QPQ 1-2010 Bouwen

Page 1

nummer 1- april 2010 - jaargang 1

Het nieuwe ondernemen

Brouwerij De Prael houdt het klein Discussie Arnold Heertje en Marike Stellinga: duurzaamheid zorgt voor verzoening

Social architecture: bouwen aan de toekomst Mislukking als inspiratiebron Creativiteit als clichĂŠ

De revival van de servant leader Quid Pro Quo


2

QPQ # 1 • 2010


Samen bouwen Vlak voor de deadline van dit eerste nummer organiseerde SSO, mede-initiatiefnemer van QPQ, samen met Greenwish een bijeenkomst voor zo’n 20 verschillende organisaties die zich met sociaal ondernemerschap bezighouden. Ieder op haar eigen manier, in haar eigen rol. Centrale thema: wat heeft sociaal ondernemerschap nodig om te groeien? Waar kunnen we gezamenlijk aan bouwen om sociaal ondernemers een stap verder te brengen? We kwamen tot een hoop conclusies. Eén daarvan is: communicatie. Of beter gezegd: het gebrek aan communicatie. Want de ervaring leert dat maar weinig mensen weten wat sociaal ondernemerschap inhoudt. Op z’n best beginnen mensen opgewonden op je schouder te slaan en roepen enthousiast dat ze het zo goed vinden dat je een deel van je verdiende geld aan goede doelen geeft. Op z’n slechtst krijg je enkel een glazige blik. Daar willen we met QPQ verandering in brengen. We willen laten zien wat er gaande is, wat mogelijk maar ook onmogelijk is, waar sociaal ondernemers aan bouwen. Inspireren met mooie reportages, analyses van sociale problemen en de oplossingen, interviews met financiers, fotoreportages van uitdagende projecten. We hopen natuurlijk dat er meer mensen aangestoken worden door het virus en sociaal ondernemer worden. Dat geldschieters meer oog zullen krijgen voor de sociale impact die deze ondernemers maken, dat de overheid meer aandacht aan hen gaat besteden. We hopen, kortom, dat sociaal ondernemerschap net zo normaal wordt als gewoon ondernemerschap of een nonprofit of goede doelen club.

Deze allereerste QPQ heeft als thema, hoe kan het ook anders, bouwen. Niet het groene bouwen, maar het sociale bouwen. Over wijken dus. En over de zin of onzin van buurtbbq’s en het cliché van creativiteit als motor van de ontwikkeling van steden. Naast het thema hebben we nog veel meer verhalen. Een prachtige reportage bijvoorbeeld over bierbrouwerij De Prael en waarom zij niet verder wil groeien. “Er zitten grenzen aan de groei. Met onze ingrediënten is dit onze grens.” Een discussie tussen emeritus hoogleraar Arnold Heertje en schijfster Marike Stellinga, die heel hoog opliep: “Ik stop niet gauw met een interview, maar deze discussie is zinloos!” Een gesprek met Pieter Oostlander over venture philanthropy, een verhaal over de rol van social media. Het is een willekeurige greep uit de vele artikelen. We wensen je heel veel inspiratie toe.

3

We willen graag weten wat je van QPQ vindt. Dus heb je tips of opmerkingen, mail dan naar: petra@sso.nl Petra Kroon, Hoofdredacteur QPQ PS Q PQ staat voor Quid Pro Quo, wat zoveel betekent als ‘voor wat hoort wat.’ Daar gaat het om bij sociaal ondernemerschap. Als je iets doet waar de samenleving beter van wordt, is het niet meer dan normaal dat je daar op een behoorlijke manier voor beloond wordt. Quid Pro Quo.

QPQ # 1 • 2010


QPQ

inhoud

12 Reportage

Brouwerij De Prael houdt het klein

4 66 Bouwen aan de toekomst

Interview met social architect Marlies Rohmer | Thema Bouwen

106 Kapitalisme en duurzaamheid

Discussie tussen Arnold Heertje en Marike Stellinga QPQ # 1 • 2010


Sociaal ondernemerschap “We zijn in een sociale eeuw aangeland”

28

De Noaber Foundation Investeren tussen lef en liefdadigheid

37

De maatschappelijke meetlat SROI: sociaal-maatschappelijke bedrijfsresultaten

44

Mislukking als inspiratiebron Leren van je fouten en ervaringen delen

52

Sociaal ondernemen Hoe een mislukking van NOTS leidde tot een succesvol product

61

Stop de buurtbarbecue? | Thema Bouwen Stoten buurtprojecten een wijk verder in de vaart der volkeren?

80

Creativiteit als cliché De creatieve industrie als ‘parel van de economie’

96

Afkicken van de olieverslaving Bewoners Transition Towns nemen het heft in handen

126

Het goede nieuws “Zorg ervoor dat je verhaal impact heeft”

136

The Hubshop “Je netwerk is je grootste kapitaal”

142

Het bereik van social media Crowdsourcing en het empowerment van het publiek

157

Op de golven van de tijd Visionair Harold Smits over de zeekaart en de tijdgeest

166

Het nieuwe leiderschap De revival van de servant leader

180

QPQ

inhoud

In ieder nummer Hoofdredactioneel commentaar QPQTeam Drijfveren en Estafette Column Paul Iske Leven, liefde & lol – producten&gadgets Column Annemarie de Jong Column Tatiana Glad Volgende maand

3 6 10, 186 50 62 104 164 187

En verder Op kantoor Bouwstenen | Thema Bouwen

35, 49, 103, 135, 179 87

QPQ, het nieuwe ondernemen QPQ is een initiatief van Uitgeverij Flexx in samenwerking met de Stichting Sociaal Ondernemen (SSO).

Adviesraad: Emmy Jansen, Edgar Neo, Nathalie Verdonschot, Jasper van Impelen

Uitgeverij Flexx BV Postbus 1366 5200 BK ’s Hertogenbosch t 073-613 20 34 e info@vormstrateeg.nl

Oplage: 3.000 exemplaren

Hoofdredactie: Petra Kroon e petra@sso.nl Eindredactie: Bureau E Ellen Driessen

Coverfoto: Jacqueline Dersjant

Drukkerij: Ecodrukkers BV www.ecodrukkers.nl Vormgeving en opmaak De Vormstrateeg Postbus 1366 5200 BK ’s Hertogenbosch t 073-613 20 34 e info@vormstrateeg.nl

5

Advertentieacquisitie: Frank Mader e sales@vormstrateeg.nl Info disclaimer

Alle auteurs- en/of databankrechten worden uitdrukkelijk voorbehouden. Behoudens de in de Auteurswet gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave van QPQ zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden verveelvoudigd, opgeslagen in enig geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enigerlei vorm of op enige wijze. Aan de verstrekte informatie in deze uitgave van QPQ kunnen geen rechten worden ontleend. Hoewel aan het samenstellen en het totstandkomen van deze uitgave van QPQ de uiterste zorg is besteed, kan de afwezigheid van (druk)fouten, onjuistheden, onvolkomenheden en/of onvolledigheden niet worden gegarandeerd en aanvaarden de auteur(s), de redacteur(en) en de uitgever geen enkele aansprakelijkheid voor eventueel voorkomende (druk)fouten, onjuistheden, onvolkomenheden en/of onvolledigheden, noch ook voor de gevolgen hiervan. De uitgever legt de gegevens van de ontvangers van QPQ vast voor toezending van de uitgaven QPQ, welke zodanige gegevens ook door de uitgever kunnen worden gebruikt om hen informatie te verstrekken over relevante producten en diensten. Bij bezwaar daartegen kan contact worden opgenomen met de uitgever.

QPQ # 1 • 2010


QPQ team Isabel Nabuurs Fotograaf “De ontmoeting met Harold Smits was erg bijzonder omdat ik daarna overal zijn verhaal terughoorde en terugzag. Hij heeft me een nieuwe kijk op de toekomst gegeven!”

Jolanda Breur Redacteur “Sociaal ondernemers, meer of minder in de spotlights? Uiteindelijk draait het om de manier waarop. Niet als ‘positieve padvinders’ maar wel openhartig en vooral: concreet.”

Tatiana Glad Columnist “Reflecting on moments of meaning and people who make a difference in our every day lives. And knowing that can be any one of us, at any time.”

Koos de Bie Marketingmanager “De afronding van zo’n eerste nummer is een magisch moment. Maanden gaan er vooraf en dan opeens ligt er een eerste nummer om trots op te zijn! En dat zijn we dan ook, als een pauw.”

Vivian Keulards Fotograaf “De sociale ondernemers die ik heb geportretteerd, waren als personen allemaal heel verschillend. Opvallend vond ik echter hoe trots, gedreven en vindingrijk ze allen zijn. Het gaf me energie!”

Roos Menkhorst Redacteur “Bijna geen van de geïnterviewden zou zichzelf omschrijven als sociaal ondernemer. Zo zei iemand: ‘Ondernemen is ondernemen. Het is vanzelfsprekend dat het op een goede manier gebeurt.’”

Anja Dierx Fotograaf “Krappe deadline, inspirerende mensen, vernieuwend, treinvertragingen, sneeuw, enthousiasme, onbereikbaarheid, creatieve vrijheid, nachtwerk, energie! Op naar nr. 2!”

Maartje Smeets Redacteur “Een eigen bedrijf beginnen in een moeilijke tijd. Cathalijne Huis In ‘t Veld van The Hub Shop geeft het goede voorbeeld aan de twijfelaars van deze wereld.Voor mij werd ze ook een inspiratiebron.”

Gaston Dorren Redacteur “Ik blijk de enige man te zijn onder de QPQ-journalisten. Terwijl er toch heel wat mannelijke sociaal ondernemers zijn. Wie lost dit raadsel voor me op?”

Willemijn van Benthem Redacteur “De oplaaiende discussie tussen professor Heertje en Marike Stellinga, voor het toepasselijk knetterende haardvuur in het Hiltonbarretje. De passie en gedrevenheid van hen beiden zal ik me altijd blijven herinneren.”

Frank Mader Sales

6

QPQ # 1 • 2010


Fotografie: Bouwe van den Ende

QPQ team

Noor Backers Redacteur “Bevlogen en passievolle sociaal ondernemers met een grote openheid in het delen van hun verhaal. Die de wereld een beetje willen verbeteren. De mijne is er nog mooier van geworden.”

Catrien Spijkerman Redacteur “Of je nu een verpleegkundige bent met een brouwerij, of een ecofreak met een moestuin: om vooruit te komen moet je gelóven dat het werkt.”

Paul Iske Columnist “Aangezien er veel mensen iets proberen te bereiken voor anderen en zichzelf daarbij niet voorop stellen, mag je concluderen dat er veel positieve energie in de samenleving zit. Het is zaak die energie te benutten en samen meer mogelijk te maken!”

7 Jacqueline Dersjant Fotograaf “De mensen bij De Prael zijn echt trots op hun werk, dat kon ik aan alles merken. En even dacht ik dat Heertje echt op zou stappen omdat Stellinga duidelijk een gevoelige snaar had geraakt.”

Ellen Driessen Eindredacteur “Van een mooi sneaker-concept via de buurtbarbecue tot een bijzondere brouwerij – de wereld van het sociaal onder­ nemerschap bruist en borrelt. Boeiend om je daarin onder te dompelen.”

Yvonne van der Heijden Redacteur “QPQ is voor mij een diversiteit van activiteiten die onder de noemer sociaal ondernemen vallen. De gedrevenheid van sociaal ondernemers is opvallend!”

Annemarie de Jong Columnist “De wereld aan mogelijkheden, waaruit ik niet wil kiezen. De energie en inspiratie die ik krijg van de ‘communities’ waar ik deel van uitmaak en hoe gelukkig ik daarmee ben.”

Moniek Jakobs Redactiecoördinator “QPQ is geboren en bevat volop inspiratie over sociaal ondernemen. De voorbereidingen voor nummer 2 zijn alweer in volle gang en belooft evenzeer een prachtige editie te worden.”

Frank Groeiliken Fotograaf “Ik was erg bang dat ik 5 paar geitenwollen sokken moest portretteren. Fout, het waren stuk voor stuk rechtgeaarde hard werkende entrepreneurs maar dan wel die ‘een verschil’ willen maken in deze wereld. Fijn!”

Merijntje Betzema Ontwerper “Het ontwerpen vanaf nul tot 188 pagina’s van een magazine als dit was een enorme uitdaging. Spannend hoe ‘goed’ dit gedrukte magazine straks zal voelen!”

Fotografie: Jan Jong Fotografie Beeldproductie

Annemarie Geleijnse Redacteur “Met een been op het genotseiland en met het andere stevig op het kenniseiland. Daar sta ik zelf, bedacht ik tijdens mijn interview met tijdreiziger Harold Smits. Terwijl het kinetische eiland vol passievolle ZZP’ers lonkt...”

QPQ # 1 • 2010


8

QPQ # 1 • 2010


The Cloud Waar winstgevendheid een vies woord leek in combinatie met duurzaamheid of goed doen, is dat bij sociaal ondernemen juist nodig. Zoals alles terugkomt, is ook de leer van Plato weer in zwang. Deugdzaamheid lijkt het nieuwe managementcredo. ‘Structurele maatschappelijke problemen zijn niet op te lossen met donaties, want giften zijn per definities eindig.’ ‘Het journaille ziet sociaal ondernemers als een soort padvinders die altijd positief gestemd zijn. En altijd positief; dat kan niet kloppen.’ ‘Als sociaal ondernemer moet je businessminded zijn. Je moet tenslotte zelf ook een eerlijke loon verdienen.’

9

‘De afgelopen jaren hebben economen de neiging gehad alleen dát serieus te nemen wat in geld kon worden uitgedrukt. Kosten en baten telden mee zolang die in geld konden worden uitgedrukt.’ ‘Het lijkt een onverstandige combinatie, psychisch zieken en alcohol. Toch hebben we maar twee keer in acht jaar iemand moeten ontslaan vanwege drankgebruik.’ Er is een zeker verband tussen creatief kapitaal en economische voorspoed. Grote vraag: is het een ook het gevolg is van het ander? ‘Mensen vertrouwen erop dat ‘ze’ problemen van toekomstige olieschaarste en klimaatverandering wel zullen oplossen.Wie dan, en wanneer?’ QPQ # 1 • 2010


Sarriel Taus:

“ Ik ben een gewone ondernemer die logische keuzes maakt.” 10

Tekst: Gaston Dorren

QPQ # 1 • 2010


Drijfveren

11

Sarriel Taus is oprichter en chief tasting officer van het Amsterdamse restaurant Fifteen, dat kansarme jongeren opleidt tot kok. Eigenlijk ben ik een gewóne ondernemer, geen sociale. Het hoofddoel is: continuïteit van het bedrijf, gasten goed onthalen. Maar ik maak daarbij keuzes die logisch passen bij hoe ik op deze wereld rondloop. Daarom gebruiken we ook verantwoorde producten en hebben we elke week een vleesloze dag; kijken we of de zaak met minder waterverbruik toe kan, en onze verlichting met minder energie. En nu Fifteen een soort icoonstatus heeft verworven, wil ik best gebruik maken van die positie om anderen te inspireren.

Tegelijk voel ik me ook wel eens een Don Quichot, hoor. Zo loop ik principieel geen grote supermarkt meer binnen, omdat die zich te weinig inzetten voor verantwoorde producten. Maar mijn dochtertje van zes baalt daarvan. Want die houdt van roze koeken, en die vind je in de biologische winkel niet.”  ◆

Fotografie: Jacqueline Dersjant

“Wat mij enorm motiveert, is het moment dat ik zie: deze jongere maakt een keuze die zijn leven ten goede verandert. En nog méér als ik zie dat sommigen uiteindelijk kok in een toprestaurant worden of een eigen zaak beginnen. Dat motiveert me nu. Toen ik aan Fifteen begon, werd ik gedreven door drie dingen. Mijn talent en ervaring als ondernemer. Mijn passie voor koken, want als Surinaamse jongen ben ik opgevoed met liefde voor lekker eten. En de zingeving die Fifteen aan mijn leven kon toevoegen.

QPQ # 1 • 2010


12

Fotografie: Jacqueline Dersjant

QPQ # 1 • 2010


De Prael houdt het klein

Reportage

“ Ik geloof niet in

groot­schalig­heid

13

van sociale

onder­nemingen.” Tekst: Catrien Spijkerman

QPQ # 1 • 2010


14

“Tien jaar geleden werden psychiatrische patiënten vaak bezig gehouden met zinloze klusjes als hout bewerken.” QPQ # 1 • 2010


Reportage

Bij Brouwerij De Prael hebben bijna alle werknemers een psychiatrische achtergrond. Het bedrijf dat begon met een rammelende tweedehands bierinstallatie op een industrieterrein in Amsterdam-Zuid groeide uit tot een veelgevraagd biermerk met een winkel en proeverij op de Wallen. Een van de eerste sociale ondernemingen van Amsterdam gaat als een trein. Maar er zitten grenzen aan de groei.

Reinier (50) vraagt zich nooit meer af of het eigenlijk wel zin heeft om de deur uit te gaan. Hij doet het gewoon, want hij heeft een verantwoordelijkheid. Een baan. Sinds een paar jaar geeft hij rondleidingen in brouwerij De Prael, vier dagdelen per week, vrijwillig. Reinier is gediplomeerd bioloog, spreekt vloeiend Engels, Duits en Frans. Toch heeft hij eerder nooit een ‘normale baan’ gehad. Het werk zelf was het probleem niet, legt hij uit. “Maar als je een psychische ziekte hebt, ben je heel vatbaar voor stress. De druk was te hoog, telkens werd ik ziek.” Dan werd hij weer opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Door al dat niksdoen voelde hij zich óók beroerd. “Als je niet kan werken, en bij vrijwilligerswerk willen ze je ook niet, dan wordt het heel moeilijk om een ritme in je dag, je week, je leven aan te brengen. Ik voelde me volkomen zinloos.”

15

Een eerlijk en echt product Werk is een goede behandelmethode, weten psychiatrisch verpleegkundigen Fer Kok (49) en Arno Kooy (52). Acht jaar geleden richtten zij brouwerij De Prael op. Hun 82 werknemers hebben bijna allemaal een psychiatrische ziekte. “Het lijkt misschien een onverstandige combinatie, psychisch zieken en alcohol”, zegt Arno Kooy. “Toch hebben we nog maar twee keer in acht jaar iemand moeten ontslaan wegens drankgebruik. Drinken is hier namelijk strikt verboden, als we iemand betrappen vliegt hij er meteen uit – dat weet ook iedereen.” In de regel is het juist een heel goede combinatie, legt Kooy uit. “Bier spreekt tenminste aan. Onze werknemers zijn zo trouw en gemotiveerd, omdat ze ergens aan meewerken waar ze achter staan. Dat is nog eens wat anders dan schoffelen in een plansoentje met een oranje hesje aan. Ze werken aan een eerlijk en écht product dat wordt verkocht in winkels en café’s. Daar zijn ze trots op.”

QPQ # 1 • 2010


16

QPQ # 1 • 2010


Reportage

“Bierbrouwen is nog eens wat anders dan schoffelen in een plansoentje met een oranje hesje aan.” Midden in het centrum van Amsterdam, op de Wallen, zit de brouwerij, de winkel en de proeverij van De Prael. “Hier begint het allemaal”, zegt werknemer André (44) op de ‘brouwzolder’. André springt vandaag bij als rondleider, eigenlijk is hij verkoper. “Ik bedien voornamelijk de slijters. Op mijn fietsje ga ik ze allemaal af. Een beetje kletsen en proberen ze over te halen een bestelling bij ons te doen. Het loopt heel goed, we krijgen steeds meer klanten. Het verkoopvak zit me in het bloed. Van mijn 12e tot mijn 22e stond ik in de dierenwinkel van mijn vader. Daar heb ik de fijne kneepjes wel geleerd.” Op de brouwzolder laat André zien hoe de zakken mout aan een katrol naar boven worden getakeld. Net als vroeger

17

worden de zakken via de Amsterdamse grachten aangevoerd en op de kade, de bierkaai, gelegd. Eenmaal boven worden de korrels op recept afgewogen. “Willeke: 163 kilo pilsmout, 102 kilo tarwemout”, hangt in sierlijke letters ingelijst aan de muur. Alle bieren zijn vernoemd naar beroemde Nederlandse smartlappenzangers. “Willeke is ons winterbier”, vertelt André. “Willeke Alberti is blond, dus dit is een blonde tripel. Willy Alberti had zwarte haren, dus onze Willy is donker bier, bitterzoet.” Een verdieping lager worden de flessen gevuld. De ene werknemer houdt de fles onder de vulmachine en zet de volle fles vervolgens op de werkbank. Op die werkbank drukt de volgende werknemer zorgvuldig het dopje op de

QPQ # 1 • 2010


18

QPQ # 1 • 2010


Reportage

“Onze werknemers werken aan een eerlijk en écht product dat wordt verkocht in winkels en café’s. Daar zijn ze trots op.” fles. “Dit kan ook automatisch natuurlijk, of aan de lopende band”, zegt André. “Maar dat willen we niet, want dan is er minder werk. Wij doen het zoals het vroeger gebeurde. Straks gaan deze jongens de etiketten erop plakken. De meesten hebben hier steeds een andere taak, zo wordt het werk nooit saai.” Verderop sleept Fathi (45) een leeg fust onder een enorme machine. “Chemicaliën”, zegt hij, wijzend op de fust. “Hij maakt de fusten schoon”, verduidelijkt André. “Het is zijn vaste taak, we noemen hem daarom Fusti. Om goed te reinigen is een mengsel van verschillende chemicaliën nodig, die Fusti uit vaatjes tapt. Hij weet precies hoeveel erin moet.” Fathi glundert. “Ik werk hier al drie jaar, dus ik weet alles van reinigen.” Fathi is één van de zes werknemers met een vast contract. Net als

19

alle anderen begon hij als vrijwilliger, maar sinds een jaar krijgt hij een salaris. Hij heeft een volledige werkweek: vijf dagen in de week. Gewoon betaald werk In hun vorige baan zagen oprichters Kok en Kooy hoe het niet moest. “In het activiteitencentrum voor psychiatrische patienten waar we tien jaar geleden samen werkten, werden de patiënten vaak beziggehouden met zinloze klusjes als hout bewerken. Er was geen noodzaak om er wat moois van te maken, want er zat toch niemand op te wachten.” Een enquête onder de patiënten deed het activiteitencentrum destijds opschrikken: ruim tachtig procent van de patiënten wilde gewoon betaald werk. “Dat was toen, in 1999, een opzienbarende conclusie. Vooral omdat niemand

QPQ # 1 • 2010


20

“Bier spreekt aan. Onze werknemers zijn zo trouw en gemotiveerd omdat ze ergens aan meewerken waar ze achter staan.” QPQ # 1 • 2010


Reportage

werk hád”, vertelt Kooy. “Wij probeerden wel stageplekken voor hen te zoeken bij bedrijven, maar dat liep bijna altijd mis. Die bedrijven hadden geen inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de patiënten.” Bovendien was de sfeer in die bedrijven niet goed, vonden de patiënten. “Ze konden niet meekomen in de kantine, voelden zich buitengesloten. Ze wisten niet waar ze met hun collega’s over moesten praten.” Dat was ook het geval bij de speciale werkvoorzieningen. “Dat waren enorme apparaten waar heel veel verstandelijk gehandicapten bijelkaar een simpel werkje verrichtten. Daar voelden ze zich natuurlijk óók niet thuis. Want psychiatrisch patiënten hebben vaak een heel andere achtergrond in werk en opleiding. Ze hebben bijvoorbeeld een universitaire studie gedaan, en ze bezitten diploma’s.” Een echt bedrijf Kortom: er was niets voor Kooy en Koks patiënten. Daarom namen de twee psychiatrisch verpleegkundigen het heft in eigen handen. Kooy: “We brouwden altijd al samen bier, en het was onze stiekeme droom ooit een eigen brouwerij te hebben.” Met hulp van de Amsterdamse geestelijke gezondheidsinstelling Ingeest en fondsen voor arbeidsrehabilitatie zoals de Startfoundation lukte het hen genoeg geld bij elkaar te krijgen voor een goedkope tweedehands bierinstallatie. In april 2002 werden de eerste speciaalbiertjes van De Prael gebrouwd, vanuit een rammelig pandje op een industrieterrein in Amsterdam-Zuid. Ezra (38) was erbij, helemaal in het begin. “Het stelde niet veel voor. We plakten wat etiketjes, de productie was heel laag.” Nu staat Ezra achter de toonbank in de winkel op de Wallen. “Prachtig werk, ik ontmoet mensen van over de hele wereld. De Prael is nu een echt bedrijf, we zijn steeds efficiënter geworden. De groei is nog niet gestopt hoor, we kunnen nog meer geld verdienen, vind ik.” In 2002 verdiende de Prael nog nauwelijks geld uit bierverkoop. “We krijgen AWBZ-zorggeld voor het aantal uur dat we een psychiatrisch patiënt aan het werk zetten”, zegt Kooy. “De verhouding biergeld-zorggeld was lange tijd 10-90.” In 2008 verhuisde de Prael naar een nieuwe locatie, midden in het centrum. Sindsdien is de Prael niet meer louter een productiebedrijf, maar haalt zij ook inkomsten uit de proeverij en de winkel. Er werden nieuwe werknemers aangenomen en de centrale locatie tussen horecagelegenheden bracht veel nieuwe afnemers. Bovendien is de productie flink omhoog gegaan: de nieuwe bierinstallatie kan vier keer zoveel brouwen als de oude. Tegenwoordig is de biergeld-zorggeld verhouding 40-60. Het streven is het omgekeerde. Of je nu voor 10 procent van je inkomsten afhankelijk bent van de verkoop, of voor 60 procent, er is altijd een spanningsveld, zegt Kooy. “Voor de markt moet het product aan bepaalde eisen voldoen. Je moet een zekere kwaliteit leveren, anders kun je niet bestaan als onderneming. Vooral bij speciaal bier komt dat heel nauw, de concurrentie is moordend. Tegelijkertijd kunnen onze werknemers niet veel aan. Ze maken sneller fouten, zeker als ze onder druk staan.”

21

QPQ # 1 • 2010


22

QPQ # 1 • 2010


Reportage

“Alle bieren zijn vernoemd naar beroemde Nederlandse smartlappenzangers. Willy Alberti had zwart haar, dus onze Willy is donker bier, bitterzoet.”

23

QPQ # 1 • 2010


24

QPQ # 1 • 2010


Reportage

“Wij werken niet vanuit een ziektebesef. Hier moet je gewoon aan het werk, want het bier moet gebrouwen.” Schaalvergroting De nieuwe locatie zorgt voor meer stress. “Inhoudelijk is er voor veel werknemers niet zo veel veranderd: het bierbrouwen is hetzelfde gebleven. Maar een hendeltje aan een machine dat nét iets verschilt, maakt dat iemand de vaardigheden helemaal opnieuw moet aanleren. Je moet meer herhalen en controleren dan in een normaal bedrijf. Onze werknemers maken nu eenmaal minder groei door in hun zelfstandigheid van werken.” De schaalvergroting maakt de constante controle en persoonlijke begeleiding echter lastiger. “Vroeger hadden we alles in de gaten”, zegt Kooy. “Ik zag in een ooghoek of

25

iemand stond te klooien. Dan ging ik na een tijdje langs om te kijken waar hij mee bezig was. Nu staan Fer of ik niet altijd in de buurt. Daar moeten de werknemers aan wennen, maar het vergt ook discipline van Fer en mij om toch overal te blijven controleren.” André vindt zijn werk sinds de uitbreiding leuker geworden. “Ik heb een functie gekregen waar ik mijn ei in kwijt kan. Voorheen werkte ik in de brouwerij en reed ik bestellingen rond. Verkopen aan slijterijen is een veel grotere uitdaging.” Dat maakt het ook moeilijker. “Ik krijg veel teleurstellingen te verwerken. Ik ben erachter gekomen dat verkopen niet alleen leuk met klantjes praten is. Niet ieder-

QPQ # 1 • 2010


26

“ Er zitten grenzen aan de groei. Met onze ingrediënten, is dit onze grens.” QPQ # 1 • 2010


Reportage

een wil bestellen. Dan zeggen ze: ‘ik bel je nog’, of ‘ik heb nog’ – ik ken inmiddels alle excuses. Dat vind ik moeilijk. Dan pak ik een kop koffie in de kantine om bij te komen. Dat kan hier gelukkig.” Familiegevoel Tussen de middag wachten de medewerkers aan de lange tafel in de kantine op de beroemde gebakken eieren van kantinemedewerker Gerty (59). Donderdag is namelijk eitjesdag. Broodmanden worden in snel tempo doorgegeven, en Gerty gaat met zijn pan langs. “Een huiskamersfeer”, zegt rondleider Reinier tevreden, terwijl hij de kantine overziet. Sommigen eten zwijgend hun brood en verlaten dan geruisloos de tafel. Anderen kletsen uitgebreid met hun buurman. “We lunchen altijd gezamenlijk. Als je ochtenddienst hebt, blijf je nog even hangen, heb je middagdienst, dan kom je wat eerder. Het is hier altijd gezellig.” Reinier heeft het bedrijf zien veranderen. “Het is altijd verleidelijk om met een romantische blik terug te kijken en te zeggen dat het vroeger beter was. Met de mensen die hier langer werken, heb ik een band opgebouwd. Nu gaat dat wat lastiger. Er zijn meer verschillende soorten werkzaamheden. Je hebt de winkel, de brouwerij, de proeverij. Daardoor kom je sommige mensen niet zo vaak tegen.” Door de de schaalvergroting staat het familiegevoel onder druk, geeft Kooy toe. “We steken er heel veel energie in om dat niet te laten gebeuren.” Dat komt neer op ‘vooral heel hard werken.’ “Samen lunchen, een kerstdiner en samen voetbalwedstrijden kijken, helpt ook. En we hebben iemand aangenomen om de verkoop te leiden.” Controle houden Het oorspronkelijke doel om de werknemers te laten doorstromen naar regulier werk, hebben Kooy en Kok gaandeweg achter zich gelaten. “In acht jaar is het maar zes mensen gelukt. De overigen die ‘promoveerden’ naar regulier werk, kwamen allemaal weer terug. Ze voelden zich niet thuis in de nieuwe omstandigheden, of bij hun nieuwe collega’s. Sommigen hebben we toen zelf in dienst genomen, via de Wet Sociale Werkvoorziening. Volgens die wet hoef je als werkgever maar heel weinig loonskosten te betalen wanneer je iemand met een chronische handicap in dienst neemt.” Dat betekent wel dat het bedrijf een beetje dichtslibt. Ontslagen vallen er namelijk zelden in De Prael. “Mensen mogen hier fouten maken, of langzaam werken. We hebben enorm respect voor onze werknemers. Het is immers een veel grotere inspanning voor hen om te komen werken dan voor andere mensen. En toch doen ze het. Dat verliezen we wel eens uit het oog. Wij werken hier niet vanuit een ziektebesef, zoals ze op activiteitencentra doen. Hier moet je gewoon aan het werk, want het bier moet gebrouwen.” Groter wil de Prael niet worden. “Er zitten grenzen aan de groei”, zegt Kooy stellig. “Ik geloof niet in grootschaligheid van sociale ondernemingen. Met onze ingrediënten is dit onze grens. Dat is niet negatief bedoeld, het is een constatering. Als je controle wil houden over de situatie, dan zul je je mensen moeten kennen. Je moet weten wie je voor je hebt, en voor hen moet het vertrouwd voelen. Laatst kwam ik iemand tegen die hier nog maar net werkte. Ik had hem misschien twee keer gezien, en ik dacht: wie is dit ook al weer? Dat is echt de limiet.”  ◆

Groei met behoud van authenticiteit Hoe groot kunnen sociale ondernemingen groeien? Grootschaligheid vraagt om eficiëntie, en de vraag is of dit niet botst met de waarden en principes van het bedrijf. Arno Kooy gelooft niet in grootschaligheid van sociale ondernemingen. In het geval van brouwerij de Prael komt het familiegevoel, de kracht van het bedrijf, door grootschaligheid onder druk te staan, meent hij. Ook Jim Bowes van GreenGraffity gelooft niet in grootschaligheid. Zijn bedrijf maakt milieuvriendelijke reclame door met behulp van een sjabloon, water en een hogedrukspuit een reclameboodschap in het straatvuil te ‘schrijven’. Voor het waterverbruik wordt gecompenseerd door te investeren in waterprojecten van NGO’s. Grootschaligheid van zijn bedrijf zou zijn principes van openheid, transparantie en vertrouwen onder druk zetten, zegt hij. Sociaal ondernemers zijn vaak pioniers in hun veld. Bij iedere verandering moeten zij opnieuw het wiel uitvinden. Dat geldt dus ook voor schaalvergroting. Ook daarvoor is geen standaard recept. Dat wil echter niet zeggen dat het niet werkt, er moeten alleen steeds nieuwe werkvormen worden bedacht. De celfilosofie, die vooral bekend werd door Eckart Wintzen, is zo’n voorbeeld. Na een bepaalde groei, bijvoorbeeld 50 werknemers, splitst het bedrijf zich op in in twee cellen. Als die cellen weer groeien, herhaalt het proces zich. Ook een franchiseconstructie is mogelijk. GreenGraffiti werkt volgens een dergelijk principe. “Voor weinig geld bieden we aan geïnteresseerden een partnership aan. Zij betalen dan een laag vast bedrag voor het gebruik van ons reclameconcept, en wanneer zij geld verdienen krijgen wij daar ook een klein deel van”, zegt Bowes. “Bovendien zijn ze verplicht een duurzaamheidsproject te steunen. Ze mogen zelf kiezen welk project, maar het is ‘part of the deal’ dat ze die investering doen. Op die manier zijn we niet zo zeer een franchise, maar eerder een gemeenschap – een groep van bedrijven die de GreenGraffiti-principes gebruiken voor duurzame communicatie.” Kooy vindt het beter klein te blijven, maar misschien denkt hij er over vijf jaar anders over, geeft hij toe. “Stel bijvoorbeeld dat we uit financiële noodzaak zouden moeten uitbreiden, dan is een parapluconstructie misschien een goede oplossing: allemaal kleine bedrijfjes onder één noemer. Zo is er in Dronten een soortgelijke brouwerij gestart, en er is er één in oprichting in Zaandam. Wij hebben geholpen bij de opzet, maar daarna hebben we onze handen er helemaal vanaf getrokken. Dat moet je niet óók nog willen doen. Het is altijd leuk om iets nieuws op te zetten, maar het vereist al je aandacht. Dan ga je verwaarlozen waar je mee bezig was, en daar schuilt het gevaar.”

27

QPQ # 1 • 2010


Sociaal ondernemer 28

Tekst: Willemijn van Benthem

QPQ # 1 • 2010


Het imperialisme, het loyalisme en schap, het kapitalisme ondernemen hebben gezorgd 2.0 voor een zeer ongelijke verdeeldheid wereldwijd. Iedereen kon kopen wat hij wilde, maar waar lag de grens?

29

QPQ # 1 • 2010


30

QPQ # 1 • 2010


Na het Grote Graaien van de afgelopen decennia, wint de sociaal ondernemer aan populariteit. Niet zozeer om het braafste jongetje van de klas te zijn, maar omdat – tot in de hoogste regionen – winst niet meer alleen in geld wordt uitgedrukt, maar ook in geluk, in delen met anderen en in duurzaamheid.

Directeur Trends en Strategie Josephine Green van Philips voorspelde eerder al in een artikel in NRC Next dat we in een ‘sociale eeuw’ zijn aangeland. Volgens haar hebben het imperialisme, het loyalisme en het kapitalisme gezorgd voor een zeer ongelijke verdeeldheid wereldwijd. Iedereen kon kopen wat hij wilde, maar waar lag de grens? Want behalve dat er sprake was van economische ongelijkheid, werd onder meer het milieu flinke schade toegebracht. Om maar niet te spreken van de ongelijke verdeling van de winsten. Het tij lijkt te keren. Technologische innovaties worden nu ingezet om de samenleving opnieuw in te richten, zoals bijvoorbeeld de auto-industrie laat zien dat ze stappen maakt op het gebied van schoner rijden. De sociaal ondernemer is een van de nieuwe spelers op die nieuwe markt. Erlijn Sie is er zo een. Zij komt oorspronkelijk uit het bedrijfsleven en werkte als consultant voor onder meer KLM en Holland Casino. “Ik haalde geen voldoening meer uit het nastreven van maximale winst.” Sie raakte geïnspireerd door het verhaal van de Muhammad Yunus, Nobelprijswinnaar voor de vrede, grondlegger van het microkrediet en auteur van het boek Bankier voor de armen. “Hij heeft aangetoond dat sociaal ondernemen haalbaar is.” Intussen is ze oprichter van Zin in bedrijf en Microkrediet voor moeders. De laatste is een stichting die leningen en begeleiding biedt aan ondernemende vrouwen in Azië. Voor Sie is stappen zetten het belangrijkste onderdeel van het sociaal ondernemerschap. “Je moet lef tonen. Want soms moet je keuzes maken die je eigen portemonnee raken.” Gewoon werken Een sociaal ondernemer is niet uit op winst, maar slaat een ondernemende weg in om een doel na te jagen. En dat doel heeft altijd te maken met een maatschappelijke verbetering, een sociaal onderwerp als milieu, water of het helpen of zelfs redden van mensen. Een sociaal ondernemer gelooft dat hij door een commerciële benadering, sneller zijn doel kan bereiken. Daar is ook Ruud Dettmer (39) van Basic Wheels van overtuigd. Hij gebruikte zijn werkervaring om een groter doel na te jagen. Zelf sporter, invalide en werkzaam geweest in de zorg als activiteitenbegeleider, richtte hij zijn eigen onderneming Basic Wheels op. Met mensen met psychiatrische of psychosociale problemen produceert hij

Als sociaal ondernemer moet je lef tonen. Want soms moet je keuzes maken die je eigen portemonnee raken.

31

QPQ # 1 • 2010


Waar winst­ gevendheid een vies woord leek in combinatie met duurzaamheid of goed doen, is dat bij sociaal ondernemen juist nodig.

32

sportrolstoelen en andere producten voor gehandicapten. Inmiddels heeft hij nog andere takken aan zijn bedrijf toegevoegd, zoals Basic Looks, waarmee hij bijvoorbeeld afgedankte kleding in een nieuw jasje steekt. Met Basic Green richt hij zich op projecten in de groenvoorziening. Deze vorm van ondernemen past bij Dettmer - het zit hem als gegoten. Het is hem niet te doen om commerciële winsten, maar hij wil ook niet als sociale werkplaats fungeren. Bij Basic Wheels wordt gewoon gewerkt. Dettmer: “Ik wil dat de mensen met wie ik werk de kans krijgen zich te ontwikkelen. Zo krijgen ze een duwtje om verder te komen in het leven.” En juist omdat hij producten maakt waar je wat aan hebt, zoals rolstoelen of tweedehands kleding, heeft hij het gevoel meerwaarde te leveren. Dettmer: “Er zijn al te veel producten op de wereld die je niet nodig hebt.” Deze ondernemer droomt van een nieuwe wereld en werkt daarnaar toe.

QPQ # 1 • 2010

Winst en verlies Waar winstgevendheid een vies woord leek in combinatie met duurzaamheid of goed doen, is dat bij sociaal ondernemen juist nodig. Een sociaal ondernemer zoekt bestaansrecht, ook op de ouderwetse winst- en verliesrekening. Dat is een belangrijke voorwaarde voor een sociaal ondernemer, vindt Ronald Ligtenberg (36). Met zijn bedrijf Skyway organiseert hij feesten voor slechthorenden. Ligtenberg werd sociaal ondernemer nadat hij door zijn zus op een motivatiecursus was gestuurd. “Ik werkte in Nighttown, een coole Rotterdamse club. Ik had coole vrienden, een cool huis, was een coole jongen.” Maar het werd hem toch een beetje al te koud, zoals hij zelf omschrijft. Zijn zus zei dat hij eens een cursus moest volgen om meer uit het leven te halen. Al na drie dagen zag Ligtenberg het licht. “Ik bleek een pantser te dragen vanwege faalangst.” Hij besloot het roer om te gooien en te doen waar hij juist bang voor was. “Ik


wist niets over doofheid, maar wilde mijn passie voor muziek voor slechthorenden bereikbaar te maken.” Hij zette het bedrijf op, dat inmiddels op internationale schaal feesten organiseert. Op het moment loopt de organisatie in Zuid-Afrika, Brazilië, Australië en Engeland. Ligtenberg is fulltime ondernemer. “Je moet wel verantwoord bezig zijn want je moet gewoon je belastingen kunnen betalen.” Daarom vindt hij het verstandig als een sociaal ondernemer winst maakt. Sociaal ondernemen is gewoon ondernemen. “Alleen houd je je bezig met sociale issues.” Winst hoort daarbij en die mag flink zijn, volgens Ligtenberg. Al moet dat onderwerp minder belangrijk zijn dan het uiteindelijke doel. “Vergeet overigens niet dat je gebruik kunt maken van fondsen. Dat is een professionele marktpartij.” Ligtenberg is ambitieus. Hij wil uiteindelijk wereldvrede najagen. “Omdat ik namelijk wil laten zien dat niets onmogelijk is. Er zijn oneindig veel mogelijkheden om conflicten op te lossen. Ik wil mensen aanzetten tot nadenken, dat ze niet zo makkelijk naar geweld grijpen als middel.” Zijn zus is blij met haar nieuwe broer. En Ligtenberg zelf is gelukkiger: “Mijn leven is nu intenser, authentieker en ik laat me niet meer stoppen door angst.” Wat de sociaal ondernemers verbindt, is dat ze graag voor zichzelf werken om een maatschappelijk doel na te jagen. Ze willen wat verbeteren, maar door daar hard voor te werken. Het zijn ondernemers die ergens voor staan. Ligtenberg: “Want je kunt meer dan je denkt.”  ◆

Tien kenmerken van een sociaal onder­­ nemer Wat onderscheidt een onder­ nemer van een sociaal ondernemer? Een sociaal ondernemer: 1. Doet iets terug voor de maatschappij. (Ruud Dettmer, Basic Wheels) 2. Creëert een product waar je wat aan hebt. (Ruud Dettmer, Basic Wheels) 3. Onderneemt zonder schade te berokkenen aan maatschappij en/of milieu. (Caroli Buitenhuis, TassenBol) 4. “Puts his money where his mouth is”. (Erlijn Sie, Zin in bedrijf ) 5. De manier waarop winst wordt gemaakt, moet maatschappelijk zijn, dus met begrip voor maatschappij en milieu. (Guiseppe van der Helm, VBDO) 6. Maakt het onmogelijke mogelijk. (Erlijn Sie, Zin in bedrijf ) 7. Is zakelijk en zorgt dat de boekhouding goed op orde is om plannen te kunnen realiseren. (Ronald Ligtenberg, Skyway) 8. Is een bevlogen persoon met realiteitszin. (Ronald Ligtenberg, Skyway) 9. Is creatief in het vinden van een oplossing voor een maatschappelijk probleem. En wil die oplossing uitdragen en uitwerken. (Ronald Ligtenberg, Skyway) 10. Werkt vaak met lokale mensen. (Ruud Dettmer, Basic Wheels)

33

Een sociaal ondernemer is niet uit op winst, maar slaat een ondernemende weg in om een doel na te jagen. QPQ # 1 • 2010



Op kantoor #1

“ Ik kan ’s ochtends in mijn pyjama achter mijn bureau gaan zitten.” Op kantoor

Tekst: Roos Menkhorst

Marloes Bruijn - art-director FATES “Tijdens een reis door India leerde mijn moeder een familie kennen die heel bedreven was in het maken van leren tassen. De ontmoeting was het begin van onze winkel FATES. Nu, vijf jaar later, hebben we vestigingen in Leiden, Amsterdam en in Zwitserland. We verkopen onder meer sjaals, tassen en sieraden. Alles is handgemaakt en fair trade. Voor onze productie werken we samen met lokale initiatieven in Colombia, India en Kenia. Het gaat niet altijd makkelijk: ‘sociaal’ zaken doen duurt nou eenmaal langer. Je moet het land leren kennen en uitvinden hoe het daar werkt. Rijk word je er niet van: een groot deel van het geld dat we verdienen, stoppen we meteen weer in nieuwe

projecten. Toch zou ik niet anders willen. Een paar dagen per week sta ik in de winkel, maar het ‘echte’ werk doe ik vanuit huis. Nu ben ik bijvoorbeeld bezig met het fotograferen van onze nieuwe collectie. Thuis werken geeft je een hoop vrijheid; ik kan bij wijze van spreken ’s ochtends in mijn pyjama achter mijn bureau gaan zitten. Je hebt geen reistijd, en daardoor kun je weer extra werk doen. Dat is tegelijkertijd ook het nadeel: je neemt moeilijk pauze, en als je niet oppast ben je alleen maar aan het werk.”  ◆

Voor meer informatie: www.fates.nl

Fotografie: Frank Groeliken

Zoveel sociaal ondernemers, zoveel kantoorplekken.Voor de een is een plek waar hij anderen kan ontmoeten ideaal, de ander werkt het liefst vanuit huis.Vijf sociaal ondernemers laten hun werkplek zien en vertellen waarom ze juist van daaruit hun werk doen. “Ik had ooit een eigen kantoor, maar op een gegeven moment begon dat toch een dure hobby te worden. Nu werk ik in Seats2meet, in Utrecht: een vergadercentrum waar je in de lounge gratis kunt werken.”

35

QPQ # 1 • 2010



37

Pieter Oostlander van de Noaber Foundation:

Tekst: Yvonne van der Heijden

Fotografie: Anja Dierx

Investeerder tussen lef en liefdadigheid

QPQ # 1 • 2010


Filantropen zijn van alle tijden. Eeuwenlang gaven rijke burgers geld aan armenzorg en financierden zij ziekenhuizen. In de afgelopen jaren heeft zich een nieuwe vorm van liefdadigheid ontwikkeld: ‘venture philanthropy’. Bij deze vorm van filantropie wordt bewuster nagedacht over maatschappelijk rendement dan bij traditionele filantropie.

38

“Venture philanthropy is een huwelijk tussen venture capital-aanpak en sociale organisaties of doelen”, vertelt directeur Pieter Oostlander van de Noaber Foundation in Lunteren. Tien jaar geleden werd Noaber opgericht met kapitaal van IT-ondernemer Paul Baan. Het hoofddoel van Noaber is het ondersteunen van organisaties en projecten die maatschappelijk rendement nastreven. Het betrekkelijk nieuwe verschijnsel van actieve of strategische filantropie is voortgekomen uit de private equitywereld, legt Oostlander uit. “Ondernemers die in korte tijd erg vermogend waren geworden, zochten maatschappelijke doelen om iets terug te doen voor de maatschappij. Tegelijkertijd wilden ze hun expertise op het gebied van ondernemerschap inzetten om hun filantropie maximaal effect te laten hebben.” Bij venture capital, in het Nederlands ook wel durfkapitaal genoemd, zoekt een investeerder een bedrijf dat minder rendeert dan dat hij denkt dat mogelijk is. De durfkapitalist koopt het bedrijf, werkt zelf mee om de resultaten te verbeteren en verkoopt het bedrijf op een gegeven moment weer. Bij venture philanthropy past een ‘ondernemende filantroop’ deze aanpak toe op maatschappelijke organisaties. Oostlander: “Je zoekt naar een organisatie waarvan je denkt dat die meer maatschappelijke opbrengst kan opleveren dan op dat moment het geval is. Die organisatie adopteer je als het ware, je steekt er geld in en helpt mee het management op een hoger plan te brengen. Op het moment dat het maatschappelijk rendement omhoog is gebracht, heb je je rol vervuld en trek je je terug. Met jouw aanpak heb je meegeholpen een ingrijpende en duurzame verandering te bereiken.”

Voorbeelden Nederlandse venture philantrophy • De d.o.b. foundation in Veessen, die investeert in sociaal ondernemers die commerciële kansen zien in maatschappelijke problemen. • Het VSBFonds in Utrecht, dat sociaal onder­ nemers ondersteunt die zich inzetten om mensen (weer) meer bij de maatschappij te betrekken. • Start Foundation in Eindhoven helpt mensen die een steuntje in de rug kunnen gebruiken om op de arbeidsmarkt te komen.

QPQ # 1 • 2010


39

“Ondernemers die in korte tijd vermogend waren geworden, wilden hun expertise inzetten om hun filantropie maximaal effect te laten hebben.” QPQ # 1 • 2010



Strategische filantropie

Sociale onderneming Venture philanthropy heeft zijn wortels in de Verenigde Staten en is verbonden met de informatie technologiesector waar de inzet van durfkapitaal een hoge vlucht heeft genomen. Veel IT-ondernemers zijn in de afgelopen decennia snel vermogend geraakt. Denk aan Bill Gates van Microsoft. Onder meer door de maatschappelijke activiteiten van de nieuwe filantropen is naast ‘for profit’ en ‘non-profit’ een nieuw type onderneming ontstaan met elementen van beide: de sociale onderneming. “De meeste mensen kennen alleen de twee uitersten”, zegt Oostlander, “maar er zit een hele reeks organisaties tussenin. Organisaties die een maatschappelijk doel nastreven en dat uiteindelijk op een financieel onafhankelijke manier kunnen waarmaken. Een sociale onderneming ligt dus in tussen charitatieve organisaties met uitsluitend sociale doelen en op winstmaximalisatie gerichte ondernemingen.” IT-sector De Noaber Foundation is een Nederlands voorbeeld van venture philanthropy die voortkomt uit de IT-sector. Ondernemer Paul Baan vond na de verkoop rond de eeuwwisseling van het softwarebedrijf Baan Company geen bevrediging in liefdadigheid zonder meer. “Baan wilde ondernemerschap tot zijn recht laten komen in filantropisch werk”, verklaart Oostlander. De naam van de stichting voert terug op de Twentse afkomst van de familie Baan. In Twente draagt noaberschap - een heel ruime en intensieve vorm van burenhulp - van oudsher de verplichting in zich je buren met raad en daad bij te staan als dat nodig is. Oostlander: “In de noaberplicht zoals deze door de Noaber Foundation wordt gedefinieerd, zitten taken die eerst door de overheid zijn overgenomen en nu de overheid zich terugtrekt, niet door de commerciële markt worden opgepakt.” Gezondheid en zorg Een belangrijk aandachtsgebied voor Noaber is gezondheid en zorg. Daarbij gaat het vooral om de effecten van de vergrijzing van de samenleving en de invloed daarvan op de zorgsector. “Het is een maatschappelijke uitdaging de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden. Mensen worden steeds ouder, waardoor de zorgvraag toeneemt.  De kosten van de gezondheidszorg blijven daardoor stijgen. Tegelijkertijd neemt het aantal mensen dat beschikbaar is om zorg te verlenen af. Nieuwe technologieën bieden kan-

De European Venture Philanthropy Association (EVPA) waarvan Pieter Oostlander bestuurslid is, geeft voor de maatschappelijke durf kapitaalaanpak een aantal kenmerken. Een hoge betrokkenheid bij de projecten waarin wordt geïnvesteerd, is een eerste vereiste. De financieringsvorm moet op maat zijn toegesneden en de betrokkenheid moet langjarig zijn. Naast de financiële ondersteuning is ook altijd sprake van niet-financiële ondersteuning, zoals het opstellen van een businessplan, advisering over de strategie en een verbinding maken met andere projecten. Verder staat het versterken van de uitvoeringsorganisatie centraal met als doel het vergroten van een grotere sociale impact. Tot slot moet het maatschappelijke resultaat van de investering meetbaar zijn. “Het is lastig voor venture philanthropy een Nederlands begrip te vinden. Strategische filantropie zou nog het best de lading dekken”, meent Oostlander. www.evpa.eu.com

41 sen om hier wat aan te doen”, licht Oostlander toe. De Noaber Foundation richt zich vooral op innovatie in de zorg en kijkt daarbij met name naar de bijdrage die de informatietechnologie kan leveren. “We proberen bijvoorbeeld met nieuwe concepten en technologieën de zorglast die door de vergrijzing ontstaat, te verminderen. Vroege diagnostiek en preventie kunnen bijvoorbeeld leiden tot minder zieken en toepassing van slimme technologie kan zorgen voor een verbetering van het zorgaanbod.” VitaValley Het beste voorbeeld op dit terrein is volgens hem VitaValley, een kennisnetwerk voor innovatievraagstukken in de zorg dat vijf jaar geleden door de Noaber Foundation is opgericht. “Noaber heeft de partners van VitaValley gevraagd onderwerpen aan te dragen waarvoor innovaties moeten worden ontwikkeld”, zegt Oostlander. “Wij hebben immers geen verstand van zorg, maar wel van informatietechnologie en het ontwikkelen van kennisnetwerken en businessmodellen.” Een van de onderwerpen die Noaber heeft opgepakt, gaat bijvoorbeeld over patiënten die met veel specialisten te maken hebben, zoals diabetespatiënten. “Voor patiënten met chronische aandoeningen, zoals diabetes, hartfalen en astma kan technologie een uitkomst bieden in de communicatie met hun groep van specialisten. Voor de uitwerking van dit idee en de ontwikkeling van speciale software hebben we een bedrijf opgezet: Vital Health Software.”

QPQ # 1 • 2010



Leningen en investeringen “Noaber zoekt namelijk steeds naar mogelijkheden om projecten bedrijfsmatig uit te voeren”, voegt Oostlander eraan toe. “Structurele maatschappelijke problemen zijn niet op te lossen met donaties, want giften zijn per definities eindig. Er zijn juist structurele oplossingen nodig en dat kan alleen op een bedrijfsmatige manier. Noaber heeft dat gezocht in het model waarbij projecten en innovaties uiteindelijk financieel zelfstandig moeten worden.” Afhankelijk van het soort projecten en de kansen of een project kan uitgroeien tot een bedrijf dat op eigen benen staat, hebben leningen en investeringen de voorkeur. “Als je investeert, creëer je een andere denkmentaliteit in de ontvangende organisatie. Bij een donatie schep je een afhankelijkheidsrelatie en het geld hoeft niet te worden terugbetaald. Een sociaal ondernemer moet bijvoorbeeld een lening wel aflossen. Hij zal zich dan heel anders inzetten om zijn doel te bereiken.” Maatschappelijk rendement Een sociaal ondernemer moet een solide business case hebben. Noaber toetst elke aanvraag in eerste instantie op zeven criteria. Bovenaan staat dat het initiatief maatschappelijk rendement moet opleveren. Er moet ook naar andere bronnen zijn gezocht. Daarnaast moet een project ondernemend en innovatief zijn. Als er mogelijkheden zijn in het project te investeren, volgt nog een nadere check aan de hand van een vragenlijst. De uitkomst daarvan bepaalt mede of er sprake kan zijn van een sociale investering. Naast gezondheid en zorg zijn voor Noaber onderwijs, cultuur en samenleving belangrijke thema’s. “De Noaber Foundation financiert projecten die mensen helpen die op achterstand zijn geraakt. Wij ondersteunen vooral ondernemerschap dat een bijdrage levert aan het verbeteren van de samenhang in de maatschappij.” Tot slot benadrukt Oostlander dat de Noaber Foundation een relatief klein investeringsfonds is in de markt voor sociale ondernemingen. “Maar we zijn wel een voortrekker op het gebied van Venture Philanthropy en sociaal investeren in Nederland.” Aan sociaal ondernemen moet volgens hem geen apart etiketje hangen. “Elke ondernemer moet naar zijn totale impact op de maatschappij kijken. Een sociaal ondernemer legt de nadruk op wat hij extra bijdraagt aan de maatschappij. Als hij dat goed duidelijk kan maken, zal hij de wind in de rug krijgen.”  ◆

Social e-valuator Een sociaal ondernemer kan zelf via internet het maatschappelijk rendement van zijn project uitrekenen. Daarvoor heeft Noaber samen met de d.o.b. foundation de social e-valuator ontwikkeld. De webtool is een voorbeeld van een sociale onderneming die Noaber heeft opgestart. “Voor het gebruik van deze webtool moeten mensen betalen. Op die manier betaalt het instrument zijn eigen ontwikkelkosten terug”, aldus Noaber-directeur Oostlander. www.socialevaluator.eu

“Structurele maatschappelijke problemen zijn niet op te lossen met donaties, want giften zijn per definities eindig.”

43

QPQ # 1 • 2010


De maatschappelijke meetlat Tekst: Gaston Dorren

44

Aan goede bedoelingen heb je weinig. Tastbare resultaten tegen een redelijke prijs, daar gaat het om. Maar hoe meet je dat? Door te kijken wat je onderneming kost en oplevert voor de samenleving als geheel. Zo werkt althans de aanpak die Social Return on Investment heet.

Ondernemers willen resultaat zien en rendement halen, sociaal ondernemers willen sociaal resultaat zien en sociaal rendement halen. Een gewone bakker of verffabrikant kijkt naar zaken als verkoopcijfers, winst, return on investment (ROI) en concurrentiepositie. Die zeggen hem genoeg. Een sociaal ondernemer kijkt natuurlijk ook naar dat soort gegevens, maar ze vertellen hem niet in hoeverre hij zijn maatschappelijke doel bereikt. Laat staan of hij het op een kosteneffectieve manier bereikt. Mogen wij daarom aan u voorstellen: de Social Return on Investment (SROI), een instrument dat bedrijfsresultaten juist wél meet vanuit maatschappelijk perspectief. Preciezer gezegd: het berekent hoeveel maatschappelijke waarde een bedrijf of andere organisatie creëert, afgezet tegen de middelen die daarvoor worden gebruikt. Dit alles zoveel mogelijk uitgedrukt in harde euro’s.

QPQ # 1 • 2010

Hoge SROI? Feestje! “Het klassieke voorbeeld uit de literatuur komt van een Amerikaanse supermarkt”, vertelt Fons van der Velden, directeur van Context, international cooperation, een ontwikkelingsorganisatie die zichzelf als sociale onderneming ziet. “Er was ontdekt dat veel ouderen een heup braken door over loshangende veters te struikelen. Het personeel van een supermarkt kreeg opdracht om de veters van ouderen te strikken zodra ze zagen dat ze los waren. Dit eenvoudige idee bespaarde een fors bedrag op gezondheidszorg en ontlastte een flink aantal mantelzorgers. Als je de investering – een beetje tijd van supermarktmedewerkers – afzet tegen de baten, is de SROI enorm.” Het voorbeeld laat de kern zien: de maatschappelijke baten zijn groot, maar niet terug te vinden in de boeken. De SROI brengt dus aan het licht wat de traditionele ROI in het duister laat. Het is daarmee een zeer bruik-


SROI berekent hoeveel maatschappelijke waarde een organisatie creëert, afgezet tegen de middelen die daarvoor worden gebruikt. 45 Het project leverde ruim een ton per jaar op, de kosten bedroegen iets meer dan tienduizend pond. Conclusie: een SROI van ruim 10, een fraai rapportcijfer.

De waarde van gemeten resultaten MillRace is een sociale onderneming in ZuidEngeland die onder meer computerapparatuur recyclet. Naast een kleine vaste staf werken er vooral mensen die geestelijk herstellende zijn. De New Economics Foundation (NEF) heeft de SROI van MillRace berekend. De onderzoekers onderscheidden daarbij maar liefst zeven relevante groepen: de werknemers, de projectdeelnemers, de familie van de deelnemers, de ggz-organisatie InterAct, het recyclingbedrijf RDC dat MillRace ondersteunt, de lokale overheid en de landelijke overheid. Al deze groepen zouden baat kunnen hebben bij het project, de meeste investeren er ook tijd, geld of andere middelen in. Sommige positieve resultaten waren voorspelbaar. De deelnemers voelden zich na verloop van tijd inderdaad zelfverzekerder en stabieler, ze deden IT-kennis en ervaring op en een aantal van hen sleepte een baan in een regulier bedrijf in de wacht. Sommige andere positieve resultaten werden niet meegerekend, omdat ze zonder het project ook zouden zijn bereikt. De computerrecycling zou bijvoorbeeld toch wel hebben plaatsgevonden en vormde dus geen toegevoegde waarde. Vervolgens kenden de onderzoekers aan vrijwel alle baten een financiële waarde toe. Daartoe gingen ze op zoek naar proxies, andere methodes met hetzelf-

de doel die wel een duidelijk prijskaartje hebben. De deelnemers hadden de nieuwe vaardigheden ook op een cursus kunnen leren – hoeveel had die gekost? Nieuwe sociale contacten hadden ze ook op een vereniging kunnen opdoen – hoeveel contributie had die gevraagd? Hun familieleden konden de vrijgekomen tijd aan andere dingen besteden – die uren kregen een waarde op basis van het minimumloon. Maar de gerecyclede computers kregen de waarde nul: niet omdat ze geen waarde hadden, maar omdat die waarde niet aan het project te danken was. Al met al concludeerden de onderzoekers dat het project de samenleving ruim een ton per jaar opleverde. De kosten bedroegen slechts iets meer dan tienduizend pond. Deel het eerste bedrag door het tweede, en je krijgt een SROI van ruim 10. Wat een erg fraai rapportcijfer is.

Bron NEF, Measuring value: a guide to SROI

QPQ # 1 • 2010


Context: waardebepalingen in Afrika en Azië

46

De ontwikkelingsorganisatie Context gebruikt SROI sinds een aantal jaren om projecten in Afrika en Azië te helpen plannen. Te zijner tijd zal hetzelfde instrument ook toegepast worden bij de evaluatie van die projecten. Als de medewerkers van Context en haar partnerorganisaties het veld in trekken, stellen zij zich op als een soort ‘cijfervroedvrouwen’: ze stellen niet naar eigen inzicht een financiële berekening op, maar halen de benodigde gegevens uit de verhalen van de direct betrokkenen. Bijvoorbeeld: wat is de waarde van onderwijs voor kinderen? Die vraag klinkt misschien cru, omdat onderwijs in Nederland verplicht en tamelijk onomstreden is, maar voor arme gezinnen zijn er ook kosten aan verbonden. “Mensen maken impliciet al zo’n afweging”, zegt Jan Brouwers, consultant bij Context. “Kinderen kunnen ook op het land werken. En meisjes kunnen betaald huishoudelijk werk doen. School betekent dus gederfd inkomen. Bovendien moeten ze, zolang ze thuis wonen, gevoed worden. Dat kost geld, en je kunt uitrekenen hoeveel. Aan de andere kant: als ze een paar jaar school hebben gehad, kunnen ze daarna aan beter betaald werk komen. Ook daar kun je een schatting van maken. Op basis van die twee bedragen kun je de gezins-SROI van onderwijs berekenen.” Ook andere zaken zijn te becijferen. Een groep Indiase boeren die zich had georganiseerd, berekende de SROI daarvan. Enerzijds moesten ze tijd steken in de organisatie, en er waren kosten aan verbonden. Anderzijds hadden ze als groep hun onderhandelingspositie verbeterd en daardoor financieel voordeel behaald. “Het is erg mooi als je mensen ziet vertellen,

Meer lezen? Goede startpunten zijn de sites sroi.nl en socialevaluator.eu. Van Peter Scholten is het beknopte en praktische boek Maatschappelijk rende­ ment gemeten; zie sro.swpbook.com. Het laagdrempelige Measuring Value: a Guide to SROI van de NEF is gratis te downloaden via tinyurl.com/ybg822h. En voor toepassing in lage-inkomenslanden is de website van Context (developmenttraining.org) de informatiebron bij uitstek. In de loop van dit jaar zal daar zelfs een handboek over verschijnen.

QPQ # 1 • 2010

nadenken en rekenen”, zegt Context-medewerkster Ester Prins. “Op zeker moment zie je ze glunderen, als ze beseffen: ‘Wat ik doe, dat heeft effect. Ik doe ertoe.’” Twee leden van de boerenorganisatie pasten de SROI-systematiek vervolgens zelfs toe op een voor hen nieuw terrein: hun individuele alcoholgebruik. Hadden ze eerst vooral gekeken naar de prijs van de drank zelf, nu berekenden ze ook bijkomende kosten, met name het verlies van arbeidsuren. Resultaat was dat ze de drank afzwoeren. Een veelgehoord bezwaar tegen het idee om betrokkenen zelf waardes te laten inschatten, luidt dat dit moeilijk controleerbaar is. Vooral bij belangentegenstellingen zouden mensen een sterk gekleurd beeld kunnen schetsen. “Dat probleem valt in de praktijk erg mee”, zegt Fons van der Velden. “En bij twijfel kun je de giecheltest toepassen. Als je de gegevens aan derden voorlegt en die reageren lacherig of gegeneerd, dan weet je dat er iets niet klopt.” Overigens is het niet in alle situaties mogelijk om alles in geld om te rekenen. In sommige culturen vindt men het dermate vanzelfsprekend om samen te werken, dat mensen hun inspanningen per se niet als kostenpost wilden opvoeren. En Keniaanse Masai zagen geld niet als een goede basis voor waardebepaling. Uiteindelijk werd in de SROI alles omgerekend naar runderen.

Wat is de waarde van onderwijs voor kinderen? Die vraag klinkt cru, maar voor arme gezinnen zijn er ook kosten aan verbonden.

Veters strikken is goedkoper dan een gebroken heup genezen.


baar instrument voor clubs die hun bestaansrecht juist aan de maatschappelijke effecten ontlenen: voor sociale ondernemingen in een commerciële markt, maar ook voor maatschappelijke voorzieningen, goede doelen en vrijwilligersorganisaties (zie eerste kader). Een hoge SROI is reden voor een feestje, een lage is een indringend alarmsignaal. Is de SROI van een bedrijf hoog, maar de financiële gezondheid zwak, dan kan een overheid of subsidiegever juist aan die hoge SROI aflezen dat hier een maatschappelijke behoefte efficiënt vervuld wordt en dat ondersteuning dus zin heeft. Sociale impact in lage-lonenlanden “De godfather van de SROI in Nederland is Peter Scholten”, zegt Van der Velden. “Hij heeft de methode, die van oorsprong Amerikaans is, verder ontwikkeld en hier bekend gemaakt. Hij verdient daarvoor alle lof. Maar we hebben hem een keer met een

groep Aziaten en Afrikanen laten praten. En die zeiden tegen hem: je begrijpt onze werkelijkheid niet. Wij opereren in een context van armoede en uitsluiting. Jij bespreekt SROI met goed opgeleide managers, wij praten met bijvoorbeeld jonge vrouwen die als eersten in hun familie een paar jaar naar school hebben gekund. Dat is een totaal andere situatie.” Van der Veldens organisatie Context is daarom de SROI-methode in de praktijk aan het doorontwikkelen voor gebruik in lage-inkomenslanden, bij het plannen en evalueren van ontwikkelingsprojecten in situaties van armoede en uitsluiting (zie tweede kader). Juist de arme families waar projecten op mikken, moeten een krachtige stem hebben in de SROI-toepassing, vindt Van der Velden. “Dat is cruciaal. Alleen de mensen met de doorleefde ervaring kunnen de waarde bepalen van wat het project hun kost en vooral wat het hun oplevert. De expert moet alleen vrágen naar die waardes en goed doorvra-

gen. Natuurlijk checkt-ie naderhand bij andere bronnen of de verkregen informatie geloofwaardig is. Maar hij moet die kernvraag niet namens de armen willen beantwoorden. Dat is precies de fout die veel ontwikkelingsprojecten wel maken.”  ◆

“Alleen de mensen met de doorleefde ervaring kunnen de waarde bepalen van wat een project hun kost en vooral wat het hun oplevert.”

47

QPQ # 1 • 2010


Proef ze allemaal in het proeflokaal

www.deprael.nl


Op kantoor #2

“In dat pand houden nog 36 andere kleine ondernemers kantoor.”

49

Cathelijne Lania - oprichter A Beautiful Story Tekst: Roos Menkhorst

De productie is onder meer in handen van sieradenontwerpers in Nepal en zilversmeden in Peru. Ieder product vertelt een ander verhaal: van wie het gemaakt hebben en waar het vandaan komt. Ik wil onze mensen aan het werk helpen en houden. Ik geloof heel erg in handel, het maakt iedereen gelijkwaardig. Bij een van onze producenten in Kathmandu werken nu zestien vrouwen fulltime voor ons. Dat geeft een goed gevoel, maar het brengt ook een grote verantwoordelijkheid met zich mee.”  ◆

Voor meer informatie: www.abeautifulstory.nl

Fotografie: Frank Groeliken

“In 2007 won ik met A Beautiful Story een ondernemerswedstrijd met als hoofdprijs: gesubsidieerde kantoorruimte. Sindsdien zit ik in een oud schoolgebouw in de Amsterdamse wijk Zeeburg. In het pand houden nog 36 andere kleine ondernemers kantoor. Dat werkt heel goed: je vraagt elkaar om advies, of je maakt een praatje op de gang. De buurt - vlakbij de Dappermarkt - werkt heel inspirerend: zodra ik buiten kom, stap ik in een multiculturele wereld. Die sfeer past precies bij A Beautiful Story. In 2006 hoorde ik dat het slecht ging met de zilverfabriek van een vriend van mij in Nepal. Ik besloot hem te helpen. Na jarenlange ervaring in de commerciële wereld - zo werkte ik bijvoorbeeld voor Douwe Egberts - wilde ik mijn kennis en ervaring inzetten voor duurzaam ondernemerschap.

QPQ # 1 • 2010


“De sleutel om te durven leren van mislukkingen ligt bij het opbouwen van meer vertrouwen binnen het krachtenveld van de ontwikkelingssector en in interactie met het algemene publiek.”

50

QPQ # 1 • 2010


Angst Column Paul Iske

Paul Iske is Chief Dialogues Officer bij ABN AMRO en oprichter van het Instituut voor Briljante Mislukkingen. Voor QPQ schrijft hij columns over de veranderende maatschappij.

Iedere ondernemer weet dat het leven vol zit met risico’s. Dit blijkt wel uit de definitie die de OECD hanteert voor ondernemers: Entrepreneurs are those persons who seek to generate value through the creation or expansion of economic activity, by identifying and exploiting new products, processes or markets. Hieruit blijkt dat de ondernemer wordt gedreven door nieuwe vormen van waardecreatie. Maar dit gaat vrijwel altijd gepaard met een stap in het onbekende, met bijbehorende kansen en risico’s. Bij de afweging van die twee zal de ondernemer altijd een inschatting maken van de winsten die hij kan boeken en de verliezen die mogelijk zijn. Een persoonlijke inschatting van deze twee en het vermogen bepaalde verliezen te kunnen dragen, zullen uiteindelijk bepalend zijn voor het al of niet ondernemen. Voor sociale ondernemers ligt dit iets ingewikkelder. De waardecreatie is immers bedoeld voor anderen, terwijl het risico wel vaak bij de sociale ondernemer ligt. Die moet investeren, in tijd en/of geld. Maar ook is er soms een risico voor de eigen reputatie, wanneer de activiteiten onverhoopt niet het gewenste resultaat opleveren. Dit is zeker het geval wanneer ondernomen wordt met het geld van anderen. En dan ontstaat er al snel een zekere angst. Angst om te falen. Angst om geld en middelen te verspillen. Angst voor de pers. En we weten allemaal dat angst een slechte raadgever is, zeker voor ondernemers! Bij een rondje bellen naar ontwikkelingsorganisaties werd menig muurtje opgetrokken en eigen missers werden vooral gebagatelliseerd. Wel werd gesproken over goed functionerende evaluatie- en leersystemen. Die zijn er ook. Maar de vertaling van het geleerde naar de praktijk wordt onvoldoende gemaakt. De angst onder ontwikkelingsorganisaties om geassocieerd te worden met mislukkingen is groot. Want aan een organisatie met een slecht imago wil niemand een donatie doen. Angst wordt dan één van de belangrijkste redenen waarom er niet geleerd wordt. De sleutel om te durven leren van mislukkingen ligt bij het opbouwen van meer vertrouwen binnen het krachtenveld van de ontwikkelingssector en in interactie met het algemene publiek. Dat algemene publiek ziet nu de onderlinge wedijver in de vorm van tv-campagnes en mailings, leest dat ondanks alle inspanningen van de afgelopen vijftig jaar bijna de helft van de wereldbevolking arm is en heeft weinig andere informatie om haar mening op te baseren. Een open dialoog, inclusief openheid over hulp die tekort schiet, is de enige manier waarop meer begrip kan groeien voor de complexiteit van het ontwikkelingswerk. De sociale ondernemer heeft, nog meer dan de zakelijk ondernemer, recht op zijn briljante mislukkingen! Als geen eigen gewin wordt nagestreefd, is het onredelijk de persoonlijke risico’s onnodig groot te laten zijn. Uiteraard heeft ook de sociale ondernemer de verantwoordelijkheid om middelen die ter beschikking zijn gesteld zo goed mogelijk in te zetten, maar dat lukt zeker niet wanneer hij verlamd raakt door angst.  ◆

51

QPQ # 1 • 2010


52

Mislukking als inspiratie Fotografie: Isabel Nabuurs

“Ervaringen delen met elkaar levert een meerwaarde op, ook als het om mislukkingen gaat.” Dat is de filosofie achter het Instituut voor Briljante Mislukkingen. Leren van je fouten, kort gezegd. De zakelijke blunder als inspiratiebron.

QPQ # 1 • 2010


Tekst: Yvonne van der Heijden

Een echte ondernemer heeft te maken met kansen en risico’s. Een project kan zomaar uitlopen op een fiasco. Dan ben je in Nederland een mislukkeling, te dom om voor de duvel te dansen. En toch zitten aan de meeste mislukkingen waardevolle leermomenten vast. Ze kunnen zelfs briljant zijn. Dat blijkt bij het Instituut voor Briljante Mislukkingen. “Ervaringen delen met elkaar levert een meerwaarde op, ook als het om mislukkingen gaat. Een ondernemer acteert dus altijd in een omgeving met verschillende partijen met soms ook verschillende belangen. Dan is het goed mogelijk dat je niet altijd bereikt waar je op hoopte”, vat directeur Paul Iske de filosofie achter ‘zijn’ instituut samen. “Ervaringen delen met elkaar levert een meerwaarde op, ook als het om mislukkingen gaat.” Het instituut wil in de maatschappij een andere houding kweken tegenover mislukkingen en op die manier het klimaat voor ondernemende mensen verbeteren. Dat valt niet mee in een land waar middelmatige successen in hoger aanzien staan dan gedurfde mislukte pogingen. “Nederland kent een afrekencultuur”, zegt Iske. “Alles wat mis gaat, wordt uitvergroot. Wij zijn een land van beloofd is beloofd. Handelen boven het gewone uit wordt niet gewaardeerd. Je mag hier je kop niet boven het maaiveld uitsteken.” Leerzame missers Niet elke mislukking komt in aanmerking voor het predicaat ‘briljant’. Naast het missen van de oorspronkelijk beoogde resultaten, is het noodzakelijk dat je iets met de beste bedoelingen hebt ondernomen en geen onnodige fouten hebt gemaakt. “Viagra is een mooi voorbeeld van een briljante mislukking”, zegt Iske. “De fabrikant was op zoek naar een nieuw middel tegen hartkwalen. De

53

Dialogues Het Instituut voor Briljante Mislukkingen, opgezet in 2006, komt voort uit het Dialogues-programma dat ABN AMRO zeven jaar geleden startte. De gedachte achter Dialogues is dat de bank zijn intellectueel kapitaal wil inzetten om een maatschappelijk doel te bereiken. “Via Dialogues wil ABN AMRO zijn kennis en netwerken inzetten om het klimaat te verbeteren voor ondernemende mensen met ideeën, ambitie en passie”, aldus Paul Iske, die als Chief Dialogues Officer samen met Mark Blaisse de opdracht kreeg het gedachtegoed verder uit te werken en te ontwikkelen. Het Instituut voor Briljante Mislukkingen is een van de projecten binnen het programma Dialogues. Het wordt gecoördineerd vanuit het Dialogues House, een platform, clubhuis en theater voor ondernemen, innovatie, duurzaamheid en samenwerking. Hierin is tevens de Dialogues Incubator gevestigd, waar op basis van dit gedachtegoed nieuwe ondernemingen worden ontwikkeld. Iske is eindverantwoordelijk voor al deze zaken en combineert dit met een adviespraktijk op het gebied van innovatief en duurzaam ondernemerschap.

QPQ # 1 • 2010


54

QPQ # 1 • 2010


“Viagra is een mooi voorbeeld van een briljante mislukking. De fabrikant was op zoek naar een nieuw middel tegen hartkwalen. De bijwerkingen van het medicijn werden door de proefpersonen erg gewaardeerd.” bijwerkingen van het medicijn werden door de proefpersonen erg gewaardeerd.” Een historische fout met een gouden randje is de ontdekking van Amerika door Columbus, die eigenlijk een snelle handelsroute naar het Verre Oosten wilde vinden. “Een briljante mislukking werd een van de grootste succesverhalen uit de geschiedenis”, aldus Iske. Ook het alcoholvrije bier Buckler is eind jaren tachtig glansrijk mislukt omdat Youp van ’t Hek het merk in een oudejaarsconference belachelijk maakte. Iske: “Niemand kan zoiets voorzien. Sommige dingen overkomen je gewoon. Een ding is zeker: de reclamemakers

55

hebben er veel van geleerd. Misschien is de opgedane kennis wel meer waard dan het aanvankelijk geleden financiële verlies.” Een leerervaring is het vierde kenmerk voor een briljante mislukking. Door de lessen openbaar te maken die je hebt getrokken uit je mislukte poging, kun je bovendien een inspiratiebron zijn voor anderen. Om dat laatste is het Iske vooral te doen. “Mensen die doorzettingsvermogen en durf hebben getoond, kunnen anderen inspireren tot nieuwe pogingen. Daarom brengen we briljante mislukkingen in kaart. Iedereen kan op onze site briljantemislukkingen.nl een briljante mislukking toevoegen.”

QPQ # 1 • 2010


56

QPQ # 1 • 2010


Rakelingen Een concept dat verwant is aan dat van Briljante Mislukkingen heet Rakelingen. Het is geïntroduceerd door New Shoes Today, een netwerk van internationale ondernemers die met adviseren en coachen een bijdrage willen leveren aan de wereld van morgen. Een rakeling is iets nieuws wat je terecht hebt ondernomen maar wat (nog) niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Je bent rakelings aan je doel voorbij gegaan. Paul Iske van het Instituut voor Briljante Mislukkingen is blij met andere initiatieven op dit vlak. “Rakelingen is een instrument in het programma Voorzichtigheidsr eductie, dat door New Shoes Today wordt gebruikt in workshops. Het Instituut voor Briljante Mislukkingen heeft een meer open-source karakter. Iedereen mag commentaar leveren en er iets uithalen dat hem van pas komt.”

De dialoog aangaan Het Instituut voor Briljante Mislukkingen is onderdeel van het Dialogues-programma van ABN AMRO en is ondergebracht in het futuristisch ingerichte Dialogues House. De idee achter Dialogues is de horizon van ondernemende mensen te verbreden door in dialoog met elkaar kennis uit te wisselen. Iske: “De dialoog, het verbinden van mensen en organisaties, hoort bij sociaal ondernemen. Hierbij staat maatschappelijke waardecreatie voorop en het eigenbelang is secundair. Startpunt van maatschappelijk georiënteerd ondernemen is de vraag: ‘hoe kan ik iets voor anderen doen?’ Een sociaal ondernemer acteert dus altijd in een omgeving met verschillende partijen met soms ook verschillende belangen. Dan is het goed mogelijk dat je niet altijd bereikt waar je op hoopte.” Dialogues heeft vijf jaar geleden als eerste project ondernemers geïnterviewd van wie het bedrijf failliet was gegaan. “De ondernemers hadden ieder voor zich veel lessen getrokken uit het faillissement, die mede de basis hebben gelegd voor latere successen. Een van de ondernemers stelde tijdens het faillissement meer geleerd te hebben dan hij bij een MBAstudie had kunnen opsteken”, aldus Iske. De interviews zijn in 2006 gepubliceerd in het boekje Tweede Kans. Het idee voor het Instituut voor Briljante Mislukkingen is hieruit ontstaan. Bij Dialogues speelt diversiteit op allerlei terreinen een centrale rol. “Onder diversiteit verstaan wij hoe je er plezier aan kunt beleven dat iedereen anders is en vanuit verschillende perspectieven naar dezelfde zaken kijkt. Mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, alfa’s en bèta’s en noem maar op. Samenwerken maakt werken en leven leuker”, licht Iske het doel van Dialogues toe. “Men zegt weleens: ‘alleen ga je sneller, maar samen kom je verder!’.” Het werk dat Iske een dag in de week buiten de bank doet als zelfstandig adviseur op het

gebied van innovatief en duurzaam ondernemerschap, beschouwt hij als zijn eigen zoektocht naar en benutting van diversiteit. Liever mislukkingen melden dan wegmoffelen Een andere manier van werken en omgaan met elkaar moet het klimaat voor ondernemers positief beïnvloeden. Iske: “Voor iedereen geldt dat dingen in het leven gewoon anders lopen dan gedacht. We zouden niet zo snel een kritische houding moeten aannemen tegenover iets wat niet is gelopen zoals we gedacht hadden. In plaats van meteen te bekritiseren, zouden we juist waardering moeten hebben voor een dappere poging iets te ondernemen. Schaamte voor mislukkingen is ook niet nodig – we zouden er vaker juist trots op moeten zijn. Iske noemt als voorbeeld de goede doelensector en de kritiek die geleverd is op sommige onderdelen van de hulpverlening aan de slachtoffers van de aardbeving op Haïti. Iske: “Mensen moeten snappen dat een aardbeving op die schaal niet vaak voorkomt. De omstandigheden in het rampgebied zijn zo uitzonderlijk, dat er dingen mis gaan. Door de nadruk op de afrekencultuur creëer je een moeilijke positie voor de hulpverlenende organisaties. Als ze mislukkingen melden, worden ze overladen met kritiek, maar als ze verzwijgen wat fout is gelopen, gaat het een volgende keer weer mis. Liever dus mislukkingen melden dan wegmoffelen.” Uit een Dialogues-dag met mensen uit de goede doelenwereld is het idee geboren een Brilliant Failure Award voor de goede doelensector in het leven te roepen. De prijs moet de bespreekbaarheid van mislukte hulp vergroten. “Iedereen kan briljante mislukkingen insturen via www.briljantemislukkingen.nl. De meest aansprekende krijgt een prijs. Die zal worden uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst.”

57

QPQ # 1 • 2010


58

QPQ # 1 • 2010


Briljante Mislukking: ‘vondst’ dagboeken Hitler

Durven te mislukken Het belang van briljante mislukkingen is in de ogen van Iske niet te onderschatten. “De vooruitgang in de samenleving is alleen bereikt omdat mensen iets hebben geprobeerd en het risico namen dat het niet zou lukken. Dat gaat ook op voor persoonlijke relaties. Je moet in de praktijk uitvinden wie bij je past om het leven te delen. Als niemand bereid zou zijn het risico te nemen op een mislukking, waren we allemaal vrijgezel.” Een open houding tegenover risico wordt belangrijker. Uitproberen en durven mislukken horen daarbij. Obstakels zijn volgens Iske dat mensen controle willen hebben en niet van verrassingen houden. “Wij zijn een land van beheren en beheersen. In de huidige tijd moet je navigeren. Kijken: waar ben ik nu, een volgend stapje nemen en maar kijken waar je terechtkomt. Deze vaardigheid leer je alleen door te experimenteren, fouten te maken en bij te sturen.” Iske benadrukt dat zijn pleidooi niet gericht is op het negeren van risico’s. De theoretisch fysicus verwijst naar de wetenschap, waar wel openlijk wordt gepraat over mislukkingen. “Wetenschappers zijn transparant over hun bevindingen. Ze hebben iets geprobeerd dat niet blijkt te kloppen en worden door hun collega’s niet uitgelachen. Daar kunnen we wat van leren. De wereld is niet voorspelbaar. Zekerheid krijgen we toch niet.”  ◆

Een briljante mislukking in de mediawereld. Het Duitse tijdschrift Stern ontdekt in 1983 meer dan zestig dagboeken van Adolf Hitler en het weekblad Nieuwe Revu betaalt een flinke som geld voor de publicatierechten in Nederland. Binnen drie weken na de ‘vondst’ bleken de dagboeken vervalst. Nieuwe Revu mocht erop vertrouwen dat de Hitler-dagboeken authentiek waren. De ‘ontdekker’ en voormalige Stern-verslaggever Gerd Heidemann en de hoofdredactie van Stern zeiden te kunnen instaan voor de echtheid ervan. Stern had de dagboeken laten onderzoeken door twee internationaal vermaarde historici, de Brit Hugh Trevor-Roper en de Amerikaan Gerhard L. Weinberg. Beiden hadden de authenticiteit van het materiaal bevestigd. Bovendien had Stern de eigen oplage met een half miljoen exemplaren verhoogd. De mededeling van de Duitse minister van Binnenlandse Zaken, Friedrich Zimmermann, dat onomstotelijk was komen vast te staan dat de door Stern gepubliceerde dagboeken vervalsingen waren, sloeg in als een bom. Onderzoek had uitgewezen dat ten minste een deel van het papier waarop de dagboeken waren geschreven pas tien jaar na het einde van de oorlog was vervaardigd. Niet alleen voor Stern, maar ook voor Nieuwe Revu kwam de klap hard aan. De redactie van het blad doet in de eindejaarsspecial van 2009 uit de doeken hoe het ‘een kwart eeuw geleden door het Duitse blad Stern in het pak werd genaaid met de valse dagboeken van Adolf Hitler’. Aan de andere kant heeft de enorme publiciteit rond het onderwerp de naamsbekendheid van Nieuwe Revu enorm vergroot. De canard heeft het blad uiteindelijk geen windeieren gelegd. De les is dat zelfs gerenommeerde bladen zich deerlijk kunnen vergissen bij de nieuwsgaring en het checken van bronnen. Maar het is ook duidelijk dat betrokken zijn bij zo’n publicitair spectaculaire gebeurtenis altijd iets oplevert. Dat is belangrijk voor media die af hankelijk zijn van de bekendheid bij hun doelgroepen. Directeur Paul Iske van het Instituut voor Briljante Mislukkingen concludeert: “Nieuwe Revu heeft duidelijk gemaakt dat het blijvende interesse heeft voor zaken met grote nieuwswaarde, en de intenties waren dus in dat opzicht zeker zuiver te noemen. Het publiek heeft zich in dit geval dus vergevingsgezind getoond, mede door de openheid waarmee Nieuwe Revu de ontwikkelingen heeft weergeven. Een goed voorbeeld van reputatiemanagement.”

59

QPQ # 1 • 2010


60

QPQ # 1 • 2010

“Een historische fout met een gouden randje is de ontdekking van Amerika door Columbus, die eigenlijk een snelle handelsroute naar het Verre Oosten wilde vinden.”


NOTS Foundation: motivatie versus rendement Net als gewone ondernemers, kunnen ook sociaal ondernemers briljant mislukken. Sterker, volgens sommige deskundigen, onder wie Pamela Hartigan, directeur van het Skoll Centre for social entrepreneurship, hoort falen bij uitstek bij sociaal ondernemerschap: “Sociaal ondernemers combineren twee zaken: missiondriven en businessdriven, tot een nieuwe vorm van ondernemen. Er zijn nog maar weinig best practises, veel modellen moeten hun kracht nog bewijzen. Dat betekent automatisch dat er vaker iets mis gaat dan bij het standaard ondernemen”, stelt ze in haar boek The Power of Unreasonable People. En van fouten kun je leren, is ook de ervaring van Bart Hartman, medeoprichter van de NOTS Foundation. “NOTS staat voor Not One The Same. Deze naam verwijst naar de filosofie dat elk individu uniek is en unieke behoeften heeft. Ontwik­kelingssamenwerking is effectief als met die unieke behoeften rekening wordt gehouden. Wij willen het aantal mensen in ontwikkelingslanden met een zelfredzaam bestaan vergroten. Dat doen we door startende ondernemers een microkrediet te verstrekken. En we voorzien gezinnen van duurzame energieoplossingen waarmee ze geld kunnen besparen en waardoor hun gezondheid vooruit gaat. Ondernemerschap speelt bij onze activiteiten een grote rol.” Bij het ondernemerschap hoort het leren van eerdere ervaringen en het onderweg daarop aanpassen van je activiteiten. Maar sommige dingen kun je niet voorzien, dat heeft ook de NOTS Foundation ervaren.

Inspelen op leermomenten Nots financiert zijn microkrediet en duurzame energieactiviteiten door NOTS Microkrediet Obligaties uit te geven aan particuliere beleggers in Nederland. Dat was aanvankelijk niet de bedoeling. Het plan was om een NOTS Microkrediet Beleggingsfonds te starten. “Er lag een gedegen plan waarin diverse banken het volste vertrouwen hadden en iedereen uitging van een goede afloop. Vooral door de financiële crisis, maar ook door de traagheid waarmee banken

nieuwe beleggingsfondsen in hun productaanbod opnemen en promoten bij hun beleggers, haalden we niet de beoogde 25 miljoen aan beleggingen binnen, maar slechts 1 miljoen.” Een mislukking zou je zeggen: slechts 4% van waar op ingezet was, werd binnengehaald. Hartman ziet dat heel anders. “Bij het evalueren bleek dat de meeste beleggers het ontvangen van rendement ondergeschikt vonden aan het steunen van ondernemers in ontwikkelingslanden. Dat bracht ons dus op het idee van die obligaties.” En de tegenvaller had nog meer positieve gevolgen. Hartman: “Zo kwam ik in contact met minister Koenders, die de NOTS een cofinanciering toezegde.”

Tekst: Noor Backers

Stichting wordt bank Inmiddels is NOTS door De Nederlandsche Bank en de Belastingdienst gekwalificeerd als sociaal ethische bank en als groenbank. De Foundation is nu een bank die zelf - buiten andere banken om - obligaties kan uitgeven. Hartman: “Met een kopie van deze structuur is het mogelijk dat andere ontwikkelingshulp- en milieuorganisaties ook zelf obligaties gaan uitgeven. Wij stellen onze kennis, vaardigheden en netwerk graag ter beschikking aan anderen.”  ◆

61

“Met een kopie van deze structuur is het mogelijk dat andere ontwikkelingshulpen milieuorganisaties ook zelf obligaties gaan uitgeven. Wij stellen onze kennis, vaardigheden en netwerk graag ter beschikking aan anderen.”

QPQ # 1 • 2010


In de rubriek Leven, Liefde & Lol vind je in ieder nummer producten, gadgets en andere interessante zaken die te maken hebben met je werk, je privé-leven en je vrije tijd.

Leven

62

Verantwoord tijdschrift Of het wel verantwoord is om in deze tijden een tijdschrift uit te geven? Van papier en met drukinkt? En dan ook nog full colour? Ja, dat is heel verantwoord. Tegenwoordig is ‘goed’ papier allang niet meer zo grofstoffelijk en met zo’n goedkope wc-papier grijze kleur. Het papier waarop QPQ is gedrukt, is FSC-gecertificeerd of 100% gerecycled. Ook de inkt is helemaal ‘groen’, want het is bio-inkt. Niks geen grauwsluier over de fullcolour-foto’s maar mooie heldere kleuren. Het productieproces zelf is – hoe kan het ook anders - zo schoon mogelijk. Er wordt geen gebruik gemaakt van allerlei chemische middelen die bij een ‘normaal’ drukproces wel toegepast worden en er wordt – uiteraard – CO2neutraal geproduceerd. Mét groene stroom. Kortom, een lekker verantwoord blad, met mooi papier en mooie kleuren. En zeg nou zelf: het voelt toch gewoon goed om zo’n magazine fysiek in je handen te hebben?  ◆

QPQ # 1 • 2010


Leven, Liefde & Lol

Liefde

Busines as unusual Summ is de naam van een nieuwe verantwoorde snacklijn, die én duurzaam én fair trade is. De chocolade repen, kaneelamandelen, sapjes en rijstwafels met chocoladelaag zijn bedacht door FairConnect sámen met iedereen die daarover wil meedenken. Volgens FairConnect is het zelfs het eerste cocreated foodbrand in de wereld. Jij kunt ook meedenken als je dat wil. Gewoon door tips via de website te geven. Of, en dat is nog interessanter, door een winstbewijs van FairConnect (minimaal € 50) aan te schaffen. Een kwart van de dividend-uitkering

van FairConnect gaat naar jou als winstbewijshouder. Behalve dat je meedeelt in de winst, geef je het bedrijf mee vorm en geef je kleine producenten, nationaal en internationaal, de kans om biologische- en fair trade-producten op de markt te brengen. Wat wil je nog meer: én mede-eigenaar van een merk én meebouwen aan een betere wereld. Een proefsessie bijwonen? Via Summs website www.summ.nl kun je je aanmelden. Je vindt er ook meer info over het bedrijf en de producten.  ◆

63

QPQ # 1 • 2010


64

QPQ # 1 • 2010


Leven, Liefde & Lol

Lol

Geen gewone sneaker

Kun je met design een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van mensen in ontwikkelingslanden? Absoluut! Dat is de opvatting van Merijn ten Thije, een van de bedenkers van het sneaker-concept !SYOU. A creative and commercial handshake across the world, zo staat op de site te lezen. Co-design dus. In samenwerking met aanstormend talent uit ontwikkelingslanden en gevestigde creatieven van over de hele wereld ontwerpt en maakt hij de schoenen. En iedereen krijgt een faire prijs voor z’n werk. In het productieproces worden, waar mogelijk, lokale materialen toegepast. Met !SYOU wil Ten Thije het talent en de creatieve industrie uit ontwikkelingslanden gelijke kansen bieden in vergelijking met landen in het Westen. Sociaal ondernemerschap ten voeten uit. Butterfly Works, de founding mothers van Return to Sender, helpt !SYOU hierbij. De eerste sneakers die rond deze tijd gelimiteerd verkrijgbaar zijn, zijn geïnspireerd op Burkina Faso. Wilfried de Paul tekent voor het design, samen met een gevestigde sneakerontwerpster. Petrovsky & Ramone zijn in samenwerking met de lokale belofte Francois Ouedraogo verantwoordelijk voor het beeldmateriaal. En o ja, ook niet onbelangrijk, de sneakers (€149) zijn natuurlijk gewoon enorm hip.

65

Meer weten? Kijk op www.!syou.com  ◆

QPQ # 1 • 2010


66

Foto: Isabel Nabuurs

QPQ # 1 • 2010

tekst: Annemarie Geleijnse


Thema: Bouwen

Social architects bouwen voor de toekomst

De 3 R’s van Marlies Rohmer

“Ik probeer verzamelplekken onder een brug of op verlaten plekken te maken waar jongeren een container kunnen hebben, een vuurtje kunnen stoken. Zodat ze een plek hebben waar ze zich kunnen afzonderen, zonder dat anderen daar last van hebben.”

67

Tekst: Annemarie Geleijnse

QPQ # 1 • 2010


68

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

“De grootste schoonheid zit vaak in een rare onregelmatigheid. Dingen die made by mistake of door een soort toeval zo zijn ontstaan.” 69 De stedelijke vernieuwing in de jaren tachtig volgde de stadsvernieuwing uit de jaren zestig op. Veel heeft het niet gebracht, zo lijkt menig verpauperde wijk te leren. Een nieuwe generatie architecten staat op en gaat op een nieuwe manier sociale uitdagingen te lijf. Marlies Rohmer is één van hen. “Sociale problemen kan ik niet oplossen, maar ik kan wel kansen bieden.”

Een architect met een missie. Wie zich verdiept in Marlies Rohmer, omschrijft haar al snel zo. Een school wordt bij haar een beklimbaar gebouw, zodat jongeren blijven bewegen. Een schoolplein krijgt meerdere functies, zodat de hele wijk er iets aan heeft. De stoepen zijn breed, zodat kinderen er kunnen spelen en buurtbewoners elkaar ook echt kunnen ontmoeten. Van woningen op de begane grond, plinten in architectentermen, maakt zij naar de straat gerichte eetkeukens, zodat een kokend

gezinslid een extra oogje op de straat houdt. Aan een moskee zou ze liefst ook winkeltjes verbinden omdat dan ook autochtone Nederlanders hun weg naar deze plek vinden. Toch hoeft het van haar niet, die omschrijving. “Missie, dat klinkt naar een soort zendingsdrang”, zegt ze. “Alsof ik het evangelie aan het verkondigen ben. Dat is niet mijn opzet.” Rohmer besteedt geen grote woorden aan haar idealen. Noem je het aanpakken van sociale problemen een hoger doel, dan reageert ze met een gelaten “Nou ja, dat is wat je hoopt.” Bescheiden, realistisch. Ze weet waar de macht van architectuur en stedenbouw ophoudt: “Ik bied kansen.

QPQ # 1 • 2010


70

Foto: Michael van Oosten

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

Maar ik wil niet beweren dat je dat allemaal met architectuur voor elkaar krijgt. Veel hangt ook met het beheer van een wijk samen.” Architecten die zich bezig houden met sociale uitdagingen worden ook wel social architects genoemd. Typisch voor deze lichting architecten is dat ze niet alleen kijken naar de esthetiek van een gebouw, maar vooral naar de sociale context en de invloed die hun ontwerp daarop uit kan oefenen. Rohmer doet dat, haast onbewust zo lijkt het, zodra ze een opdracht krijgt voor een gebouw of een stedenbouwkundig plan. Dat zit sinds jaar en dag ingebakken. Zo’n dertien jaar geleden begon ze met het doen van onderzoek naar jongerencultuur. Het resulteerde in 2007 in het boek Bouwen voor de NEXT GENERATION. Op het eerste gezicht een mooi vormgegeven knipselboek bomvol krantenknipsels. Bij nadere lezing een inspirerende visie op hoe architectuur kan inspelen op jongerencultuur. (zie kader op pagina 73) Geen optelsom van gangen en lokalen Het onderzoek voor haar boek, startte ze omdat ze in toenemende mate opdrachten voor jongeren kreeg. Het viel haar op dat het programma van eisen voor een nieuwe school bestond uit een optelsom voor gangen en lokalen. Een essay over jeugdcultuur, informatie over veranderingen in het onderwijs of een visie op maatschappelijke problemen zoals obesitas ontbrak totaal. Ze gaat zelf op zoek en verrijkt op die manier zelf het programma van eisen bij een opdracht. Het resulteerde onder meer in een opklimbare school in de Haagse Vinexbuurt Wateringseveld. In een sporttoren zijn speellokalen en een gymzaal opgenomen, op het dak is een basketbalveld dat openbaar toegankelijk is. Via de tribune en de sporttoren is het hele gebouw opklimbaar. Rohmer: “Kinderen kunnen het gebouw op en af rennen. Dat ze 200 meter moeten lopen, voordat ze bij de wc zijn, maakt geen moer uit. Laat ze vooral bewegen.” Dat je als architect de dikwordende achterbankgeneratie probeert in beweging te krijgen, is vernieuwend. Rohmer merkte dat de tijd voor haar boek langzaam moest rijpen. Het duurde zo’n vijf jaar voordat ze subsidie wist te krijgen. “Er was een tijd dat de gedachte bij zo’n subsidieaanvraag was: ‘mens, hou je gewoon met architectuur bezig’.” Inmiddels is die houding gelukkig wat veranderd. Want of het nou gaat om brede schoolpleinen, brede VMBO’s of brede moskeeën - Rohmer heeft gemerkt dat haar idealen tegenwoordig langzaam landen, als je maar vaak genoeg aan de juiste personen dit soort plannen voorlegt. Zo schoof ze bijvoorbeeld al aan bij Vogelaar en op het departement van Wonen, Wijken en Integratie.

71

QPQ # 1 • 2010


72

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

Sociale cohesie bevorderen Soms komt de inspiratie voor sociale architectuur van ver. Zo buigen twee architecten uit Venezuela zich over de probleemwijk Hoograven in Utrecht. Zij kennen het klappen van de zweep vanuit de sloppenwijken van Caracas. De architecten Alfredo Brillembourg en Hubert Klumpner gingen aan de slag op uitnodiging van Sichting Utrecht Manifest, het tweejaarlijks evenement over maatschappelijk verantwoord ontwerpen. Zij proberen vooral sociale processen op gang brengen. In Caracas mobiliseren ze de energie van de vindingrijke sloppenbewoners om samen gemeenschappelijke voorzieningen te ontwerpen en te bouwen en zo de sociale structuur van de ‘barrio’ te versterken. Een kabelbaan gaat de slopenwijken ont-

sluiten. Stations krijgen sociale en culturele centra en op schaarse open plekken bouwden zij sportcentra met meerdere verdiepingen. De ‘etages’ in de sloppenwijken verbonden zij met grote ijzeren trappen. Hoograven is een probleemwijk waar eenderde van de circa 15.000 inwoners allochtoon is. Ook voor deze wijk grijpen de architecten niet naar het geijkte middel van slopen en opnieuw opbouwen om verloedering tegen te gaan, maar zetten zij in op het bevorderen van sociale cohesie. Hun plan kent drie centra in de wijk waarbij de inzet is de bewoners van de wijk én hun energie in de wijk te houden. Of het nou gaat om het doen van de boodschappen, werk of studie. Het plan kent daarom een Arabische markt tussen de moskee en het nieuwe winkelcentrum, open sportvoorzieningen als een skatebaan rondom de bestaande roeiverenigingen en voetbalclub en de mogelijkheid voor ondernemers om vanuit bijvoorbeeld garageboxen te kunnen werken. Rondom meubelfabriek Pastoe - eigenaar Harm Scheltens is één van de initiatiefnemers van Utrecht Manifest - zouden de Venezuelanen graag vestigingen zien van de Hogeschool voor de Kunsten en de Universiteit Utrecht. In september hoopt de stichting de plannen concreet te maken. Voor meer informatie: 030-2585 556 en www.utrechtmanifest.nl

Rohmer weet dat je met enkel architectuur en stedenbouw sociale problemen niet kan oplossen. “Ik bied kansen. Veel hangt ook met het beheer van een wijk samen.”

73

QPQ # 1 • 2010


74

QPQ # 1 • 2010

Foto: Marcel van der Burg

Nauwe relatie stoep en woning We wandelen door een diapresentatie die duidelijk de verschillen laat zien tussen twee vrijwel tegen elkaar aan gelegen Amsterdamse wijken: de gewilde Watergraafsmeer en de krachtwijk Transvaalbuurt. De brede stoepen vol bankjes en groen in de Watergraafsmeer voor veelal koopwoningen vormen een waar kinderparadijs. De Transvaalbuurt kent daarentegen straten waar je ’s avonds liever niet doorheen loopt. Rohmer laat een straat zien waar in de periode van de stadsvernieuwing een op zichzelf mooi blok is neergezet. “Je ziet dat het pand hele dichte plinten heeft met bergingen daarachter. Er is geen enkele relatie met de straat. Terwijl het in de culturen van de bewoners wel besloten ligt om buiten samen te komen.” De straat moet daar dan wel toe uitnodigen en daar schort het vaak aan. Rohmer vertelt over de wijk Jaffa, een verpauperd deel van het rijke Rotterdamse Kralingen, waar de bebouwing uit de jaren tachtig een somber beeld oplevert van straten met afwerende huizenblokken, veel auto’s, smalle, lege stoepen die direct een gevoel van onveiligheid oproepen. Rohmer maakte een stedenbouwkundig plan, waarbij ze de ideeën uit Bouwen voor de NEXT GENERATION integreerde. Naast nieuwbouw, transformeerde ze ook de bestaande bebouwing. Ze toont een dia waarin de eerdere sombere straat een totaal andere uitstraling heeft. “We hebben de plinten opengebroken, waardoor er vanzelf meer ogen op de straat zijn gericht. En we hebben de gevel laten begroeien, de auto’s weggehaald en extra bomen neergezet.” Rohmer staat op en loopt naar het raam. Vanuit haar architectenbureau op het uiterste puntje van de Amsterdamse Cruqiusweg, een rommelig bedrijven/industrieterrein, heb je een magnifiek uitzicht over het water en het Oostelijk Havengebied. Ze wijst naar het Borneoeiland. Daarvoor ontwierp haar bureau een aantal woningen: eetkeukens aan de straatkrant, boerderijdeuren die op meerdere manieren te openen zijn. Een mooi voorbeeld van de nauwe relatie tussen stoep en woning. De brede stoep werd al snel op levendige wijze met bankjes, geveltuintjes en inderdaad zelf gegraven zandbakken ingenomen door de bewoners. Tevreden toont Rohmer op de laptop


Thema: Bouwen

Social architects kijken niet alleen naar de esthetiek van een gebouw maar vooral naar de sociale context en de invloed die hun ontwerp daarop kan uitoefenen.

75

QPQ # 1 • 2010


76

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

een aantal foto’s. Ze wijst op een vrouw met hoofddoek die haar woning verlaat. Tegen het huis een bankje en planten, fietsende kindjes op de stoep. “Zie je?” wijst Rohmer. “Wat is nog het verschil? Deze mensen gebruiken de stoep precies zo als hun autochtone buren. Het is een misverstand te denken dat allochtone vrouwen liefst bij elkaar zitten. Zij zoeken juist zelf ook die menging op.” Gedeelde ruimte Openheid vindt Rohmer belangrijk omdat het kansen tot ontmoetingen met zich meebrengt en het gevoel van veiligheid versterkt. Rohmer brengt verschillende groepen graag bij elkaar. Ze creëert plekken waar als vanzelf de ruimte wordt gedeeld. Zo tekende Rohmer in de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam voor een sportkooi met verschuifbare netten die eenvoudig te veranderen is in een plein. Ook het ontwerpen van een ‘breed schoolplein’ is een manier om de ruimte te delen. Door een schoolplein openbaar toegankelijk te maken, profiteren ook anderen van de publieke ruimte. Als het aan Rohmer ligt, staan om schoolpleinen geen hoge hekken en kun je er ook na schooltijd spelen of picknicken. Eenvoudig is het niet. Bij haar Haagse beklimbare school kwamen al snel toch hekken om het plein. De Vinexbuurt kent veel vandalisme en de school wilde niet alsmaar opdraaien voor de kosten daarvan. Rohmer bepleit dan ook dat meerdere clubs het beheer delen door bijvoorbeeld ook een speeltuinvereniging of een buurtvereniging bij het plein te betrekken. Moskeeverzamelgebouw In opdracht van stadsdeelraad OostWatergraafsmeer ontwierp Rohmer Fusion, het moskeeverzamelgebouw in de Transvaalbuurt in Amsterdam. Gebedsruimten voor Turken en Marokkanen zijn hier onder een dak geplaatst met een Nederlandse instelling voor werkvoorziening en een cursuscentrum. Het is een blikvanger geworden in deze krachtwijk. Rohmer koos voor een mengeling van Arabische bouwstijlen en de omringende Amsterdamse School. De opengewerkte baksteengevel zorgt voor privacy binnen en een uitnodigende uitstraling buiten. Persoonlijk had Rohmer nog verder willen gegaan. “Ik vind het jammer dat ik de high culture niet heb kunnen verbinden met low culture. Ik had er graag winkeltjes aan gekoppeld, omdat dat integratie op een goede en vanzelfsprekende manier bevordert. Nederlanders hebben allang de weg gevonden naar de Turkse groenteboer en de kapper.” Het stadsdeel wilde er echter niet aan. Nu Rohmer is benaderd door mensen die in Amsterdam-Noord bezig zijn een moskee

Eco-affordable housing Bestaande huizen in lagelonen-landen zijn voor de midden­ klasse onbetaalbaar, niet duurzaam en van lage kwaliteit. Daarom startten de jonge honden van Enviu (van de Hybrid Tuktuk en de Sustainable Dance Club) met een nieuw project: Open Source House. Voor 2020 wil het internationale jongeren­ netwerk meer dan honderdduizend duurzame huizen hebben gebouwd. Het project start met een internationale designcompetitie voor jonge (toekomstige) architecten. Het winnende ontwerp wordt als pilot gebouwd in Ghana. De huizen moeten modulair zijn, bruikbaar voor lokale implementatie en uitbreidbaar voor bewoners. De gebruikte materialen moeten lokaal zijn. Tot 17 mei kun je ontwerpen insturen via www.os-house.org Alle ontwerpen worden openbaar gemaakt op het Open Source-platform. Daarmee is een belangrijk ideaal van initiatiefnemer architect Vincent van der Meulen verwezen­ lijkt: kennis over duurzaam bouwen delen. Het project ging op 28 januari jl. in Rotterdam officieel van start tijdens de vakbeurs Gevel die als thema Wereld­ architectuur had.

te stichten, probeert ze opnieuw een lans te breken voor wat zij in navolging van de brede school een brede moskee noemt. Ze wil daar verder onderzoek naar doen en liefst de Turkse en Marokkaanse intelligentsia erbij betrekken. “Doe je dat niet, dan krijg je geen intelligent debat, maar eenvoudige mensen met hun wensen die tegenover hoogopgeleide wijkbewoners op de barricaden komen te staan.” Een wilde wijk De visie van Rohmer wordt steeds meer herkend. Sinds de verschijning van haar boek ziet Rohmer een nieuw soort opdrachten op zich af komen. Ze wordt vaak gevraagd lezingen te geven en is gevraagd om haar manier van kijken op een complete wijk los te laten. Ze is supervisor geworden over een nieuwe Amsterdamse wijk op het Rioolzuiveringsterrein (nabij IJburg), waar ze kansen ziet voor een mooie, gemengde wijk. Alle ontwikkelaars, het stadsdeel en de projectbureaus denken in workshops mee. Een vrolijke boel, volgens de architect die veel eten en drank liet aanrukken. “Mensen komen in een soort Brabantse toestand terecht, waardoor ze helemaal ontdooien en ontzettend veel zin krijgen om er met zijn allen voor te gaan. Dan komt er energie los.” Ze is er bewust mee bezig hoe ze anderen meekrijgt. “Ik probeer bij mensen als Obama te analyseren wat hij losmaakt bij anderen en hoe hij dat doet. In mijn vak zit heel veel besloten in de communicatie. Als je niet weet waarmee je een ander

kunt raken, dan komen je plannen niet over.” In het geval van deze nieuwe wijk, waar 2500 woningen en vijf scholen komen, gooide Rohmer zoveel mogelijk regels overboord. “De grootste schoonheid zit vaak in een rare onregelmatigheid. Dingen die made by mistake, of door een soort toeval zo zijn ontstaan. Dat is lastig, als architect kun je het onverwachte nooit creëren, je kunt er alleen ruimte voor open laten.” Door zoveel mogelijk regels te skippen, streeft Rohmer naar wat zij noemt een ‘soort wilde wijk’. Zeggen dat haar vak bestaat uit het toelaten van burgerlijke ongehoorzaamheid gaat te ver. Maar als bewoners illegaal zandbakken in de brede stoepen graven, landt dat bij Rohmer in een warm bad. “Die mensen laten zien dat ze zich letterlijk ingraven in hun wijk. Dat zijn dingen: laat dat gewoon toe. Fantastisch.”

77

Rommel, rotzooi en ravage In de nieuwe wijk op het Rioolzuiveringsterrein past ze de in haar boek gepropageerde gedachte toe dat de drie R’s van dr. Spock - Rust, Reinheid en Regelmaat

QPQ # 1 • 2010


78 Foto: Thea van den Heuvel

- worden vervangen door Rommel, Rotzooi en Ravage. Kinderen moeten meer kansen krijgen zelf de wereld te ontdekken. Ze denkt daarbij wel na over de overlast die grote groepen jongeren mogelijk kunnen veroorzaken. “Ik probeer verzamelplekken onder een brug of op verlaten plekken te maken waar ze een container kunnen hebben, een vuurtje kunnen stoken. Zodat ze een plek hebben waar ze zich kunnen afzonderen, zonder dat anderen daar last van hebben.” Dat soort sociale problemen tackelen door ze simpelweg voor te zijn, zou je ook een missie kunnen noemen. Maar ook hier relativeert Rohmer direct. “Wat je ziet in zo’n nieuwe wijk is een soort oorlogssituatie. Allemaal mensen die elkaar niet kennen, komen bij elkaar. Daar moeten we niet te dramatisch over doen. Het heeft tijd nodig, voordat dat allemaal een beetje indaalt. Met stedenbouw

QPQ # 1 • 2010

alleen kom je er niet, je moet daar ook een goede vorm van beheer voor opzetten.” Verbinding met de omgeving In haar pleidooi voor meer spontaniteit in de stad, voor pleinen die naar eigen inzicht zijn te gebruiken, klinkt het verlangen door naar een vitale stad waarin de straten als dorpen zijn: veilig en vertrouwd. Maar juist het aspect van veiligheid doet sommige van haar plannen op een muur van onhaalbaarheid afketsen. Voor het Slotervaartse August Allebéplein (Rohmer: “Een schattig pleintje. Ja, ik weet heus wel dat er geschoten wordt.”) ontwerpt haar bureau nu een community center, een soort brede school waarin bijvoorbeeld ook het Centrum voor Ouder en Kind gehuisvest wordt. “Ik probeer steeds mogelijkheden te vinden om dat gebouw toch verbinding te laten maken met de omgeving. Met meerde-

re ingangen kunnen ouders hun kind ophalen dicht bij de plek waar het les heeft en ontstaat er door die ouders op het plein vanzelf een sociaal prettig klimaat. De gemeente heb ik uitgelegd dat je de deuren altijd kunt afsluiten als het niet werkt.” Zo probeert Rohmer te wroeten in de angstcultuur en anderen te bewegen net als zij uit te gaan van de vele welwillenden op zo’n plein in plaats van van die paar onruststokers. “Maar dat zijn ook sociale processen die gelijktijdig moeten ontstaan. Dat kan nooit alleen van de architectuur komen. Dat daar geschoten wordt, los je met architectuur natuurlijk niet op. Maar ik maak er ook geen bunker van.”  ◆


Thema: Bouwen

Bouwen voor de NEXT GENERATION Het boek van Marlies Rohmer brengt op aansprekende wijze trends en ontwikkelingen binnen de maatschappij en met name de jeugdcultuur in beeld. Ze laat met diverse knipsels bijvoorbeeld zien hoe kinderen steeds minder ruimte krijgen om zelf buiten te spelen en koppelt dit aan haar visie op een kindvriendelijke stad. Ze bepleit een netwerk van kindvriendelijke routes dat levendige plekken verbindt. Een samenhangende visie op jeugd, ouderen, de multiculturele samenleving, spelen, mobiliteit en openbare ruimte is daarvoor nodig. Slechts een bijrol is in het boek weggelegd voor de manier waarop Rohmer haar visie zelf in haar architectuur verweeft. Het boek is daarmee niet alleen voor architecten inspirerend, maar ook voor sociale ondernemers die zich op een andere manier bezighouden met de stad. Marlies Rohmer, Bouwen voor de NEXT GENERATION, NAI uitgevers, ISBN 978 90 5662 545 0, €29,50

79

Meer lezen: Nanne Boonstra, Hans Boutellier en Marcel Ham (red.), Omstreden ruimte, de spanning tussen regulering en spontaniteit, uitgeverij Van Gennep, ISBN 978 90 5515 452 4, €22,50. Foto: Alexander van der Meer

QPQ # 1 • 2010


80

Stop de Bewoners van een buurtVogelaarwijk zijn druk met de eindjes barbecue? aan elkaar te knopen en vragen zich af hoe ze hier zo snel mogelijk wegkomen. Dat is niet via de buurtbarbecue.

tekst: Jolanda Breur

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

Gesubsidieerde buurtbarbecues zijn goedbedoeld, maar zorgen niet voor structureel betrokken burgers. Zonde van het geld, vindt welzijnsdirecteur Heinz Schiller. Ook incidentele betrokkenheid is nuttig, zegt het ministerie van VROM. Vier buurtprojecten met businessplan hebben de lange termijn op het oog.

81 “Zandkastelen bouwen?” Welzijnsdirecteur Heinz Schiller barst in lachen uit. “Belachelijk.” Hij reageert op een gesubsidieerd buurtinitiatief in Amsterdam. De directeur gunt iedere buurt haar barbecue, voor hem hét symbool van deze initiatieven, “maar dan wel zelf betalen.” “Dat schijnt een rechts standpunt te zijn”, grinnikt Schiller. Hij heeft niets tegen burgers die de leefbaarheid van hun wijk willen vergroten. Als hoofd van welzijnsorganisatie Doenja in Utrecht is ook hij hiermee bezig. Schiller ziet echter geen heil in de versnippering van miljoenen voor kleinschalige wijkinitiatieven waarvan de resultaten niet meetbaar zijn. “Wanneer een plek om met elkaar te breien of een kaartje te leggen ontbreekt, dan kan de overheid faciliteren. Maar deze activiteiten organiseren is zonde van het geld.” De gesubsidieerde buurtbarbecue als symbool van geldverspilling kent Josien Kuiper maar al te goed. Ze is projectmanager bewonersparticipatie op het ministerie van VROM. “Er wordt vaak negatief over gedaan, maar die kleinschalige initiatieven kunnen een eerste stap zijn in contact tussen bewoners. Dat is inderdaad moeilijk meetbaar. Toch horen we wel eens dat er meer interactie uit voortkomt.” Met deze initiatieven los je problemen in een wijk niet op, meent Schiller. Doenja

heeft ervaring in de Utrechtse Vogelaarwijk Kanaleneiland. “Er wonen veel mensen in een achterstandspositie. Ze zijn druk met de eindjes aan elkaar te knopen en vragen zich af hoe ze hier zo snel mogelijk wegkomen. En dat is niet via de buurtbarbecue.” De bewonersbudgetten zijn volgens Josien Kuiper ook niet bedoeld om achterstand in wijken weg te werken. “Er gaat al veel geld naar de wijkenaanpak. Wanneer deze aanpak niet naar wens verloopt, denkt men dat extra geld van bijvoorbeeld het bewonersbudget de oplossing is. Maar dit zou het toefje slagroom op die financiële taart zijn. Zowel minister als Tweede Kamer willen budget reserveren voor de bewoners zelf.” Van de 47 sociale projecten in Kanaleneiland zijn er 40 te veel, vindt Heinz Schiller. “Focus op slechts enkele, structurele doelen, net als bij het aanpakken van de fysieke wijkstructuur. Dat werkt ook.” Hij doelt op onder meer een diverser woningaanbod. Wanneer een succesvol Marokkaans gezin een goede woning kan kopen in de wijk, ontstaat volgens hem een gemengd leefmilieu en kan de onderklasse zich optrekken aan de middenklasse. Een sociaal project zou bijvoorbeeld schooluitval kunnen tegengaan.

Projectencarrousel De stroom sociale projecten die elkaar afwisselen of parallel lopen met deels overlappende doelen, heet ook wel de projectencarrousel. Paulien van der Hoeven, accountmanager bij het ministerie van VROM, was betrokken bij een onderzoek dat haar ministerie hiernaar deed met Start Foundation. “Succesvolle projecten stoppen, vergelijkbare nieuwe worden opgestart, netwerken gaan verloren en mensen raken gefrustreerd.” Het probleem: de resultaten zijn nauwelijks meetbaar. De onderzoekers pleiten voor een betere samenwerking tussen de verschillende partijen. Van der Hoeven ziet hier een taak voor sociaal ondernemers. “Wanneer zij als spin in het web fungeren en volgens best practices werken, kan een overheidsorgaan zeggen: ik waardeer jou financieel omdat je bijdraagt aan het halen van mijn beleidsdoelstellingen. Daar moeten ze dan alleen nog even een kostenbatenanalyse op los laten.”  ◆

QPQ # 1 • 2010


82

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

Al is de oplossing voor een probleem nog zo goed, als gemeenten niet direct zien waarom ze ermee moeten werken, blijven ze huiverig.

Verbeterdebuurt.nl Stel, je mist een natuurwinkel in de buurt. Op internet surf je naar verbeterdebuurt.nl en je dropt je wens via een ideebutton op de plattegrond met daarop jouw woonwijk. Wanneer je geluk hebt, zijn minimaal negen andere buurtbewoners het met je eens en wordt het verzoek voorgelegd bij jouw gemeentebestuur. Tjabbe Bos, beleidsadviseur bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, vindt het een prima initiatief. Hij begeleidt de initiatiefnemers van het digitale platform en introduceert ze bij gemeentenbesturen om het onder de aandacht te brengen. Amsterdam ging al overstag en doet mee. Evenals driehonderd andere gemeenten. “Ik hoop dat het goede nieuws zich als een lopend vuurtje verspreidt en er een sneeuwbaleffect ontstaat”, zegt Bos. Dat hoopt ook CreativeCrowds, de BV die Stichting Verbeterdebuurt oprichtte, want eind dit jaar stopt de overheidshulp bij het verspreiden van deze innovatieve publieke dienstverlening “Dan moeten ze het op eigen kracht doen.” Alle partijen kunnen de site gratis gebruiken, maar initiatiefnemer Carl Lens verwacht dat gemeenten voor extra functionaliteiten willen betalen. Burgers kunnen ook problemen zoals overlast melden. Deze signalen gaan direct naar de gemeente. Op de plattegrond zijn problemen te herkennen aan rode pinnetjes. Wanneer een gemeente het probleem heeft opgelost, vervangt een groen vlaggetje de rode pin. Ook heeft de site een ranglijst die het percentage opgeloste problemen per gemeente aangeeft. Dat werkt als een stok achter de deur, volgens Lens. “Gemeenten zien hoe snel een buurgemeente haar problemen oplost en willen niet achterblijven.” Hij heeft aanspreekpunten bij gemeenten voor de problemen. “Ze gaan er goed mee om.”

Met de ideeën is het lastiger, volgens Lens. “Er zijn budgetten om bewonersinitiatieven te ondersteunen, maar de verdeling is minder gestandaardiseerd.” Bos denkt dat het koudwatervrees is. “Al is de oplossing voor een probleem nog zo goed, als gemeenten niet direct zien waarom ze ermee moeten werken, blijven ze huiverig. Bedrijven als Google en Microsoft ontlenen hun bestaansrecht aan innovatie. Als ze niet ontwikkelen, gaan ze failliet. De publieke sector heeft andere waarden, zoals rechtzekerheid en zorgvuldigheid.” Circa 50 gemeenten willen niet meedoen, sommigen reageerden niet. Lens: “We sturen de meldingen gewoon door en die blijven ook zichtbaar op de kaart.” “Publiek en commercieel; het blijven gescheiden werelden”, aldus Bos, die zegt Lens tips te geven over hoe hij het best gemeenten kan benaderen. “Je moet bijvoorbeeld de prioriteiten van de gemeente kennen. Die kun je dan benadrukken in het gesprek.” Toch viel het project al verschillende keren in de prijzen. In 2008 met een financiële ondersteuning van Digitale Pioniers, waarmee de initiatiefnemers konden starten met de bouw van website en software. In 2009 volgde de eParticipatie Award, uitgereikt door het ministerie van Binnenlandse Zaken. En tot eind van dit jaar ontvangt het platform steun van het Innovatiebeleid Publieke Dienstverlening. In de laatste twee gevallen koos een onafhankelijke jury uit een lijst van enkele tientallen tot honderden genomineerden. Inmiddels zijn er 2000 meldingen geplaatst op verbeterdebuurt.nl. Sommigen ideeën zijn onrealistisch of passen niet in het beleid van de gemeente. “Maar dat wil je dan wel horen”, meent Lens. Hij hoopt dat burgers vooral zelf en met elkaar aan de slag gaan om de buurt te verbeteren.

83

QPQ # 1 • 2010


BuitenKans maakt tuinen die mensen met elkaar in contact brengen.

Participatieve Groenprojecten “In sommige wijken zijn bewoners vooral bezig met overleven; zij hebben behoefte aan ordening en duidelijkheid.” Dat betekent volgens Hans Pijls (45), procesbegeleider van BuitenKans Participatieve Groenprojecten, strakke grasvelden en afgebakende speelterreinen. Buurten waar sociaal betrokken hoogopgeleiden wonen, vragen om meer variatie en onvoorspelbaarheid in groenaanleg van de wijk. “Dan past een natuurlijke tuin beter.” Pijls vormt samen met acht ZZP’ers een netwerk dat tuinen creëert die mensen met elkaar in contact brengen. En er is werk voor twintig nieuwe procesbegeleiders, welzijnswerkers, ontwerpers, pedagogen en groendeskundigen. Gemeentes en woningcorporaties krijgen meer oog voor de leef baarheid van woonomgevingen, zegt Pijls. “Ze willen vaak een stuk groen in bruikleen geven aan bewoners.” BuitenKans kijkt met beide partijen naar de bestemming, ontwerpt de tuin en begeleidt de aanleg en het gebruik. Zo koos de Wijsgerenbuurt in Amsterdam-West voor moestuinen. Twaalf autochtonen, Marokkaanse en Turkse Nederlanders verbouwen groen-

ten op een “eigen” lapje grond. Ertussen ligt een gemeenschappelijke ruimte om te spelen en te ontmoeten. “In de zomer drinken ze daar thee tot ’s avonds laat”, vertelt Pijls, “en natuurlijk kijkt de een bij de ander hoe die zijn kweek aanpakt.” BuitenKans begeleidt vanaf 2004 de aanleg van natuurlijke speelterreinen voor scholen. Daar kwamen na anderhalf jaar de aandachtswijken of ‘moeilijke wijken’ bij, voor gemeentes en corporaties. Andere opdrachtgevers zijn kinderdagverblijven, zorginstellingen en natuurbeschermingsorganisaties. “Gemeentes zijn het lastigst”, aldus Pijls. “Vaak hebben beleidsmakers goede ideeën en zijn bewoners enthousiast. Maar vervolgens belandt ons fysieke en sociale ontwerp in de ambtelijke molen, ook wel de ‘valley of death’. Er moeten vergunningen aangevraagd worden of andere afdelingen, zoals de technische - die gaat over de basisaanleg - hebben afwijkende plannen. Vaak begrijpen ze ons concept niet. Dit traject kan wel twee jaar duren, niet echt motiverend voor deelnemers.” BuitenKans praat in deze gevallen met betrokken ambtenaren of wethouders en probeert problemen op te lossen. BuitenKans is een tot vijf jaar bij een tuin betrokken. “In bijvoorbeeld ecologisch opgezette wijken nemen bewoners het zelf over”, zegt Pijls, die zelf een dagtaak heeft aan de begeleiding van projecten, “maar in probleembuurten hebben ze wel wat anders aan hun hoofd. Daar begeleiden we langer.”

84

Je ziet nieuwe netwerkjes ontstaan doordat bewoners, onder wie de reporters, met elkaar over de reportages praten. QPQ # 1 • 2010

Reportages over de metamorfose van Amsterdam-Noord Er verandert de laatste jaren door de stedelijke vernieuwing zo veel in Amsterdam-Noord, dat Brigitte Bélanger (44) in 2005 besloot haar stadsdeel te vangen in beelden. Het trof dat ze begin jaren negentig aan de wieg stond van Bellissima, een stichting en maker van audiovisuele producties. Ze was gewend aan experimenteren in subculturen en werken met vrijwilligers en freelancers. Er kwam een digitaal platform, noordverandert.nl. Daarop is allerhande beeldmateriaal te zien van stadsdeel Noord. Gemaakt door bewoners, voor bewoners. “De voortschrijdende metamorfose van Noord leeft bij de inwoners”, constateert projectleider Bélanger. “Ze verwelkomen haar omdat ze vinden dat er niets is in Noord of ze willen dolgraag dat alles bij het oude

blijft. We willen deze mensen een stem geven en dwars door alle veranderingen heen verbanden leggen.” Een selectie van 25 bewoners volgde audiovisuele workshops, een korte training in camerajournalistiek. Gewapend met een videocamera trokken zij er vervolgens op uit om hun leefomgeving in beeld te brengen. De reportages monteerden ze met hulp van mediaprofessionals als cameramensen en documentairemakers. Bélanger: “Je ziet nieuwe netwerkjes ontstaan doordat bewoners, onder wie de reporters, met elkaar over de reportages praten.” De tot nu toe vijftig geproduceerde videofilmpjes zijn ver-


Thema: Bouwen

In de mestsilo zijn drie werkplaatsen, de boerderij is omgebouwd tot een restaurant en op het terrein is een kringloopwinkel, gerund door (ex-)daklozen.

De Cultuurpleinen van ‘t Groene Sticht In de Utrechtse vinexwijk Leidsche Rijn ligt een bijzondere buurt. Tussen het groen rond een oude boerderij zijn huur- en koopwoningen gebouwd. De bewoners, gezinnen, jongeren en daklozen, vormen sinds 2003 de hechte gemeenschap ’t Groene Sticht. Duurzaamheid is de leus. In de mestsilo zijn nu drie werkplaatsen, de boerderij is omgebouwd tot een restaurant en op het terrein ligt een goed draaiende kringloopwinkel, gerund door (ex-)daklozen. De gemeenschap wil geen eiland vormen, maar de buurt bij hun project betrekken door samen te werken en activiteiten te organiseren. Sinds 2007 coördineert ’t Groene Sticht enkele keren per jaar Cultuurpleinen, een dag vol activiteiten met een landenthema op het plein in de wijk. Zo was er al een Surinaams en een Spaans plein. Tussen de 600 en 1000 mensen komen op deze dagen af, vertelt projectleider Nico Ooms. “De helft van de bezoekers aan het Turkse plein was Turks, wijkbewoners die je bij andere evenementen niet zo snel ziet.” Uit de Cultuurpleinen is samenwerking met de Surinaamse en Turkse buurtverenigingen voortgekomen en de Marokkaanse buurtvaders vroegen vorig jaar om een Marokkaans plein. “Dat hebben we georganiseerd. Nu helpen bewoners van ‘t Groene Sticht hen met buurtveiligheid en huiswerkbegeleiding. De vaders maken ook gebruik van mijn kantoorruimte.” Activiteiten als de Cultuurpleinen kunnen niet zonder subsidie, volgens Ooms. “Met een goede dans- of muziekact kost zo’n plein al gauw € 10.000, terwijl de activiteiten ons maar een paar honderd euro opleveren.” ‘t Groene Sticht kan zelf wel de eigen broek ophouden. Onder de stichting vallen de boerderij, het restaurant en de kringloopwinkel met de werkplaatsen. “Emmaus, de kringloopwinkel, is een begrip in de omgeving. Die bedruipt zichzelf.”

85

spreid via onder meer YouTube, Hyves en Nederland P, ‘Het publiekste net van Nederland’. Daarnaast organiseert Bellissima vertoningsavonden en maakt ze dvd’s met het materiaal. Gratis. “We moeten eigenlijk entreegelden gaan heffen en het materiaal verkopen”, vindt Bélanger. “We werken ook aan een businessplan.” “Het eerst jaar ontving Noordverandert.nl subsidie van het Oranjefonds, SkanFons, Kunstenaars&Co en Amsterdams Fonds voor de Kunst, nu van Stichting Doen”, zegt de projectleider. “De uitgaven zijn in het tweede jaar gelukkig een stuk lager. Maar de onkosten voor apparatuur, workshops, publici-

teit en begeleiding blijven natuurlijk wel.” Bellissima mikt op advertentie-inkomsten van de website, verkoop van documentaires en op investeerders. Ook ziet ze graag woningcorporaties bijdragen aan het initiatief. “Het gaat tenslotte om de leefbaarheid van een wijk.” Nu hebben vier Amsterdamse woningcorporaties sinds vorig jaar ook een digitaal platform voor buurtbewoners, buurtleven.nl. Dubbelop? “Het is jammer, maar ik denk dat we kunnen samenwerken. Wij laten bewoners filmpjes maken en hebben meer een kunstzinnige insteek.” De eerste documentaire over de veranderingen in Noord voor de regionale tv moet dit jaar verschijnen. Bélanger: “We hebben inmiddels een enorm archief. Daar laten we een regisseur op los, maar niet zonder de buurtreporters.” Die reporters, waarvan een nieuwe lichting in de startblokken staat voor de workshops, blijven niet allemaal enthousiast.

“Van sommigen hoor je niets meer”, vertelt de projecleider. “De actieven draaien eens per maand een filmpje en het gros twee keer per jaar. Maar een goed filmpje maken, kost veel tijd.” Lennert Ras (38) is een van de geestdriftige camjo’s. Hij werkt zelfstandig als tekstschrijver en journalist en wil zijn werkterrein uitbreiden naar de camerajournalistiek. Hij verhuisde een half jaar geleden naar de wijk Zeeburg, maar woonde daarvoor dertien jaar ‘met plezier’ in Noord. “Ik vond het leuk om iets in mijn eigen buurt te doen en dit project was een mooie aanleiding. Bellissima gaat dit overigens nu ook in Amsterdam-West opstarten.” Ras maakt regelmatig filmpjes en bouwt zo een portfolio op. “Ik vind het mooi om er op uit te gaan en een verhaal te halen. Je komt op nieuwe plekken en ontmoet nieuwe mensen. Daarna maak je er achter je computertje iets moois van. Ik hoop dat veel mensen uit Noord ernaar kijken.”

QPQ # 1 • 2010


86

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

Bouwstenen Waar bouwen jullie aan, dit jaar? Daar zijn wij van QPQ heel benieuwd naar. En daarom legden we die vraag voor aan zes verschillende sociaal ondernemers.Wat zijn hun plannen? “We willen het onmogelijke mogelijk maken.”

87

“ We laten zo veel mogelijk ons gezicht zien.” Charlotte vanWaes (25), zelfstandig ondernemer, wil de naamsbekendheid van haar winkel en de mens- en natuurvriendelijke merken die ze er verkoopt wijd verbreiden.“We kozen bewust voor onbekende merken.”

Naast ecovriendelijke producten leveren, moeten onze leveranciers ook eerlijke handel ondersteunen en arbeidsomstandigheden in het oog houden. Staan werknemers tijdens het productieproces bloot aan risico’s en krijgen ze een rechtvaardig loon? We proberen zoveel mogelijk aanwezig te zijn op evenementen, ons gezicht te laten zien. We waren onlangs op een feest van Strawberry Earth, een gemeenschap van creatieven die de omgeving leefbaarder wil maken. Alle bezoekers kregen ook een goodiebag en daarin zat een flyer van ons. Dan zien we direct dat het aantal bezoekers van onze website stijgt.”  ◆

Fotografie: Vivian Keulards

“Mijn vriendin Marieke Vinck en ik bouwen aan de naamsbekendheid van onze winkel. We openden vier maanden geleden in Amsterdam onze ecologische conceptstore Charlie + Mary. Je kunt er dames- en herenkleding kopen, maar ook fotolijstjes, tassen, cosmetica en koffie. En we hebben een echte Britse tearoom. We kozen bewust voor in Nederland relatief onbekende merken. Zo dragen we ook bij aan hun naamsbekendheid. Deze merken uit verschillende landen produceren allemaal ecovriendelijk, houden rekening met het milieu. Lastig, want voor sommige stoffen zijn nog geen milieuvriendelijke vervangers. Maar ze blijven het productieproces verbeteren en kunnen al weefsel verven enkel op basis van natuurlijke ingrediënten.

Tekst: Jolanda Breur

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

88

“ We zoeken alle hoeken van de wereld op om dove mensen te laten dansen.”

Tekst: Yvonne van der Heijden

“Met die happenings willen we doven emoties laten ervaren die in muziek zitten. Daarvoor gebruiken we zintuigprikkelende faciliteiten, zoals geuren, trilvloeren, videojockeys en smaaksensaties. In 2010 gaan we door met de voorbereidingen om volgend jaar te kunnen deelnemen aan de grootste carnavalsoptocht in Brazilië. Op een truck met zintuigprikkelende faciliteiten zullen dove mensen uit sloppenwijken en tehuizen bijvoorbeeld aan signdance doen. De aanmeldingsprocedure is wel lastig en niet iedereen kan zomaar meedoen. Het zou een

grote overwinning zijn: een groep doven op een wagen in de optocht van Salvador de Bahia. En het zou geweldig meehelpen om de doven in de Braziliaanse samenleving uit hun sociale isolement te halen. We willen verder nog meer muziekevenementen in het buitenland gaan organiseren. We zoeken alle hoeken van de wereld op en gaan in steden als Londen, Berlijn, Kaapstad, Johannesburg en Sydney en ook in Finland mensen inspireren en vragen hun grenzen te verleggen. Er zijn dove jongeren die op een Skyway-event voor het eerst van hun leven dansen. Voor hen heb je dan echt het onmogelijke mogelijk gemaakt en dat is het motto van Skyway.”  ◆

Fotografie: Vivian Keulards

Ronald Ligtenberg (36), oprichter en directeur van de Stichting Skyway in Rotterdam, organiseert grootschalige muziek- en dansevenementen voor doven in toonaangevende uitgaanslocaties als Pardiso, 013 en Tivoli.

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

89

“ Dit wordt de opleiding die ik zelf graag had gevolgd.” Nicole Verhoeven is directeur en oprichter van Stichting Coke Van Jou, voor partners, familie en vrienden van verslaafden.

hbo-opleiding voor non-profitondernemers, die ik samen met de UvA, de VU en de Amsterdamse hogescholen opzet. Die moet in september beginnen. Allerlei inspirerende mensen zetten zich daar enorm voor in, zoals oudKPMG-topman prof. Wessel Ganzevoort, oprichter Floris Croon van Boer en Croon en directeur Joost van Lanschot van het VSB-fonds. De centrale thema’s worden groei en innovatie. Ruim twintig ideële ondernemers stellen zichzelf een doel en gaan daarmee deels theoretisch, maar vooral praktisch aan de slag. Intervisie, coaching en inspirerende voorbeelden zijn belangrijke ingrediënten. Het wordt de opleiding die ik een paar jaar terug graag had willen doen!”  ◆

Fotografie: Vivian Keulards

“Om te beginnen gaan we een feestje bouwen, of eigenlijk twee. Binnenkort openen we officieel ons nieuwe kantoor, waar Coke van jou de komende jaren kan doorgroeien. En na de zomer vieren we ons vijfjarig bestaan, met een glossy Ik ook van jou, in samenwerking met Sanoma. Leven met een verslaafde is weliswaar problematisch, maar ook heel gewoon: er zijn er 1,5 miljoen in Nederland. Ook de vrouw met goede opleiding en baan kan een verslaafde man hebben. Vaak zijn dat sterke vrouwen die zich niet laten kisten, maar die de stap naar hulpverlening heel moeilijk vinden. Zo’n glossy helpt, denk ik, om het probleem uit de taboesfeer te halen. Het andere waar ik dit jaar aan bouw, is de eenjarige post-

tekst: Gaston Dorren

QPQ # 1 • 2010


90

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

“Lekker het dak op, panelen plaatsen.” Gustaaf Haan is medeoprichter en –directeur van de Zonnefabriek, een bedrijf voor duurzame energie.

91

Fotografie: Vivian Keulards

tekst: Gaston Dorren

“Wij zetten zonnepanelen en zonneboilers op de daken. Althans, tot en met maart zijn we vooral razend druk met subsidieaanvragen, maar later in het jaar gaan we weer lekker de daken op. Ja, ook wij van kantoor. Omdat dat leuk en leerzaam is. We hebben dit bedrijf opgezet omdat we niet langer onderzoeksrapporten over duurzame energie wilden schrijven, maar iets concreets wilden doen. Dat is veel bevredigender. Door te bouwen, letterlijk dus, bouwen we ook in overdrachtelijke zin: aan een groter energiebewustzijn. Want we merken dat onze klanten, als die panelen er eenmaal staan, veel bewuster met energie omspringen. Ze staan meer stil bij hun energieverbruik, staan korter onder de douche en laten hun auto juist wat vaker staan. We hebben dit bedrijf opgezet omdat we niet langer onderzoeksrapporten over duurzame energie wilden schrijven, maar iets concreets wilden doen. Dat is veel bevredigender. De Zonnefabriek groeit gestaag – we bouwen aan ons bedrijf -, en ik denk ook echt dat we de beste in onze branche zijn, maar eerlijk gezegd gaat het ons om de duurzame energie, een duurzaam Nederland, een duurzame wereld. Liever dat een ander bedrijf zonnepanelen plaatst, dan dat ze níét geplaatst worden. We zijn nu gespecialiseerd in zonne-energie, maar we willen uitbreiden naar andere duurzame energieproducten. Dat zal na 2010 zijn. Wat we wel op korte termijn zouden willen, is een elektrische auto kopen. Als we het kunnen betalen.”  ◆

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

“ Met een open geest kun je duurzame winst creëren voor mens en planeet.” Pieter Spinder (42) is oprichter en ‘tribeleader’ van Knowmads in Nederland, een nieuw opleidingsinstituut in Amsterdam voor 21e-eeuws ondernemerschap. Spinder was eerder actief bij de creatieve businessschool KaosPilots.

92

“2010 is voor ons echt een jaar om te bouwen. Vorig jaar hebben we het Knowmadsconcept bedacht en uitgewerkt. En in februari van dit jaar is het eerste team van twaalf studenten gestart. Studenten werken bij Knowmads in een team een studieprogramma van een jaar af, dat is gericht op sociaal en maatschappelijk ondernemerschap, creativiteit en leiderschap. De teams werken samen met coaches, zakelijke partners en professionele organisaties. Zo creëren ze kennis. Voor hun 4500 euro inschrijfgeld krijgen de studenten een aandeel in de school; hiermee kunnen ze het inschrijfgeld terugverdienen. Onderwijs is een proces waarbij hoofd, hart en handen betrokken moeten zijn. Wij richten ons op jonge mensen die een verschil willen maken in de wereld. Die ondernemend gedrag willen aanleren en die een stap verder willen gaan dan gebruikelijk. Knowmads staat voor leren door te doen. Ik houd de studenten/aandeelhouders altijd voor dat een echte ondernemer in staat moet zijn om twee keer zijn inleggeld terug te verdienen. Wij gaan laten zien dat je met een andere kijk op de wereld een ander type leiderschap kunt bereiken. Met een open geest kun je duurzame winst creëren voor mens en planeet. Nomadische kenniswerkers, Knowmads, zullen daarin een voortrekkersrol spelen.”  ◆

Tekst: Yvonne van der Heijden

Fotografie: Vivian Keulards

QPQ # 1 • 2010


Thema: Bouwen

“Ik ben een aanjager, geen manager.” Edgar Neo (33), duurzaam durfkapitalist, pakt het dit jaar allemaal anders aan. Omringd door een team dat hem aanvoelt, werkt hij aan drie inspirerende initiatieven. “Ik ben een aanjager, geen manager. Door dit te negeren, ging ik de fout in. Ik had zo’n 150 projecten aan mijn fiets hangen waar ik me tegenaan bemoeide. Daarnaast dachten mensen in mijn omgeving: Ed, de grote regelneef, die fikst het wel even. Het leidde tot een droogkokende motor en een tweede burn-out. Ik ben veel beter in het verbinden van mensen, ideeën, kennis en geld. Het team dat ik nu heb, ziet dat en pakt dingen zelf op. Dit jaar wil ik een succes maken van twee projecten... stiekem van drie. Collactiv, een collectief dat duurzame groepsaankopen organiseert; HEARTcore.cc, een netwerk voor duurzaam durfkapitalisme, en de nieuwe locatie van Seats2Meet in Rotterdam. Dit is een nieuwe vergader- en ontmoetingsformule die al loopt in Maarssen en Utrecht. Met vijf andere Rotterdamse ondernemers huur ik een grote ruimte vlak bij Centraal Station. We delen de ruimte op in kleinere eenheden en richten die sfeervol in. Medio april gaan we open. Mensen kunnen dan via internet een aantal vergaderstoelen huren en hoeven geen grote, kostbare zaal te reserveren. Ideaal voor ZZP’ers. Met HEARTcore.cc heb ik een actief netwerk van geldschieters, met Collactiv maken we de wereld duurzamer en in Seats2Meet brengen we mooie mensen samen. Uiteindelijk grijpen de initiatieven allemaal in elkaar.”  ◆

93

Tekst: Jolanda Breur

Fotografie: Vivian Keulards

QPQ # 1 • 2010




Creativiteit als 96

QPQ # 1 • 2010


cliché

Ambtelijke cultuurridders creëren broed­ plaatsen voor creatieven

97

Tekst: Roos Menkhorst

QPQ # 1 • 2010


98

De creatieve sector moest het handelsmerk van de stad worden, zodat dagjesmensen zich tijdens de lunch konden laven aan de aanwezigheid van inspirerende jonge creatieven, die met hun laptops, skinny jeans en fluorescerende sneakers de stad opfleuren.

QPQ # 1 • 2010


Essay

Creativiteit is het afgelopen decennium steeds het sleutelwoord geweest voor de revitalisering van oude steden of verpauperde wijken. Maar heeft het ook wat opgeleverd?

Aan de IJ-oevers in Amsterdam-Noord meert eens in de zoveel tijd de Stubnitz aan, een voormalig vissersschip dat nog stamt uit de DDR-tijd en nu dient als club. Naast enthousiast uitgaanspubliek trekt de roestige boot ook vooral de aandacht van wethouders en gemeenteraadsleden. Hier gebeuren creatieve dingen en dat is goed voor de economie, dachten de gemeenteambtenaren het afgelopen jaar toen ze de boot opnieuw - na verschillende overtredingen van de Opiumwet - een vergunning verleenden. Daarnaast werd er ook nog 50.000 duizend euro uit het potje voor ‘broedplaatsen’ gehaald. Allemaal om de vertrutting van de hoofdstad tegen te gaan. Hooggespannen verwachtingen De afgelopen tien jaar is creativiteit onder beleidsmakers en politici hét toverwoord. Er is geen twijfel over mogelijk: de creatieven zijn onze redding. Het kabinet formuleert haar visie op de creatieve sector in een beleidsbrief uit 2009 als volgt: “De creatieve industrie kan een bijdrage leveren aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken zoals duurzaamheid, mobiliteit, zorg, onderwijs, sociale samenhang en ruimtelijke ordening.” De verwachtingen zijn nog altijd hoog gespannen, maar kan de creatieve industrie wel echt die verandering brengen? En hoe creatief blijft zo’n sector als de overheid er constant met haar neus bovenop zit? Het aantal creatieven stijgt, maar wat hun invloed precies is op de stad en de economische positie van Nederland blijft vaag. Na tien jaar zijn er geen antwoorden, maar wel wordt er nog iedere dag actief beleid gemaakt voor de creatieven. Dit beleid gaat verder dan de vier grote steden, ook gemeentes als Zwolle, Venlo en Zaanstad doen enthousiast mee. Creativiteit is een cliché geworden. Zodra een verpauperde wijk nieuw leven moet worden ingeblazen, klinkt vanuit gemeentes de roep om kunstenaars, grafisch ontwerpers, theatermakers, schrijvers - en verder eigenlijk iedereen die er een eigenwijze mening en werkstijl op na houdt. Naar hartelust worden er door gemeentes broedplaatsen gecreëerd: in oude kauwgombalfabrieken, scheepsloodsen of in kantoorgebouwen kan ‘de creatieve klasse’ tegen lage

huren gebruik maken van de tijdelijke werkruimtes. Zodra de fabriek of loods tegen de vlakte gaat, en ruimte moet maken voor een groot commercieel bedrijf, verhuizen de flexibele geesten wel weer naar een nieuwe vervallen plek, is het idee. The rise of the creative class Maar waar komen die ideeën vandaan? In elk beleidsstuk en bij iedere lezing over de ‘kansen van de creatieve stad’, wordt stadssocioloog Richard Florida sinds jaar en dag als inspiratiebron genoemd. Hij schreef in 2002 The rise of the creative class en ontketende daarmee een ware revolutie. In zijn boek stelt hij dat de creatieve sector de nieuwe motor is voor het aanjagen van de economie. Volgens Florida zijn een groot

Er is een zeker verband tussen creatief kapitaal en economische voorspoed. Grote vraag: is het een ook het gevolg van het ander?

99

QPQ # 1 • 2010


100

QPQ # 1 • 2010


Essay

reservoir aan talent (bijvoorbeeld een universiteit of broedplaats), een sterke gerichtheid op technologie en een hoge mate van tolerantie de factoren die een stad tot een creatieve stad kunnen maken. Hij toont in zijn boek aan dat er een zeker verband bestaat tussen de aanwezigheid van creatief kapitaal en economische voorspoed, maar of het een ook het gevolg is van het ander blijft nog altijd de grote vraag. Toch ligt zijn boek al jaren bij stadsbestuurders op het nachtkastje. Zo zei Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, in een interview met FD Outlook: “In de internationale stad die Rotterdam wil zijn, is het van groot belang dat er ook ruimte is voor de ‘creatieve klasse’. Deze mensen brengen namelijk een geheel eigen dynamiek met zich mee.” En Maarten van Poelgeest, GroenLinks-wethouder Ruimtelijke Ordening in Amsterdam, omschrijft het in de Volkskrant als volgt: “Die vrijgevochten kunstenaars zijn toch de humuslaag voor verschillende culturen. Die tegenstroom biedt een creatief milieu dat bij een stad hoort.” Georganiseerde tegencultuur Burgemeesters en wethouders die samen met de ‘creatieve industrie’ een tegencultuur willen organiseren. Dat klinkt toch enigszins paradoxaal. In de jaren negentig moesten panden met krakers en kunstenaars massaal wijken voor nieuwbouw aan de Amsterdamse IJ-oevers. De underground verdween uit de stad, kunstenaars trokken naar Rotterdam of Berlijn, waar nog wel vrijplaatsen bestonden. Maar al snel realiseerde de gemeente Amsterdam zich dat dit niet de bedoeling kon zijn. Met het boek van Florida onder de arm werd het broedplaatsenbeleid ontwikkeld. Het ontbreken van jonge, creatieve geesten kon niet goed zijn voor de aantrekkingskracht van de stad op internationale bedrijven, zakenlui en toeristen. Gesubsidieerde plekken – broedplaatsen moesten dit tij keren. De creatieve sector moest het handelsmerk van de stad worden, zodat dagjesmensen en zakenlui zich tijdens de lunch of het flaneren door de stad konden laven aan de aanwezigheid van inspirerende jonge creatieven, die met hun laptops, skinny jeans en fluorescerende sneakers de stad opfleuren. Deze jonge creatieven meldden zich massaal aan voor de goedkope ruimtes (zie kader). En wat is daar eigenlijk mis mee? Plekken als de NDSM-werf in Amsterdam-Noord, met 84.000m2 de grootste broedplaats van Nederland, roepen iets spannends op: hier gebeurt het, hier moet je zijn! Dat is de sfeer van de oude scholen en krantengebouwen die tot broedplaats uitgeroepen zijn. Maar als je

De verwachtingen zijn nog altijd hoog gespannen, maar kan de creatieve industrie wel echt die verandering brengen?

weet dat er achter deze ‘vrijplaatsen’, strak georganiseerde organisaties zitten die in dienst van de gemeente creatieven allerlei bureaucratische eisen opleggen, dan verliest de broedplaats al snel zijn - op het eerste gezicht - aantrekkelijke rafelrand.

Dialoog en buurtparticipatie Voor wat hoort wat, moeten de ambtelijke cultuurridders hebben gedacht. De creatieve klasse krijgt betaalbare werkruimte op een presenteerblaadje aangereikt, maar dan is het wel de bedoeling dat hij of zij actief participeert in de buurt waar de broedplaats is gevestigd. Ze moeten de buurt een boost geven, en in dialoog gaan met de buurtbewoners. Maar tien jaar later zijn er geen cijfers bekend waaruit blijkt dat een groep creatieven in een leegstaande fabriek heeft geleid tot meer interactie en dialoog tussen buren, laat staan tussen verschillende bevolkingsgroepen. De illustrator, schilder of modeontwerper sluit zich liever op om te doen waar hij/zij goed in is: het maken van een tekening, schilderij of kledingstuk. In Amsterdam-Noord verrees de alom geroemde NDSM-werf,

101

Amsterdamse broedplaatsen Amsterdam telt inmiddels zo’n vijftig broedplaatsen waar kunstenaars en creatieven goedkoop kunnen werken. Het doel is dat er jaarlijks 100 à 150 woon- en werkpanden voor kunstenaars bijkomen. Voor deze motoren voor ‘stedelijke vernieuwing’ wil de gemeente Amsterdam jaarlijks 2,5 miljoen euro vrijmaken. Tot nu toe heeft de hoofdstad 40 miljoen euro uitgegeven aan broedplaatsen.

QPQ # 1 • 2010


waar 160 creatieve ondernemers werkzaam zijn. MTV verhuisde daarop zijn hoofdkantoor naar de overkant van het IJ, helemaal volgens het idee van ‘de creatieve stad’. Toch wonen er in het stadsdeel ook nog steeds relatief veel probleemjongeren, is er een hoog criminaliteitscijfer en veel armoede. In 2007 werd het gebied zelfs aangemerkt als krachtwijk.

102

Gedeelde rol met sociaal ondernemerschap In de toekomst zou de nadruk in de gemeentepolitiek daarom veel meer moeten liggen op sociaal- en etnisch ondernemerschap en minder op het aantrekken van creatieven. Door economische bedrijvigheid en zelfstandigheid in een stadsdeel als Amsterdam- Noord onder de aandacht te brengen, trek je de mensen die echt iets willen veranderen. Het is misschien moeilijker, minder hip en interessant voor het imago van een stad, maar uiteindelijk leveren nieuwe winkels met goed en lekker eten en projecten die jongeren aan werk helpen meer op voor de toekomst van een achterstandswijk dan een gebouw vol eigenwijze webdesigners, striptekenaars en beeldhouwers. De overspannen aandacht vanuit de politiek voor de rol creativiteit is overtrokken, een gedeelde plaats met sociaal ondernemerschap zou in dit geval geen gek idee zijn. Politici en beleidsmakers hebben de afgelopen jaren de creatieve ondernemer een te grote rol toegedicht, één die hij onmogelijk waar kan maken. Dat dit besef nu ook begint door te dringen in Den Haag, blijkt uit een onderzoek dat in januari van dit jaar werd gepresenteerd. De creatieve industrie werd zes jaar geleden door het ministerie van Economische Zaken, tot ‘sleutelgebied’ uitgeroepen: zij moest zich gaan ontwikkelen tot een van ‘de parels van de Nederlandse economie’. Maar nu, in 2010 heeft de creatieve industrie volgens de makers van het rapport steken laten vallen, en is het maar de vraag of zij zich de komende jaren ‘sleutelgebied’ mag blijven noemen. De onderzoekscommissie ziet bij de creatieve industrie namelijk een ‘te afwachtende houding richting overheid’.  ◆ Bronnen: • The rise of the creative class, Richard Florida • Interview Ahmed Aboutaleb in FD Outlook, 14.12.2009, “Hogerop in de metropool”. • Uitspraak Maarten van Poelgeest: “Keurige broedplaats, dat schuurt”, 23.03.2009, de Volkskrant. • “ Waarde van creatie. Brief cultuur en economie 2009”, ministerie Economische Zaken. •R apport Innovatieplatform: http://www.innovatieplatform.nl/pers/persberichten2009/aanpak-sleutelgebieden-noodzakelijk.doc/

QPQ # 1 • 2010

Zodra een verpauperde wijk nieuw leven moet worden ingeblazen, klinkt vanuit gemeentes de roep om kunstenaars, grafisch ontwerpers, theatermakers, schrijvers - en verder eigenlijk iedereen die er een eigenwijze mening en werkstijl op na houdt.


Op kantoor #3

“Seats2Meet is heel vrijblijvend: een nieuwe manier van samenwerken.”

103

Jasper van Impelen - van Finding your Inner Superhero en Go Create Tekst: Roos Menkhorst

die met zijn mobile school straatkinderen in Zuid-Amerika helpt aan onderwijs. Hij ontwierp de school op wielen aanvankelijk voor zijn studie industriële vormgeving. Vervolgens dacht hij: waarom zou ik het niet gewoon gaan doen? Ik wil dit soort projecten zichtbaar maken en onder de aandacht brengen. Veel mensen lopen rond met goede ideeën, maar ze hebben geen idee hoe ze het moeten aanpakken. Met mijn projecten bied ik een platform en laat ik zien dat je iets kunt veranderen.”  ◆

‘InnerSuperhero.me’ is een documentaireproject. Hiervoor verzamel ik verhalen van mensen die mooie dingen doen. Zo volg ik bijvoorbeeld de Belg Arnoud Raskin,

Voor meer informatie: www.jaspervanimpelen.nl of www.innersuperhero.me

Fotografie: Frank Groeliken

“Ik had ooit een eigen kantoor, maar op een gegeven moment begon dat toch een dure hobby te worden. Nu werk ik in Seats2meet, in Utrecht: een vergadercentrum waar je in de lounge gratis kunt werken. Het is uitgegroeid tot een soort epicentrum van mensen die hetzelfde soort werk doen en die meer willen dan alleen maar geld verdienen. Het is een plek die heel stimulerend werkt: je deelt kennis en je vergroot je netwerk. Als ik voor mijn nieuwe project ‘InnerSuperhero.me’ iets specifieks wil weten over social media, dan vraag ik dat aan iemand die daar expert in is. Het is allemaal heel vrijblijvend: een nieuwe manier van samenwerken.

QPQ # 1 • 2010


104

QPQ # 1 • 2010

“Het harde, feitelijke en cijfermatige denken maakt plaats voor een meer gevoelsmatige manier van leven en kiezen.”


Erbij willen horen Column Annemarie de Jong

In de week dat Obama werd gekozen tot president, liep ik door Harvard Yard en ik wilde er blijven. Het hele land liep op een roze wolk van de Verandering. Alles kon en alles leek mogelijk, voor Amerika, voor de wereld en, op dat moment, ook zeker voor mezelf. De wereld lag aan mijn voeten. Verliefd leunde ik tegen het bronzen beeld van Harvard, de naamgever en geldschieter. Zou ik hier niet een tijdje onderzoek kunnen doen en lesgeven over leren, leiderschap en verandering? De foto van een bronzen John Harvard en mij is niet scherp. De herinnering wel. En het tintelende gevoel van opwinding ook. Onlangs zag ik op YouTube een promotiefilm van Yale: That’s why I chose Yale. Gemaakt door ‘Yalies’ die vonden dat het tijd werd om de werving over een andere boeg te gooien. Het filmpje start met een brave student in pak die een paar obligate en doodsaaie vragen van ouders beantwoordt; werving oude stijl. Totdat iemand hem vraagt waarom hij juist voor Yale koos. Dan barst ineens een commerciële ‘boyband song’ los en worden we door de camera meegnomen over de groene grasvelden, door de eetzaal, langs de wasserette, de late nightsnacks, debatingclubs, orkesten en woonsuites. Overal blije zingende studenten, blije ouders, blije alumni. Superglad en typisch Amerikaans, denk je dan. Maar ik zie iets anders. Ik denk dat het precies laat zien in welke verandering we zitten. Geld is erg relatief en vergankelijk. Dat weten we inmiddels zeker. De handel verandert. Omdat wij veranderen. Het harde, feitelijke en cijfermatige denken maakt plaats voor een meer gevoelsmatige manier van leven en kiezen. Al die feiten over beroemde alumni, toponderzoekers en –docenten en alle prachtige faciliteiten: allemaal bijzaak.

Annemarie de Jong is directeur van De Baak Change en columniste bij het Financieele Dagblad. Voor QPQ schrijft ze over de nieuwe tijd.

105

Deel uitmaken van een ‘community’, daar gaat het nu om. Ertoe doen, van betekenis zijn voor elkaar en met elkaar. Om de wereld mooier te maken. We raken uitgekeken op alleen onszelf en verleggen de focus naar gemeenschappen. Meerdere en in flexibele netwerken vormgegeven, graag. Die verandering laat dit filmpje haarscherp zien, of liever voelen. We willen er gewoon graag bij horen. Ik heb bewondering voor de manier waarop Obama de klus is aangegaan. Alle kritiek op wat hij nu feitelijk aan verandering heeft gerealiseerd na anderhalf jaar, is waar en oud nieuws. Het gaat erom of hij en wij er met elkaar in slagen om het gevoel te creëren ergens deel van uit te maken en of we zo voor verandering kunnen zorgen. Dan ligt de wereld altijd aan je voeten.  ◆

QPQ # 1 • 2010


Twee economen, twee generaties, een discussie.

106

Kapitalisme en duurzaamheid, een gelukkig huwelijk? Tekst: Willemijn van Benthem

Fotografie: Jacqueline Dersjant

QPQ # 1 • 2010


107

QPQ # 1 • 2010


Groter kun je de tegenstelling niet hebben. Twee mensen uit andere werelden, van andere generaties en met andere visies. Marike Stellinga (37) en professor Arnold Heertje (76) gaan met elkaar de discussie aan over de voors en tegens van het kapitalisme, of het tijd is voor een nieuwe economische wending, over duurzaamheid en het brede welvaartsbegrip en over de verschillen tussen mannen en vrouwen. Heertje: “De kredietcrisis is in hoge mate mannenwerk.”

108

Het is zes uur ‘s avonds, en het barretje in het Amsterdamse Hilton zit vol met zakenlieden type Harry Mens. Tegen de achtergrond van een knetterend haardvuur, vindt het interview plaats tussen chef economie Marike Stellinga van Elsevier en emeritus hoogleraar economie Arnold Heertje. De laatste was ooit nog een echte Marxist, maar houdt zich nu alweer jaren bezig met het bepleiten van duurzaamheid als werkelijk economisch begrip. Stellinga denkt vanuit een liberale inslag en komt uit een andere generatie economen. Genoeg stof dus, die de discussie eventjes zelfs erg hoog doet oplaaien. Het verschil Spicy tomatensappen (‘Virgin Mary’s’) staan op tafel. Er valt een gemoedelijke stilte na enkele charmante opmerkingen van Heertje. Stellinga lacht. De eerste vraag is bedoeld om het ijs te breken, om een open gesprek te creëren. Wat is het doel van een economie? Het is namelijk niet iedereen meer duidelijk waar het nou om draait. Om economisch gewin? Een gezonde planeet om op te leven? Meer gelijkheid en welvaart voor iedereen? De crisis van 2008 zindert nog na, de rookwolken zijn nog niet geheel opgetrokken bij de banken. Stellinga vindt het een vreemde vraag. “Waarom moet het een doel hebben? Zonder economie kan je gewoonweg niet bestaan.” Ze kijkt helder uit haar blauwe ogen, ondanks de dag werken die ze achter de rug heeft. Heertje vindt dat economie niet alleen met geld te maken heeft, maar zeker ook met duurzaamheid. De crisis, zei hij eerder in

QPQ # 1 • 2010

een ander interview, is voor hem een godsgeschenk. Eindelijk zien mensen in dat het zo niet langer gaat. Welvaart heeft met meer te maken dan alleen met geld. Heertje: “Maar de meeste economen denken daar anders over. De afgelopen jaren hebben economen de neiging gehad alleen dát serieus te nemen wat in geld kon worden uitgedrukt. Kosten en baten telden mee zolang die in geld konden worden uitgedrukt.” Stellinga is het daar niet mee eens. Volgens haar is dat niet iets van nu. “Toen ik economie studeerde, spraken de economen al over externe effecten zoals de prijs van de vervuiling. Wij ademen toch schonere lucht in dan dertig jaar geleden? We hebben daar in de afgelopen decennia van alles aan gedaan. Ik ben niet zo negatief op dat gebied. Er is nu een levendige economie aan het ontstaan op het gebied van duurzaamheid.” Al weet Stellinga van experimenten waaruit volgde dat economiestudenten meer voor eigenbelang gaan dan studenten die geen economie studeren. “Maar als je steeds roept dat ieder mens uit is op eigen gewin en gedrag, dan creëer je dat ook.” Heertje vliegt op: “En dát is in feite gebeurd in de afgelopen dertig jaar. Dat is dat stupíde economieonderwijs. Een hele generatie economen heeft eenvoudigweg de grondslagen van het vak niet begrepen. Zij denken dat mensen rationeel zijn, dat de homo economicus bestaat. Maar dat is niet zo. Mensen zijn niet alleen rationeel. Nu komt men daar ook op terug, zoals onder Sarkozy in Frankrijk. Nu staat duurzaamheid en kwaliteit van bestaan weer op de agenda. Dat zijn concrete uitwerkingen


van het brede welvaartsbegrip waarvoor ik al jaren pleit.” Stellinga zegt dat het brede welvaartsbegrip inderdaad wortel schiet. “Onder politici is het brede welvaartsbegrip een vast onderdeel...”, begint ze, maar voordat ze is uitgesproken, vult Heertje haar aan. “Ook onder economen!” Hij is boos. “Daarnet zei u dat economen daar al decennia mee bezig zijn. Dat is niet waar! Ik heb jarenlang moeten vechten om dat begrip op de agenda te krijgen en dat is me nu gelukt. En ik wil niet dat het miskend wordt! Al die andere economen zaten op een beperkt welvaartsbegrip, op materiële groei, op meer productie. Allemaal! Dat is nu pas aan het veranderen.” Stellinga ziet het anders: “Er zijn toch allerlei politieke partijen zoals GroenLinks, de PvdA of de SP die al langer proberen een ander of breder welvaartsbegrip te hanteren?” Heertje: “Ach, dat is helemaal niet wáár. Dat is pas iets van de laatste tijd. Al die mensen hebben jarenlang op een ander spoor gezeten. Wat u zegt, is niet waar. Ik wil ermee ophouden!” Groei ten koste van Heertje bedoelt dat hij met het interview wil ophouden. Hij heeft er zo geen zin meer in, vindt dat er te veel misvattingen over tafel gaan, dat datgene waar hij al jaren voor vecht, zo van tafel wordt geveegd. Zijn gesprekspartner schrikt van zijn reactie, evenals de interviewer. Heertje: “Ik stop niet gauw met een interview, maar deze discussie is zinloos!” Hij vervolgt met zachtere stem: “Al die jaren was alleen groei belangrijk. Een stijging van

Arnold Heertje: “De afgelopen jaren hebben economen de neiging gehad alleen dát serieus te nemen wat in geld kon worden uitgedrukt.”

109

QPQ # 1 • 2010


110

QPQ # 1 • 2010


“ Toen ik economie studeerde, spraken de economen al over externe effec­ten zoals de prijs van de vervuiling. Wij ademen toch schonere lucht in dan dertig jaar geleden? We hebben daar in de afgelopen decennia van alles aan gedaan.”

111

QPQ # 1 • 2010


112

QPQ # 1 • 2010


Arnold Heertje: “ Het kapitalisme blijft bestaan, met het grote verschil dat verbeteringen vanuit de maatschappij komen.” 113

vier procent was beter dan drie.” Hij kijkt naar Stellinga. “U gaat dat nu ontkennen. Het is één van de redenen dat we in de kredietcrisis zijn beland.” Zijn stem wordt weer luider. “En zij die dat anders zagen, werden in de hoek getrapt! Jan Pen, Dik Wolfson en ik bijvoorbeeld. En u gaat net doen alsof al die anderen...” Stellinga zegt dat ze het verschil wel ziet tussen Heertje en de economen die achter groei aan zaten, maar ze is het niet met hem eens op het gebied van het belang van groei. “Meer welvaart in enge zin leidt volgens mij tot meer welvaart in brede zin. Ik denk niet dat we er de laatste vijftig jaar slechter op zijn geworden. Waarschijnlijk verschillen we daarin van mening. U denkt dat meer welvaart in enge zin altijd in strijd is met meer welvaart in brede zin?” Heertje betoogt dat meer groei betekent dat je andere dingen moet laten. “Hoe kunnen we in Nederland de groei van het bruto nationaal product opvoeren van vier procent naar zes procent? We kunnen allemaal weer op zaterdag gaan werken. Dan krijg je ongetwijfeld meer groei. Of we gaan alles wat er nog is aan natuur, de Hoge Veluwe, het Groene Hart en het Waddengebied, opofferen ten behoeve van wegen en kantoren. Dan stijgt de groei ook. Of men dat een betere situatie vindt, is af hankelijk van je persoonlijke opvatting. Maar je ziet veelal dat mensen liever vier dan vijf dagen per week werken, ook mannen.”

Het wonder van Wouter Volgens Heertje heeft de ideale situatie te maken met investeringen in zonne-energie, elektrische auto’s, gerenoveerde woningen...” Stellinga ziet die innovaties ook, maar wel bij de gratie van overheidssubsidies. “En daar moet je mee oppassen. Als een bedrijf niet levensvatbaar is, wat heeft het dan voor zin?” Heertje: “Ik zie dat ruimer. De rol van overheden is belangrijk. De afgelopen periode is de wereldeconomie gered door het expansieve beleid van overheden.” Wereldwijd grepen overheden inderdaad in. Oud-minister Wouter Bos nam Fortis over en zorgde voor kapitaalinjecties voor financiële instellingen. Wat vonden Stellinga en Heertje van deze ingrepen? Immers, de overheid liet de markt niet meer zijn eigen werking doen. Stellinga noemt ze nodig, Heertje is het met haar eens. Heertje: “Anders hadden we hier niet gezeten. Het is een wonder dat we zo snel weer op de rit zitten, dankzij het gecoördineerde, monetaire beleid en de weer vrij snelle opkomst van China.” Dat het misliep op de financiële markten, daar zijn zowel Heertje als Stellinga evenmin

QPQ # 1 • 2010


114

QPQ # 1 • 2010


Marike Stellinga: “ Meer welvaart in enge zin leidt volgens mij tot meer welvaart in brede zin. We zijn er de laatste vijftig jaar niet slechter op geworden.” verbaasd over. Heertje: “Vermoedelijk was de zaak toch wel een keer vastgelopen... Er zaten te veel perverse prikkels in.” Stellinga knikt: “Het moest een keer gebeuren.” Ze zijn het eens. Maar zitten we dan in het tijdperk dat Marx voorspeld heeft? Heeft het kapitalisme, zoals Marx al zei, zichzelf opgeblazen? Want de van oorsprong Duitse filosoof geloofde niet dat het succesvol zou blijven, omdat rijken rijker werden en armen armer. Mannen, vrouwen en de crisis Heertje heeft een andere theorie voor het ontstaan van de kredietcrisis. “Het is raar dat ik het moet zeggen, maar de kredietcrisis is in hoge mate mannenwerk. Met vrouwen aan het bewind was de kans veel kleiner geweest.” Dat is koren op de molen van Stellinga, van wie in 2009 het boek De mythe van het glazen plafond is verschenen. De insteek van het boek: Nederlandse vrouwen kunnen bereiken wat ze willen. De kinderopvang is niet te duur, vaders zijn geen luie varkens en het ‘old boys network’ is zo macho niet. Ze glimlacht, maar geeft nog geen mening. “Waarom denkt u dat het onder vrouwen anders was gegaan?”

115

Heertje onderbouwt zijn stelling. “Mannen zitten van nature op het spoor van groter, beter, hoger. Mannen monopoliseren kennis en voelen zich afgaan als ze een vraag moeten stellen. Vrouwen zie je dat gedrag niet vertonen. Vrouwen leggen minder de nadruk op kwantiteit, meer op kwaliteit. Er is nu een beweging richting kleinschaligheid en die wordt mede door vrouwen gedragen. Neelie Kroes heeft bijvoorbeeld net de ING opgesplitst in twee kleinere eenheden.” Stellinga gelooft niet dat alleen een vrouw dat zou doen: “De verschillen tussen vrouwen onderling zijn vele malen groter dan het verschil tussen de gemiddelde man en de gemiddelde vrouw. Je kan niet de helft van de bevolking dezelfde eigenschappen toedichten. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen op dealingrooms gemiddeld een hoger testosteronniveau hebben.” Heertje: “Ik weet ook wel dat er uitzonderingen zijn, maar het is flauw om de stelling

QPQ # 1 • 2010


116

QPQ # 1 • 2010


“ Ik heb jarenlang moeten vechten om dat brede welvaartsbegrip op de agenda te krijgen. Dat is me nu gelukt. Ik wil niet dat het miskend wordt! Al die andere economen zaten op een beperkt welvaartsbegrip, op materiële groei, op meer productie. Allemaal! Dat is nu pas aan het veranderen.”

117

QPQ # 1 • 2010


118

QPQ # 1 • 2010


Marike Stellinga: “ Kapitalisme is voor mij vrijheid in economisch handelen. Maar ik wil geen Wild West. Je hebt regels nodig.” 119 daarmee weg te poetsen. Al die bankiers in Amerika die de hypotheekbundels hebben doorverkocht, waren mannen.” Het is een compliment voor het vrouwelijk halfrond, maar Stellinga vindt het ook aanmatigend. “Vrouwen zijn niet anders dan mannen. Of, beter gezegd, ze zijn wel anders, maar tussen vrouwen onderling zitten veel te grote verschillen. Net als tussen mannen.” Bescherming tegen hebzucht Dan volgt een vraag die voor zowel mannen als vrouwen geldt. Want mannen zijn hebzuchtig, en vrouwen ook vast wel. Maar vinden Heertje en Stellinga dat mensen tegen hun eigen hebzucht in bescherming moeten worden genomen? Moeten er geen leningen worden uitgegeven tegen woekerrentes, terwijl banken weten dat die moeilijk kunnen worden afbetaald? En moeten er strengere eisen worden gehanteerd bij het uitlenen van hypotheken? Zowel Stellinga als Heertje vindt dat banken veel korter moeten worden gehouden. Stellinga: “De neiging om enorme risico’s te nemen, zal blijven bestaan. Dat is een les die we steeds opnieuw leren én weer vergeten. De potentiële winsten zijn voor de bankiers, de verliezen voor de klant. Daardoor is de neiging tot gokken te groot.” Zo vertelt ze dat zij en haar collega’s van Elsevier al langer hameren op het inperken van beloningen aan de top. “Ook al heeft ons blad een liberale inslag. De ruimte voor zelfverrijking was enorm omdat aandeelhouders te weinig te zeggen hadden

over de beloning van topmannen.” Heertje: “Een voorbeeld van doorgeschoten vrijheid en geen coördinatie. De klant moet weer centraal worden gesteld. Dat is allemaal niet gebeurd.” Stellinga weet een uitzondering: “Google, dat bedrijf werkt niet voor haar aandeelhouders, maar voor haar werknemers en klanten. En Google is zeer geliefd bij aandeelhouders.” Heertje “Precies, het gaat om de klanten, om consumenten en hoe je met je medewerkers het werk voor elkaar krijgt. Hoe beter je dat doet, hoe beter de resultaten van je bedrijf. Dat is mijn verhaal. Dat is de essentie.” Mechanism design Stellinga is echter niet van mening dat mensen zo zwak zijn, dat het wilden zijn die getemd moeten worden. “Ik denk niet dat de mens puur door hebzucht wordt gedreven. Ook andere factoren zijn belangrijk: familie, omgeving, vrijheid.” Heertje is wat minder positief, al zal hij zijn persoonlijke mening daar niet over ventileren. Wel heeft hij een theorie, althans, hij gelooft zeer in een theorie van drie Amerikaanse Nobelprijswinnaars: mechanism design. Deze

QPQ # 1 • 2010


“ De kredietcrisis is in hoge mate mannenwerk. Met vrouwen aan het bewind was de kans veel kleiner geweest.” 120

QPQ # 1 • 2010


121

QPQ # 1 • 2010


122

QPQ # 1 • 2010


theorie laat zien hoe je behoeftebevrediging verstandig kunt regelen. Heertje: “Iedere keer begin je met een vraag, zoals: hoe kunnen we mensen langzamer laten rijden in de buurt van een schoolgebouw? Want mensen gaan dat niet uit zichzelf doen. En ook als we er borden neerzetten met daarop het getal dertig zijn wij allemaal geneigd harder te gaan. Dus dan moet je nadenken: om wie gaat het? Als je wilt dat mensen dertig kilometer per uur rijden, leg je verkeersdrempels neer. Dan moeten ze wel afremmen.” Stellinga weet inderdaad dat ze in Amerika bezig zijn om zo zaken te reguleren. “Schoolkantines moeten anders worden ingericht. Eerst een saladebar en dan pas de vette happen. Maar dan neem je wel aan dat jij weet wat goed is voor de ander.” Heertje geeft toe dat er een normatieve kant aan zit. “Maar je kunt duidelijke alternatieven laten zien. Als je wilt dat banken te vertrouwen zijn, moet je constructies ontwerpen die dit bewerkstelligen. Dat is waar Obama nu mee komt. Hij wil onderscheid maken tussen banken waar je je spaargeld op kunt zetten en banken die risico’s nemen.” Vernieuwing De wereld is veranderd na de kredietcrisis. Er wordt nagedacht over andere mechanismen om zaken in goede banen te leiden. Maar ook lijkt het of er na elke crisis sprake is van een vernieuwing op een of ander gebied. Computers na de Tweede Wereldoorlog, internet na de jaren tachtig. Wat staat er volgens hen nu te gebeuren? Stellinga: “George Orwell zei eens: “To see what is right in front of one’s nose, needs a constant struggle.” Je probeert het te zien, maar ziet het juist niet. Die duurzame sector is booming, de klappen vallen nu bij de banken en in de auto-industrie.” Heertje is positief over de auto-industrie. “Daar vinden enorme vernieuwingen plaats op het gebied van duurzaamheid.” Stellinga: “Je ziet wel dat de structuur van de economie verandert. De werkloosheid valt nog mee, maar de groep zelfstandigen groeit. Die vangt een deel van deze neergang op waardoor de klap anders uitwerkt dan bij andere crises.” Stellinga en Heertje waren het in het begin van het interview niet eens. Heertje wilde zelfs opstappen. Toch blijkt dat beiden op het gebied van duurzaamheid en zelfverrijking het met elkaar eens zijn. En zijn ze nou voor of tegen het kapitalisme? Stellinga: “Voor mij staat kapitalisme voor vrijheid in economisch handelen. Maar ik wil geen Wild West. Je hebt regels nodig.” Heertje: “Kapitalisme waarbij ruimte is om te ondernemen, is beter dan een systeem waarbij je van bovenaf alles regelt. Daar zijn ze in de Sovjet-Unie op stukgelopen. Het kapitalisme blijft bestaan, met het grote verschil dat verbeteringen vanuit de maatschappij komen. Omdat kennis niet bij de overheid zit, maar bij de samenleving.”  ◆

123

QPQ # 1 • 2010


124

“ George Orwell zei eens: ‘To see what is right in front of one’s nose, needs a constant struggle.’ Je probeert het te zien, maar je ziet het juist niet.”

QPQ # 1 • 2010


125

QPQ # 1 • 2010


126

“De thermostaat staat bij ons thuis altijd op 17 graden, Afkicken van voorheen olieverslaving was dat 20. Als we het koud hebben, pakken we een dekentje.” tekst: Catrien Spijkerman

QPQ # 1 • 2010


Zelf voedsel verbouwen en leven van de zon en de wind: bewoners van Transition Towns bereiden zich voor op olieschaarste en klimaatverandering. Ze wachten niet op overheden, maar nemen het heft in eigen handen. “Het dogma van oneindige groei geldt niet meer.”

de

Tara Notenbomer eet uit haar tuin. In de zomer staan spinazie, courgettes en aardbeien op tafel, in de winter pastinaak, wortelen en knolgroenten – allemaal zelf verbouwd. Een leuk tijdverdrijf, maar volgens Notenbomer bovenal noodzakelijke voorbereiding. Want binnen ‘afzienbare tijd’ zal men zelf voedsel moeten produceren om geen honger te hoeven lijden. De oorzaak: piek olie. Volgens die gedachte bereikt de mondiale olieproductie ooit een maximum. Vanaf dat moment, de piek, zal de productie alleen nog maar afnemen, terwijl de vraag naar olie nog steeds stijgt. Er ontstaat een steeds grotere schaarste, waardoor de olieprijs almaar hoger wordt. “Transport van goederen wordt daardoor veel te duur, en supermarkten zullen op den duur leeg blijven. Daar moeten we op anticiperen”, zegt Notenbomer. Notenbomers doel is dan ook haar hele woonplaats Deventer zo ‘eetbaar’ mogelijk te maken. “Al het openbaar groen kan worden omgebouwd tot moestuinen. We moeten zoveel mogelijk zelfvoorzienend en olieonafhankelijk worden.” De piek olie-voorspelling werd al in 1956 door Shell-onderzoeker M. King Hubbert gedaan. Sindsdien is de piekcurve in veel ander onderzoek bevestigd, onder meer door het internationale kennisinstituut Clingendael. De grote vraag blijft alleen: wanneer is het zo ver? Er is geen goed zicht op de totale omvang van olievoorraden, waarschijnlijk is het piekmoment pas achteraf te benoemen. Sommige analisten menen dat het al heeft plaatsgevonden – zij zien de hoge olieprijs in 2008 als een eerste stuiptrekking – anderen menen dat het nog lang niet zo ver is. Oliebedrijf Shell bevestigt dat op de lange termijn een piek in de productie zal worden bereikt, maar dat betekent niet dat de olie op is. Volgens Shell is de piek voor makkelijk te winnen olie inderdaad dichtbij, maar op de lange termijn is er volgens het bedrijf nog veel mogelijk met moderne, duurdere winmethodes.

Bewoners voorbereiden Het vraagt hoe dan ook om een drastisch andere manier van leven, zegt Paul Hendriksen. Hij is de initiatiefnemer van Transition Town Deventer. Een Trasition Town probeert een gemeenschap voor te bereiden op de stijgende olieprijs en klimaatverandering. Hiervoor moet het energieverbruik van de bewoners sterk omlaag, elektriciteit moet voortaan duurzaam worden opgewekt, er moet voldoende lokale voedselproductie zijn om de hele stad te voeden, gezondheidszorg moet zoveel mogelijk lokaal aanwezig zijn en oude ambachten moeten in ere worden hersteld. “Kortom, bewoners moeten in wonen, werken en leven van hun olieverslaving worden afgeholpen”, zegt Hendriksen.

127

Maar hoe krijg je de buurtbewoners zo ver dat ze die radicale omslag maken? De kracht van de Transition Town is de gemeenschap, zegt Hendriksen. “Als je in je eentje uit je tuin gaat eten en probeert met alternatieve energiebronnen te overleven, is dat heel goed, maar het zet weinig zoden aan de dijk. Als je op hoger niveau veranderingen probeert door te voeren, zou je bij de overheid moeten gaan lobbyen. Het is voor de politiek echter een heel onaantrekkelijk onderwerp, want het zou te veel belangengroepen tegen de borst stuiten. Dat krijg je er dus nooit snel genoeg door.” Wat wel werkt: kleine groepjes mensen die samen aan een verandering werken die ze zélf interessant vinden. “Het is de bedoeling dat wijkbewoners zelf projecten beginnen en uitvoeren. Omdat ze de onderwerpen zelf kiezen, zijn ze sowieso gemotiveerd, en door de kleinschaligheid en praktische instelling worden de resultaten ook voor anderen zichtbaar.” Collectief zonnepanelen inkopen Adri Ros wilde bijvoorbeeld altijd al zonnepanelen op zijn dak. “Maar de kosten bleken veel te hoog”, zegt hij. Nu zit hij voor Transition Town in de energiewerkgroep, die uit vier mensen bestaat. “We proberen zo veel

QPQ # 1 • 2010


Hoe het begon Drie jaar geleden kwam Paul Hendriksen voor het eerst in aanraking met Transition Towns. Voor zijn werk was hij bij een lezing over duurzaamheid in een dorpje in Engeland. “Ik wist niet wat me overkwam: het was ongelofelijk druk. In die afgeladen ruimte zat een idiote dwarsdoorsnede van de bevolking. Huisvrouwen, mannen in pak, grannies met blauwgrijs haar en krakers met dreads. Allemaal waren ze geïnteresseerd. Op lezingen over duurzaamheid komt doorgaans anderhalve man en een paardekop af. Ik had geen idee wat er aan de hand was, maar ik nam wel een foldertje mee over het dorp.” Dat dorp bleek Totnes, de woonplaats van Rob Hopkins, de geestelijk vader der Transition Towns. Totnes (8.000 inwoners) zet nu zelf een lokale windenergiecentrale op, er is een transitie-educatieproject om kinderen voor te bereiden op olieschaarste en het dorp heeft een garden share-project waarbij moestuinen gezamenlijk worden onderhouden. Totnes heeft zelfs een eigen munteenheid, de Totnes Pound, om de lokale economie te stimuleren. Sinds het uitkomen van Hopkins’ bestseller Transition Town Handbook in 2006, telt Engeland meer dan honderd andere officiële Transition Towns, en ontstonden er tientallen Towns in de VS, Canada en Australië. In Nederland zijn er inmiddels zo’n twintig actieve Transition Towns zoals Nijmegen, Groningen, Emmen, Zutphen en Leeuwarden. Zeker veertig initiatieven zijn in opstart, meldt Hendriksen, die trainingen geeft aan initiatiefnemers.

128

alleen: waar halen we die grond vandaan?”, zegt Notenbomer. “Ieder stukje grond heeft een eigenaar. Het kost heel veel tijd te achterhalen wie dat is, en dan moet die eigenaar ook nog eens bereidwillig zijn. De gemeente wil graag meewerken, maar veel ligt al vastgelegd in bestemmingsplannen.” In het voorjaar organiseert de werkgroep een themadag die alle belanghebbenden bij elkaar moet brengen. Notenbomer hoopt dat bewoners dan afspraken zullen maken met grondeigenaren. Je kunt ook niet te veel in een keer verwachten, meent Hendriksen. “Al het werk wordt immers door vrijwilligers gedaan.” Het is de bedoeling dat de werkgroepen spontaan ontstaan: iedereen kan een werkgroep oprichten met een thema naar eigen smaak. Het staat bovendien vrij zich bij een groep voegen. Behalve de Eetbare Stad en de Energiegroep kent Transition Town Deventer ook de Transitionradiozender, de werkgroep Verhalen uit de Toekomst, die door verzonnen radio- en krantenberichten een ideaalbeeld schetst van het toekomstige Deventer, en de werkgroep Hart en Ziel, die zich bezighoudt met de psychologie van de verandering. De werkgroepen moeten de andere bewoners mobiliseren. Daarom organiseren ze vrijblijvende activiteiten die hun onderwerp onder de aandacht moeten brengen.

QPQ # 1 • 2010

De werkgroep Eetbare Stad, die uit Notenbomer en zeven anderen bestaat, organiseert bijvoorbeeld ‘pluktochten’ waarbij deelnemers in een wandeltocht door de stad op zoek gaan naar iets eetbaars uit de natuur. Met de opbrengst wordt een gezamenlijke maaltijd bereid. Ondanks het vrijwillige karakter is er al heel wat bereikt, vindt Hendriksen. “In Deventer zijn ruim 35 bewoners zeer actief, 350 mensen staan op onze maillijst en veel daarvan komen geregeld naar bijeenkomsten. Er zijn het afgelopen jaar maar liefst 64 activiteiten georganiseerd. In totaal hebben we ruim 2000 mensen bereikt. Je moet toch eerst draagvlak creëren voor je grote veranderingen kan doorvoeren.” Spagaatgevoel De groep actieve deelnemers bestaat volgens Hendriksen vooral uit ‘laaghangend fruit’, mensen die toch al met dit onderwerp bezig waren, zoals Notenbomer. “Ik was altijd al een ecofreak”, zegt ze zelf. “Al jarenlang eet ik vegetarisch, ik koop alleen maar biologisch af breekbaar afwasmiddel, ik heb nooit een auto gehad, noem het maar op. Transition Town is eindelijk een beweging waar ik precies in pas. Het is minder eenzaam nu, ik heb veel geestverwanten.” Eerst de ecofreaks, dan komt de rest vanzelf, is het

idee. Ros: “Het sneeuwbaleffect is pas net in gang gezet. We gaan niet proberen iedereen over te halen. De SBS6-mensen volgen pas in een veel later stadium.” Hendriksen noemt het een ‘spagaatgevoel’. “Je weet dat dit soort dingen tijd nodig hebben, maar tegelijkertijd weet je dat de tijd dringt. We kunnen en willen niets opleggen, de verandering moet uit de mensen zelf komen. Anders beklijft het niet.” Dat is lastig, vindt Notenbomer. “Veel mensen willen het niet weten. Vooral ouders van jonge kinderen vinden dit toekomstbeeld eng. Als ze heel diep nadenken weten ze ook wel dat we zo niet verder kunnen, we plegen immers roofbouw op de toekomst. Toch gaat iedereen rustig door met zijn luxeleventje. Mensen vertrouwen erop dat ‘ze’ het wel zullen oplossen. Wie dan, en wanneer?” Geen idee of dit werkt “Hoe vervelend het ook is, de omstandigheden geven Transtition Towns


Deventer moet ‘eetbaar’ worden. “Al het openbaar groen kan worden omgebouwd tot moestuinen.” de wind in de zeilen”, zegt Hendriksen. “Klimaatverandering, voedselcrises, de economische crisis, het zijn allemaal bewijzen dat er iets moet veranderen. Het dogma ‘oneindige groei’ geldt niet meer. Natuurlijk moeten we blijven innoveren en zoveel mogelijk gebruik maken van moderne oplossingen zoals zonnepanelen. Maar voor de productie en transport daarvan heb je óók grondstoffen nodig. Ook daar zit dus een grens aan. We zullen steeds meer moeten vertrouwen op menselijke en dierlijke energie. In dat opzicht gaan we een beetje terug naar de middeleeuwen. Ten opzichte van nu betekent dat min-

der luxe. Maar het levert ook een ontspannener en schonere samenleving op, waarin mensen elkaar weer kennen.”

129

“Het lastige van transitie is: we weten dat de samenleving er op een wezenlijk andere manier uit zal zien, maar we weten niet precies hoe. Dat is nu eenmaal het kenmerk van een paradigmawisseling”, zegt Hendriksen. Op de websites van Transition Towns lees je dan ook: ‘Wij hebben geen idee of dit werkt’. Hendriksen: “Daar kom je alleen achter door het te doen. Dit is het grootste sociale experiment ooit.”  ◆

QPQ # 1 • 2010


130

QPQ # 1 • 2010


Ik was altijd al een ecofreak. Al jarenlang eet ik vegetarisch, ik koop alleen maar biologisch afbreekbaar afwasmiddel en ik heb nooit een auto gehad. Transition Town is eindelijk een beweging waar ik precies in pas. Het is minder eenzaam nu, ik heb veel geestverwanten.

131

QPQ # 1 • 2010


“In je eentje uit je tuin eten en proberen met alternatieve energiebronnen te overleven, zet weinig zoden aan de dijk. Wil je veranderingen via de overheid bereiken, dan stuit je te veel belangengroepen tegen de borst. Wat wel werkt: kleine groepjes mensen die samen aan een verandering werken die ze zélf interessant vinden.”

132

QPQ # 1 • 2010


Transition Town in twaalf stappen Volgens het Handboek van Rob Hopkins 1. Richt een stuurgroep op. 2. Breng het probleem van piek olie en klimaatverandering in de woonplaats onder de aandacht, bijvoorbeeld door filmvertoningen van The Age of Stupid. 3. Leg het fundament. Werk samen met bestaande initiatieven en investeer in netwerken. 4. Organiseer een Grote Lancering, een gedenkwaardig evenement waarin de Transition Town wordt gepresenteerd aan de gemeenschap. 5. Vorm werkgroepen. 6. Gebruik open space, een brainstormmethode waaraan iedereen kan deelnemen. 7. Laat door zichtbare acties zien wat je wilt. 8. Organiseer de Grote Herscholing. Leer de mensen weer zelf dingen maken, repareren en bouwen, herintroduceer oude vaardigheden. 9. Bouw bruggen naar het lokale bestuur. Als de tijd rijp is, betrek je het gemeentebestuur bij de Transition Town. 10. Betrek de ouderen erbij. Ouderen zijn waarschijnlijk de enigen in de gemeenschap die nog weten hoe een samenleving werkt waar minder energie beschikbaar is. 11. Laat het gaan waar het gaat. De projecten moeten vanuit de bewoners komen. Probeer het proces niet te sturen. 12. Stel een ‘minder energie-plan’ op. Dit plan, door de werkgroepen samen ontwikkeld, voorziet in een olie-onaf hankelijke toekomst. En dan begint het echte werk.

Het kan ook in de stad Hoewel Transition Town uitgaat van de ‘kracht van de lokale gemeenschap’, kan het ook in grote steden als Londen en Amsterdam worden opgezet. “Men is geneigd actief te worden op een niveau dat te overzien is. Het helpt als je elkaar kent en als je direct resultaat ziet in je eigen buurt”, zegt Hendriksen. “In de praktijk zie je dus dat Transtion Towns in grote steden vanzelf onderverdeeld raken in kleinere initatieven van hooguit 15.000 inwoners.” Zo is de wijk de Pijp in Amsterdam een Transition Town. Ook hier worden onder meer projecten gestart om moestuinen te delen en er worden workshops gegeven in tuinieren op klein oppervlak.

Verder lezen

Nederlands netwerk: www.transitiontowns.nl Over piek olie: www.peakoil.nl Transition Town Totnes: totnes.transitionnetwork.org Transition Town Deventer: deventer.transitiontowns.nl Transtition Town de Pijp: ttpijp.wordpress.com

133

QPQ # 1 • 2010


134

QPQ # 1 • 2010


Op kantoor #4

“Alle mensen die in The Hub werken, zijn met het ‘duurzaamheidsvirus’ besmet.”

135

Jan van de Venis - van JustLaw en Stand Up For Your Rights Tekst: Roos Menkhorst

alle mensen die er werken zijn met het ‘duurzaamheidsvirus’ besmet. Ik spreek er regelmatig af met zakelijke klanten, en daarvan vroeg ik me wel eens af of zij het ook zouden kunnen waarderen. Maar wat blijkt? Ze vinden het juist heel inspirerend. Via internet ben je verbonden met alle ‘Hubs’ ter wereld. Als ik een ontwerper zoek in Californië, kan ik die via het netwerk heel snel benaderen. Een groot voordeel is dat diegene waarschijnlijk dezelfde basisideeën deelt.”   Voor meer informatie: www.justlaw.nl en www.standupforyourrights.org

Fotografie: Frank Groeliken

“Met JustLaw adviseer ik bedrijven en andere organisaties op het gebied van ondernemingsrecht en arbeidsrecht. Hoe kun je een organisatie juridisch zo inrichten dat je geen mensenrechten schendt? Over die vraag adviseer ik mijn klanten. Als bijvoorbeeld een vestiging van een Nederlands bedrijf ergens ter wereld kinderarbeid toelaat, moet het mogelijk zijn om het bedrijf in Nederland daar op aan te spreken. Dat klinkt heel logisch, maar in de wet zijn dit soort dingen nog niet duidelijk vastgelegd. Met JustLaw, maar ook met de Ngo Stand Up For Your Rights, wil ik mijn steentje bijdragen de wereld op zo’n manier juridisch in te kleden dat volgende generaties op een goede manier verder kunnen.  Als sociaal ondernemer werk ik veel vanuit The Hub in Amsterdam, een plek waar ondernemers samen komen om te werken en elkaar te ontmoeten. Er hangt een goede sfeer:

QPQ # 1 • 2010


136

“Slecht nieuws verkoopt beter, maar sociaal ondernemers dagen de gevestigde orde uit en dat is net zo goed interessant voor journalisten.”

Het goede nieuws

QPQ # 1 • 2010


137

tekst: Jolanda Breur

Sociaal ondernemen is geen hot item in de reguliere media. En als er geen berichten over je verschijnen, besta je niet. Hoog tijd dus dat de sociaal ondernemer zichzelf beter en vaker voor het voetlicht brengt. Maar dan wel eerlijk en transparant. “Als je zegt de wereld te redden zonder cijfers te presenteren, hoe kun je dan verwachten dat men je vertrouwt?” QPQ # 1 • 2010


138

QPQ # 1 • 2010


“We hebben er allemaal last van; voor reguliere media is nieuws alleen slecht nieuws. Traditioneel verkoop je een krant louter op conflict, crisis en beroemdheden. Verslaggevers zoeken dus het ongewone. Voorheen werden er wel goed-nieuwskranten gelanceerd, maar ze overleefden niet.” De Britse social mediaspecialist David Wilcox meent dat hun journalisten enkel succesverhalen oppikken wanneer ze ongebruikelijk zijn. “Journalisten zijn vaak generalisten die niet weten wat leeft onder bijvoorbeeld sociaal ondernemers”, vervolgt Wilcox. “Daarnaast staan kranten onder grote economische druk en moeten sommige hun redactielokalen sluiten. Dus wordt het tijd dat sociaal ondernemers massaal de social media bestormen.” Deze online platforms als Hyves, webloggroepen en LinkedIn als alternatief nieuwskanaal zijn volgens hem in opkomst. Leden communiceren hier met elkaar en kunnen content kwijt. Ze creëren een eigen media-platform. “Als je geen of geen goede pers krijgt, vertel dan zelf je verhaal”, raadt de social mediaspecialist aan. “Gebruik weblog of video en breng jezelf onder de aandacht van geïnteresseerden. Wanneer je echt in gesprek gaat met klanten, opdrachtgevers of belangstellenden, zien anderen dat ook.” “Laat jezelf zien aan de wereld, maar wees transparant”, adviseert Wilcox. “Begin met een verhaal over wat je doet.” Hij denkt dat sociaal ondernemers meer dan gemiddeld openheid van zaken moeten geven. Om onbekendheid en wantrouwen weg te nemen. “Bouw relaties op met journalisten.” Positieve padvinders “Juist niet!” Journalist Andrea Paracchini vindt dat sociaal ondernemers te veel communiceren. Hij werkt in Frankrijk voor het persbureau Reporters d‘Espoirs, dat onder meer sociaal ondernemerschap voor het voetlicht brengt in reguliere media. Hem valt enig cynisme op bij “het journaille”, over de opbouwende houding die hij, zijn collega’s en sociaal ondernemers hebben. “Ze zien ons als een soort padvinders die altijd positief gestemd zijn. En altijd positief; dat kan niet kloppen.” Volgens hem zit sociaal ondernemen in de lift. “Ondernemers uit deze stroming praten veel over hun activiteiten. Ze organiseren evenementen en leggen contact met de media. Dat wekt wantrouwen. En natuurlijk is niet iedere sociale ondernemer een goede ondernemer of een betrouwbaar persoon. Een journalist doet gewoon zijn werk als hij de feiten checkt over dit onderwerp of een persoon. Híj moet het uitleggen in zijn medium.”

Het journaille ziet sociaal ondernemers als een soort padvinders die altijd positief gestemd zijn. En altijd positief dat kan niet kloppen.

139

QPQ # 1 • 2010


Hoe zet je jezelf als sociaal ondernemer op de kaart? • Sluit je aan bij social media als LinkedIn en XING of begin een blog op een blogplatform. Maak jezelf bekend aan de wereld en vertel waar je mee bezig bent. • Bouw relaties op met journalisten: zij kunnen helpen je doel te bereiken. • Wees open en transparant; dat schept vertrouwen bij de buitenwacht. • Vertel een realistisch verhaal, niemand verwacht dat je de wereld gaat redden. • Kom vooral met feiten en resultaten, dat neemt wantrouwen weg bij cynici. • Vertel verhalen over succesvolle collega's. • Draag oplossingen aan.

140

De wereld redden? Ook Paracchini pleit voor transparantie. “Beantwoord evengoed de gênante vragen wanneer je geïnterviewd wordt voor een medium. En vertel vooral niet hoe jouw activiteit het regenwoud in stand houdt, kinderen redt of de hongerigen voedt.” Verhalen van sociaal ondernemers over hoe ze de wereld gaan redden, vindt hij over the top. “Blijf eerlijk en heb het over je resultaten.” Die resultaten hoeven geen wereldnieuws te zijn. “Al hebben maar enkele mensen baat bij jouw werk, het gaat erom dat het impact heeft”, meent Paracchini. Dat geeft journalisten reden om erover te schrijven. Hij refereert aan bedrijven die geheimzinnig doen over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ze willen niet praten over de financiering hiervoor of over hetgeen ze er concreet mee bereiken. Onder het mom van concurrenten die met deze informatie hun voordeel kunnen doen. “Maar als je zegt de wereld te redden zonder cijfers te presenteren, hoe kun je dan verwachten dat men je vertrouwt?”

QPQ # 1 • 2010

Persbureau Reporters d’Espoirs schrijft daarom niet over startende ondernemers of over lanceringen van initiatieven. Paracchini: “Wij maken geen reclame voor sociaal ondernemerschap, maar schrijven over resultaat en invloed. We zijn journalisten.” Met zijn collega’s verzamelt hij best practices, duurzame en effectieve werkwijzen uit de praktijk van onder meer het sociaal ondernemerschap. Met dit materiaal gaat Reporters d’Espoirs de boer op bij reguliere media. “We willen laten zien hoe je serieus en journalistiek over dit thema kunt schrijven. De Franse krant Libération heeft al een aantal katernen met ons werk gevuld.” Andermans verhalen De deur openzetten naar oplossingen; dat is wat sociaal ondernemers meer moeten doen, volgens Nick Temple. De directeur beleid en communicatie van de School for Social Entrepreneurs in Londen vindt, net als Andrea Paracchini, dat de ondernemers meer feiten moeten uitventen. Welke methode werkt met welk resultaat en wat werkt niet? Temple denkt ook dat slecht nieuws beter verkoopt, maar sociaal ondernemers dagen de gevestigde orde uit en dat is net zo goed


Het verschil in waarneming tussen Tatiana Glad en de reguliere media zit ook in een fundamentele keuze: Welk beeld van de wereld wil je versterken? interessant voor journalisten. In Groot-Brittannië wordt niet op grote schaal sociaal ondernomen, maar het is er een bekend fenomeen dat “in de lift zit”, meent Temple. Rolmodellen als de Britse topkok Jamie Oliver en merken als Divine Chocolate, de “slaafvrije” fair trade chocola uit Ghana, hebben daar volgens hem aan bijgedragen. “Maar”, waarschuwt hij, “we moeten echt in de lange termijntermen gaan denken wat betreft economie, milieu en sociale omstandigheden, anders zijn we over tien jaar nog niet verder.” Net als David Wilcox is Temple voorstander van goede contacten met de media. “Zij kunnen helpen ons doel te bereiken.” Ze hoeven voor hem geen traditionele media te zijn en ook hij ziet heil in het creëren van eigen – digitale – mediaplatforms. “Vertel vooral de verhalen van anderen. Wat was de impact van hun werk, waarom deden ze wat ze deden?” Dit wekt volgens hem meer vertrouwen dan het promoten van eigen werk.

141

Cruciale leemte Dat is wat Tatiana Glad vorig jaar deed tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen. Met een camera legde ze vast waar mensen uit haar internationale netwerk zich mee bezig hielden. Ze volgden workshops en namen deel aan evenementen in het licht van de klimaattop. Glad, sociaal ondernemer en medeoprichter van social community The Hub, zoomde niet in op politieke scènes of demonstraties rond de conferentie. Maar op straat bleven zij en haar team aanlopen tegen “grote media” die afsnelden op “alles wat uit leek te draaien op protest”. “Familie en vrienden in Nederland die ik telefonisch sprak, hadden een ander beeld van wat er in de straten van Kopenhagen gebeurde dan ikzelf. Terwijl ik er liep.” Het verschil in waarneming tussen haar en de reguliere media, zit hem volgens Glad niet alleen in het beoogde eindproduct, een film en een nieuwsitem, maar ook in een fundamentele keuze. Welk beeld van de wereld wil je versterken? Diverse media hebben verschillende doelen, beaamt Glad. Toch vond ze het inspirerend iets anders te kunnen tonen dan de gangbare taferelen. “Onze representatie is afwijkend, maar vult een cruciaal gat in het medialandschap.”  ◆

QPQ # 1 • 2010


The Hubshop “Je netwerk is je grootste kapitaal”

142

Fotografie: Isabel Nabuurs

QPQ # 1 • 2010


143

Tekst: Maartje Smeets

QPQ # 1 • 2010


144

QPQ # 1 • 2010


Daar heb je weer zo’n meisje van dertig dat een winkeltje wil beginnen. Maar dit meisje van dertig heeft een visie en ze bokst voor elkaar waar anderen van dromen. Cathelijne Huis in ’t Veld geeft een lesje sociaal ondernemerschap voor beginners.

Eigenlijk schaamt Huis in ’t Veld (30) zich een beetje als ze antwoord geeft op de vraag hoeveel geld je eigenlijk nodig hebt om een sociale onderneming op te zetten. Een paar weken voor de opening van The Hubshop in Rotterdam hadden zij en haar van oorsprong Zweedse zakenpartner Milla Salmi nog nul euro op hun nieuwe gezamenlijke rekening staan. Inmiddels is The Hubshop een half jaar open en vertelt de industrieel ontwerpster Huis in ’t Veld met een brede glimlach over een hectisch jaar. Ze drinkt een kop fair trade-thee, gezeten in de uit gerecyclede pallets opgetrokken koffiehoek van ‘haar’ Hubshop. Na een afstudeerproject in India bleef Huis in ’t Veld fair trade-mode en -accessoires uit dat land importeren. Daarnaast had ze een baan bij een marketing- en communicatiebureau, maar de droom was een eigen zaak op te zetten. “Wat me tegenhield om na mijn studie meteen voor mezelf te beginnen, was het idee dat je met een eigen bedrijf in je eentje thuis zit. Toen in Rotterdam The Hub opende (zie kader) was dat voor mij een gouden uitkomst. Ik zegde mijn baan op en ging vanuit de flexibele werkplekken daar proberen mijn bedrijf verder uit te bouwen.” Veel steun Eenmaal aan de slag vanuit The Hub begonnen er, zoals het concept ook bedoeld is, daadwerkelijk allerlei nieuwe contacten te leven. “Met collega-ondernemers klaagden we vaak dat het zo moeilijk is de spullen die we importeerden in de winkelschappen te krijgen. Zeker toen ook nog de crisis uitbrak en de mainstream-winkels helemaal geen risico meer wilden nemen met bijvoor-

beeld een lijn van fair trade-producten.” In plaats van te blijven klagen bedacht Huis in ’t Veld dat ze dan maar zelf een winkel moest beginnen voor de spullen en services van idealistische ondernemers. Het idee voor The Hubshop was geboren. Later bleek dat de ondernemende Rotterdamse rond dezelfde tijd in verwachting raakte. “Het was inderdaad een productief jaartje. Ik ben het levende bewijs dat het hebben of krijgen van een kind geen belemmering hoeft te zijn om je plannen waar te maken.” “Een paar weken voor de opening hadden we een pand, een koffiemachine, een huurcontract, doorzettingsvermogen en een plan. Maar nog geen geld. We hadden wel ander kapitaal dat bijna niet in euro’s is uit te drukken: belangeloze hulp en steun van ontzettend veel mensen.” Die hulp kwam niet uit de lucht vallen en was ook niet een kwestie van puur geluk. Huis in ’t Veld: “We hebben bewust overal rond gebazuind wat ons plan was, een les die ik nog aan mijn voormalige baas heb geleerd. Ontzettend veel mensen bleken bereid mee te denken en mee te helpen. De onbetaalde manuren die in het opknappen van het pand en het opstellen van ons plan zitten zijn duizenden

“Ons doel is niet om hier rijk van te worden, we willen er een succes van maken.” 145

QPQ # 1 • 2010


146

QPQ # 1 • 2010


euro’s waard. Via Marktplaats kochten we voor 15 euro een pinapparaat en zo konden we zonder startbudget toch beginnen.” Als Huis in ’t Veld íets geleerd heeft van het afgelopen jaar dan is het wel dat je steun moet mobiliseren. “Wie niet bang is om te vragen, zal merken hoe bereid mensen zijn om mee te denken en te helpen”, zegt ze. “Maar je moet wel oppassen dat je niet blijft hangen in goedbedoeld amateurisme en vergeet de stap naar een professionele onderneming te maken.” Financiering Dat werpt opnieuw de vraag op waar ze uiteindelijk het geld vandaan hebben gehaald om een eigen zaak aan de Rotterdamse Nieuwe Binnenweg op te zetten. “Het feit dat we vlak voor de geplande opening nog altijd geen concrete financiering hadden, baarde ons natuurlijk grote zorgen. Gelukkig kwam dat niet veel later goed, toen aanvragen voor subsidies en donaties gehonoreerd werden. De Rabobank Foundation deed een donatie, de Stichting Doen gaf een bijdrage en hier en daar sprokkelden we nog wat uit andere potjes bij elkaar. We wonnen de Idealen-wedstrijd van dagblad Trouw, wat 7.500 euro opleverde en we konden een gunstig huurcontract sluiten omdat onze winkel op deze plek past binnen de plannen van de gemeente. We vonden via Milla zelfs geld bij de Europese Unie. Wie gaat zoeken vindt allerlei potjes bedoeld om duurzame en sociale initiatieven te ondersteunen.” Dat geld wordt natuurlijk niet zomaar uitgedeeld aan elk aardig meisje van dertig dat een winkel wil beginnen. “Een helder plan is ontzettend belangrijk. Via iemand van The Hub hoorden we over een winkelconcept in Sao Paolo, waar creatieve ondernemers ruimte in een winkel kunnen huren om hun spullen te verkopen. We zochten contact met

Vijf starttips van Cathelijne Huis in 't Veld: 1. Ga gewoon aan de slag. Twijfel niet tot je een ons weegt. Een onderneming opzetten is een kwestie van doen. Als de bal eenmaal rolt, worden vanzelf allerlei andere zaken in beweging gezet. 2. Zorg dat je een goed, helder verhaal hebt. Hoe minder wol, hoe beter. 3. S chakel je netwerk in. En zie dat netwerk niet te beperkt. Je hoeft geen vrienden te zijn met de baas van de bank om dingen voor elkaar te krijgen. Een oud-collega kan helpen met het maken van teksten om (lokale) media te bewerken, je partner kan met de administratie helpen en een vriend van een oom heeft misschien contacten voor een pand. 4. Ga niet in stilte op je ei zitten broeden, maar vertel zoveel mogelijk mensen wat je plannen zijn. Iedereen is bereid mee te denken hoe je je droom kunt verwezenlijken en op zijn of haar manier een steentje bij te dragen. Door het uit te spreken en van gedachten te wisselen scherp je bovendien je plan aan. 5. Zorg dat je plan financieel goed onderbouwd is. Hoeveel denk je te gaan omzetten? Wat ben je kwijt aan investeringen, huur, salarissen, inkoop? Probeer alles wat je doet zo gedetailleerd mogelijk te vatten in bedragen.

die winkel en vroegen of ze ons hun businessplan wilden opsturen.” Met dat plan in de hand maakte Huis in ’t Veld haar eigen ondernemingsplan, waarmee ze de boer op ging. Haar vriend hielp met de financiële details. “Als je met een idee loopt waar je in gelooft en met een verhaal dat klopt, kun je het maar beter gewoon gaan doen.” Start-up van de Hub Huis in ’t Veld en ‘partner in crime’ Salmi stapten op de fiets om op zoek te gaan naar een pand. Ze vonden een ruimte op de Nieuwe Binnenweg. Voor de cultureel creatieve voorhoede een plek om van te smullen: Hippe nieuwe zaakjes en galerieën worden afgewisseld met Turkse eettentjes, black hair kappers en hier en daar een coffeeshop. Een contact bij The Hub bracht ze in contact met de eigenaar. Cathelijne: “Een A-locatie kunnen we natuurlijk niet betalen en bij een plek als deze moet je een beetje afwachten hoeveel mensen langs komen en daadwerkelijk je winkel in wandelen. Dat ging gelukkig vanaf het begin goed, ook doordat we veel media-aandacht kregen. Een oud-collega hielp met de mediastrategie, het opstellen van persberichten en perslijsten.” Een concreet voordeel voor startende ondernemers van zo’n opkomende plek is dat gemeentes graag investeren in nieuwe zaken die de balans in de goede richting kunnen duwen. Dat kan bijvoorbeeld gunstige huurvoorwaarden opleveren. In het verhaal van de start-up van The Hubshop lijkt veel een gelukkige samenloop van omstandigheden. Maar de daadkracht van de initiatiefrijke oprichters maakten het verschil tussen iets moois neerzetten en blijven hangen in illusies. Wie praat met Huis in ’t Veld hoort een verhaal dat bijna te mooi klinkt om waar te zijn. En toch waren er natuurlijk ook ‘mindere’ momenten, al voelde dat voor de jonge zakenvrouw niet zo. “We hebben voor de opening twee maanden lang zeven dag per week, en niet zelden ook ’s nachts, gewerkt. Mensen verklaarden me soms voor gek als ze me bezig zagen met mijn dikke buik. Dat was wel eens zwaar en ik voelde me af en toe wel uitgeput, maar meestal was het vooral erg leuk. Als je je inzet voor iets waar je echt in gelooft, voelt het zelden als werken. Zeker als je concreet resultaat uit je handen ziet komen.”

147

Enkele maanden na de opening zijn Huis in ’t Veld en Salmi bewust begonnen met een professionaliseringsslag. Een marketingbureau is ingeschakeld om een plan op te stellen over doelgroep, strategie en aanbod. Huis in ’t Veld: “Ons doel is niet om hier rijk van te worden, maar we willen er wel een succes van maken. Ik zie mezelf als sociaal ondernemer. Je bent bezig met winst maken en geld verdienen, maar wel door iets te doen waar de wereld een stukje beter van wordt. Als sociaal ondernemer moet je business minded zijn. Je moet tenslotte zelf ook een eerlijk loon verdienen. Het is voor ons heel belangrijk dat we onze doelgroep begrijpen. Daarom schakelden we een professioneel marketingbureau in. We gaan ook regelmatig langs bij andere winkels die duurzame producten verkopen. We zien die ondernemers niet als concurrenten, maar bekijken juist of we misschien iets voor elkaar kunnen betekenen.”

QPQ # 1 • 2010


“ We hebben bewust overal rondgebazuind wat ons plan was. Ontzettend veel mensen bleken bereid mee te denken en mee te helpen.”

148

QPQ # 1 • 2010


149

QPQ # 1 • 2010


150

QPQ # 1 • 2010


Hoe financier je een sociale onderneming? Subsidies The Hubshop is financieel tot stand gekomen door slim te zoeken naar financiering, of misschien beter gezegd: kapitaal. Overheden als gemeentes, provincies, maar ook ministeries en de Europese Unie hebben vele, vaak nauwelijks aangeroerde potjes met subsidies voor startende ondernemers die de wereld willen verbeteren. Het is soms een papierwinkel om aan die potjes te komen, maar met een helder en goed onderbouwd verhaal kom je vaak een heel eind. Vraag ook in je netwerk of aan andere ondernemers of iemand ervaring heeft met het aanvragen van subsidies en probeer daarvan te leren.

Succesvol toekomstplan Opvallend resultaat uit de eerste maanden na de opening van The Hubshop is dat juist praktische spullen echte hits blijken. Zo is de eco-wasbol, die vele malen minder en dan ook nog biologisch afbreekbaar wasmiddel gebruikt, een absolute bestseller. Favoriet van Huis in ’t Veld zijn de 100% biologische en natuurlijke schoonheidsproducten. Maar in de winkel verkopen ondernemers ook sneakers van biologische katoen en rubber, energiecontracten voor groene energie en meer voor de hand liggende spullen als kleding, sieraden en tassen. Hoewel de verkoop nog niet optimaal is, loopt de zaak goed en houden Milla en Cathelijne er een salaris aan over. Enkele maanden na de opening blijkt de winkel te werken zoals ie bedoeld is: Een podium voor ondernemers om duurzame spullen op kleine schaal in de markt kunnen zetten. Huis in ’t Veld: “Ik spreek liever van producten met een verhaal. Duurzaam is inmiddels zo’n doodgeslagen term.” Aan rustiger aan doen denkt Huis in 't Veld voorlopig niet. Er ligt een ambitieus toekomstplan voor The Hubshop. Doel is een internationale franchise op te zetten met gebruik van het netwerk van The Hub. De twee hebben bewust geen financiële connectie, zodat The Hub geen gevolgen ondervindt als de winkel het onverhoopt slecht doet. Maar natuurlijk maken de onderneemsters volop gebruik van het wereldwijde netwerk van The Hub voor advies en ondersteuning. Na de pilot in Rotterdam, die anderhalf jaar duurt, zou er in andere steden waar The Hub is gevestigd ook een winkel moeten komen. “New York, London, Berlijn. Dat is geen vage ambitie. We zijn nu al concreet bezig een plan op te stellen om dit concept via andere Hubs te verkopen. We zijn nog lang niet klaar met dit verhaal.”  ◆

MVO Grote bedrijven en organisaties kunnen bijna niet meer zonder een afdeling Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Gebruik het feit dat het bijvoorbeeld voor banken goed is voor hun imago als ze investeren in sympathieke, sociale initiatieven. Dat hoeven niet per se investeringen in euro’s te zijn. Een bank kan ook een financieel adviseur uitlenen om te helpen een goede financiële administratie op te zetten. Vaak zijn er binnen MVO-afdelingen programma’s waarbij werknemers als vrijwilliger ingezet kunnen worden.

151

Prijsvragen Dan zijn er nog de prijsvragen. Ga op zoek naar prijsvragen, uitgeschreven door media, stichtingen, universiteiten, bedrijven, overheden en organisaties. Vaak is aan een prijsvraag een geldbedrag verbonden of, niet te onderschatten, professioneel advies van kenners. Locatiegericht Wie slim zijn plek kiest, kan ook nog kans maken op locatiegerichte financiële ondersteuning. Gemeentes zitten te springen om ondernemingen die helpen achterstandswijken aantrekkelijker te maken. Vaak kun je dan onderhandelen over aantrekkelijke huurvoorwaarden, zoals het halveren van de huur in het opstartjaar. Kijk of er meer ondernemers in je buurt aan de slag zijn en of er al samenwerkingsverbanden zijn. Ondersteuning Onthoud dat kapitaal niet altijd in euro’s hoeft te worden uitgedrukt, maar dat andere vormen van ondersteuning, zoals advies, analyse en beoordeling, minstens zo waardevol kunnen zijn.

QPQ # 1 • 2010


152

QPQ # 1 • 2010


“ Ik zie mezelf als sociaal ondernemer: bezig met winst maken en geld verdienen door iets te doen waar de wereld een stukje beter van wordt.”

153

Wat is The Hubshop? The Hub wil overal ter wereld (werk)plekken creëren waar ruimte, middelen, connecties, kennis en ervaring samenkomen om goede ideeën te verwezenlijken. De eerste Hub in Nederland opende twee jaar geleden in Rotterdam. In 2009 kreeg ook Amsterdam een Hub. The Hubshop wil in het verlengde daarvan een mogelijkheid bieden voor kleine, duurzame ondernemers om hun product of dienst op de markt te brengen. In The Hubshop zijn boxes te huur, die de ondernemers naar eigen inzicht mogen inrichten en vullen. Een box varieert in grootte van 50 bij 25 centimeter tot 100 bij 100 centimeter en kost van € 50 tot € 110. De opbrengst uit de verkoop van de producten gaat tot € 300 euro naar de ondernemers zelf. Daarna gaat tien procent naar de eigenaars van de winkel. http://thehubshop.blogspot.com/

QPQ # 1 • 2010


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.