig zelfverzekerd in hun religieuze gedrag en te veel zelfverzekerd over het antwoord over hun gedrag. Voor volgend onderzoek moet er beter gekeken worden naar wat men eigenlijk zou willen meten met betrekking op zelfoverschatting in religieus gedrag, zelfverzekerd in hun eigen religieuze gedrag of te veel zelfverzekerd over het antwoord over hun eigen gedrag Of de gevonden resultaten ook iets zeggen over ander omstandigheden, zoals een andere geloofsgemeenschap, is ter discussie. In dit onderzoek is een selecte steekproef genomen van mensen die actief zijn in één kerkelijke gemeente. De resultaten kunnen wel richting geven aan toekomstige hypotheses. De verwachting is dat de verklaarde variantie dan waarschijnlijk kleiner wordt. Maar juist omdat de correlaties die gevonden zijn redelijk hoog zijn, zou het een aanzet moeten zijn om verder onderzoek te doen naar de samenhang van zelfoverschatting en zelfverzekerdheid in religiositeit. Zelfoverschatting hangt in deze populatie samen met zelfverzekerdheid in religiositeit. We leven in een complexe samenleving waarin er veel beslissingen genomen worden. Misschien is zelfoverschatting wel een mechanisme om sneller sterkere keuzes te maken. Zeker in bedreigende situaties kan veel zelfvertrouwen er voor zorgen dat redelijk goede keuzes in een kort tijdsbestek genomen kunnen worden. Daarentegen, als men twijfelt en geen duidelijke keuze maakt, zal het uiteindelijke resultaat niet al te best zijn. Snelle beslissingen nemen heeft ook een negatieve kant, de keuze kan namelijk complexer zijn dan je had ingeschat. En dan kan je de verkeerde beslissing nemen. Fascinerend aan religiositeit is dat men vanuit de empirie niet kan bepalen of een keuze goed of fout is. We kunnen alleen door heilige teksten te interpreteren, achterhalen of men juiste beslissingen heeft genomen. Of we kunnen vertrouwen op wat ethici erover zeggen. Beide manieren zijn zeer subjectief en bieden geen oplossingen voor tegenstelling tussen levensperspectieven. Zij bieden ook geen antwoord op de vraag waarom mensen vanuit hun overtuiging wolkenkrabbers binnenvliegen of collectieve zelfmoord plegen. Wolkenkrabbers binnenvliegen of zelfmoord plegen, vereist een bepaalde zekerheid van actie. De keuze die je maakt is namelijk niet terug te draaien. Onderzoek naar zelfoverschatting in religiositeit biedt een betere kijk op dit gedrag.

16 van 39


Studie 2: Verschillen tussen religieuze en niet-religieuze mensen op zelfoverschatting in algemene kennis- en ambigue vragen. Er wordt tijdens het nemen van religieuze beslissingen gebruik gemaakt van ambigue informatie, omdat wij niet kunnen testen of God nu wel waar of niet waar is. Men mag aannemen dat tijdens het nemen van deze beslissingen er ook sprake is van zelfoverschatting. We waren in studie 1 benieuwd naar hoe zelfoverschatting zich manifesteert in antwoorden op andere ambigue vragen. Bij het maken van algemene kennisvragen kan het antwoord, in tegenstelling tot ambigue vragen, opgezocht worden in een encyclopedie of op het internet. Daarom gaan we er van uit dat men bij algemene kennisvragen waarschijnlijk meer de neiging heeft de vraag rationeel te benaderen, dan bij ambigue vragen of men nou religieus is of niet. Ik stelde de volgende hypothese op; H4:

Religieuze mensen zullen niet hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, dan niet religieuze mensen.

Voor het stellen van ambigue vragen is er in het voorafgaande onderzoek gekozen voor vraagstellingen die gebruikt worden bij het meten van heuristieken en vooroordelen (Kahneman, Slovic & Tversky, 1982). Omdat men bij het beantwoorden van zulke vragen gebruik maakt van heuristieken en vooroordelen, is het moeilijk voor respondenten zulke vragen volledig rationeel te benaderen. Omdat uit studie 1 bleek dat mensen die hoger scoren op zelfverzekerdheid in religiositeit ook hoger scoren op zelfoverschatting in ambigue vragen, was ik benieuwd of er ook een verschil in zelfoverschatting op ambigue vragen zou zijn tussen religieuze en niet religieuze mensen. Daarom stelde ik de volgende hypothese op; H5:

Religieuze mensen zullen hoger scoren op zelfoverschatting in ambigue vragen, dan niet religieuze mensen.

17 van 39


Methode

Populatie Voor de groep religieuze respondenten werd de onderzoeksgroep uit studie 1 gebruikt. De groep niet-religieuze respondenten werden geworven bij een educatief communicatie bureau, een dag en nachtopvang voor thuis- en daklozen en in de kantine van de universiteit. Bij elkaar werden er 46 enquĂŞtes afgenomen onder niet-religieuze mensen.

Procedure De eerste twintig vragen van de vragenlijst (zie bijlage 1) werden ook afgenomen bij de nietreligieuze respondenten. Voorafgaande aan het afnemen van de vragenlijst werden de respondenten gevraagd of zij religieus waren. De vragenlijst werd ter plekke schriftelijk en zelfstandig ingevuld en daarna weer bij mij ingeleverd.

18 van 39


Resultaten Hier volgen de gemiddelden van religieuze en niet-religieuze mensen op zelfoverschatting in algemene kennisvragen en ambigue vragen.

Religieuze mensen scoorden 36,5 op

zelfoverschatting in algemene kennisvragen en 34,5 op zelfoverschatting in ambigue vragen (zie tabel 3). Niet-religieuze mensen scoorden 31,9 op zelfoverschatting in algemene kennisvragen en 31,8 op zelfoverschatting op ambigue vragen. Tabel 3:

Gemiddelden en T-waarden voor religieuze en niet-religieuze mensen op zelfoverschatting in algemene kennisvragen en ambuigue vragen. Niet-religieuze religieuze mensen T-toets mensen

Zelfoverschatting in algemene kennisvragen (50 – 100) Zelfoverschatting in ambigue vragen (50 – 100)

H4:

36,5

31,9

2,4 (p = .02)

34,5

31,8

1,6 (p= .11)

Religieuze mensen zullen niet hoger scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, dan niet-religieuze mensen.

Religieuze mensen scoren hoger (36,5) op zelfoverschatting in algemene kennisvragen dan nietreligieuze mensen (31,9). Dit verschil in gemiddelde scores in zelfoverschatting in algemene kennisvragen is significant. Hypothese 4 werd niet bevestigd (t(125)= 2,363, p =.02) H5:

Religieuze mensen zullen hoger scoren op zelfoverschatting in ambigue vragen, dan niet religieuze mensen.

Religieuze mensen scoren niet hoger (34,5) op zelfoverschatting in ambigue vragen, dan nietreligieuze mensen (31,8). Dit verschil in gemiddelde scores in zelfoverschatting in ambigue vragen is echter niet significant. Hypothese 5 werd niet bevestigd (t(128)= 1,611, p = .11 n.s.)

19 van 39


Conclusie Bij het maken van algemene kennisvragen kan het antwoord, in tegenstelling tot ambigue vragen, opgezocht worden in een encyclopedie of op het internet. Daarom gingen we er van uit dat men bij algemene kennisvragen waarschijnlijk meer de neiging heeft de vraag rationeel te benaderen, dan bij ambigue vragen. We stelden de hypothese dat religieuze mensen niet hoger zouden scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen, dan niet-religieuze mensen. In tegenstelling tot de gestelde hypothese, scoren religieuze mensen wel hoger op zelfoverschatting in algemene kennisvragen. Uit studie 1 bleek dat personen die hoger scoren op zelfverzekerdheid in hun antwoorden op religieuze vragen, hoger scoren op zelfoverschatting in antwoorden op andere ambigue vragen. We stelden daarom de hypothese op dat religieuze mensen hoger zouden scoren op zelfoverschatting in ambigue vragen, dan niet-religieuze mensen. Het bleek echter dat er geen verschil was in de hoogte van zelfoverschatting in ambigue vragen tussen religieuze en niet religieuze mensen.

20 van 39


Discussie Religieuze mensen scoren hoger op zelfoverschatting in algemene kennisvragen. Deze uitkomst hadden we in eerste instantie niet verwacht. Voor een antwoord op waarom dit effect optreedt, zijn we gaan kijken naar de samenhang tussen zelfoverschatting in algemene kennisvragen en zelfoverschatting ambigue vragen voor religieuze en niet-religieuze respondenten. Wat opvalt is dat deze samenhang bij religieuze respondenten veel hoger is (zie tabel 4). Bij religieuze respondenten wordt 23 procent van de variantie op scores in zelfoverschatting in ambigue vragen verklaart door de manier van scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen. Bij niet-religieuze respondenten bedraagt dit percentage maar 8 procent. Tabel 4:

Samenhang tussen zelfoverschatting in algemene kennisvragen en zelfoverschatting in ambigue vragen voor religieuze en niet-religieuze respondenten

Religieuze respondenten

Niet-religieuze respondenten

r = .48

r = .28

p < .000

p = n.s.

n = 81

n = 46

De gereformeerde religie is een theoretische religie. Veel van de onderbouwing van geloofsleven wordt verkregen door geloofsbelijdenissen (Nederlandse geloofsbelijdenis, Heidelbergse catechismus en Dortse leerregels). Vaak probeert men God in een rationeel dogmatisch denkkader te plaatsen (Winston, 2005). Misschien omdat de religieuze respondenten uit de steekproef gewend zijn rationeel om te gaan met de ambigu誰teit vanuit hun religie, zullen zij ook meer geneigd zijn dezelfde zelfverzekerdheid te gebruiken bij het beantwoorden van meer rationele vragen, zoals algemene kennisvragen. Ook de tweede hypothese werd niet bevestigd. Religieuze mensen scoren niet hoger op zelfoverschatting in ambigue vragen, dan niet-religieuze mensen. We hebben gezien in studie 1 dat zelfoverschatting in ambigue vragen 18 procent verklaart van de variantie van zelfverzekerdheid in religiositeit. Er zijn dus nog andere factoren die hun bedrage leveren aan zelfverzekerdheid in religiositeit. Hier hebben we vanuit dit onderzoek geen zicht op. De twee steekproeven zijn relatief klein (n1 religieus = 85, n2 niet-religieus = 46). Men kan zien aan de toetsingsuitkomst dat de richting van de hypothese wel klopt. Zou men een grotere steekproef nemen van religieuze en niet-religieuze mensen, dan zou men wel eens een hoofdeffect kunnen vinden. Dit zou dus betekenen dat religieuze mensen zowel in algemene kennisvragen als in ambigue vragen hoger zouden scoren op zelfoverschatting dan niet-religieuze mensen. Indien religieuze mensen hoger zouden scoren op zelfoverschatting in algemene kennisvragen en ambigue vragen dan niet-religieuze mensen, zou dat wel eens kunnen liggen aan groepseffecten

21 van 39


op zelfoverschatting. Alhoewel het aantal goede antwoorden op vragen als men in een groep heeft gewerkt toeneemt (Punchochar & Fox, 2004), zijn de groepsleden meer zelfoverschattend over fout beantwoorde vragen dan mensen die alleen hebben gewerkt (Punchochar & Fox, 2004). Het groter maken van een groep vergroot ook de zelfoverschatting van de groep bij het beantwoorden van beoordelingstaken, zoals het doen van voorspellingen,

het geven van meningen en het

beantwoorden van vragen over recente nieuwsgebeurtenissen. Aan de andere kant vermindert zelfoverschatting bij intellectuele taken, zoals wiskundige vragen en analogieën (Zarnoth & Sniezek, 1997). Omdat de steekproef genomen is uit een hechte gemeenschap van religieuze mensen, zou het wel eens zo kunnen zijn dat deze groepseffecten een rol sprelen. Misschien dat Allport (1967) ons een ander opstapje geeft van waar de oplossing voor het niet gevonden verschil in zelfoverschatting op ambigue vragen. Allport (1967) benadrukt het verschil tussen intrinsiek en extrinsiek gelovigen. Extrinsiek gelovigen zijn binnen hun religie gefocust wat hen het oplevert. Excentriek wordt door Allport (1967) geïnterpreteerd als egocentrisch geloof. Daarentegen voelen intrinsiek gelovigen meer verbondenheid met hun geloof, waarbij het geloof een doel op zich is. Allport constateerde dat extrinsiek gelovigen hoger scoorden op vooroordelen dan intrinsiek gelovigen. Schaefer et al. (2004) vonden een positieve samenhang tussen openheid, als persoonlijkheideigenschap, en nauwkeurigheid. Ook vonden zij een negatieve samenhang tussen openheid en zelfoverschatting. Intrinsiek geloof wordt vaak geassocieerd met openheid (Allport, 1967). Het hebben van ambigue zekerheden kan niet altijd gezien wordt als religieus. Iedereen heeft ideeën over hoe de wereld in elkaar steekt. Deze ideeën kunnen moralistisch, individueel, politiek of religieus van aard zijn. Waarschijnlijk is het zo dat beide groepen, intrinsiek en extrinsiek gelovigen, in elke vorm van wereldvisie voorkomen en dat dit er wellicht de oorzaak van is dat zelfoverschatting op ambigue vragen samenhangt met zelfverzekerdheid in religiositeit.

22 van 39


Referenties Allport, G. W. Ross, J. M. (1967), Personal Religious Orientation and Prejudice, Journal of Personality and Social Psychology, 5, 432-43. Budescu, D. V., Wallsten, T.S., Au, W. T. (1997), On the Importance of Random Error in the Study of Probability Judgement. Journal of Behavioral Decision Making, 10, 173-188. Cambell, W. K., Goodie, A. S., Foster, J. D. (2004), Narcissism, Confidence, and Risk Attitude. Journal of Behavioural Decision Making, 17, 297-311. Cornwall, M., Albrecht, S.L., Cunningham, P.H., and Pitcher, B.L. 1986. The dimensions of religiosity: A conceptual model with an empirical test. Review of Religious Research, 27:226-244. Eysenck, M. W. (1998). Personality and the psychology of religion. Mental Health, Religion and Culture, 1, 11-19. Francis, L. J., (1992). Religion, neuroticism, and psychoticism. In J. F. Schumaker, Religion and Mental Health (pp. 149-160). New York: Oxford University Press Heath, C., Gonzalez, R. (1995). Interaction with Others Increases Decision Confidence but Not Decision Quality: Evidence against Information Collection Views of Interactive Decision Making. Organizational Behaviour and Human Decision Processes, 61(3), 305-326 Hill, Peter C. and Hood, Ralph W. Jr. (1999). Measures of Religiosity. Birmingham, Alabama: Religious Education Press. Kahneman, D., Slovic, P., and Tversky, A. (eds) (1982) Judgment under uncertainty: Heuristics and biases (Cambridge: Cambridge University Press) Kendler, K. S., Liu, X. Q., Gardner, C. O., McCullough, M. E., Larson, D. and Prescott, C. A. (2003). "Dimensions of religiosity and their relationship to lifetime psychiatric and substance use disorders." American Journal of Psychiatry 160, no. 3: 496-503.

23 van 39


Pallier, G., Wilkinson, R., Danthir, V., Kleitman, S., Knezevic, G., Stankov, L., Robberts, R. D. (2002). The role of individual differences in the accuracy of confidence judgements. Journal of General Psychology, 129, 257-299. Puncochar, J. M., Fox, P. W. (2004). Confidence in Individual and Group Decision Making: When “Two Heads� Are Worse Than One. Journal of Educational Psychology, 96(3), 582-591. Schaefer, P.S., Williams, C. C., Goodie, A. S., Campbell, (2004). W. K. Overconfidence in the Big Five. Journal of Research in Personality, 38, 473-480. Stankov, L., Crawford, J. D. (1997). Self-Confidence and Performance on Tests of Cognitive Abilities. Intelligence, 25(2), 93-109. Winston, R. (2005). The Story of God. Batam Press Zarnoth, P., Sniezek, J. A. (1997). The Social Influence of Confidence in Group Decision Making. Journal of Experimental Social Psychology, 33, 345-366.

24 van 39


Bijlage 1:

Vragenlijst: Zekerheid en religie

Mijn naam is Gijsbert van Eijsden. Deze vragenlijst wil ik graag bij u afnemen in verband met mijn afstudeeronderzoek aan de Universiteit Utrecht. Ik ben in dit onderzoek geïnteresseerd in zekerheid en religie. Voor u ligt een vragenlijst die bestaat uit 78 vragen. Bij de eerste 68 vragen heeft u steeds de keuze uit twee antwoorden. U kunt uw antwoord met pen aankruisen. Onder de antwoorden vindt u een schaal die oploopt van 50% naar 100%. Ik vraag u hier hoe zeker u bent van uw antwoord. Er volgt nu een voorbeeld: 1

Wat is de meest gesproken taal ter wereld? A. Engels A. B. Mandarijn B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

U mag alle tijd nemen voor het invullen van de vragen. Het invullen zal naar schatting 20 minuten in beslag nemen. Het is heel belangrijk voor het slagen van het onderzoek dat u de vragenlijst zonder hulp van anderen invult. Slaat u alstublieft geen vragen over. Alle door u ingevulde gegevens zullen vertrouwelijk behandeld worden. Als u vragen heeft kunt u met mij contact opnemen, op telefoonnummer: xxxxxxxxxx. Ik dank u voor de medewerking aan mijn onderzoek, Gijsbert van Eijsden

De vragenlijst begint op de achterkant van deze bladzijde.


1

Wat is de langste rivier ter wereld? A. de Nijl B. de Amazone

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 2

Wie was de eerste heerser van het Heilige Roomse Keizerrijk? A. Ceasar A. B. Karel de Grote B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

3

Waar komen pinguïns voor? A. Op de Noordpool B. Op de Zuidpool

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 4

Is de wortel uit 250 een geheel getal? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

5

Welke plaats heeft meer inwoners? A. Amsterdam B. Rotterdam

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 6

Wie vond de gloeilamp uit? A. Bell B. Edison

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 7

Wat nuttigt een dolfijnenkalf? A. Kleine weekdieren B. Moedermelk

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

26 van 39


8

Wie heeft een hogere zangstem? A. Tenor B. Alt

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 9

Is het getal 87 een priemgetal? A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 10

Wat is de hoofdstad van Australië A. Canberra B. Melbourne

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 11

Ligt New York noordelijker dan Istanbul? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

12

Hebben alleen vogels een snavel? A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 13

We nemen in dit voorbeeld aan dat de verdeling tussen baby’s precies 50% jongens en 50% meisjes is. Is er meer kans op de combinatie “♂ ♀ ♀ ♂ ♀ ♂” , dan de combinatie “♀ ♀ ♀ ♀ ♀ ♀” ? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

27 van 39


14

In een stad staan twee ziekenhuizen, een groot ziekenhuis waar elke dag 45 en een kleiner ziekenhuis waar per dag 15 baby’s geboren worden. Zoals iedereen weet is ongeveer de helft van alle geboren baby’s van het mannelijke geslacht. Maar het percentage geboren jongens verschilt natuurlijk per dag. Een enkele dag worden er van de baby’s meer dan de helft jongens geboren. In een periode van een jaar hielden de ziekenhuizen bij op hoeveel dagen er meer dan 60% van de geboren baby’s jongens waren. Is het waarschijnlijk dat beide ziekenhuizen evenveel van dit soort dagen hebben genoteerd? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

15

Het gemiddelde IQ van kinderen in een bepaalde stad is 100. Je hebt een school uit de stad uitgekozen om een intelligentietest uit te voeren. Op deze school zitten 50 kinderen van 13 jaar. Het eerste kind dat je test op zijn intelligentie scoort 150. Wat zal het gemiddelde IQ zijn van deze 50 kinderen? A. 100 B. Geen 100

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 16

Linda is 31 jaar oud, alleenstaand, uitgesproken en heel erg slim. Zij heeft haar diploma in filosofie gehaald. Als student was ze erg betrokken in zaken omtrent discriminatie en sociale rechtvaardigheid, en ze demonstreerde tegen atoomwapens. Welke van de volgende mogelijkheden is meest waarschijnlijk? A. Linda werkt bij een bank A. B. Linda werkt bij een bank en is B. actief in een feministische organisatie 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

28 van 39


17

Bij elke ronde van een spel, worden er 20 knikkers uitgedeeld tussen 5 kinderen: Peter, Gijs, Kees, Hans en Thomas. Hieronder staan twee verschillende verdelingen Verdeling 1: Verdeling 2: Peter 4 4 Gijs 4 4 Kees 5 4 Hans 4 4 Thomas 3 4 Klopt het dat verdeling 1 waarschijnlijk vaker zal voorkomen per ronde dan verdeling 2? A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 18

In een onderzoek op een middelbare school werd de lengte van de jongens vergeleken met de lengte van hun vaders. Er volgen nu twee beweringen over het onderzoek: Bewering 1: U kunt de lengte van de vader schatten aan de hand van de lengte van de zoon. Bewering 2: U kunt de lengte van de zoon schatten aan de hand van de lengte van de vader. Is bewering 2 waarschijnlijker dan bewering 1? A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 19

Peter is een kleine, verlegen man. Hij leest graag poëzie en houdt ervan om musea te bezoeken. Als kind is hij vaak gepest door zijn klasgenoten. Peter is waarschijnlijk een … A. Hoogleraar klassieke talen A. B. Postbode B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

29 van 39


20

Wat staat hier? A. Zwarte figuren B. Iets anders, namelijk …………………

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 21

Ik houd ervan om God te vereren en tot Hem te bidden. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (123)

22

Mijn geloof in God vormt de manier waarop ik denk en handel. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (114)

23

Ik vraag me af of God echt bestaat. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 24

(135) Ik geloof dat God een heleboel regels heeft over hoe mensen zouden moeten leven. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (151)

30 van 39


25

De enige die ik kan bedanken in het leven voor de dingen, die ik ontvang, ben ik zelf. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

26

(162) Denkt u dat u vaker bidt dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (181b)

27

Ik geloof dat er zonder God geen doel is in het leven. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

28

(111) Het samenzijn met mensen die mijn religieuze opvattingen delen is belangrijk voor mij. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (122)

29

Ik geloof dat God antwoordt op individuele gebeden van mensen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

30

(132) Ik vergeef anderen die mij pijn gedaan of beledigd hebben, ook al is dat soms moeilijk. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (144)

31 van 39


31

Als mensen niet vriendelijk tegen mij zijn, zal ik ook niet vriendelijk tegen hen zijn. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (163) 32

Praat u vaker, dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente, met vrienden over religieuze zaken? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (183b)

33

Elke dag zie ik bewijs dat God actief bezig is in deze wereld. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (115)

34

Ik geloof dat mijn leven onderdeel is van een groter spiritueel geheel. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (101)

35

Ik geloof dat God geïnteresseerd is in het alledaagse leven van mensen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (133)

36

De Bijbel is het ware woord van God, en daarom moet het letterlijk opgevat worden. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (155)

32 van 39


37

Denkt u dat u vaker, zonder dat anderen erbij zijn, uit de bijbel leest dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (186b)

38

Ik vind kracht en troost in mijn religie. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

39

(117) Ik geloof dat ik kan rekenen op mensen binnen mijn geloofsgemeenschap, als ik hulp nodig heb. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (121)

40

Ik geef om andere mensen, zelfs als ik ze niet mag. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

41

(142) Mensen zeggen tegen mij dat ik niet dankbaar genoeg ben voor wat ik in mijn leven ontvang. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (164)

42

Zingt u vaker een lied voor God dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (191b)

33 van 39


43

Ik geloof in God. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 44

(134) Gaat u per week vaker naar bijeenkomsten, zoals vereniging of catechisatie, dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (185b)

45

Ik voel grote innerlijke vrede en balans A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (118)

46

Ik voel Gods liefde voor mij, direct of via anderen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (119)

47

Denkt u dat u vaker uw zonden belijdt dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (182b)

48

Ik voel me dankbaar voor wat ik ontvang in mijn leven. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (171)

34 van 39


49

Ik geloof, dat wanneer ik veel slechte dingen doe, God zal ophouden om van mij te houden. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

50

(161) Ik geloof dat je om mensen moet geven, zonder dat het uitmaakt hoe zij jou behandelen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

51

(143) Heeft u afgelopen maand meer kerkdiensten bezocht dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

52

(188b) Denkt u dat u meer religieuze vrienden heeft dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (184b)

53

Ik vraag me af of God mij verlaten heeft. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (173)

54

Ik houd net zoveel van mijn naaste als van mijzelf. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (141)

35 van 39


55

Ik geloof dat roken een zonde is. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% 56

(125) Gaat u vaker dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente, op bezoek bij zieken en hulpbehoevenden? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (187b)

57

Denkt u dat u vaker vergeving vraagt voor uw zonden dan de gemiddelde christen in uw kerkelijke gemeente? A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (189b)

58

Ik ben boos op God, omdat Hij verschrikkelijke dingen laat gebeuren. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (172)

59

Ik geloof dat God van mij houdt zoals ik ben. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (131)

60

Wanneer ik naar de wereld kijk, zie ik niet veel om dankbaar voor te zijn. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (165)

36 van 39


61

Ik geloof dat het drinken van alcohol een zonde is. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

62

(124) Ik geloof dat God mij zal straffen voor dingen die ik verkeerd doe in Zijn ogen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (153)

63

Ik probeer situaties te begrijpen en daarin een beslissing te nemen, zonder daarbij te vertrouwen op God. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (102)

64

Ik voel mij elke dag omgeven door Gods liefde. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100%

65

(116) Ik geloof dat het meemaken van stressvolle situaties een manier van God is om mij te straffen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (154)

66

Mijn geloof in God helpt me door moeilijke tijden heen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (112)

37 van 39


67

Ik geloof dat God streng is. A. Ja B. Nee

A. B.

50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (152) 68

Ik geloof dat ik altijd op God kan rekenen. A. Ja A. B. Nee B. 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% (113)

Hieronder stellen wij u vragen over uw religieuze gedrag. Hier wordt aan u gevraagd om een inschatting te geven van hoe vaak u een handeling uitvoert in het dagelijkse leven. 69

Hoe vaak neemt u per week tijd voor persoonlijk gebed? Antwoord: …………… keer per week

70

Hoe vaak per week belijdt u uw zonden tegenover God? Antwoord: …………… keer per week

71

(181a)

Hoe vaak praat u per week met vrienden over religieuze zaken?

(182a)

Antwoord: …………… keer per week 72

Hoeveel procent (bij benadering) van uw vrienden zijn religieus?

(183a)

Antwoord: …………… procent 73

(184a) Hoe vaak gaat u per week naar bijeenkomsten, zoals vereniging of catechisatie?

Antwoord: …………… keer per week (185a) 74

Hoe vaak per week leest u, zonder dat anderen erbij zijn, de Bijbel? Antwoord: …………… keer per week

(186a)

38 van 39


75

Hoe vaak per maand gaat u op bezoek bij zieken en hulpbehoevenden? Antwoord: …………… keer per maand

76

Hoe vaak heeft u de laatste maand een kerkdienst bezocht?

(187a)

Antwoord: …………… keer 77

Hoe vaak vraagt u per week vergeving aan God van uw zonden? Antwoord: …………… keer per week

78

(188a)

(189a)

Hoe vaak per week, als u niet in de kerk zit, zingt u een lied voor God? Antwoord: …………… keer per week (190a)

39 van 39


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.