1 De wederkomst van Jezus, de joden en de duizendjarige regering 2017

Page 1

1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Guido Biebaut

Alle rechten voorbehouden

JUNI 2001 (aangepast in 2007 en deze derde versie 2017)

1


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

INHOUD

Deel 1 Hoofdstuk 1 Over profeten en de zeventig jaarweken

Deel 2 Hoofdstuk 2 Over profetie Hoofdstuk 3 Over Israël Hoofdstuk 4 Over het Koninkrijk Hoofdstuk 5 Over het Oordeel Deel 3 Hoofdstuk 6 Over het Duizendjarige rijk

2


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

3

Inleiding Hebreeën 9:28 is in het NT de énige tekst die uitgesproken melding maakt van een “tweede” komst van de Heer. Daar lezen we: “zo zal ook Christus nadat Hij Zich eenmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweede male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten” (wij onderlijnen). In een parabel van de Heer staat er soms eens een woord voor “terugkeren.” Het Grieks “hypostrepsai” in Luc.19:12 of “epanelthein” in Luc.19:15. Maar andere woorden en andere begrippen worden gebruikt om datzelfde evenement aan te duiden. Zodat we na optelsom van alles wat betrekking heeft op de Wederkomst van Christus aan een totaal van 1800 teksten daarover komen in het NT. Dat lezen we in méér dan één van de dingen die we hebben nagegaan, maar zelf niet hebben opgeteld. In ’Het Zoeklicht’, 23 januari 1999, blz.3 lezen we: “Van de 31.124 verzen van de hele Bijbel waren er 8.352 profetisch. Dat is 27 procent van het Oude en Nieuwe Testament. Sommige bijbelboeken hebben meer profetische teksten dan andere. De profetie van Zefanja telt 89 procent profetische teksten, Obadja 81 procent, Hebreeën 45 procent en Openbaring 63 procent, om maar enkele uitschieters te noemen.” Ook dat hebben we niet nageteld. We moeten attent zijn voor een al te grote belangstelling bij bepaalde teksten die ofschoon over een “wederkomen” van de Heer spreken toch niet over datgene spreken wat we er in het algemeen mee bedoelen. Want teksten als Joh.14:28 / 16:16,22 spreken over zijn “wederkomen” na zijn opstanding, wanneer Hij lijfelijk verschijnt of wanneer de Heilige Geest over de discipelen komt op bevel van de Heer en als Zijn plaatsvervanger op aarde werkzaam is. Om iets te begrijpen van wat de Wederkomst van de HEER wil zeggen, zullen we eerst iets vertellen over de profetieën uit het OT en de vervulling ervan. Er zijn op zijn minst vier regels om een profetie te onderzoeken: a) Wat heeft het te maken met het letterlijke Israël? Of met de christelijke gemeente? b) Zijn aan de vervulling der profetie voorwaarden verbonden? c) Is deze profetie aangehaald in het NT? Op welke wijze? Met betrekking tot welke groep van mensen? d) Is dit een profetie of een voorafschaduwing? (Rom.15:4 / 1 Cor.10:11). Deze regels gaan we in wat volgt zeker toepassen. Hoofdstuk één bestaat uit twee delen. In het eerste gaan we in op de begrippen “profeet” en “profetie.” Deel twee bespreekt één van de belangrijkste voorspellingen uit het OT namelijk Daniël 9:24-27. En we bespreken dit vanaf het begin omdat veel van wat later volgt in één of andere zin afhankelijk is van de interpretatie die men geeft bij dat Bijbelgedeelte.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

4

In hoofdstuk twee formuleren we 5 stellingen over de aard van Bijbelse profetie. Het derde hoofdstuk heeft 4 stellingen in verband met het volk Israël. Dat alles heeft te maken met de verhouding van de Heer, tijdens zijn Wederkomst, tot Israël en de wereld. Hoofdstuk vier gaat in op de betekenis van het “Koninkrijk van God.” In vijf gaan we het hebben over het “laatste oordeel.” In zes behandelen we enkele moeilijke vragen over de “duizendjarige regering” en het boek Openbaring. De lezer zal regelmatig een onderverdeling vinden in de bespreking van één of andere zaak ingeleid door de titel: “Wat zij op dat gebied zeggen.” Daarop volgen citaten uit schrijvers die een deel van ons onderwerp behandelen. Dit “zij” heeft een breed spectrum en gaat van duidelijke sektarische groepen, waaronder vooral Jehovah’s Getuigen en Mormonen, tot schrijvers met een uitgesproken visie op een Bijbelthema waar we zelf niet achter staan. Wat we niet doen is al die dingen met elkaar vergelijken en onderlinge tegenstrijdigheden aangeven. Want bijvoorbeeld de visie op iets in ’Het Zoeklicht’ of ’Israël en de Bijbel’ is niet dezelfde. Al die verschillen aantonen zou ons te veel tijd vragen. We gaan in op enkele van hun gedachten en vergelijken dit aan de hand van de Schrift. Daarom is die uitdrukking gevolgd door: “Wat wij op dat gebied zeggen.” Mogen we de lezer volgende dwingende raad meegeven. H.M. Ohmann in ’Wie kent uw toorn?’, Oosterbaan & Le Cointre B.V., Goes, 1988, blz.161, 162 schrijft: “Binnen de oudtestamentische wetenschap bestaat over weinig zaken zoveel verschil van mening als over wat wij noemen de laatste dingen: de wederkomst ten oordeel, de opstanding van het lichaam en het eeuwig leven. Punten van ons geloof die wij ook wel samenvatten onder het hoofd ’eschatologie’ (...) Terwijl wij zekerheid bezitten ten aanzien van de ’grote lijnen’, is vandaag niemand, tot en met de beste kenner van de Bijbel, in staat een gedetailleerde beschrijving van die dag te geven en te vertellen hoe het alles precies zal toegaan. Niet alleen omdat het Gods Zoon is die dan verschijnt - wij zullen Hem zien als mens, ’even Dezelfde, die zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld heeft’ -, maar ook en vooral omdat onze voorstelling en ons bevattingsvermogen zo sterk gebonden is aan deze aarde en wat daar te zien en te beleven valt, zó sterk dat wij ons met onze voorstellingen daar onmogelijk los van kunnen maken. In zijn openbaring aan ons doet de HERE niet anders dan Zich daarbij aanpassen. Indien dat al van ons, de kerk van vandaag, moet worden gezegd, hoeveel te meer zal dit dan niet opgaan voor het volk Israël in de tijd van het Oude Testament? Soms gaan we ons afvragen of wij in vergelijking met Israël in dit opzicht wel zoveel verder zijn gekomen (...) Tot de allereerste dingen die door de HERE na de val van de mens in de zonde zijn geopenbaard, behoort dat Hij eens - in de toekomst - met de oude slang, die verleidt had tot zonde en sindsdien de macht van het kwaad op aarde en de machthebber van de dood was, zou afrekenen. Zonde is ook een dáád van de mens - hij staat schuldig en voelt zich terstond schuldig - maar voor oudtestamentisch besef is de zonde toch bovenal geïncorporeerd in de màcht van het kwaad. Die is geconcentreerd in de kwade geest, de boze, en wordt verder openbaar in allerlei machten van het kwaad, zoals de werkers der


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

5

ongerechtigheid en de vijanden van Gods volk.” Er zou over het NT een zelfde opmerking kunnen gemaakt worden. Al die onderwerpen in de hoofdstukken twee tot zes hebben samen in de theologie een naam gekregen: de “eschatologie.” Of de “leer van de laatste dingen” in de Protestantse theologie, ofwel in de Roomse theologie de “leer van de uitersten.” In R.N. Soulen, ’Handbook of biblical Criticism’, John Knox Press, 1976, blz.55 staat de volgende definitie over eschatologie: “(van het Grieks: eschaton: laatste). De term eschatologie werd eerst tegen de 19e eeuw bedacht als het laatste deel van de dogmatische theologie die handelt over de “leer van de laatste dingen” namelijk; dood, oordeel, hemel, hel, en de daarbij horende onderwerpen (de natuur van de opstanding, de tussenstaat van de doden, de wederkomst van Jezus enz...). Zo gezien gaat het eschatologische over de wereld na dit tijdperk en de tijd die er is voorbij onze geschiedenis.” Elke benadering van het domein van de leer van de laatste dingen zou moeten gepaard gaan met een vorm van waarschuwing dat men geen misbruik kan en mag maken van de Schriften. De Schriften zijn wel eens gebruikt als een spoorboekje waarin men zou kunnen aflezen hoever we staan in de geschiedenis van mens en wereld. Sommigen hebben lijsten opgesteld van dingen die nog moeten gebeuren voordat Hij terugkeert. En één of andere zaak die dan in vervulling gaat - al naar gelang de schrijver - wordt dan daadwerkelijk geschrapt in die lijst. We citeren zo een lijst. J. van Barneveld schrijft in ’Het Zoeklicht’ van 30 mei 1998: “We kunnen de belangrijkste tekens van de eindtijd in drie groepen onderverdelen. 1. Israël. Het herstel van Israël is verreweg het belangrijkste en duidelijkste teken van de aanstaande komst van de Messias. Een groot aantal in onze tijd vervulde profetieën en Godswoorden die op het punt staan vervuld te worden zijn sterke bewijzen van het eindtijdkarakter van deze dagen. 2. Evangelie. De ongekend snelle en krachtige doorbraak van het Evangelie in onze tijd is een tweede teken van de eindtijd. Met Pinksteren is de verkondiging van het Evangelie begonnen en in onze dagen mogen we eraan meewerken dat vlak voor het einde het ’Evangelie in de hele wereld gepredikt wordt’ (...) 3. Algemene tekens. Hiermee bedoelen we wereldwijde ontwikkelingen, zoals de toename van het aantal aardbevingen en andere natuurrampen, oorlogen, verschijnselen zoals El Niño en de smog in Zuid Oost Azië. De toename van de ongerechtigheid en de vuilheid zijn belangrijke aanduidingen van de eindtijd. Ook worden de contouren en de structuren van het rijk van de Antichrist steeds duidelijker zichtbaar.” Op deze manier omgaan met de Schrift is er misbruik van maken. We citeren daarover een gekend Nederlands theoloog: “Het belangrijkste is dit: het hebben van zulk een lijstje is gevaarlijk. Wij zeggen dan: eerst moet dit gebeuren en dan dat (bijv. eerst moeten de Joden naar Palestina en dan zal Christus komen) - en als het dan anders gaat, zijn wij niet bereid. Dit is het gevaar,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

6

waarvoor de Joden uit Jezus’ tijd bezweken zijn. Zij hadden ook een lijstje, zij wisten precies, hóe de Messias zou komen, en omdat Jezus daaraan niet beantwoordde, hebben zij Hem verworpen. Gunning zegt: “De Gemeente vergete nooit dat een verkeerd afgeronde eschatologie haren Heiland aan het kruis gebracht heeft” (1). Daarom moeten wij ons voor zulk een uitgewerkte eschatologie in acht nemen (2). Het hebben van een lijstje leidt onvermijdelijk tot rekenen, en wij moeten volgens het Evangelie wel “letten op de teekenen der tijden”, wel “waken”, maar niet rekenen. Zoals Gunning zegt: “verwachten wij onzen Heiland op een bepaalden dag, wij kunnen falen. Maar zoo wij Hem alle dagen en te ieder uur verwachten, falen wij niet” (3). Of als gij het liever van Bavinck hoort: “Alle geloovigen behooren ten allen tijde zoo te leven, alsof de komst van Christus aanstaande ware” (4). Het zijn welmeenende menschen, die U zulk een lijstje willen verschaffen, maar: geloof ze niet! ik zeg het U met nadruk. -------1) J.H. Gunning Jr., De Prediking van de Toekomst des Heeren blz. 21. 2) Verg. M. Kähler, Dogmatische Zeitfragen blz. 491. 3) J.H. Gunning Jr., t.a.p. blz. 66. 4) Dogmatiek IV blz. 670.” (F.W. Korff, ’Onsterfelijkheid, Twee voordrachten uit de nalatenschap’, Uitgeverij Holland, 1946, blz.33, 34 en de betreffende voetnoten voor wie er nog verder op ingaat). Met ander woorden: wie er op uit is te weten te komen waar we staan in de geschiedenis van God en mensen heeft nog niet het recht zich over te leveren aan eigen voorwaarden gekoppeld aan de Wederkomst. Ook Israël heeft de eerste komst van de Heer verkeerd ingeschat. Hij voldeed niet aan de door hen voor op gestelde normen waaraan de Messias had te voldoen. Híj kon het volgens hun interpretatie dan ook niet zijn. Zo ook kan men op een zelfde wijze Zijn tweede komst verkeerd schatten met het gevolg dat we ons zelf en anderen hebben bedrogen. Laat ons als het Joodse volk niet blijven uitkijken of nastaren naar “tekenen” (1 Cor.1:22). In de Katholieke theologie wordt voor eschatologie, bij hen gekend als “de uitersten”, de volgende definitie gegeven: “Het theologisch traktaat over de uitersten (de eschatologie) houdt zich bezig met de dood en het daarop volgend bijzonder oordeel, vervolgens met de toestanden waarin de ziel van de mens dan komt te verkeren, om te besluiten met het eind van de wereld, de algemene verrijzenis en het laatste oordeel.” ’Theologisch Woordenboek’, edit. H. Brink, Romen & Zonen, 3 delen, vanaf 1952, kol.4.627. Een oplettende lezer zal zich afvragen of hier wel sprake is over de Wederkomst, maar deze opmerking is onterecht want het laatste oordeel is voorafgegaan door die komst van Christus. In de onderstaande tabel geven we weer wat men in vele Evangelische kringen, Pinkstergroepen en Broedergemeenten ziet als wat er staat te gebeuren met betrekking tot Israël. In zekere zin nog een tweede spoorboekje, alternatief aan het eerste. We citeren H. Moll, ’Wat zegt de Schrift over’, deel IV, Uitg. Pieters Groede, z.j. (jaren ’60), blz.105. Wij zijn ervan overtuigd


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

7

dat dit niet is wat de Schriften leren en zullen op deze en andere teksten dieper ingaan. Onderstaande tabel is dus ter informatie en niets anders. DE TOEKOMST DER JODEN. Rom.11:1-15 het twaalfstammenrijk zal hersteld worden en 25-36 en genieten van de beloofde zegeningen, nadat de Gemeente is opgenomen in de hemel Jer.16:14 -16 de twee stammen zullen terugkeren in Kanaän nadat ze in ongeloof daartoe gedwongen worden Zach.13:8-9 dit zal plaats vinden in grote verdrukking; tweederde wordt uitgeroeid, de rest wordt door het vuur der beproeving gelouterd Opb.11:1 de tempel en tempeldienst wordt in Jeruzalem en Mat.24:51 hersteld Ezech.20 de tien stammen komen, na buiten “het land” geoordeeld te zijn, als overblijfsel in Kanaän terug Jes. 11 dan komt er vrede op aarde; de vloek is opgeheven Jes.32:1-8 Christus zal als koning regeren en 18:3 Jes.62:6-7 Jeruzalem centrum van zegeningen Jer.30:1-3 alle stammen worden hersteld Jer.33:7-18 volk, land, koningschap, priesterschap: alles hersteld Zef.3:14-17 God in hun midden! Ezech.36-47 alle gevolgen van ontrouw - opgeheven: een nieuwe orde Mat.19:28 een wedergeboorte van land en volk Hand.3:21 herstel aller dingen Hand.3:19 tijden der verkwikking We hopen dat de lezer zich niet stoort aan enkele van onze uitspraken wanneer we een bepaalde leer of persoon evalueren. Die zijn van de aard die we tegenkomen in deze soort discussies. We geven u hiervan twee voorbeelden. In ’Het Zoeklicht’ van 21 aug.1999 blz.13 staat bij de aankondiging van een boek met de titel ’HET KONINKRIJK KOMT - en de dwaling van de kerk -’: “Een nieuw boek over het komende Koninkrijk. Waarom dwaalt de kerk al eeuwenlang in deze zaak, met Alle gevolgen vandien?” Omdat we tot die Kerk behoren, die zeker niet volmaakt is, willen we ook verdedigen waarom de Kerk zo denkt en waarom ze alle vormen van de leer van de bedeling en andere moet verwerpen. En gezien we ooit - in onwetendheid - zelf 10 jaar deze zaken verdedigd hebben, kennen we ook iets van de verlokkingen van, maar ook zwakke punten van dit verhaal. Want bij nader inzicht zijn we toch terug moeten krabbelen naar die oude interpretaties van de Kerk. De


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

8

Kerk heeft in deze wellicht wel dit: ze vergeet dat aspect van de Wederkomst volop te belichten in haar prediking. Tweede voorbeeld. Feike ter Velde schrijft in ’Het Zoeklicht’ van 29 april 2000, blz.4, 5,7: “Het Vrederijk nu? Prof. Runia draagt snelle oplossingen aan, met oudbakken omschrijvingen. Het Vrederijk, of Duizendjarig Rijk - er zijn verschillende namen voor - speelt in de tijd van Johannes, zo verklaart hij. Heel het boek Openbaring gaat volgens de professor over de tijd vanaf de Hemelvaart tot aan ’vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levende en de doden’ en het einde van de geschiedenis. Het klassieke kerkelijke standpunt vanaf Augustinus dus. Wie er op de tronen zitten in Openbaring 20? Dat zijn de martelaren van de oude kerk uit Johannes’ dagen. Hutsepot. Van alle tweeëntwintig hoofdstukken uit het laatste bijbelboek maakt professor Runia hutsepot. Men kan er geen touw aan vastknopen. Het is een ’troostboek’ voor Johannes, die op Patmos zit en voor de gelovigen van zijn tijd wegens de christenvervolging. In die troost worden dan ook wij - heel de kerk - getroost. En daarmee is de kous af, volgens professor Runia (...) De duizend jaar is 10 maal 10 maal 10, zo heeft prof. Runia uitgerekend en zegt dat het een symbolisch getal is. En zo maakt hij van heel de Openbaring een onbegrijpelijke wirwar, waarbij hij alle degelijke regels van de hermeneutiek - regels voor de uitlegkunde - aan zijn laars lapt. Waar het hem uitkomt zegt hij dat het om beeldspraak gaat of om symboliek. Logisch dat hij verschillende malen zucht: “Dit zijn moeilijke verzen” of: “Dit zijn nogal moeilijke woorden…” Ergernis aan de opstanding. Ja, professor Runia zegt in de opstanding te geloven. Hij gelooft in de grote opstanding aan het einde der tijden. Dat doen alle ware christenen. Maar elke gedachte aan de opstanding van de gelovigen, lòs van en eerder dan de opstanding bij het laatste oordeel, verwerpt hij met kracht. Maar de bijbelse grond daarvoor ontbreekt hem. Ook de Joodse theologen - de farizeeën en schriftgeleerden uit Jezus’ dagen geloofden in de opstanding aan het einde. Hun ergernis was dat Jezus iets ánders leerde: namelijk de opstanding uit de doden! Letterlijk: de opstanding ’van tussen de doden uit’!” Wat dit boegbeeld van de E.O. en het zogezegd “evangelisch” Nederland (en voor een stukje ook België) schrijft over één van de belangrijkste theologen uit dat land ruikt naar de “rioolpers.” Deze voorstelling valt trouwens totaal in duigen wanneer men nagaat wat mensen uit de leer der bedelingen schrijven. Ze zijn het namelijk niet allemaal eens over de uitleg van één en ander. Wat bijvoorbeeld een J. de Heer schreef in ’Het Romeinse Vraagstuk’, 60 jaar terug, zal niemand meer aannemen. Of de valse profetie van gekende Amerikaanse theologen uit die kringen die in de tweede versie van hun boeken “gecorrigeerd werden.” Terecht zegt K. Runia dat Openbaring vol staat met “moeilijke woorden.” De goedkope en gemakkelijk leesbare stijl van velen die schrijven over de bedelingen zijn echter te Bijbels oppervlakkig. We gaan enkele details van hun leer uitpluizen. Daarbij willen we u uitnodigen om eerbiedig te luisteren naar wat de Schriften te zeggen hebben op dit gebied. Lijst van de belangrijkste afkortingen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

9

Biederwolf: W. Biederwolf, ’The second coming bible’, Baker Book house, reprint 1972. De oorspronkelijke titel was ’The Millenium Bible’, The Glad tidings Pub., 1924. We lezen in de inleiding en op de achterflap dat de schrijver geen standpunten inneemt bij de behandeling van zijn onderwerp. Dit is niet zo gezien het werk regelmatig de leer van de bedelingen heeft verkoren boven de andere. Het is een boeiend en rijk werk dat de gedachten met betrekking tot profetie van enkele tientallen mensen weergeeft. Bijbels Panorama: ’Bijbels Panorama’, Het Morgenrood, 1974. Dit is een reeks tabellen waarin de tekst minder belangrijk is. De “zeven bedelingen” worden in 12 schetsen en twee aanhangsels als énige Bijbelse visie aan de man gebracht. We lezen hierover in een boekenfolder: “Aanbevolen op de Zoeklicht Seminar Avonden.” Bultema: H. Bultema, ’Maranatha, eene studie van de onvervulde profetie’, Eerdmans-Sevensma Co., 2de druk, z.j. maar rond 1920. Een Gereformeerd predikant die de dui-zendjarige regering aanhangt met eigen accenten en die van zijn collega Darbysten toch moet onderscheiden worden. De onzichtbare opname van de gemeente zeven jaar vóór de Wederkomst is volgens hem fantasie en terecht. Ds. Bultema is in 1919, en alle ambtsdragers uit die gemeente welke hij bediende, ontzet uit het ambt door De Synode van de Christelijk Gereformeerde Kerk van Noord-Amerika. J. de Heer: J. de Heer, ’Het duizendjarig vrederijk’, Uitg. Zoeklicht boekhandel, 1935. Mormon: Het boek van Mormon, ’Lesboek’: Copyright De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste dagen, 1986. We citeren dus niet het Boek van Mormon maar een belangrijk studieboek hierover met aanhalingen van theologen van dit genootschap. NBG: ’Bijbelvertaling’ van het Nederlandse Bijbelgenootschap. NWV: ’Nieuwe Wereldvertaling van de Heilige Schrift’, met studieverwijzingen, Watch Tower bible and tract Society, herziene uitgave 1988. Questions: ’Seventh day Adventists answer Questions on Doctrine’, Review and Herald, 1957. We zien de Adventkerk zeker niet als een sekte maar gezien hun uitgesproken leer over het duizendjarige rijk en de Wederkomst moeten we er toch nader op in gaan. We citeren één van hun standaardwerken. Het staat ook op Internet. Scofield: C.I. Scofield, ’The Scofield Reference bible’, Oxford University Press, renewed version 1945, oorspronkelijk 1909. We citeren dus de versie van Scofield zelf en niet de latere bijgewerkte uitgave, dan uitzonderlijk. Samen met Biederwolf is dit het basiswerk van veel hedendaagse schrijvers op dit onderwerp, ook al geven ze het niet toe, of zijn er zich niet bewust van, wanneer ze anderen citeren. Het Morgenrood heeft een uit het Engels vertaalde Bijbelcursus van Scofield (950 bladzijden), maar is géén aanrader. Talmage: J. Talmage ’De artikelen des geloofs’, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der laatste dagen, 1972. SV: ’Statenvertaling’, Nieuwe uitgave door Ds. W.L. Tukker voorzitter, 1977. WT: ’De Wachttoren’, altijd als verwijzing naar het genootschap. Een citaat uit het gelijknamige tijdschrift is voluit geschreven. We besteden veel aandacht aan de leer van deze mensen omdat ze de grootste sekte zijn in België of Nederland. Walvoord: Walvoord J.F., Mayor Bible prophecies, Harper Paperbacks, 1994. z.j.: zonder jaar, boeken zonder jaar van uitgifte.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

10

We hebben onze eigen afkortingen van de Bijbelboeken die meestal deze van de vroegere NBG zijn. Uitzonderingen o.a.: Openbaring, onze afkorting is Opb. in plaats van Op., Marcus is Marc. en niet Mark., Lucas is Luc. en niet Luk.. Iets over de lay-out - We hebben getracht door middel van de letterweergave de afkomst van de citaten te identificeren voor de lezer. Vertalingen uit Franse, Duitse en Engelse literatuur zijn van onszelf. Uitzonderlijk geven we de originele tekst. We hebben ook de vroegere oude spelling uit de Nederlandstalige citaten niet aangepast. Zwart en recht: De Bijbelcitaten: Nederlandse, Hebreeuwse en Griekse met uitzondering van de NWV. Ook enkele woorden om nadruk hierop te leggen. Zwart en schuin: Alle aanhalingen uit de literatuur van de WT, ook hun NWV. Schuin: De verwijzingen uit schrijvers en apocriefe teksten, alsook enkele woorden om nadruk te leggen. We hebben gekozen voor één doorlopende tekst. Wellicht zijn veel lezers hieraan vreemd. We doen het om twee redenen. Want uit zelfondervinding weten we dat men niet steeds achteraan in het boek gaat nakijken waar de referentie vandaan komt. En ten tweede een degelijke scriptie waar de voetnoten netjes onderaan verwerkt zijn vragen enorm veel tijd. En zoals het merendeel in de derde leeftijd kan men dit geduld niet meer opbrengen. Alsof het ons aan tijd ontbreekt! Bibliografie: Titels in de tekst gebruikt zijn niet altijd opnieuw overgenomen in de boekenlijsten. Aan de lezer: Uw opmerkingen stellen we zeker altijd op prijs, ook de kritische. Een dankwoord: Aan mijn vrouw Georgette voor het werk op de P.C. en mijn dochter Ariane voor het opsporen van fouten. Aan de familie A. Dewaele-N. De Braekeleer die ons tientallen jaargangen ter beschikking hebben gesteld (in bruikleen) van de tijdschriften ’Amen’, ’Het Zoeklicht’, ’Israël en de Bijbel’ en ’Middernachtsroep.’ Dank zij deze hebben we enkele dingen duidelijker kunnen maken dan uit de gewone boeken.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

11

Hoofdstuk 1 Over profeten en de zeventig jaarweken 1.1 Inleiding Het begrip profeet is in het OT ongeveer 300 maal gebruikt. Waarover spreken profeten: 1) Openbaring van God en zijn wil: vb. schepping in Gen.1 2) Aanmoediging: Ps.37:18 / Spr.18:10 / 1 Joh.2:2 / 3:8 3) Berisping: Ps.51:5 / Rom.3:23 / 2 Cor.13:1-5 4) Profeten bevestigen hun eigen roeping door wonderen of voorspellingen: 1 Sam.3:19-21 / 10:2-9 / 1 Kon.13:3 / 2 Kon.7:2 / Jer.28:15-17 5) Leiding geven aan het volk in specifieke omstandigheden Num.11:16-23 / 15:32-36 / 17:1-13 / 1 Kon.12:22-24 6) Zaken voorzeggen voordat ze geschied zijn, vooral over de Messias en het Koninkrijk Gods: Jes.7:14 / 52:13-53:12 / 1 Pet.1:10,11 7) Hebben boodschappen voor de heidense wereld: Jes.10:5-19 / 13:1-14 / 14:28-32 / 15:1-16. Belangrijke profeten van het OT We vinden ze onder drie verscheidene namen: ro’èh = ziener na’bi = spreker chozèh = ziener En ook de algemene naam “knecht van YaHWeH.” In die zin zijn ze ook de “wachters” van God (Jes.56:10 / Jer.6:17). God maakt een deel van Zijn wil bekend aan de profeten (Amos 3:7). Vóór de vloed worden er slechts drie genoemd: Enoch: Jud. 14,15. Lamech, vader van Noach: Gen.5:28,29. Noach, een prediker: Gen.9:24-27 / 2 Pet.2:5. Na de vloed. De eerste die deze benaming “nabi” (profeet) krijgt is Abraham als voorbidder (Gen.20:7). Jacob doet voorzeggingen over zijn twaalf zonen (Genesis hoofdstukken 48 en 49). Jozef is de interpreet van de dromen die mensen ontvangen hebben van God (Gen.41:16-40). Mozes en Aäron zijn beiden profeten (Ex.4:16 / 7:1,2). Aäron is volgens de laatste tekst de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

12

voorspreker voor Mozes die zelf niet goed ter tale is. Mozes zal 70 oudsten aanstellen om zich te laten helpen in zijn dienst. Later zal dit dan het Sanhedrin worden. Deze oudsten spreken bij bepaalde momenten als profeet van God (Num.11:25-29). Na de intocht in Kanaän worden, ten tijde van de Richteren, slechts twee een “profeet” genoemd. De vrouw Debora in Richteren 4:4-7 en een man van wie de naam niet genoemd is in Richt.6:7-10. Maar het spreekt voor zichzelf dat alle Richteren óók profeet zijn want ze leren het volk in de naam van God. Want de Geest kwam op Otniël (Richt.3:10) en gaf aan Samson zijn kracht (Richt.14:6). Aan het koningshof van Judah en Israël zijn enkele profeten verbonden. In die dagen worden zij die eerst “ziener” genoemd werden, profeten genoemd 1 Sam.9:9. Voor het begrip “ziener” zie o.a. naar Num.24:4 / Jes.1:1 / 21:2 / 22:1 / Dan.8:1. Gad bij Saul en David: 1 Sam.22:5,6 / 25:1 Nathan bij David: 2 Sam.7:2-17 / 24:11-14,18 David is profeet: Hand.2:25-31 Salomo: 2 Kron.1:1-13 De belangrijkste profeten, die ook gans hun leven strijden tegen Baälaanbidding, zijn Elia (1 Kon.18:20-46) en Elisa (2 Kon.3:12 / 2 Kon.10:17-36). Na Maleachi zijn er géén profeten meer in Israël. Dat staat in twee teksten uit apocriefe boeken nl. 1 Mak.4:46 / 14:41. Dit blijft zo tot aan de komst van Zacharias. God had echter gewild dat al zijn kinderen in Israël profeet zouden geweest zijn Num.11:29 / Jes.43:10-12. De moeilijkste tekst bij dit alles is wel 1 Kon.22:19-23: God verleidt de mensen door een leugengeest. Volgens de Rabbijnen waren er zeven vrouwelijke profeten maar wat ze gezegd hebben was niet belangrijk genoeg om in de Schriften opgetekend te worden. Uitzondering moet dan wel zijn; het lied van Miriam, de zuster van Mozes (Ex.15:20). Zie over Deborah naar Richt.4:4. En ook de vrouw van Jesaja was een profetes (Jes.8:3). En verder 2 Kon.22:14-20 / 2 Kron.34:22-28. Laat ons ook enkele details bekijken over hoe profeet-zijn in zijn werk gaat. Het zijn “heilige mannen Gods” (1 Kon.12:22 / 2 Kon.4:9 / 23:17) die door God gebruikt worden als zijn “spreekbuis.” Het zijn verkondigers van Gods wil voor het heden en/of de toekomst. We zeggen en/of omdat niet alle profeten voorspellers zijn van de toekomst. Integendeel de meeste profeten houden zich slechts bezig met het volk, koning of anderen erop attent te maken dat ze tegenover hun God plichten hebben en dat straf komt bij blijvend negeren van Zijn almacht. Hij is in de eerste plaats dus - zoals engelen - een “boodschapper” van wat de Almachtige wil met betrekking tot Zijn volk of een individu. De toekomst voorspellen is één van de mogelijkheden die het woord profeet kan inhouden. Een opmerkelijke gebeurtenis in het leven van Nathan is de volgende. Op een bepaald moment voorzei hij koning David, dat hij voor God een huis (tempel)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

13

zal bouwen. Maar God zegt de profeet in zijn slaap dat dit niet zal geschieden (2 Sam.7:3-16). Nathan voorzei iets uit menselijk standpunt en was hierin fout. Nog enkele details over het begrip “mannen Gods.” Totaal vinden we het 77 maal in het OT, waarvan 36 maal met betrekking tot Elisa. Ook 15 maal voor een profeet van wie we de naam niet kennen (1 Kon.13). En nog voor Elia (7 X), Mozes (5 X), Samuël (4 X), en vijf anderen. Een profeet is een “man van de Geest” (Hos.9:7), “een wachter” (Jer.6:17 / Ezech.3:17) en een “boodschapper Gods” (Hag.1:13). Voor een korte tijd bestond er een profetenschool. Profeten zijn dat niet permanent. Maar bij bepaalde gelegenheden wanneer Gods Heilige Geest tot hen komt. Ze worden dan “andere mensen” (1 Sam.6:9) waarbij ze (soms) dansen (Ex.15:20 / 1 Kon.18:26 / 1 Sam.18:6-8). Daarbij bespelen ze volgens voorgaande teksten soms een instrument. Ze maken zich soms een teken op het voorhoofd (1 Kon.20:35-43) of een lidteken (Zach.13:6). Tijdens een toestand waarin ze door God gegrepen zijn kunnen ze zich verwonden (1 Kon.18:28). Hoewel sommigen onder hen getrouwd zijn, leven ze meestal in een soort commune (2 Kon.5:38-41 / 6:1 / 2 Kon.4:1). Ze hebben als uiterlijk teken meestal een mantel of gordel (Zach.13:4 / 2 Kon.1:8 / Mat.3:3,4). Meestal leven ze van aalmoezen (2 Kon.4: 8,42). Ze hebben een leider die ofwel vader (2 Kon.6:21 / 8:9) of heer (2 Kon.6:5) genoemd wordt. Ze staan bij zichzelf en bij anderen bekend als de “zonen der profeten” (1 Kon.20:35 / 2 Kon.2:5,7 / 4:1,38 / 5:22 / 6:1). Na Elia en Elisa komen ze niet zoveel meer voor. Ze waren een grote hulp voor deze profeten (1 Kon.18:4,13,22 / 20:35-42). En ze werden daarom ook vervolgd (2 Kon. 18:4,13,22 / 19:2,10,14). Veel van de grote Bijbelse profeten lopen niet hoog op met deze “profetenzonen.” Ze verwijten hen hun werk te doen voor geld (Micha 3:5,11) en zijn niet te betrouwen (Zef.3:4). Het zijn dronkaards (Jes.28:7) of boosdoeners (Jer.23:14 / Ezech.13:22). Ze plegen letterlijk of figuurlijk echtbreuk (Jer.23:14 / 29:23). Ze zetten het volk ertoe aan niet op Gods daden te vertrouwen (Jer.23:27) en misleiden het volk (Jer.23:32 / 29:8 / Ezech.13:10) door hun verkeerde voorspelling of interpretatie ervan. De grote profeten betwijfelen ook wel eens dat deze profeten van God zouden zijn (Jer.23:25,27 / Ezech. 13:6,16 / Micha 3:6). Maar dat ze door uitspraken het volk méér dan eens misleiden en doen afdwalen is duidelijk (Jer. 4:10 / 23:16 / Ezech.13:3). Ze “dreigen” het volk (Micha 3:5) en sporen ze niet genoeg aan tot berouw en het volgen van Gods wetten (Ezech.3:17-21 / 33:2-9 / Jer.23:22). De grote profeten noemen zich trouwens ook niet al te vlug “nabi”=profeet (Amos 7:14 / Micha3:8). Ezechiël is één van de enigen die zich wel zo noemt. Er zijn enkele manieren waarop YaHWeh inwerkt op een profeet door een innerlijke of uiterlijke openbaring. 1) Rechtstreeks Ex.3:2-4. 2) Dromen 1 Kon.3:5 / Dan.7:1. Volgens Dan.1:17 is Daniël een dromenuitlegger. 3) Visioenen Jes.1:1 / Nahum 1:1. 4) Extase Num.11:25 / 2 Kon.9:11 / Jer.29:26.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

14

5) Engelen Gen.16:7-12 / 18:1-5 / 19:1-3. Er zijn verschillende wegen waarop de profeet zijn boodschap overbrengt (Heb.1:1). 1) Een symbolische handeling Hosea 1:3 / Jes.20:1-6 / Jer.27:2 / 32:6-36. Ahijah moet een kleed in twaalf stukken scheuren wat de afbeelding is dat het rijk Israël in 12 stukken zal verscheurd worden (1 Kon.11:29,30). Jeremia moet met een kleed dingen doen die betekenen dat Israël een vuile natie is, in bezoedelde toestand tegenover God (Jer.13:1-11). Zijn bezoek aan de pottenbakker moet de voorstelling zijn dat God met Zijn werk doet wat Hij wil. Want Hij is soeverein in wat Hij doet en ziet niet naar de mens (Jer.18:1-10). Jeremiah moet een kruik breken om te tonen wat God met Israël zal doen (Jer.19:1-14). Ezechiël slaapt 390 dagen op zijn ene zijde en 40 dagen op de andere als beeld van de straf die God over het volk zal brengen (Ezech.4:1-11). 2) Een lied Jes.5:1-7 / 23:16 / Amos 8:10. 3) Een allegorie Ps.80:8-16 / Spr.5:15-23 / Ezech.16 (Jeruzalem is een hoer) / 20:23. 4) Prediking Ex.20:22-23:33). 5) Een visioen Amos 7:1-9 / 8:1-3 / Jer.13:1-11. 6) Een woordspeling, die slechts in de Hebreeuwse tekst goed tot zijn recht komt Jer.1:11,12 / Amos 8:1-3. 7) Zeer uitzonderlijk mag de profeet zijn originele boodschap aanpassen (Ezech.4:7-15). 8) Een klaaglied Jes.14:4-21 / Ezech.19 / Amos 5:1,2. 9) In de meeste gevallen gewoon door de overdracht van God aan de betrokken persoon of personen (Jer.7:1,2 / 36:4-13). Ze moeten horen en aanhoren wat God heeft gesproken (Jes.1:10 / Jer.2:4). In de onderstaande lijst geven we u enkele voorbeelden van voorzeggingen die een geschiedkundig feit belichten. Onderwerp

Profetie

Salomo koning ná David Dood van Adonaï Abjathar verdreven Dood van Joab

1 Kon.1:30 1 Kon.1:52 1 Sam.2:31 1 Kon.2:33

Dood van Simeï Tempelbouw door Salomo Vernietiging der tempel Verdeling van Davids rijk

1 Kon.2:37 1 Kon.5:5 1 Kon.9:7 1 Kon.11:

Afval van Josia

1 Kon.13:2

Vervulling 1 Kon.1:48 1 Kon.2:25 1 Kon.2:27 1 Kon.2:34 2 Sam.3:39 1 Kon.2:46 1 Kon.6:14 2 Kon.25:9,11 1 Kon.12:16, 11,12,19,20 2 Kon.23:14-20


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Zaad van Jerobeam uitgeroeid Oorlog tegen Syrië Dood van Achab Genezing van melaatse Hazaël koning van Syrië Genezing van Hizkia Babylonische gevangenschap

1 Kon.14:10 1 Kon.20:28 1 Kon.22:28 2 Kon.5:10 2 Kon.8:13 2 Kon.20:9 2 Kon.20:17,18

Israëls vrouwen zullen hun kinderen eten

Lev.26:29

15

(300 jaar later) 15:29 1 Kon.20:29 1 Kon.22:37 2 Kon.5:14 2 Kon.8:15 2 Kon.20:10 2 Kon.24:12 2 Kron.33:11 Dan.1:3 2 Kon.6:29

Hoe betrouwbaar is zo een profetie uit het OT In de tekstboeken van de vijanden van de christelijke leer en de Bijbel komt regelmatig het volgende verhaal opduiken. Jer.22:19 zou een valse profetie zijn. We lezen daar over koning Jojakim als volgt: “Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem.” Maar zegt men: dat is fout want in 2 Kon.24:6 staat dat Jojakim: “bij zijn vaderen te ruste ging.” Hij zou dus een normale dood sterven. Er zijn tegen deze verklaring twee argumenten aan te voeren. 1°) Men zegt dat de uitdrukking “bij de vaderen te ruste gaan” verwijst naar de dood, waarop een begrafenis volgt. Maar dat is niet zo. Deze uitdrukking wijst slechts op het sterven en hoeft niets anders in te houden. Er staat bijna altijd de nadere verklaring “en hij werd begraven” indien het om een normaal overlijden gaat. Manasse werd begraven “in de hof van zijn huis” (2 Kon.21:18), Amon begroef men “in de hof van Uzza” (2 Kon.21:26). Koning Josia verloor de veldslag bij Megiddo en het leven in strijd met de Farao Neko. Zijn lichaam werd naar Jeruzalem gebracht en hij werd begraven in zijn graf (2 Kon.23:29,30). Zijn zoon Joachaz stierf in Egypte maar er is niets gezegd over hoe en waar hij werd begraven (2 Kon.23:34). De daaropvolgende koning Jojakim werd een onderdaan van Babel en het is de dood van deze die we onderzoeken. Maar laat ons herhalen wat gezegd is over deze vijf opeenvolgende koningen: van drie is gezegd dat ze op een zeer specifieke en genoemde plaats begraven worden. Van de twee daarop volgende staat dat ze sterven. Maar niet dat ze ergens begraven zijn. Want ook hierin ligt al een aanwijzing. In het OT worden die koningen niet allemaal op één en dezelfde koninklijke begraafplaats begraven maar de één hier en een andere op een andere plaats. “Bij de vaderen te ruste gaan” is dus dezelfde uitdrukking als sterven. Wie sterft, wat ook zijn afstamming moge zijn, gaat rusten tot de vaderen (Dan.12:2). Sterven = figuurlijk slapen = figuurlijk rusten. De wijze waarop men sterft doet er niet toe.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

16

2°) Uit wat er over Jojakim staat in 2 Kron.36:6-8 wordt dan ook duidelijk dat de profetie van Jer.22:19 kan vervuld zijn zoals het er ook staat, namelijk dat zijn zoon Jojakin in zijn plaats koning wordt. En over zijn vader Jojakim staat er dat hij gruwelen deed. Dat weten we ook uit de profeet Jeremiah. Zoals zovele vragen gesteld kunnen worden waarop geen antwoord is, zo ook hier. Niemand weet welke soort dood hij stierf volgens de Bijbel. Hij kreeg een ezelsbegrafenis, dus géén koninklijke begrafenis. En die begrafenis was buiten Jeruzalem. Hij zal: “neergeworpen liggen in de hitte overdag en in de koude des nachts” (Jer.36:30). Wat weten we wel; maar dan niet uit de Schrift maar uit Flavius Josephus? De Babylonische koning Nebukadnessar zou volgens zijn ’Joodse Oudheden’ X, VI, 3, toen hij Jeruzalem had ingenomen, het lijk van Jojakim buiten de muren hebben laten liggen als teken van zijn overwinning. Dat zou dan het vervolg zijn op Dan.1:2,3 waarin twee zinnen deze dood is beschreven. Er is dus geen enkele aanwijzing vanuit de Schrift of vanuit de geschiedenisboeken, die zeggen dat de voorspelling van de dood van Jojakim niet zou vervuld zijn zoals het was uitgesproken. Ook deze profetie blijkt waar te zijn. Dat neemt natuurlijk niet weg dat méér dan één voorspelling gepaard gaat met een conditie eraan verbonden. Zo geeft Lev.26:3-15 aan wat zal geschieden indien Gods volk zal trouw zijn aan God en verzen 16-39 de straffen die volgen op ontrouw. Israël kan volgens eigen keuze deze twee wegen bewandelen. We hebben één voorbeeld van een verschuiving van een doemsvoorspelling van vader op zoon. Naboth die door koning Achab is vermoord zal gewroken worden. Daarom moet de profeet Elia aan de koning het volgende voorspellen: “Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken.” (1 Kon.21:19). Maar de koning krijgt berouw en daarom zal God op dit ogenblik niet ingrijpen in Achab’s leven. Maar de straf wordt op zijn afstammelingen verder overgedragen (1 Kon.21:27-29). Slechts een klein deel van de profetie gaat in vervulling aan Achab zelf (1 Kon.22:37,38). De dynastie van Achab sterft echter uit in de regering van zijn tweede zoon omdat het kwaad bleef bestaan in Israël en er geen berouw was (2 Kon.9:26). Belangrijke profeten van het NT Bij het laatste avondmaal geeft Jezus de volgende openbaring aan zijn aanwezige apostelen “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

17

Joh.16:12-15. Twee zaken daaruit spreken voor zichzelf: de Geest zal de discipelen 1°) de toekomst verkondigen (vers 13), 2°) Hij zal Christus verkondigen. Bemiddelaars daarin zijn de gelovigen in Jezus van Nazareth. Elke gelovige in Christus zal met ander woorden “profeet” zijn in de brede zin van het woord. Het begrip profeet is in het NT ongeveer 150 maal gebruikt. Doorheen het NT blijft dat kennis en profetie niet volmaakt zijn (1 Cor.13:9). De letterlijke vertaling van het begrip profeet in het NT (Grieks “prophetes”) zou moeten omschreven worden als “iemand die een boodschap (uit)spreekt voor een ander.” Zo is het Grieks “propheteia” dat wat een profeet uitspreekt (“de boodschap”) voor God. In de theologie van Paulus is na geloof, hoop en liefde het profeteren de grootste gave van de Heilige Geest (1 Cor.14:1). (En niet spreken in tongen zoals men wel eens laat door- schemeren in Pinksterkringen!) In de evangeliën is de Geest zelf de grootste gave (Luc.11:13 / Joh.20:20). Een profeet is een gave van God aan de gemeente (Eph.4:11). Eenmaal gebruikt het NT de titel “profeet” voor een heidense filosoof (Tit.1:12), maar dan in de zin van de klassiek Griekse taal, een filosoof, een verkondiger van één of ander leer. Profetie en profeten zijn een gave van God aan de christelijke gemeente (1 Cor.14: 24,25 / 1 Tim.1:8 / 4: 14). De voorzegging van Joël 2:28,29 is vervuld aan de gemeente die in de naam van Jezus samenkomt (Hand.2:14-18). Ze zijn - indien waarachtige profeten - door God aangesteld (1 Cor.12:28,29). Wat de profeet zegt heeft dan ook dezelfde waarde als de woorden der profeten uit het Oude Testament. God spreekt nu opnieuw door middel van Zijn profeten, na een eeuwenlange stilte. Maar ook valse profeten zijn een deel van de werkelijkheid, ofschoon geen deel van de gemeente (Mat.7:15 / 24:11 / 1 Joh.4:1 / Opb.2:20). Daaronder vallen Teudas, Judas de Gallileër, een Egyptenaar en Simon de Magiër (Hand.5:36,37 / 8:9-25 / 21:38). Ze zijn herkenbaar aan hun gedrag (Mat.12:33-35) en hun leer (Mat.7:15-23 / 1 Joh.4:2-5 en zie hierover verder). Tot de ware profeten van het NT behoren: Anna: Luc.2:36-38 * Elisabeth: Luc.1:41-45 * Maria: Luc.1:46-55 * Simeon: Luc. 2:25-33 * Zacharias: Luc.1:5-25 / 57-79 * Johannes de Doper: Luc.1:16,17 / Joh.3:27-30. Volgens een uitspraak van Jezus is deze meer dan een profeet (Mat.11:7-10 / Luc.1:16,17). (Of moeten we deze reeks nog tot de profeten van het OT rekenen?) * Jezus: Joh.1:19-21 / 6:14 / 7:40. Hij is de vervulling van Deut.18:18,19 te vergelijken met Hand.3:19-26. Zelf is Hij de vervuller of voleindiger van de Wet en Profeten van het Oude Testament (Luc.1:76 / Mat.14:5 / 21:26). Maar Hij kreeg relatief weinig erkenning van zijn eigen volk (Luc.4:24). Een deel van het volk volgt Hem omwille van de wonderen of de leer (Mat.21:1114 / Marc.1:22 / 6:2 / Luc.7:16 / 24:19). Een kleiner deel ziet in Hem, na een tijd de Messias (Mat.21:9,11 / Marc.3:11 / Joh.6:14 / 7:10).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

18

We geven u hierbij enkele voorspellingen en de vervulling van profetie door Jezus: VOORZEGGING

VERVULLING

1) Hij heeft zijn opstanding uit de doden aangekondigd 2) Hij heeft zijn hemelvaart voorzegd 3) Zijn wederkomen

Mat.17:23 / 20:19 / 26:32 / Joh.2:19-22

4) De uitstorting van de Heilige Geest voorzegd 5) Zijn verheerlijking

Luc.22:69 / Joh.6:62 / 7:33 8:21 / 14:28 / 16:5 / 20:17 Mat.16:27 / 24:30 / 26:64 / Marc.8:38 / 13:26 / 14:62 / Luc.21:27 / Joh.14:3 Joh.14:26 / 15:26 / 16:7 Mat.16:28 / 17:1,2 / Marc.9:1,2

Bij de gelegenheid van het laatste Avondmaal krijgen we uit de mond van Jezus twee schijnbare tegenstrijdige uitspraken. Ten eerste zegt Hij: “omdat ik alles (...)u heb bekend gemaakt.” De tweede tekst is: “nog veel heb ik u te zeggen maar gij kunt het thans niet dragen” (Joh.15:15 / 16:12). De eerste tekst heeft het over wat men dient te weten om een discipel van Jezus te kunnen worden. De tweede tekst belicht wat hun zal ten deel vallen wanneer de Heilige Geest gegeven zal worden. En zelfs dan zal die kennis slechts relatief zijn. Er zijn bepaalde zaken die God niet openbaart. Stel dat God de dag en het jaar van de Wederkomst van Zijn Zoon zou hebben geopenbaard. Ik denk niet dat het veel zou wijzigen aan de menselijke godsdienstigheid. Er zouden nog steeds mensen zijn die tot het einde toe hun eigen begeerten achternalopen en een andere groep zou zich bekeren uit schrik voor wat komt. Beide handelingen zijn verkeerd en een gruwel voor God. Zeker niet de grond om gered te worden. We denken dat daarom het niet onthullen van de dag van de Wederkomst (Marc.13:32) een goede zaak is. Bij die laatste tekst schijnt men de indruk te krijgen dat Jezus zelf het niet weet, en dat is mogelijk gezien zijn incarnatie. Zo zou een Gereformeerde het uitleggen. Maar een Lutheraan zou zeggen dat de Heer die wijsheid in zichzelf verborgen houd en ze niet onthult. Zie over de incarnatie ons werk over de Drie-eenheid. Profeten zijn er in alle gemeenten volgens een opmerking van Paulus in 1 Cor.14:5,22. Ook de vier dochters van de evangelist Philippus zijn profetes, en mannen als Agabus, Judas en Silas (Hand.21:9 / 1 Cor.12:28 / Eph.4:11). En natuurlijk ook alle schrijvers van het Nieuwe Testament. De hogepriester Kajafas is profeet tegen wil en dank Joh.11:51. Er zijn enkele manieren waarop YaHWeh inwerkt op een profeet door een innerlijke of uiterlijke openbaring.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

19

1) Rechtstreeks Marc.5:18-20 2) Dromen Mat.1:20 / 2:13 / 2:19-22 / Joël 2:28 heeft zijn vervulling in de christelijke gemeente. 3) Visioenen Hand.7:55 / Hand.9:10 / Hand.10:3-6,10-16 4) Extase zoals het verhaal van Stephanus in Hand.7. 5) Engelen 2 Pet.1:20,21 / Heb.2:1,2 Er zijn verschillende wegen waarop de profeet deze boodschap overbrengt (Heb.1:1). 1) Een symbolische handeling, zoals de handoplegging van Jezus, beeld meestal van vergeving van zonden Mat.8:3 / Marc.6:5 / Luc.13:13. 2) Een lied zoals de lofzangen van Maria, Simeon en Anna in Lucas hoofdstukken twee en drie. Zie ook Jac.5:13 / Opb.15:3,4. 3) Een allegorie, enkele gelijkenissen. 4) Een visioen. Bijna gans het boek Openbaring. 5) Een woordspeling, die slechts in de Griekse tekst tot zijn recht komt. Bijvoorbeeld Petros / Petra in Mat.16:16-18. 6) Een klaaglied. Gedeelten uit het boek Openbaring. 7) In de meeste gevallen gewoon door de overdracht van God aan de betrokken persoon of personen. Ze moeten horen en aanhoren wat God heeft gezegd. En hoe het NT verwijst naar de profeten van het OT trachten we u in volgende tabel weer te geven. Balaam: 2 Pet.2:15,16. Daniël: Hand.2:34. David: Hand.2:29,30. Elisa: Luc.4:27. Enoch: Judas 14.

Jeremia: Mat.2:17 / 27:9. Jesaja: 8 maal o.a. Luc.3:4 / 4:17 / Joh.12:38. Joël: Hand.2:16. Jona: Mat.12:39 / 16:4. Samuël: Hand.13:20.

Het OT is volgens het NT: “de wet en de profeten” Mat.5:17 / 22:40, “al wat de profeten gezegd hebben” Luc.24:25, “Mozes en de profeten” Luc.16:29,31 / 24:27.

Valse profeten in gans de Bijbel De ware profeet van God is herkenbaar aan de volgende kenmerken.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

20

A) Hij spreekt in Gods naam Deut.18:20-22 B) Doet de tekenen Gods Deut.13:1,2 C) Voorspeld controleerbare dingen Deut.18:22 / Jer.28:13-17 D) Is nooit in strijd met wat andere profeten gezegd hebben Deut.13:1-5 / Gal.1:8 Daaraan voldoen de volgenden niet: 1) Balaam (Numeri hoofdstukken 22-24) Werd door de koning van Moab gehuurd om Israël te vervloeken, maar dat mislukte. Volgens Joodse overleveringen is hij (evenals Jona) één van de zeven profeten die naar de heidenen werden gezonden (Bava Batra 15b). 2) Een oude profeet uit Bethel (1 Kon.13:11-26) Hij loog een andere profeet voor dat een engel hem was verschenen (vers 18). Het was een negeren van het bevel dat hij had gekregen van God om een tijd niet te eten of te drinken. De jonge profeet werd door God gestraft. 3) Sidkia (1 Kon.22:11-24) Voorspelde verkeerdelijk dat koning Achab de oorlog tegen Syrië zou winnen. 4) Hananja (Jer.28:1-17) Doet de voorspelling dat Israël na twee jaar vrij zal zijn van de Babylonische gevangenschap. 5) Semaja (Jer.29:24-32) Jeremia voorspeld over hem dat hij gezien zijn leugens zonder nageslacht zal zijn. 6) Achab ben Kolaja (Jer.29:21) Profeteerde valselijk. 7) Sidkiahu (Jer.29:21) Profeteerde valselijk. Jeremiah voorzegd dat hij en Achab sterven door de hand van Nebukadnessar. 8) Noadja (Neh.6:14) Een profeet die samen met andere valse profeten tegen Nehemiah optrad. 9) Elymas (Hand.13:6-8) Liegt over christenen. 10) Jezebel (Opb.2:20) Een profetes. Wellicht is dit haar symbolische naam. Zij verleidt de gelovigen in Thyatira. 11) De valse profeet (Opb.19:20) Eén profeet? Of een systeem? Een anti-christus die zich keert tegen de Messias en zijn plaats wil innemen. Jeremia zegt dat ook de Baäl zijn profeten heeft (Jer.2:8 / 23:13) K. Dronkert schrijft over valse profeten het volgende: “Het gaat in de profetie van deze valse profeten altijd om de boodschap te brengen, die goed valt bij de massa van het volk (en zo mogelijk ook bij de voornaamsten). Wat het volk graag hoort dat profeteren zij” (blz.368). De zekerheid van de vervulling van Gods voorspellingen zijn soms op frappante wijze bevestigd. Een gekend verhaal is het volgende. Toen Julianus, de Afvallige, neef van Constantijn de Grote en zelf Keizer van het rijk zijn geloof in Christus had afgezworen en de oude Romeinse / Griekse


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

21

goden was nagevolgd kreeg hij het lumineuze idee om het christelijke geloof belachelijk te maken. Hij zou de tempel in Jeruzalem herbouwen waardoor de profetie van Christus onwaar zou worden (Luc.21:24). Hij zond een koninklijk besluit aan alle Joodse Synagogen waarin hij zijn wens kenbaar maakt en roept hen op om naar Jeruzalem te komen om onder zijn bescherming en toezicht een aanvang te maken met de tempelbouw. Men begon het puin te ruimen waarbij op een bepaald moment, om onverklaarbare redenen, verscheidene malen vuur opsteeg uit de aarde en er ontploffingen waren. De werklui vluchtten in verwarring en wilden ondanks het aandringen van keizer Julianus het werk niet meer hervatten. Dit geschiedde in 362 NC. Hij stierf enkele maanden later. Alexander Gibbon, de historicus van de opkomst en ondergaan van het Romeinse Rijk (zelf kritische antichristen) beschreef het als gassen die zich hadden opgestapeld in de binnenkamers van de tempel en nu ontsnapten door het puin op te ruimen. Wat er van weze, niemand heeft nadien nog pogingen gedaan om de tempel opnieuw op te bouwen. Plannen zijn er altijd geweest en nu heden ook nog. Er zijn zelfs geruchten dat orthodoxe Joden al bepaald tempelgerei hebben laten fabriceren. ’The Encyclopedia of the Jewish Religion’, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, zegt over valse profeten het volgende (blz.312): “Daar waar men profetie aanvaard als een kanaal van Gods Openbaring wordt het probleem gesteld hoe men de ware van de valse profeten moet onderscheiden. In vele gevallen is er tijdens de bediening van de ware profeet een echt probleem in dat opzicht. De Pentateuch geeft enkele criteria aan om een valse profeet te identificeren, dat is iemand die onder valse voorwendselen in Gods naam spreekt. Vanuit het standpunt van de echte profeet leert zo iemand afgoderij (Deut.13:2-6). Hij geeft zich valselijk uit voor iemand die onder Goddelijke Inspiratie staat, maar profeteert in de naam van valse goden (Deut.18:20). Wanneer een profeet een voorspelling maakt die niet uitkomt dan moet het volk beseffen dat hij hen heeft voorgelogen (Deut.18:22). De Bijbel beschrijft meerdere gevallen van strijd tussen ware en valse profeten. Elia daagde de aanbidders van Baäl uit op een succesvolle wijze (1 Kon.18:19 e.v.). Micha werd in de gevangenis gestopt nadat hij de profetie van vrede gedaan door een valse profeet, had omgezet in een onheilsprofetie (1 Kon.22). En tijdens de levensloop van Jeremiah stond hij in eindeloze strijd met de valse profeten die het geweten van het volk streelden door een voorspoedige toekomst te voorspellen.”

1.2 De zeventig jaarweken


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

22

De zeventig jaarweken van Daniël 9:24-27 (In werkelijkheid is dit gedeelte het hoofdstuk 8 van ISRAEL IN DE APOCALYPS. We zijn ook verplicht er hoofdstuk negen aan toe te voegen dat ingaat op de linken die men bij de dispensatieleer legt tussen Daniël en Openbaring, vooral dan als het op cijfers aankomt.) Een inleiding en samenvatting van het probleem In deze korte inleiding willen we op de twee punten wijzen waar in onze overtuiging de dispensatieleer de verkeerde conclusies heeft gemaakt over Daniël 9:24-27. De eerste vraag: Heeft het decreet dat Cyrus uitvaardigde betrekking op de wederopbouw van de stad EVENALS van de tempel? Dispensationalisten dringen erop aan dat het decreet van Cyrus in 538 niet het begin kan zijn van de 70 weken. Want zegt men: zijn decreet heeft geen verwijzing naar de wederopbouw van de stad, alleen de tempel is genoemd. Op deze beschuldiging willen we een reactie formuleren. Moeten we niet vooraf toegeven, zonder enige mogelijke tegenspraak, dat de gelovige Israëlieten, terwijl ze in gevangenschap waren in Babylon, ze in een sfeer leefden van herstel dat God beloofd had. Ik heb het dan niet over de wellicht honderdduizenden die ondertussen opgegaan waren in de volkeren rondom hen. Die hadden hun God verlaten en wilden ook niet meer teruggaan naar het land van hun vaderen. Dat de gelovige Joden in die dagen droomden van de restauratie van de tempel, de restauratie van de stad Jeruzalem, en het herstel van een regering in hun land is gewoon Bijbels te bewijzen. Het is zelfs zo dat deze drie zaken nauw verbonden waren en samen één geheel vormden. De stad Jeruzalem vertegenwoordigde de hartslag van het volk volgens Jeremia 7:4: “Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: Des HEREN tempel, des HEREN tempel, des HEREN tempel is dit!” De tempel in die stad vertegenwoordigde de hartslag van het religieuze leven. Het was ook Jeremia, onheilsprofeet maar ook profeet van de hoop, die verwoesting profeteerde voor zowel het land, de stad Jeruzalem, als de tempel. Het bijzondere van de profetie van Jeremia over de 70 jaar van verlatenheid spreekt ook duidelijk en uitdrukkelijk van het herstel van het volk in het land. We lezen in Jeremia 29:10,14: “10 Want zo zegt de HERE: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen. (…) Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des HEREN, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des HEREN, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren.” Daniël heeft in deze periode geleefd en heeft troost geput uit wat de profeet Jeremia had voorzegd. Daarom gaat hij ook in gebed en wil van zijn God, YaHWeH, weten wat de nabije toekomst zal brengen. Want de 70 jaren zijn bijna voorbij. In Daniël 9 lezen we dan: “2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

23

We horen ook glashelder uit zijn woorden dat het herstel VAN DE STAD door hem impliciet en expliciet verwacht wordt. We citeren terug uit zijn gebed in Dan.9: “16 Here, mogen naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw grimmigheid zich toch afwenden van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg; want om onze zonden en om de ongerechtigheden onzer vaderen zijn Jeruzalem en uw volk tot een smaad geworden voor allen om ons heen.” “18 Neig, mijn God, uw oor en hoor; open uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden.” Maar Daniël heeft ook een vraag OVER DE TEMPEL: “17 Nu dan, hoor, o onze God, naar het gebed van uw knecht en naar zijn smeking en doe uw aangezicht lichten over uw verwoest heiligdom, – om des Heren wil.” - (Dan.9:17) Het gaat in Daniel 9 wel degelijk om het verbond van God en Zijn volk. In dit gebed staat als enige in dit boek de naam YaHWeH en dat wijst op het belang ervan. Deze profeet die het type Jood is dat zijn Bijbel kent wil duidelijk weten: God van onze vaderen, alle gelovige Joden hopen en verwachten dat Gij het herstel zult bewerken van de stad en de tempel! Naar mijn overtuiging heeft het decreet in Ezra 1:2-4 en 2 Kron.36:23 inderdaad betrekking op zowel de tempel als de stad Jeruzalem. Wat belangrijk is te weten in deze zaak, is dat deze passages ons NIET de volledige tekst van het decreet geven. Dat is duidelijk wanneer we er Ezra 6:3-5 bij lezen. Je krijgt er “zogezegd” een kopie van het verslag van het decreet van Cyrus. De “kopie” is driemaal langer dan wat in Ezra 1 staat en daar moet rekening mee gehouden worden. Dat gedeelte bevat gegevens die niet zijn genoemd in Ezra 1:2-4. We zullen ook de bewijsvoering aangeven dat er in dat verslag van Ezra 6 mogelijk nog een laatste deel ontbreekt, dat specifiek betrekking heeft op het bouwen van de stad en de muur rond de stad. Wanneer Josephus, de Joodse historicus uit de dagen van de val van Jeruzalem in het jaar 70, verwijst naar het decreet geeft hij degelijk een verwijzing naar de bouw van de stad. Wanneer we omwille van het argument en het bezwaar dat dispensationalisten hier zullen invoeren, zelfs toegeven dat Josephus verkeerd was in dat citeren van het decreet van Cyrus dan hebben ze het pleit nog niet gewonnen. Er zijn expliciete verwijzingen naar de wederopbouw van de stad vóórdat Nehemia er aankwam. Het herstel van de stad, is een begeleidend element bij het herstel van de tempel. Men kan toch niet beweren dat men een tempel bouwt zonder dat er mensen in de stad rondlopen om die te bouwen. Als de tempel er staat zou dat bovendien weinig zin hebben dat hij er is, zonder een groep van priesters om er hun dienst in te verrichten. In Jeruzalem waren priesters en die sliepen toch niet in tentjes even buiten de stad. Zeggen dat het herstel van de stad moest wachten tot de tijd van Nehemia, dat is waar het dispensationalisme op aandringt, meer het is een ontkenning van de geldigheid van de profetie van Jeremia. Het herstel van de stad, evenals de tempel, zou beginnen nadat de 70 jaar voltooid waren. Dat Jes.44:28 en 45:13, onder verwijzing naar de wederopbouw van de stad over Cyrus, als een gezalfde van God spreken mag men niet verdonkermanen. Bijgevolg is één van de belangrijkste grondslagen voor de interpretatie van de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

24

dispensationele uitleg van Daniël 9 gewoon als een kaartenhuisje ingevallen. De historisch beschreven resultaten uit het boek Ezra zijn voor ons allen goede beschikbare gegevens. Het leert onder andere dat de vervulling van Dan.9:25 met Cyrus in 538/537 v. Chr. begon. In de termen van de uitleggers, de terminus a quo = startdatum, van de 70 weken. De snelrekenaars onder u, zullen dan opmerken dat de 490 jaar uit de profetie dan niet meer overeenkomen met zaken die Jezus aanbelangen. Dat klopt natuurlijk, maar er is een andere uitleg mogelijk: wanneer men aan deze cijfers een symbolische waarde geeft. Want als puntje bij paaltje komt is 490 = 7 x 7 x 70 of = 49 x 10. De opgegeven cijfers 7 en 10 kunnen beide symbolisch “volheid” of “volledigheid” of “perfectie” voorstellen. Beeld van God die Zijn plan tot in de puntjes uitvoert. Dat lijkt u nu wellicht een ver-van-mijn-bed-show maar neem a.u.b. een stelling na de argumenten gelezen te hebben. Mag ik u er nu al op wijzen dat in de kringen van de dispensationalisten er momenteel 4 diverse uitleggingen zijn voor de cijfers uit de profetie. Ze beweren alle 4 dat hun uitleg van de profetie een vervulling geeft tot-op-de-dag nauwkeurig. Onderling verschillen ze van ofwel een start in 445 of 444 v. Chr. en begin en einddatum zijn ook nog eens verschillend. Schiet niet op ons, de pianist, voordat u het stuk gehoord heeft! Lees dus gewoon verder! De tweede vraag is: Wie is de komende “prins” uit Dan.9:26? Dispensationalisten geloven dat deze “prins” de laatste antichrist is, die zal verschijnen aan het einde van deze tijd. Maar in vers 26 worden we echter verteld dat de stad en het heiligdom vernietigd worden door “het volk (= de mensen) van de prins”, dat zal komen. De stelling van het dispensationalisme dringt er terecht op aan dat dit verwijst naar de Romeinse legers die in 70 na Christus Jeruzalem innemen en de tempel verwoesten. Men is daarna niet consequent meer. Maar zegt men dan in het dispensationalisme: “de prins”, aan wie deze legers of mensen behoren, verwijst niet naar Titus, de Romeinse generaal. De tekst, zo zeggen ze, verwijst naar “een prins” die nog moet komen uit een hersteld Romeins rijk. We zijn 2000 jaar later en de mensen uit de jaren 70 zijn allen gestorven. Maar in onze dagen, zegt de dispensationalist, zijn ook de mensen van de nieuwe prins aan het opkomen en ze zullen zoals vroeger Israël aanvallen. Daar moeten we toch op reageren. Het is onmogelijk te spreken van de Romeinse legers die Jeruzalem aanvallen in 70 na Christus en dan nog eens in de nabije toekomst opnieuw. Er staat toch niet in de tekst dat er TWEE VERVULLINGEN zullen plaats hebben van vers 26. Daar komt het dan eigenlijk op neer. Want van wat nog zou moeten geschieden, kunnen de legers toch niet gezegd worden te behoren tot een prins uit de jaren 70. Of is de “prins” die nu nog niet verschenen is, een incarnatie van generaal Titus. Dan zou het gelijk aan uw kant zijn, maar u leert geen incarnatie of transmigratie van zielen. U zit dus vastgeroest in een dogma. Nu bijna tweeduizend jaar zijn verstreken kan, als we naar de tekst kijken, de genitivieve relatie (= de mensen van een prins) niet waar gemaakt worden. Men verwisselt begrippen en wil iets mee aanvangen dat ingaat tegen de tekst. Het is duidelijk dat “de mensen” EN “de prins” zondermeer tijdgenoten zijn. De mensen die behoren tot de prins, zijn het volk van de prins. De Romeinen van het jaar 70 en de prins Titus zijn het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

25

onderwerp van de tekst. De hedendaagse Romeinen zijn niet zijn volk, er ligt maar eventjes negentienhonderd jaar tussen hen in. Ook als de huidige Romeinen zullen behoren tot “een prins” die Israël zal aanvallen hun relatie is niet deze van vers 26. Veronderstel eens dat er een prins moet verschijnen op het toneel van de geschiedenis die een Nieuw Romeins rijk zal aanvoeren, dan is het GEEN vervulling van vers 26. Ofwel moeten de legers van Titus en de generaal nog eens opnieuw uit de doden opstaan en Jeruzalem aanvallen. De zeer duidelijk taal van het vers geeft slechts deze mogelijke interpretatie, “het volk” en “de prins” horen bij elkaar. Iets ervan uitknippen en naar een andere toekomst overhevelen is theologisch knutselwerk en toont geen respect voor de tekst van de Schrift. Diverse problemen In wat volgt gaan we niet alleen de visies nagaan van verscheidene dispensatieleraars, maar ook van andere interpretaties zodat dit hoofdstuk ook als een apart geheel mag gezien worden in wat Daniël 9:24-27 leert. William H. Shea, een zevendedagsadventist, is een voorvechter van het jaar 457 voor Christus als het begin van de 70 jaarweken. We citeren uit zijn Internetartikel: ‘When Did the Seventy Weeks of Daniel 9:24 Begin?’ “De specifieke vermelding van de naam “Jeruzalem” helpt voorkomen dat er verwarring ontstaat met de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Een stad is niet een tempel en een tempel is niet een stad, maar een stad kan een tempel bevatten of er in de buurt gevestigd zijn. Dit onderscheid is belangrijk omdat het decreet van Cyrus in Ezra 1:2-4 uitdrukkelijk de toestemming vermeldt voor de herbouw van de tempel, maar er is geen vermelding van de stad. Naar aanleiding van dit decreet en een aanvullend decreet van Darius I, werd de tempel herbouwd (Ezra 6:14-16), maar ook na de wederopbouw ervan lag de stad nog in puin. Dit was de toestand waarin Nehemia haar ongeveer 70 jaar later vond, in het twintigste jaar van Artaxerxes I. De tempel werd voltooid in het zesde jaar van Darius I, 516 BC, maar de stad was nog niet herbouwd in de tijd van Artaxerxes in het midden van de volgende eeuw.” Dit is, om spaarzaam te zijn met wat we willen uitdrukken, een verbastering van de feiten zoals de Schrift ze ons vermeld. De schrijver gaat van een verkeerd standpunt uit, door de volle nadruk te leggen op wat we vinden in Ezra 1:2-4. Als zijn visie de werkelijkheid is, dat er namelijk nog geen herstel werd gemaakt met het bouwen van de stad, dan heeft de profeet Jesaja fouten gemaakt. Ofwel, ik geef die theoloog de keuze, dan is God fout geweest in Zijn profetie. Want wat staat er over koning Cyrus (Kores) voorspeld? We gaan naar Jesaja 44 waar: “de HEER, uw verlosser” aan het woord is. In vers 28 (Willibrordvertaling) lezen we: “Die over Kores zegt: “Hij is mijn herder, en alles wat Mij behaagt brengt hij tot stand”, die over Jeruzalem zegt: “Het zal herbouwd worden”, en tegen de tempel: “Word opnieuw gevestigd.”” Is hier iets onduidelijks beschreven: 1° “herbouw” van Jeruzalem en 2° “vestiging” van de tempel? Neen toch! Zodat we de redenering van William H. Shea niet mogen aannemen. Het is Kores die de start geeft voor de bouw van zowel het een als het ander. Zeg me niet: ja maar, want er staat nog meer daarover in het volgende hoofdstuk, in 45! “1 Zo spreekt de HEER tot Kores, zijn gezalfde, die Ik bij de rechterhand heb genomen, (…) 2 ‘Ik zal voor u uit gaan, (…) 13 Ik heb hem laten opstaan voor de overwinning en al zijn wegen maak Ik


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

26

vlak; HIJ IS HET DIE MIJN STAD ZAL HERBOUWEN en mijn verbannenen zal laten gaan, zonder betaling en niet voor loon’.” We moeten daaruit nog wat herhalen: “hij is het die MIJN STAD zal herbouwen.” Dat laat ons niet toe om met God te kibbelen. Als u bij de uitdrukking MIJN STAD iets anders kan bedenken dan de stad Jeruzalem laat het me a.u.b. toch weten! De argumenten hierboven van William H. Shea zullen voor een dispensationalist ongeveer op hetzelfde neerkomen. Bij hem gaat de start dan in met het jaar 445 of 444 voor Christus, want de herbouw van de stad plaatsen ze daar. Ze vinden geen herbouwde stad terug in Ezra. Omdat men het boek niet goed leest en niet wil aannemen dat er al mensen gehuisvest waren. We hebben bij een dergelijke redenering hetzelfde als kritiek. God liegt niet, de ingewikkelde theologische constructies van geen van beiden deugt. U merkt het al, we gaan een zwaar debat aanzwengelen. Laten we God maar spreken over deze zaken, zodat we onze stellingen verlaten als ze met de Bijbel niet overeenstemmen. Wie echt niet kan wachten om de Schrift er nu al bij te halen, hier zijn een reeks teksten die aantonen dat men met het bouwen van de stad geruime tijd bezig was voordat Ezra er kwam of toen Nehemia er kwam. Dus kijk naar: Ezra 5:1 / 6:9 / 4:6 / Neh.3:20,21,23,24,25,28,29 / 7:3 / Hag.1:4,9). Lees vooral Haggaï, dat is duidelijk genoeg op zichzelf. Haggaï zei dit: “4 Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 9 Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis.” Over deze profetie van Haggaï heeft John Walvoord het volgende te zeggen. “Het is waar dat de kinderen van Israël huizen hadden gebouwd, maar blijkbaar stonden die niet in Jeruzalem. De tempel van God woest laten liggen, terwijl ze in comfortabele woningen leefden was een belediging voor God. Daarom draagt Haggaï ze op de tempel te bouwen. De vraag of Jeruzalem werd herbouwd wordt beantwoord in de grafische beschrijving uit het boek Nehemia, (…), die de stad als een volslagen volledige ruïne schetst (Nehemia 2:12-15). Hij beschrijft de afgebroken muren, de poorten verteert door vuur, en de straten zo vol puin, dat het beest dat hem droeg er niet door kon. In zijn uitdaging aan de kinderen van Israël, zegt Nehemia: “Nu zei ik tegen hen: ‘Jullie zien in wat voor een ellendige toestand wij verkeren: Jeruzalem is verwoest en de stadspoorten zijn door vuur verteerd. Kom, laat ons de muur van Jeruzalem weer opbouwen, zodat wij die schande niet langer hoeven te dragen.’” (Nehemia 2:17 Willibrord). Verder is in Nehemia 11, is het lot geworpen tot het indelen van de partijen, zodat een op de tien zou moeten verhuizen naar Jeruzalem om er een huis (Nehemia 11:1) te bouwen.” Walvoord heeft er de tekst niet uitgeschreven, maar hier is hij: “De leiders van het volk vestigden zich in Jeruzalem. Het overige volk wees door loting van elke tien mensen er een aan om in Jeruzalem, de heilige stad te gaan wonen, terwijl de negen overigen in de andere steden konden blijven wonen.” – Nehemia 11:1 Willibrord. Vergeet er ook niet bij dat elke stam voordien al een gedeelte van het land was toegewezen en dat ze nu opnieuw op dezelfde plaatsen gaan wonen. Een groot deel van de stam Benjamin was de hoofdstad toegewezen en die woonden er nu ook weer. Walvoord komt tot dit besluit: “Het is zeer belangrijk te begrijpen dat géén van de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

27

profetieën in 2 Kronieken of Ezra melding maakt van de stad, maar alleen de tempel. Bijgevolg is de beste verklaring deze: dat het decreet met betrekking tot de wederopbouw van de stad is gegeven aan Nehemia in 445 v. Chr., ongeveer negentig jaar na de eerste gevangenen terug en begon de bouw van de tempel.” Over de andere conclusie van Walvoord, dat de huizen die gebouwd werden volgens Haggaï 1, deze opmerking. We weten niet over welke huizen het gaat, deze in Jeruzalem of daar buiten, omdat de tekst het niet te kennen geeft. Maar het is duidelijk uit wat we in de volgende bladzijden citeren uit de Bijbel, dat er wel degelijk huizen gebouwd werden in de hoofdstad. Dat maakt het vergelijk van Haggaï nog scherper: terwijl de bouw van de tempel stil ligt is men bezig zich een mooi optrekje aan het maken. De bewering van de dispensatieleer dat de zeventig weken met de wederopbouw van Jeruzalem begint in de tijd van Nehemia (444 v. Chr. of 445) is totaal onjuist. Wanneer we wat verder de toestemming van Artaxerxes aan Nehemia bekijken zien we dit: het staat niet in de vorm van een afkondiging of een decreet. De brieven die Nehemia heeft ontvangen waren in de eerste plaats vrijbrieven voor een veilige doortocht in de verschillende Perzische provincies, op weg naar Juda (Nehemia 2:7). Bovendien is er een brief van “houtkap” dat is de toestemming van het gebruik van hout uit de Koninklijke bossen. Die zijn bedoeld voor het specifieke bouwprogramma, poortdeuren, dat hij zou laten uitvoeren (Nehemia 2:8). Nehemia heeft NOOIT een Koninklijke specifieke uitvaardiging ontvangen die hem toeliet om Jeruzalem te herbouwen. Hij vroeg en kreeg van koning Artaxerxes de toestemming om het gemeenschapsleven in Jeruzalem uit te bouwen. Hij had géén toestemming voor de wederopbouw van een volledig verlaten stad want dat was niet nodig aangezien dat begon met koning Cyrus. De stad was niet verlaten dan alleen, alles verliep er nogal ongeordend. Wanneer we de sombere beschrijving over de stad Jeruzalem in Nehemia 1er op nalezen, merk je enkele dingen op. Zeer waarschijnlijk had hij de stad nooit eerder bezocht, maar had meldingen ontvangen van anderen, hoe het er aan toeging. Je krijgt in dat hoofdstuk 1 in ieder geval de indruk dat er een gemeenschap in Jeruzalem is, maar je loopt er zomaar binnen en buiten want de muren zijn in een hopeloze staat. Anders dan de steden in die dagen lijkt het een open stad. Feit is dat de stad bewoond is, maar nog niet hersteld zoals in zijn oude glorie, maar toch bewoond. We moeten concluderen met de woorden van Jesaja, dat door koning Cyrus de feitelijke opdracht Jeruzalem te herbouwen is gegeven. - Zie Ezra 1:1-8 / 6:1-5. De Schrift leert dat met Cyrus, de herbouw van de stad begon, gesymboliseerd met de herbouw van de tempel. Die werd voltooid rond 516 v. Chr. zeventig jaar na de vernietiging van de eerste tempel. In de tijd van Nehemia zijn het - en lees dat a.u.b. – ook en wellicht vooral de inwoners van Jeruzalem die deelnamen aan de wederopbouw van de muren (Nehemia 3:1-32). Er zijn bovendien meerdere aanwijzingen dat er veel huizen in Jeruzalem zijn op dit moment ondanks dat de dispensationalisten het tegendeel beweren. Maar stukken uit de Bijbel niet lezen is geen afdoende bewijs er niet op te wijzen. Lees dus dit:  Nehemia 3:10 zegt: “Daarnaast was bezig Jedaja, de zoon van Charumaf, en wel TEGENOVER zijn eigen huis.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

28

 Nehemia 3:23: “Verderop waren bezig Benjamin en Chassub TEGENOVER hun huis.”  Nehemia 3:26: “26 de tempelhorigen woonden op de Ofel – tot bij de Waterpoort aan de oostzijde.”  Nehemia 3:28: “Vanaf de Paardenpoort waren de priesters bezig, ieder TEGENOVER zijn huis.”  Nehemia 3:29: “Verderop was bezig Sadok, de zoon van Immer, TEGENOVER zijn huis. Verderop weer was bezig Semaja, de zoon van Sekanja, de wachter van de Oostpoort.”  Nehemia 3:30: “Verderop was bezig Mesullam, de zoon van Berekja, TEGENOVER zijn kamer.” Wie hebben dan al huizen in de stad van de grote koning: gewone burgers, priesters, tempelhorigen en poortwachters. Dus vertel het argument van de dispensatieleer, over de lege stad, in dat verband niet verder. De kritiek die men ook nog geeft is deze van Nehemia 7: “4 De stad nu was ruim en groot, maar het inwonertal was gering, en er waren geen huizen gebouwd.” Maar laten we niet te hard van stapel lopen en zeker niet vergeten wat er vooraf gezegd wordt in vers 3: “En gij zult wachtposten opstellen van de inwoners van Jeruzalem, ieder op zijn post, ieder tegenover zijn huis.” Ja, men verzekerde de wacht in de omgeving van zijn EIGEN HUIS. Zijn het vers 3 en 4 dan niet tegenstrijdig? Op het eerste zicht wel! De diverse uitleggingen gaan we niet opsommen, maar je kunt dat vers 4 niet laten primeren tegenover vers 3 en wat we al citeerden uit hoofdstuk 3. De uitleg van Adam Clarke bij deze tekst lijkt ons nog de beste uitleg: de stad is zeer groot en men heeft de muren herbouwd op dezelfde plaatsen als waar ze vroeger stonden. Gezien er weinig inwoners in de stad zijn lijkt ze totaal verlaten. Wie er woont (in een huis of tent) doet dat dicht bij de muur om ze te kunnen beveiligen. De bebouwde kom was niet groot en veel van de stad lag nog in puin, en op een bepaalde plaats kon zelfs het rijdier van Nehemia er niet door. L. Allen merkt hierbij op dat de stad méér leek op een spookstad, want nadat de muren gebouwd waren gingen allen die uit andere steden kwamen na de bouw van de muren terug naar huis. L. Allen and T. Laniak, ‘Ezra, Nehemiah, Esther’, Hendrickson, 2003, blz.122. We willen nog eens opmerken dat het “besluit” om Nehemia naar Jeruzalem te laten gaan door de Perzische koning, opgenomen is in Nehemia 2. Dat heeft niet hetzelfde niveau als het officiële decreet eerder gegeven aan Ezra. We moeten daar oprecht in zijn. Het verhaal van Nehemia staat in relatie tot het voorgaande (= antecedente) decreet van Ezra. In werkelijkheid is wat in Nehemia staat een “mededeling” aan wie de man ooit zou willen tegenwerken. Nehemia kreeg een brief waarin stond dat hij gemachtigd was om erkenning te hebben in het werk dat beschreven stond. Hij kreeg er het recht door, hulp te ontvangen voor de taken die de koning hem toeliet uit te voeren. Het had iets van een decreet, maar het was niet helemaal hetzelfde als wat voordien al beschreven was door Cyrus en de daaropvolgende koningen. Het klopt dat naarmate men de stukken leest in de betrokken Bijbelboeken, dat er precies aan de mededelingen van de wederopbouwprojecten wat bijgevoegd wordt. Maar de oorspronkelijke vergunning en de aanvullende vergunningen zijn niet anders uit te leggen alsdat het gaat om het bouwen van zowel


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

29

de tempel als de stad. Door allerlei omstandigheid is wat moest uitgevoerd worden door de jaren heen voltooid door Nehemia. Maar dan een gedeeltelijke afwerking. Want er is dan nog dit: men is zowel aan de tempel als de stad permanent blijven werken tot in de dagen van Jezus. Het was er toen zelfs permanent een bouwwerf door de toenmalige koningen, vooral Herodes de Grote. We willen omwille van de aard van onze aanpak vooraf uitgebreide achtergronden bekijken van de geschiedkundige tijd en taalgebruik voordat we naar de tekst zelf gaan kijken. U leest dit dan in twee opeenvolgende delen. Langdradig, zult u wellicht zeggen naar het einde toe. Maar John Walvoord, de verdediger van het dispensationalisme, schreef jaren geleden het volgende: ”De uitleg van de openbaring van de zeventig weken (Daniël 9:24-27) is één van de beslissende factoren uit het ganse systeem van de profetie. De aandacht die alle scholen van Bijbeluitleg en de aanvallen op de authenticiteit van het boek zelf is als een baken van licht op dit onderzoek. De uitleg van dit gedeelte kleurt zondermeer alle andere profetische inzichten en een goed verstaan ervan is het sine qua non van elke student van de profetie” (Bibliotheca Sacra, volume 101, blz.30, Jan-Mar, 1944, wij onderlijnen). We gaan nog veel dieper graven in die tekst, dan wat Walvoord gedaan heeft en zijn zwakke punten belichten als volgeling van de leer van de bedelingen. Wij citeren wat van Harold Camping en zijn kritiek om te starten bij Kores als het begin van de 70 jaarweken, uit zijn brochure ‘The Seventy weeks of Daniel 9’ (blz.4, versie van Internet uit 2005). “Helaas is er een fatale fout om deze kandidatuur onder beschouwing te nemen als het begin van de 70 weken. Er is geen enkele mogelijke manier, op een 70jarenweek basis, om een verband te leggen tussen de jaren 537 voor Christus, van de Heere Jezus, die werd gedoopt in het jaar 29 na Christus gekruisigd en in het jaar 33 na Chr.” Dat Harold Camping geen manier heeft gevonden bij onze uitleg, wil nog niet zeggen dat die er niet is. Als ik een korte uitleg mag geven van wat volgt dan is het dit. Het is zondermeer duidelijk dat we de bouw van de tempel en van de stad Jeruzalem moeten zetten in de vervulling van wat er gebeurde in de tijd van koning Kores. In de ogen van God is deze man: “een gezalfde koning”, iemand die Gods goedkeuring wegdraagt en is aangesteld door God om een bepaald werk te doen. Jesaja 45:1 NBG is daar duidelijk in: “Zo zegt de HERE tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen.” Kores is een gezalfde van God om het herstel van Israël te laten uitvoeren en de bouw van de tempel te laten plaatsvinden. Wanneer we Daniel 9:24-27 niet hier, maar ergens anders laten beginnen dan hebben woorden hun echte betekenis verloren. Want we lezen in de Bijbel duidelijk dat: 

Jesaja 44:28 NBG: “die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door TOT JERUZALEM te zeggen: Het worde herbouwd EN DE TEMPEL worde gegrondvest.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

30

2 Kron.36:22,23 SV77: “Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, door de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: 23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heef mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is; wie is onder u van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.”

Ezra1:1-5 SV77: “In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrif, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis van de HEERE, de God van Israël; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats bevoordelen met zilver, en met goud, en met have, en met beesten; benevens een vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een ieder, wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem woont.”

In de NBG-vertaling van 1951, zijn er 19 vindplaatsen in 18 verzen voor het begrip “BEVEL” in de boeken Ezra en Nehemia. De teksten die niets te maken hebben met de bouw van de stad Jeruzalem, de tempel in de stad en de muur ter bescherming geven we niet weer, maar hier is de rest onderverdeeld in twee zaken. Enkele ervan hebben betrekking op de buren van de teruggekeerde Joden uit de Babylonische gevangenschap. Ze willen een verbod uitvaardigen tegen de bouw van de stad en de tempel. Dit zijn er enkele van. Teksten van tegenstanders:  Ezra 4:19: “en door mij is BEVEL gegeven, en men heeft onderzoek gedaan en bevonden, dat deze stad sinds de dagen van ouds tegen de koningen opstandig is geweest, en dat men wederspannigheid en oproer in haar stookte.” 

Ezra 4:21: “Geeft dan nu BEVEL, deze lieden de arbeid te doen staken, opdat deze stad niet herbouwd worde, aleer door mij BEVEL wordt gegeven.”

Ezra 5:3: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien?”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

31

Ezra 5:9: “Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien?”

Men onderzoekt later in de Koninklijke archieven of Kores (of een andere koning) het bevel heeft gegeven tot het herbouwen van Jeruzalem als stad en er een tempel in op te richten. Dat blijkt waar te zijn, die documenten bestaan. Zodat er geen enkele reden is om de mensen die aan het bouwen zijn in Jeruzalem ook maar iets te verbieden. Er zijn zelfs bevestigingen bij dat het originele bevel van Kores afkomstig is. We citeren deze teksten die betrekking hebben op de stad, de tempel en de muren rond de stad, dus de burgerlijke (huizen en muren) en religieuze (tempel en priesterschap) zaken die hersteld werden.  Ezra 5:13: “Maar in het eerste jaar van KORES, de koning van Babel, gaf koning KORES BEVEL dit huis Gods te herbouwen.” 

Ezra 5:17: “Welnu, indien het de koning goeddunkt, dan moge er een onderzoek worden ingesteld in de schatkamer des konings, aldaar, namelijk in Babel, of werkelijk vanwege koning KORES BEVEL is gegeven tot herbouw van dit huis Gods te Jeruzalem; en de koning moge ons zijn beslissing hieromtrent doen toekomen.”

Ezra 6:3: “In het eerste jaar van koning KORES gaf koning KORES dit BEVEL: Wat betreft het huis Gods te Jeruzalem, dat huis moet worden herbouwd tot een plaats waar men slachtoffers brengt; en zijn fundamenten moeten gelegd worden; zijn hoogte moet zestig el bedragen, zijn breedte zestig el.”

Ezra 6:8: “Tevens is door mij BEVEL gegeven aangaande hetgeen gij doen zult aan deze oudsten der Judeeërs bij de bouw van dit huis Gods: uit de koninklijke inkomsten, uit de schatting van het gebied over de Rivier, zal nauwkeurig en zonder uitstel uitbetaling aan die mannen worden gedaan.”

Ezra 6:11: “Voorts is door mij BEVEL gegeven, dat er van ieder die dit besluit overtreedt, een paal uit zijn huis zal worden gerukt, opdat hij daaraan gehangen en vastgeslagen worde, en dat daarom zijn huis tot een puinhoop zal gemaakt worden.”

Ezra 6:12: “De God nu, die zijn naam daar heeft doen wonen, stote iedere koning en elk volk neder, die als overtreders hun hand uitstrekken om dit huis Gods te Jeruzalem te verwoesten. Ik, Darius, heb BEVEL gegeven; het worde nauwkeurig uitgevoerd!”

Ezra 6:14: “De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Haggaï en van Zacharia, de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het BEVEL van KORES, Darius en Artachsasta, koning van Perzië.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

32

Ezra 7:13: “Door mij is BEVEL gegeven, dat ieder die in mijn koninkrijk tot het volk Israël, zijn priesters of de Levieten behoort, en zich bereid verklaart naar Jeruzalem te gaan, met u mag meegaan.”

Ezra 7:21: “Voorts is door mij, koning Artachsasta, BEVEL gegeven aan alle schatbewaarders van het gebied over de Rivier: alles wat de priester Ezra, de geleerde in de wet van de God des hemels, u zal vragen, zal stipt worden uitgevoerd.”

Nehemia 13:9: “Op mijn BEVEL reinigde men de vertrekken, en ik bracht het gerei van het huis Gods, het spijsoffer en de wierook daarin terug.”

Nehemia 13:19: “Zodra het dan in de poorten van Jeruzalem donker werd, vóór de sabbat, sloot men op mijn BEVEL de deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de poorten op, – er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.”

Zonder enige twijfel kunnen drie conclusies getrokken worden uit al deze teksten: 1°) Kores geeft TWEE opdrachten aan de Joodse bevolking in zijn rijk: door tot Jeruzalem te zeggen: a) Het worde herbouwd (dat is een stad bestaande uit huizen en verdedigingsmuren) b) en de tempel worde gegrondvest (dat is een tempel en een dienstdoende clerus) 2°) Het bevel van Kores krijgt een onmiddellijke opvolging, zodat men niet naar een latere datum moet zoeken waar Daniël 9:24-27 zou kunnen starten. Absoluut niet of we maken van wat daar staat, geankerd aan Jesaja hoofdstukken 44 en 45 een profetie die onvervuld is. Gezien er sprake is over de Kores uit de 6 ste eeuw vóór Christus moet men daar de start nemen van de profetie. Je kunt het dan niet meer uitsmeren naar een verre of nabije toekomst. We zeggen dit met het oog op de Joden. 3°) Zodat de uitleg van de Adventisten, waar men start in 457 v. Chr., of de dispensationalisten, waar men start in 445 of 444 v. Chr., van Jesaja hoofdstukken 44 en 45 een valse profetie maakt. We lopen even uit naar wat we later uitleggen. Bijna allen zijn het erover eens dat de eerste twee eenheden in de tijdsperiode (zeven en tweeënzestig) onmiddellijk na elkaar volgen. Waarom zou de laatste periode van zeven dat niet zijn? John Walvoord, de dispensationalist, bekritiseert Philip Mauro omdat hij de laatste zeven jaar als een onbepaalde tijd ziet. Hij zegt: “In het licht van de nauwkeurigheid van de zeventig jaar van de gevangenschap, vermeld in hetzelfde hoofdstuk, blijkt uit de context de waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling van de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

33

openbaring.” - Volgens Walvoords commentaar op vers 24. Mauro, advokaat van beroep, maakt van de zeventigste week een periode van veertig jaar. Hij verlengt Gods genadige lankmoedigheid tegenover Israël als deel van die laatste week. Walvoord en de andere dispensationalisten hebben een kloof van bijna 2000 jaar lang. Dat lijkt ons als het ontkennen van de mogelijkheid van de tijdsmeting. Waarom heeft Walvoord dan kritiek op Mauro, hij is toch zelf niet “meer letterlijk?” De mening van Ph. Mauro is hoe dan ook nauwkeuriger dan wat Walvoord schrijft. Bij Mauro zijn de gebeurtenissen van dat laatste vers gerekend bij de tijdperiode van een mensengeslacht in dezelfde eeuw! In Walvoord’s gedachten is het gescheiden door bijna twee millennia! Iedereen is het er over eens dat er een decreet tot het herbouwen van de tempel, gegeven is door Kores = Cyrus in ongeveer 538 (537 of 536) voor Christus. De vraag is: of dit decreet ook de toestemming aan de wederopbouw ‘van de stad’ geeft? We geven in wat volgt het duidelijke bewijs dat ook de stad werd herbouwd sinds die tijd. Dit geven echter dezen aan die zeggen dat er van een herstel van de stad hier geen sprake is: de precieze formulering van de drie decreten zoals opgetekend in 2 Kronieken 36 en in Ezra lijken alleen met de tempel wat te maken te hebben. Aan een wederopbouw van de stad werd niet voldaan tot de tijd van Nehemia. Deze man kreeg volgens het decreet in Nehemia 2:1-8 duidelijk de opdracht de stad als geheel te bouwen. Tot zover wat dispensationalisten er in het kort over leren. Dit is wat John Walvoord, de dispensationalist, hierover schrijft in zijn commentaar op Daniel als bewijsvoering hierbij: “Men gebruikt als argument wat uit Ezra 4:12-21 geleerd zou worden: dat de muren van de stad herbouwd waren op dat moment en dat de verwijzing naar “een muur in Juda” in Ezra 9:9 betekent dat ze tot voltooiing gekomen waren. Er is geen bewijs dat de bouw van de muur opnieuw was toegestaan in 457 v. Chr. Een zorgvuldig onderzoek van deze passages bewijst niet met alle duidelijkheid dat de muur ooit werd voltooid of zelfs begonnen. De beschuldigingen van de vijanden van Israël waren grotendeels onjuist, omdat uit de gegevens uitdrukkelijk blijkt dat ze alleen een tempel aan het bouwen waren. De omvang van de puinhopen in de stad Jeruzalem en “van de muur” die twaalf jaar later, vermeld in Nehemia, zijn zodanig van aard dat de beste interpretatie is: ze te verwijzen naar de verwoesting van Jeruzalem in 586 voor Christus. Eventueel een eerdere datum dan 445 v. Chr. aangeven voor de wederopbouw van de muur is gebaseerd op onvoldoend bewijs.” We gaan zijn argumenten nauwkeurig na in wat volgt, maar weten u nu al te zeggen dat ze niet al te zwaar wegen. Voor enkele Amerikaanse evangelische theologen die van opvatting zijn dat begin van de zeventig weken in 457 v. Chr. valt zie: G. L. Archer, Jr., ‘A Survey of Old Testament Introduction’, blz.387; J. B. Payne, artikel ‘Daniel,’ Zondervan Pictorial Bible Dictionary’, blz.198; J. B. Payne, ‘The Theology of the Older Testament’, blz.521. Deel een: de achtergrond In Daniël 9:24-27 NBG staat: “Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

34

allerheiligst te zalven. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.” Een harde noot om te kraken omdat er nogal wat onkruid in de theologische hof staat, zogezegd gebaseerd op de juiste uitleg van dat Bijbelgedeelte. De tabel onderaan komt uit een artikel van Marc Verhoeven, ‘De 70 jaarweken in het boek Daniël’ van het Internet. Update 28-01-2007. Dat leert men in de dispensaties, een breuk van honderden jaren tussen de dood van Jezus en Zijn Wederkomst. Maar dit kan theologisch niet.

445 vC Satan

?

geboorte hemelvaart 0 30 nC opname komst van de Heer einde tijden der heidenen 3,5 jaren (1) 3,5 jaren (2) Gemeente Antichrist grote 1000 jaren eeuwigheid verdrukking ste verborgen 70 jaarweek heid 7 prof. jaren

49 434 jaren jaren 7 62 weken weken 483 prof. jaren 70 jaarweken van Daniël 9:24 = 490 profetische jaren

Als de kloof tussen de weken 69 en 70, in de leer van dispensaties met betrekking tot de zeventigste week er echt is, dan is de kloof tussen de zeventigste week en de negenenzestigste week bijna 2000 jaar lang. Dat is dus vier keer de hele periode van de zeventig weken of 490 jaar! Hoe kunnen dispensationalisten verwachten dat we hen geloven wanneer ze zeggen: we nemen de tekst letterlijk! In werkelijkheid zijn er drie berekeningen, met een andere begindatum en een andere einddatum. Toch beweren alle drie voor de exacte vervulling van de eerste 69 weken: tot op de dag nauwkeurig! Maar dan vragen ze ons dat een onderbreking van duizenden jaren na die 69 weken gewoon in de lijn van de letterlijke uitlegt ligt. Charles Ryrie, lacht zelfs met amillennialisten voor de datering van het decreet van Dan.9:24 in 538 v. Chr. Hij doet het omdat:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

35

“dit het effect heeft van het toestaan dat de zeventig zevens een onnauwkeurig duur” hebben. Later in zijn uitleg draait hij echter bij door op te merken: “Er is een interval van onbepaalde duur tussen de eerste negenenzestig weken die elk zeven jaar duren en de laatste of de zeventigste week van zeven jaar!” Aanhangers van de leer dat er een kloof is tussen de laatste en voorlaatste week zullen hierbij opmerken dat er al kerkvaders waren die dat leerden. Men beroept zich op Hippolytus van Portus Romanus (derde eeuw) of Apollinaris van Laodicea (vierde eeuw). Dat vereist een onderzoek naar deze bewering. In de eerste plaats hadden, deze twee mannen opvattingen waarvan de meerderheid in de vroege kerk zijn wenkbrouwen zou fronsen. Ze hadden in hun interpretatie uiteenlopende elementen die weliswaar niet worden opgevolgd door de huidige futuristische uitleggers van de dispensatieleer. Je kunt die kerkvaders niet als voorlopers zien. Zo rekent Hippolytus de jaren vanaf Cyrus (of vanaf Darius de Meed) als het begin van de periode tot de incarnatie van Christus. Dat is natuurlijk een chronologische onmogelijkheid want men verlengt de tijdsperiode. Het gaat niet om letterlijke jaren. Een twee punt: allen die Hippolytus citeren voor de interpretatie van een “kloof” volgen de details van zijn theorie niet. Net zomin zullen zij instemmen met zijn verwachting van de Wederkomst van Jezus omstreeks het jaar 500. Van historische precedenten voor de leer van een “kloof” is dus geen sprake. De Revised Scofield Reference Bible geeft bij Dan.9:24 een lange voetnoot bestaande uit zeven punten om deze Messiaanse profetie als volgt te verklaren: “1. De 70-weken profetie heeft met name betrekking op Daniël's 'volk' en de 'heilige stad', d.w.z. op Israël en Jeruzalem. 2. Er wordt melding gemaakt van twee vorsten: de eerste wordt 'de Messias, de Vorst' (vs 25) genoemd, de tweede de 'vorst die komen zal' (vs.26). De tweede is de 'kleine hoorn' uit hoofdstuk 7 en 8, die het herbouwde Jeruzalem zal verwoesten, nadat de gezalfde vorst gedood is (vs.26). 3. De zeventig weken zijn 'jaarweken', een belangrijke op de sabbat gebaseerde tijdspanne in de joodse kalender 4. De 70 weken zijn 490 profetische jaren van 360 dagen, want 'tijd, tijden en een halve tijd' (Dan.7:25) is volgens Openbaring 11:2 en 13:5 gelijk aan 42 maanden en volgens Openb. 12:6 en 13:3 aan 1260 dagen. 5. De aanvang van de 70 weken wordt gesteld op 'vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen' (vs 25). Het enige bevel om Jeruzalem te herstellen dat we in de Bijbel vinden, wordt gemeld in Nehemia 2: de maand Nisan in het 20e jaar van koning Artaxerxes (= 445 v.Chr.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

36

6. Na 69 weken (62+7) gebeuren er twee belangrijke dingen: 1. Een gezalfde wordt uitgeroeid en 2. De herbouwde stad en het heiligdom worden verwoest door het volk van een andere vorst, die nog zal komen. Over het algemeen wordt aangenomen dat deze gebeurtenissen vervuld werden in het sterven van Christus en de verwoesting van Jeruzalem (70 n.Chr). Er ligt dus een tijd (van ongeveer 40 jaar) tussen de dood van Jezus en de verwoesting van de stad en ook een tussen de 69e en de 70e jaarweek. 7. De hoofdgebeurtenissen van de laatste jaarweek zijn (vs 27): i. Een verbond van 7 jaar wordt door de toekomstige Romeinse vorst (de 'kleine hoorn' uit hfst 7 en 8) met de Joden gesloten. ii. Halverwege de 7 jaar wordt de joodse godsdienst gewelddadig onderbroken door een vorst die een 'gruwel van verwoesting' aanricht en het heiligdom verwoest. iii. Tegelijkertijd laat hij de joden vervolgen. iv. Aan het einde van de 7 jaar zal er een oordeel komen over deze verwoester (vs 27) en zal er een eeuwige gerechtigheid aanbreken (vs 24). Dat deze laatste jaarweek nog niet is aangebroken, zien we in het gegeven dat Jezus deze gebeurtenissen in Matt. 24 (vs 6 en 15) verbindt met zijn tweede komst. Dus moet tussen de 69e en de 70e week de tijd van de gemeente liggen, zoals deze in het NT naar voren komt. Het komen van deze tijd is in het OT niet geopenbaard.” Einde citaat uit de Scofield Reference Bible. We citeren wat uit het artikel: ‘Verbondsleer versus Dispensationalisme, Een kwestie van Wet versus Genade’ naar een artikel van: Bob Nyberg, vertaald en bewerkt D.T. Brinkman vanuit www.scofieldbijbelcollege.nl Het leert ons wie de grondlegger is van de dispensatieleer. “Darby ging uit van een letterlijke, historisch-grammaticale, methode van Bijbeluitleg. Bij zijn studie van Gods Woord, in dit licht, leek het onderscheid tussen Israël en de Gemeente “van de pagina’s af te druipen”” Hij, samen met zijn tijdgenoten, aanvaarde de waarheid van het ‘dispensationalisme’ – en werkte het uit tot een meer systematische, theologische, vorm. God gebruikte dit om de kerk niet alleen terug te laten keren naar de principes van genade als grondslag voor het Christelijke leven, maar ook te wijzen op de aanstaande, premilleniale, komst van Christus.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

37

J.N. Darby

Er is in verband met de Scofield Reference Bible vooraf wat op te merken. Albertus Pieters schreef ergens: “Van start tot finish is het [de Scofield-Bijbel] zeker een partijdig boek, zowel openlijk als onder bedekte termen, een instrument van propaganda in het voordeel van een uiterst twijfelachtige eschatologie (…) Als Darby en zijn school gelijk hebben, dan had de hele christelijke kerk het mis op een essentieel onderdeel van het christelijk geloof: achttienhonderd jaar lang.” – ‘Candid Examination of the Scofield Bible’, Albertus Pieters, (Union City, PA, Bible Truth Depot, 1932) blz.25,27 Dr. T. T. Shields merkte humoristisch op: “Vanuit een positie van gehele onwetendheid van de Schrift naar een positie van orakelachtig religieuze zekerheid - vooral op het gebied van eschatologisch aangelegenheden - voor sommige mensen lukt het, met maar drie tot zes maanden een Scofield-Bijbel bestudeerd te hebben.” – ‘The Gospel Witness’ (Toronto Canada, April 7th, 1932). We moeten voor we verder gaan wat zeggen over de kritiek die degenen gebruiken die geloven in het jaar 457 (456) v. Chr. als de start van de 70 weken contra de dispensatieleer. Dat heeft te maken met de opmerkingen van Ezra over zijn opdracht die hij door de koning heeft ontvangen. Nu geeft zijn commentaar opgenomen in Ezra 9:9 duidelijk aan dat hij begreep dat in zijn opdracht ook de wederopbouw van de stadsmuur van Jeruzalem inbegrepen was. Ezra 9:9 NBG zegt: “want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzië, dat zij ons verademing gaven om het huis van onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een omtuining gaven in Juda en in Jeruzalem.” De Willibrord vertaling zegt nog duidelijker: “Want slaven zijn wij, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten, maar Hij heeft ons genade laten vinden bij de koningen van Perzië. Zij hebben ons steun gegeven om het huis van onze God weer op te bouwen EN uit de puinhopen te laten herrijzen en onze woonplaatsen in Juda en Jeruzalem te ommuren.” Ezra geeft hier de eigen interpretatie van zijn opdracht door koning Artaxerxes gegeven. Daaruit blijkt dat hij wist dat het meer dan alleen met de tempel te maken had. Hij noemt het herstel van de Tempel maar ook de wederopbouw van de muur rond de heilige stad


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

38

Jeruzalem en zelfs bakens rond het landsgebied. Als de dispensationalisten het decreet van Artaxerxes uit 457 v. Chr. niet aannemen als met betrekking de bouw van de muren is zondermeer wat Ezra 9:9 leert ons als onjuiste informatie doorgegeven. De Bijbel zou dan verkeerde informatie bevatten, of zeggen we het dan maar gewoon: leugens vertellen. Als dispensationalisten 445 v. Chr. als uitgangspunt gebruiken en als start nemen om terug te keren naar Jeruzalem en de muren van de stad te herbouwen is geen rekening gehouden met Ezra 9:9. Laten we dan maar starten met deze voor velen wellicht zware taak. We hebben een zoekwerk uitgevoerd in de boeken Ezra en Nehemia met de vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap van 1951. We bekijken enkele begrippen die te maken hebben met het herstel van Jeruzalem na de gevangenschap in Babylon; van de stad, tempel, poorten en muren. We doen dat vooraf omdat dispensationalisten zeer laks omspringen met die gegevens en vanuit “een muur” die gebouwd wordt in Nehemia de ganse profetie van Daniël 9:24-27 willen uitleggen. Dat is niet mogelijk. Het afwerken van de muur is het slot het eerste deel van de profetie (7 jaarweken) en niet het begin ervan. Dit is het resultaat van dat opzoeken, conclusies volgen hierop. U hoeft al die teksten niet te lezen, dan gaat u vier bladzijden verder. Je kunt er naar een tekst zoeken die we aanhalen. Alles lezen heeft een voordeel, je merkt dan onmiddellijk dat dispensationalisten EN ANDEREN wat beweren over de start van de 70 jaarweken die absoluut niet klopt. “Herstellen”, 1 vindplaats in 1 vers Ezra 9:9: “want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzië, dat zij ons verademing gaven om het huis van onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een omtuining gaven in Juda en in Jeruzalem.” xxxxxxxxxxxx “Herbouwen”, 8 vindplaatsen in 8 verzen Ezra 4:12: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te HERBOUWEN; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.” Ezra 5:11: “Zij hebben ons nu het volgende antwoord gegeven: Wij zijn dienaren van de God van hemel en aarde en wij HERBOUWEN het huis dat vele jaren geleden gebouwd werd; een groot koning van Israël heeft het gebouwd en voltooid.” Ezra 5:13: “Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Babel, gaf koning Kores bevel dit huis Gods te HERBOUWEN.” Nehemia 2:5: “En ik zeide tot de koning: Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn, om haar te HERBOUWEN.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

39

Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem HERBOUWEN, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 4:1: “Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de muur aan het HERBOUWEN waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij bespotte de Joden.” Nehemia 4:5: “Bedek hun ongerechtigheden niet en laat hun zonde niet uitgewist worden voor uw aangezicht, omdat zij krenkend zijn opgetreden tegen hen die HERBOUWEN.” Nehemia 6:6: “Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in opstand te komen; daarom zijt gij bezig de muur te HERBOUWEN, en gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.” xxxxxxxxxxxx “Bouwen”, 14 vindplaatsen in 14 verzen Ezra 1:2: “Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te BOUWEN in Jeruzalem, in Juda.” Ezra 1:5: “Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had gewekt om op te trekken teneinde het huis van de HERE, die in Jeruzalem woont, te BOUWEN.” Ezra 4:2: “kwamen zij tot Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: Laat ons met u BOUWEN, want wij zoeken uw God evengoed als gij; Hem toch brengen ook wij offers sinds de dagen van Esarhaddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen optrekken.” Ezra 4:3: “Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël zeiden tot hen: Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor onze God bouwt, want wij alleen willen voor de HERE, de God van Israël, BOUWEN, zoals koning Kores, de koning van Perzië, ons geboden heeft.” Ezra 4:4: “Toen ontmoedigde de bevolking des lands het volk van Juda en schrikte hen af van het BOUWEN.” Ezra 5:2: “Toen maakten Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jesua, de zoon van Josadak, zich op en begonnen te BOUWEN aan het huis van God, die in Jeruzalem woont; en de profeten Gods stonden hun met hun hulp terzijde.” Ezra 5:3: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te BOUWEN en deze muur te voltooien?” Ezra 5:4: “Daarna zeiden zij aldus tot hen: Wat zijn de namen van de mannen die dit gebouw BOUWEN?” Ezra 5:9: “Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te BOUWEN en deze muur te voltooien?”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

40

Ezra 6:7: “laat de arbeid aan dat huis Gods toe; de stadhouder der Judeeërs en hun oudsten mogen dat huis Gods op zijn plaats BOUWEN.” Nehemia 2:20: “Maar ik diende hen van antwoord en zeide tot hen: De God des hemels, Hij zal het ons doen gelukken, en wij, zijn knechten, zullen ons gereedmaken en BOUWEN; gij echter hebt deel noch recht noch gedachtenis in Jeruzalem.” Nehemia 4:3: “De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al BOUWEN zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen.” Nehemia 4:10: “Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel; wij zijn niet in staat de muur te BOUWEN.” Nehemia 4:18: “de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl zij aan het BOUWEN waren. De hoornblazer stond naast mij.” xxxxxxxxxxxx “Muur” (enkelvoud) 32 vindplaatsen in 29 verzen Ezra 5:3: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze MUUR te voltooien? Ezra 5:9: “Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze MUUR te voltooien?” Nehemia 1:3: “Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de MUUR van Jeruzalem is afgebroken, en zijn poorten zijn met vuur verbrand.” Nehemia 2:8: “ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de MUUR van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.” Nehemia 2:15: “Daarom klom ik in de nacht door het dal naar boven, en stelde een onderzoek in naar de MUUR. Daarop ging ik weer door de Dalpoort en zo keerde ik terug.” Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de MUUR van Jeruzalem herbouwen, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 3:8: “Daarnaast was bezig Uzziël, de zoon van Charhaja, een van de goudsmeden. Daarnaast was bezig Chananja, een zalfbereider; en zij behoefden aan Jeruzalem bij de brede MUUR niets te doen.” Nehemia 3:13: “De Dalpoort herstelden Chanun en de inwoners van Zanoach; zij herbouwden haar en brachten de deuren, sluitbalken en grendels aan; bovendien (herbouwden zij) duizend el van de MUUR tot aan de Aspoort.” Nehemia 3:15: “De Bronpoort herstelde Sallum, de zoon van Kolchoze, de overste van het district Mispa; hij herbouwde haar en voorzag haar van een dak en bracht de deuren,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

41

sluitbalken en grendels aan; bovendien (herbouwde hij) de MUUR van de waterleidingvijver bij de tuin van de koning, tot aan de trappen die afdalen van de stad Davids.” Nehemia 3:27: “Verderop herstelden de Tekoïeten een volgend stuk van bij de grote uitspringende toren tot aan de MUUR van de Ofel.” Nehemia 4:1: “Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de MUUR aan het herbouwen waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij bespotte de Joden.” Nehemia 4:3: “De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al bouwen zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen MUUR opspringt, doet hij hem afbrokkelen.” Nehemia 4:6: “Maar wij herbouwden de MUUR, en de gehele MUUR werd tot zijn halve hoogte voltooid, want het volk had lust om te werken.” Nehemia 4:10: “Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel; wij zijn niet in staat de MUUR te bouwen.” Nehemia 4:13: “liet ik, op de laagst gelegen gedeelten van het terrein achter de MUUR, het volk zich, naar hun geslachten geordend, opstellen met hun zwaarden, speren en bogen.” Nehemia 4:15: “Toen nu onze vijanden gehoord hadden, dat wij op de hoogte gekomen waren en dat God hun plan verijdeld had, konden wij allen terugkeren naar de MUUR, ieder tot zijn werk.” Nehemia 4:17: “dat aan de MUUR bouwde. De lastdragers verrichtten hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden.” Nehemia 4:19: “En ik zeide tot de edelen, de leiders en het overige volk: Het werk is groot en uitgebreid en wij zijn langs de MUUR verspreid, ver van elkander.” Nehemia 5:16: “Ook het werk aan deze MUUR nam ik zelf ter hand, zonder enig veld in eigendom te verwerven; en al mijn knechten waren daar bij het werk bijeen.” Nehemia 6:1: “Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van onze vijanden vernamen, dat ik de MUUR herbouwd had en dat daarin geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen deuren in de poorten aangebracht had.” Nehemia 6:6: “Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in opstand te komen; daarom zijt gij bezig de MUUR te herbouwen, en gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.” Nehemia 6:15: “De MUUR nu was voltooid op de vijfentwintigste Elul, in tweeënvijftig dagen.” Nehemia 7:1: “Toen dan de MUUR herbouwd was, bracht ik de deuren aan, en werden de poortwachters, de zangers en de Levieten aangesteld.” Nehemia 12:27: “Bij de inwijding van Jeruzalems MUUR riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers. Nehemia 12:30: “En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de MUUR.” Nehemia 12:31: “Toen liet ik de oversten van Juda de MUUR beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de MUUR in de richting van de Aspoort.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

42

Nehemia 12:37: “Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover zich, de treden van de stad Davids, waar de MUUR omhoog gaat, langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in het oosten.” Nehemia 12:38: “Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over de MUUR langs de Bakoventoren tot aan de brede MUUR.” Nehemia 13:21: “En ik waarschuwde hen en zeide tot hen: Waarom overnacht gij vóór de MUUR? Indien gij dat nog eens doet, zal ik de hand aan u slaan. Van die tijd af kwamen zij niet meer op de sabbat.” xxxxxxxxxxxx “Muren”, meervoud 5 vindplaatsen in 5 verzen Ezra 4:12: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der MUREN en graven de fundamenten uit.” Ezra 4:13: “Nu zij het de koning bekend, dat, als deze stad herbouwd is en de MUREN voltooid zijn, men geen belasting, cijns of tol meer zal betalen, zodat zij ten slotte de koningen schade zal berokkenen.” Ezra 4:16: “Wij doen de koning weten, dat, als deze stad herbouwd is en de MUREN voltooid zijn, gij daardoor het gebied over de Rivier niet zult kunnen behouden.” Nehemia 2:13: “Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in naar de MUREN van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn poorten, die door vuur verteerd waren.” Nehemia 4:7: “Maar toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling van de MUREN van Jeruzalem vorderde, dat de bressen zich begonnen te sluiten, ontstaken zij in hevige woede.” xxxxxxxxxxxx “Poorten” 13 vindplaatsen in 12 verzen Nehemia 1:3: “Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en zijn POORTEN zijn met vuur verbrand.” Nehemia 2:3: “en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven mijner vaderen zijn, verwoest is en haar POORTEN door vuur verteerd zijn?” Nehemia 2:8: “ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de POORTEN van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

43

Nehemia 2:13: “Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in naar de muren van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn POORTEN, die door vuur verteerd waren.” Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn POORTEN met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem herbouwen, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 6:1: “Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van onze vijanden vernamen, dat ik de muur herbouwd had en dat daarin geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen deuren in de POORTEN aangebracht had.” Nehemia 7:3: “en ik zeide tot hen: De POORTEN van Jeruzalem mogen niet geopend worden, voordat de zon heet wordt; en, terwijl men op zijn post staat, moet men de deuren sluiten, en gij moet ze grendelen. En gij zult wachtposten opstellen van de inwoners van Jeruzalem, ieder op zijn post, ieder tegenover zijn huis.” Nehemia 11:19: “En de poortwachters: Akkub, Talmon en hun broeders, die de wacht hielden in de POORTEN: honderd tweeënzeventig.” Nehemia 12:25: “Mattanja, Bakbukja en Obadja. Poortwachters waren Mesullam, Talmon en Akkub, die de wacht hielden bij de voorraadkamers der POORTEN.” Nehemia 12:30: “En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de POORTEN en de muur.” Nehemia 13:19: “Zodra het dan in de POORTEN van Jeruzalem donker werd, vóór de sabbat, sloot men op mijn bevel de deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de POORTEN op, – er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.” Nehemia 13:22: “Ook beval ik de Levieten, dat zij zich zouden reinigen en de POORTEN zouden komen bewaken, om de sabbatdag te heiligen. Gedenk mij ook hierom, mijn God, en ontferm U over mij naar uw grote goedertierenheid.” xxxxxxxxxxxx “Poort”, twee vindplaatsen in twee verzen Nehemia 3:6: “De Oude POORT herstelden Jojada, de zoon van Paseach, en Mesullam, de zoon van Besodja. Zij voorzagen haar van een zoldering en brachten de deuren, sluitbalken en grendels aan.” Nehemia 12:39: “langs de EfraïmPOORT, de Oude POORT en de VisPOORT, en langs de Chananeltoren en de Meatoren tot de SchaapsPOORT; zij bleven staan bij de GevangenPOORT.” 1°) DE START VAN DE HERBOUW VAN JERUZALEM EN DE TEMPEL, OP BEVEL VAN KORES Op de Internetsite GoedBericht Forum lezen we dit, geschreven door een zekere Jan, Gepost: Jan 10, 2005. “Jeruzalem werd onder Nehemia COMPLEET herbouwd. Muren, poorten,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

44

huizen, pleinen, straten, grachten, verdedigingswerken. Er is niet de GERINGSTE aanwijzing in de Schrift te vinden dat er bouwactiviteiten waren tussen 521 BC en 445 BC. Nehemia is degene die de uitdrukkelijke koninklijke verordening ontving, inclusief financiële middelen, om de stad Jeruzalem te herbouwen. De 70 weken zijn dus begonnen in 445/444 BC en zijn vervuld met profetische jaren van 360 dagen.” NEEN, we geloven dat niet, om méér dan één argument. Wie alle stukken van de puzzel in elkaar past zonder ergens wat af te knippen aan die stukjes of aan toe te plakken moet aannemen, dat waar de start van de herbouw van Jeruzalem en de tempel begon, het herstel begon. Dat is onmiddellijk na de terugkeer uit de ballingschap. In Jesaja 44:28 Willibrord 1995 lezen we dat koning Kores twee bevelen zal geven aan wie uit de ballingschap komt: “28 Die over Kores zegt: “Hij is mijn herder, en alles wat Mij behaagt brengt hij tot stand”, die over Jeruzalem zegt: “Het zal herbouwd worden”, en tegen de tempel: “Word opnieuw gevestigd.” ’” In strijd met wat hier staat leren de dispensationalisten dat Jeruzalem NIET herbouwd is geworden in die dagen maar dat alleen de tempel; “opnieuw gevestigd” is. John F. Walvoord, leraar uit de bedelingen zegt in zijn boek Daniel: ‘The Key to Prophetic Revelation’, Moody Press, 1971, blz.226: “the children of Israel had built houses, but apparently they were not in Jerusalem. = de kinderen van Israël hebben huizen gebouwd, maar het is duidelijk dat ze niet in Jeruzalem gebouwd waren.” Deze man kent zijn Bijbel niet, ofwel, hij wil mensen wat wijsmaken zodat zijn andere argumenten enige ondersteuning krijgen. Toen Nehemia er kwam waren er zoals beschreven in hoofdtsuk drie van zijn boek, individuele huizen in Jeruzalem volgens Neh.3:20,21,23,24,28,29 / 7:3. Dat men toen in huizen woonde in Jeruzalem geeft ook het boek Haggaï te kennen, waar de profeet opmerkt dat men zijn eigen huis bouwt en dat van God vergeten is. Jeruzalem was al bewoond toen Nehemia er kwam en hij kreeg van zijn koning dus geen bevel om de stad te bouwen. Het jaar 444 (of 445) is dus NIET het begin van de profetie van Daniël 9. Nehemia 3:25 WIL95 spreekt over een koninklijk paleis, maar wat we er moeten onder verstaan is wat anders, gezien er toen geen koning was. Daar staat: “Palal, de zoon van Uzai, werkte aan het muurpand tegenover de hoek, met de hoge uitspringende toren van het koninklijk paleis vanwaar men uitziet op het binnenplein van de wacht. Daarnaast werkte Pedaja, de zoon van Paros.” We gaan in wat volgt uit van de stelling dat de Bijbelboeken Ezra en Nehemia in deze volgorde moeten gelezen worden; als oudste Ezra en later Nehemia. Zie daarover enkele inleidingen op deze boeken. Er zijn nog slechts weinige die de volgorde omkeren. Er zijn twee belangrijke artikelen die ons bij deze studie enorm geholpen hebben: 1°) Vern Sheridan Poythress, ‘Hermeneutical Factors In Determining The Beginning Of The Seventy Weeks (Daniel 9:25)’, Trinity Journal 6:2 (Fall 1985), blz.131-149. Zijn conclusie is dat voordat Nehemia in Jeruzalem aankwam er al aan de muur was gewerkt. Staat op de site van http://www.biblicalstudies.org.uk/


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

45

2°) Meredith G. Kline, ‘The covenant of the seventieth week, The Covenant of the Seventieth Week’, in ‘The Law and the Prophets: Old Testament Studies in Honor of Oswald T. Allis’, ed. by J.H. Skilton, Presbyterian and Reformed, 1974, blz.452-469. Waarom er geen Antichrist beschreven is in vers 27! Dit staat op http://www.covopc.org/Index.html samen met nog andere artikelen van hem. Wie dit niet gelezen heeft weet niet hoe zwak de leer van de bedelingen is in verband met de 70 jaarweken. Jammer dat het meestal zo is. Dit komt alleen doordat de dispensationalisten de goede zaken ondersneeuwen, met de grote hoeveelheid artikelen die ze op Internet hebben staan. Leugen die permanent herhaald is blijft echter toch een leugen! Let er goed op, op de twee werkwoorden, die verband houden met wat er te gebeuren staat in vers Daniël 9:25a: “herstellen en te herbouwen” (NBG) of “weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen” (SV77). Alleen dan kunnen de juiste conclusies getrokken worden over waar de 70 jaarweken begonnen zijn. Dat is duidelijk: toen Kores daartoe bevel gaf. Het jaar 445/444 is uitgesloten ondanks de niet verkeerd te verstane uitspraak van “Jan” hierboven. “Herstellen” is het begrip “lehâshîb”, en komt van “shûb” dat ook regelmatig vertaald is als “weerkeren.” Dit geeft aan dat Jeruzalem “hersteld” is als hoofdstad van het rijk van Juda en Benjamin. Uit het gebruik van het werkwoord “shûb” zien we dat Daniël 9:25 erop wijst dat er een nieuwe regering is, gebaseerd op de theocratische wetten van de torah. “Herbouwen” is het begrip “libnôth” en komt van “bânâh” dat ook als “bouwen” vertaald mag worden. Dit is het onderscheid; het werkwoord “shûb” is niet gebruikt in het OT om een bouw te beschrijven van een letterlijk gebouw. Dit woord geeft het herstel van Jeruzalem aan als stad van personen. Dat wil zeggen: de terugkeer uit de ballingschap om opnieuw een volk te zijn in een bepaald geografisch gebied zoals in Jer.12:15 / 23:3. Juda staat volgens dat begrip opnieuw op de politieke kaart van zijn dagen. “Bânâh” echter geeft een bouwen (eventueel herstellen) aan van letterlijke en tasbare zaken; tempels, paleizen, huizen en muren. We illustreren die begrippen met Bijbelse voorbeelden. Een Aramees koning zei tot Ahab, koning van Israël, op een zekere plaats, 1 Kon.20:34: “Daarop zeide deze tot hem: De steden die mijn vader aan uw vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven (shûb); voorts moogt gij u een handelswijk in Damascus aanleggen, zoals mijn vader in Samaria heeft aangelegd, en ikzelf moge met een verbond afscheid van u nemen. Toen sloot hij een verbond met hem en nam afscheid van hem.” Het gaat hier zoals in het “shûb” van Daniël 9:25, de teruggave van overwonnen gebied aan de oorspronkelijke bezitter ervan. In dit geval van 1 Koningen is het zeer duidelijk, de steden werden voordien niet verwoest, maar teruggegeven in een intacte toestand. In het verhaal van Azaria die koning was, lezen we dit: “Hij versterkte (bânâh) Elat en bracht het aan Juda terug (shûb), nadat de koning bij zijn vaderen te ruste was gegaan” (2 Kon.14:22 NBG). Zo lezen we het in de Willibrordvertaling van 1995: “Het was deze Azarja die Elat versterkte (bânâh) en weer onder Juda bracht (shûb). Dit gebeurde nadat de koning bij zijn vaderen was


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

46

gaan rusten.” Dus een teruggave van een voordien veroverd gebied. Niet het opstarten van een bouwwerf. Nog een ander voorbeeld uit 1 Kon.12:21: “Toen Rechabeam te Jeruzalem was gekomen, riep hij het gehele huis van Juda en de stam Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend strijdbare jonge mannen, om te strijden tegen het huis van Israël en het koningschap terug te brengen (shûb) aan Rechabeam, de zoon van Salomo” NBG. “Toen Rechabeam in Jeruzalem gekomen was, riep hij het hele huis van Juda en de stam Benjamin bijeen; honderdtachtigduizend strijdbare mannen om de strijd aan te binden met het volk van Israël en het koninkrijk te herwinnen (shûb) voor Rechabeam, de zoon van Salomo” Willibrordvertaling, herziene editie 1995. Daarom een reeks vertalingen van Daniël 9:25a, want wie dat verkeerd leest kan alle kanten op in één of andere on-Bijbelse uitleg als het hem/zij wat uitkomt: “om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen” Statenvertaling, editie 1977. “om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” Nederlands Bijbelgenootschap. “over de terugkeer uit de ballingschap en de herbouw van Jeruzalem” Willibrordvertaling (herziene editie 1995). King James Version 1611, 1769: “the commandment to restore and to build Jerusalem.” New King James Version, 1982: “the command To restore and build Jerusalem.” New Living Translation, 1996: “the command is given to rebuild Jerusalem.” New International Version, 1984, “decree to restore and rebuild Jerusalem.” The Holy Bible, English Standard Version, 2001: “the word to restore and build Jerusalem.” New American Standard Bible, 1995: “a decree to restore and rebuild Jerusalem.” Revised Standard Version, 1952: “word to restore and build Jerusalem.” American Standard Version 1901: “commandment to restore and to build Jerusalem.” Robert Young Literal Translation, 1898: “the word to restore and to build Jerusalem.” John Darby Translation, 1890: “word to restore and to build Jerusalem.” Noah Webster Version, 1833: “commandment to restore and to build Jerusalem.” Hebrew Names Version, 2000: “the mitzvah to restore and to build.” Josephus de Joodse historicus heeft in zijn werk een brief van Cyrus geschreven aan de satrapen (rijksbeheerders) van Syrië. Hij zegt het volgende: “King Cyrus to Sisines and Sarabasanes, greeting. To those among the Jews dwelling in my country, who so wished, I have given permission to return to their native land and to rebuild the city AND build the temple of God of Jerusalem on the same spot on which it formerly stood” (wij onderstepen uit ‘Jewish Antiquities’ 11.12 [ 11.1.3], Loeb edition. Zie ook zijn ‘Jewish Antiquities’ 11.6 [11.1.2]). We hebben dus een aanwijzing van een historicus die de herbouw van de stad Jeruzalem bij Kores laat beginnen. En de hoofdstukken 1-8 van het boek Ezra zijn daar een ondersteuning van, de geschiedenis van het herstel speelt zich af rond Jeruzalem. Ezra 5:1: “Maar de profeet Haggaï, en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

47

Zacharia, de zoon van Iddo, traden bij de Judeeërs die in Juda en Jeruzalem WOONDEN, als profeten op in de naam van de God van Israël.” Dat bewijst dat er mensen zijn in Jeruzalem die de boodschap kunnen horen. Ezra 6:9: “En wat er nodig is: jonge stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, volgens de opgave van de priesters te Jeruzalem, dat moet hun dag aan dag volledig ter beschikking worden gesteld.” Dat bewijst dat er priesters zijn in Jeruzalem. Ezra 10:7 leest: “Daarop deed men een oproep uitgaan door Juda en Jeruzalem tot al degenen die in de ballingschap geweest waren, om zich te Jeruzalem te verzamelen.” Er zijn dus mensen in Jeruzalem die de oproep horen, het was geen oproep voor de katten en de honden. Zie ook nog; Ezra 7:7,14,24 / 9:9 / 10:6. Dat was alles jaren voordat Nehemia er zijn voet zet. John F. Wolvoord en al zijn leerlingen moeten leren lezen wat er staat in de Schrift zonder bokkensprongen te maken. Het is duidelijk dat je met behulp van retoriek de waarheid niet mag verdraaien. Vergeet niet dat Jeruzalem, ondanks de beweringen van dispensationalisten, een relatief bruisende stad is in die dagen. Men bouwt er aan de tempel, muren en huizen. Dat spreekt ook voor zichzelf, want toen men terugkeerde zijn die mensen terug gaan wonen waar ze vroeger woonden. Wie woonden dan permanent in de hoofdstad: enkele priesters, zangers, tempelhorigen en veel Benjaminieten en nog andere stammen. Ieder in zijn eigen stad en eigen grondgebied (Ezra 2:1b / 2:70 / 1 Kron.7:28 / Neh.7:6 en 11:5,6). Dit lezen we in 1 Kronieken 9: “3 Te Jeruzalem woonden van de zonen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse: (…)34 Dit waren de familiehoofden der Levieten, krachtens hun afkomst hoofden. Dezen woonden te Jeruzalem.” Ook in 1 Kronieken 8 staat er wat over: “28 Dit waren familiehoofden, hoofden over hun geslachten; zij woonden te Jeruzalem.” De stam van Benjamin leefde dus zowel vóór als nà de ballingschap in de hoofdstad Jeruzalem. Men ging toen niet in de morgen aan de tempel werken en s’avonds ergens anders naar huis, men woonde in die stad, men leefde er. Een andere leraar van de bedelingen, Sir Robert Anderson, heeft een speciale betekenis gegeven aan de profetieën van de gevangenschap in Babylon. Zijn argumentatie is dat er aan de tempel niet gewerkt werd dan in het jaar 520 voor Christus en baseert zich op Haggaï 2:18,19 Maar hoe hij het uitlegt is in strijd met deze teksten: Ezra 3:10: “Toen nu de bouwlieden het fundament van de tempel des HEREN legden, stelden zij de priesters op, gekleed in ambtsgewaad, met trompetten, en de Levieten, de zonen van Asaf, met cimbalen, om de HERE te loven naar de aanwijzing van David, de koning van Israël.” Zacharia 4:9: “De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten, dat de HERE der heerscharen mij tot u gezonden heeft.” Ezra 6:15,16: “en zij waren met dit huis GEREED tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius. Toen vierden de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overigen die in de ballingschap geweest waren, de inwijding van dit huis Gods met vreugde.” Dit is de goede conclusie: het grootste werk aan de tempel is gedaan tijdens de periode van Zerubbabel. Dat zegt Zacharia 4:9 over hem: “gegrondvest, (en) zijn handen zullen het ook voltooien.” Ik zal dus niet wat anders beweren dan wat hier geschreven staat. Zo oprecht moeten we de Bijbel toch lezen!


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

48

De gebeurtenissen in 539 voor Christus, en in de geschiedenis van Babylon, hebben het startsein gegeven van de terugkeer van de gelovige Joden. Het zijn de Meden en de Perzen die dat mogelijk maken. Dit zijn enkele data uit dat jaar overgenomen van Wikipedia: “4 april: Het Nieuwjaarsfeest wordt voor het eerst in lange tijd weet naar behoren gevierd in Babylon, maar de priesters zijn niet blij dat de koning alle goden van de andere steden ook de poorten heeft binnengehaald. 11 oktober: Na de Slag van Opis brandt Cyrus II een stuk van Akkad plat. De burgers van Sippar geven zich zonder tegenstand gewonnen. 13 oktober: Gobrias van Gutium trekt Babylon binnen. Daarmee valt de stad in handen van de Perzen van Cyrus II. Einde van het Nieuw-Babylonische rijk.” Volgens Ezra 9:9 hebben meerdere Perzische koningen de Joden: “een omtuining gegeven in Juda en in Jeruzalem.” Deze omtuining kan niet anders worden uitgelegd als de symbolische grenzen van Juda. Men had rondom dat land géén muur gebouwd, zoals men ooit in China heeft gedaan. De omtuining geeft aan dat ze als een zelfstandige natie bestaan, weliswaar met verdragen en verplichtingen tegenover Perzië. Dat is de “shûb,” herstel van geestelijk en sociaal leven. De lijst van deze Perzische koningen (de koningen van de Achemeniden) staat hieronder zodat u een idee heeft over wie we spreken:  Cyrus de Grote, (de Bijbelse Kores) ca 550 v. Chr. - 530 v. Chr. De Bijbel rekent echter niet vanuit zijn vroeger koningschap. Zijn eerste (Bijbel)jaar is 538 of 537 voor Christus.  Cambyses, 530 v. Chr. - 521 v. Chr.  Smerdis, 521 v. Chr.  Darius I, 521 v. Chr. - 486 v. Chr.  Xerxes I, 486 v. Chr. - 465 v. Chr.  Artexerxes I, 464 v. Chr. - 424 v. Chr.  Darius II, 423 v. Chr. - 404 v. Chr.  Artexerxes II, 404 v. Chr - 358 v. Chr. En datzelfde met enkele Bijbelverwijzingen: EZRA-NEHEMIA PERZISCHE GESCHIEDENIS Kores (Cyrus) (Ezra 1:4 / 4:3 / 5:13 / 6:3,14)

Cyrus (539-530 v. Chr.) Cambyses (530-521 v. Chr.) Pseudo Smerdis (521 v. Chr.)

Darius (Ezra 4:5,24 / 5:6 / 6:1,13)

Darius (521-486 v. Chr.)

Xerxes (Ezra 4:6)

Xerxes (486-465 v. Chr.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Artaxerxes I (Ezra 4:7,8, 11,23 / 6:14 / 7:1 / 8:1 Neh.2:1 / 5:14 / 13:6)

Artaxerxes I (465-423 v. Chr.)

Darius II (Neh.12:22)

Darius II (423-404 v. Chr.) Artaxerxes II (404-359 v. Chr.)

49

Ezra 4:12 is een zeer belangrijke tekst om te begrijpen wat er gaande is vanaf het prille begin van de mensen die teruggekomen zijn. We lezen daar het volgende: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.” Dit is één van de belangrijkste teksten uit gans dit probleem van het bepalen waar de 490 jaar beginnen. Wanneer de herbouw begon weten we zeer precies namelijk, in de dagen van koning Kores. Een ander begin vooropstellen zou dit profetische woord van Jesaja hieronder weergegeven tegenspreken. Er zijn weinig heidenen te noemen die door God op zo een manier persoonlijk zijn aangesproken.  Jesaja 44:24-28: “Zo zegt de HERE, uw Verlosser, en uw Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de HERE, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de aarde uitgebreid heb door eigen kracht; die de tekenen der leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot dwaasheid maak; die het woord van mijn knecht gestand doe en de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg: Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd worden, haar puinhopen richt Ik weer op; die tot de diepte zeg: Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen; die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest.”  Jesaja 45:13: “Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik effen maken; hij is het, die mijn stad herbouwen zal en mijn ballingen vrijlaten, zonder koopprijs en zonder geschenk, zegt de HERE der heerscharen” (NBG). En zo staat het in de Willibrord van 1995: “Ik heb hem laten opstaan voor de overwinning en al zijn wegen maak Ik vlak; hij is het die mijn stad zal herbouwen en mijn verbannenen zal laten gaan, zonder betaling en niet voor loon’, zegt de HEER van de machten.” DE ENIGE MENSELIJKE BOUWER VAN DE STAD IS KORES, allen die dat werk uitvoeren doen het onder zijn bevel. Een bevel op last van God die de eigenlijke bouwer is. Maar niet Ezra is de bouwer en niet Nehemia is de bouwer, dat zijn de werklieden in dienst van God en Kores.  We lezen over de vervulling van deze profetie in Jesaja in Ezra 1:1-5 SV77: “In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

50

koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis van de HEERE, de God van Israël; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats bevoordelen met zilver, en met goud, en met have, en met beesten; BENEVENS EEN VRIJWILLIGE GAVE, VOOR HET HUIS GODS, Die te Jeruzalem woont. Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een ieder, wiens geest God verwekte, DAT ZIJ OPTROKKEN OM TE BOUWEN HET HUIS DES HEEREN, DIE TE JERUZALEM WOONT.” We beweren dat de start van de 70 jaarweken bij Kores moet liggen. De critici van onze visie zeggen dat er slechts het bevel is de tempel te bouwen en een terugkeer van mensen. Dat is een spijker op laag water zoeken, want als het zo is dan moeten we ook leren dat er géén herstel is van de tempeldienst. Dat er ook dan moet geleerd worden dat de mensen niet in Jezuzalem mogen wonen, want ook dat zit niet in dat bevel. Of dat geen onzin zou zijn! Nehemia is een relatief hoge ambtenaar aan het hof en we veronderstellen dat hij op de hoogte was van de terugkeer, 13 jaar tevoren onder Ezra. Nehemia is aangeslagen door het recente nieuws dat de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten met vuur zijn verbrand. Deze opmerking is ongerijmd indien Nehemia tegenover de koning zou verwijzen naar een gebeurtenis uit de tijd van DARIUS méér dan anderhalve eeuw voordien. (Zie verder punt 3.) Als u me zegt dat Kores de voorstelling is van de totaliteit van het herstel over een zo lange periode van 537 v. Christus tot 444 v. Christus, dan kunnen we met zo een uitspraak leven. Maar alles begon MET HET BEVEL VAN KORES. God liegt toch niet in Jesaja 44 en 45. 

Ds. H. H. Grosheide schreef in een brochure over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957: “B. Het eerste edict (Ezra 1 :2-4). Het edict spreekt in bevelende vorm. Op andere wijze konden Oosterse heersers niet spreken. Maar natuurlijk gaat het om “vergunning, “verlof” tot terugkeer en tempelbouw. Dat blijkt uit heel het verband, zie m.n. vs 5. In Sept. en L., (Septuaginta en Latijnse GB) wordt het in vs 3 zelfs uitdrukkelijk gezegd, maar dat zal wel een verduidelijkende aanvulling zijn. (…) 2. Het doel van deze terugkeer is vooral de herbouw van de tempel. Door de Joden tot deze herbouw toestemming te geven wil Cyrus ze gunstig voor zich stemmen, ze zeer loyale onderdanen van zijn rijk maken” (blz.30).

Er is ook in die tijd al een grote weerstand van dezen die overgebleven zijn in de streek van Jeruzalem vooral Samaritanen. Weerstand hebben ze trouwens die ganse periode door. We geven deze opmerking omdat dispensationalisten de profetie uitleggen en samenbinden aan de woorden van de profetie: “zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden” (Dan.9:25). Wie volgens de bedelingenleer dit vooral opde laatste 52 dagen - de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

51

duur van de afwerking van de muur - laat slaan, geeft een verwrongen uitleg. De vijanden waren géén andere Israëlieten, ze hadden geen ruzie over het bouwen. Maar de tegenstand kwam meestal van Samaritanen, hoewel dat nog niet hun naam is in die dagen. We lezen er dit van en de daaropvolgende oplossing die van rechtswege (de Perzische koning) gegeven wordt.  Ezra 4:1-5,11-23: “Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hoorden, dat zij die in ballingschap waren geweest, een tempel voor de HERE, de God van Israël, bouwden, kwamen zij tot Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: Laat ons met u bouwen, want wij zoeken uw God evengoed als gij; Hem toch brengen ook wij offers sinds de dagen van Esarhaddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen optrekken. Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël zeiden tot hen: Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor onze God bouwt, want wij alleen willen voor de HERE, de God van Israël, bouwen, zoals koning Kores, de koning van Perzië, ons geboden heeft. Toen ontmoedigde de bevolking des lands het volk van Juda en schrikte hen af van het bouwen. Zelfs kochten zij raadslieden tegen hen om, teneinde hun plan te verijdelen, zolang Kores, de koning van Perzië, leefde, tot de regering van Darius, de koning van Perzië, toe. (…) aldus luidt het afschrift van de brief die zij hem zonden – aan koning Artachsasta, uw dienaren, de mensen van het gebied over de Rivier. Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; ZIJ VOLTOOIEN DE BOUW DER MUREN EN GRAVEN DE FUNDAMENTEN UIT. Nu zij het de koning bekend, dat, als deze stad herbouwd is en de muren voltooid zijn, men geen belasting, cijns of tol meer zal betalen, zodat zij ten slotte de koningen schade zal berokkenen. Aangezien wij aan het paleis verbonden zijn, en het voor ons niet aangaat toe te zien bij de smaad welke de koning wordt aangedaan, daarom hebben wij de koning bericht gezonden, opdat men onderzoek doe in het gedenkboek uwer vaderen. Gij zult in het gedenkboek vinden en ontdekken, dat deze stad een oproerige stad is, dat zij aan koningen en gewesten schade heeft toegebracht en dat men in haar oproer gestookt heeft sinds de dagen van ouds. Daarom is deze stad verwoest. Wij doen de koning weten, dat, als deze stad herbouwd is en de muren voltooid zijn, gij daardoor het gebied over de Rivier niet zult kunnen behouden. o De koning zond als antwoord: Aan Rechum, de landvoogd, Simsai, de schrijver, en hun overige ambtgenoten, die wonen in Samaria en in het verdere gebied over de Rivier, heil! Welnu, de brief, welke gij ons gezonden hebt, is mij duidelijk voorgelezen; en door mij is bevel gegeven, en men heeft onderzoek gedaan en bevonden, dat deze stad sinds de dagen van ouds tegen de koningen opstandig is geweest, en dat men wederspannigheid en oproer in haar stookte. Er zijn zelfs machtige koningen over Jeruzalem geweest, die heersten over het gehele gebied aan de overzijde der Rivier en aan wie men belasting, cijns en tol betaalde. Geeft dan nu bevel, deze lieden de arbeid te doen staken, opdat deze stad niet herbouwd worde, aleer door mij bevel wordt gegeven. En wacht u ervoor


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

52

nalatigheid in deze zaak te betonen; waarom zou het nadeel tot schade van de koningen groter worden? Nadat nu het afschrift van de brief van koning Artachsasta voorgelezen was aan Rechum, Simsai, de schrijver, en hun ambtgenoten, begaven zij zich in allerijl naar Jeruzalem tot de Judeeërs en deden hen met kracht en geweld de arbeid staken.” Het begrip voor “muur” hier in Ezra hoofdstuk vier is niet hetzelfde woord als voor de “muur” van het boek Nehemia. In Ezra 4:12 staat Strong’s nummer H7792, het begrip “shuwr” (Aramees) en is drie maal gebruikt: Ezra 4:12 / Ezra 4:13 / Ezra 4:16. Strong’s nummer H7791 heeft gelijkenis met “shuwr” (met een andere uitspraak) en is 4 maal gebruikt in het OT; Gen.49:22 / 2 Sam.22:30 / Job 24:11 / Ps.18:29. De “muur” in het boek Nehemia is Strong’s nummer H2346 = chowmah. Totaal 133 maal gebruikt in het OT en als muur of omwalling weergegeven. Ondanks een andere naam gaat het in beide Bijbelboeken om DEZELFDE muur. De uitdrukking “tussen de twee muren” wijst erop dat er later zelfs twee muren en in de dagen van derde tempel (van Herodes) drie muren rond de stad Jeruzalem waren. Zie bijvoorbeeld naar: 2 Kon.25:4 / Jesaja 22:11 / Jeremia 39:4. De derde muur was er één rond de tempel om de heidenen er buiten te houden. Ik denk dat Philip Mauro het dichtst de waarheid benaderd door op te merken dat wat Nehemiah 1:13 beschrijft, naar een recente vernietiging van de muren verwijst. Ook toen waren er nog vijanden in die streken. Zie: ‘The Seventy Weeks and the Great Tribulation: A Study of the Last Two Visions of Daniel, and of the Olivet Discourse of the Lord Jesus Christ’, Swengel, PA: Bible Truth Depot, 1944, blz.38. Uit Ezra 4:24 blijkt dat Israël gebouwd heef tot en met het tweede jaar van Darius en dat is 519 v. Chr. Men is aan de werken begonnen in waarschijnlijk 537 v. Chr., het jaar van de terugkeer of een jaar later, afhankelijk van het berekenen van het begin van het jaar in de lente of in de herfst. Dat wil zeggen dat er al jaren gewerkt is aan zowel de tempel, de stad (met huizen) en de muur (of muren). Alles bleef niet zonder enig herstel tot aan de periode van Nehemia, negentig jaar later. Het zou onwaarschijnlijk zijn omdat de afwerking van de muur door Nehemia slechts 52 dagen in beslag nam. God is op geen enkel moment tijdens die bouw persoonlijk of in positieve zin opgetreden. Ook in die tijd van Nehemia is er een tegenstand van de omringende volkeren evenals bij Ezra. Beider opmerking in dat verband is duidelijk; jullie hebben geen deel aan Israëls erfdeel of gedachten (Ezra 4:2,3 / Nehemia 2:20). We komen nog enkele malen het begrip “bevel” tegen in de boeken Ezra en Nehemia en dat is belangrijk, want daar moet ook gedacht worden aan wat in het begin staat van de profetie van Daniël 9:24-27. De zoekterm “BEVEL” in de boeken Ezra en Nehemia, Statenvertaling, 1977 geeft het volgende resultaat. 21 vindplaatsen in 19 verzen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

53

1. Ezra 4:19: “En toen door mij BEVEL gegeven was, hebben zij gezocht en gevonden, dat deze stad zich van oude tijden af tegen de koningen heeft verheven, en rebellie en afval daarin gesticht is.” 2. Ezra 4:21: “Geeft dan nu BEVEL, om die mannen te beletten, dat die stad niet opgebouwd wordt, totdat door mij BEVEL zal worden gegeven.” 3. Ezra 5:3: “In die tijd kwam tot hen Thathnai, de landvoogd aan deze zijde van de rivier, en Sthar-Boznai, en hun gezelschap, en zeiden aldus tot hen: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen, en deze muur te voltrekken?” 4. Ezra 5:9: “Toen hebben wij die oudsten gevraagd, en aldus tot hen gezegd: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen, en deze muur te voltrekken?” 5. Ezra 5:13: “Doch in het eerste jaar van Kores, koning van Babel, heeft de koning Kores BEVEL gegeven dit huis Gods te bouwen.” 6. Ezra 5:17: “Zo het dan nu de koning goeddunkt, laat er gezocht worden in het schathuis van de koning aldaar, dat te Babel is, of het zo is, dat een BEVEL van de koning Kores gegeven is, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men het believen van de koning hiervan tot ons zende.” 7. Ezra 6:1: “Toen gaf de koning Daríus BEVEL; en zij zochten in de kanselarij, waar de schatten waren weggelegd, in Babel.” 8. Ezra 6:3: “In het eerste jaar van de koning Kores, gaf de koning Kores dit BEVEL: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden, ter plaatse, waar zij offeranden offeren, en de fundamenten daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig ellen, en zijn breedte van zestig ellen.” 9. Ezra 6:8: “Ook wordt door mij BEVEL gegeven, wat gij doen zult aan de oudsten van deze Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten, dat uit de goederen van de koning, van de schatting aan gene zijde van de rivier, de onkosten aan deze mannen spoedig gegeven worden, opdat men hen niet belette.” 10. Ezra 6:11: “Voorts wordt BEVEL door mij gegeven, dat van ieder, die dit woord zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht worden, waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wil tot een drekhoop gemaakt worden.” 11. Ezra 6:12: “De God nu, die Zijn Naam aldaar heeft doen wonen, werpe ter neer alle koningen en volken, die hun hand zullen uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. Ik, Daríus, heb het BEVEL gegeven, dat het spoedig gedaan worde.” 12. Ezra 6:14: “En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoedig voort, door de profetie van de profeet Haggaï en Zacharía, de zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het BEVEL van de God Israëls, en naar het BEVEL van Kores, en Daríus, en Arthahsasta, koning van Perzië.” 13. Ezra 7:13: “Door mij wordt BEVEL gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van zijn priesters en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

54

14. Ezra 7:21: “En door mij, mij, koning Arthahsasta, wordt BEVEL gegeven aan alle schatmeesters, die aan gene zijde van de rivier zijt, dat alles, wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde van de wet van de God des hemels, van u zal begeren, spoedig gedaan worde.” 15. Ezra 7:23: “Al wat naar het BEVEL van de God des hemels is, dat het vlijtig gedaan worde, voor het huis van de God des hemels; want waartoe zou er grote toorn zijn over het koninkrijk van de koning en van zijn kinderen?” 16. Ezra 8:17: “En ik gaf hun BEVEL aan Iddo, het hoofd in de plaats Kasífja; en ik legde de woorden in hun mond, om te zeggen tot Iddo, zijn broeder, en de Nethínim, in de plaats Kasífja, dat zij ons brachten dienaars voor het huis van onze God.” 17. Neh.7:2: “En ik gaf BEVEL aan mijn broeder Hanáni, en aan Hanánja, de overste van de burcht te Jeruzalem, want hij was als een man van getrouwheid, en godvrezend boven velen.” 18. Neh.13:9: “Voorts gaf ik BEVEL, en zij reinigden de kamers; en ik bracht daar de vaten van Gods huis weer in, met het spijsoffer en de wierook.” 19. Neh.13:19: “Het geschiedde nu, toen de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, voor de sabbat, dat ik BEVEL gaf, en de deuren werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen tot na de sabbat; en ik stelde van mijn jongens aan de poorten, opdat er geen last zou inkomen op de sabbatdag.” We wijzen hierbij op vier zaken: 1°) Niet alle teksten hier spreken over het bevel van een Perzische koning. 2°) Daar waar het bevel gegeven is van een Perzische koning zijn ze allen te herleiden tot deze van Kores, alle andere steunen daarop. We beginnen dus daar de vervulling van de 70 jaarweken. 3°) Daar waar het bevel gegeven is van een Perzische koning is het ook het bevel van God (Ezra 6:14). 4°) In het boek Nehemia is wat de koning hem toelaat te doen, GEEN BEVEL GENOEMD. 2°) WIE KWAM TERUG UIT BALLINGSCHAP? Laten we vooraf als eerste punt, wat ingaan op de geschiedenis van de 10 stammen, de 2 stammen en dat aparte “koninkrijk” waaruit ze kwamen, van David en Salomo, Gods theocratie op aarde. Rond het jaar 975 v. Chr. scheurde tien stammen af zich van de twaalf stammen. Het ging samen met oprichten van een apart koninkrijk waar de eerste koning Jerobeam werd. Wat er op volgt is geen fraai verhaal: zelfs na een lange lijst van profeten die predikten tegen deze anarchie en het geloofsafval van deze 10 stammen viel het rijk in handen van de Assyriërs. De vele waarschu wingen en oordelen hebben niet geholpen, deze afvalligen tot God te brengen. Hun hoofdstad Samaria werd verwoest en een groot deel van de bevolking werd als slaven weggevoerd. Ze werden gedwongen te wonen in: “Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden” (2 Kon.17:6 en 1 Kron.5:26). We geven aandacht aan drie punten van belang:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

55

1° Na de scheuring bestond het koninkrijk van Juda uit de stammen Juda en Benjamin, en de Levieten die trouw waren gebleven aan het huis van David, zodat het godsdienstige centrum in Jeruzalem bleef. Een gedeelte van de Levieten die in de noordelijke delen van het land woonden, verhuisden naar de streken rond Jeruzalem. We lezen het in 2 Kronieken 11:5,13,14 SV77: “Rehábeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vestingen in Juda. (...) Daartoe de priesters en de Levieten, die in het ganse Israël waren, stelden zich bij hem uit heel hun gebied. Want de Levieten verlieten hun weidegronden en hun bezitting, en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen hadden hen verstoten, van het priesterdom des HEEREN te mogen bedienen.” Priester zijn van de cultus van YaHWeH was gebonden aan afstamming van Levi, maar onder de heidenen ging dat gemakkelijk en wel als volgt: “U hebt de priesters van de HEER verdreven, de zonen van Aäron en de Levieten, en u hebt priesters over u aangesteld zoals de andere volken overal doen: als iemand met een stier en zeven rammen komt om tot priester gewijd te worden, kan hij priester worden van wat geen goden zijn.” – 2 Kron.13:9 Willibrord 2° Behalve Juda, Benjamin en Levi waren er ook individuen uit het tienstammenrijk, die trouw bleven aan de Heer en aan Jeruzalem als plaats voor aanbidding. We lezen dat nogal vlug na de opstand er “na hen” (de Levieten uit 2 Kronieken 11:14): “De priesters en Levieten werden gevolgd door velen uit alle stammen van Israël, die vastbesloten waren de HEER, de God van Israël, te blijven vereren, en die naar Jeruzalem kwamen om offers op te dragen voor de HEER, de God van hun voorouders. Ze versterkten het koninkrijk van Juda en waren drie jaar lang een steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo, want drie jaar lang bewandelden zij de weg van David en Salomo.” (2 Kron.11:16,17 Willibrord) Tijdens de periode van het bestaan van het rijk van de twee stammen – tot hun gevangenschap door de Babyloniërs - hebben gelovige Israëlieten uit de tien stammen zich afgescheiden en zich daarop aangesloten bij 'Juda.' In de perioden van nationale opleving van het zuidelijke koninkrijk en tijdens de regeringen van koningen die de Heer vreesden zochten ze zich opnieuw als gelovigen te identificeren (zie 2 Kron.15:9-15). 3° We lezen dat: “de koning van Assur Samaria innam en Israël (= de 10 stammen) in ballingschap voerde naar Assur.” Maar hij heeft niet het gehele volk met zich meegevoerd. Zeer waarschijnlijk de notabelen en meer invloedrijke personen. Het is bijna zeker dat velen in het land achterbleven hoewel we er geen echt Bijbels bewijs voor hebben. We mogen dat veronderstellen omdat later in het geval van de omverwerping van het zuidelijk tweestammenkrijk door de Babyloniërs ook slechts een deel is weggevoerd. We lezen in 2 Kon.25:12 SV77 het volgende: “Maar van de armsten des lands liet de overste der lijfwachten enigen over tot wijngaardeniers en tot akkerlieden.” Er zijn bovendien aanduidingen voor het eerste, omdat tijdens de regering van koning Josia – dat is wel 100 jaar na de val van Samaria - een gedeelte van de stammen Manasse en Efraïm en “een overblijfsel vanuit geheel Israël” die nog in het land waren bijdragen leverden voor de wederopbouw van de Tempel. Dat was tijdens een inzameling gedaan door de Levieten. Ook vierden zij het Pascha mee tijdens het 18e jaar van de regering van de jonge


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

56

koning: “Sinds de dagen van de profeet Samuël was Pasen in Israël nog nooit zo gevierd; geen van de koningen van Israël had Pasen gevierd zoals koning Josia het vierde met de priesters en Levieten, met alle aanwezigen van Juda EN ISRAËL en de inwoners van Jeruzalem.” - 2 Kron.35:18 Willibrord. Maar ook het zuidelijk koninkrijk van 'Juda' komt het punt te bereiken dat er, vanwege hun afgoderij en geloofsafval, geen herstel meer mogelijk is. In 2 Kron.36:16 Willibrord is het beschreven: “Maar ze overlaadden de gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de wind, en spotten met de profeten, zodat de toorn van de HEER wel onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk.” Het zuidelijk koninkrijk en Jeruzalem worden uiteindelijk door Nebukadnezar ingenomen, ongeveer 130 jaar na de verovering van Samaria door de Assyriërs. Het grote Assyrische Rijk is dan al opgevolgd door het Babylonische Rijk. De landen waar Nebukadnezar over regeerde waren ongeveer dezelfde als waarover Salmanezer en Sargon tijdens het Assyrische Rijk regeerden. Er was een iets uitgebreider territorium. Een opmerking van 2 Kon.23:29: waar de koning van Babel de koning van Assur wordt genoemd geeft aan wat we willen zeggen. Tweede belangrijk punt in deze zaak: de stammen waren in de ballingschap weer bij elkaar. Waar de exacte verblijfplaats van de ballingen uit het twee stammenrijk was wordt niet genoemd in de Bijbel. De Schrift geeft wel duidelijk aan dat er drie verschillende groepen van ballingen door Nebukadnezar worden meegenomen ‘naar Babel’. De eerste groep tijdens de regering van Jojakim in 606 v. Chr., de tweede tijdens de regering van Joachin in 599 voor Christus. De derde groep, die ook de grootste is, bij de uiteindelijke omverwerping van Jeruzalem in de regering van koning Zedekia in 588 v. Chr. (zie 2 Kon.24 en 25 / Dan.1). Ezechiël was één van de 10.000 ballingen, die door Nebukadnezar samen met Joachin was meegenomen en die leefde in ballingschap bij de rivier Chabor in Gozan. Meer dan een eeuw voordien werden daar al, door de Assyriërs, ballingen van de tien stammen gebracht. Met al die perikelen in de beide koninkrijken kwam er een einde aan de verdeeldheid en rivaliteit tussen ‘Juda’ en ‘Israël.’ Toen, in die dagen, waren geen van beide nog belangrijk, maar een speelbal van de groten: Egypte, Assyrië en Babylon. In die dagen was er wel hoop, iets waar velen naar uitkeken: het door profeten beloofde nationale herstel. Amos, Hosea, Joël, en enkele andere profeten tot aan de val van Samaria hadden dat beeld in hun vaandel. Dat beeld van opnieuw hersteld te worden bevorderde ook in grote mate de eenheid onder het volk. Althans voor dezen die zich ondertussen niet geassimileerd totaal hadden met de heidenen rondom hen. Later horen we van Daniël, Jeremia en Ezechiël - de profeten uit de Babylonische ballingschap - die gezamenlijke hoop van de leden van de twee koninkrijken beschrijven en bezingen. Het mooiste voorbeeld hiervan staat in Ezechiël 37:15-28. Bekijken we eens in het kort het verhaal van dezen die uit de ballingschap komen om de tempel te herbouwen en de profetie van Jesaja 44 en 45 in vervulling te laten gaan. Het volk dat op dat moment in de omgeving van Jeruzalem woont, grotendeels Samaritanen, dus met gedeeltelijke Israëlische wortels, tracht het herstel van Israël te verhinderen op drie manieren; 1°) Ze willen meebouwen en zo iets van de eer opstrijken Ezra 4:2,3 (2 Kon.17:25-41 geeft aan dat ze geen echte aanbidders van YaHWeH zijn.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

57

2°) Ontmoedigen de Israëlieten te bouwen Ezra 4:4. 3°) De Perzische koningen worden overstelpt met leugenachtige taal Ezra 4:5,6. De bouw van de muur zien ze als een bedreiging tegenover Perzië Ezra 4:12. We leren ook uit deze zaak: dat er geen totale leegloop was in Israël, alleen het gebied van Juda had te maken met de straf van 70jarig verwoest liggen van het land, letterlijk en figuurlijk. Een derde belangrijk punt: er was een gezamenlijke terugkeer naar het land van alle stammen. In de zesde en vijfde eeuw voor Christus zijn meerdere bannelingen teruggekeerd naar het land van de hoop. In het jaar 538 v. Chr. had Kores, de koning van Perzië, Babylon veroverd. De eerste groep ballingen die in het jaar 606 v. Chr. door Nebukadnezar naar Babylon waren weggevoerd, waren er ondertussen ongeveer 70 jaren. Profetisch stond er wat te gebeuren. We lezen in Ezra 1:1-3 NBG: “1 In het eerste jaar van Kores, de koning van Perzië, wekte de HERE, opdat het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, zou worden voltrokken, de geest van Kores, de koning van Perzië, op, om door zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, deze oproep te doen uitgaan: 2 Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. 3 Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort – zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Israël, dat is de God, die in Jeruzalem woont.” De zaak van hierboven moeten we nog eens benadrukken, zowel tegen wat dispensationalisten zeggen als de Brits-Israël verenigingen, die in een terugkeer geloven van alleen de 2 stammen en niet de 10 anderen. Wij leren: de terugkeer van Israël als één geheel. Het profetische verhaal uit Ezechiël, van de twee stokken, is vervuld en moet geen tweede maal gerealiseerd worden in een duizendjarig rijk. Ze keren in drie groepen terug. Dit zijn enkele details. De eerste terugkeer: Dit werd mogelijk na een toelating van koning Kores. Zijn decreet had betrekking op het gehele volk, dus alle onderdanen van het koninkrijk, de 10 en de 2 stammen. In het jaar 537 v. Chr., twee jaar na de verovering van Babel door Kores, werd dit uitgevaardigd. Het ‘gehele koninkrijk’ waarover hij regeerde omvat het gebied waarover Nebukadnezar en zijn opvolgers op de troon zaten. Aangezien het rijk van Babel identiek was aan dat van Assur, waar het tienstammenrijk naar was afgevoerd, had dit tevens betrekking op de 10 stammen. We hebben daar Bijbels ook een aanduiding voor: Kores en Darius l worden zonder onderscheid aangeduid met de titels, ‘Koning van Perzië’ (Ezra 4:5), ‘Koning van Babel’ (Ezra 5:13) en ‘Koning van Assur’ (Ezra 6:22). Na de oproep van Kores verzameld zich een karavaan naar het beloofde land Ezra 2:64,65 en bij telling krijgen we volgende cijfers: “64 De gehele gemeente tezamen was tweeënveertigduizend driehonderd zestig, 65 afgezien van hun slaven en slavinnen, van welke er zevenduizend


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

58

driehonderd zevenendertig waren; zangers en zangeressen hadden zij tweehonderd.” Het is onder de leiding van een afstammeling uit het koningshuis van David, de man Zerubbabel, dat ze van Babel op weg naar Jeruzalem gaan. De leiders van de teruggekeerden zijn “Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed.” (Ezra 1:5) Maar onder hun leiding reisden ook ballingen uit de andere stammen mee. “Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had gewekt om op te trekken teneinde het huis van de HERE, die in Jeruzalem woont, te bouwen.” (Ezra 1:5). Hier hebben we ook te maken met een nieuwigheid in Bijbelse terminologie: mensen worden niet langer genoemd naar de stam waartoe zij behoren, maar naar hun families en naar hun steden waar zij vroeger gewoond hadden. Wanneer we dat opzoeken in de tijden waar ze woonden VOOR DE BALLINGSCHAPPEN, is het niet zo moeilijk vast te stellen hoeveel er tot Juda en hoeveel er tot Israël behoorden. In het gezelschap van dezen die terugkeerden waren 223 mannen van Bethel en Ai (Ezra 2:28) die duidelijk uit het noordelijke komen. Bethel dat op de grens van Benjamin lag, behoorde tot de stam Efraïm en die stad was het centrum van aanbidding van heidense goden ingesteld door Jerobeam. Een mogelijke latere aanwijzing zou het boek Jacobus in het NT kunnen zijn. Is het een brief gericht aan de twaalf stammen die in de verstrooiing (letterlijk de ‘diaspora’) zijn (Jac.1:1)? Als het om de letterlijke stammen gaat zijn de “twaalf stammen” dus geen verloren stammen. Maar het zou ook kunnen slaan en dat lijkt ons beter als uitleg, op de gelovigen van het NT die op dat moment al verdrukt zijn en overal verspreid over de toen gekende wereld: ze zijn door de “verdrukking” van onder andere de Joden, in verstrooiing gegaan. Dus: in 537 v. Chr., is er een belangrijke en grote terugkeer. Onder leiding van Zerubbabel keren 42.360 Joden terug met nog eens 7.337 dienaren en 200 zangers. En daarboven duizenden slaven en slavinnen (Ezra 2:65). De tweede groep: Na een toelating van Artaxerxes Longimanus in het jaar 458 v. Chr. is Ezra uit Babel getrokken met nog een andere groep Joden. Dit staat onder andere in dit Koninklijke besluit, in Ezra 1:3: “Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort – zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Israël, dat is de God, die in Jeruzalem woont.” Het resultaat is beschreven in: “Zo trokken ook een aantal Israëlieten en priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelhorigen naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning Artachsasta.” Ezra 7:7 Deze groep keert terug onder leiding van Ezra bestaande uit 1.754 mannen. Hun reis neemt vier maanden in beslag. Hoeveel vrouwen erbij waren weten we niet. In Ezra 8:27 is vermeldt dat ze meekwamen maar het aantal wordt niet vernoemd. Men mag aannemen ongeveer eenzelfde aantal en bovendien ook nog hun kinderen. Een bont gezelschap dat bestond uit ongeveer 1800 families, de priesters, de Levieten en de tempelhorigen niet meegerekend. Het waren ‘de kinderen Israëls’ ongeacht uit welke stam. (Zie het bijvoegsel.) Zij kwamen uit alle delen van het Assyrische of Babylonische rijk waar ze naar toe gebracht waren. Tegen de tijd van Jezus was de Joodse populatie in Palestina uitgegroeid tot enkele miljoenen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

59

De derde terugkeer: is onder Nehemia die begeleiding krijgt van een legerescorte. Hij komt terug om de herbouw af te werken, opnieuw met de financiële steun van de Meden en de Perzen. Een totaal dus van ruim 50.000 personen ging terug naar Juda. Dat zijn meer dan 42.000 personen van de stammen Juda en Benjamin en nog wel 11.000 anderen. We moeten dus niet spreken van het raadsel van de verloren stammen. Een vierde punt is: de situatie in de dagen van Christus bevestigd dat de 12 stammen toen opnieuw verenigd waren. Het gedeeltelijk herstel van Israël in de dagen van Cyrus en zijn opvolgers, in de zesde en vijfde eeuw voor Christus, had de nakomelingen van Jacob opnieuw tot één volk gemaakt. De stammenen geslachtsregisters, vooral van de inwoners van het land tot aan de verwoesting van de tweede Tempel (586 v. Chr.) waren grotendeels bewaard waren gebleven. De overgrote meerderheid bleef nog in de diaspora, ze waren er aan het werk en hadden gemeenschappen gevormd. Want ook in de verstrooiing blijven mensen van hetzelfde ras dicht bij elkaar, letterlijk en geestelijk. Natuurlijk zijn er die zich geassimileerd hadden. Dat wil niet zeggen dat er tijdens de feesten van Pesach, Pinksteren en het Loofhuttenfeest, geen pelgrimstochten naar Jeruzalem gemaakt werden, waar de mannen die feesten moesten vieren. Philo, de Egyptische Jood schrijft eens aan de Romeinse Keizer Caligula dat: “Jeruzalem niet alleen als hoofdstad van Judea beschouwd moest worden, maar als het centrum van een natie, verspreid over oneindig veel plaatsen, die hem bekwame versterking kon leveren voor zijn verdediging.” Waar verbleven toen de meeste Joden: de landen Egypte, Macedonië, Bythinië, en enkele steden in het rijk van de Perzen en van Babylon alsook de eilanden Cyprus en Kandia. Dus meestal waarnaar ze in gevangenschap gingen of gevlucht waren en bij dat laatste hoort Egypte. Daar was een massa naar toegegaan na de vernietiging van de tempel en ze centreerden zich vooral rond Alexandria. Philo is ook de tijd van het boek Handelingen en in hoofdstuk twee zien we deze beschrijving van mensen uit andere gebieden dan Palestina: “8 Hoe is het dan mogelijk dat ieder van ons de taal van zijn geboortestreek hoort? 9 Parten en Meden en Elamieten, en bewoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en het Libische gebied bij Cyrene, en hier woonachtige Romeinen, 11 Joden en proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken over de grote daden van God.” – Willibrordvertaling Zij worden allen Joden genoemd en ondanks hun afstand waar ze echt leven en werken is Jeruzalem hun nationale hoofdstad. Nu even terug naar de 6de eeuw voor Christus. Ds. H. H. Grosheide schreef een brochure over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957. Hij zegt bijvoorbeeld dit: “Bij juiste opvatting van vs 3-14 komen alle twaalf in deze verzen genoemde geslachten in Ezra 2 voor. (…) Verreweg het grootste deel van de teruggekeerden behoorde dus tot de stammen Juda, Benjamin en Levi” (blz.38). En ook dit: “De som der afzonderlijke getallen is in Ezra (volgens M.T.) 29818, in Neh. (volgens M.T.) 31089 in III. 30143. Alle drie noemen als totaal 42360 (2:64); Neh.7:66 – met kleine verschillen in de tekstoverlevering, zo leest Sept.B. 42308 – en III. 4:41). Dit


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

60

totaalcijfer staat dus tekstkritisch zeer vast, het zal wel juist zijn” (blz.53). Waarop hij ingaat op de totaliteit van de cijfers; met of zonder vrouwen, met alle kinderen of slechts met deze boven de twaalf jaar, maar nog niet volwassen. Moeilijke beslissingen zijn hier te maken maar we gaan er ook niet verder op in. In 1 Kronieken 9:1-9 is ons iets duidelijk gemaakt, namelijk, dat er méér dan twee stammen en de levieten zijn teruggekeerd uit de Babylonische gevangenschap. Bij het herstel van de offerdienst worden voor alle twaalf stammen offers gebracht! We lezen er dit: “Geheel Israël was in registers opgenomen; zij waren opgeschreven in het boek der koningen van Israël. De Judeeërs werden naar Babel weggevoerd om hun ontrouw. En de eersten, die zich weer op hun bezitting in hun steden kwamen vestigen, waren gewone Israëlieten, de priesters, de Levieten, en de tempelhorigen. Te Jeruzalem woonden van de zonen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse: Utai, de zoon van Ammihud, de zoon van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, uit de zonen van Peres, de zoon van Juda; van de Silonieten: Asaja, de eerstgeborene, en zijn zonen; en van de zonen van Zerach: Jeüel, en hun broeders; zeshonderd negentig. Van de zonen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, de zoon van Hodawja, de zoon van Hassenua; Jibneja, de zoon van Jerocham; Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Mikri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reüel, de zoon van Jibnia; voorts hun broeders, naar hun afstamming, negenhonderd zesenvijftig. Al deze mannen waren hoofden van hun families.” We herhalen nog eens een gedeelte uit het vers drie: “te Jeruzalem woonden van de zonen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse.” Efraïm en Manasse zijn teruggekeerd en zijn dus géén verloren stammen. We weten uit het NT dat er ook nog van de stam van Aser aanwezig waren in het Israël van die dagen. Luc.2:36: “Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd.” En het is zeker dat er nog van de andere stammen aanwezig waren, alleen ze konden niet meer bewijzen uit welke stam, hun stamregister was verloren. Dat is ook duidelijk uit Ezra 6:17: “En zij offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten zondoffer voor gans Israël, naar het getal van de stammen Israëls.” De “twaalf geitenbokken, ten zondoffer voor gans Israël” geven aan dat er van alle twaalf stammen aanwezig waren in de terugkerende of dat er al zoveel getrouwd is onder elkaar dat dit symbolische verwijst naar alle twaalven. We zien het ook nog eens in Ezra 8:35: “En de weggevoerden, die uit de gevangenschap gekomen waren, offerden de God Israëls brandoffers; twaalf varren voor gans Israël, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles ten brandoffer voor de HEERE.” Wie zijn die mensen dan? Het is het “overblijfsel” volgens Hag.1:12 / Zach.8:11,12 / Jer.42:2,15,19 / Jes.43:5 / 44:7,12,14. Uit Zacharia 2:16 en 8:7,8 krijg je zelfs de indruk dat er nog geen terugkeer is, maar dat is omdat het aantal zo klein is naar zijn mening. In dat boek staat duidelijk dat er mensen van Israël en van Juda teruggekeerd zijn (Zach.8:13), maar het merendeel is van “Juda” of het “huis van Juda” (Zach.2:16 / 8:19). Maar er is ook deze terminologie: “Israëls


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

61

families” (Ezra 8:29), “volk Israël” (Ezra 9:1), “schare van Israël” (Ezra 10:1). Volgens Ezra is het duidelijk dat men zich nog steeds als “slaven” van Perzië ziet in die dagen (Ezra 9:9). Uit de Bijbel is het duidelijk dat er een herstel was van het sociale leven vanaf het prille begin van de terugkeer. Men laat mensen wonen in hun eigen stad waar men vroeger woonde. Waar de stam recht op had sinds de verdeling in de tijd van Jozua, daar ging wie teruggekeerd was opnieuw wonen. Ezra 2:70: “De priesters nu en de Levieten, alsook sommigen van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelhorigen, gingen wonen in hun steden, en alle andere Israëlieten in hun steden.” Ezra 3:1: “Toen nu de zevende maand aanbrak, terwijl de Israëlieten in hun steden waren, verzamelde het volk zich als één man te Jeruzalem.” Nehemia 7:72: “De priesters nu en de Levieten, de poortwachters, de zangers, alsook sommigen van het volk, en de tempelhorigen en alle andere Israëlieten gingen wonen in hun steden.” Nehemia 11:1: “De oversten van het volk gingen te Jeruzalem wonen, maar het overige volk wierp het lot, om een op de tien aan te wijzen in Jeruzalem, de heilige stad, te gaan wonen, en negen tienden in de andere steden.” Nehemia 11:3: “Dit zijn de hoofden van het gewest, die zich in Jeruzalem vestigden; – in de steden van Juda woonden, ieder op zijn bezit, in hun steden: Israël, de priesters, de Levieten, de tempelhorigen en de nakomelingen van Salomo’s knechten.” Nehemia 11:20: “Het overige Israël, de priesters, de Levieten, woonde in al de steden van Juda, ieder in zijn erfdeel.” Van velen wist men de afkomst niet meer zoals in Ezra 2:61-65 SV77 beschreven is: “En van de kinderen van de priesters, de kinderen van Habája, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de dochters van Barzillai, de Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was. Dezen zochten hun register, onder hen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. En Hattirsátha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met tummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd zestig. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.” Voor de stam Juda, de koningsstam, en Levi, de stam van de priesters, was het bewijs van afstamming zonder meer een noodzakelijkheid. Het herstel van de tempeldienst, nodig voor het sociale leven van die mensen, is als volgt beschreven door Ezra 3:1,6,8 SV77: “Toen nu de zevende maand aankwam, en de kinderen Israëls in de steden waren, verzamelde zich het volk, als een enig man, te Jeruzalem. (…) VAN DE EERSTE DAG AF VAN DE ZEVENDE MAAND BEGONNEN ZIJ DE HEERE BRANDOFFERS TE OFFEREN; DOCH DE GROND VAN DE TEMPEL DES HEEREN WAS NIET GELEGD. (…) In het tweede jaar nu van hun aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

62

Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jésua, de zoon van Józadak, en de overigen van hun broeders, de priesters en de Levieten, en allen, die uit de gevangenschap naar Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten aan, van twintig jaren oud en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van het huis des HEEREN.” De tempel die men toen bouwde was niet erg groot van formaat, slechts zestig el hoog en zestig el breed, dat is ongeveer 26 x 26 meter. Dus zeker niet zo indrukwekkend als deze van Salomo of deze van Herodes. Voor de bouw van de tempel van Salomo was het beste hout gebuikt, cederhout uit de Libanon. Nu werd gewoon het lokale hout gekapt (Haggaï 1:8). Alles op de kosten van Kores en Darius, de koningen van de Perzen! IS ER DAN VERSCHIL IN DE TERMEN: JOOD EN ISRAËLIET? Het zal u ondertussen al duidelijk geworden zijn dat de namen “Jood” en ‘Israëliet’ grotendeels ook synoniem aan elkaar zijn SINDS DE TIJD VAN DE BALLINGSCHAP. Het is geen Bijbelse theologie te veronderstellen dat de term “Jood” slechts verwijst naar de biologische afstammelingen van Juda. Als het woord “Jood” gebruikt is werd regelmatig iedere nakomeling van Jacob aangeduid als hij zichzelf maar rekende tot het koninkrijk van Juda. Het is dat “overblijfsel van echte gelovigen” die verwachten dat de beloofde “Zoon van David”, komt om Juda te herstellen. We lezen over Zijn heerschappij: “DAN KONDIGT HIJ VREDE AAN ONDER DE VOLKEREN, EN GAAT ZIJN HEERSCHAPPIJ VAN ZEE TOT ZEE EN VAN DE RIVIER TOT DE GRENZEN VAN DE AARDE.” - Zach.9:10 De tien stammen bestonden dus niet langer als een eigen onafhankelijk gebied en daarom werd het begrip “Jood” de algemene naam voor alle Israëlieten. Wanneer, bijvoorbeeld, iemand van de stam Ephraïm zich “verenigde” met de kerngedachte van de Judeërs (= er komt een Messias en een nieuw rijk) die zag men als een “Jood.” In de kringen van dezen die zeggen dat de verloren stammen zijn opgegaan naar bijvoorbeeld Engeland en van daaruit naar de Verenigde Staten maken bezwaar bij onze uitleg. Ze beweren dat leden van de tien stammen nooit Joden genoemd werden of dat Joden geen Israëlieten zijn. Dat is een verkeerd kijk op de zaak en verwijzen nog eens naar het bijvoegsel. Het is er duidelijk dat niet alleen de ballingen van het zuidelijke koninkrijk die uit Babel terugkeerden de naam ‘Joden’ droegen maar ook de anderen die ook als ze geen echte afstamming meer konden bewijzen toch tot “Israël” hoorden. Niet minder dan veertig keer is in het boek Ezra, het overblijfsel als “Israël” beschreven en niet steeds als “Joden” (= van de stam Juda). In Nehemia worden ze 11 keer ‘Joden’ genoemd en 22 keer “Israël.” Het boek Esther, dat ongeveer dezelfde periode beschrijft heeft dezelfde manier van weergeven. Daar worden dezen die in 127 provincies van het Perzische Rijk achterbleven, 45 keer “Joden” genoemd. Maar er waren veel Judeeërs (= van de 2 stammen) achtergebleven in die streken en toch horen we niet één keer “Israël” als omschrijving. Wanneer we dat principe toepassen op het NT is het ook niet zo verwonderlijk dat men OM HETZELFDE VOLK te beschrijven: ze 174 keer als “Joden zijn genoemd en 75 keer “Israël.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

63

Een voorbeeld wat dat allemaal wil zeggen zonder te morren met de inhoud van een Bijbeltekst. De Brits-Israël beweging beweerd dat slechts afstammelingen van de stam Juda “Joden” mogen genoemd worden. Paulus, die weet wat men als termen hanteerde in die dagen heeft daar geen weet van: hij noemt zichzelf nu eens “een Jood” en een andere keer “een Israëliet” (Hand.21:39 / Rom.11:1 / 2 Cor.11:22 / Phil.3:5). Beide termen zijn op hem van toepassing en de Brits-Israël beweging heeft alleen maar verwarring rondgestrooid met enkele van die teksten in te kleuren met de inkt die er niet bij hoort. Wanneer we lezen dat Jezus uit het geslacht van David was gaat het om letterlijk afstamming van die koning gaat. Maar evenwaardig zegt Paulus van Hem dat Hij wat het vlees betreft uit “hen” (= de Israëlieten) is. - Rom.9:4,5 En ook de gelovige Anna was een “Jodin” in Jeruzalem, maar zegt Lukas tegelijk “uit de stam Aser”, die tot het noordelijke tienstammenrijk behoorde. - Luk.2:36 BIJVOEGSEL Uit de Willibrordvertaling (herziene editie 1995), geven we u de 26 teksten uit Ezra en de 9 teksten uit Nehemia waarin het begrip “Israël” voorkomt. De bedoeling is dat u een aanwijzing over mag houden waaruit blijkt dat die 12 stammen voor God en de profeten niet verloren zijn maar in die dagen ook in het land en des stad Jeruzalem aanwezig zijn. Dat het om een kleine groep gaat dat zullen we niet betwisten, maar zij zijn het toch die de stammen vertegenwoordigen. Velen in Israël zijn ondertussen al opgegaan in de massa heidenen rondom hen. De conclusie is dat de 12 stammen niet zijn verloren gegaan. 946.

Ezra 1,3 Laten al degenen onder u die tot zijn volk behoren – moge zijn God hem bijstaan – onder zijn hoede optrekken naar Jeruzalem in Juda en een huis bouwen ter ere van de HEER, de God van Israël, de God die in Jeruzalem woont. 947.

Ezra 3,10 Terwijl de bouwlieden de fundering legden voor de tempel van de HEER, stelden de priesters, uitgerust met trompetten, en de Levieten, de zonen van Asaf, uitgerust met cimbalen, zich op om de HEER te loven volgens de aanwijzingen van David, de koning van Israël. 948.

Ezra 3,11 In beurtzang loofden zij de HEER met het danklied: ‘Want Hij is goed, want in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid voor Israël’, en heel het volk begon luid te juichen en de HEER te prijzen, omdat er een begin gemaakt werd met de oprichting van het huis van de HEER. 949.

Ezra 4,1 Toen de vijanden van Juda en Benjamin hoorden dat de teruggekeerde ballingen een tempel bouwden voor de HEER, de God van Israël,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

64

950.

Ezra 4,3 Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël antwoordden: ‘Een huis bouwen voor onze God is geen zaak voor u en ons samen. Voor de HEER, de God van Israël, moeten wij alleen bouwen, want zo heeft koning Kores, de koning van Perzië, ons bevolen.’ 951.

Ezra 5,11 Zij hebben ons het volgende antwoord gegeven: “Wij zijn dienaren van de God van hemel en aarde en wij bouwen het huis dat vele jaren geleden door een groot koning van Israël gebouwd en voltooid werd. 952.

Ezra 6,14 De oudsten van de Judeeërs zetten de bouw voort. Deze verliep voorspoedig, dankzij het optreden van de profeten Haggai en Zacharia, de zoon van Iddo. Zij voltooiden het werk dat hun opgelegd was door de God van Israël, door Kores en Darius, en door Artachsasta, de koning van Perzië. 953.

Ezra 6,17 Bij de inwijding van het huis van God offerden zij honderd stieren, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken als zondeoffer voor heel Israël, evenveel als het aantal stammen. 954.

Ezra 6,21 Het werd gegeten door de Israëlieten en door iedereen die zich had afgekeerd van de onreinheid van de heidenen, om de HEER, de God van Israël, te dienen, en de ongerechtigheden van de heidenen in het land af te zweren. 955.

Ezra 6,22 Vol vreugde vierden zij zeven dagen lang het feest van de ongezuurde broden, want de HEER had hun vreugde gebracht door koning Assur gunstig te stemmen, zodat hij hen had gesteund bij de bouw van het huis voor de God van Israël. 956.

Ezra 7,6 Hij was een schriftgeleerde, zeer bedreven in de Wet van Mozes, de Wet die de HEER aan Israël geschonken heeft. En de koning was Ezra in alles ter wille, want de HEER zijn God was met hem. 957.

Ezra 7,10 want Ezra had zich toegelegd op de studie van de Wet van de HEER en op de naleving ervan, om haar voorschriften en bepalingen in Israël te onderwijzen. 958.

Ezra 7,11


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

65

Hier volgt een afschrift van de brief die Artachsasta meegaf aan Ezra, de priester en schriftgeleerde, bedreven in de wetten en geboden van de HEER, voor Israël. 959.

Ezra 7,13 Hierbij bepaal ik dat allen in mijn koninkrijk die behoren tot het volk van Israël, evenals de priesters en Levieten, en degenen die vrijwillig naar Jeruzalem willen trekken, met u mee kunnen gaan. 960.

Ezra 7,15 Bovendien moet u het zilver en het goud meenemen dat de koning en zijn raadslieden willen offeren aan de God van Israël, die zijn woning heeft in Jeruzalem, 961.

Ezra 7,28 en die mij genade heeft laten vinden bij de koning en zijn raadslieden en bij alle invloedrijke ambtenaren van de koning. Ik vatte moed, omdat de HEER mijn God met mij was, en ik verzamelde leiders uit het volk van Israël om met mij mee te gaan.’ 962.

Ezra 8,18 Omdat God ons welgezind was, brachten ze ons een verstandig man, een afstammeling van Machli, de zoon van Levi, de zoon van Israël, namelijk Serebja, met zijn zonen en broeders, achttien in getal; 963.

Ezra 8,29 Bewaar dat alles dus zorgvuldig, tot u het in Jeruzalem, in de ruimten van het huis van de HEER, overdraagt aan de leiders van de priesters en Levieten en aan de voornaamste familiehoofden van Israël.’ 964.

Ezra 8,35 De ballingen die uit de gevangenschap waren teruggekeerd, droegen brandoffers op aan de God van Israël: twaalf stieren voor heel Israël, zesennegentig rammen, zevenenzeventig lammeren, en als zondeoffer twaalf bokken. Het was een groot brandoffer ter ere van de HEER. 965.

Ezra 9,1 Na afloop van dit alles kwamen de leiders naar mij toe en zeiden: ‘Het volk van Israël, de priesters en de Levieten, hebben de omgang met de omwonende volken niet gemeden, maar zich schuldig gemaakt aan de gruweldaden van de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Jebusieten, Ammonieten, Moabieten, Egyptenaren en Amorieten. ****** 972. Neh 1,6


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

66

buig uw oor, open uw ogen en luister naar het gebed dat ik, uw dienaar, nu dag en nacht tot U richt voor de zonen van Israël, uw dienaren. Ik belijd de zonden die wij, zonen van Israël, ook ikzelf en mijn familie, tegenover U begaan hebben. 973.

Neh 7,72 De priesters, de Levieten, de poortwachters en de zangers, een gedeelte van het volk en de tempelknechten vestigden zich in hun eigen steden; de anderen van Israël vestigden zich ook in hun steden. En de zevende maand was aangebroken. Alle Israëlieten die zich in de steden gevestigd hadden, 974.

Neh 8,1 stroomden samen op het plein voor de Waterpoort en verzochten Ezra, de schriftgeleerde, om het boek te gaan halen van de leer van Mozes, die de HEER aan Israël opgelegd heeft. 975.

Neh 8,14 En zij ontdekten dat er in de leer, die de HEER via Mozes gegeven heeft, geschreven staat dat de kinderen van Israël tijdens het feest van de zevende maand in loofhutten moeten wonen 976.

Neh 10,34 voor de toonbroden, het dagelijkse spijs- en brandoffer, voor de sabbatdagen, de nieuwe-maanfeesten en de hoogtijdagen, voor de heilige gaven en zondeoffers voor de verzoening voor Israël, voor heel de eredienst in het huis van onze God. 977.

Neh 12,47 Ten tijde van Zerubbabel en Nehemia bracht Israël de dagelijkse rantsoenen op voor de zangers en de poortwachters; zij schonken de gewijde gaven aan de Levieten en de Levieten op hun beurt gaven daarvan de zonen van Aäron hun deel. 978.

Neh 13,3 Toen men deze bepaling vernam, zonderde men iedereen die tot een gemengde afstamming behoorde van Israël af. 979.

Neh 13,18 Hebben uw vaders ook niet dergelijke dingen gedaan en heeft onze God daarom niet al die rampen over ons en onze stad gebracht? En wilt u nu opnieuw woede over Israël afroepen door de sabbat te schenden?’ 980.

Neh 13,26


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

67

Ik zei tegen hen: ‘Heeft Salomo, de koning van Israël, zich immers ook niet hieraan schuldig gemaakt? Onder alle volken was er geen koning als hij; hij werd bemind door God, en God heeft hem tot koning gemaakt over heel Israël. Maar zijn buitenlandse vrouwen hebben zelfs hem tot zonde verleid! 3°) WAAROM GEEN START MET NEHEMIA? Dit lezen we in Nehemia 1:2-4 SV77: “Zo kwam Hanáni, een van mijn broeders, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vroeg hen naar de Joden, die ontkomen waren (die overgebleven waren van de gevangenschap), en naar Jeruzalem. En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenschap aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en JERUZALEMS MUUR IS VERSCHEURD, EN HAAR POORTEN ZIJN MET VUUR VERBRAND. En het geschiedde, toen ik deze woorden hoorde, zo zat ik neer, en weende en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van de God des hemels.” En wat erop volgt is dit, Nehemia 2:1-8 SV77: “Toen geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar van de koning Arthahsasta, toen er wijn voor zijn aangezicht was, dat ik de wijn opnam, en hem aan de koning gaf; nu was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht. Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht treurig, zo gij toch niet krank zijt? Dit is niet dan treurigheid des harten. Toen vreesde ik gans zeer. En ik zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! HOE ZOU MIJN AANGEZICHT NIET TREURIG ZIJN, DAAR DE STAD, DE PLAATS VAN DE BEGRAFENISSEN VAN MIJN VADEREN, WOEST IS, EN HAAR POORTEN MET VUUR VERTEERD ZIJN? En de koning zeide tot mij: Wat verzoekt gij nu? (…) Voorts zeide ik tot de koning: Zo het de koning goeddunkt, dat men mij brieven geve aan de landvoogden aan gene zijde der rivier, dat zij mij laten doortrekken, totdat ik in Juda zal gekomen zijn; Ook een brief aan Asaf, de bewaarder van de lusthof, die de koning heeft, DAT HIJ MIJ HOUT GEVE OM TE ZOLDEREN DE POORTEN VAN HET PALEIS, DAT AAN HET HUIS IS, EN VOOR DE STADSMUUR, EN VOOR HET HUIS, WAAR IK INTREKKEN ZAL. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand van mijn God over mij.” (Tussen haakjes, de vrouw in Nehemia 2:6 die samen aan het gastmaal zit met de koning is NIET Esther zoals men wel eens beweerd, maar één van zijn bijvrouwen. De Septuaginta heeft het begrip “pallakh” hier gebruikt = hoer.) We geven nog enkele andere vertalingen bij dat vers acht om de zin te achterhalen van: “DE POORTEN VAN HET PALEIS.” WE DOEN DAT, OMDAT WE ZOWEL IN EZRA ALS NEHEMIA NIETS MEER HOREN VAN EEN PALEIS IN JERUZALEM. Dit is de Nieuwe Bijbelvertaling, 2004: “Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen. Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

68

Dit is de NBG-vertaling, 1951: “ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.” Dit is de Willibrordvertaling, herziene editie 1995: “En ook een brief voor Asaf, de koninklijke houtvester, dat hij mij boomstammen zal leveren om er balken van te maken voor de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor een huis voor mijzelf.’ Omdat mijn God mij genadig was, voldeed de koning aan mijn verzoek.” Het gaat dus niet om een paleis in de ware zin van het woord. Wat het wel is blijkt niet zo duidelijk. Maar de uitleg van de Statenvertaling is deze: “Versta, het huis Gods, dat is, de tempel, welks voorhof [hier, gelijk enigen menen, het paleis genoemd] tot dezen tijd toe open heeft gelegen. Vergelijk Ezra 10:9; 1 Kron. 29:1.” Maar je kunt er in het boek Nehemia niet uit opmaken dat er toen iets aan de tempel zelf gedaan werd. De tempeldienst is begonnen in het eerste jaar dat ze terugkeren uit de Babylonische gevangenschap en aan de tempel zelf is men beginnen bouwen vanaf het tweede jaar. Dat is in het jaar 536 of 535 vóór Christus. Dat is negentig jaar voordat Nehemia naar Juda gaat. Wanneer we, zoals de dispensationalisten doen, hier bij Nehemia de sleutel willen vinden om de 490 jaren van Daniël 9:24-27 te laten starten dan doen we de Schrift geen eer aan. Er is géén echt volk zonder dat er offers gebracht worden. Ook dat geeft Daniël negen aan, wanneer de stad hersteld wordt heeft het volk zijn rechten teruggekregen! Dat was JAREN voordat Nehemia naar Jeruzalem gaat. Nehemia is aangeslagen door het laatste nieuws van de muur in Jeruzalem. Het heeft geen zin om te beweren, zoals men doet in de kringen van de dispensationalisten, dat hier naar een periode van VIJFTIG JAAR VOORDIEN VERWEZEN WORDT. Dat is ongerijmd want er was veel handelsverkeer in die landen onderling en nieuws van Jeruzalem zal niet meer dan een half jaar na de feiten gekend zijn in Perzië. Dit is wat Daniël 9:25 zegt in de Statenvertaling: “Weet dan, en versta (80) van den uitgang des woords, (81) om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias (82) den Vorst, (83) zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, (84) en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. (85)” Dit zijn de voetnoten erbij: 81) van den uitgang des woords, Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de Babylonische gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders: om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering. 82) Messias


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

69

Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42, en Joh. 4:25. 83) den Vorst, Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5. 84) de straten, Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit van de stadsgrachten. 85) in benauwdheid der tijden. Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig dagen. Dat laat terecht niets aan onduidelijkheid over. Wat gaat Nehemia doen? Niets anders dan de muren afwerken, want daar is men al jaren voordien aan begonnen. Hoe de brand van de poorten ontstaan is weten we niet. Maar wanneer de poorten nog rechtstaan dan staan ook grote gedeelten van de muren nog recht. Want wat zijn die twaalf poorten (waarvan we er negen met naam kennen)? Het zijn openingen in de muren om mensen en dieren binnen en buiten te laten. We kennen de omtrek niet van de stad in die dagen, maar herhalen het nog eens, dat Nehemia dat alles in 52 dagen heeft HERSTELD. Je kunt dat bouwen noemen, maar niet vanaf de grond, NIET vanaf nul beginnend. De start van de profetie MOET, indien we oprecht zijn, beginnen bij het “WEDERKEREN, EN OM JERUZALEM TE BOUWEN.” DAT IS IN 536 VOOR CHRISTUS (EVENTUEEL 537 OF 535). HET STARPUNT IS WANNEER KONING KORES DAARTOE HET BEVEL GEEFT. ZO SPRAK DE PROFETIE VAN JESAJA EN WE KUNNEN ZE NIET OMZEILEN MET EEN ARGUMENT DAT GEEN HOUT SNIJDT. DIT IS DE PROFETIE VOOR EEN TWEEDE MAAL, WANT DAT IS ZEER BELANGRIJK:  Jesaja 44:24-28: “Zo zegt de HERE, uw Verlosser, en uw Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de HERE, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de aarde uitgebreid heb door eigen kracht; die de tekenen der leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot dwaasheid maak; die het woord van mijn knecht gestand doe en de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg: Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd worden, haar puinhopen richt Ik weer op; die tot de diepte zeg: Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen; die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest.” Wat doet Nehemia? Hij doet de laatste afwerking! Wanneer we spreken over de bouw van de derde tempel (deze van Herodes) zeggen we toch ook, dat men begon in 18 voor Christus en bouwde tot 62 na Christus. Zodat wie persé de start van de bouw van de tempel en de stad Jeruzalem zoekt bij de laatste 52 dagen dat men aan het bouwen was, géén besef heeft wat betreft taalgebruik en de vervulling van profetie. Dat is exegetisch geklungel.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

70

Laten we ook wat zeggen over de poorten rond de stad Jeruzalem een begrip dat zovele malen in Nehemia terugkeert. Waar vinden we zoal poorten? 1°) Een poort rond een stad als Jeruzalem in Jeremia 37:13, of Sodom zoals in Genesis 19:1, of Gaza zoals in Richteren 16:3. 2°) Of zoals voor een koninklijk paleis (Nehemia 2:8). 3°) Of voor de tempel van Salomon (1 Kon.6:34-36 / 2 Kon.18:16); van een heilige plaats (1 Kon.6:31,32 / Ezech.41:23,24); aan de uiterlijke muur van de tempel Handelingen 3:2. 4°) Gevangenissen Handelingen 12:10 / 16:27. 5°) Grotten 1 Koningen 19:13. 6°) Legerkampen Exodus 32:26,27 / Hebreeën 13:12. Deze poorten werden in de volgende materialen gebouwd: 1°) Ijzer en brons Psalm 107:16 / Jesaja 45:2 / Handelingen 12:10. 2°) Stenen met bezetting Jesaja 54:12 / Openbaring 21:12. 3°) Hout Richteren 16:3. 4°) HET TWEEDE EN DERDE BEVEL (afkondiging, decreet) In het boek Ezra kunnen we ook de twee andere bevelen vinden die later na Kores nog aan de mensen in Juda gegeven zijn. De omstandigheden van die vernieuwde decreten zijn er gekomen omdat Israëls vijanden bezwaar hadden aangetekend tegen de bouw van de tempel of het bouwen van huizen in Jeruzalem. Beide malen krijgen ze geen gelijk bij de koning van Perzië. Integendeel, men moet er zo vlug mogelijk mee verder gaan de tempel te bouwen. Dat komt allemaal overeen met wat in Daniël 9 staat: de tempel en de stad zullen in moeilijke tijden herbouwd worden. Welke juridische en politieke middelen de vijanden hebben gekozen om de herbouwactiviteiten te dwarsbomen, het is hun niet gelukt. De eerste belangrijke teksten in dat verband zijn Ezra 4:12,13. Men krijgt daar een verhaal van de vijanden van de Joden die een brief schrijven aan de koning van Perzië. Hun vraag is: laat de Joden stopppen met hun bouwen van de muur en de fundamenten. Maar wanneer we zeggen “bouwen” dan zijn er andere vertalingen die het hebben over voltooien of herstellen. Enkele Engelse vertalingen zeggen; are finishing (NKJV,NASB), have finished (YOUNG), they complete (DARBY). Dat zijn allemaal mogelijkheden van vertaling. Ezra 4:12,13 NBG: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.” Ezra 4:12,13 WV 95: “De koning moet weten dat de Judeeërs die uit uw land naar hier gekomen zijn en naar Jeruzalem zijn vertrokken, de opstandige, trouweloze stad weer opbouwen; zij trekken de muren weer op en herstellen de fundamenten.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

71

Ezra 4:12,13 SV77: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.” Ezra 4:12,13 NBV: “Het zij de koning bekend dat de Judeeërs die bij u zijn weggegaan bij ons in Jeruzalem zijn aangekomen, en dat zij deze opstandige en slechte stad aan het herbouwen zijn: ze herstellen de muren en repareren de fundamenten.” Dit zijn enkele vertalingen uit het Engelse repertoire voor Ezra 4:12c: King James Version 1611, 1769: “and have set up the walls [thereof], and joined the foundations.” New King James Version, 1982 Thomas Nelson: “and are finishing its walls and repairing the foundations.” New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: “They have already laid the foundation for its walls and will soon complete them.” New International Version, 1984, International Bible Society: “They are restoring the walls and repairing the foundations.” The Holy Bible, English Standard Version, 2001 Crossway Bibles: “They are finishing the walls and repairing the foundations.” New American Standard Bible, 1995 Lockman Foundation: “and are finishing the walls and repairing the foundations.” Revised Standard Version, 1952: “they are finishing the walls and repairing the foundations.” American Standard Version, 1901: “and have finished the walls, and repaired the foundations.” Robert Young Literal Translation, 1898: “and the walls they have finished, and the foundations they join.” J.N.Darby Translation, 1890: “and they complete the walls and join up the foundations.” Noah Webster Version, 1833: “and have set up its walls, and joined the foundations.” Hebrew Names Version: “and have finished the walls, and repaired the foundations.” De conclusie van dat alles is dat men de start van de bouw niet in die periode moet plaatsen, maar ver daarvoor: met KORES. Ook niet op een latere datum. Ezra 4:1 SV77: “Toen nu de tegenpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen der gevangenschap de HEERE, de God Israëls, de tempel bouwden; Zo kwamen zij aan tot Zerubbábel, en tot de hoofden der vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met u bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gij; ook hebben wij Hem geofferd sinds de dagen van Esar-Haddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen optrekken. Maar Zerubbábel, en Jésua, en de overige hoofden der vaderen van Israël zeiden tot hen: Het betaamt niet, dat gij en wij voor onze God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het de HEERE, de God Israëls, bouwen, zoals de koning Kores, koning van Perzië, ons geboden heeft. Evenwel maakte het volk des lands de handen van het volk van Juda slap, en verstoorde hen in het bouwen; En zij huurden tegen hen raadslieden, om hun raad te vernietigen, al de dagen van Kores, koning van Perzië, tot aan het koninkrijk van Daríus, de koning van Perzië. En onder het koninkrijk van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

72

Ahasvéros, in het begin van zijn koninkrijk, schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem.” Het resultaat is dat men de bouw onmiddellijk moet stoppen, de leugen heeft het op dit moment gehaald. Ezra 4:21-24 SV77 zegt: “Geeft dan nu bevel, om die mannen te beletten, dat die stad niet opgebouwd wordt, totdat door mij bevel zal worden gegeven. Weest gewaarschuwd, van verzuim in dezen te begaan; waarom zou het verderf tot schade der koningen aangroeien? Toen, van dat het afschrift van de brief van de koning Arthahsasta voor Rehum, en Simsai, de schrijver, en hun gezelschappen gelezen was, trokken zij met haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen met arm en geweld. Toen hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, ja, het hield op tot in het tweede jaar van het koninkrijk van Daríus, de koning van Perzië.” Maar volgens Ezra heeft men in de Koninklijke bibliotheek een document gevonden dat de Joden wel het recht hebben om Jeruzalem te herbouwen. Men weet: “dat een bevel van de koning Kores gegeven is.” Ezra 5:1-3,13,14,17 SV77 zegt: “Haggaï nu, de profeet, en Zacharía, de zoon van Iddo, profeten, profeteerden tot de Joden, die in Juda en te Jeruzalem waren; in de naam van de God van Israël profeteerden zij tot hen. Toen maakten zich op Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jésua, de zoon van Józadak, en begonnen te bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en met hen de profeten Gods, die hen ondersteunden. In die tijd kwam tot hen Thathnai, de landvoogd aan deze zijde van de rivier, en Sthar-Boznai, en hun gezelschap, en zeiden aldus tot hen: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen, en deze muur te voltrekken? (…) Doch in het eerste jaar van Kores, koning van Babel, heeft de koning Kores bevel gegeven dit huis Gods te bouwen. Ja, de vaten van Gods huis, die van goud en zilver waren, die Nebukadnézar uit de tempel, die te Jeruzalem was, had weggenomen en ze gebracht in de tempel van Babel, die heeft de koning Kores gehaald uit de tempel van Babel, en zij zijn gegeven aan een, wiens naam was Sesbazar, die hij tot landvoogd had gesteld. (…) Zo het dan nu de koning goeddunkt, laat er gezocht worden in het schathuis van de koning aldaar, dat te Babel is, of het zo is, dat een bevel van de koning Kores gegeven is, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men het believen van de koning hiervan tot ons zende.” Zodat de nieuwe koning, nog eens opnieuw verwijzende naar wat Kores al had uitgevaardigd, de bouw van de tempel en herstel van Jeruzalem niet slechts toelaat maar ook daadwerkelijk zijn steun geeft. Ezra 6:1-4,7-15 SV77: “Toen gaf de koning Daríus bevel; en zij zochten in de kanselarij, waar de schatten waren weggelegd, in Babel. En te Achmetha, in de burcht, die in het landschap Medië is, werd een rol gevonden; en daarin was aldus geschreven: GEDACHTENIS: In het eerste jaar van de koning Kores, gaf de koning Kores dit bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden, ter plaatse, waar zij offeranden offeren, en de fundamenten daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig ellen, en zijn breedte van zestig ellen; Met drie rijen van grote steen, en een rij van nieuw hout; en de onkosten zullen uit het huis des konings gegeven worden. (…) LAAT HEN AAN DE ARBEID VAN DIT HUIS GODS; dat de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

73

landvoogd der Joden en de oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. Ook wordt door mij bevel gegeven, wat gij doen zult aan de oudsten van deze Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten, dat uit de goederen van de koning, van de schatting aan gene zijde van de rivier, de onkosten aan deze mannen spoedig gegeven worden, OPDAT MEN HEN NIET BELETTE. En wat nodig is, als jonge runderen, en rammen, en lammeren, tot brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, naar het zeggen der priesters, die te Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij dag gegeven worde, DAT ER GEEN VERZUIM ZIJ; Opdat zij offeranden van liefelijke reuk aan de God des hemels offeren, en bidden voor het leven van de koning en van zijn kinderen. Voorts wordt bevel door mij gegeven, dat van ieder, die dit woord zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht worden, waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wil tot een drekhoop gemaakt worden. De God nu, die Zijn Naam aldaar heeft doen wonen, werpe ter neer alle koningen en volken, die hun hand zullen uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. IK, DARÍUS, HEB HET BEVEL GEGEVEN, DAT HET SPOEDIG GEDAAN WORDE. Toen deden Thathnai, de landvoogd aan gene zijde van de rivier, Sthar-Boznai, en hun gezelschap, spoedig alzo, naar hetgeen de koning Daríus gezonden had. En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoedig voort, door de profetie van de profeet Haggaï en Zacharía, de zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van de God Israëls, en naar het bevel van Kores, en Daríus, en Arthahsasta, koning van Perzië. En dit huis werd voltooid op de derde dag van de maand Adar; dat was het zesde jaar van het koninkrijk van de koning Daríus.” We zijn nu in het jaar 520 voor Christus. DERDE BEVEL De Zevendedagsadventisten zeggen dat we de 70 jaarweken moeten beginnen in 457 voor Christus. Laat ons dat eens verder bekijken. Dat is het derde bevel in het boek Ezra. Hier enkele details erover. Ezra 7:11-17 SV77: “Dit is nu het afschrift van de brief, die de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, de priester, de schriftgeleerde; de schriftgeleerde van de woorden van de geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen over Israël: Arthahsasta, koning der koningen, aan Ezra, de priester, de schriftgeleerde van de wet van de God des hemels, volkomen vrede en op zulke tijd. Door mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van zijn priesters en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga. Omdat gij van voor de koning en zijn zeven raadsheren gezonden zijt, om onderzoek te doen in Judéa, en te Jeruzalem, naar de wet van uw God, die in uw hand is; En om heen te brengen het zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwillig gegeven hebben aan de God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is; Alsook al het zilver en goud, dat gij vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave van het volk en van de priesters, die vrijwillig geven, voor het huis van hun God, dat te Jeruzalem is; Opdat gij spoedig voor dat geld koopt runderen, rammen, lammeren, met hun spijsoffers, en hun drankoffers, en die offert op het altaar van het huis van uw God, dat te Jeruzalem is. Daartoe, wat u en uw broeders goeddunken zal, met het overige zilver en goud te doen, zult gij doen naar het welgevallen van uw God.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

74

Ezra 8:21-24 SV77: “Toen riep ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht van onze God, om van Hem te verzoeken een rechte weg, voor ons, en voor onze kinderkens, en voor al onze have. Want ik schaamde mij van de koning een leger en ruiters te begeren, om ons te helpen tegen de vijand, op de weg; omdat wij tot de koning hadden gesproken, zeggende: De hand van onze God is ten goede over allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem verlaten. Alzo vastten wij; en verzochten zulks van onze God; en Hij liet zich door ons verbidden. Toen zonderde ik twaalf af van de oversten der priesters: Sérebja, Hasábja, en tien van hun broeders met hen.” Een grote groep van zowel Adventisten als evangelische gelovigen (want ze zijn niet allemaal uit het kamp van de dispensationalisten) zeggen dat men hier moet starten met de berekening van het herstel van de tempel enz. Dat is dan het jaar 457 (of 456) voor Christus. In het bevel gegeven door Artaxerxes staan de volgende zaken beschreven: 1°) De Joden die nog willen terugkeren kunnen dat doen (Ezra 7:13), 2°) Men krijgt zelfs fondsen uit de Koninklijke schatkamers om de bouw van de tempel af te werken (Ezra 7:15,16,21,22), 3°) Volgens een regeling zullen de priesters en het personeel van de tempeldienst géén belastingen betalen (Ezra 7:24), 4°) Ezra moet een onderzoek doen naar wat het volk doet op moreel gebied en zo nodig daar over regelingen treffen van aanpassing (Ezra 9:1,2, bijvoorbeeld de vreemde vouwen die uitgezet worden), 5°) Er moet een wettelijk systeem bedacht worden dat alles in regel is met de Torah en dat zal gelden voor alle Joden in dat gebied (Ezra 7:25,26). Dit krijgt een volgende bekrachtiging achteraan dat bevel in Ezra 7:26: “Aan ieder die de wet van uw God en de wet van de koning niet volbrengt, zal stipt recht geoefend worden: hetzij ter dood, hetzij tot verbanning, hetzij tot geldboete of tot gevangenzetting” (NBG). “Mocht iemand de Wet van uw God en de wet van de koning niet gehoorzamen, dan moet een streng oordeel over hun geveld worden, hetzij de doodstraf, hetzij de verbanning, met verbeurdverklaring van zijn bezit, of met gevangenschap” (Willibrord 1995). We willen dus niets afdoen aan het belang van die bevelende uitspraken. Maar er ontbreekt wat aan de argumenten van de Adventisten en al wie hier de start legt van de 70 jaarweken. Want de tempel WAS AL HERBOUWD. En ook leefde men met min of meer een gelovig godsdienstig gevoel, in elk geval werden er offers gebracht. De priesters wisten wanneer die gebracht werden en er was dus een religieuze opvoeding! Dat alles niet perfect verliep kan niemand betwisten. Ezra is als wetgeleerde er om de puntjes op de “i” te zetten. Hier de start van de profetie van de zeventig jaarweken zetten is niet mogelijk. Wat hier aan de orde is, is allemaal al gebaseerd op wat er door Kores was goedgekeurd in 537 voor Christus. HET IS DUS EEN HERHALING, VAN EEN VROEGER BEVEL.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

75

Er is één tekst die hier niet lijkt te passen in deze redeneringen. Dat is Ezra 6:14,15 waar dit staat: “De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Haggaï en van Zacharia, de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het bevel van Kores, Darius en Artachsasta, koning van Perzië, en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius.” Dat moet gelezen worden met de leestekens tussen haakjes alsdat de twee laatste koningen die het bevel van Kores herhaald hebben. Dus op deze wijze: “volgens het bevel van Kores, (en later Darius en Artachsasta), koning van Perzië.” Dat moet zo zijn omdat er slechts over één bevel gesproken wordt en over één koning. Meer dan dat moet men er niet achter zoeken. Ds. H. H. Grosheide schreef een mooie brochure (van 60 bladzijden) over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957. Dit lees ik op bladzijde 18: “In geen geval kan men uit Hag. en Zach. afleiden dat er in 536 beslist geen begin met de tempelbouw is gemaakt. 1. Hag. 1:4,9: Het huis ligt “verwoest”. Kort nadat de bouw in 536 was begonnen is hij weer gestaakt. Er was dus in 520 niet veel meer te zien van de ruïne van de oude tempel, een ruïne, waarover 16 jaar lang regen en storm gegaan waren. Hierop past “verwoest” uitstekend. 2. Sommigen menen, dat er volgens Hag. en Zach. In 520 een “eerste steen” voor de tempel is gelegd. De argumentatie voor deze opinie berust voor een deel op een sterk m.i. onverantwoord ingrijpen in de tekst van Hag. De enige tekst, die naar mijn mening op een grondlegging kan wijzen is Zach. 8:9,10 (Zach. 4:9 kan op 536 slaan.) Tegenwoordig houden velen vs 9b (juist de woorden, waar het op aankomt) voor een glosse (= toegevoegde tekst GB). O.i. is het niet zeer waarschijnlijk, dat in 520 een “eerste steenlegging” heeft plaats gehad. Ezra 5 spreekt er niet van…” 5°) DE SITUATIE NA DE BALLINGSCHAP De laatste drie profeten die profeteerden ná de ballingschap zijn Haggaï, Zacharia en Maleachi. Daar gaan we ook wat over zeggen, het is ten slotte de periode van Daniel hoofdstuk 9. Haggaï en Zacharia worden beiden genoemd in Ezra 5 en 6 en herkend als de toenmalige profeten Gods. “Maar de profeet Haggaï, en Zacharia, de zoon van Iddo, traden bij de Judeeërs die in Juda en Jeruzalem woonden, als profeten op in de naam van de God van Israël” (Ezra 5:1). “De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Haggaï en van Zacharia, de zoon van Iddo” (Ezra 6:14). Beiden hebben nogal kritiek over hoe het herstel verloopt. Haggaï spoort de mensen aan eerst de tempel te herbouwen. De uit ballingschap gekomen mensen waren druk doende aan het bouwen van hun eigen huizen. De tempel was toen niet meer dan een bouwwerf. Men was er aan begonnen maar gestopt, want hun eigen zaak had in hun ogen voorrang. Dit zijn drie teksten uit de profeet die het duidelijk maken. Hag.1:2: “Zo zegt de HERE der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis herbouwd worde.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

76

Hag.1:4: “Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?” Hag.1:8: “Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de HERE.” Het profetische optreden van Haggaï heeft effect: het volk gaat de tempel verder afwerken! De bouw van de tempel neemt nog ongeveer 4 jaar in beslag. Van het tweede regeringsjaar van Darius (de koning van de Perzen) tot in het zesde jaar van zijn regeerperiode (zie Ezra 6:15). De teruggekeerde Joden hadden het zwaar te verduren, zij leden onder; droogte, ziekte en misoogsten, straffen van God volgens de profeet Haggaï. God laat ook zien waarom: het volk was ongehoorzaam aan de opdracht een tempel voor Hem te bouwen! Over het “hout” van de tempel in die dagen een opmerking. We hebben dat begrip in zoekfunctie gezet voor de boeken Ezra en Nehemia. Dat leert dat er later beter hout gebruikt werd en dat het hier gaat om een voorlopige bouw. Nadien heeft men het gewone hout vervangen door het beste wat er was, cederhout van de Libanon. “Daarom gaven ze geld aan de steenhouwers en de steenbewerkers, evenals voedsel en drank en olie aan de Sidoniërs en Tyriërs, om ceders van de Libanon over zee te vervoeren naar Jafo, overeenkomstig de toestemming die ze van Kores, de koning van Perzië, verkregen hadden” Willibrordvertaling, 1995. Ezra 3:7 SV heeft het begrip “vergunning” een term die we nu nog gebruiken in die zaken. Zoekfunctie “hout” in: SV77: 6 vindplaatsen in 6 verzen 1. Ezra 5:8: “De koning zij bekend, dat wij getrokken zijn naar het landschap Juda, ten huize van de grote God, dat gebouwd wordt met grote stenen, en het hout wordt gelegd in de wanden; en dat werk wordt ras gedaan, en gaat voorspoedig door hun handen voort.” 2. Ezra 6:4: “Met drie rijen van grote steen, en een rij van nieuw hout; en de onkosten zullen uit het huis des konings gegeven worden.” 3. Ezra 6:11: “Voorts wordt bevel door mij gegeven, dat van ieder, die dit woord zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht worden, waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wil tot een drekhoop gemaakt worden.” 4. Neh.2:8: “Ook een brief aan Asaf, de bewaarder van de lusthof, die de koning heeft, dat hij mij hout geve om te zolderen de poorten van het paleis, dat aan het huis is, en voor de stadsmuur, en voor het huis, waar ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand van mijn God over mij.” 5. Neh.10:34: “Ook wierpen wij de loten, onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat men brengen zou in het huis van onze God, naar het huis van onze vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar van de HEERE, onze God, gelijk het in de wet geschreven is.” 6. Neh.13:31: “Ook voor het offer van het hout, op bestemde tijden, en voor de eerstelingen. Gedenk mij, mijn God, ten goede.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

77

Haggaï krijgt een boodschap van God voor Zerubbabel. Wie is die man? We vinden in Mattheus 1:12 duidelijkheid over hem: “Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel.” Zerubbabel is in zijn dagen de gouverneur van Juda. Dat was zijn “Babylonische naam.” Het was het gebruik van de Joden in die dagen een andere naam te krijgen, wanneer zij taken verrichten onder het bewind van Babylon of Perzië. Daniël, werd Belsassar genoemd door Nebukadnezar. Het koningshuis van Israël was NIET hersteld, maar het was tóch een nakomeling van David die “landvoogd” was. De profeet Haggaï heeft een goddelijke boodschap voor hem: “Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaf, ieder voor ZIJN EIGEN HUIS. Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen. Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de HERE, hun God, en naar de woorden waarmede de HERE, hun God, de profeet Haggaï gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des HEREN. En Haggaï, de bode des HEREN, zeide, krachtens de boodschap des HEREN, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des HEREN” (Haggaï 1:9-13). De herbouw wordt hervat en later is de tempel ingewijd. De profeet heeft nog een andere boodschap: “Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht, nemen, luidt het woord des HEREN, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der heerscharen” (Haggaï 2:24). Dit is niet onmiddellijk aan hem persoonlijk beloofd. De uitdrukking “te dien dage” is namelijk een aanduiding van wat in de toekomst zal gebeuren. Uit zijn geslacht zal een directe nakomeling komen van wereldformaat: de Messias Jezus van Nazaret. Een groot problem was toen dat mannen uit Israël zich vrouwen namen uit de heidense volkeren. Met alle risico dat ze hun geloof konden verliezen en ook Gods wet overtraden. Dit is de beschrijving van die toestand en hoe de oplossing er kwam. Ezra 9:1-3 SV77 zegt: “Toen nu deze dingen voleindigd waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israëls en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken van deze landen, naar hun gruwelen, (…). Want zij hebben van hun dochters genomen voor zichzelf en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben het heilige zaad met de volken van deze landen; ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest in deze overtreding. Toen ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar van mijn hoofd en van mijn baard uit, en zat verbaasd neer.” En verder Ezra 10:3-5,12 SV77: “Laat ons dan nu een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat uit hen geboren is, zullen doen uitgaan, naar de raad van de HEERE, en van hen, die beven voor het gebod van onze God; en laat er gedaan worden naar de wet. Sta op, want deze zaak ligt op u; en wij zullen met u zijn; wees sterk en doe het. Toen stond Ezra op, en deed de oversten der priesters, de Levieten en gans


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

78

Israël zweren, te zullen doen naar dit woord; en zij zwoeren. (…) En de ganse gemeente antwoordde en zeide met luider stem: Naar uw woorden, alzo ligt het op ons te doen.” Wie is de Ahasveros waarover sprake is in het boek Esther, de Perzische koning ook iemand uit die dagen? De ‘Bijbelse encyclopedie’, uitgeverij Kok geeft aan: Ahasveros = Hebreeuwse vorm voor het Griekse Xerxes. Zeer waarschijnlijk is ‘Ahasveros’ een titel zoals ‘Farao’ = koning of heerser. Het kan dus op meerdere koningen betrekking hebben. Dan zou de koning uit Esther 1:1: “hij is de Ahasveros”, de zelfde zijn als Xerxes I. De kanttekeningen op de Statenvertaling geeft het als mogelijkheid, de kanttekeningen op de NBG gaan er gewoon van uit. Men meent dus dat hij dezelfde Ahasveros was als tijdens Esther. Dan.9:1 SV: “In het eerste jaar van Daríus, den zoon van Ahasvéros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën.” In die dagen was er nog een ander profeet: Zacharia. De naam Zacharia betekent letterlijk ‘YaHWeH wordt herinnerd.’ Hij leefde in de zesde eeuw v. Chr. Hij is een ‘zoon van Berechja, zoon van Iddo.’ In het boek Ezra eenvoudigweg ‘zoon van Iddo’ genoemd. Zijn boek beschrijft een periode van 520-518 v. Chr., maar bevat tevens veel profetische hoofdstukken. Hij profeteerde dus in het tweede, derde en vierde regeringsjaar van koning Darius I. Hij is ook de tijdgenoot van Haggaï wiens profetisch werk om de tempel te bouwen hij onderschrijft. De grote klacht van Zacharia is dat het Joodse volk te weinig vertrouwen heeft in zijn God. Geestelijk moet men zich herstellen en bekeren van zijn zonden. Er is in die dagen ook ruzie onder de twee stammen en hij tracht dat te sussen. Voor ons is dit gedeelte van het profetische woord van deze “ziener” het belangijkste, Israël is ondanks zijn herstel niet bezig met de dingen Gods maar zoekt zijn eigen zaken eerst af te handelen. Zacharia 1:7-17 SV77: “Op de vier en twintigste dag, in de elfde maand (die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Daríus, geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharía, de zoon van Beréchja, de zoon van Iddo, de profeet, zeggende: Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. En ik zeide: Mijn Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze zijn. Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de HEERE uitgezonden heeft, om het land te doorwandelen. En zij antwoordden de Engel des HEEREN, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil. Toen antwoordde de Engel des HEEREN, en zeide: HEERE der heerscharen! hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren? En de HEERE antwoordde de Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostrijke woorden. En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heerscharen: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een grote ijver. En Ik ben met een zeer grote toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen. Daarom zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

79

weergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de HEERE der heerscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden. Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heerscharen: Mijn steden zullen nog uitgebreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen” (wij onderlijnen). De naam Maleachi betekent: “Mijn Boodschapper.” Maleachi was de láátste boodschapper van het Oude Testament. Na hem zijn er geen meer. De eerstvolgende profeet is Johannes de Doper, die de komst van de Messias, voorbereidde als een heraut. Over het persoonlijke leven van Maleachi is niets bekend. Hij was een man zonder aanzien des persoons en predikte zonder angst zijn boodschap van God. De tijd waarin hij preekt is ongeveer deze van Nehemia en Ezra hoofdstukken zeven tot tien, ongeveer 445 tot 425 v. Chr. Hij heeft veel kritiek op de handelingen van zijn geloofsgenoten: 1°) De gewone mensen houden zich niet aan de wet. Ze verwaarlozen hun plicht om gave dieren te offeren, (Mal.1:6-14) 2°) Priesters verwaarlozen en negeren hun plichten en dienst in de tempel, (Mal.2:1-9) 3°) het volk twijfelt openlijk aan God’s goedheid, (Mal.3:6-12,14) 4°) Echtscheiding en overspel was een ‘normale zaak’ geworden, (Mal.2:10-16) 5°) De Messias zal verschijnen in de tempel. Dat vervulde zich doordat de Here Jezus in deze tempel vele uren predikte! God is in eigen persoon, naar deze tempel gekomen en het volk heeft het niet gemerkt! (Mal.3:1-6) Jezus gaf wanneer hij in Jeruzalem was dagelijks onderwijs in de tempel (Lucas 19:45-47). Jezus noemde het ook: “het Huis van Zijn Vader.” Jezus zond zijn discipelen uit volgens Mattheus 10:5-7, naar de “verloren schapen van het huis Israëls.” Maar er komt ook een tijd dat de tempel van geen tel meer is. Aan de Samaritaanse legt Jezus uit dat de tijd nu is aangebroken God in waarheid en geest te dienen, niet méér in tempels (Johannes 4). Nadat het evangelie gepreekt wordt in Jeruzalem, onder het Joodse volk, komt hetzelfde verhaal dat Jezus de Messias is, naar de Samaritanen in Handelingen 8. En enkele tijd later gaat dit verhaal van verlossing naar de heidenen. “En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israëls om vrede te verkondigen door Jezus Christus. DEZE IS ALLER HEER” (Handelingen 10:34-36). Het is nu nooit meer als vroeger! Daarom is de Schrift ook duidelijk: “er is geen onderscheid” meer tussen de volkeren en de afstamming (Rom.10:12 / Gal.3:28 / Col. 3:11). Over de tempel zei Jezus nog dit in Lucas 19:41-44: “En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

80

Er is ook nog dit: orthodoxe Joden houden nog steeds de gedachte van een herstel, levend in hun gebeden. Het Achttiengebed (Sjemonee esree) is het centrale gebed in de eredienst van de synagoge. Daarin wordt ook gebeden om de verlossing van Israël. Dit gebed spreekt achtereenvolgens van:     

de bevrijding en inzameling der ballingen in het beloofde land, het herstel van de geestelijke leiders en van het koningschap van God, het herstel van Jeruzalem, het herstel van het huis van David en het herstel van de offerdienst in de tempel.

De traditionele verwachting van een Jood, aangaande het herstel van Israël is dat dit zal gebeuren in de genoemde volgorde van dit gebed. Nadat de staat Israël is opgericht is aan dit gebed nog een 19e bede toegevoegd: “Onze Vader in de hemel, zegen de Medienat Jisraeel, de staat Israël, het ontluikend begin van onze verlossing.” Dit is een gebed om het welzijn van deze jonge staat maar we moeten één en ander relativeren. In het verhaal ontbreekt dat Israël zich eerst MOET bekeren voordat ze hersteld kunnen worden. Dat is duidelijk in Deuteronomium 30 en die opmerking van Mozes verdwijnt bij velen gewoon in het onbekende. Hoe dacht men over herstel van de Joden onder de reformatoren? Luther heeft een bekering van de Joden zeker verwacht. Hij was er zich wel van bewust dat zij niet massaal christen zullen worden. Later hebben lutheranen en evangelischen, piëtisten en puriteinen deze gedachte ontwikkeld. Zowel Turken, Joden als ketters en valse christenen zijn in gemeenschap onder het schild van de Antichrist. Volgens Luther zal de “rest”, waarvan het behoud door Jesaja is voorzegd (Jes. 10:20-22) toegang hebben tot de bekering in Jezus. We moeten de Joden niet onvriendelijk behandelen: “want er zijn christenen onder hen op komst.” (Zie, H.A. Oberman, ‘Wortels van het antisemitisme’, Kampen 1983, blz.109 v.) Bij Calvijn vinden we een dubbele lijn. Nu eens blijkt dat hij geen oog heeft voor een heilvolle toekomst voor Israël. Ze hebben toch de Christus afgewezen. Maar een andere maal dan weer pleit hij op voor een blijvende plaats voor de Joden in het heilshandelen van God omdat Hij Zijn verbond getrouw blijft. Men heeft erop gewezen dat Calvijn Rom.11 niet los van Rom.9 leest: Gods verbond en verkiezing liggen op eenzelfde lijn. Vanwege hun ongeloof is het merendeel der Joden verworpen. Toch is de blijvende geldigheid van de beloften voor Israël en het behoud van de uitverkoren een centraal punt in zijn theologie. (Zie, M. van Campen, ‘Het verbond en Israël bij Calvijn en de Nadere Reformatie’, in: Zicht op Israël 3, 'sGravenhage 1988, blz.161 v.) Voor Calvijn is er alleen toekomst met een niet-nationale bekering van de Joden. Eenmaal benadrukt hij dat Joden binnen de christelijke gemeente de eerste plaats behouden. (Zie, W.J. op't Hof, ‘De visie op de joden in de Nadere Reformatie’, Amsterdam 1984, blz.52.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

81

Beza, opvolger van Calvijn in Zwitserland, was wat betreft die toekomstige bekering nog beslister. (Zie idem als hierboven.) De vertalers van de Staten-Bijbel (1626-1637) dachten in de lijn van Calvijn. C.J. Meeuse, komt tot de slotsom daarover, dat zij wel duidelijk een bekering van de joden verwachten maar geen nationale bekering. (C.J. Meeuse, ‘De toekomstverwachting van de Nadere Reformatie in het licht van haar tijd’, Kampen 1990, blz.33.) Onder invloed van de geschriften van de Engelse puriteinen zijn een aantal Nederlandse predikanten van de Nadere Reformatie ruimte gaan geven voor Israël. De commentaren van M. Bucer en P. Martyr Vermigli op Romeinen (vooral hoofdstuk 11!) hebben de toekomstige bekering der Joden benadrukt. (Zie, P. den Butter, ‘Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid’, Lisse 1978, blz.125-149.) Nog een woordje apart over Martin Luther. Hij was diep teleurgesteld over het feit dat de Joden niet tot het protestantisme wilden overgaan. In die dagen van de boekdrukkunst verschenen ook kritische geschriften tegen het christendom vanuit Joodse hoek. Jezus was een Joodse afvallige, de zoon van een overspelige vrouw. In 1546 publiceert Luther zijn antisemitische studie: 'Over de Joden en hun Leugens.' Hij schreef er bijvoorbeeld dit: “Verbrandt hun synagogen en scholen, wat niet wil branden, begraaf dat in de grond zodat er geen stenen of rommel overblijft. Breek op dezelfde manier in hun huizen en vernietig ze. Neem weg hun gebedsboeken en Talmoeds waarin niets anders dan goddeloosheid staat en leugens, vloeken en zweren. Verbied hun rabbi’s te leren over pijn in lijf en leden. Verbied ze te reizen, wat ze ook zijn, landheer, hoogwaardigheidsbekleder of koopman ze moeten thuis blijven.” We moeten dat plaatsen in die tijd en onder die omstandigheden van de Joodse aanvallen op Jezus. Doe je dat niet dan leg je Luther verkeerd uit. Deel twee: de tekst Enkele ongewone vertalingen als inleiding: jammer maar niet omgezet in het Nederlands: www.csg.net/escha tology/Daniel9.htm Hebrew text JPS 1917 VERSION Verse

Hebrew text Mesorah Foundation

Newton, Institute for ScriptureIsaac Observation Research s Upon the Heritagehttp://www.eliyah.com Prophecies / of Daniel and the Apocalypse of St. John, 1733.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

82

24 24. Seventy weeks “Seventy weeks are24 Seventy weeks are decreed upon decreed for yourare cut upon thy thy people and24 Seventy septets havepeople and for your set-people, and upon upon thy holy city,been decreed upon yourapart city, to put an endthe holy city, to to finish thepeople and upon your to the transgression,finish transgression, transgression, andholy city to terminate and to seal up sins,and to make an end to make an end oftransgression, to end sin, and to coverof sins, to expiate sin, and to forgiveto wipe away iniquity, to crookedness, and toiniquity, and to bring Dan 9:24 iniquity, and tobring everlastingbring in everlastingin everlasting bring in everlastingrighteousness, to confirm righteousness, and torighteousness, to righteousness, andthe visions and theseal up vision andconsummate the to seal vision andprophets, and to anoint prophet, and the and toVision prophet, and tothe Holy of Holies. anoint the Most Set-Prophet, and to anoint the most anoint the most apart. holy place. Holy.

25. Know therefore 25 and discern, that “Know, then, and 25 Know and from the going forth understand: from the25 Know also and comprehend: From the of the word to that going forth of theunderstand, emergence of the word restore and to build command to restore andfrom the going forth to return and to rebuild Jerusalem unto one the build Yerushalayimof Jerusalem until the anointed, a prince, until Messiah thecommandment to anointment of the Dan 9:25 shall be seven Prince is sevencause to return and prince will be seven weeks; and for weeks and sixty-to build Jerusalem, septets, and for sixtythreescore and two two weeks. It shall beunto the Anointed two septets it will be weeks, it shall be built again, with streetsthe Prince, shall be rebuilt, street and moat, built again, with and a trench, but inseven weeks. but in troubled times. broad place and times of affliction. moat, but in troublous times. Dan 9:26 26. And after the26 Then, after the sixty-26“And after the sixty-26 Yet threescore septets, thetwo weeks Messiah shalland two weeks shall threescore and twotwo weeks shall ananointed one will be cutbe cut off and haveit return, and the anointed one be cutoff and will exist nonaught. And the peoplestreet be built and off, and be nolonger; the people ofof a coming prince shallthe wall; but in more; and thethe prince will come willdestroy the city and thetroublesome times: people of a princedestroy the city and theset-apart place. And theand after the Sanctuary; but his end end of it is with a flood. that shall come threescore and two will be [to be to beAnd wastes are decreed,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

83

shall destroy the weeks, the Anointed city and the shall be cut off, and sanctuary; but his it shall not be his; end shall be with a but the people of a flood; and unto the Prince to come shall swept away as ] in a end of the war and fighting until thedestroy the city and flood. Then, until the desolations are end. the Sanctuary: and end of the war, determined. the end thereof desolation is decreed. shall be with a flood, and unto the end of the war, desolations are determined.

27. And he shall 27 Yet shall he make a firm 27 “And he shall confirm aconfirm the covenant with many 27 He will forge a strongcovenant with many forcovenant with many for one week; and covenant with the great one week. And in thefor one week: and in for half of the week ones for one septet; butmiddle of the week hehalf a week he shall he shall cause the for half of that septet heshall put an end tocause the sacrifice sacrifice and the will abolish sacrifice andslaughter- ing and mealand oblation to offering to cease; meal-offering, and theoffering. And on thecease: and upon a and upon the wing Dan 9:27 mute abominations willwing of abominations hewing of of detestable things be upon soaring heights, shall lay waste, evenabominations he shall be that which until extermination asuntil the complete endshall make it causeth appalment; decreed will pour downand that which isdesolate, even until and that until the upon the mutedecreed is poured outthe consummation, extermination [abomination]. on the one who laysand that which is wholly determined waste.” determined be be poured out upon poured upon the that which causeth desolate. appalment.' Wat zij op dat gebied zeggen In een ‘min of meer’ letterlijke weergave van een lezing van D. Steenhuis met als titel ‘WIKKEN EN WEKEN’gevonden op Internet, staat het volgende: “Daniel 9 is moeilijk. Gods gedachten zijn altijd moeilijk. De gedachten van God zijn hoger dan onze gedachten. Dat is voor ons niet makkellijk. Het gaat erom dat wij begrijpen dat alle zegen alleen maar komen kan om dat Hij, mijn Heiland en mijn Verlosser, het avondoffer is. God


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

84

hanteert de tijd en die is door niets en niemand te beïnvloeden. Wij hebben een geweldige Here en onze tijden zijn in Zijn hand. Hij maakt waar wat Hij ooit heeft gezegd. Wij mogen blij zijn met het feit dat wij bij de Gemeente horen die nu (nog) op aarde en straks bij de Here Jezus zal zijn. Vanaf het moment dat de Gemeente niet meer hier is zal de tijd van Israël, hier op aarde, verdergaan met de zeven jaren die nog restten.” Op http://www.bijbelarchief.nl/default.asp?id=1003 schreef de Werkgroep ‘Bijbel: Aktueel!’, een artikel over Daniël twee. We citeren uit de laatste bewerking van 10-3-2002, onderstrepingen zijn door onszelf aangebracht: “De eerste vier delen zijn vervuld; 1e Het hoofd van goud was Babylon 2e De schouders en armen Medo-Perzië. 3e De twee armen, een voor Media en een voor Perzië. 4e De buik en de lendenen van koper verbeeldden het Griekse rijk onder Alexander de Grote Dit waren de belangrijkste delen van het beeld. Dan komen we aan de benen van ijzer en zij stellen het Romeinserijk voor, maar merk op dat er twee benen waren. Het Romeinse rijk was verdeeld in twee delen. West-Rome met de hoofdstad Rome en Oost-Rome met de hoofdstad Byzantium. Het is van belang, want als dit imperium wordt gereproduceerd, moeten beide benen gereproduceerd worden. Dus Europa zoals we het nu kennen, kan niet de uiteindelijke vervulling zijn. Dan komen we tot de voeten van ijzer en leem en die moeten de uiteindelijke heidense macht zijn, want de steen die zonder mensenhand losraakt (het koninkrijk van Jezus) valt op die voeten en verbrijzelde ze (Daniël 2:34). Dat moet dus het heidense dominium zijn dat Jezus verbreekt bij Zijn wederkomst. De tien tenen moeten overeenkomen met de tien koningen, want beide zijn de laatste toestanden van de heidense rijken. Als we dus iets gaan zien van het herstel van het Romeinse rijk, moeten het beide benen zijn. Mensen spreken nu over de huidige stand van Europa als de uiteindelijke staat, maar dat lijkt op een been met alle tien de tenen aan één voet. Ook is Europa niet de finale van de uiteindelijke Bijbelse vervulling. Europa is belangrijk, maar het is niet het uiteindelijk centrum van het toekomstbeeld. Het centrum moet zijn in het Midden-Oosten. Jezus’ wederkomst zal op de berg bij Jeruzalem zijn en als de antichrist Hem succesvol wil imiteren, zal dat ook daar zijn. Als we dus twee benen en tien tenen hebben, zijn vijf staten van het oude Romeinse machtgebied in Europa, maar laten we nagaan wat de vijf tenen zijn van de rechtervoet. Dan moeten wij vijf namen noemen in het Midden-Oosten: Griekenland, Turkije, Syrië, ‘Palestina’ en Egypte. Dat is het beeld van het oostelijke Romeinse rijk. Een ding dat dit bevordert is een één-wereld-religie die kan makkelijk komen. Israël is het centrum van drie monotheïstische wereldreligies, judaïsme, christendom en islam. Als die drie verenigd zouden worden, beslaan zij dat hele gebied. Er is slechts één probleem dat die vereniging belemmert: Jezus van Nazareth. Als die uit de weg geruimd zou kunnen worden, is er niets dat die drie religies in de weg staat. En men is druk bezig die Jezus uit de weg te krijgen. Zowel de leiders van de rooms-katholieke kerk als de anglicaanse kerk hebben in hun kerken diensten uitgevoerd waarbij zij vertegenwoordigers van de islam, het hindoeïsme, het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

85

boeddhisme en andere heidense religies samen brachten en zich richtten tot één God (!)”(wij onderlijnen). Eén van de problemen wanneer profetie aan bod komt is: in hoeverre moet dat “redelijk” zijn. Moeten we dat kunnen begrijpen tot in alle details en verstandelijk kunnen afwegen. We denken het niet en citeren hiervoor de twee grote Reformatoren. Geloof is méér dan wat wij menselijke rede noemen. Over “de Rede” zegt Calvijn o.a. het volgende: “Maar aangezien wij, door een valse mening aangaande ons inzicht beneveld, ons met de grootste moeite laten overtuigen, dat dat inzicht in Goddelijke zaken geheel blind en verstompt is, zal het, meen ik, beter zijn dit te bewijzen met getuigenissen der Schrift dan met redeneringen. Johannes leert dit zeer schoon op de plaats, die ik kort te voren aanhaalde (Joh.1:4), wanneer hij schrijft, dat het leven van den beginne in God geweest is, en wel dat leven, dat het licht der mensen was; dat licht schijnt in de duisternis, maar dat het door de duisternis niet begrepen is. Hij geeft te kennen, dat de ziel des mensen wel door de glans van het Goddelijk licht bestraald wordt, zodat ze nooit geheel van een althans geringe vlam of althans een vonkje daarvan beroofd is, maar dat ze toch door die verlichting God niet begrijpt. Waarom dat? Omdat haar scherpzinnigheid, voor wat de kennis Gods aangaat, louter duisternis is. Want wanneer de Geest de mensen duisternis noemt, berooft Hij hen eens en voor al van alle vermogen van geestelijk verstand. Daarom betuigt Hij, dat de gelovigen, die Christus omhelzen, niet uit bloed, noch uit de wil des vleses of des mans, maar uit God geboren zijn (Joh.1:13). Alsof Hij wilde zeggen, dat het vlees een zo verheven wijsheid niet kan bevatten, dat het God en wat van God is, zou kunnen begrijpen, wanneer het niet door Gods Geest verlicht werd. Gelijk Christus getuigd heeft (Mat.16:17), dat wat Petrus van Hem beleed een bijzondere openbaring des Vaders was.” Uit ‘Institutie van Calvijn’, vert. Dr. A. Sizoo, W.D. Meinema Delft, Boek II, Hoofdstuk II, 19, z.j. (wij onderlijnen). De Franse filosooftheoloog P.E. Metzger schrijft in de Revue Réformée van maart 1999 over de visie van Luther op “de Rede” als volgt: “In de laatste prediking van Luther in Wittenberg, één maand voor zijn dood, gaat hij een hevige kritiek uitoefenen op “de Rede” en noemt haar: “de verloofde van de duivel”, “de grootste hoer van de duivel”, “een door melaatsheid aangetaste hoer”, “een vervloekte hoer” en zo verder. Hoe moeten we dat begrijpen? De bedoeling van de preek, een uitleg van Rom.12:3, is zoals Paulus zegt christenen te waarschuwen voor pretentie. Luther zegt o.a.: “we moeten ons hoeden, niet slechts voor grove verlangens maar ook voor (zogeheten) hogere verlangens die de eenheid van het geloof uit elkaar scheuren en die ons voeren naar prostitutie, t.t.z. naar afgoderij”, want “alles moet onderworpen zijn aan het geloof. Luther maakt over pretentie de volgende analyse: het is een vleselijke lust die haar zetel heeft in het verstand, in de Rede die zich niet aan het Woord van God onderwerpt, en de heerschappij van het geloof niet aanneemt. De Rede verlangt zelf God-te-zijn, ze is afgoderij. Merken we tevens op dat Luther klaar en duidelijk verband legt tussen de term prostitutie om afgoderij te beschrijven, en volgt hierin Bijbelse voorbeelden. De heftige kritiek op de Rede in deze tekst geeft dus niet


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

86

meer of niet minder aan dat de algemene fundamentele natuurlijke Rede slechts afgoderij is. Dat had Luther trouwens op andere plaatsen in zijn geschriften al duidelijk gemaakt.” De titel van dit artikel over de rede is: ‘De hoer van de Duivel.’ Calvijn schreef o.a. dit in zijn vijftigste lezing op het boek Daniël (verschenen in 1561): “Hoe komen we tot een bepaalde conclusie? Het is niet genoeg om de onwetendheid tot weerleggen van de anderen, tenzij dat de waarheid laat uitschijnen en ze bewezen wordt door klare en afdoende redeneringen” (onze vertaling). Een raad die we ook zullen opvolgen. In de bundel gezangen ‘Uit het ‘Liedboek voor de Kerken’ lied n° 322 vers 3 staat wat in die aard en we citeren het in de hoop dat we het allen oprecht mogen meezingen: Gij ziet en hoort wat onze mond wil spreken, het is een staamlend, ontoereikend teken, een zwak en machtloos mensenwoord. In de Bijbel zijn er twee boeken die al eeuwenlang het spotpunt zijn van hogere kritiek, het boek Jesaja en dat van Daniël. Hoe dit komt is niet moeilijk te begrijpen. Beide Schriftgedeelten bevatten namelijk enkele profetieën welke bij hun latere vervullingen de waarachtigheid van de Schrift waarborgen. Eén bepaalde profetie zal ons nu bezighouden: de profetie der 70 jaarweken opgetekend in Dan.9:24-27. Vóór we een vers voor vers bespreking hierover houden is het nochtans interessant om enkele punten te onderzoeken welke door de hogere kritiek tegenover het boek Daniël worden ingebracht. De éérste die de authenticiteit van Daniël in twijfel heeft getrokken was de Griekse filosoof Porphyrius (omstreeks 233-304 na Chr.). Deze persoon was een christenhater en schreef een boek met de titel ‘Tegen de christenen.’ Omdat verschillende dingen in het boek Daniël zo nauwkeurig waren beschreven wou deze Porphyrius niet geloven dat dit boek was geschreven door de Daniël die in de zesde eeuw vóór Christus leefde en werkte in de steden Babel en Susa onder de Babylonische en Medo-Perzische koningen uit die tijd. Porphyrius zei, dat aangezien in dit boek het leven van de Syrische koning Antiochus IV Epiphanes zo nauwkeurig was beschreven, hij niet kon aannemen dat het profetie was. Om deze reden klasseerde hij het boek Daniël ná deze Antiochus: nl. rond plus/min 160 voor Chr. Het zou geschreven zijn door een schrijver (zeg maar bedrieger!) die met gebruikmaking van Daniël’s naam het boek zou hebben opgetekend. Dit standpunt is dan later door hogere critici aanvaard en verder uitgewerkt. Dit is thans ook de visie van de Rooms Katholieke Kerk en moderne Protestantse exegeten. De oppervlakkigheid van zulke beweringen is echter groot. Het feit alléén dat ná 160 voor Chr. profetieën vervuld werden die in Daniël staan opgetekend is een waarborg dat Daniël’s boek werkelijk in de 6de eeuw vóór Christus kan opgetekend zijn. Ook, en dit is wel doorslaggevend: dat Jezus Christus zelf Daniël heeft aanvaard als een geïnspireerde Bijbelschrijver. Hij zegt in Mat.24:15,16: “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

87

gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen.” Verder is belangrijk dat Daniël tijdens zijn leven zulke beroemdheid had verkregen dat de profeet Ezechiël hem vernoemd in Ezech.14:14: “en er zouden dan deze drie mannen zijn: Noach, Daniël en Job (...) ” Hier wordt Daniël dus met twee andere beroemde mannen genoemd. Slechts Mozes en Samuël zijn nog de twee grote andere profeten volgens Ps.99:6. Uit Bijbelmanuscripten weten we dat het Bijbelboek van Daniël ook behoorde tot de oorspronkelijke stukken van de Septuaginta uit de 3de/2de eeuw VC. Men heeft ook samen met de Dode-zee-rol van Jesaja gedeelten gevonden van Daniël. Geleerden hebben dit nu zelf geklasseerd als geschreven tussen 150 en 100 VC (Deze gedeelten komen uit de grotten n°4 en n°6.) Indien het boek Daniël rond plus/min 160 VC geschreven zou zijn dan moeten we hieruit besluiten, dat wat men daar heeft gevonden misschien wel gedeelten van het oorspronkelijke manuscript kunnen zijn of één van de eerste afschriften en dit is zeer onwaarschijnlijk. Joden hebben ook nooit problemen gehad met de authenticiteit van het boek Daniël. Typerend is dat toen de hogepriester werd voorbereid tot de dienst op de dag van de Verzoening hem behalve de Tora ook gedeelten van het boek Daniël werden voorgelezen, maar welke het waren weten we niet. Zie de Mishnah Yoma 1:6. Ook van belang is wat de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus vermeld. Dat in 332 voor Chr. wanneer Alexander de Grote de stad Jeruzalem binnentrad, de hogepriester hem de profetie toonde uit Dan.8:21,22 waarin er voorzegd was dat Alexander naar Jeruzalem zou komen. Alexander was hierdoor zo geëerd schrijft Flavius Josephus dat hij tot het volk zei, dat hij wat ze van hem zouden verlangen, zou voldoen. We kunnen hieruit dan moeilijk de gevolgtrekking trekken dat het boek later dan Alexander de Grote zou geschreven zijn. Nog twee feiten willen we aanhalen. Ten eerste dat ten tijde van Antiochus (dus plus/min 160 voor Chr.) bijna geen enkele persoon onder het volk de Hebreeuwse taal meer kende maar slechts de volkstaal, het Aramees. We zouden dus als schrijver van Daniël iemand dienen te vinden bij de priesterklasse die wél nog Hebreeuws kende en dit is onmogelijk want geen enkele priester van de Levitische orde zou het ooit gewaagd hebben zulk een boek op te stellen. Hogere critici van de Bijbel storen zich niet aan dit argument. (Zie o.a. J.G. Baldwin, ‘Is there pseudonomity in the Old Testament’, in het Engelse tijdschrift ‘Themelios’, 4.1 september 1978, blz.6-12.) Het andere feit is dat de studie van een ander Joods boek namelijk Makkabeeën, spreekt over het boek Daniël en zoals alle hogere critici toegeven is dit boek rond plus/min 160 voor Chr. geschreven. Zo zou de verwijzing naar “de gruwel van de verwoesting” in 1 Mak.1:54,59 gebaseerd zijn op Dan.9:27. En een andere belangrijke verwijzing van Josephus staat in ‘De Oudheden’ Boek X. Hij verwijst naar Dan.9:27 dat voor hem tweemaal is vervuld, éénmaal met Antiochus en een tweede maal bij de vernietiging van de tempel in 70 A D. Maar zegt ons 1 Mak.9:27, dat toen dat boek werd geschreven, er in Israël geen enkele profeet te vinden is. Hoe zou dan iemand de profetie der 70 jaarweken hebben opgetekend of nog andere profetieën zoals


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

88

Daniël hoofdstukken 11 en 12, welke voor het grootste deel op latere tijden betrekking hebben. Dit is dus onmogelijk. We zeggen dat omdat moderne Bijbelcritici niet twijfelen aan de echtheid van de geschriften van de Makkabeeën. Er zijn bij de vroege kerkvaders regelmatig aanwijzingen dat ze het boek Daniël kennen: Clemens Romanus (97,98 na Christus) Brief van Barnabas (100-150 na Christus) Justinus de Martelaar (138-165 na Christus) Melito van Sardis (170-180 na Christus) Irenaeus van Lyon (182-188 na Christus) Tertullianus (200-240 na Christus) Clemens Alexandrinus (193-220 na Christus) Hippolytus heeft een commentaar op hoofdstukken 1, 2, 3, 7, 9, 10, 12 (222-236 na Christus) Origenes (225-254 na Christus) Anoniem geschrift tegen Novatianus (rond 248-258 na Christus) Cyprianus, bisschop van Carthago (248-258 na Christus) Firmilianus van Caesarea aan Cyprianus (256 na Christus) Victorinus van Petau (martelaar in 304 na Christus) Methodius van Olympus aan Patara (260-312 na Christus) Lactantius (315-325/330 na Christus) Hoe zit het met andere zaken en documenten? Bijvoorbeeld deze uit de Dode Zee? En de grote Bijbelmanuscripten? 4QDan is uit de late Hasmoneaanse periode of de vroeg Herodiaanse periode en heeft gedeelten van Daniël 1:16-20 / 2:9-11,19-49 / 3:1-2 / 4:29-30 / 5:5-7,12-14,16-19 / 7:5-7,25-28 / 8:1-5 / 10:16-20 / 11:13-16. 4QDan b is uit 20-50 na Christus en heeft gedeelten van Daniël 5:10-12,14-16,19-22 / 6:8-22,2729 / 7:1-6,11(?),26-28 / 8:1-8,13-16. 4QDan c is uit 125-100 voor Christus en heeft gedeelten van Daniël 10:5-9, 11-16, 21 / 11:1-2,1317,25-29. 4QCan d / 4QDan heeft kleine snippers. 6QPapDan (6Q7) heeft gedeelten van Daniël 8:16,17(?),20,21(?) / 10:8-16 / 11:33-36,38. Deze gedeelten komen zeer goed overeen met de proto-Massoretische text. Theodotion, zelf een Jood (na Christus), heeft een nieuwe Griekse vertaling gemaakt omdat de Christenen teveel citeerden uit de voorgaande Griekse Septuaginta. We hebben van hem bijvoorbeeld ook Daniël en enkele andere Bijbelboeken. Het Chester Beatty Papyrii IX and X (3de/4de eeuw) heeft bijvoorbeeld Ezechiël en Daniël. Het Vaticanus-manuscipt (325-350 A.D.) heeft gans het boek Daniël. In de Sinaïticus (340-350 na Chr.) staat het niet, maar daar ontbreekt meer dan dat. Alexandrinus (rond 450 na Christus) heeft ook Daniël.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

89

We moeten dan tot dit besluit komen, en evenals Christus zeggen, dat er rond plus/min 605-537 voor Chr. in Babylon een profeet leefde die dit alles heeft te boek gesteld. Behalve dat zijn er veel uit Daniël’s verklaringen door de oudheidkundigen bevestigd. Zo is bijvoorbeeld een vurige oven, zoals deze waarin de jongelingen geworpen zijn, door de archeologen ontdekt. Ook een leeuwenkuil als deze waarin Daniël later is geworpen is ontdekt enzovoort. (Zie over de echtheid van het boek Daniël o.a.: G. Hasel, ‘The book of Daniël and matters of language: Evidences relating to Names, Words and the Aramaic language’, Andrews University Seminary Studies, Vol.19, Spring 1981, n°1 en G. Hasel, ‘The book of Daniël: Evidences relating to Persons and chronology’, idem., Vol.19, Autumn 1981, n°3. En van W. Shea, ‘Extra biblical texts and the convocation of the Plain of Dura’, idem, Vol.20, Spring 1982, n°1.) Daarom ook als inleiding op wat volgt een lijstje van de manier waarop Joodse theologen profetie in verband met de Messias bekijken. PROFETIE OT

VERVULLING NT

Gen.3:15 Deut.18:15-18 Jes.7:14 Jes.9:5

Rom.16:20 Hand.3:19-23 Mat.1:22,23 1 Cor.1:24 / Rom.9:5 / Joh.8:58 Eph.2:14

Jes.52:13-53:12

Joh.12:37,38 / Hand.8:30-35 / 1 Pet.2:21-25 Mat.26:27,28 / Luc.22:20 Heb.8:7-13 Mat.2:4-6 Mat.21:1-5 Joh.12:14,15 Joh.19:33-37

Jer.31:31-34 Micha 5:1 Zach.9:9 Zach.12:10 Ps.22 Dan.9:24-27

Mat.27:46 / Heb.2:11,12 Gal.4:4

Marc.15:34

MESSIAANSE UITLEG RABBIJNEN Targum Pseudo-Jonathan Ralbag (Gersonides)

VOLGENS

Targum Jonathan Pereq Shalom Midrash Mishle

/

Sanhedrin 98 a Berachot 56 b Sukkah 52 a / Pesikta Rabbati In Sanhedrin 97 b staat het verbod om de komst van de Messias te berekenen.

De tekst van Daniël 9:24-27 Deze nogal lange inleiding zal door sommigen wellicht overbodig bevonden zijn maar het was vooral nodig om de belangrijkheid en juistheid van het Bijbelboek Daniël te bevestigen. Met dit in gedachten kunnen we onze Bijbel dan openslaan bij Dan.9:24-27. Hieronder de NBGvertaling:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

90

“Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen waartoe vast besloten is. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.” Wat is een jaarweek? Drie definities van het woord “shabu’a” “[Dn 9:24]. ... Zeventig zevens] letterlijk ‘ Zevens zeventig.’ het woord ‘zevens’ wordt meestal vertaald –week – en staat er als eerste omwille van de nadruk. Dat vormt het grote thema van de passage. Om dezelfde reden staat het cijfer hier na het zelfstandig naamwoord, en niet daaraan voorafgaande, zoals meestal het geval is. De gedachte van de auteur kan dan geparafraseerd worden: “zevens” - en in feite zeventig van hen - zijn afgekondigd, enz. Het woord “zevens” hier komt voor in de m.m. [Mannelijk meervoud], terwijl het woord normaal een v.m. [Vrouwelijk meervoud] heeft (...) Wat bracht Daniël ertoe het mannelijke te gebruiken in plaats van het vrouwelijke. Het is zeker niet duidelijk, tenzij het is om een doelbewuste aandacht te vragen voor het feit, dat het woord “zevens” hier in een ongewone betekenis gebruikt word. (...) Het lijkt vanzelfsprekend dat geen gewone weken van 7 dagen aan de orde zijn.” (E. J. Young, ‘A Commentary on Daniel’, Eerdmans, 1949, Reprinted Banner of Truth, 1978, blz.195,196). “Terwijl in Deut 16:9, hierboven besproken, shabu’a een periode van zeven dagen vertegenwoordigt, in Dan 9:24,25,26,27 duidt het op een periode van zeven jaar in elk van deze vier verzen. Dit wordt bewezen door de context, waarin Daniël erkent dat de zeventig jaar van gevangenschap bijna voorbij is. Het land lag zeventig jaar braak en aldus betaalden de Joden zeventig sabbatsjaren aan de Heer terug. Dat waren ze Hem verschuldigd voor de voorafgaande zeventig perioden van zeven jaar (Dan 9:2; Jer 25:12, zie. II Chr 36:21!). Net als Daniel in gebed is over dit onderwerp, verschijnt de engel Gabriël hem en vertelt dat het herstel van Israël niet compleet zal zijn totdat een andere periode van zeventig-zevens, (“shabua”) vervuld gaat worden (Dan 9:24)! Let ook op de schijnbare verwijzing in Dan 12:11 van de helft van de laatste zeventig Daniel’s (9:27), het is 1290 dagen, ongeveer drie en een half jaar. Dus zijn dit hier jaren. Shabua ` wordt ook gebruikt als een technische term in Deuteronomium 16:10,16 waar het staat voor het Wekenfeest (hag Shabu `ot), dat wil zeggen het Feest van de Zeven-perioden.” (R.L. Harris,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

91

G.L.Archer, & B.K Waltke., eds, ‘Theological Wordbook of the Old Testament’, Moody Press, 1980, Twelfth Printing, 1992, Vol. II, blz.899.) “Het woord voor “week” sabuac, dat van seba` afgeleid is: het woord voor “zeven.” Het normale vrouwelijk meervoud is in de vorm: “sebu `ot.” Alleen in dit hoofdstuk van Daniël staat het er in het mannelijk meervoud sabu`im. (De enige andere gebeurtenis in de combinatie sebu `e sebu` ot [‘heptaden of weken’] in Ezechiël 21:28 [21:23 Engels tekst]). Daarom is het sterk suggestief voor het idee van een “heptade” (een serie of een combinatie van zevens), in plaats van een “week” in de zin van een serie van zeven dagen. Er is geen twijfel over dat we het in dit geval worden gepresenteerd met zeventig zevens van jaren, eerder dan van dagen. Dit leidt tot een totaal van 490 jaar.” (G.L. Archer,’Encyclopedia of Bible Difficulties’, Zondervan, 1982, blz.289). Eerst dienen we er nota van te nemen wat de betekenis is van de uitdrukking “zeventig weken.” - [In het oorspronkelijk = shavu'im shiv'im] Het Hebreeuws woord dat hier in Daniël 9:2427 regelmatig met “weken” is vertaald is “shabuîm” het enkelvoud ervan is “shabua.” Er is een overweldigende consensus van de wetenschappers dat de tijd die de eenheid “shabua” moet voorstellen wordt beschouwd als een jaar. Het ligt in het verlengde dat lexicografen op het gebied van het Hebreeuws deze tijdseenheid definiëren als een “periode van zeven (dagen, jaren),” of “zevental” = “heptaden, weken.” - Brown, Driver, and Briggs, ‘A Hebrew and English Lexicon of the Old Testament’, blz.988. Het woord “shabua” betekent een éénheid van zeven; dus zowel zeven dagen als zeven jaren. Deze Hebreeuwse uitdrukking is later in de Septuaginta vertaald met “hebdomas.” Het betekent hetzelfde als de Hebreeuwse uitdrukking namelijk: een éénheid van zeven. We dienen dus trachten uit te maken of hier een éénheid van zeven dagen of zeven maanden of zeven jaren is bedoeld. Deze uitdrukking “shabua” komt behalve de 6 maal dat het in Dan.9:24-27 is gebruikt ook nog voor in Dan.10:2,3. Het interessante in die Scriftuurplaats is dat hier het woord “shabua” is gevolgd door het Hebreeuwse woord “yamîm.” Dit laatste betekent: “van dagen.” In Dan.10:2,3 kunnen we dus met alle recht de vertaling gebruiken “drie weken van dagen.” Omdat deze nadere verklaring “yamîm” niet voorkomt in Dan.9:24-27 kunnen we daar dan vertalen als “jaarweken” zoals vele vertalingen doen, want door het dubbele gebruik van “shabua” en “shabua yamîm” geeft Daniël ons te kennen dat er “twee eenheden” worden gebruikt die in betekenis verschillen. Een tweede reden waarom we dit zo kunnen vertalen is dat we dit gebruik aldus kunnen vinden in verschillende Joodse overgeleverde manuscripten van vóór Jezus Christus en daarna in de Talmoed, de Mishnah en de Middrash. Een derde reden waarom we dit mogen vertalen als jaarweken is dat dit overeenstemt met de feiten. Dit zou niet het geval zijn moesten we het interpreteren als 70 gewone weken of maanden. Zeventig gewone weken zouden aldus vermenigvuldigd 7 x 70 = 490 weken vormen of ongeveer negen jaren en zes maanden. Uit wat we nu weten is die berekening onmogelijk. Want aan de herbouw van de muren van Jeruzalem en de stad heeft men niet ongeveer negenenveertig jaren gewerkt (7 jaarweken) maar van 535 tot 444 v. Chr. In deze periode dient volgens de profetie in de periode van de “70 shabuîm” te vallen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

92

Otto Zöckler, was hoogleraar theologie aan de universiteit van Greifswald in Pruisen in de 19e eeuw. Hij voerde interne bewijzen binnen het boek Daniël aan, om te zeggen dat de Hebreeuwse term die staat voor een “week” als een periode van zeven jaar vertaald dient te worden. “Dit kan onmogelijk zeventig weken aanduiden in de gewone zin van het begrip, dus 490 dagen. Want het cijfer heeft een duidelijke relatie tot de zeventig jaar van Jeremia 5:2. Een korte termijn van 490 dagen zou niet geschikt zijn om als mystieke parafrase te dienen van de periode van drie en een half jaar. Bovendien is volgens de beschrijvingen uit de hoofdstukken 7 en 8, de drie en een half jaar een periode van lijden en onderdrukking, terwijl in 9:25 e.v. de laatste en meer uitgebreide indeling van de zeventig weken (ten beloop van tweeënzestig weken) wordt gekenmerkt als relatief vrij zijnde van moeilijkheden. Ten slotte, de drie en een half jaar komen blijkbaar weer tevoorschijn in 9:27, in de vorm van de “halve-week” waarin de offers gestaakt worden. Deze onmiskenbare identiteit van die kleine tijdsfractie aan het eind van de zeventig weken, met de drie en een half jaar van verdrukking, voorheen beschreven, verwijdert dan de reden van twijfel dat de zeventig weken zijn te beschouwen als zeventig weken in een jaar, en dus als een versterking van de zeventig jaar van Jeremia.” – We citeren en vertalen deze opmerking uit het commentaar van John Walvoord. De enige aannemelijke en mogelijke verklaring is dat hier sprake is over 70 jaarweken of vermenigvuldigt een periode over 490 jaren. Voor ons kan het slechts een symbolische tijd van 490 jaar zijn. Het is een VOLLE tijd van Gods handelen in de geschiedenis van Israël, want 7 x 7 x 10 is de vermenigvuldiging van enkele “volmaakte” getallen. Want dit moeten we onthouden: de profetie ergens anders beginnen dan met Kores komt niet overeen met de werkelijkheid. De realiteit dwingt ons tot deze symbolische verklaring. Ook in het NT krijgen we van Jezus te horen dat getal van 7 x 70 (490 in totaal) in symbolische zin gebruikt kan worden! Dit staat in Mattheus 18: “21 Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? 22 Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.” Dit laat geen letterlijke uitleg toe, veronderstel eens dat je letterlijk 490 maal vergeeft, moet het dan nog niet een volgende keer? Sommige amillennaristen gebruiken echter wel een letterlijke tijdseenheid in jaren, voor alles of gedeeltelijk. Voor de eerste negenenzestig weken heeft Philip Mauro een letterlijke tijd in jaren maar geeft een onbepaalde periode voor de laatste zeven jaar (blz.232-237). De eerste periode was NIET exact 49 jaar, symbolisch interpreteren is dus geen probleem. “De ene combinatie die samenvalt met de haar bekende geschiedenis, begint met het decreet van Artaxerxes in zijn zevende jaar: 457 BC. Een periode van zeven weken of negenenveertig jaar kwam ten einde in 408 voor Chr., en de reformatie onder Ezra en Nehemia werd uitgevoerd gedurende deze periode en wordt gekenmerkt als één geheel. Wanneer deze hervorming ten einde was en we niet langer het dominerende kenmerk van Gods regering hebben in deze zaken is onbekend. Want de opvolger van Nehemia [dat is Bagoas], was een Pers en natuurlijk niet een onderhouder van de exclusieve religie van Jehovah en die kwam in functie in 411 voor Christus, VÓÓR HET AFSLUITEN VAN DE ZEVENDE WEEK.” (J.D. Davis, 1924, ‘A Dictionary of the Bible,’ [1898], Baker, Fourth Edition, Fifteenth Printing, 1966, blz.163).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

93

“De boeken van Ezra en Nehemia geven de uitleg erbij. Ezra kwam naar Jeruzalem, in v.Chr. 457; hij werkte bij het herstel van het Joodse staatsbestel, binnen en buiten, voor 13 jaar, voordat Nehemia werd gezonden door Artaxerxes, BC 444. [Neh 2:1 e.v.] ... We hebben zondermeer voor deze periode de twee grote restauratoren van het Joodse staatsbestel, Ezra en Nehemia werken eensgezind, OVER EEN TIJD VAN IETS MEER DAN 45 JAAR; zodat we weten dat het herstel werd voltooid in het laatste deel van de 7de week van de jaren. Het is waarschijnlijk dat het niet was afgesloten vóór het eind ervan. Met betrekking tot “de druk der tijden” te midden waarvan dit herstel zou plaatsvinden, daar geven de boeken van Ezra en Nehemia het commentaar bij. Tot aan de voltooiing van de muren, was er een opeenvolging van tegenwerkingen van de kant van de vijanden van de Joden.” (E.B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, ‘Nine Lectures, Delivered in the Divinity School of the University of Oxford. With Copious Notes.’ Funk & Wagnalls, 1885, blz.189-191). Mensen van de dispensatieleer zeggen dat een symbolische uitleg van de 70 jaarweken niet mogelijk is. Men neemt dan ofwel Daniël als voorbeeld, maar aangezien ze geen conformiteit hebben in de uitleg van de cijfers uit Daniël 12 neemt men dan maar meestal de Openbaring van Johannes als voorbeeld. Volgens Robert L. Thomas, in zijn ‘Revelation 8 to 22: An Exegetical Commentary,’ (Chicago: Moody Press, 1992), blz.408 staan er in het boek Openbaring geen teksten met een symbolische betekenis van cijfers. “No verifiably symbolic numbers” = zegt hij, zodat het niet-symbolische voor hem de norm is. Dat geloven we niet en de redenen staan in het volgende. We nemen ook het boek Openbaring als tekst hierbij. Het getal ”1” vinden we als symbool niet in dit boek. Maar in bepaalde uitdrukkingen zoals ”de alpha en de omega” zien we toch het idee van éénheid. Het is in Opb.1:8 op YaHWeH van toepassing en in Opb.1:17,18 / 2:8 en 22:13 op Christus. Aangezien alpha en omega de eerste en laatste letter is van het Griekse alfabet wijst dit erop dat God en Christus beiden een éénheid zijn die alomvattend is. Bij God is het zijn eeuwigheid welke er door aangegeven is (Jes.44:6) en bij Christus de ”enigzijnde” (unieke, énige, éne), volgens de letterlijke vertaling van het gebeuren bij de opstanding aangezien alle opstanding door hem zal komen. Het getal ”2” is niet dikwijls gebruikt in het boek Openbaring. We vinden het in Opb.11:312 waar sprake is van de twee getuigen. Het is het symbool van gecombineerde macht (Pred.4:912). Christus zond zijn discipelen per twee uit (Marc.6:7) en bij de opstanding en Hemelvaart waren er telkens twee engelen zichtbaar (Luc.24:4 / Hand.1:10). Het symbool van getuigenis vinden we terug in het begrip twee van het O.T. (Deut.17:6). In de dagen van de schepping is twee de schepping van een dualiteit volgens Gen.1:6-8. Het getal ”3” is niet altijd een goddelijk getal. Het herhalen van de lofprijzing ”Heilig”, tot driemaal toe is hier het belangrijkste (Opb.4:8 / vgl. Jes.6:3). Driedelig was ook de zegen van Aäron (Num.6:24-26). Drie maal per jaar, op de grote feestdagen, moest de gelovige naar Jeruzalem optrekken om er te aanbidden. In het boek Openbaring is het soms een aards en satanisch getal. Johannes zegt o.a. dat het derde deel van de aarde brand (Opb.8:7) het derde van de zee wordt bloed (Opb.8:8-11 het derde van de hemelen is getroffen (Opb.8:12,13). Gedurende


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

94

het tweede wee sterft het derde der mensheid (Opb.9:13 e.v.) en drie onreine geesten zijn de aanstichters van de oorlog van Armageddon (Opb.16:12-16). Het getal ”4” is een aards getal. In dit boek vinden we aanwijzingen over vier paardrijders (Opb.6), vier engelen die winden van vernietiging vasthouden (Opb.7:13 / Jer.49:36 / Ezech.37:9), de aarde die vier richtingen heeft (Opb.20:8 / Ezech.7:2 enz...). Alleen in Opb.4:6,7 waar sprake is van vier levende wezens is het getal ”4” hemels te noemen. Maar anderzijds zin ook aards omdat ze Gods eigenschappen afbeelden zoals we ze kennen in de aardse schepping. M. Wilcock merkt ook hier op dat we niet te ver moeten gaan bij het interpreteren. Zo moet het tafelkleed dat Petrus ziet in een visioen niet uitgelegd worden als een beeld van de wereld. Een tafelkleed had ook in die tijden gewoon vier hoeken. Zie naar Handelingen 10. Het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel nederdaalt, is een volledige kubus of een piramide, waar de hoogte en de zijden gelijk zijn (Opb. 21:16). Het getal ”5” is ook een aards getal. Symbolisch is waarschijnlijk het gebruik ervan in Jes.19:18, de vijf steden een voorstelling zijnde van de totaliteit van de heidense gelovigen. Samen met ”vier” een symbool van een kleine hoeveelheid in Jes.17:6. Maar in Gen.43:34 / 45:22 beeld van overvloed. Als collectief beeld staat het gebruikt in Gen.47:2. En wellicht zijn de vijf koningen van Kanaän beeld van alle vijanden van Israël (Jozua 10:1-27). In Opb.9:1-12 is sprake van een sprinkhanenplaag die vijf maanden duurt. Deze sprinkhanen zijn satanische krachten zoals we later zien. Het getal ”6” is het teken van het kwade en zonde. Het nummer van het beest in Opb.13:18 is ”666.” Dit wil zeggen, zes maal honderd, zes maal tien en zes; de volledigheid van zonde. Kwaad in al zijn macht. Op de zesde dag van de schepping is de mens geschapen. Goliath was zes kubits lang. Het beeld dat Nebukadnessar laat bouwen is zestig kubits hoog en zes kubits breed. Het getal ”7” is het meest gekende Bijbelse symbool. In de Openbaring alleen is het al 54 maal gebruikt. Het is de afbeelding van volledigheid soms aards, soms hemels. Wanneer Johannes aan zeven gemeenten schrijft wil dit zeggen, alle gemeenten (Opb.2,3). Er zijn zeven lampenstaanders en zeven afbeeldingen van engelen van Gods volledige gemeente en de leiding van Gods gemeente Opb.1:20. Zoals men het in beeldspraak heeft over het bevaren van de zeven zeeën zo spreekt de Heer over Zijn zeven gemeenten. Het is ook opvallend dat de profetische gedeelten van Openbaring tot zeven delen te herleiden zijn, zoals hieronder afgebeeld. 1°) Zeven zegels 6:1 tot 8:6. 2°) Zeven trompetten 8:7 tot 11:19. 3°) Zeven visioenen van Satans koninkrijk 12:1 tot 13:18. 4°) Zeven visioenen van aanbidders van God en Satan 14:1-20.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

95

5°) Zeven schalen van toorn 15:1 tot 16:21. 6°) Zeven visioenen van de val van Babylon 17:1 tot 19:10. 7°) Zeven visioenen van het einde van Satan, Gods koninkrijk en het eeuwige leven daarna 19:11 tot 21:8. Het getal zeven is in de rest van de Schrift zo belangrijk dat we nog enkele andere voorbeelden willen geven. In het modelgebed staan zeven verscheidene dingen (Mat.6:9-13), over de Farizeeën worden zeven weeën uitgesproken (Mat.23:13,15,16,23,25,27,29). In Rom.8:35 staan zeven soorten verdrukking, in Rom.12:68 zeven giften, in Jac.3:17 zeven soorten hemelse wijsheid, in 2 Pet.1:5-8 zeven vruchten voortkomende uit geloof enz... Iemand die de zeven zeeën bevaart is iemand die overal op de wereld is geweest Sommigen trachten door enkele dingen aan te passen nog grotere nadruk te leggen op het getal zeven. J.H. Alexander, Zwitser en dispensationalist, schreef een commentaar op Openbaring en spreekt op blz.43 van 49 maal of 7 x 7, dat het is gebruikt (in plaats van 54 maal). Dan het getal ”12” wat een afbeelding is van organisatie. Zoals in de oudheid er twaalf stammen waren zo zijn er twaalf apostelen. De vrouw van Openbaring heeft 12 sterren. Het Nieuwe Jeruzalem heeft 12 poorten, twaalf fundamenten enz... (Opb.21:12,14). Ook in de 24 ouderlingen wat 2 x 12 is, zien we dit symbool (Opb.4:4). In de 144.000 of 12 x 12 x 1000 zien we ook een organisatorisch geheel van heiligen (Opb.7:4). Zie ook op http://catholic-resources.org/Bible/Revelation_Numbers.htm wat een katholieke theoloog Felix Just, Jezuïet, schreef over de cijfers in het boek Openbaring. Ja, er staan symboolcijfers in het boek Openbaring. Robert L. Thomas heeft in zijn ‘Revelation 8 to 22: An Exegetical Commentary,’ de verkeerde conclusie getrokken. Maar genoeg over Openbaring, want het was maar een aanzet om te zeggen dat er wel degelijk symboliek zit in bepaalde Bijbelse cijfers. Leupold, was lutheraan prof en amillennarist (geloofde niet in een toekomstig duizendjarig rijk). Hij zei in dat verband: “Sinds de scheppingsweek, heeft ‘zeven’ altijd al het merkteken van goddelijk handelen in de symboliek van getallen. ‘Zeventig’ bevat zeven vermenigvuldigd met tien en aangezien het een rond getal is perfectie betekend of voltooiing. Daarom zijn ‘zeventig heptads’ - dat is 7x7x10 - de periode waarin het goddelijke werk van het grootste moment tot in de perfectie wordt gebracht. Er is niets fantastisch of ongewoon daarover voor deze vertolker gezien hoe vaak de symboliek van getallen een belangrijke rol speelt in de Schrift.” – Leupold’s commentaar, blz.409. Gezien de belangrijkheid van het Hebreeuwse woord “shabua” hierover nog dit. Zo is het mogelijk door vergelijking met Lev.25:8 te zien dat “shabua” ook daar als een periode van zeven jaren is weergegeven. Men leest er (wij onderlijnen): “En gij moet u zeven jaarsabbatten tellen, zeven maal zeven jaren en de dagen van de zeven jaarsabbatten moeten negenenveertig jaren voor u bedragen.” Door vergelijking zien we dat; zeven jaarsabbatten = zeven maal zeven jaren, en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

96

zeven jaarsabbatten = negenenveertig jaren. In de bovenaan weergegeven vertaling van de Wachttoren hebben de vertalers vertaald door “jaarsabbatten” maar meestal spreken andere Bijbels hierover als “week.” Dit aangezien het Hebreeuwse woord hier “shabua” is. Maar in elk geval is 7 x 7 = 49, en in dit geval 49 jaren. Een ander Bijbels voorbeeld - ofschoon hierover geen zekerheid bestaat - is Gen.29:27. Hier is het huwelijk van Jacob en Lea aan de orde. De schoonvader van Jacob had hem bedrogen, want zijn liefde ging tot diens jongste dochter Rachel. Jacob’s schoonvader doet dan de suggestie: “Breng de bruiloftsweek met deze ten einde, dan zal u ook de andere gegeven worden voor den dienst, waarmede gij nog eens zeven jaren bij mij dienen zult.” In deze tekst is het woord “week” nog eens “shabua.” Sommigen verklaren deze “shabua” als “zeven dagen”, doelende op de lengte van de bruiloftsweek zoals normaal was bij de Joden uit dien tijd (vergelijk Richt.14:12). Maar het is waarschijnlijker dat deze “shabua” een verwijzing is naar de zeven jaren van dienst die Jacob moet volbrengen voor Rachel. Voor het gebruik van “shabua” als een periode van zeven dagen vergelijk Deut.16:9 en Ex.34:22 waar het woord als “week” is vertaald. Ex.20:8-10 Weeksabbat “Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van den HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen” Lev.25:2-4 Jaarsabbat “dan zal het land rusten, een sabbat voor den HERE. Zes jaar zult gij uw akker bezaaien; en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor den HERE.” Het is echter vooral door het gebruik in buiten-Bijbelse geschriften dat we weten dat men zowel bij de Joden als de Grieken een woord had dat een zevendelige gedachte weergaf. Bij de Grieken was dit het woord “hebdomas” en dit is ook het woord dat voor “shabua” vertaald is in de Griekse Septuagintavertaling. “Hebdomas” als een periode van zeven dagen of zeven jaren vinden we bij de Griekse schrijvers Solon, Aristoteles, Herodotos en Plutarchus. Ook de Joden zelf die in de Griekse taal schreven, Josephus en Philo van Alexandrië, gebruiken “hebdomas” als een periode van zeven jaren. Zo spreekt Josephus over de tijd dat Nebukadnessar zwakzinnig was als een “hebdomas” van zeven jaren. Philo van Alexandrië gebruikt “hebdomas” beide voor een periode van zeven dagen of zeven jaren. Voor het sabbatjaar gebruikt hij het woord in zijn boek ‘De decaloog’ (De Tien geboden) hoofdstuk 30 par.158,159. Zelfs de Joden hebben bijna altijd de “shabuîm” (meervoud van “shabua”) van Dan.9:2427 verklaard als jaren. Het Midrash commentaar van Klaagliederen 3:4 verklaart het zo. Ook in de Talmoed, volgens het traktaat Nedarim 8:1 en Sanhedrin 5:1. Zie ook Nazir 32b en Yoma 54a. De moderne ‘The Universal Jewish Encyclopedia’ geeft te kennen dat Dan.9 mogelijks kan spreken over 490 jaren. Zie het artikel ‘Daniël’ in deel 3, blz.462. Het is dan niet te verwonderen dat vele


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

97

Bijbelvertalingen spreken over “70 jaarweken” zoals in de Revised Standard Version, Moffatt, Goodspeed, Sharpe, Amplified, J.P.S. voetnota, Canisius, Willibrord. Meestal staat er echter “70 weken” zoals in de KJV, ERV, NEB, NAB. In de Zuid-Afrikaanse ‘Die bybel, Nuwe vertaling’ van 1984, staat “Sewentig tydperke.” Maar, zowel van de 19de als de 20ste eeuw zijn er uitleggers geweest die zeggen dat de “shabuîm” naar “perioden” verwijzen en niet naar JAAR-weken. Zie o.a.; Keil, C.F. & F. Delitzsch, red., ‘Commentary on the Old Testament’, vol IX reprint, Eerdmans, 1975, blz.338,339 en Young E.J., ‘The Prophecy of Daniel’, Eerdmans 1949, blz.195-197. In zijn artikel, ‘Hermeneutical Factors In Determining The Beginning Of The Seventy Weeks’ (Daniel 9:25)’, zegt Vern Sheridan Poythress dat in het Boek Enoch de “weken” niet steeds eenzelfde lengte hebben. Hij heeft ook enkele goede opmerkingen over wat het Boek Jubileeën zegt. Zie; Trinity Journal 6:2 (Fall 1985), vanaf blz.143. Zoiets moet u lezen! Het staat op de site van http://www.biblicalstudies.org.uk/ En daarom nog eens samengevat, de Griekse Septuaginta van Daniel heeft “jaren” in plaats van “weken” voor Dan.9:25-27 en “jaren” in plaats van “tijden” in Dan.4:16,32. Na de tijd van Jezus volgden zowel Joden als christenen meestal die visie: R. Akiba b. Joseph (130) / Clement of Alexandria (200) / Hippolytus (240) / Julius Africanus (240) / Eusebius (340) / Athanasius (370) / Cyril (385) / Hieronymus (420) / Augustinus (430) / Polychronius (430) / Theodoret (455) / Sardis (640) / Bede (730) / Saadia (900) / Solomon b. Jehoram (955) / Jephet b. Ali (970) / Rashi (1080) / Abraham b. Hiyya Hanasi (1130) / Abr. b. Ezra (1160) / Nachmanides (1265) / Aquinas (1270) / Arnulf (1190) / d’Olivi (1295) / Brute (1393) / Savonarola (1497) / Abravanel (1505) / Luther (1522) / Oecolampadius (1530) / Melanchthon (1543) / Bullinger (1557) / the Geneva Bible of Knox & Whittingham (1560) / Calvin (1561) / Ribera (1590) / Napier (1593) / Bellarmine (1593) / Statenvertaling (1637) / Mede (1631) / Parker (1646) / Tillinghast (1655) / Matthew Poole (1685) / Lowth (1700) / Cocceius (1701) / Fleming (1701), Matthew Henry (1707) / Sir Isaac Newton (1727) / Bengel (1740) / Bisschop Thomas Newton ((1754) / Bellamy (1758) / Petri (1768) / Langdon (1774) / Priestley (1794) / Faber (1804) / Thomas Scott (1809) / Adam Clarke (1813) / Horne (1818) / Keith (1828) / Drummond (1830) / Bisschop Daniel Wilson (1836) / Bickersteth (1836) / Albert Barnes (1851) / Van Proosdij (1901) / B.H. Carroll (1948) / E.J. Young (1949) en enkele moderne Joodse geleerden als Slotki en Isaac Leeser. Deze zaken zijn samengesteld aan de hand van de 4 boeken over profetie van de Adventist Leroy Froom. Een laatste opmerking, veeleer een vraag: heeft dit gedeelte uit Daniël 9 iets te maken met het begrip van het zevenvoudig straffen door God in Lev.26:18? S.R. Driver zegt dat zijn collega Bevan deze twee zaken aan elkaar heeft verbonden en hij doet hetzelfde. De zeventig jaar van 2 Kron.36:20 e.v. worden met zeventig vermenigvuldigd om Gods straf compleet te maken. Maar zo een uitleg zegt ons persoonlijk niet zoveel. Om de reden: Daniël 9 beschrijft in de eerste plaats herstel en géén straf, Daniël 9 is een troostwoord! Hoe te berekenen: vier interpretaties


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

98

In een ‘min of meer’ letterlijke weergave (dat zegt men zelf) van een lezing van D. Steenhuis met als titel ‘WIKKEN EN WEKEN’gevonden op Internet, staat het volgende: “Over de 70 jaarweken van Daniël is al heel veel gezegd en geschreven. Voor een ieder die geïnteresseerd is in de profetie, zal het duidelijk zijn dat je niet om de 70 jaarweken van Daniël heen kunt. Bij de uitleg van de profetie zijn de 70 jaarweken van Daniël namelijk van essentieel belang. Uitgangspunt blijft altijd Gods genade en Gods voorziening; op grond van Gods voorziening kan er überhaupt iets gebeuren in ons leven maar ook in dat wat van Israël geschreven staat. ‘70 weken zijn bepaald over uw volk, over uw heilige stad’ (vers 24). Hier gaat het over Israël, niet over u of over de gemeente; Daniëls volk wordt genoemd. Het zijn geen weken van 7 dagen elk, maar ‘zeventig zevens’. Zeventig perioden van 7 jaar elk; 490 jaar dus. Alhoewel de Bijbel geen puzzelboek is, worden toch veel stukjes aan elkaar gelegd in dit stuk. Deze ‘zeventig zevens’ zien als een symbolisch getal, is onjuist” (wij onderlijnen). Maar wat als het getal zeven hier symbolisch (490 = 7 x 7 x 10) is en al de rest letterlijk? De uitleggingen van de 70 jaarweken zijn te herleiden tot de volgende vier. We baseren ons voor deze indeling op de prachtige brochure (ondanks dat we met hem verschillen in de uitleg) van G. Hasel, ‘The Seventy weeks of Daniël 9:24-27’, extra nummer bij een tijdschrift van de Adventkerk, ‘The Ministry’, May 1976, blz.7. 1) De Symbolische 7 weken: van 538 voor Chr. tot 1ste Komst van Jezus 62 weken: van 1é komst tot 2de komst in relatie tot de zichtbare Kerk 7 weken: de onzichtbare Kerk van de eindtijd voorafgaande aan de 2de komst H.C. Leupold (Lutheraan) zegt over deze visie in zijn ‘Exposition of Daniel’, Augsburg Publishing House, reprint 1961, blz.409: “Daarom zijn zeventig heptaden – 7 x 7 x 10 - de periode waarin Gods werk op een groots moment tot zijn voltooiing gebracht wordt. Voor de uitlegger is hierin niets fantastisch of abnormaal gezien in de Schriften, symbolen van cijfers een belangrijke plaats innemen.” 2) De half symbolische van de voorstanders van de leer der bedelingen, t.t.z. die een toekomstige Millennium leren. 69 weken: van 445 voor Chr. tot de intocht van Jezus in Jeruzalem op 6 april 32 na Chr. of van 444 voor Chr. tot de intocht van Jezus in Jeruzalem in 33 na Chr. daarna een niet nader gekende tijd van onderbreking: tot opname van de gemeente 1 week: in de toekomst


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

99

3) De historisch-kritische De langste berekening die start in 605 voor Chr., toen Jeremiah zijn profetie der 70 jaren verdrukking predikte tot 146 voor Chr. beloopt slechts 441 jaar, geen 490 letterlijke jaren. Maar meestal rekent men vanaf 587 voor Chr. als volgt: 7 weken: van 587 voor Chr. tot 539 voor Chr. vanaf val van Jeruzalem tot val van Babylon 62 weken: van 539 voor Chr. tot 171 voor Chr. vanaf val van Babylon tot de moord op de hogepriester Onias III 1 week: van 171 voor Chr. tot 164 voor Chr. de aanval van Antiochus Epiphanes en verontreiniging van de tempel Volgens J. Baldwin, ‘Le livre de Daniël’, Farel/Sator, 1986, blz.169 is er een eerste vervulling in de tijd van Antiochus en een tweede vervulling in de toekomst. Maar zo een positie is uitzonderlijk. 4) De traditionele Visie van Adventisten: vanaf 7de jaar van Artaxerxes Ezra 7:7-26. 7 weken: van 457 voor Chr. tot 408 voor Chr. bouw van de muur en de stad 62 weken: 408 voor Chr. tot 27 na Chr. tot aan de doop van Jezus 1 week: vanaf de doop van Jezus totaan de prediking bij Cornelius in 34 na Chr. Jezus sterft in het midden van deze week. Gezien de grote verscheidenheid van meningen die geen christologische vervulling vinden in deze passage, moet de exegeet (= de vertolker) noodzakelijkerwijs de aanpak van de christologische interpretatie met enige voorzichtigheid benaderen. Ook hier is echter ondanks de diversiteit van meningen aangetoond, dat men het er bijna steeds over eens is, dat de profetie betrekking heeft op de Messias van Israël. Young heeft een niet-christologische interpretatie van dit gedeelte en ook het orthodoxe Jodendom heeft geconcludeerd dat de periode eindigt met de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Maar in de tekst is er geen afdoende verklaring voor. Christologische interpretaties zijn te verdelen in twee grote categorieën. Alle christologische interpretaties zijn geneigd de eerste negenenzestig zevens te interpreteren als letterlijk. De scheiding der interpretaties komt bij de betekenis van de zeventigste week of “zevens.” Amillennaristen beschouwen de zeventigste “zevens” aldus: het volgt onmiddellijk op de negenenzestigste “zevens” en daarom is het al vervuld. Het andere standpunt is van een andere mening met betrekking tot de zeventigste zeven: ze is gescheiden van de eerdere reeks van 483 jaren. De laatste week is gepland om in de toekomst voor vervuld te worden. Het zijn de zeven jaar onmiddellijk voorafgaande aan de tweede komst van Christus.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

100

Het nog steeds onovertroffen commentaar van E.W. Hengstenberg (in Duits of Engels) geeft 200 bladzijden lang deze visie. (Zijn chronologie is wel verkeerd!) De recente Engelse uitgave van Kregel is sterk ingekort! En E.B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, Funk and Wagnalls, 1891. Ook van dit werk is meerdere herdruk verschenen. Maar we hebben bezwaren tegen deze oplossing gezien de opmerking van een adventist (Bob Pickle, ‘An Examination of Anderson’s Chronological Errors Regarding Daniel 9’s First 69 Weeks.’ Op http://www.pickle-publishing.com/ .) Hij schrijft: “Het bevel van Kores, Darius en deze van Artaxerxes in het zevende jaar uit Ezra 6:1 zijn in werkelijkheid één toelating. Het is alsof men na de toelating van Cyrus eraan begon en na Artaxerxes alles afwerkte. Om die reden staat er in Daniël 9:25: “dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen.” Eénmaal dit proces voltooid is KUNNEN DE 70 WEKEN BEGINNEN.” Bob Pickle schreef een prachtige weerlegging tegen de leer van de bedelingen van dat Bijbelgedeelte uit Daniël 9:24-27, maar slaat hier zelf de bal mis. De profeet, eigenlijk de engel, is hier duidelijk; vanaf het “herstellen en herbouwen” is de profetie begonnen, nadien starten is een andere zin aan de profetie geven. Wie niet met Kores start zit fout! De vier mogelijke startpunten die gegeven zijn als begin van de 70 jaarweken zijn dus mogelijk de volgende: 1°) een BEVEL van Kores in 538/537/536 v. Chr. (Ezra 1:1-4 / Jesaja 45:1), 2°) een BEVEL van Darius in 520 v. Chr. (Ezra 6:1-12), 3°) een BEVEL van Artaxerxes in 457 v. Chr. (Ezra 7:12-26), 4°) een TOELATING (en u leest goed want dit is géén bevel) van Artaxerxes aan Nehemiah de muur van Jeruzalem af te werken in 446/445/444 v. Chr. (Nehemia 2). Laat ons eens kijken naar de argumenten van mogelijkheid drie en vier. 457 voor Christus als start: HET ENIGE HAALBARE DECREET, GEWELDIGE PRECISIE, VOLGENS SOMMIGEN, OF OOK WEER NIET? “Hoe kunnen we iets zinnigs maken uit de profetie van Daniël van de zeventig weken? De profetie van de zeventig weken in Daniël 9:24-27 is ÉÉN VAN DE MEEST OPMERKELIJKE VOORSPELLINGEN OVER LANGE AFSTAND in de hele Bijbel. Dit is waarschijnlijk een van de meest besproken zaken, door studenten en geleerden van elke overtuiging in het spectrum van de christelijke kerk. En toch, als het zorgvuldig wordt onderzocht in het licht van alle relevante gegevens van de geschiedenis en de beschikbare informatie uit andere delen van de Schrift: het is heel duidelijk EEN NAUWKEURIGE VOORSPELLING van het moment van de komst van Christus en een vooruitblik van de bloedstollende laatste akte van het drama van de menselijke geschiedenis vóór die wederkomst.” (G.L. Archer,’Encyclopedia of Bible Difficulties’, Zondervan, 1982, blz.289). “Als, dan, het decreet van 457 toegekend aan Ezra, als de terminus a quo is genomen, dat is de aanvang - voor de 69 heptaden - of 483 jaar, komen we uit bij het PRECIEZE JAAR van de verschijning van Jezus van Nazareth als Messias (of Christus): 483 minus 457 komt uit op AD 26. (...) Een zeer OPMERKELIJKE NAUWKEURIGHEID in de vervulling van een dergelijke oude profetie.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

101

Alleen God kon met een dergelijke GEWELDIGE PRECISIE iets voorspeld hebben over de komst van zijn zoon: het TART ALLE RATIONALISTISCHE UITLEG.” (G.L. Archer, ’Encyclopedia of Bible Difficulties’, Zondervan, 1982, blz.290,291.) “(...) Wij merken op dat vers 25 - de herbouw van de stad Jeruzalem met straten en grachten zal worden afgerond binnen negenenveertig jaar en specificeert de terminus a quo. ( ...) Als, dan, het a quo (begin) voor het decreet in vers 25 gerekend wordt als 457 v.Chr. (De datum van Ezra’s terugkeer naar Jeruzalem), dan kunnen we berekenen dat de eerste zeven heptaden lopen van 457 tot 408. De tijd binnen welke de herbouw van de muren, straten en grachten werden voltooid. Dan tellen we van 408 de tweeënzestig heptaden uit, ook vermeld in vers 25, en komt tot AD 26 (408 is 26 jaar minder dan 434). Maar eigenlijk kunnen we toch uitkomen met AD 27, sinds een jaar ongedaan is gemaakt met onze rekening want als we rechtstreeks van 1 v.Chr. op n.Chr 1 gaan, is er geen jaar nul tussenin. Als Christus gekruisigd werd op 14 Abib 30 AD, zoals algemeen wordt aangenomen (…) zou dit uitkomen op EEN OPMERKELIJK EXACTE VERVULLING van de voorwaarden van vers 25. Het openbaar leven van Christus, vanaf het moment van zijn doop in de Jordaan tot aan zijn dood en opstanding in Jeruzalem, moet ongeveer drie jaar hebben geduurd. De 483 jaar na de start van het decreet van Artaxerxes tot het einde is dan AD 27, het jaar van de “komst van de Messias” als heerser (nasi). Het was inderdaad “na de tweeënzestig” zevens” - drie jaar nadien - dat “de Gezalfde” werd “afgesneden.” (G.L. Archer, 1985, ‘Daniel’, in Gaebelein, F.E., ed., ‘Expositor's Bible Commentary, Vol. 7: Daniel and the Minor Prophets, Zondervan, blz.113,114.) “Met behulp van de datum van 457 vóór de christelijke rekening als uitgangspunt, zoals voorgesteld door sommige geleerden, en de twee reeksen weken opgeteld (7 x 7 + 7 x 62), dan komen we bij een totaal van 483 jaar, eindigend op 27 van de christelijke rekening, het duidelijke jaar dat Jezus begon aan zijn openbaar getuigenis. [De reden dat er slechts 483 jaar van 457 v.Chr. tot en met 27 CE zijn - in plaats van 484 jaar - is omdat er geen “nul-jaar” bestaat. Met andere woorden, wij rekenen direct met ingang van 1 voor in de christelijke rekening tot 1 na de christelijke rekening.] WAT EEN ONGELOFELIJK NAUWKEURIGE PROFETIE ZOU DIT ZIJN!” (Michael L. Brown, ‘Answering Jewish Objections to Jesus, Objections to Messianic Prophecy,’ Vol. 3, Baker, Third printing, 2006, blz.102,220). “… maar de WERKELIJKE FEITEN van deze profetie zijn het meest VERBAZING-WEKKEND en wel als volgt: De datum waarop de 70 weken moesten worden geteld was het decreet om Jeruzalem weer op te bouwen. Er waren drie decreten uitgevaardigd door de Perzische koningen voor dit doel (536 vC, 457 vC, 444 vC, zie onder Ezra). De belangrijkste opdrachtgever was deze van 457 v.Chr. De 70 weken zijn onderverdeeld in 7 weken, 62 weken en 1 week (25,27). Het is moeilijk de toepassing van de “7 weken” in te zien, maar de 69 weken (met inbegrip van de 7) zijn gelijk aan 483 dagen, dat wil zeggen, vanuit de jaar=dag theorie (Ezechiël 4:6), is dat in de algemeen aanvaarde interpretatie = 483 jaar. Deze 483 jaar is de periode tussen het decreet om Jeruzalem te herbouwen en de komst van de “Gezalfde” (25). Het decreet om Jeruzalem te herbouwen, zoals hierboven vermeld, is 457 v.Chr. Het toevoegen van 483 jaar aan het jaar 457 v.Chr. brengt ons bij AD 26, het jaar dat Jezus werd gedoopt en begon met zijn openbare


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

102

bediening. EEN ZEER OPMERKELIJKE VERVULLING VAN DE PROFETIE VAN DANIËL, ZELFS OP HET JAAR NAUWKEURIG. Verder werd Jezus gekruisigd binnen 3 ½ jaar, dat wil zeggen “in het midden van de ene week “de Gezalfde” werd “afgesneden” maar het was een zuivering “en de zonde werd weggedaan en eeuwige gerechtigheid kwam tot stand” (24,26,27). ZO VOORSPELDE DANIEL NIET ALLEEN HET TIJDSTIP WAAROP DE MESSIAS ZOU VERSCHIJNEN, MAAR OOK DE DUUR VAN ZIJN OPENBAAR OPTREDEN, en zijn verzoenende dood voor de zonde van de mens.” (H.H. Halley, ‘Halley's Bible Handbook: An Abbreviated Bible Commentary,’ [1927], Oliphants, Twenty-fourth edition, 1965, blz.349). “De “zeventig zevens” worden meestal verstaan als “weken van jaren (het woord “zeven” kan ook betekenen “week”, zie. NIV noot), maar de gebruikelijke vrouwelijke vorm voor “week” die optreedt op een andere plaats in het OT, wordt hier niet gebruikt. Bovendien, in overeenstemming met het gebruik elders gevonden in dit boek, wil Daniël ons door deze zeventig “heptaden” zegen dat het is als zeventig eenheden van zeven jaar, of zeventig keer zeven jaar (dat wil zeggen, 490 jaar). Deze jaren zijn “afgekondigd” door Gods vooraf bepaalde plan door de eeuwen heen en nu worden geconfronteerd, tot Daniel aangekondigd in EEN VAN DE MEEST VERBAZINGWEKKENDE ONTHULLINGEN van de toekomst om te vinden in het OT. Maar let er op dat de “heptaden” voor het volk van Daniël Israël bestemd zijn en voor hun hoofdstad, Jeruzalem.” (W.C. Kaiser Jr., ‘The Messiah in the Old Testament’, Zondervan, 1995, blz.202). “De terminus a quo, de aanvang, van deze negenenzestig weken van het jaar wordt verklaard met het starten van de uitspraak van het woord (of decreet) om Jeruzalem te herstellen en te bouwen (ver 25). Dit kan verwijzen naar het goddelijke decreet, of een van de drie historische uitvoeringsdecreten: (1) decreet van koning Cyrus in 538 voor Christus (Ezra 1-4), (2) de brief van ARTAXERXES AAN EZRA IN 457 v. Chr (Die blijkbaar ook de bevoegdheid omvat de muren rond Jeruzalem te bouwen, cfr. Ezra 7.6, 7; 9,9), (3) het bevel tot Nehemia in 445 vóór Christus voor het uitvoeren van de herbouw van de muren (dat Ezra niet had kunnen bereiken). Van deze keuzes moet (1) worden uitgesloten omdat ze nergens in de tijd van Christus uitkomt, (3) komt te laat, tenzij maanjaren gebruikt zijn in de berekening. Alleen (2) komt volgens het gebruik van regelmatige zonnejaren uit, want het geeft het resultaat van AD 27, of het begin van de bediening van Christus. Ezra en Nehemia zijn een verslag van de herbouw van Jeruzalem in negenenveertig jaar in een benauwdheid der tijden. Vervolgens komen de tweeënzestig weken, waarna de Messias werd afgesneden voor de zonde.” (H. Lindsell, ed., ‘Harper Study Bible,’ Revised Standard Version, Zondervan, 1964, Nineteenth printing, 1983, blz.1312,1313). “”Tot Messias, de Prins”, zijn zeven weken en zestig en twee weken [vers 25], dat zijn de eerste 483 jaar van de periode, waarbij de laatste 7 uitgeschakeld worden. Maar 483 jaar vanaf het BEGIN VAN 457 v.Chr. werden afgesloten tijdens het begin van 27 AD, die (sinds de geboorte van Jezus 4 jaar eerder was dan onze jaartelling) wat zou samenvallen met Zijn doopsel, “van ongeveer 30 jaar oud,” wanneer de afdaling van de Heilige Geest op hem geopenbaard werd en de zalving met de Heilige Geest, de Christus plaats had. Meer nog, de gehele periode van 70 weken is verdeeld in drie opeenvolgende perioden, 7, 62, 1 (...) Elk woord in deze gecondenseerde profetie heeft zijn plaats en betekenis en de verdeling zou nietszeggend zijn, tenzij er iets aan


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

103

werd toegewezen in dit eerste gedeelte. De tekst gaat er toe wijzen. Die zegt: “hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden.” De boeken van Ezra en Nehemia geven de uitleg erbij. Ezra kwam naar Jeruzalem, in v.Chr. 457; hij werkte bij het herstel van het Joodse staatsbestel, binnen en buiten, voor 13 jaar, voordat Nehemia werd gezonden door Artaxerxes, BC 444. [Neh 2:1 e.v.] ... We hebben zondermeer voor deze periode de twee grote restauratoren van het Joodse staatsbestel, Ezra en Nehemia werken eensgezind, OVER EEN TIJD VAN IETS MEER DAN 45 JAAR...” (E.B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, ‘Nine Lectures, Delivered in the Divinity School of the University of Oxford. With Copious Notes.’ Funk & Wagnalls, 1885, blz.189191). “Waarschijnlijk was het Ezra, de schrijver, die het woord gaf van herstellen en om Jeruzalem te bouwen in het voorjaar van 457 v. Chr. (...) Dit is de terminus a quo van de passage. Gerekend vanaf die datum - zeven zevens en tweeënzestig zevens jaren - zou het duren voordat de MessiasPrins zou verschijnen. Zeven jaar zevens zijn gelijk 49 jaar: tweeënzestig zeventallen gelijk aan 434 jaar. (...) 483 jaar afgetrokken VAN HET UITGANGSPUNT VAN 457 VOOR CHRISTUS dan is het jaar 27 n.Chr bereikt. In het moderne systeem van het tellen van jaren is er geen jaar nul. Van daaruit moet het jaar AD 27 worden verminderd met één jaar voor chronologische nauwkeurigheid. Volgens Daniel, zou de Messias-Prins verschijnen in AD 26. Het is TOCH MEER DAN TOEVAL DAT HET DOOPSEL VAN JEZUS ZICH IN AD 26 VOLTROK. [Finegan (HBC, pp. 259-69) dateert het doopsel van Jezus in november, AD 26.] Op dat moment stelde Johannes Hem voor aan de natie, als hun Messias, het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt.” (J.E. Smith, ‘What the Bible teaches about the promised Messiah: An In-depth Study of 73 Key Old Testament Prophesies About the Messiah,’ Thomas Nelson, 1993, blz.386). “De Traditionele interpretatie. Dit standpunt wordt vertegenwoordigd door E. B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, een uitstekend commentaar dat is afgedrukt in de Barnes Notes serie. Pusey begint het tellen van de zeventig weken in 458 voor Christus, het decreet van Artaxerxes aan Ezra. De eerste negenenveertig jaar, die ook het werk van Nehemia omvatten, beëindigen in 409 voor Christus. De gezalfde is Christus, die gedoopt werd in AD 26 en onmiddellijk daarna begon zijn Messiaanse bediening. Hij was afgesneden door zijn dood aan het kruis. De prins, die is genoemd om te komen tot het oordeel over Jeruzalem: is Christus of Titus, die dan fungeert als een vertegenwoordiger voor Christus. Het verbond dat moet worden bevestigd is het Nieuwe Verbond (Testament) van Christus. Het Oude Testamentische systeem van offergaven eindigde in het midden van de zeventigste week, toen Christus aan het kruis stierf (AD 30). De zeventigste zeven eindigt met de steniging van Stefanus, de joodse afwijzing van het Nieuwe Testament, en de roeping van Paulus (AD 33).” (J.E. Smith, ‘What the Bible teaches about the promised Messiah: An In-depth Study of 73 Key Old Testament Prophesies About the Messiah,’ Thomas Nelson, 1993, blz.390). “Daniël 9:25- Het uitgangspunt van de zeventig weken staat vermeld in vers 25: een decreet om Jeruzalem te herbouwen. “De opdracht” moet zijn “een opdracht.” De Perzische keizers hebben in totaal vier decreten gegeven, dus hebben we een keuze te maken van wat het beste past bij de feiten. HET ENIGE HAALBARE DECREET is deze gemaakt door ARTAXERXES I IN 457


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

104

v.Chr. Dat is de terugkeer onder Ezra, de schrijver (Ezra 7:1-10). Gabriël splitst de eerste negenenzestig weken in zeven weken (negenenveertig jaar) en tweeënzestig weken (434 jaar). Tijdens de negenenveertig jaar 457 tot 408 voor Christus, werd Jeruzalem herbouwd. Na deze tijd was Jeruzalem een volledig functionerend handelscentrum in een fort. DAT VOLDOET PRECIES AAN DE PROFETIE.” Uit Forerunner Commentary op bibletools.org/index.cfm/ Zevende dags-Adventisten hebben een site http://www.dagelijksmanna.net/index.html “De grootste tijdsprofetie Les 14 Zeven weken en twee en zestig weken zijn negen en zestig weken of 483 profetische dagen (483 letterlijke jaren). Gerekend vanaf de herfst van 457 voor Christus brengen 483 jaren ons tot de herfst van 27 A. D. Volgens de profetie verschijnt dan de Messias. “Messias” is het Hebreeuwse woord voor gezalfde. De Bijbel vertelt ons “hoe God Hem (Jezus Christus)met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd.” Handelingen 10:38. Deze zalving vond plaats bij Zijn doop (Joh. 1:32). Jezus werd gedoopt in de herfst van 27 A. D., op HET PRECIEZE TIJDSTIP voorzegd in de profetie van Daniel.” ******** 445 of 444 voor Christus als start: EXACTE TIJD VOORSPELD, BOVEN ELKE REDELIJKE TWIJFEL, VOLGENS SOMMIGEN, OF OOK WEER NIET?

Het volgende is een citaat uit ‘The Wonders of Prophecy’, van John Urquhart, Charles C. Cook, Fifth Edition. “Een woord of twee van uitleg zal het nu volledig duidelijk maken. De 476 jaren van toepassing brengen op de voorspelling van dit punt (446 jaar vóór de geboorte van onze Heer) vinden we dat we zijn teruggebracht tot die gebeurtenis en is er meer dan 30 jaar over gelaten. Dat het jaar 30 AD is opgegeven als dat van het afsnijden van de Heiland in zijn kruisiging. Terwijl iedereen zal voelen HOE ONGEWOON HET IS – dat het jaar en de betrokken maand, de maand Nisan - van de dood van onze Heer eeuwen tevoren voorzegd was, kunnen sommige veronderstellen dat er toch een lichte onnauwkeurigheid was. Er wordt ons verteld (Lucas 3:23) dat Jezus met dit getuigenis begon toen hij ongeveer 30 jaar oud was. Het jaar 30 AD zou derhalve het jaar zijn waarin zijn openbaar leven zou beginnen en niet het jaar van zijn kruisiging zijn. DE SCHRIFT IS ABSOLUUT NAUWKEURIG. Wanneer de scheiding tussen de tijd voor Christus en de tijd na Christus werd gemaakt, was het jaar 1 na Christus, in werkelijkheid het jaar 5 na Christus. Het jaar 10 in feite het jaar 14 AD, en het jaar 30 het jaar 34 na Christus. En zo is het jaar 30 na Christus in onze tijdrekening echt het jaar van onze Heer de dood. De chronologie heeft gedwaald, ER WAS GEEN FOUT IN DE SCHRIFT; en het offer dat werd aangeboden OP DE AFGESPROKEN TIJD, dat zal herdacht en gevierd worden tot in de eeuwigheid.” Op http://www.tribulationperiod.com/ staat een artikel van 30 november, 2007, ‘Daniel’s 70 Weeks of Years Prophetic Wall Uncovered!’ We citeren: “De profetie van 70 jaarweken in Daniël 9:24-27 is misschien wel de MEEST VERBAZINGWEKKENDE PROFETIE IN HET OUDE TESTAMENT. (...) Al deze dingen maken het moeilijk om te beslissen welke van de vier decreten van toepassing


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

105

is op Daniël 9:25. Waren wat Daniël aangeeft, zonnejaren van 365,25 of profetische maanjaren van 360 dagen? WAARSCHIJNLIJK BEDOELDE HIJ JAREN VAN 360 DAGEN.” Op http://home.insightbb.com/~callihan/24Jul05Sermon%20Daniel.htm vonden we van John E. Callihan, ‘Daniel 9:20-27, Seventy Sevens’, versie van 24 July 05 en de man zegt er dit: “Hoe geweldig is het dat wanneer we HET MEEST WAARSCHIJNLIJKE DECREET kiezen en gebruik maken van het maanjaar (soms ook wel profetische jaar genoemd), en de 69 zevens tellen, we ongeveer belanden bij het tijdstip van de kruisiging.” Hij kiest 445 of 444 als de start van de vervulling van Daniël 9. Op http://ldolphin.org/70weeks.html er is een artikel uit NW Hutchings, ‘Seventy Prophetic Weeks of Daniel.’ We citeren: “Door de overgrote meerderheid van de Bijbelse autoriteiten is het aangenomen dat Christus gekruisigd werd op de leeftijd van 33 1 / 2 jaar. Daarom vond deze plaats in n.Chr 34. Er is ontdekt en dat is op grote schaal gemeld in duizenden betrouwbare publicaties, dat er een fout van 4 jaar werd gemaakt door de Romeinen bij het opzetten van hun kalender, dezelfde kalender die we nu nog gebruiken. Dit was een plus factor, daarom hebben wij aan de 34 jaar, 4 jaar toe gevoegd. Vervolgens hebben 483 jaar van de 69 weken afgetrokken, de som van 34 jaar en 4 jaar, en KOMEN WE UIT OP 445 JAAR. Artaxerxes ondertekende toen het decreet om Jeruzalem te herbouwen in 445 voor Christus, waaruit BOVEN ELKE REDELIJKE TWIJFEL dat Jezus Christus de Messias van Israël. De Messias moest worden afgesneden in AD 34, en Christus is de enige persoon die de geschiedenis inging met de bewering dat hij de Beloofde was.” Van Thomas Ice vonden we op The Seventy Weeks of Daniel’, Part VI, on http://ldolphin.org: “Ik denk dat ik aangetoond heb in mijn vorig artikel dat het uitgangspunt voor de profetie in Daniël 9:25 het decreet van Artaxerxes (Nehemia 2:5-8,17,18) is om Jeruzalem te herbouwen. In dit artikel hoop ik aan te tonen dat het decreet werd gegeven aan Nehemia OP 5 MAART, 444 BC (...) Een andere waarde van de letterlijke benadering komt van Dr Hoehner waar deze profetie een EXACTE TIJD VOORSPELD waarin de Messias van Israël te voorschijn zou komen in de geschiedenit. “41 En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, 42 en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. 44 en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.” (Lucas 19:41-42, 44). Hoe kon Israël kennis hebben van de tijd van hun bezoeking? Van een letterlijke interpretatie van de profetie van Daniël.” John Walvoord publiceerde: ‘EVERY PROPHECY OF THE BIBLE’, Chariot Victor Publishing, 1999. Pagina's 248-259 hebben met 'Daniel's Zeventig weken' te maken heeft: “Geleerden verschillen van mening over de vraag of de precieze datum is de laatste maand van 445 voor Christus of de eerste maand van 444 voor Christus. Hoewel wetenschappers blijven verschillen over het onderwerp is de meest plausibele verklaring de 444 v.Chr. datum, omdat DEZE PRECIES WERKT met de vervulling van de profetie en ook samen valt met de werkelijke wederopbouw van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

106

de stad. Deze interpretatie biedt de meest letterlijke uitleg zonder daarbij een aantal van de specifieke kenmerken van de profetie.” In tabelvorm ziet het er zo uit BRON: Bijbels-panorama.nl

Norbert Lieth, schreef over Daniël 9 de brochure: ‘Profetie - kort en krachtig De 70 jaarweken van Daniël Een bewijs voor de waarheid van de Bijbel’ Het verscheen bij Middernachtsroep waar men er volgende reklame over maakt. “De openbaring van de 70 jaarweken in Daniël 9 is een van de sterkste bewijzen om te laten zien hoe nauwkeurig Gods Woord in vervulling gaat. Heel precies wordt daarin het verloop van de heilsgeschiedenis, het lot van Israel, de komst van de Messias en het handelen van God met de naties voorzegd. De exacte overeenstemming van reeds plaatsgevonden gebeurtenissen met de profetieën van Daniël 9 IS ADEMBENEMEND. Wat de levende God in gecomprimeerde vorm door de profeet Daniël openbaart, is een bemoediging voor elke christen en moet iedere scepticus aan het denken zetten.” We citeren van http://www.allabouttruth.org/dutch/bijbelse-profetie.htm in het artikel Bijbelse Profetie - Goddelijk Geïnspireerd: “De profetie stelt: 69 weken van jaren (69 x 7 = 483 jaar) zouden voorbijgaan tussen de verordening om Jeruzalem te herbouwen en de komst van de Messias. Dit is volgens de Babylonische kalender die 360 dagen telt, omdat het boek Daniël in Babylon werd geschreven tijdens het Joodse gevangenschap na de val van Jeruzalem. Dus, 483 jaren x 360 dagen = 173,880 dagen. Volgens de verslagen die door Sir Henry Creswicke Rawlinson in het Shushan (Susa) Paleis werden gevonden, en die door Nehemia 2:1 worden bevestigd, werd DEZE VERORDENING OP 14 MAART, 445 VOOR CHRISTUS, uitgevaardigd door Artaxerxes Longimanus. PRECIES 173,880 dagen later, op 6 April, 32 na Christus, rijdt Jezus op een ezel Jeruzalem binnen (hiermee de profetie in Zacharia 9:9 vervullend).”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

107

Op http://www.windmillministries.org/frames/NL-CH24-8A.htm staat een artikel: ‘Bewijsstuk #13: Daniel’s “zeventig weken”’ We citeren uit het bijna slot: “Voor de volledigheid volgen hieronder nog paar opmerkingen over deze analyse om in overweging te nemen: 

De exacte dag in het jaar dat de profetie van start ging is niet bekend. We weten alleen dat dit de Joodse maand Nisan was. De berekende datum van 6 maart, 444 BC lijkt met de gegeven informatie overeen te komen. (…)

Analyse van de profetie: 

Zelfs de meest extreem voorgestelde late datering van Daniël, van de tweede eeuw BC, gecombineerd met het bewijs van de Dode Zeerollen en de Septuagint, leidt nog steeds tot de conclusie dat deze profetie eeuwen voor haar vervulling was geschreven.

HET IS EXPLICIET EN GEDETAILLEERD. Het specificeert een startpunt, een tijdsperiode en de voorspelde gebeurtenis zelf.”

APPENDIX I: Enkele wiskundige problemen in de leer dat 1 profetisch jaar = 360 dagen. Anderson, een onderzoeker bij Scotland Yard, heeft met behulp van een leer van 360-dagen per jaar, berekent dat er 173.880 dagen van het decreet zijn om de stad Jeruzalem te herstellen tot op de triomfantelijke intocht van Jezus in de stad. Dit is wat Walvoord erover zei: “Het is gebruikelijk dat de Joden rekenden met twaalf maanden van elk 360 dagen en daarbij af en toe een dertiende maandaan toegevoegd wanneer het nodig is de kalender te corrigeren.” Walvoord liegt hier minstens tweemaal in eenzelfde zin. Zie verder. De dispensationalisten (zoals Clarence Larkin, Tim LaHaye, Hall Lindsey, enz.) nemen de start van de profetie van Daniël 9:24-27 vanaf Nehemiah 2. We geloven dat men hier niet moet starten met de profetie. Ze hebben trouwens enkele variaties op die berekening, een start in 446 of 445 of 444 v. Chr. Opgepast er bestaat géén jaar “nul.” Want van 1 voor Chr. tot 1 nà Christus is slechts één jaar en geen twee zoals wel eens gedacht wordt. We denken dat men niet vanaf Ezra 7:12-26 mag tellen, zoals men doet onder het dispensationalisme omdat dit, in onze visie, niet overeenkomt met wat de profetie zegt in Jesaja 44/45. Het bevel tot herstel van JERUZALEM als stad is gegeven door Kores in 538 v. Christus. Van Dr. Thomas Ice voorvechter van de bedelingenleer verscheen op de site van www.pretrib.org/ ‘The Seventy Weeks of Daniel.’ Hij bespreekt er onder andere de nieuwe stelling van Harold Hoehner dat Nehemia start in 444 v. Chr. en heeft er enkele hoogdravende woorden: “Dr. Hoehner heeft een waterdicht bewijs gegeven voor het verstaan van het begin en einde van de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

108

eerste negenenzestigste weken van Daniël. (…) Tot op heden heeft niemand het werk dat Dr. Hoehner heeft gedaan, degelijk weerlegd. Het is de volle ondersteuning van de letterlijke interpretatie van de profetie van Daniël en is voor zover de enige aanpak die de cijfers laat kloppen” (wij onderlijnen en zetten in zwart). Maar dat is niet zo en doet de echte waarheid geweld aan. Dr. Hoehner is op zijn minst driemaal verkeerd. Zie de slottabel verderop of ga naar het Internet voor Bob Pickle, ‘An Examination of the Chronological Difficulties of Hoehner and Ice’s Calculations of Daniel 9’s First 69 Weeks.’ Op http://www.pickle-publishing.com/ Men rekent dus in sommige kringen, vrij recent zo: “Bij gebruikmaking van de (geaccepteerde) 360 dagen [maand] rekening verkrijgen we dit resultaat. De vermenigvuldiging van 69 weken X zeven dagen voor elke week geeft een totaal van 173.880 dagen. Het verschil tussen 444 n. Chr. en 33 na Chr. is 476 zonnejaren. Door de vermenigvuldiging van 476 met de lengte van een ZONNEJAAR, dat is 365,24219879 of 365 dagen, 5 uren, 48 minuten, 45,975 seconden, bekomt men 173.855,28662404 dagen of 173.855 dagen, 6 uren, 52 minuten en 44 seconden. Zodat we nog slechts 25 dagen moeten toevoegen tussen 444 n. Chr. en 33 na Chr. Wanneer we de 25 dagen van 5 maart (van 444 v. Chr.), rekenen tot 30 maart (van 33 na Chr.), dan is dat 10 Nissan [van de Joodse kalender] van het jaar 33 na Christus. De dag van de triomfantelijke tocht van Jezus in Jeruzalem…” (we parafraseren Hoehner). Dat klopt allemaal natuurlijk niet met de werkelijkheid van 1 jaar = 365 1/4 dagen. Maar ook 360 dagen interpreteren als dagen van een “profetisch” jaar doet de Bijbel NERGENS EN NOOIT. Door een jaar aan te passen als een profetisch jaar van 360 dagen, zijn 476 gewone jaren gelijk aan 483 profetische jaren. De dispensationalisten hebben hun rekening laten kloppen. Dat kan natuurlijk slechts indien er werkelijk zoiets bestaat als een profetisch jaar van 360 dagen. Die visie trachten ze als volgt te bewijzen. Dispensationalisten zeggen dat Mozes een kalender had van 360 dagen in een jaar van 30 dagen in één maand. Hij zou die gebruikt hebben in het verslag van de zondvloed. De argumentatie die men gebruikt zijn dan de volgende: Genesis 7:11: “In Noachs zeshonderste levensjaar, in de tweede maand op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle sluizen der grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend.” Genesis 7:24: “En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderd vijftig dagen lang.” Genesis 8:3,4: “en de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg. Aldus namen de wateren na verloop van honderd vijftig dagen af. En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat.” Van de 17de dag van de tweede maand tot de 17de dag van de zevende maand is volgens deze rekening (van Mozes of van diegenen van wie Mozes het verhaal overschreef) gewoon, 5 maanden = 150 dagen. Daar valt niets op aan te merken. Alleen mogen we niet zeggen dat hier zou staan dat één maand = 30 dagen. Want dat staat niet in het verslag. Stel dat men toen rekende met alternatief maanden van 29 dagen en 31 dagen. Ook dan is de som van 5 maanden =


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

109

150 dagen. Wat denkt u van deze rekening die de onze is: Februari = 28 dagen Maart = 31 dagen April = 30 dagen Mei = 31 dagen Juni = 30dagen Juli = 31 dagen, een mooie optelling van bijna 180 dagen (181 inclusief?), zes maanden in het totaal of 6 x 30! Mozes was echter ook geen dommerik: zelfs indien hij rekende met maanden van 30 dagen dan moet hij om het jaar rond te maken op het einde van die 12 maanden van 30 dagen nog de ontbrekende dagen invoeren. Want Mozes heeft van God in de Thora een instructie gekregen te rekenen volgens de maan EN de zon. Dat is wat men gedaan heeft in Egypte honderden jaren lang: een jaar van 360 dagen rond, maar ze hadden geen feesten die berekend waren op de stand van de maan, de Joden wel. Bij de Joden heeft zo een jaar van 360 dagen NOOIT bestaan, niet bij Mozes en niet in de rest van het OT. We gaan nu nog een stap verder. Er staat niet dat daarom in die tijd één jaar gelijk is aan 360 dagen. En er staat ook niet dat daarom één profetisch jaar = 360 dagen. Dat zijn twee conclusies die voortijdig en zonder énige dwingende reden door de leerlingen van het dispensationalisme gemaakt worden. Wanneer we Schrift-met-Schrift vergelijken dan is er nog een tekst dwingend aan de orde. Dit staat in Handelingen 7:22: “En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en was machtig in zijn woorden en werken.” In de astronomische rekeningen van de Egyptenaren duurde één jaar 365 1/4 dagen lang en niet 360 dagen lang. Egyptenaren hebben een tijd de rekening gehad van 360 dagen maar dat was niet de werkelijke kalender maar een berekening vanuit een religieuze overweging. Wat men wel had, waarschijnlijk om praktische redenen; is dat één jaar bestond uit 12 x 30 dagen plus 5 supplementaire dagen. En dat 1/4 dagen schoof gewoon op. Mozes opgevoed als een prins der Egyptenaren moet dat geweten hebben. Maar dat is niet de BIJBELKALENDER. Hij zal in Genesis dus niet zomaar over profetische jaren gesproken hebben van 360 dagen. Dat gedeelte heeft niets met profetie te maken heeft. De vloed was de vervulling van een profetie. Want het verhaal van de vloed begint wanneer God aan Noach laat weten dat er 120 jaar later een vloed komt om de goddeloosheid van de aarde te vegen. Dát is een profetie. En indien er zoiets bestaat als een profetisch jaar dan moet het hier gerekend worden; 120 x 360. Maar al dezen wie zo een jaar willen aannemen rekenen voor deze profetie van 120 jaar niet volgens de kalender van 360 dagen per jaar. Ik ken er geen enkele. Dat wil zeggen dat men het niet toepast waar het hoort en gebruikt waar er geen profetie aan te pas komt. Begrijpt u het? Ik niet! Dit staat er in de Bijbel over die vloedperiode: DATUM

vanaf

de GEBEURTENIS

BRONTEKST


110

1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

ouderdom van Noah God gebied Noah een ark te bouwen, om later dieren in te verzamelen. de Jaar 600: 10 van de Noah moet de ark vullen met dieren. De vloed zal 2de maand. beginnen in 7 dagen. Jaar 600: 17de van de Waterdiepten gaan open. De regens beginnen te stromen. Ze vallen voor veertig dagen en veertig 2de maand. nachten. Jaar 600: 27st van de De regen stopt. 3de maand. Jaar 600: 17de van de De aarde staat onder water voor 150 dagen. De 7demaand. ark komt tot rust op de bergen van Ararat en de wateren beginnen te zakken. Jaar 600: 1st van de De wateren trekken terug tot deze datum. Toppen 10de maand. der bergen worden zichtbaar. Jaar 600: 11de van de Noach zend een raaf uit en blijft nog 40 dagen in 11de maand. de ark. Jaar 600: 18de van de Noach zend een duif uit die terugkeert. 11de maand. Jaar 600: 25st van Noach zend opnieuw de duif uit die terugkeert de 11de maand. met een tak in de bek. Jaar 600: 2st van Noach zend een derde maal de duif uit die 12de maand. niet terugkeert. Jaar 601: 1st van de De aarde is bijna gedroogd. Noah opent de ark. 1st maand. Jaar 601: 27st van de De aarde is droog en men verlaat de ark. 2de maand. Jaar 480.

Genesis 6:14-21. Genesis 7:4. Genesis 10,11.

7:4

en

Genesis 7:12. Genesis 8:3,4.

7:24

en

Genesis 8:5. Genesis 8:6,7. Genesis 8:8,9. Genesis 8:10,11. Genesis 8:12. Genesis 8:13. Genesis 8:14-19.

De profeten Daniël, Ezra, en Nehemia leefden allen in de periode van het Babylonisch en Medo-Perzisch rijk. De kalenders die men dan gebruikte zijn gekend als de lunisolare rekening. Één jaar bestond er uit 12 of 13 perioden van 29-dagen of 30-dagen, maanden genoemd. Men moest zo wel rekenen omdat men keek naar de stand van de maan en de zon om de kalender te rekenen. En gezien de maan 29 ½ dag nodig heeft om rond de aarde te draaien en op hetzelfde punt terug te keren, moet men nu eens 29 en een ander maal 30 dagen rekenen. Maar dat is niet alles. Men heeft dan slechts 354 dagen per jaar wanneer men 12 maanden rekent. Rekent men er één maand meer bij (dus 13 per jaar) dan klopt het niet, want dan zit men vlug aan één volle maan teveel over een periode van 3 jaar. Men had dan het systeem bedacht om over een periode van 19 jaar zeven maal een dertiende maand in te voeren. En dan klopt alles ongeveer op enkele minuten na, de omwentelingen van de aarde rond de zon en deze van de maan rond de aarde lopen dan ongeveer gelijk of synchroon. Deze manier van maand-jaar berekening gebruiken de Joden nu nog.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

111

De stelling waarvan we dan moeten uitgaan is deze: er is geen enkele reden om een profetisch jaar van 360 dagen aan te houden. Dat bestaat niet dan slechts in de verbeelding van enkelen. Men staat niet meer op de vaste grond. En daar een theologisch bouwwerk op bouwen is ondoordacht. In ‘The Cambridge History of Iran’ Volume 2, The Median and Achaemenian Periods, (Edited by Ilya Gershevitch, Cambridge, MA, USA: Cambridge University Press, 1985, blz.750 staat het volgende: “Er is geen reden aan te nemen dat er iets is als een ”rond jaar” van 360 dagen (…) niet in de Perzische mythologische lijst van regeerders of ergens anders in Iran. Het is een geleerde constructie, zonder historische gronden, maar niettemin wijdverspreid ook onder recente historici.” Archeoloog Cyrus Gordon zegt in ‘Opgravingen in Bijbelse grond’: “Ook het Egyptische zonnejaar van 365 dagen heeft ons bereikt, zij het dan met Juliaanse en Gregoriaanse verbeteringen. Met het zonnejaar hebben we ook de maand van Egyptenaren geërfd, onafhankelijk van de fasen van de maan. Bovendien komt onze dagindeling in vierentwintig uur, zoals zovele westerse beschavingsvormen uit het land van de Farao’s ” (‘Het Spectrum’, Aulapocket n°553, 1960, blz.12.) Berekening van Sir Robert Anderson Sir Robert Anderson, geeft in ‘The Coming Prince’ (Kregel, 1957, 10de uitgave), blz.128 de volgende data:

EINDE

START 14 maart 445 voor Chr. (1 Nissan) 6 april 32 na Chr. (10 Nissan)

476 jaren x 365 dagen (per jaar) = 173.740 dagen 173.740 dagen 116 dagen (schrikkeljaren) 24 dagen (14 maart tot 6 april, inclusief) =173.880 dagen ---------------173.880 dagen ÷ 360 dagen (voor een “profetisch” jaar) --------------483 jaren (of 360-dagen lengte) In deze rekening moet men van één en ander uitgaan waar geen echte zekerheid over bestaat. Spreekt Nehemiah 2:1 over een gebeurtenis die op de eerste Nisan plaats vond? Gewoon elke dag van de maand zou passen in dit verhaal zonder iets uit de tekst tegen te spreken! Dus opgepast met dit axioma! Wanneer iets zeer belangrijk is moeten we ervan uitgaan dat de Bijbel ons dat ook weet te vertellen. In Nehemiah 8:2 wordt dan iets gemeld op de eerste dag van de zevende maand. Waarom? Omdat de Schrift die informatie belangrijk acht. Dan moeten we ook vanuit Neh.2:1 besluiten dat de dag van de gebeurtenis niet belangrijk is; de profetie komt niet in het geding indien de start ervan enkele dagen later zou zijn. Het gaat niet om het rekenen van de dagen, maar van de jaren! Daar gaat het dispensationalisme in de fout wat betreft het begin van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

112

de periode. Want de 173.880 dagen zijn hier als een “wettekst” in het systeem ingebakken. En er is nog wat anders waarover onzekerheid bestaat. Sir Robert Anderson telt van 14 maart tot 6 april geen 23 dagen maar 24. Hij rekent beide dagen inclusief. Laten we een beetje mathematisch te werk gaan. Indien we zeggen: we zullen elkaar morgen over deze zaak verder zien dan bedoelen we één dag later en geen twee. Stel het is vandaag zondag en u spreekt af: ik zie je daarover volgende week, dan bedoelen we zeven dagen later en niet acht dagen later. Jaren, maanden en dagen worden niet inclusief opgeteld. Bijvoorbeeld 1 Nisan van het jaar 5 tot 1 Nisan van het jaar 10 is niet = 6 jaren maar in werkelijkheid 5 jaren. Het is de onderliggende (tussenliggende) periode die men moet optellen. (Sommige dingen zijn natuurlijk afhankelijk van het taalgebruik want in het Frans in “une quizaine” = letterlijk 15 dagen, maar het is in werkelijkheid slechts 14 dagen.) Dit maakt de berekening van Anderson totaal onmogelijk als interpretatie; Christus sterft nadat de 69ste week is gestopt (op Palmzondag) maar die dood valt niet zelf in de 70 ste week. David Guzik, is één van de schrijvers die een groot aandeel hebben in de Blue Letter Bible. Hij schreef ook een ‘Study Guide for Daniel 9’: “Niemand vandaag is in staat dogmatisch te verklaren dat Sir Robert Anderson’s berekeningen ONMOGELIJK zijn.” Dit is een citaat van Walvoord, dat we tevergeefs hebben trachten terug te vinden, maar we hebben ook maar 4 boeken van deze man. Als het waar is wat Guzik schrijft en ik heb geen reden eraan te twijfelen, dan het merendeel van dezen die in de dispensatieleer geloven fout. De meesten onder hen hebben namelijk ondertussen een andere uitleg dan wat Anderson beweerde. Berekening van Sir Robert Anderson AANGEPASTE VERSIE (die ook fout is) Er zijn in de berekeningen van R. Anderson slechts enkele varianten aan te brengen en het systeem klopt nog minder dan wat hij beweert. Veronderstel dat Nehemiah de brieven op 7 Nisan krijgt dus slechts één week later dan wat R. Anderson zegt. Dan moeten we één week later starten na 14 Nisan: namelijk 20 Nisan. Zodat er dan ook minder dagen zijn in het jaar 32 na Chr. tussen 20 maart en 6 april. START 20 maart 445 voor Chr. (7 Nisan) EINDE 6 april 32 na Chr. (10 Nisan) 476 jaren

x

365 dagen (per jaar) = 173.740 dagen 173.740 dagen 116 dagen (schrikkeljaren) + 17 dagen (20 maart tot 6 april) = 173.873 dagen

--------------173.864 dagen - 360 dagen (per “profetisch” jaar)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

113

--------------482 jaren (of 360-dagen lengte) (plus 353 dagen) Volgens deze telling is de laatste dag van de 69st week 17 Nisan, de dag van de opstanding van Christus. Nu zegt de profetie van Daniël dat de Messias afgesneden wordt NA de 69ste week. Wat we hier voorstellen klopt dus ook niet met de voorzegging. Dat wil ook zeggen dat deze van Anderson in zijn geheel niet klopt. Slechts indien we zeggen dat de aanvang van de voorspelling begint VÓÓR 5 NISAN kan de profetie juist zijn. Natuurlijk dan nog steeds gerekend met de verkeerde visie dat één profetisch jaar = 360 dagen. De visie van R. Anderson is dus verkeerd omwille van de volgende punten: 1°) De begindatum in Nisan is verkeerd. 2°) Een jaarkalenderrekening van 360 dagen bestaat niet. 3°) De einddatum is dus ook verkeerd. 4°) De inclusieve telling die hij gebruikt, is verkeerd. 5°) Christus sterft in de periode die de breuk is tussen week 69 en 70. Berekening van Gavin Finley volgeling van R. Anderson, AANGEPASTE VERSIE (ook fout) Op http://endtimepilgrim.org/ staan een reeks artikelen van Gavin Finley MD, over ‘THE 70 WEEKS OF DANIEL’ (130 bladzijden A4, we citeren enkele zaken, soms zonder vertaling). Daar dienen we wat over te zeggen. De schrijver is de belangrijkste verdediger van de berekeningen van Sir Robert Anderson die we kennen. Het is een leerling van deze gewezen inspecteur van Scotland Yard, maar gaat ook nog verder dan hem. Volgens Finley is Anderson slechts een tweeof drietal dagen mis in zijn berekeningen. Dit is één van zijn conclusies: “All this notwithstanding, Sir Robert ANDERSON'S REMARKABLY ACCURATE AND FAITHFUL WORK, perhaps set back in time by no more than 2-3 days is recorded in his book, now available online, "The Coming Prince". IT IS A LANDMARK PIECE OF SCHOLARSHIP still being published today long after the first edition came out in 1894. His book should put to rest any historicist or preterist notions that 70 weeks or 69.5 weeks have already been completed” (wij onderlijnen en onze hoofdletters). Robert Anderson (later ‘Sir’) schreef in 1877 een brief naar informatie over maanstanden in de tijd van Nehemia aan de Astronomer Royal of Greenwich Observatory. Dit was het antwoord: “ROYAL OBSERVATORY, GREENWICH.” June 26th, I877. “SIR, – I have had the moon's place calculated from Largeteau's Tables in Additions to the Connaisance des Tems 1846, by one of my assistants, and have no doubt of its correctness. The place being calculated for – 444, March 12d. 20h., French reckoning, or March 12d. 8h. P. M., it appears that


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

114

the said time was short of New Moon by about 8h. 47m., and therefore the New Moon occurred at 4h. 47m. A. M., March 13th, Paris time.” I am, etc., “ (Signed,) G. B. AIRY.” (Opgepast in wat volgt: in de Engelse taal is een komma = een punt voor ons en is punt = komma.) Gavin Finley rekent als volgt: “Let us not immediately assume that these 'years' are earthly years of 365.2422 days. This is where many have gone wrong in their calculations of the 70 weeks of Daniel. Remember that these 'seventy weeks (sevens) of years' are issued to us from the throne of God.” Dit moet het volgens hem zijn: Het eerste deel van de 70 weken omvat 7 + 62 = 69 weken (heptaden). Je moet het rekenen als 69 “zevens” of Bijbelse jaren. Die 69 weken tijdspanne = 69 x 7 = 483 Bijbelse jaren. 483 Bijbelse jaren = 483 x 360 dagen = 173.880 dagen. “This is the all important time span. Our task now is to insert this time segment between two auspicious dates in holy history.” Hij laat het inpassen in zijn schema als volgt: “As we trace out the first 69 of the 70 weeks through time we see that the time span began very early in the month of Nisan in the 20th year of Artaxerxes Longinus. (Nehemiah 2) This was the spring of 445 B.C. We know that it was soon after the new moon of Nisan because 173,880 days is 5,888 moons plus 8 days. Going back 8 days from Nisan 10, (Palm Sunday) we get Nisan 2, (Sir Robert Anderson said it was Nisan 1 but this difference is of little consequence)” (wij onderlijnen). Wij zeggen: het bouwen van de muur (muren) in Nehemia is NIET DE SLEUTEL om de profetie te begrijpen. De sleutel is dat Kores de toelating geeft om naar Juda terug te keren en een nieuwe tempel te bouwen. Jesaja hoofdstukken 44 en 45 zijn véél belangrijker dan Nehemia 2. Toch blijft Finley beweren: “As we have determined above, the 69 weeks is a timespan of 173,880 days inclusive. This is 173,879 days for the difference between the first and last days of the 173,880 days. The true solar year astronomically is 365.242199 or 365.2422 days. How many years then is in this interval of 69 "weeks"/sevens/173,879 days? Let us pull out our calculators and see. 173,879 days divided by 365.2422 days = 476.0649 years. So the 69 weeks/sevens = 476 years plus a small fraction of a year. That small fraction is 0.06492 of a year. 0.06492 x 365.2422 days per year = 23.7 days or 24 days.” “And when is our finishing day? As we shall see the 173,880 day time line comes to its terminus on a very auspicious day in the Passover month of Nisan in 32 A.D., specifically Nisan 10 of that year. As we shall discover, it was 5,888 moons and 8 days later.” (…)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

115

“Having established a well fixed terminus for the 173,880 days let us remember that this April 9 Palm Sunday date is 24 days further down the solar year than the day of Nehemiah's edict 476 years and 24 days before. So if we back up 24 days from April 9 we shall get to our Gregorian calendar date in which Nehemiah went before the king and made his appeal to rebuild Jerusalem. April 9 minus 24 days = March 16 of 445 B.C. The question we must ask ourselves now is what date on the Hebrew calendar is March 16? Well again we shall need to determine when the new moon for Nisan 445 B.C. came through. Sir Robert Anderson's own data from the Astronomer Royal of Greenwich gives us a new moon time of 0709 hrs. or 7:09 a.m. on March 13. Nehemiah was at Susa in Persia and 700 miles to the east. This would give a new moon time for Susa about 45 minutes earlier than this Jerusalem time. Would the new moon have been seen the following morning when it was 24 hours old? It may well have been. Sir Robert Anderson tagged this March 14 date as Nisan 1. But it might well have been reckoned as Nisan 2. Again, this is not a big issue. A forty-eight hour window after a passage of 476 years is exceedingly good accuracy!” (wij onderlijnen). Onthouden dus, dat Anderson, exinspecteur van Scotland Yard, wel eens twee dagen mis zou kunnen zijn. Maar dan moeten we ook de SUPERLATIEVEN WEG-LATEN, DAT ALLES TOT OP DE DAG NAUWKEURIG KLOPT IN DANIEL 9:24-27. Volgens Anderson’s cijfers natuurlijk, want de profetie klopt om gans andere redenen niet. Men moet zich niet achter zijn beroep verschuilen en beweren, zoals men ook nu nog doet, dat hij alles nauwkeurig heeft onderzocht zoals een dedective het zou gedaan hebben en tot die verbluffende oplossing kwam. Zoals zoveel kalenders uit vroegere tijd was die van de Joden gebaseerd op de standen van de maan. Zodat iedereen die het geleerd was, aan de stand van de maan (des nachts) je kon vertellen welke dag van de maand het ongeveer was. Een geoefend oog kon dat met een zekere nauwkeurigeheid zeggen. Maar het grootste probleem was het vaststellen van de eerste dag van die nieuwe maanmaand. Bij slecht weer kon je het niet en wie geen echte telling gevolgd had van de vorige maanmaanden (die allen 29,5 dagen duurden) was één of twee dagen mis. Normaal was de nieuwe maan slechts 24 uur nadien echt zichtbaar. Op de Islamietische website moonsighting.com/ kan je er veel over te weten komen. Die rekenen namelijk liturgisch met dat soort maandagen, maar passen alles aan de wereldse kalender aan voor het gewone leven. Hieronder een ander argument en illustratie van Finley. Dit is nog niets vergeleken bij de twee verschillen tussen Gavin Finley en Robert Anderson’s berekeningen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

116

BIBLICAL TIME AND THE SEVENTY WEEKS OF DANIEL 360 DEGREES TO A SIÈCLE, AND 360 DAYS TO A YEAR. 12 SECTORS OF 30 DEGREES, AND 12 MONTHS OF 30 DAYS. THE SOLAR CYCLES AND LUNAR CYCLES IN THE MATHEMATICAL AND GEOMETRIC PERFECTION OF GOD. Hieronder een ander argument en illustratie van Finley. Dit is nog niets vergeleken bij de twee verschillen tussen Gavin Finley en Robert Anderson’s berekeningen. Gavin Finley komt met een kalender aanzetten van 360 dagen = Gods superkalender. (Finley is niet de énige die met zo een superkalender werkt maar ook bijvoorbeeld de leiders van www.360calendar.com) Dit lezen we bij G. Finley: “In Genesis we are told that the flood of Noah began on the 17th day of the 2nd month. -Gen.7:11) On that day the "fountains of the deep were broken up and the windows of heaven were opened". Exactly five months later on the 17th day of the 7th month "the floodwaters receded and the ark came to rest on Mount Ararat". This five month span of time is stated twice in Genesis to be 150 days. -Gen.7:24 and 8:3) 150 divided by 5 = 30 days. This is a bit different from what we see in our damaged solar system today. Five of our present months/lunar cycles would be 5 x 29.530 = 147.5 days. But the Genesis account records a span of precisely 150 days. So we must conclude that edicts coming to us from the throne of God up in the third heaven regarding time involve perfect months containing 30.0000000000 days each.” Wanneer Finley gaat schrijven over het jaar van 365,2422 dagen gebruikt hij; éénmaal de uitdrukking “damaged and imperfect cosmos” en tweemaal “damaged cosmos.” En daarbij heeft hij in zijn artikelen met regelmaat een tabel die ons dat moet duidelijk maken. Met de vloed is de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

117

dagindeling van de aarde rond de zon veranderd van 360 dagen naar 365,2422 dagen. Dit is zijn besluit: “This is a bit different from what we see in our damaged solar system today. Five of our present months/lunar cycles would be 5 x 29.530 = 147.5 days. But the Genesis account records a span of precisely 150 days. So we must conclude that edicts coming to us from the throne of God up in the third heaven regarding time involve perfect months containing 30.0000000000 days each.” Hier een andere tabel van Finley, die op die manier zijn zaak wil halen tegenover Anderson en Dr. Harold Hoehner. Het is waarschijnlijk bij een eerste oogopslag voor velen niet duidelijk wat het verschil is. Het is dit: Finley is er van uitgegaan dat het jaar waar Nehemia toelating krijgt van Artaxerxes om naar Jeruzalem te gaan er één was van 13 MAANDEN. Wetenschappelijke term hiervoor: een embolysmaal jaar. U merkt op de tekening dat er 3 varianten zijn; 1°) Gavin Finley 2°) Robert Anderson 3°) Harold Hoehner (hierover later meer) In wat volgt gebruiken we enkele malen een term uit de astronomie “embolistisch” en heeft deze betekenis: “Embolistisch betekent ‘er tussen gevoegd.’ Een embolistische maand is een extra maand die alleen in sommige jaren aan een kalender wordt toegevoegd, meestal om een maankalender in de pas te laten lopen met het tropische jaar. Een embolistische dag heet ook wel schrikkeldag.” http://www.astro.uu.nl/~strous/AA/nl/woordenboek.html En de betekenis van een ander begrip dat we nog enkele malen tegenkomen, “equinox”: van http://www.astro.uu.nl/~strous/AA/nl/woordenboek.html#E “De equinox is het tijdstip waarop de Zon de hemelevenaar oversteekt. Dit wordt ook wel de nachtevening genoemd. Rond zo'n tijd zijn de dag en nacht overal op Aarde bijna even lang. Het begin van de (astronomische) seizoenen van lente en herfst worden door een equinox aangegeven (waar die seizoenen relevant zijn).” Dit is een gedeelte van het commentaar van Gavin Finley bij de illustratie. Wij wijzen erop dat dit niet onze visie is, maar het bewijst dat de argumentatie tussen de aanhangers van Nehemia als het startsein van de 69 weken niet verschoond is van harde onderlinge kritiek. Dit zegt Finley: “In de tabel zien we dat de periode van 173.880 dagen in onze tijdsberekening bijna een maand langer duurt van de 476 jaar, gerekend van equinox tot equinox. Dat is een lange tijdsperiode en het moet beginnen in de maand van Pasen, de maand nisan in de dagen van Nehemia en eindigend in de maand nisan van het jaar van de kruisiging. Men ziet dat slechts in het geval van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

118

een late Pasen van de kruisiging zoals in een embolistisch-jaar (een jaar met een extra dertiende maand “Adar”), deze extra lengte kan opleveren. Dit zijn de feiten in dat verband. Slechts het jaar 32 na Christus past in dit plaatje. Elke andere berekening eindigende in 30, 31, 33 of 34 na Christus is foutief. Zowel de periode eindigend in 31 en 33 na Christus komen te vroeg in die jaren om de 173.880 dagen vol te maken. En deze tijdslijnen beginnen werkelijk ook in een embolistisch-jaar. Men start dus te laat. De tussentijd van de éne nisan naar de andere is in werkelijkheid te kort. In het totaal is die tijdspanne te kort voor het aantal dagen van de 69 jaarweken. Elke periode, anders dan deze van 32 na Christus, kan geen 173.880 dagen volmaken door de 25 dagen extra van die 476 jaren te vullen. We zien dat de tijdspanne #2, beginnend in het jaar 445 v. Chr. en eindigend in 32 na Christus alles laat kloppen. Dat is de tijdspanne voorgesteld door Sir Robert Anderson in zijn klassiek werk, ‘The coming Prince.’ Slechts deze tijdslijn kan een verbinding maken tussen de twee maanstanden van de maand nisan, de nisan beginnend bij Nehemia en het einde met de nisanmaand van de kruisiging van de Heer en Pasen. Bekijk eens de details. Een waarachtige en correcte tijdspanne van de 69 weken van Daniël moet goed uitgelegd worden. De 69 weken (of zevenen) zijn 69 x 360 = 173.880 dagen. De tijdspanne van 173.880 dagen moet de overbrugging zijn van de nisanmaand van Nehemia hoofstuk twee en de nisanmaand rond Palmzonsdag van de paastijd in het jaar van de kruisiging. Dat is deze tijd: 173.880 dagen of 476 jaar plus een extra aan 25 dagen. Deze extra 25 dagen maken het een moeilijke taak. We moeten de lange lijn van nisan van “punt A” naar de nisan van “punt B” doorgaan en slechts een late Pasen (en late nisan) lost dat allemaal. Je kunt dat zien in het diagram voor het jaar 32 na Christus, daar heb je zo een late Pasen op weergegeven. Dat was een embolistisch-jaar met een extra maand “Adar.” Dat krijg je in een regelmaat van 7 maal over een periode van 19 jaren. En de nisan van het jaar 32 na Christus is zo een jaar. Daarom klopt alles hier exact. Alleen wanneer de terminus van de 173.880 dagen eindigen in 32 na Chr., zullen de 173.880 dagen passen in een kader tussen twee nisanmaaanden en 476 jaar omvatten. En de reden waarom het einde in 32 na Christus valt is ook eenvoudig, 32 na Christus is namelijk een embolistisch-jaar. De twee of drie jaar voordien waren dat niet. In 32na Christus kwam de maand nisan dus aan de late kant zodat er extra dagen waren om in te voegen. Zowel het begin van de periode als het slot ervan moet in een nisanmaand vallen. De Heilige Schrift is daar zeer duidelijk in, het is een absoluutheid en verplichting om de 69 weken, of de 173.880 dagen nauwkeurig te laten passen (…) Wanneer we de tijdslijn afgaan van 25 dagen en 476 jaren dan is er een verbinding van paasgebeurtenissen, en Palmzondag moet in een late nisan vallen. Het moet zondermeer een embolistisch jaar zijn. Was er in 32 na Christus een extra maand “adar” en was daardoor de vroege maand nisan verschoven naar een latere tijd? Was 32 na Christus een embolistisch jaar? Ja, zondermeer!”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

119

Dus straffe taal van Finley: “One year = 360 days = 12 months. And each month is a time period of precisely 30 days. The biblical or prophetic year is made up of twelve 30 day months. So the biblical year does not match our present cosmos. It is not 365 days, 5 hours, 48 minutes and 45.51 seconds. It is not 365.2422 days. It is precisely 360 days. This matches perfectly the 360 degrees of a circle” (wij onderlijnen). Berekening van Gavin Finley, volgeling van R. Anderson CONTRA Dr. Harold Hoehner Dr. Harold Hoehner heeft volgens Gavin Finley een fout van één jaar in zijn berekeningen en die aantekeningen zijn interresant genoeg om te vertalen. Vergeet het niet; wie niet de leer van Anderson volgt, is meestal leerling van deze man. Dit zegt Gavin Finley als kritiek op H. Hoehner: “Laat ons nu gaan kijken naar de derde oplossing, deze van Dr. Harold Hoehner. Hij stelt voor dat de 173.880 dagen in hun tijdslijn eindigen in Nisan van het jaar 33 na Christus. Maar zoals u kunt merken in de grafische voorstelling was het jaar na Christus géén embolistisch jaar. Wanneer de tijdspanne doorlopen wordt zal ze eindigen in het jaar 33 na Christus, met een vroege nisanmaan. Bovendien, terugrekenend naar het begin van de 476 jaren en 25 dagen kom je in 444 v. Christus terecht in een vroege lente, dan ben je 15 dagen verkeerd, 15 dagen vóór de lente equinox. Die maan zou te vroeg zijn om als een nisanmaand gebruikt te kunnen worden. Je zit in werkelijkheid in de twaalfde maand, de maand “adar.” Wat zien we in de bovenstaande diagramvoorstelling, de nieuwe maan van die bepaalde maand zou in de vroege uren vallen van 2 maart. De volle maan zou 14 dagen later vallen op 16 maart. Deze lentemaand zou zijn volheid bereiken op 16 maart en zou 5 dagen vroeger zijn dan de werkelijke lente-equinox (punt 'E' en dat is 21 maart). Een fout van dien aard geeft aan dat deze maand in dat jaar geen kandidaat kan zijn voor de maand nisan. Er zou een deriende maand moeten aan zijn toegevoegd en een embolistiche maand zijn. Een kalenderjaar met een tweede “adarmaand.” Ons besluit is dan, dat Professor Hoehner gefaald heeft om de werkelijke verbinding te leggen tussen de maand nisan uit de tijd van Nehemia en de 173.880 dagen. Nehemia zou op geen enkele wijze de tweede maand, de maand “nisan” genoemd hebben, maar zondermeer “adar.” Een Rabbijn of elke goede onderzoeker zou in het verband van de maan tegenover de lenteequinox, geen fout hebben gemaakt van zo een groot kaliber.” Trouwens er is nog wat anders. De Bijbel is geschreven onder toezicht van de Heilige Geest. De Heilige Geest maakt géén fouten. Het is onmogelijk dat de Heilige Geest zo een fout zou maken in het bepalen van een Hebreeuwse kalendertijd. Zowel de Schriften als de astronomische gegevens hebben gesproken. De tijdslijn tussen 444 v. Chr. 33 na Christus van de 69 weken van Daniël is te


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

120

kort. De feiten die we hebben uit de Schrift en de astronomische gegevens over de standen van de zon en de maan in de hemel komen niet overeen met de uitleg van Hoehner. Dit hebben we gezien, 444 v. Chr. kan niet de start zijn van Nehemia die naar de koning gaat. En 33 na Chr. was niet het jaar waar we de passie van Jezus moeten zetten. Deze tijdspanne geeft géén nisanmaanden in de betrokken jaren. Dat alles is één jaar te laat en slechts de tijdslijn tussen 445 v. Chr en 32 na Chr. komt overeen met alle feiten. Er zijn nog andere Scriftuurlijke gegevens die hier bij aansluiten. Er is in de geschiedenis genoeg bewijs voor het 20 ste jaar van Artaxerxes Longinus uit Nehemia 2 als 445 v. Chr.” Het is duidelijk: men moet rekening houden met die embolistische-jaren. Want wat we ook mogen beweren, de kalender moet steeds aangepast worden aan de werkelijkheid. De reden daartoe is zeer eenvoudig. Joden hebben jaarlijks meerdere feesten en op die feesten moeten offers gebracht worden van producten uit de landbouw. Je kunt niet doen zoals men het heeft geregeld in de Islam waar met een maankalender gerekend wordt van 354 dagen en waar de ramadanmaand gewoon mag opschuiven. Dat kan niet onder de Joodse wet. Men heeft dus de volgende vorm van aanpassing gevonden: in een periode van 19 jaar moet zevenmaal een DERTIENDE MAAND TOEGEVOEGD WORDEN AAN DE KALENDER. Op die wijze heeft een maanjaarkalender dezelfde lengte als een zonnejaarkalender. En daar zit ook de fout van alle berekenaars (Finley incluis) van jaren van 360 dagen: dat klopt niet met de werkelijkheid. Bereken je aan de hand van een maanjaar dan ben je 11,24 dagen kwijt gerekend naar het astronomische jaar. Reken je aan een zogezegd “Bijbels profetisch jaar van 360 dagen” dan ontbreken er nog 5,24 dagen om het astronomische jaar vol te maken. Wat Finley of anderen van deze leer ook mogen beweren de uitleg van Anderson is NIET:“the “Rosetta Stone” of biblical/prophetic time” (uitspraak van Finley.) Deze slotbewering van Finley is niet Bijbels te verantwoorden en bovendien niet op astronomische gronden te verklaren: “John the Beloved in two sentences eight verses apart gives two different descriptions of the flight of the woman and her subsequent exile at a wilderness place of safety and nurturing. In the first instance the time period is stated in terms of days. Then, eight verses later, in the same chapter the Holy Spirit restates the very same story using 'times' (or years) rather than days. Surely God did this to inform His people that one 'time' or one year, whenever it is issued to us as a period of years in scripture equals 360 days and not the 365.24 days presently observed in our solar system. This is the pattern or the Biblical 'code' for time. This is the biblical standard for time which is being consistently kept throughout God's Holy Word from Genesis to Revelation.” Finley komt tot de verklaring van zijn afwijkingen met Anderson’s berekeningen: “This is an amazing solution to the prophecy of the 69 weeks. Sir Robert Anderson's timeline for the 69 weeks/173,879 days was March 14, 445 B.C <------> April 6, 32 A.D. Nisan 1, 445 B.C. <------> Nisan 10, 32 A.D.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

121

This author's timeline, using the astronomical data of the solar and the lunar cycles, was very close to that of Sir Robert Anderson. March 16, 445 B.C. <------->April 9, 32 A.D. (476 years plus 24 days (inclusive)) Nisan 2, 445 B.C. <------->Nisan 10, 32 A.D. (5888 moons plus 8 days (inclusive))” (…) “One online resource that gives some lunar data is the U.S. Naval Observatory. Unfortunately it does not go back further than the year 1700. I have used Sir Robert Anderson's new moon data for 445 B.C. and 32 A.D. for this study. Armed with this lunar information we can then construct a combined Gregorian/Hebrew calendar on which to lay out the 69 weeks.” Berekeningen van Clarence Larkin, volgeling van R. Anderson, die niet meer zo populair is, maar het vijftig jaar terug wel was. (En zijn boeken zijn nog steeds in herdruk.) Clarence Larkin, geeft in ‘Dispensational Truth’ (1920), blz.70,71 de volgende data. 14 maart 445 voor Chr. (1 Nisan) 2 april 30 na Chr. (Palmzondag) 445 B.C. +30 A.D. --------------476 jaren (inclusief) 476 jaren x 365 dagen (per jaar) --------------173.740 dagen 173.740 dagen 119 dagen (schrikkeljaren) + 20 dagen (14 maart tot 2 april, inclusief) --------------173.879 dagen 173.879 dagen - 360 dagen (voor een “profetisch” jaar) --------------483 jaren (of 360-dagen lengte) Clarence Larkin was een ingenieur mechanica en architect. Hoe komt het dan dat hij zoveel fouten maakt in zijn berekeningen.? Hier zijn ze; 1°) Ten eerste: van 445 voor Chr. tot 30 na Chr. is niet 476 jaar inclusief gerekend, want er bestaat


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

122

géén jaar 0. Wanneer je Larkin goed volgt moet Jezus sterven in het jaar 31 na Chr., maar hij zegt dat het 30 na Chr is. 2°) Ten tweede: welke formule is er om jaren inclusief te tellen? Is dat op alles toepasselijk of slechts in dit éné geval? 3°) Ten derde: welke formule is er om dagen inclusief te tellen? Zodat Larkin de fout maakt van TWEE JAAR EN ÉÉN DAG! Moet je de profetie geloven of de berekenaars? Contra de berekeningen van de leer van de bedelingen volgens een Adventist Over de berekening van Sir Robert Anderson één van de geestelijke vaders van de redenering dat er nog een toekomstige 70 ste jaarweek te vervullen valt (zie de tweede uitleg en berekening) kunnen we de kritiek overnemen die G. F. Hasel (blz.7) hierover gaf. Hij zegt: “De nauwkeurige chronologie van Sir Robert Anderson rekent 173.880 dagen, van 14 maart (1 Nisan) 445 voor Chr. tot 6 april (10 Nisan) 32 na Chr., de intocht in triomf van Jezus op Palmzondag. Deze berekening kan slechts aangehouden worden (1°) bij de veronderstelling dat de jaren hier geen zonnejaren zijn maar profetische jaren van 360 dagen (2°) de veronderstelling dat de uitvaardiging van het decreet op 1 Nisan 445 voor Chr. was (3°) de veronderstelling dat Christus stierf in het jaar 32 A.D. (4°) de hypothese dat de 70 ste week naar een verdere toekomst verschoven wordt (5°) aanvaarden dat er geen overeenkomst is tussen zonnejaren en profetische jaren zonder dat er willekeurig extra dagen worden toegevoegd.” En we geven in het kort nog de rest van zijn bezwaren (zie blz.8-10) tegen R. Anderson, hier en daar door ons aangevuld. 1°) Er is geen rekening gehouden met de verschillen tussen de Juliaanse en Gregoriaanse kalenders. Er worden in de rekening 130 dagen toegevoegd zonder veel argumenten. 2°) Anderson (en zijn opvolger Hoehner) nemen 1 Nisan als uitgangspunt van Neh.2:1. Maar die tekst zelf geeft niet aan dat het de eerste dag is van de maand. Men rekent dus vanaf het begin met een hypothese. 3°) Het verschil tussen 69 weken volgens de zonnejaarberekening en de profetische jaarrekening van 360 dagen beloopt over die periode bijna 7 jaar. Een berekening van zonnejaren levert voor Anderson dan de jaartallen 445 voor Chr. tot 39 na Chr. op. Het is niet mogelijk om 173.880 profetische dagen (69 weken x 7 jaren x 360 dagen) en 173.855 zonnedagen (van 444 voor Chr. tot 33 na Chr.) elkaar te laten overlappen. In de rekening van Anderson is er een verschil van 140 dagen. In de vernieuwde berekening van Hoehner nog steeds 25 dagen. Maar opgepast, slechts één volk had in die tijd een rekening van 360 dagen en 5 supplementaire dagen, dat waren de Egyptenaren. Heeft Israël daar zijn profetische rekening gehaald? Mocht Gods volk dat? Berekeningen van dien aard hebben de Joden niet. En nog een historische notitie in dit verband. Rond het jaar 200 na Chr. schreef Julius Africanus een soort ‘Kerkgeschiedenis’ waarin ook Dan.9 besproken wordt. Daarin rekent hij voor 1 jaar = 356 dagen, dus een gewoon maanjaar. De 490 zonnejaren zijn dan in werkelijkheid slechts 475 maanjaren geworden.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

123

4°) Het jaar van de dood van de Heer nemen in 32 (Anderson) of 33 na Chr. (Hoehner) geeft moeilijkheden met de chronologie van het NT. 5°) Aannemen dat er een breuk is tussen de 69 ste en 70ste week schept problemen. Waarom geen breuk tussen de eerste 7 (jaar)weken en de 62 (jaar)weken? Gezien dat niet kan op basis van de exegese van de tekst zelf moet men gewoon lezen wat er staat. De 70 jaarweken volgen elkaar op zonder onderbreking. 6°) De suggestie van H. A. Ironside, A. J. McClain en anderen dat er nog meer profetie is waar een breuk is aangegeven in de profetische uitspraak bewijst nog niet dat die regel van toepassing zou zijn op Dan.9:24-27. Als regel moet veeleer gelden dat waar een profetie een tijdselement bevat, men moet rekenen met een ononderbroken lijn van tijd. Voorbeelden zijn: de 430 jaar van Gen.15:13 = Ex.12:40 / Gal.3:17 de 40 jaren in de wildernis = Num.14:34 de 7 hongerjaren van Gen.45:6 de 3 dagen van Jezus in het graf Mat.12:38-40 Dan.9:24-27 zou hierop de enige uitzondering zijn! 7°) Men tracht vers 26 te scheiden van vers 27. Vers 26 is te vervullen in de dagen van Jezus en vers 27 is toekomstig, honderden jaren later. Maar hier is geen enkele bewijsvoering voor aan te geven vanuit Dan.9:24-27. De context wijst niet in de richting van een gescheiden profetische uitspraak maar van één ononderbroken profetie. 8°) De dominante uitleg van dezen die geloven in de breuk tussen de 69 ste en 70ste week berust op de gedachte dat er een toekomstige regering van de Satan komt. Maar dat is een gedachte die vreemd is aan de theologie van het OT. Daarin lezen we alleen over een toekomstige regering van de Messias, niet van Satan. Daarom is de persoon beschreven in Dan.9:26 = de persoon uit Dan.9:27. 9°) In vers 26 ligt de nadruk op “het volk” in vers 27 op “de prins.” Beide uit elkaar halen maakt de profetie onverklaarbaar moeilijk. Het volk is natuurlijk Israël (letterlijk en/of geestelijk) zodat de “prins” ofwel een koning is over Israël of de Messias, maar zeker niet de Satan of een “prins” van Satan. En daarenboven, “het volk” en “de prins” leven in hetzelfde tijdperk en niet gescheiden door honderden jaren. (Einde argumentatie van G. Hasel.) We denken niet dat de uitleg van één dag = één jaar een goede visie is op, hoe het OT spreekt over tijd. Wanneer in verband met een voorzegging, een tijd gekoppeld is lijkt het voor ons, dat de tijd letterlijk moet opgevat worden. We geven enkele voorbeelden: PROFETIE Aankondiging van de zondvloed (zeven dagen) (*)

VERVULLING Gen.7:4 en 7:10

Duur van de zondvloed (40 etmalen)

Gen.7:4b en 7:12

Omtrent de schenker en de bakker (3 dagen)

Gen.40:13 / 40:20 / 40:22


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Zeven jaren van overvloed en honger (later)

Gen.41:29,30 / 41:53,54

De hagelplaag van Egypte (morgen)

Ex.9:18 en 9:22-28

40 jaar in de woestijn

Num.14:34 / Heb.3:17

Rondtrekking om Jericho

Joz.6:3,4 en 6:14,15

Geen regen of dauw (3 ½ jaar)

1 Kon.17:1 / Jac.5:17

Hongersnood in Samaria (morgen)

2 Kon.7:1 / 7:18

Ballingschap van Juda (duur) (70 jaar)

Jer.29:10 / Dan.9:2

124

(*) Zijn we consequent dan moeten we dit rekenen volgens het dag = jaar beginsel of 120 jaar x 360. Dus een voorspelling van hoevele jaren? NOTA: Om alles niet nog complexer te maken hebben we het niet over de jaarkalender, die sommigen gebruikten in de tijd van Jezus, die 364 dagen telde. Eén jaar was verdeeld in vier delen van 90 dagen + 1 supplementaire dag. En uiteindelijk had men in elk jaar een tekort van 11/2 dag. Er zit wat symboliek achter van; 52 weken x 7 dagen. De extra dagen werden volgens het apocriefe boek Jubileeën 6:23 gerekend na de 1ste, 4 de,7de en 10de maand. (Dr. Shemaryahu Talmon de grote specialist van kalenders uit die periode van Christus geeft aan dat deze sekte elke zeven jaar een extra week invoegde en twee weken elke 28 jaar. Zie Talmon, Shemaryahu, ‘The World of Qumran from Within: Collected Studies’ Jerusalem: Magnes Press, 1989, blz.147-185.) En we gaan ook niet verder uitwerken wat er allemaal aan de orde kwam op chronologisch gebied in de 1ste en 2de eeuw voor Christus. Maar vernoemen we toch deze: de menselijke geschiedenis telt 4.900 jaar. Volgens het boek Enoch 93:3-10 / 91:12-16 Begin schepping 3.668 voor Chr. Herstel van de tempel 253 na Chr. Het Laatste oordeel 1.233 na Chr. Latere aanpassingen volgens de boeken Maccabeën Begin schepping 4.088 voor Chr. Herstel van Israël 168 voor Chr. (volgens Dan.9:24) Derde aanpassing (Testament van Levi 17) Begin schepping 3.941 voor Chr. Begin laatste Millennium in 41 voor Chr. (jaar 3.900 na schepping) Laatste oordeel 960 na Chr. (jaar 4900 na Chr.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

125

Men speelt dus met veelvouden van 7 x 10 x 70 = 4.900 of 490 x 10. APPENDIX II: de leer van de bedelingen hierover in tabelvorm Zeventig Wekenprofetie = 490 jaar Daniël 9:24-27 gerekend aan letterlijke jaren van 360 dagen, volgens dispensationalisten (Bijbels gezien een onbestaande jaartijd). BEVEL IN HET JAAR Van Artaxerxes I in 445 v. Chr. [1]

Van Artaxerxes I in 444 v. Chr. [2] Van Artaxerxes I in 444 v. Chr. [3] Van Artaxerxes I in 446 v. Chr. [4]

LEIDER VAN DE TERUGKEER EN START Nehemia Nehemia 2:1-11 10 nisan = 14 maart 445 v. Chr. Nehemia Nehemia 2:1-11 1 Nisan = 4 of 5 maart 444 v. Chr. Nehemia Nehemia 2:1-11 5 Nisan Nehemia Nehemia 2:1-11 24 november 446 v. Chr.

VERSCHIJNING VAN DE MESSIAS OP DOOD VAN JEZUS PALMZONDAG 6 april 32 na Chr.

Vrijdag daarop

30 maart 33 na Christus

Vrijdag daarop

30 maart 33 na Christus

Vrijdag daarop

Palmzondag aangegeven.

niet 3 april 33 na Christus

[1] Sir Anderson R., ‘The Coming Prince’ 10th ed., Kregel, rep. 1980.  Goede kritiek op R. Anderson is: Bob Pickle, ‘An Examination of Anderson’s Chronological Errors Regarding Daniel 9’s First 69 Weeks.’ Op http://www.pickle-publishing.com/  Recente Babylonische kalenders tonen aan dat 1 Nisan in 445 v. Chr. viel in een SCHRIKKELJAAR en dat 1 Nisan = 13 april. Dat is niet wat Sir R. Anderson leert. Zodat ook de Palmzondagdatum van die schrijver niet klopt in de berekening. Zie: Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein, ‘Babylonian Chronology 626 BC - AD 75’, Brown University Press, 1956, blz.32. Op ‘The Shepherd's Page’ (http://www.abdicate.net/cal.aspx) staat een programma om de omrekening te maken van een Joodse dag naar de Juliaanse of Gregoriaanse kalenderdag.  De zondag 6 april was geen 10de Nisan, maar waarschijnlijk 6 Nisan, en Pasen acht dagen later op maandag 14 Nisan.  Vern Sheridan Poythress, ‘Hermeneutical Factors In Determining The Beginning Of The Seventy Weeks (Daniel 9:25)’, Trinity Journal 6:2 (Fall 1985), blz.146-149 heeft nog een andere kritiek op Anderson, namelijk zijn berekeningen van de 70 jaren van ballingschap.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

126

Neen, er zijn geen twee of zelfs drie perioden hierin te onderscheiden. Zie dit op http://www.biblicalstudies.org.uk/  Chuck Missler schreef op www.khouse.org/articles/2004/552/ een artikel, ‘Daniel’s 70 Weeks’ en zegt er bijvoorbeeld dit: “De nauwkeurigheid van profetie Wanneer we de periode bekijken van 14 maart 445 v. Chr. tot 6 april 32 na Chr. en de correcties maken voor de schrikkeljaren hebben we exact 173.880 dagen! Hoe kon Daniël zoiets van tevoren weten? Hoe zou iemand zo een gedetailleerde voorzegging kunnen geweten hebben.” Dit is een ingekort artikel van zijn boek met dezelfde titel verschenen bij Koinonia House, 2004. Dus vrij recent, een promotie voor Anderson’s berekeningen. Deze Chuck Missler is één van de schrijvers voor ‘The Blue letter Bible.’ Heeft hij nog niets gehoord van al de fouten in de zaak die R. Anderson heeft bedacht?  In ‘A Bible Study’ van Jack Kelley ‘The 70 Weeks of Daniel’ geschreven in de laatste jaren vóór het jaar 2.000 àp www.gracethrufaith.com/ikvot/the-70-weeks-of-daniel lezen we: “Maar volgens Nehemia 2:1 is het bevel gegeven om Jeruzalem te herbouwen in de eerste maand van het 20ste jaar van de regering van koning Artaxerxes van Perzië (maart van 445 v. Chr. op onze kalender… ). Exact 483 jaar daarna reed de Heer Jezus in Jeruzalem op een ezel en riep men “Hosanna.” Dat was de enige dag in Zijn leven dat Hij toeliet dat zijn discipelen hem koning van Israël noemden, zodat de profetie van Daniël tot op de dag vervult werd.” We hebben hier eenzelfde vraag: heeft hij nog niet gehoord van al de fouten in de zaak die R. Anderson heeft bedacht? Hij was geen goede rechercheur, want uitgaande van een verkeerde inlichting kwam hij tot een verkeerde uitslag.  Op http://www.harvardhouse.com/prophetictech/elephantine.htm#elephantine staat een vertaling van enkele documenten uit Elephantine (Egypte) waar de datum van Koning Artaxerxes' 20ste jaar begon op 18 september 446 v. Chr. en liep tot 5 september 445 v. Chr. (Hebreeuwse kalender). Hoe dit past met het vorige is ons een raadsel. Wellicht heeft Egypte op dat moment een andere maand in zijn kalender dan Suza waar Nehemia is! Maar het zou eenvoudiger kunnen zijn dan dat. De schrijver is tweemaal gezalfd met de Heilige Geest, heeft telepatische gaven en heeft uit-het-lichaam ervaringen. En dergelijke zaken klasseer ik in een bepaald verband, maar niet in Bijbels verband. Bovendien staan er zaken in, die doen denken aan valse profetie, die de schrijver na het evenement met veel verve weet te minimaliseren. U hoeft het artikel dus niet echt te lezen tenzij u alle rarigheden over Daniël 9 moet onder ogen hebben gehad, zoals wijzelf. [2] Dr. Hoehner H. W., ‘Chronological Aspects of the Life of Christ’, Zondervan, 1977.  Dr. Hoehner zegt dat de datum 445 v. Chr. zoals Anderson die geeft niet historisch juist is. Want het 20ste jaar van Artaxerxes is 444 v. Chr. Dr. Hoehner geeft een ander probleem aan van Anderson, men mag niet eindigen in 32 na Christus. Hij toont aan dat wanneer we uitgaan van de 10de Nisan, zoals Sir Robert Anderson doet, Christus gestorven zou zijn op een zondag of maandag. Wie rekent op een sterven van de Heer op een vrijdag komt


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

127

met Anderson verkeerd uit. Wie rekent zoals anderen doen dat Christus stierf op een woensdag komt ook verkeerd uit met de berekeningen van Anderson. o De beste kritiek op H. Hoehner is: Bob Pickle, ‘An Examination of the Chronological Difficulties of Hoehner and Ice’s Calculations of Daniel 9’s First 69 Weeks.’ Op http://www.pickle-publishing.com/  Volgens Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein, ‘Babylonian Chronology 626 BC AD 75’, (Providence: Brown University Press, 1956), blz.17, was het eerste jaar van Arthaxerxes niet december 465 v. Christus maar augustus. Dus hier ook een fout. In ‘The Cambridge Ancient History, Second Ed., Vol V, The Fifth Century BC.’ (Cambridge University Press, 1992) staat, “de dood van Xerxes is recent duidelijk bevestigd als augustus 465” (blz.13), “ergens tussen 4 en 8 augustus” (blz.13, voetnoot 47). Zie ook van Stolper, M. W. ‘Some Ghost Facts About Achaemenid Babylonian Texts’, Journal of Hellenic Studies 108 (1988), blz.196-8.  Maar met de schrikkelmaand in dat jaar zou dat op 3 of 4 april moeten zijn en niet 4 maart. Zie: Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein, ‘Babylonian Chronology 626 BC - AD 75’, (Providence: Brown University Press, 1956), blz.32.  (We plaatsen nog een recente nota bij deze studie van Edwin Yamauchi die behoort tot de belangrijkste deskundigen van het Oud Testament. Zijn bijdrage over de Bijbelboeken Ezra en Nehemia aan, Zondervan Illustrated Bible Backgrounds (enig in zijn soort), geeft ons bijvoorbeeld deze datum: 25 ellul, de dag dat de muren klaar zijn komt overeen met 27 oktober 445 v. Chr. Het jaar 444 komt bij hem niet te pas in enige berekening. Zie volume 3 blz.438. The ZIBBC Old Testament volumes verschenen november 2009.) [3] Dr. Ron J. Bigalke Jr. (Chafer Theological Seminary)  Dr. Ron J. Bigalke Jr. zet het begin van het jaar van Artaxerxes in augustus 465 v. Chr., in tegenstelling van R. Anderson en H. Hoehner die december 465 v. Chr. nemen.  Zie naar http://www.eternalministries.org/articles/weeks.html 

Kritiek hierop, ja! Zie punt 1 en 2 hierboven.

[4] Op de site van The Moorings (USA) staat nog een andere uitleg die weinigen zullen aannemen.  Nehemia hoofdstuk één start op 24 november in 446 v. Chr. Daar rekenen we nog 173.880 dagen aan toe en dat geeft 15 december 31 na Christus, de dag van de tranfiguratie = verheerlijking op de berg. Daar bovenop een periode van 62 gewone weken van 7 dagen die eindigen wanneer Jezus, Lazarus opwekt uit de doden. Dat is dan 20 februari van het jaar 33 na Christus. Onmiddellijk daarop veroordelen de Joodse leiders Jezus, Hij moet sterven (Joh.11:45-57). Daarbij moet men volgens een Joodse regeling in de Talmud veertig dagen rekenen van de “verdediging.” Jezus mag personen oproepen ter zijner verdediging, mensen laten spreken als getuigen vóór hem. De 42 dagen later (begin en einddag van die 40 dagen) brengen ons op 3 april 33 na Christus, de dag van de kruisiging.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

128

Zie naar http://www.themoorings.org/apologetics/prophecy/69weeks/weeks1.html

En ook dit hebben we gevonden, Nehemia gecombineerd met het jaar 446 v Chr. Op het Internet: http://www.morgenster.org/profetie.htm Hun uitleg is deze: “Vervulling: Nehemia kreeg in het 20e regeringsjaar van de Perzische koning Artaxerxes toestemming om Jeruzalem te herbouwen (Nehemia 2:1-6). Dat was omstreeks 446 v Chr. De tijd tot de Gezalfde (Messiach in het Hebreeuws en Christos in het Grieks) bedraagt dan 7 + 62 = 69 (jaar)weken (letterlijk zevens of zeven tijden). De tijdseenheid van Daniël is net iets korter dan een jaar, namelijk 360 dagen. De tijd tot de Messias bedraagt dan 69 x 7 x 360 = 173880 dagen = 476 jaar en 21 dagen, vanaf 446 v Chr: 446 v Chr 445 v Chr ... . 1 2 ...

1 v Chr 446

1 AD ... 447... ...

30 AD 476

31 AD

.

Zelfs het jaar 30 als eind-datum van de 69 weken is nog in zwang. Van Wayne Jackson onder andere is dit zijn ‘Daniel’s Prophecy of the Seventy Weeks’, November 9, 1998’: op www.christiancourier.com/articles/read/daniels_prophecy_of_the_seventy_weeks lezen we “In werkelijkheid is deze chronologie verdeeld in drie stukken, waar het totaal 486½ jaar beslaat. Dat is de periode tussen het bevel Jeruzalem te bouwen en de dood van de Messias. (…) Inderdaad. Wanneer we starten in 457 v. Chr. en 486 ½ jaar verder gaan komen we in 30 na Chr. het ware jaar van de kruisiging van Christus! Dat is de algemene opvatting (Scott, blz.364 [1]). (…) In het midden van de zeventigste week, na de vervulling van de 486½ jaren wordt de Gezalfde “afgesneden.” Dat wijst naar de dood van Jezus. Ook Jesaja voorzei dat op eenzelfde wijze, dat Christus zou afgesneden worden van de levenden” (Jesaja 53:8). (…) Het tweede segment van de tweeënzestig weken (434 jaar), opgeteld bij de vroegere negenenveertig geven een resultaat van 483 jaren. Dat cijfer mogen we rekenen vanaf 457 v. Chr., en loopt tot 26 na Chr. Dat was het jaar dat Jezus werd gedoopt en begon aan zijn openbaar leven. Tot slot, “het midden van de week” (3½ jaar) geeft de tijd aan hoelang de prediking duurde. Dat gedeelte stopt in 30 na Chr. Het jaar van de dood van de Verlosser.” [1] Scott J.B., Seventy Weeks, ‘Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’ ed. Merrill C. Tenney, Zondervan, 1975. (Over het jaar 29 als eind-datum van de 69 weken, in zwang in de 18 de tot begon 20ste eeuw, zie naar de vroegere publicaties daarover.) Er is één conclusie bij dit alles: het Internet en de boeken van de dispensationalisten die handelen over de 490 jaar baseren zich in hun uitleg voor waarschijnlijk nog 60% op wat Sir Robert Anderson zegt (of de latere Clarence Larkin). Zonder énige wijziging krijgen we dat steeds te lezen. Maar het is duidelijk dat zijn berekeningen TOTAAL FOUT ZIJN. De begindatum van de rekening is namelijk verkeerd, dus ook het slot klopt niet. Hoe oprecht is men dan in dit alles? Of heeft men gewoon wat horen klingelen en hebben die leerlingen van hem, zonder wat anders


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

129

gehoord te hebben dit vastgegrepen als het enige dat zinnig is? Verbazingwekkend is de slordigheid van Josh McDowell, in de regel iemand die zijn zaken goed onderzoekt, in zijn ‘The New Evidence that Demands a Verdict’, blz.197-201. Bij hem is het niet belangrijk of men de start neemt in 445 v. Chr. of 444 v. Chr. Dat is gewoon het belang van de zaak onder de mat vegen.

De verklaring en de teksten Vers 24 STATENVERTALING DAN.9:24 “Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.”

LUTHERVERTALING DAN.9:24 “Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uwe heilige stad; dan zal de overtreding geweerd en de zonde verzegeld en de misdaad verzoend en de eeuwige gerechtigheid aangebracht en de gezichten en profetieën verzegeld en een allerheiligste gezalfd worden.”

LEIDSCHEVERTALING DAN.9:24 “Zeventig weken zijn vastgesteld voor uw volk en uw heilige stad; opdat de afval voltooid en de maat der zonden volgemaakt, de schuld verzoend en eeuwige gerechtigheid aangebracht, het gezicht van den profeet verzegeld en een allerheiligst voorwerp gezalfd worde.”

We moeten in het oog houden dat God van Zijn volk wil, dat ze: “het verbond in gedachten houden” en Zijn raad is “gedenk het verbond gesloten met de vaderen” (Leviticus 26:42,45). Dat is dan ook wat Daniël beleden heeft in zijn gebed aan het begin van hoofdstuk 9. En het antwoord is de profetie van de zeventig jaarweken. Het heeft dus betrekking op Israël. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Terugkeren naar YaHWeh (Deuteronomium 30:2 / Daniël 9:13 / 9:4) Zijn hart openstellen voor God (Leviticus 26:41 / Daniël 9:5) Begrijpen en aanvaarden dat God met reden straft (Leviticus 26:41 / Daniël 9:7,11,12) Luisteren naar God (Deuteronomium 30:10) Alle persoonlijke zonden belijden (Leviticus 25:40 / Daniël 9:4,14-15) Zonden van de vaderen belijden (Leviticus 26:40 / Daniël 9:4) Wetten en geboden onderhouden (Deuteronomium 30:2,16) God liefhebben (Deuteronomium 30:15,20) In Gods wegen wandelen (Deuteronomium 30:16)

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling bij Dan.9:24.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

130

69) Zeventig DaniĂŤl had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer, want Hij openbaart hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen de Joden, maar ook zijn ganse volk uit de macht des duivels en der eeuwige verdoemenis door den Messias zou verlost worden. 70) weken Versta hier jaarweken, gelijk Lev. 25:8; elke week van zeven jaren, tezamen makende vier honderd en negentig jaren; waar nu deze vier honderd en negentig jaren beginnen en waar zij eindigen, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen beginnen ze van het eerste jaar der monarchie van Cyrus, en eindigen ze in den dood van Christus; hetwelk wel de eenvoudigste mening schijnt te zijn, uit Jes. 44:28, en Jes. 45:13; 2 Kron. 36:22,23; Ezra 1:1, enz.; doch anderen beginnen ze van het zevende jaar van Artaxerxes Longimanus, en eindigen ze ook in den dood van Christus. Anderen beginnen ze van het tweede jaar van Darius Nothus, en eindigen ze in de verstoring van Jeruzalem door Titus. Van welk alles de verstandige lezer zal mogen oordelen. 71) zijn bestemd Te weten van God. Hebreeuws, zijn afgehouwen, of afgesneden; dat is bescheiden, besloten. 72) over uw volk, Gedurende welke uw volk en uw heilige stad zal overkomen hetgeen ik u straks zal openbaren. 73) om de overtreding te sluiten, Of, om op te sluiten, of om te bedwingen de overtreding. Anders: dat Hij, te weten Christus] de overtreding besluit; dat is, dat hij voor de zonden des volks genoeg doe, opdat dezelve als in een kerker besloten worden, dat zij niet meer voor Gods aangezicht komen. 74) om de zonden te verzegelen, Dat is, om te bedekken de zonden der uitverkorenen, dat zij voor het aangezicht van God niet komen. Dit heeft Christus door zijnen dood teweeg gebracht. Anders: om de zonden te verdelgen. 75) om de ongerechtigheid te verzoenen, Te weten door de offerande van Christus aan het kruis. 76) om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, Hebreeuws, ene gerechtigheid der eeuwigheden, door welke alleen zij, die ooit gerechtvaardigd zijn en rechtvaardig zullen worden, moeten gerechtvaardigd worden voor God, Hebr. 9:12. Deze gerechtigheid is gelegen in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Jezus Christus.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

131

77) den profeet te verzegelen, Dat is, de profetie, te weten de profetieën der profeten van Christus' lijden en de heerlijkheid daarop volgende, 1 Petr. 1:11, welke God den profeten door gezichten heeft geopenbaard. 78) de heiligheid der heiligheden Dat is, den Heere Christus, die daar is het waarachtige heilige der heiligen, omdat in Hem al de schatten van heiligheid, rechtvaardigheid, en ook van wijsheid en kennis van God verborgen zijn, ons ten goede; en dat Hij is de ware ark des verbonds, door welken God de woorden des levens tot de wereld spreekt; de rechte genadestoel, door welken wij de verzoening hebben, enz. 79) te zalven. Te weten met den Heiligen Geest; dat is als in te wijden en te bereiden tot zijn zaligmakend ambt. Wat zij op dat gebied zeggen Dit eerste vers is in 6 delen verdeeld of in 6 verschillende gebeurtenissen die ten tijde van de 70 jaarweken of 490 jaren moeten geschieden. Deze dingen moeten gebeuren aan het Joodse volk en haar stad Jeruzalem en niet aan de heidense natiën. En volgens E. Bullinger (een hyperdispensationalist) Appendix 91 zou dit slechts “ten volle” in de 70ste toekomende week zijn. P.A. Slagter die hierover dezelfde visie heeft schrijft in ‘Israël en de Bijbel’, oktober 1993, blz.9 het volgende over Daniël 9:24: “Er worden zes zaken genoemd, die vervuld zullen zijn c.q. vervuld zullen worden als deze periode voleindigd is. De eerste drie hebben vooral te maken met het afronden / verdwijnen van iets; de laatste drie spreken over het volbrengen / voltooien van iets. Anders gezegd: Drie negatieve dingen worden beëindigd en drie positieve zaken worden tot stand gebracht... De tweede conclusie is dus, dat het herstel van Israël eerst plaatsvindt nadat deze dingen, t.w. de overtreding, de ongerechtigheid en de zonde, zijn weggedaan. Met andere woorden: voordat de 70 weken ten einde zijn en bovengenoemde dingen zijn voleindigd is er geen sprake van het door God beloofde herstel van Israël! Dat is ook wat elders in het profetisch Woord duidelijk wordt bevestigd” (wij onderlijnen). Het NT leert het toch nog anders; wat de Messias bewerkt voor de Joden, werpt zijn vruchten af voor de Heidenen. Want het gaat NIET om de vervulling van het verbond met de aanwezigen (of de afstammelingen) dat op de Sinaï gesloten is. Het gaat om het verbond met Abraham. Over Dan.9:24 zegt een Amerikaanse theoloog dat dit vers een beschrijving geeft van het priesterlijke werk van de Messias. En dat is een terechte opmerking. (Zie J. Barton Payne, ‘The theology of the Older Testament’, Zondervan, 8ste druk 1975, blz.276.) In een ‘min of meer’ letterlijke weergave van een lezing van D. Steenhuis met als titel ‘WIKKEN EN WEKEN’gevonden op Internet, staat het volgende: “Daniël 9 wordt niet meer besproken en de sleutel tot het verstaan der profetie wordt niet meer gezien. Het wordt allemaal grijs. Dit komt alleen maar doordat de Gemeente niet meer gezien


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

132

wordt als het geheimenis. Het wordt niet meer gezien dat de gelovigen uitverkoren zijn van voor de grondlegging der wereld. Israël is uitverkoren vanaf de grondlegging der wereld en de Gemeente van voor die tijd. Onze plaats is niet hier, niet in Jeruzalem, niet op de heilige berg Sion; onze plaats is in het huis van de Vader. Ook al zou u letterlijk wonen in Jeruzalem, u hoort er niet. U bent een vreemdeling, een bijwoner, u hoort in het huis van de Vader. Daar waar de Here Jezus Zijn plaats heeft, daar horen wij! Wij moeten wennen aan de idee dat wij niet Israël zijn. Het unieke van de Gemeente is niet om te wisselen of te vergelijken met het unieke van Israël. Er komt een moment waarop Gods Zoon zal zeggen: “Kom Gemeente.” De Here Jezus is heengegaan om u plaats te bereiden. Als Hij plaats bereid heeft komt Hij weer, opdat wij zullen zijn waar Hij is. Hij is in het huis van de Vader, daar gaan wij naar toe, daar horen wij, dat is ons tehuis, onze eeuwige bestemming. Vanaf het moment dat de Gemeente van de aarde weg is, gaat Gods ‘tijdklok’ weer tikken. De hele tijdsperiode van de Gemeente hier op aarde is een interim-periode” (wij onderlijnen). Wat deze leraar zegt is in strijd met die tekst Daniël 9:24-27. Zijn argumenten zijn gemaakt vanuit het aannemen van de leer van de dispensaties en de breuk tussen de 69 ste en 70ste week. P. Beker schrijft in ‘Israël en de Bijbel’, april 2003, blz.15 na eerst de zes onderdelen van Daniël 9:24 te hebben geciteerd: “Aan het eind van die 490 jaren zal de overtreding van Israël ten einde zijn en hun zonden verzoend, omdat de Messias verzoening voor hun ongerechtigheden heeft aangebracht. De periode van Israëls lijden zal voorbij zijn en er zal een eeuwige gerechtigheid zijn aangebracht. Dit alles heeft betrekking op het komende Messiaanse rijk, zoals omschreven in Jer.31: “Ziet de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken”. “Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” (vs.31 en 33).” Een onderbreking De beschrijving die Daniël geeft, maakt duidelijk dat er een onderbreking is in de tijdsorde. Er is een indeling in 7 weken, 62 weken en tenslotte een laatste week die valt na de 69e, , de 70e week dus. Uit de tekst blijkt dat deze 70e jaarweek niet direct op de 69e week volgt, want de vervulling ervan heeft nooit plaats gevonden. De periode tussen de 69e en 70e jaarweek duurt dus ondertussen al bijna 2000 jaar. Uit de tekenen der tijd kunnen we echter opmaken dat de aanvang van deze 70e jaarweek niet lang meer op zich zal laten wachten” (wij onderlijnen). Wat wij op dat gebied zeggen WIJ GELOVEN NIET DAT DEZE ZES ONDERDELEN VAN DE PROFETIE SLECHTS IN DE TOEKOMST VERVULD ZULLEN WORDEN. ZE ZIJN – NAAR ONZE OVERTUIGING - REEDS VERVULD IN HET EEN-MALIGE OFFER VAN DE DOOD VAN JEZUS. Bekijken we de details: 1) “Om de overtreding te voleindigen.” Dit kan twee betekenissen hebben.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

133

Een eerste is wanneer we dit opvatten alsof de overtreding zou worden doorgevoerd tot een hoogtepunt. Dan kunnen we dit begrijpen als dat het Joodse volk door hun verwerping van de Messias de overtreding tot een hoogtepunt hebben gevoerd (Mat.23:32 / 1 Thes.2:15,16). We mogen dit zeker niet bezien als iets dat nu nog moet vervuld worden. De tweede mogelijke betekenis is deze en dit is voorzeker duidelijker in verband met het volgende: dat door het offer van Christus de overtreding van Adam die hij heeft begaan is voleindigd. Ofwel dat er een verzoenende waarde voor in de plaats is gegeven (Joh.1:29 / Rom.5:20). De woorden die Zacharias sprak, toen zijn zoon Johannes (later de doper genoemd) werd opgedragen, zouden dan een goede betekenis voor ons krijgen. Hij zei volgens Luc.1:68: “Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht.” Door deze woorden profeteerde Zacharias dat Jezus Christus de overtreding zal voleindigen en daardoor de weg tot het echte zoonschap met God terug zou vrijmaken. En daartoe heeft Jezus alle nodige eigenschappen (Jes.61:1). 2) “de zonde af te sluiten.” Andere vertalingen zeggen dit als volgt: “om een einde te maken aan de zondoffers” en dit omdat hier het Hebreeuwse woord “chatta’th” gebruikt werd. Het heeft betrekking op het offer dat onze Heer Jezus Christus op de Calvarieberg heeft gebracht en daardoor het offer werd dat de zonden der wereld zou vrijkopen of afsluiten (Joh.1:29). Door zijn komst hebben we kans op vergeving indien we Hem aanvaarden tot onze redding. Het Hebreeuwse woord voor “afsluiten” vinden we in die betekenis ook in 1 Kon.21:8 en Ester 8:8. Ook dit voorspelde Zacharias volgens Luc.1:77: “om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden.” En zie ook Joh.3:33 en 6:27. 3) “de ongerechtigheid te verzoenen.” Paulus zegt ons over Christus in Col.1:20: “en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is.” Of volgens Rom.3:25: “de zonden (...) die te voren (...) gepleegd waren” zijn verzoend. God was in Christus en verzoende zich tot de wereld (2 Cor.5:19). Zie ook Rom.5:10 en Heb.10:26 vergeleken bij Zach.3:4. Het offer dat Christus bracht heeft de ongerechtigheid, van de zondige Adam en diens afstammelingen verzoend, waardoor we vrede met God kunnen krijgen. Het Hebreeuwse “kaphar” of “verzoenen” vinden we o.a. in Ex.30:10 / Lev.4:20. Wanneer alles verzoend zal zijn, is de verzoening opgehouden. Greijdanus zegt in, ‘De Openbaring des Heren aan Johannes’, (uitgave van 1925, blz.136): “Hij staat daar,”als Lam, dat geslacht is, d.w.z. Zijn verzoenings-arbeid, in het midden, om de verterende werkingen van Gods heilige gerechtigheid, ook die door middel van het schepsel en van de schepping, van Zijn gemeente af te keren, en haar als Zijn verloste kerk, in heiligheid en vrede en zaligheid te doen leven vóór Gods troon en heerlijke majesteitsopenbaring.” En er zijn ook Gereformeerde theologen die geloven dat elke vorm van middelaarschap zal ophouden. Zo bijvoorbeeld Calvijn, ‘Institutie’, Boek II, XV, 5 en A. Kuyper, Collegedictaten, De Christo III. 4) “en om eeuwige gerechtigheid te brengen.” Dit wil zeggen dat er door dit


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

134

verzoeningsoffer van Christus over de hemelen en aarde een eeuwige gerechtigheid zal komen. Dat offer geeft ons de kans om voor eeuwig in Gods ogen gerechtvaardigd te worden. Het hangt alleen van onszelf af (en Gods genade) of we dit zullen worden of niet. Vergelijk met Mat.1:21 / 1 Cor.1:31 / Titus 3:5 / Rom.3:25 / Mat.3:15. De knecht des Heren zal voor “eeuwig onze ongerechtigheid dragen” (Jes.53:11). Over die rechtvaardige God gaat het ook in het gebed van Daniël. Dat gaat vooraf aan de openbaring van deze profetie. Zie Dan.9:7,14,16 en vergelijk met Jer.23:6. P.A. Slagter die de 2de visie aanhangt hierboven beschreven (de bedelingen), schrijft in ‘Israël en de Bijbel’, november/december 1993, blz.7, het volgende over dit gedeelte: “4) Eeuwige gerechtigheid wordt gebracht; De gerechtigheid zorgt ervoor, dat Israël ‘recht’ komt te staan tegenover God. En dat kan alleen in verbinding met de Here Jezus Christus. Het volbrachte werk van de Messias, nu bijna 2.000 jaar geleden, is de grondslag voor het behoud van Israël als volk. Als een overblijfsel in de toekomst de Naam des HEREN aanroept zal het behouden worden. Dat betekent: het zal gerechtvaardigd worden in en door het verlossingswerk van Christus. Niet door eigen inspanning, niet door de werken (der Wet), maar door geloof zal Israël deel krijgen aan het heil. Als de verzoening met God heeft plaatsgevonden, en Israël vergeving ontvangt in het reinigende bloed van het Lam, zal er een nieuw begin zijn.” Dat is geen terechte opmerking. Waarom de verlossing van Israël verzetten naar een toekomst 2.000 jaren later? Jezus, gaf zijn discipelen de opdracht dat wanneer ze zouden prediken, zich eerst tot de Joden moesten wenden en dan met dezelfde boodschap naar de heidenen moesten gaan (Mat.28:19 / Hand.1:8 / Rom.15:19). Wanneer een X aantal Joden - het grootste deel jammer genoeg - zijn Messias verwerpt geeft ons dat toch niet het recht om nog een aparte verzoening voor dezen te prediken. De stelling: eerst de Jood, dan de Griek blijft als een paal boven water staan in alle eeuwen (Rom.1:16 / 2:9,10). Het is op die manier vervuld. Een nieuwe hoeft niet want er is nooit een breuk geweest in Gods roep tegenover Zijn volk. De tijd van genade is zowel voor Israël als voor de heidenen gegeven in het NU, het HEDEN, en niet na een onderbreking van een 69st week in Gods roeping. Het zou erop neer komen dat het offer van Christus niet goed genoeg zou geweest zijn. Wat begon aan het kruis loopt in zijn vervulling gewoon zonder onderbreking door tot alle mensen die het verdienen gered te worden, vanuit Gods genade gered. 5) “gezicht en profeet te bezegelen.” Dit betekent dat de komst en dood van Christus de bezegeling of vervulling betekende van gezicht en profetie die is opgetekend, en allen die deze profetieën later hebben bekendgemaakt of profeten. Lees eens bijvoorbeeld voor uzelf wat Jesaja in zijn 53ste hoofdstuk over de Messias profeteerde en dan zul je merken dat Christus dit ganse gedeelte door zijn lijden en dood heeft bezegeld of vervuld. Zie in dit verband Mat.11:13 / Luc.24:44 / Hand.3:19-25. Door de dood van de Heer is met Israël een nieuw verbond gesloten en aangegaan (Heb.9:17).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

135

Wanneer we Hand.3:19-25 bespreken dan moet dat ook gedaan worden met Hand.1:6 erbij. Daar vragen de discipelen naar het “herstel.” De gelijkluidende term kwam al voor in de Griekse Septuaginta. Het begrip “apokathistanai” is er gebruikt om zowel het letterlijke als het geestelijk herstel van Israël te beschrijven. Zie o.a. Jer.15:19 / 16:15 / 23:8 / 24:6 / 27:19 / Ezech.16:55 en Mal.3:23. Deze laatste tekst is in onze Bijbels weergegeven in Mal.4:6. En we drukken er nog eens op; het gaat om zowel geestelijk als letterlijk herstel, de context laat ons meestal weten waar de nadruk op ligt. En zo ook Hand.3:19 waar we dan “apokatastasis” vinden, slechts éénmaal in gebruik in het NT. Waar ligt de nadruk in dit gedeelte, op het letterlijke of het geestelijke herstel? Duidelijk het laatste want dat volgt uit het vers 22. Er staat dat de wederoprichting komt nadat Christus is opgenomen, en dan volgt een verwijzing naar Deut.18:15-19, de tekst over de profeet zoals Mozes naar wie moet geluisterd worden. Dat wordt ingeleid door de woorden “Mozes toch heeft gezegd (...)”, zodat het “toch” wijst naar het verband van vers 21 en 22. Wat wil dat zeggen? Gezien men in de Messias moet geloven vóórdat Jezus werkelijk de tweede maal zal terugkeren om dingen te herstellen, is door/in geloof dat herstel al op geestelijke wijze begonnen. En dezelfde opmerking mag gemaakt worden voor vers 24. “Deze dagen” die aangekondigd zijn wijzen op de tijd van Petrus en niet naar de toekomst. Dus is het geestelijk herstel vanaf Pinksteren begonnen. En ook de wederoprichting van alle dingen, want herstellen houdt dat al in. Hierover nog iets meer.

6) “en iets allerheiligst te zalven.” De uitdrukking “allerheiligst” is volgens sommige vertalingen “het heilige der heiligen” anderen nog zeggen “een heilige plaats.” Dit heeft dus méér betrekking dan alleen op de zalving van Jezus Christus, in de Jordaan. We dienen op te merken dat nergens in de ganse Schrift de uitdrukking “heilige der heiligen” gebruikt is in verband met een individuele persoon. Nochtans is hier ook niet de tempel van Jeruzalem bedoeld die door God wordt geheiligd. We moeten beseffen dat deze tempel een voorbeeld was van iets wat later nog diende te komen. Want God zalfde op Pinksteren de eerste levende stenen van zijn geestelijke tempel (Hand.2:33 / Heb.6:20). Het is Jezus Christus en met hem als fundamentsteen, dat de door de Heilige Geest gezalfde discipelen van Christus als tempel Gods, vanaf die tijd dienst verrichten. De zalving van deze leden van Gods tempel is niet gebeurd zoals de zalving van het eerste tabernakel namelijk door middel van welriekende olie. Deze leden zijn gezalfd door iets veel belangrijker, namelijk Gods Heilige Geest (2 Cor.1:21,22 / Eph.1:11-14 / Eph.4:30). Hoe we ook vertalen of hoe we het ook mogen uitleggen, in elk geval is Christus “meer dan de tempel” (Mat.12:6). Het heeft géén zin te beweren, zoals dispensationalisten doen, dat dit zou verwijzen naar een nog toekomstige tempel in het millennium, want God gaat niet meer wonen in één aardse tempel. Hij woont in de gemeente. In tabelvorm ziet de werkelijke vervulling er zo dus uit vergeleken bij wat de schrijvers van het NT hierover zeggen. De zwarte tekst is de Bijbeltekst zoals in de SV77. Daniël 9:24-27

Hebreeën 1:1-3

Hebreeën 9:26

1 Petrus 1:19,20


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

136

“God, voortijds veelmaal “en om het gezicht, enen op velerlei wijze, tot “van de grondlegging der“Die wel voorge-kend de profeet tede vaderen gesproken wereld af” is geweest” verzegelen” hebbende door de profeten” “heeft tot ons gesproken “tot op Messías, de “maar nu is Hij eenmaal“maar door de Zoon … Vorst” geopenbaard” is” Erfgenaam van alles”

geopenbaard

“En na die twee en “(vóór de grondzestig weken zal de “in de voleinding der “in deze laatste dagen” legging der wereld) in Messías uitgeroeid eeuwen” deze laatste tij-den” worden” “nadat Hij de “maar het zal niet voorreinigmaking onzer“door de offerande van “om uwentwil” Hemzelf zijn” zonden door Zichzelf teZichzelf” weeg gebracht heeft” “en om de zonden te“is gezeten aan de “(als van een onbeverzegelen, en om derechter hand der“om de zonde te niet testraffelijk en onbeongerechtigheid teMajesteit in de hoogstedoen,” vlekt) Lam om verzoenen.” hemelen” uwentwil” Over de Hebreeuwse uitdrukking “qodesh qodashin” willen we nog iets verder uitweiden. Deze term wil letterlijk vertaald zeggen “iets zeer heilig” en is normaal weergegeven als “allerheiligst” of “heilige der heilige.” Het begrip is 44 maal gebruikt in het OT, waarvan er 14 betrekking hebben op het binnenste kubusgedeelte van het tabernakel, de tempel en de nieuwe tempel (Ex.30: 26-29 / Ezech.41:4). Andere heilige dingen waren: Het altaar der brandoffers Ex.30:10. De zalfolie Ex.30:30-36. Het overblijfsel van offers Lev.2:3 / 6:15-17 / 10:12,17. Het zondoffer Lev.6:25,26,29. Het schuldoffer Lev.7:1,6. Het toonbrood Ex.25:30 / Lev.24:9. Elk offer aan God Lev.27:28 enz... enz... De Schrift heeft ook nog een belangrijk onderscheid in verband met deze zaken. Er waren namelijk “gezalfde” heilige dingen en “ongezalfde” heilige dingen met betrekking tot de tempel en de dienst daar. De dertien “gezalfde” dingen zijn: 1°) De tabernakel in zijn geheel Ex.30:26-29 / 40:9 / Lev.8:10. 2°) De ark des verbond Ex.30:26-29.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

137

3°) De tafel der toonbroden Ex.30:26-29. 4°) Het gerei der tafel Ex.30:26-29. 5°) De gouden kandelaar Ex.30:26-29. 7°) Het reukaltaar Ex.30:26-29. 8°) Het brandofferaltaar Ex.29:36,37 / 40:10,16 / Num.7:1. 9°) Het gerei van het brandofferaltaar Ex.30:26-29. 10°) Het wasbekken Ex.30:26-29. 11°) Het voetstuk van het wasbekken Ex.30:26-29. 12°) Het voorhof Num.18:10. 13°) Het ganse bovengenoemde bij elkaar Ex.26:33,34 / 40:9,16 / Lev.8:10 / Num.7:1 / vergelijk met Heb.9:3. De zeven “ongezalfde” dingen zijn: 1°) De zalfolie Ex.30:31,35,36. 2°) Overblijfsel van spijsoffers Lev.2:3 / 6:15-17 / 10:12. 3°) Zondoffers Lev.6:25,26,29 / 10:17. 4°) Schuldoffers Lev.7:1,6. 5°) Toonbrood Ex.25:30 / Lev.24:5-9. 6°) Alle gaven aan God gegeven Lev.27:28. 7°) Gaven aan de Levitische dienst Num.18:9. Zoals we hebben opgemerkt is er geen enkele Scriftuurplaats die over een “allerheiligst gezalfde persoon” spreekt, het gaat altijd om zaken en offers. Zelfs 1 Kron.23:13 is hierop geen uitzondering, hoewel sommige vertalingen hier zeggen dat Aäron een “allerheiligst gezalfde” is. Deze vertaling, zoals we ze vinden in de NBG onder andere, is echter fout. Een juiste vertaling is bijvoorbeeld de Statenvertaling die zegt dat Aäron de allerheiligste dingen heiligde. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen personen gezalfd werden in het OT. Hieronder een lijst van gezalfde personen: 1) koningen in Israël, 1 Sam.9:16 / 1 Sam.10:1 / 2 Sam.2:4 / 5:3. 2) de hogepriesters, Lev.4:3,5,16 / 6:15 3) de vorst van Dan.9:25. Jezus, werd gezalfd met het oog op zijn sterven aan het kruis, volgens de uitspraak in Mat.26:6-12 en Joh.12:3. Ook zijn voeten werden gezalfd bij een voorafgaande gelegenheid (Luc.7:37-46). 4) de aartsvaders, Ps.105:15 vergeleken bij 1 Kron.16:22 5) Cyrus koning van Meden en Perzen een heiden is Gods gezalfde, zonder olie, Jes.45:1 Ofschoon volgens enkele kerkvaders, bijvoorbeeld Hippolytus en Tertullianus, alsook Calvijn en Luther en de Joodse commentator Nachmanides, het “gezalfde allerheiligste” in Dan.9:24 op de Messias toepassen geeft ons geen enkele reden om dit als énige uitleg te aanvaarden. Het zou de enige maal zijn in de Schrift dat een “allerheiligst” ding op een persoon zou toegepast worden. Op zijn hoogst zou er kunnen gezegd worden dat de Heer de tegenbeeldige tempel zalfde die Mozes heeft gezien (Heb.8:1,2 / 9:12 / Opb.11:19). Ook dit laat als uitleg te wensen over aangezien we feitelijk niets weten over dat hemelse heiligdom.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

138

Bovendien omdat de voorgaande Scriftuurplaatsen gemakkelijk symbolisch verklaard kunnen worden. De derde uitleg die overblijft, is dat de Messias, de geestelijke tempel (zijn gemeente) heeft gezalfd door haar te doordringen van Heilige Geest die figuurlijk als het ware zalfolie is (2 Cor.3:3 / Heb.10:15-18). De tekst bij uitstek bij dit is Joh.16:15: “Hij (de Heilige Geest) neemt uit het mijne en zal het u verkondigen.” Hoe we dit ook maar uitleggen, de 1ste, 2de, of 3de: het verwijst naar het werk van de Messias Jezus van Nazareth. Volgens Jehovah’s Getuigen is: “het Heilige der Heiligen” = “het hemelse Allerheiligste, de grote geestelijke tempel van Jehovah”. Gods geestelijke tempel trad in werking toen Jezus zich bij Johannes aanbood om gedoopt te worden. Zie voor deze uitleg ‘DE WACHTTOREN’ van 15 mei 2001, blz.27. Wat is de taak van de Messias die zondermeer beschreven is in dat vers 24 in het negende hoofdstuk van Daniël. We beschrijven het nog eens met Bijbelteksten. De zes onderdelen zijn deze: A. A.

om de overtreding te voleindigen, (NBG 51) om de overtreding te sluiten, (SV 77)

1.

Jezus zal een eind maken aan de zonde 

2.

Hij zal als verzoener optreden 

 

3.

Mattheus 1:21 – Jezus de redder, verlost Zijn volk van zonden: “Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden.” 1 Corinthe 15:3 – Hij stierf ook voor onze zonden, ook deze van de heidenen: “Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Scriften.” Galaten 1:4 - Gaf zichzelf voor onze zonden, zonder dwang: “die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader.” Mattheus 20:28 - Jezus kwam om Zijn leven te geven als een losprijs: “gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” Epheze 1:7 – In Zijn bloed is vergeving: “En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade.” Colossenzen 1:20 – Door Zijn offer zijn alle dingen in hemel, aarde en onder de zee verzoend: “en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is.” Het herstel was voorzegd


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

4.

Exodus 34:6,7 SV77: “Toen nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft; Die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, en aan de kindskinderen, in het derde en vierde geslacht.” Psalm 32:1,5 SV77: “Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. (…) Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.” Het herstel heeft ook betrekking op de heidenen

B. B.

139

Rom.5:18 SV77: “Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Rom.5:19SV77 “Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die éne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Een velen tot rechtvaardigen gesteld worden. Rom.5:10 SV77: “Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven.”

de zonde af te sluiten, (NBG 51) en om de zonden te verzegelen, (SV 77)

1.

Jezus neemt onze zonden op zich 

2 Corinthe 5:21 – Hij neemt de zonde op zich zodat we er vrij van zijn en gerechtvaardigd “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” 1 Petrus 2:24 – Wij zijn door Zijn striemen geheeld: “die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen.” De zonde die Jezus heeft verzoend had het niet nodig om later dan eens gebruikt te worden en toegepast. Het had een onmiddellijke vervulling. Het is toen aan het kruis volbracht. Hebreeën 9:23-28 – Het was een éénmalige gebeurtenis: “Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze. Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; ook niet om Zichzelf


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

140

dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen. En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten.” 2.

“Verzegelen” wil zeggen dat iets tot zijn vervulling is gekomen. De zaak is opge lost en afgesloten. Men hoeft er niet meer aan te sleutelen op één of andere manier.  1 Corinthe 15:3: “Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Scriften staat.” En dat is nogal wat, dat wil zeggen dat in de Scriften van het Oude Verbond al voorzegd is dat HEIDENEN met God verzoend worden.

3.

In het OT is voorzegd dat de zonde zal ophouden. 

C. C. 1.

Jer.3:12 SV77: “Ga heen, en roep deze woorden uit tegen het noorden, en zeg: Bekeer u, gij afkerige Israël! spreekt de HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op u niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE. Ik zal de toorn niet in eeuwigheid behouden.”

de ongerechtigheid te verzoenen, (NBG 51) en om de ongerechtigheid te verzoenen, (SV 77)

Daniël kreeg antwoord over de vergeving van het volk Israël  De eerste komst van Christus heeft niet de zonde uit de wereld genomen zodat er géén meer was. De zonde heeft echter wel door Hem zijn kracht verloren.  Met wat Jezus doet is datgene gebracht dat de zonde definitief oplost.  Hebreeën 9:26 - Jezus stierf éénmaal, voor allen. Dat hoeft niet meer herhaald te worden: “want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.” 2. Jesaja 53:1-10 gebruikt woorden als “overtredingen, ongerechtigheden en straf” om het werk te beschrijven waar Christus als Verlosser de oplossing aan geeft. “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN geopen-baard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dor-re aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verla-ten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziek-ten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

141

onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgeno-ten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het behaagde de HERE hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelin-gen zien en een lang leven hebben en het voornemen des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe.” Jesaja 53 is regelmatig in het NT gebruikt om het offer van Jezus te beschrijven.  Mattheus 8:17: “opdat in vervulling ging wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.’”  Marcus 9:12: “Hij antwoordde: ‘Elia komt inderdaad eerst en herstelt alles, maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat hij veel moet lijden en met verachting behandeld zal worden?”  Handelingen 8:32: “Dit was het schriftgedeelte dat hij las: ‘Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open.”  Romeinen 4:25: “hij die werd prijsgegeven om onze zonden en werd opgewekt omwille van onze rechtvaardiging.”  1 Petrus 2:24: “Hij heeft in zijn lichaam onze zonden het kruishout op gedra-gen, opdat wij, dood voor de zonde, rechtvaardig zouden leven. Door zijn striemen bent u genezen.” D. D.

en om eeuwige gerechtigheid te brengen, (NBG 51) en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, (SV 77)

1.

In het OT is voorzegd dat Gods gerechtigheid nabij is. 

Jes.51:5-11 SV77: “Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten; en op Mijn arm zullen zij hopen. Heft uw ogen op naar de hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouderen, en haar inwoners zullen op gelijke wijze sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is! vreest niet de smaadheid van de mens, en ontzet u voor hun


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

142

smaadredenen niet. Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het schietwormpje zal ze opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten. Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm des HEEREN! ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten van ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die de zeedraak verwond hebt? Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren van de grote afgrond, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor gingen? Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN weerkeren, en met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvluchten.” 2.

Paulus wijst erop dat Jezus’ offer effectief ingaat vanaf die dood aan het kruis. 

3.

Romeinen 3:21-26: “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in [Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want er is geen onderscheid. Want allen heb-ben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is.” Deze gerechtigheid wordt aan mensen gebracht door de evangelieprediking.

4.

Romeinen 1:16,17: “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.” Met dat ene offer van Jezus zijn alle offers van het OT opgehouden effectief te zijn.

5.

Hebreeën 10:8-10: “In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden. Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.” Jezus nagelde de Wet van Mozes aan het kruis en heeft hem hierdoor ongeldig gemaakt Colossenzen 2:14: “door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen.” Jezus heeft de vijandschap tussen Joden en heidenen weggedaan.

Epheziërs 2:13-17: “Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

E. E.

143

gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren.” Het oude verbond zal door een totaal nieuw worden vervangen - Hebreeën 8:7-9: “Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond.” Jezus is de Middelaar van het Nieuw Verbond - Hebreeën 9:15: “En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden.” en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, (NBG 51) en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, (SV 77)

 

“Verzegelen” wil zeggen dat iets tot zijn vervulling is gekomen. De zaak is opgelost en men hoeft er niet meer aan te sleutelen op één of andere manier. De profetie van het OT heeft meerdere malen Jezus en Zijn lijden op het oog. - 1 Petrus 1:10-12: “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan.” Met de komst van de Nieuwe Wet was er geen noodzaak meer voor een blijvende vorm van profetie - 1 Corinthe 13:8-13: “ De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben. Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

144

God zou op een bepaald moment stoppen met het zenden van profeten - Zacharia 13:2,3: “En Ik zal te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, de namen van de afgoden uit het land uitroeien, zodat niet meer aan hen gedacht zal worden; ook de profeten en de onreine geest zal Ik uit het land wegdoen. Wanneer dan nog iemand als profeet optreedt, zullen zijn vader en zijn moeder, die hem ver-wekt hebben, tot hem zeggen: Gij zult niet blijven leven, omdat gij leugens gesproken hebt in de naam des HEREN; ja, zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij als profeet optreedt.” Er vanuit gaan dat we Jezus volgen en al dan niet profetische gaven hebben is niet de basis - Mattheus 7:21-23: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.”

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51) F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77) Eerste versie = Christus  

God is het meest heilige wat er bestaat. Jezus, is God in menselijke vorm - Johannes 1:1-4,14: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen (…) Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Zalving was gebruikt voor de aanstelling van iemand in Gods dienst. Een soort verklaring DAT DE PERSOON GEMACHTIGD IS TE HANDELEN VAN GODSWEGE. o Voorbeeld: Exodus 28:41 - een priester: “Dan zult gij daarmede uw broeder Aäron en zijn zonen bekleden en hen zalven, wijden en heiligen, zodat zij voor Mij het priesterambt bekleden kunnen.” o Voorbeeld: 1 Koningen 19:16 - een koning en een profeet: “Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats.” Cyrus koning van Meden en Perzen een heiden was zelfs gezalfd, Jes.45:1 o Christus bezit elk van die drie functies. “Christus” en “Messias” is DE TERM = “de gezalfde”  Handelingen 3:30-22 = een profeet: “en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

145

tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. Mozes toch heeft gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal.”  Hebreeën 3:1 = een priester: “Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus.”  Mattheus 21:5 = een koning: “Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een lastdier.” Het is voorzegd door de profeet Jesaja dat de Messias de Geest zal hebben - Jesaja 61:1: “De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis.” o Vervuld bij de doop van Jezus - Mattheus 3:16,17: “Terstond nadat Jezus ge-doopt was, steeg Hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.” o We hebben dit getuigenis ook bij de apostelen - Handelingen 10:38: “van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel over-weldigd waren; want God was met Hem.”

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51) F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77) Tweede versie = de hemelse tempel 

1°) Christus kwam als Hogepriester tot ZIJN TEMPEL (Heb.9:11): “Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping,” 2°) Hij ging er binnen met Zijn eigen bloed (Heb.9:12): “en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.” 3°) Hij verscheen in Gods tegenwoordigheid (Heb.9:24): “Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen.” 4°) Zijn bloed reinigde de zonden van Zijn volk OM God te dienen (Heb.9:14): “hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

146

offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?” 5°) De verzoening was volledig en hoefde géén supplementaire reiniging (Heb.10:11-14): “Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen; deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.” 6°) HIJ REINIGDE DE AFBEELDINGEN (DUS HET AARDSE) VAN DE HEMELSE DINGEN (Heb.9:23): “Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze.”

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51) F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77) Derde versie = de gemeente van Christus = God woont er in 

  

1 Cor.3:16,17 NBG: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” 1 Cor.6:19 NBG: “Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?” 2 Cor.6:16b NBG: “Wij toch zijn de tempel van de levende God.” Eph.2:21,22 NBG: “In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.”

Vers 25 STATENVERTALING DAN.9:25 “Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid.”

LUTHERVERTALING DAN.9:25 “Zo weet nu en geef acht: van dien tijd af als het bevel uitgaat, dat Jeruzalem zal herbouwd worden, tot op den vorst Messias zijn zeven weken en tweeënzestig weken: dan zullen de straten en muren herbouwd worden, hoewel in een benauwden tijd.”

LEIDSCHEVERTALING DAN.9:25 “Gij moet dan weten en verstaan: van het ogenblik af waarop het woord uitgesproken is om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen, tot een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en twee en zestig weken lang zal het hersteld en herbouwd worden, met pleinen en wallen, maar in den druk der


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

147

tijden.” Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling bij Dan.9:25. 80) Weet dan, en versta: Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning, aangaande deze profetie; Matth. 24:15. 81) van den uitgang des woords, Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de Babylonische gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders: om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering. 82) Messias Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42, en Joh. 4:25. 83) den Vorst, Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5. 84) de straten, Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit van de stadsgrachten. 85) in benauwdheid der tijden. Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig dagen. Vers 25 zegt volgens de NBG: “vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden.” Volgens deze vertaling zou er na het bevel tot heropbouw en de komst van een gezalfde, slechts 7 (zeven) jaarweken zijn of 49 jaren. Dat is verkeerd omdat deze tekst is gebaseerd op de Masoretische tekst die tussen “zeven weken” en “twee en zestig” weken een “atnach”-teken heeft. Dat teken dat door de Masoreten achter het woord “zeven” (“sibhah”) is gezet brengt dus


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

148

verwarring. Het gaat dus om een teken dat is toegevoegd aan de Hebreeuwse tekst NA de 6de eeuw na Christus. Professor E. B. Pusey doceerde aan de Universiteit van Oxford een schreef een nog steeds in druk uitgegeven commentaar op Daniël 9. Hij zegt in een voetnoot bij een van zijn in drukvorm verschenen colleges over de accentuatie door de masoreten: “De joden zetten de hoofddeler van het vers onder ?‫[ בעה‬zeven], met de bedoeling de twee getallen, 7 en 62, te scheiden. Dit moeten zij met onoprechte bedoelingen hebben gedaan, ‫( המינים למען‬zoals Rasji) zegt in een afwijzing van de letterlijke uitleg, die de christelijke zienswijze ondersteunde) ’wegens de ketters’, d.w.z. de christenen. Wanneer het laatste zinsdeel zo afgescheiden wordt, kan het niets anders betekenen dan dat ’straat en muur gedurende tweeënzestig weken hersteld en gebouwd zullen worden’, d.w.z. dat de herbouw van Jeruzalem 434 jaar zou moeten duren, en dat zou onzinnig zijn.” — Daniel the Prophet, 1885, blz.190. We hebben een opmerking in dat verband van Gerald Sigal de Jood die een kritisch artikel schreef over hoe christenen dat gedeelte vertalen. Titel: ‘Daniel’s 70 Weeks: Dan. 9:24-27’op www.word-gems.com/ “De Masoretische tekst zegt niet “dat Jeruzalem 434 jaar zou worden gebouwd, maar dat zij zou worden opgebouwd gedurende deze lengte van de tijd. Het werkwoord banah is als “op te bouwen” maar wordt soms gebruikt voor “uitbreiding.” Zoals te zien is, bijvoorbeeld in de uitdrukking: “Vanaf de dag dat deze stad gebouwd werd tot op de dag van vandaag, heeft ze [dat is Jeruzalem] zozeer mijn boosheid en mijn woede opgewekt dat Ik haar laat verdwijnen.” (Jeremia 32:31 ). (In 1 Koningen 12:25 heeft het werkwoord banah in werkelijkheid de betekenis van “versterken”.) Sinds Jeruzalem als stad bestond, lang voordat de verovering door David van de Jebusieten plaats had, is het duidelijk dat wat wordt bedoeld met Jeremia naar de periode verwijst waarin de stad uitgebreid werd door David en degenen die hem opvolgden. Dit is hier ook de betekenis van het werkwoord in Daniël. Het is een verwijzing naar de periode van toen de uitbreiding van de stad, zoals trouwens het was tijdens de tweede gemenebest.” Dat “atnach”-teken heeft volgens Gesenius, een deskundige van de Hebreeuwse taal, niet alleen de betekenis van een punt maar dikwijls ook van een rustperiode of als een pauze. Men mag namelijk niet vergeten dat de Joden de Bijbel niet alleen luid voordragen maar ook zelfs zingen. En dat zou ook de betekenis hier zijn van het “atnach”-teken, een rustperiode tijdens de zang der profetie. Het is dan niet te verwonderen dat de Griekse Septuaginta vertaling en de Latijnse Vulgata die zulke tekens niet gebruiken de 7 weken met de 62 weken aan elkaar verbinden wat juist is. De Messias kwam dus niet 7 weken ná het woord van herstel maar degelijk na 7+62 = 69 weken. Het 25ste vers zegt ons dat wanneer “het woord” uitgaat om Jeruzalem te bouwen tot op een gezalfde (een vorst) er 7 weken + 62 weken zijn. De vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap is zeer duister. Er wordt precies in gezegd alsof er tot op de Messias slechts


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

149

zeven weken zouden zijn (vanwage het “atnach”-teken) wat niet het geval is en ook niet overeenkomt met vele vertalingen. De Griekse Septuaginta is hierin veel duidelijker. Zij zegt (volgens de Thomson vertaling): “Gij behoort te weten en te begrijpen dat van het uitvaardigen van een woord voor het geven van een antwoord en voor het bouwen van Jeruzalem tot een gezalfden heerser zijn: zeven weken en twee en zestig weken. Zij zullen inderdaad terugkeren en een straat zal worden gebouwd en een muur, en deze tijden zullen worden vervuld.” Dit heeft allemaal, zoals vroeger opgemerkt, te maken met de punctuatie van de manuscripten. Wijzen we er nog eens op dat de oorspronkelijke teksten géén punten of komma’s hebben. In de Septuaginta, Theodotion, de Vulgaat en de Syrische vertalingen behoren de 7 en de 62 jaarweken bij elkaar. En dat zijn vertalingen die honderden jaren ouder zijn dan gelijk welke van de Masoretische teksten! Er zijn enkele vertalingen die hiermee rekening houden: KJV, ASV, ERV (voetnoot), MLB, JB. Tot aan de Messias is er volgens deze 7 + 62 jaarweken. Maar de andere lezing is ook gangbaar die is gebaseerd op de veel latere punctuatie van de Masoretische tekst. En dat is gevolgd in o.a.: ERV, RSV, NEB, NASB. Tot slot: die tekst is op zijn minst niet ouder dan de 6 de eeuw na Christus en waarschijnlijker nog de 8ste eeuw. Zou hier kunnen achterzitten dat de Joodse Masoreten zich door deze punctuatie willen distantiëren van de christelijke uitleg en Messiaanse interpretatie van Dan.9:24-27? Een opmerking bij Rabbi Rashi schijnt dit vermoeden te ondersteunen. Ofschoon: we moeten in oprechtheid ook toegeven dat de Septuaginta sterk afwijkt van de Masoretische tekst en we ons niet slechts daarop mogen blind staren. In vele Septuagintamanuscripten staat ook niet de versie van de Septuaginta voor Dan.9:24-27, maar een aangepaste uit de Griekse Theodotion. Gerald Sigal is een Jood die de uitleg van christenen over deze profetie van Daniël heftig aanvalt. Hij schreef ‘Daniel's 70 Weeks: Dan. 9:24-27’ op www.word-gems.com/ Hij gaat uit de van de Engelse King James vertaling, maar het is evengoed van toepassing op onze Nederlandse. Wij citeren er dit uit: “De King James Version gaat voorbij aan de Hebreeuwse interpunctie: a. Het leesteken ‘ atnah fungeert als de belangrijkste pauze in een zin. De ‘ atnah is als het ingeschatte equivalent van de puntkomma in de moderne systemen van leestekens. Het heeft dus het effect van het scheiden van de zeven weken na de tweeënzestig weken: “Totdat een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken, daarna voor tweeënzestig weken zal het weer worden opgebouwd.” (9:25). b. Door het creëren van een aaneenschakeling van negenenzestig weken die niet zijn opgedeeld in twee afzonderlijke periodes van zeven weken en tweeënzestig weken respectievelijk komen christelijke zendelingen tot een onjuiste conclusie: dat de Messias zal komen 483 jaar na de verwoesting van de eerste tempel.” We gaan daar niet dieper op in, omdat het begrip ‘atnah, dat is weergegeven door een LEESTEKEN maar geen echte letter is die iets aan de TEKST toevoegt, volgens andere Joodse uitleggingen geen tijd inschakelt tussen de zeven en de tweeënzestig


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

150

weken. Dus ook in die Joodse kringen zijn er theologen die het als één gedeelte lezen, waar twee opeenvolgende evenementen plaats hebben. In de serie ‘Bijbelstudie’ van Vlichthus Bijbelinformatie, waar de dispensatatieleer hoog in het vaandel staat, verscheen een studie ‘Tijden en gelegenheden.’ Het commentaar bij Daniël 9:25 heeft deze inleiding: “Er staat niet ”vanaf het moment, dat men wederkeerde of dat men begon met Jeruzalem te bouwen”, noch ”vanaf het moment, dat men de tempel begon te bouwen/ verfraaien”. In 536, in het eerste jaar van Kores, kregen de Joden toestemming om terug te keren en de tempel te herbouwen. In het jaar 520 werd de fundering van de tempel gelegd (Ezra 4 : 24 en Haggaï: op de 24e van de negende maand). Dit was het tweede jaar van Daríus, de koning van Perzië (een andere Daríus dan de Daríus uit Daniël 6). Beide situaties beantwoorden niet aan de beschrijving van Daniël 9 : 25, want er wordt niet over de tempel gesproken. Het jaar 458 voor onze jaartelling (Ezra 7), toen men toestemming kreeg om de inmiddels gebouwde tempel te verfraaien, heeft evenmin met Daniël 9 : 25 te maken. De enige juiste datum is die van het jaar 445 vóór onze jaartelling. Dit is het twintigste jaar van Artaxerxes (of: Arthasastha/Ahasvéros), in de maand nisan (de eerste maand van het Joodse godsdienstige jaar; Nehemía 2 : 1). Wanneer er geen datum van een maand wordt genoemd, dan wordt de eerste dag van de maand bedoeld.” Over datgene wat we onderlijnen gaan we uitvoerig aantonen dat dit een verkeerde kijk is op de zaak. Dat 25ste vers spreekt ook over “herbouw van plein en gracht” volgens de NBG. De Septuaginta echter zegt “straat en muur” en dat is te verkiezen, zo ook de King James en andere vertalingen. Dat de stad werkelijk in moeilijke tijden is herbouwd daarvoor moet men slechts Neh.4:1-14 / 6:1-14 / 9:36,37 na lezen. Dat er “pleinen” waren in Jeruzalem is niet te betwisten zoals uit Nehemia 8:1,3,16 blijkt. Op die pleinen werden er uitspraken gedaan op politiek en religieus vlak volgens Ezra 10:9: “En alle mannen van Juda en Benjamin verzamelden zich binnen drie dagen te Jeruzalem, en wel in de negende maand, op de twintigste der maand. Het gehele volk zat neer op het plein van het huis Gods, rillend zowel om de zaak als door de regenbuien.” Het was in die dagen een tijd van tegenstand. De profeten spreken over de weerstand die men heeft ondervonden van Samaritanen en omliggende volkeren bij de bouw van de poorten van de stad en de muur. En in Neh.12:27-43 is de inhuldiging van de muur beschreven. (Enkele vertalingen suggereren een tegenstand van 483 jaar, wat historisch echt niet klopt.Wat niet wil zeggen dat het geen moeilijke tijden voor Israël waren.) Gezien het belang van de uitdrukking van deze begrippen, ook enkele vertalingen ter illustratie. Duitse vertalingen / Nederlandse / Zuid-Afrikaanse. Einheitsüberzetzung: “met pleinen en grachten” V. Hamp / M. Stenzel: “plein en grachten” Luther: “plaatsen en grachten”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

151

Aalders in de ‘Korte Verklaring’: “plein en gracht” Het Boek: “Straten en stadsmuren” Leidsche Vert.: “met pleinen en wallen” Statenvertaling: “de straten en de grachten” Vulgaat: “plaatsen en muren” Willibrord 1975: “met pleinen en wallen” Die bybel, Nuwe Vertaling, 1984: “met strate en verdedigingsslote” Engelse vertalingen. American Revised 1901: “met straat en gracht” Byington: “plein en gracht” Douay: “de straten... de wallen” Fenton: “straten en gracht” J.P.S. 1982: “plein en gracht” Leeser (Jood): “straten en grachten (rondom)” Living Bible: “straten en wallen” Masoretic (J.P.S.) 1917: “de brede plaats (of plein=place) en gracht” Moffatt: “met pleinen en straten” New English Bible 1970: “straten en verbindingen (conduits)” New International Version: “met straten en een gracht (trench)” Rotherham: “de brede straat en de wal” Septuaginta (Thomson / Muses edit.): “een straat en een wal” Smith (Mormonen): “de straat en de wallen” Franse vertalingen. Crampon: “pleinen en omheining” Darby: “het plein en de gracht” Français courant: “de stad en versterkingen” Kahn (Jood): “straten en aarden wallen (fossés de remparts)” Liénart: “met plaats en gracht” Maredsous: “pleinen en omheining” Martin: “de pleinen en de bressen” Ostervald: “de pleinen en de grachten” Segond: “de pleinen en de grachten” TOB (1975): “pleinen en grachten” Er zijn niet zoveel moeilijkheden met de tekst. Wel met het laatste woord dat slechts éénmaal gebruikt is in het OT. De meest waarschijnlijke vertaling is dat het gaat om de muur of de gracht die rond de stad loopt. Een vergelijk van het Hebreeuws met een deel uit de Koperen Rol


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

152

van de manuscripten uit de Dode Zeegrotten zou dit ondersteunen. (Zie bijvoorbeeld het commentaar van Porteus blz.142). De vraag die zich nu stelt is: wie is de “gezalfde heerser” waarover hier sprake is? Eerst en vooral kunnen we opmerken dat er van katholieke en protestantse zijde pogingen zijn gedaan om deze gezalfde niet als Christus te beschouwen. De katholieke kerk tracht deze gezalfde wel eens op te vatten als Kores (Cyrus) de Grote en dit is soms de uitleg van de Joodse Talmoed. Deze verklaring is ver gezocht en zeer moeilijk in verband te brengen met de andere verzen. Deze uitlegging is er slechts één die de katholieke kerk de laatste tijd heeft aanvaard. Slechts nadat ze zijn overgegaan naar hogere Bijbelkritiek. Vroegere katholieke uitleggers brachten deze gezalfde eveneens zoals wij doen in verband met Christus. Zo bv. de Douay vertaling, deze van Knox en ook de Franse kardinaal Liénart. De laatste zegt in zijn voetnota over vers 26 dat ze voorzeker op de doop van Christus betrekking heeft. De uitleg dat in vers 25 de gezalfde naar Jezus Christus verwijst, is ook deze die sinds het begin van de christelijke gemeente is aanvaard. De kerkvaders Clemens van Alexandrië, Tertullianus, Origenes en Julius Africanus hadden deze mening al. Vele protestantse commentators van de Bijbel waren ook deze gedachte toegedaan vb.; Calvijn, Clarke, Delitzsch, Robinson, Scott, Von Orelli en Young. Ook de gekende King James Vertaling verklaart dit als op de Christus doelende. De Hebreeuwse uitdrukking die hier gebruikt wordt om dit uit te drukken is “mashiach nagid”, let op, er staat GEEN LIDWOORD. Sommige vertalers zeggen dat dit dient vertaald te worden als “een gezalfde, een vorst” maar de voorkeur verdiend de uitdrukking “Messias de vorst” of “Messias de leider.” Hiermee bedoelen we dat de enige werkelijke gezalfde die in verband met het vers 24 past, Jezus de Christus de bedoelde Messias is. We geloven niet dat dit slaat op Cyrus (Jes.45:1) die ook één gezalfde van YaHWeH is. Echter niet in de betekenis dat “koningen” of “hogepriesters” van het volk gezalfd zijn (Zach.4:14 en Lev.4:3,5). Over de jaarweken is er gezegd dat deze beginnen te tellen wanneer het bevel wordt uitgevaardigd om de stad Jeruzalem en de muren te herbouwen. “Met een openbaar plein en een gracht” zegt de NWV. Maar zoals veel commentatoren opmerken, een gracht rond de stad of rond de tempel, daarvoor is er nooit een archeologisch bewijs gevonden. Men moet het dus niet in die richting zoeken. Wanneer is dit bevel gegeven? Er zijn vier mogelijkheden maar slechts één ervan kan juist zijn. Om de eerste mogelijkheid te onderzoeken moeten we weten dat in het jaar 587 voor Chr. de stad Jeruzalem met haar prachtige tempel volledig is verwoest door de Babyloniërs onder de leiding van Koning Nebukadnessar. Deze Babylonische koning heeft toen het grootste gedeelte van de Israëlieten die in het land leefden als gevangenen meegevoerd naar zijn land en de rest van de bevolking is uit schrik naar het land Egypte gevlucht. Zo kwam het dan dat in oktober van 587 voor Chr. Jeruzalem volledig van mensen was ontdaan en deze toestand heeft zolang geduurd om de profetieën van Jeremia in vervulling te laten gaan. Maar voordien, in 606 (605) voor Chr.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

153

was Nebukadnessar al verwoester van Jeruzalem wanneer hij de edelen van het volk als slaven nam en de tempel plunderde (Dan.1:1,2). In 537 voor Chr. kwam er verandering in deze woeste toestand. In het jaar 537 (of 536) voor Chr. vaardigde de Perzische koning Kores de Grote (die had namelijk Babylon veroverd) een bevel uit dat alle volkeren die als gevangenen naar Babylon waren gekomen terug mochten keren naar hun geboorteplaats, om daar terug hun eigen aanbidding te beoefenen. Aan de Joden in Babylon werd dan het volgende bevel gegeven zoals Ezra 1:2,3 zegt: “Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort - zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Israël, dat is de God, die in Jeruzalem woont.” (Vergelijk en zie ook 2 Kron.36:22,23). Het blijkt hieruit “ogenschijnlijk” dat deze Joden niet het bevel kregen om de stad en stadsmuren rond Jeruzalem te herbouwen. Het bevel had alleen betrekking op de tempelbouw. Maar zoals uit het boek Haggaï blijkt is men ook bezig met huizenbouw. De profetie der 70 jaarweken neemt dus zondermeer in 537 voor Chr. haar aanvang. Dit heeft te maken met het begrp ”shûb” waar we naar verwijzen in de bespreking van vers 1. Er is door Kores een sociaal en politiek herstel aan Israël gegeven. Een opmerking vanuit de vorige paragraaf waar we verwijzen naar de Joden die naar Egypte gevlucht zijn. Jeremia 44:26-30 zegt er dit over: “Hoort daarom het woord des HEREN, gij geheel Juda, dat in het land Egypte woont: Zie, Ik zweer bij mijn grote naam, zegt de HERE: mijn naam zal niet meer worden aangeroepen door de mond van een Judeeër, die zegt: zo waar de Here HERE leeft! in het gehele land Egypte. Zie, Ik waak over hen ten kwade en niet ten goede, en alle Judeeërs die in het land Egypte zijn, zullen te gronde gaan door het zwaard en de honger, totdat zij vernietigd zijn. En, aan het zwaard ontkomen, zullen weinigen in getal uit het land Egypte naar het land van Juda terugkeren; zo zal het gehele overblijfsel van Juda, dat naar het land Egypte kwam om daar te verblijven, weten, wiens woord standhoudt, het mijne of het hunne. En dit zal u het teken zijn, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan u bezoeking doe in deze plaats, opdat gij weet, dat mijn woorden zeker zullen standhouden tegen u ten verderve: Zo zegt de HERE: zie, Ik geef Farao Chofra, de koning van Egypte, in de macht van zijn vijanden en van wie hem naar het leven staan, zoals Ik Sedekia, de koning van Juda, gegeven heb in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, zijn vijand, die hem ook naar het leven stond.” Ook dezen ontlopen de straf van God niet. De tweede mogelijkheid die door sommigen is aangenomen als het beginpunt der 70 jaarweken is het decreet van Darius zoals gegeven in Ezra 6:1-12. Maar terug zien we dat dit niets te maken heeft met de herbouw van de stadsmuren en poorten van Jeruzalem. Het bevel had alleen betrekking op de tempelbouw. Maar er zijn ook huizen en gedeelten van muren rond de stad. In feite is het slechts een vernieuwing van wat Kores al had gezegd.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

154

Een derde mogelijkheid als beginpunt dienen we te onderzoeken: in het geval van Ezra. Deze Joodse Schriftgeleerde die in Babylon vertoefde kreeg daar van de Perzische koning Artachsasta een volgend bevel zoals hij ons in Ezra 7:27 vertelt: “Geprezen zij de HERE, de God onzer vaderen, die de koning zulks in het hart gegeven heeft, om het huis van de HERE, die in Jeruzalem woont, luisterrijk te maken.” En “luisterrijk maken” is niet bouwen maar opfleuren. Op welke wijze is niet gezegd. We beginnen dus daar niet als startpunt van de 70 jaarweken. Er zijn vele protestantse en evangelische commentators die het houden bij het decreet van Arthaxerxes aan Ezra gegeven. Maar verscheidene argumenten spreken dit tegen. We zien uit Ezra 6:14 dat de drie eerste decreten slechts als één beschouwd zijn. Er staat bij die Scriftuurplaats: “zij voltooiden den bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het bevel van Kores, Darius en Artachsasta, koning van Perzië, en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de maand Adar” (wij onderlijnen). Men zegt: het is dus duidelijk dat het bevel van God zoals ingegeven aan Kores, Darius en Arthaxerxes slechts te maken heeft met “den bouw” of “dit huis” en dat is daarom alléén de tempel. Men zegt: er is in deze decreten geen enkel woord gezegd over herbouw van de muren of de stad zelf. Maar… dat er gedeelten van de stad en van de muur door deze mensen herbouwd zijn geworden is duidelijk. Zo kan men Ezra 4:11,12,23 hierbij lezen. “Aldus luidt het afschrift van de brief die zij hem zonden – aan koning Artachsasta, uw dienaren, de mensen van het gebied over de Rivier. Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit. (…) Nadat nu het afschrift van de brief van koning Artachsasta voorgelezen was aan Rechum, Simsai, de schrijver, en hun ambtgenoten, begaven zij zich in aller ijl naar Jeruzalem tot de Judeeërs en deden hen met kracht en geweld de arbeid staken.” Maar dat is de taal van de vijand. De werkelijkheid is dat een tempel in Jeruzalem zonder dat er mensen wonen, in HUN HUIZEN, geen steek houdt. Want de tempel wordt gebouwd om er offers te brengen en die offers worden door mensen aangebracht. In elk geval, er is gebouwd zonder dat een bevel ervoor gegeven was door, de koningen van Perzië. Zonder dat “het woord” gesproken was. Maar de bouwers hebben uit het bevel van Kores begrepen dat het bouwen van de muur deel uitmaakte van de herbouw van de stad. Zie hiervoor Ezra 5:3,9: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien? (…) Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien?” Dit is duidelijk uit de viering van de afwerking van de muur in Nehemia 6:15. Men heeft alleen maar bressen gedicht en géén volledige muur gebouwd. Dat kan men niet op zo een korte tijd. Hier enkele vertalingen van die tekst: De Nieuwe Bijbelvertaling zegt: “Na tweeënvijftig dagen was de muur voltooid, op 25 elul.” De Statenvertaling, editie 1977 zegt: “De muur nu werd volbracht op de vijf en twintigste van Elul, in twee en vijftig dagen.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

155

De NBG-vertaling 1951 zegt: “De muur nu was voltooid op de vijfentwintigste Elul, in tweeënvijftig dagen.” De Willibrordvertaling (herziene editie 1995) zegt: “De muur was hersteld op vijfentwintig elul; men had er tweeënvijftig dagen aan gewerkt.” Hier nog enkele vertalingen van uit de Engelse taal bij Nehemia 6:15:  King James Version 1611, 1769: “So the wall was finished in the twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.”  New King James Version, 1982 Thomas Nelson: “So the wall was finished on the twentyfifth day of Elul, in fifty-two days.”  New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: “So on October 2 the wall was finally finished-just fifty-two days after we had begun.”  New International Version, 1973, 1978, 1984 International Bible Society: “So the wall was completed on the twenty-fifth of Elul, in fifty-two days.”  The Holy Bible, English Standard Version, 2001 Crossway Bibles: “So the wall was finished on the twenty-fifth day of the month Elul, in fifty-two days.”  New American Standard Bible, 1995 Lockman Foundation: “So the wall was completed on the twenty-fifth of {the month} Elul, in fifty-two days.”  Revised Standard Version, 1947, 1952: “So the wall was finished on the twenty-fifth day of the month Elul, in fifty-two days.  American Standard Version, 1901: “So the wall was finished in the twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.”  Robert Young Literal Translation, 1862, 1887, 1898: “And the wall is completed in the twenty and fifth of Elul, on the fifty and second day.”  J.N.Darby Translation, 1890: “So the wall was finished on the twenty-fifth of Elul, in fiftytwo days.”  Noah Webster Version, 1833: “So the wall was finished in the twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.”  Hebrew Names Version, 2000: “So the wall was finished in the twenty-fifth [day] of [the month] Elul, in fifty-two days.” Er is één argument dat waard is onderzocht te worden. Het is Ezra 9:9 en daar staat: “in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzië, dat zij ons verademing gaven om het huis van onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een OMTUINING gaven in Juda en in Jeruzalem.” Dat wil zeggen dat de bouw van de tempel, stad Jeruzalem, huizen en muren bij de koningen van Perzië gekend is. De omtuining = de staatkundige grenzen van Israël, zijn ontstaan met de goedkeuring van Perzië. Dertien jaren nadat Ezra de tempel ging versieren (457 v. Chr.) gebeurde er het volgende met Nehemia (445/444 v. Chr.). Deze persoon was de schenker van Koning Artachsasta (zijn


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

156

Bijbelse naam) volgens de wereldse geschiedschrijvers Arthaxerxes I Longimanus genaamd. In het 20ste jaar van de regering van Artachsasta kreeg deze Nehemia bezoek van verwanten uit Juda. Nehemia die in Susan (Perzië) woonde, in het paleis van de koning, was zeer verontrust. Hij hoorde van hen het volgende, over Jeruzalem en zijn inwoners: “De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in groten rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken en zijn poorten zijn met vuur verbrand” (Neh.1:3). Hieruit blijkt dat Jeruzalem’s muren nog niet volledig hersteld waren (of opnieuw al afgebroken waren zoals we zelf denken) en dit bedroefde Nehemia zeer. Bij wijze van illustratie: iedereen, zowel vriend als vijand, loopt Jeruzalem binnen en buiten zoals het hem belieft. Kort nadien, toen Nehemia wijn schonk aan de koning, bemerkte deze hoe mistroostig zijn getrouwe onderdaan was en ontspon zich het volgende gesprek waarin de koning het woord nam. Nehemia schrijft in zijn boek: “De koning zeide tot mij: waarom staat uw gezicht zo somber, hoewel gij niet ziek zijt? Dit kan niets anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik ten zeerste bevreesd, en zeide tot den koning: De koning leve in eeuwigheid. Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, DAAR DE STAD, DE PLAATS WAAR DE GRAVEN MIJNER VADEREN ZIJN, VERWOEST IS en haar poorten door vuur verteerd zijn? En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw verzoek? Toen bad ik tot den God des Hemels. En ik zeide tot den koning: Dat gij, indien het den koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn; om haar te herbouwen” Neh.2:2-5, wij onderlijnen. Nehemia loopt nogal hard van stapel, want men is Jeruzalem beginnen bouwen in 537 (536 of 535) voor Christus. DE STAD WAS IN ZIJN DAGEN DUS NIET VERWOEST. Hij heeft dus wel een nogal diplomatische aanpak. Het enige besluit van dit alles is dat men zijn visie niet als het begin mag nemen van de profetie van Daniël negen. Wat hierna gebeurde is vlug gezegd: Nehemia verkreeg de toelating van de koning om de stadsmuur te herstellen en omdat dit werk hem zeer ter harte ging vertrok hij kort daarop naar Jeruzalem. Daar aangekomen liet hij de oudsten van Jeruzalem vergaderen met het volk. Gezien er oudsten zijn in de stad gaat het dus om een levende stad. Geen spookstad zoals je zou veronderstellen bij dispensationalisten die het uitleggen alsof er geen huizen zijn. Wanneer Israël uit Babylon terugkeerd naar het land van hun vaderen lezen we volgens Ezra 2:1: “Dit nu zijn de bewoners van het gewest, die optrokken uit het midden van de in ballingschap weggevoerden, welke Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Babel had weggevoerd, en die terugkeerden naar Jeruzalem en Juda, ieder naar zijn stad.” Nehemia toonde die afstammelingen het Scriftelijke bevel dat Artachsasta hem had gegeven, en stelde voor aan de bouw van de muren van Jeruzalem te beginnen = af te werken. Het volk was zeer enthousiast en stemde hiermee in. Er werd onmiddellijk aan begonnen. De datum waarop het werk een aanvang nam staat in het verslag van Nehemia vermeld nl. de 3de dag van de Joodse maand Ab. En 52 dagen later was alles klaar volgens Nehemia 6:15. De inwijding van de muur had plaats in het 28st jaar van Artachsasta zegt Josephus in ‘Oorlogen’ XI, V, 8 en vergelijk Neh.12:27. Hoe ik dat moet rijmen met de gegevens van de Bijbel, die een andere datum heeft, weet ik niet naar behoren uit te leggen. Laat ons dit alles in het kort herhalen. We weten dat het “woord” = “dabar” in Hebreeuws


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

157

om Jeruzalem te herbouwen gegeven is door Kores. Bij Nehemia gaat het zondermeer om de AFWERKING en niet de volledige bouw. De bouw van de muur (muren) was voordien begonnen, wel tachtig jaar voordien. De Perzische koningen hebben erop aangedrongen dat de bouw van de tempel gewoon zo vlug mogelijk verder gezet zou worden. Dat wil zeggen dat in hun ogen ook de bouw van de muren, als bescherming tegen vijanden, daarbij inbegrepen is. De uitleg van de dispensationalisten die hier 445 v. Chr. (of 444) vooropzetten als de datum van de start van de 490 jaarweken kan niet aangenomen worden. Want het “WOORD” tot de bouw van de stad en de tempel is gegeven door Kores. Men moet de Scrift géén geweld aandoen en dat begin dat voorspeld is in Jesaja 44 en 45 gewoon aannemen. Respect voor de vervulling moet hoger staan dan een ingewikkelde leer van 490 jaar van 360 dagen. U hebt het allemaal tot hiertoe gevolgd! Dan zal uw opmerking waarschijnlijk zijn: hoe ik dan de 490 jaren laat rijmen met een oplossing van 536 voor Christus tot 37 na Christus. Dat is toch véél meer dan 490 jaren! J. Baldwin besluit zijn kritiek op één van de berekeningen van deze 70 jaarweken (een variante van Anderson) niet geheel ten onrechte als volgt: “Het is beter dat we omwille van redenen in de samenhang, voor het geheel aannemen dat de cijfers om een symbolische interpretatie vragen” (‘Le livre de Daniël’, Farel/Sator, 1986, blz.172). Ik maak die woorden tot mijn woorden en als u het wenst kunnen we u nog een tiental citaten in die aard vinden. Rekening houden met al de feiten, kan tot geen andere conclusie leiden. Mijn visie is ook deze van oudtestamenticus Young E. J., ‘The Prophecy of Daniel’, Eerdmans’, 1949, blz.202-6. APPENDIX III: diverse berekeningen van 365 ¼ dagen per jaar. Zeventig Wekenprofetie = 490 jaar Daniël 9:24-27 (gerekend aan letterlijke jaren van 365 ¼ dagen). BEVEL IN HET JAAR

LEIDER(S) VAN TERUGKEER

VERSCHIJNING VAN DE DE MESSIAS BELANGRIJKE [JAAR VAN DECREET + GEBEURTENIS 483 JAAR]

Van Cyrus in 55 v. Chr. 537 v. Chr. Sesbassar Ezra 1:1-11 Een letterlijke lezing van Kores laat de bouw Zerubbabel de 490 jaar is toe op basis van de Ezra 2:1 dus niet mogelijk. wil van God. 37 v. Chr. Van Darius in Het werk aan de Een letterlijke lezing van 520 v. Chr. na een tempel wordt hervat de 490 jaar is klacht. Ezra 5 en 6 dus niet mogelijk. Van Artaxerxes I in Ezra 27 na Chr. 457 v. Chr. Ezra 7:1-10 Jezus gedoopt. Begin van Start vlg. Zijn prediking.

Vanaf Kores is er bouw van de stad en huizen en muren (muur) Herhaling van wat volgens Kores was vastgelegd Herhaling van wat volgens Kores was vastgelegd


158

1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Adventisten.

Klopt niet met de feiten. 40 na Chr. te laat op de kalender om waar te zijn. Rekenen dat één jaar = 360 dagen mag niet.

Van Artaxerxes I in 445/444 v. Chr. Nehemia Start vlg. Nehemia 2:1-11 Dispensationalisten.

Géén bevel iets te bouwen, de rest was al gebouwd: maar alleen toelating de muur af te werken.

Fred G. Zaspel schreef ‘Daniel's Seventy Weeks, An Historical and Exegetical Analysis’ we hebben het gevonden op: http://www.biblicalstudies.com/bstudy/eschatology/daniel.htm. Een eigenaardige uitleg: met meerdere breuken in de profetie, die zeer gekunsteld lijken. Dat heeft wel een voordeel, dat men niet gaat berekenen wanneer de Heer wederkomt. We geven in deze tabel zijn gedachten weer. In het kort verlopen de zeventig weken van 365,25 dagen als volgt: 587 v. Chr. (“Uitgaan van het woord Jeruzalem te herstellen en herbouwen”) -49 jaren (“zeven zevens”) 538 v. Chr. (“een gezalfde, een prins”; Cyrus) Waarom het jaar 587 v. Chr.? God heeft HET WOORD GESPROKEN TOT JEREMIA DAT ER EEN EIND KOMT AAN gevangenschap en de herbouw van Jeruzalem zal starten (Jer.32:1,69,13-17,24-27).Dat is het begin, de profetie van herstel! (onderbreking van onbekende duur) (Dan.11:2,3 / Micah 5:1,2 zijn voorbeelden van breuken vlg. Finley) 440 v. Chr. -434

(“straat en plein wederom gebouwd, doch in benauwdheid”) jaren (“twee-en-zestig zevens”) 6 v. Chr. (geboorte van de “Messias,” Jezus Christus)

(onderbreking Gebeurtenissen 1)

beschreven

Kruisiging

2)

van

van

de

Vernietiging ??

n.

+3½ ??

onbekende

(“na

Messias van

de

(het

jaar

twee-en-zestig 30

Jeruzalem

Chr. (“bevestiging jaren (“de n. Chr.

duur)

van het helft (“gruwel

na

Chr.

“tot

of

zevens”): 33

het

na

Chr.) einde”

verbond” met Israël) van de zeven”) der verwoesting”)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

+3½ ?? n. Chr. (“het einde”; wederkomst van Christus; oordeel over “de

159 jaar

komende

prins”)

Hoe komt F. Zaspel aan het jaar 440 v. Chr.? Nehemia doet een aanvraag bij Artaxerxes om terug te keren naar Jeruzalem in april, 444 v. Chr. (Neh.2:1). Maar volgens Josephus (in zijn Oudheden, XI, V, 7), gaat Nehemia vooraf naar Babylon om helpers en vrijwilligers te vinden onder de Joden om terug te keren. Hij moet ook nog verdere voorbereidingen doen en bouwmaterialen uitzoeken (en dat is zeer waarschijnlijk want bij zijn terugkeer begint men onmiddellijk aan de bouw in Jeruzalem). Zijn werkelijke opgang naar Jeruzalem neemt waarschijnlijk enkele jaren in beslag. Volgens Josephus is dat “het vijfentwintigste jaar” van Artaxerxes dus: 440 v. Chr. Zaspel zegt dan: “Again the years fit exactly” = “Alles klopt wonderbaarlijk.” Bij de bespreking van de geboorte van Jezus in 6 v. Chr. zegt hij: “The prophecy fits perfectly with the events of history” = ”deze profetie komt perfect overeen met de feiten uit de geschiedenis.” Maar ik ben er niet door overtuigd. Integendeel! Al die onderbrekingen lijken me teveel, in een profetie die “uitgesneden” is uit de wereldgeschiedenis en een aparte heilstijd voor Israël moet benadrukken. Op het Internet staat van een zekere Emmanuel Bertin, in de Franse taal, enkele documenten die moeten bewijzen dat Artaxerxes I in 475 v. Chr. begon te regeren. Zo komt men met jaren van 365 ¼ dagen vanaf 455 v. Chr. (20 ste jaar van die koning) in het jaar 33 na Christus voor zijn dood. De schrijver is een Jehovah’s Getuige maar zoals duidelijk, dat is een chronologie die slechts door hen gevolgd is, enkele Russellisten en niemand anders. En ze zullen die niet wijzigen, want dan klopt hun chronologie van de tijden der heidenen, eindigende in 1914 niet meer. Dit is niet belangrijk verder te onderzoeken. Vers 26 STATENVERTALING DAN.9:26

LUTHERVERTALING DAN.9:26

LEIDSCHEVERTALING DAN.9:26

“En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot”

“En na die tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden en niet meer zijn; en het volk van een vorst, die komen zal, zal de stad en het heiligdom verwoesten, dat het een einde zal nemen als door een vloed; en tot het einde van den strijd toe zal het woest blijven.”

“En na die twee en zestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, zonder dat iemand hem redt. En de stad en het heiligdom zullen verdorven worden door het volk van een vorst die komen en wiens einde in den vloed zijn zal; en tot het einde is er oorlog, duurt het besluit dat verwoestingen zullen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

160

aangericht worden.”

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling bij Dan.9:26. 86) na die twee en zestig weken Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven voorgenoemde weken moeten bij deze twee en zestig weken gevoegd worden. 87) uitgeroeid worden, Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger om het leven brengen. Zie Lev. 17:4. 88) maar het zal niet voor Hem zelven zijn; Dat is, niet tot zijn voordeel, maar tot voordeel van zijne uitverkorenen; of niet om zijner zonden wil. Anders, doch Hij zal gene [schuld] hebben, of maar zonder zijne [misdaad]. Of, zonder enige [schuld]. Anders, en zal geen [helper] hebben. Zie Dan. 11:44. Anders, en niet meer zijn; te weten onder de mensen, opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vergelijk Gen. 5:24. 89) een volk des vorsten, Dat is, het heirleger der Romeinen. 90) zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, Te weten het einde, hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk zal aanbrengen. Of, het laatste dat hij het Joodse volk zal aandoen. 91) vastelijk besloten verwoestingen. De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies bestemd, wanneer zij komen en wanneer zij ophouden zullen. Sommigen verstaan dit aldus: Totdat Gods oorlog tegen zijn volk een einde hebbe, zijn de verwoestingen precies bestemd. Wat zij op dat gebied zeggen We citeren P. Slagter, die de visie der bedelingen aanneemt. Uit ‘Israël en de Bijbel’, januari 1994, blz.3: “Eerst moeten de 62 weken (en dus ook de 7 weken die daaraan voorafgingen, samen 69 weken) voleindigd zijn en daarna zal de Messias worden uitgeroeid. Er staat niet bij hoelang erna, maar het woordje “na”, in de grondtekst, geeft aan dat het niet té lang daarna zal zijn. Vervolgens lezen we in de NBG-vertaling: “terwijl er niets tegen hem is”, terwijl de Statenvertaling zegt: “het zal niet voor Hemzelven zijn.” Er blijkt dus enig verschil van mening te zijn over de betekenis van de grondtekst. De Engelse Revised Version heeft het meer letterlijk vertaald met: “Hij zal niet hebben” of: “zonder dat Hij heeft.” Dat is: Hij heeft niets voor Zichzelf, Hij ontvangt niet, waar Hij recht op heeft. Hij kwam als de rechtmatige kroonpretendent van David. Alle bezit,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

161

eer en waardigheid, daaruit voortvloeiende, zou Hij moeten ontvangen. Het einde van die 62 (of 69) weken zou dus bepalend zijn voor wat er daarna ging gebeuren: 1. Of Hij wordt aangenomen en Hij zal hebben (ontvangen). 2. Of Hij wordt niet aangenomen en zal niet hebben (ontvangen). Daniël profeteert nog erger. Hij zal worden uitgeroeid! De periode van 69 weken, oftewel 483 jaar, moet dus eindigen vlak voor de uitroeiing van de Messias” (wij onderlijnen). En momenteel moeten we dat ook doen. Interpreteren we als letterlijke jaren (van 365 dagen) dan komen we met deze berekening ergens in de jaren 40 A.D. Toen is er niets uitzonderlijks geschiedt in Israël! Een valse profeet liep er toen rond volgens Flavius Josephus en er was hongersnood, maar dat is toch wel wat weinig om deze profetie te vervullen. In een lezing van D. Steenhuis met de titel ‘WIKKEN EN WEKEN’ gevonden op Internet, staat het volgende: “Er zijn wel beelden die toegepast worden op de gemeente, maar rechtstreekse profetieën over de gemeente zijn er niet. In de tweede plaats gaat het bij de profetieën over de Koning der Koningen en over de Here der Heren. Gezicht en profeet te bezegelen duidt op een punt waarop alles tot volheid komt wat de profeten hebben gezegd in de loop van de eeuwen. Het loopt uit op de zalving van iets ‘allerheiligst’. Dan zal de ongerechtigheid verzoend zijn. Het is voor mij zo dat hier gedoeld wordt op de komende Gezalfde, de Messias, de Christus (gezalfde)” (wij onderlijnen). Orthodoxe Joden verwijten christelijke evangelisten slordigheid in hun interpretatie van Daniël 9:25. Drie zaken zitten hun dwars en vooral de lezing: “de Messias, de Prins.” Ze zeggen dat de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst zonder lidwoord staat zodat we moeten spreken van “een MASHIACH = EEN “gezalfde” en EEN “prins.” Men verwijst naar bijvoorbeeld koning Cyrus als EEN gezalfde (Jesaja 45:1,13/ Ezra 1:1,2). Bovendien kan men van dat begrip geen persoonlijke naam maken en het met hoofdletters schrijven, het is maar als titel bedoeld van de autoriteit van een koning of een hogepriester. Zodat de enige juiste weergave van het oorspronkelijke Hebreeuws moet zijn: “een gezalfde, een prins.” Dat klopt voor wat betreft het Oud Testament maar de christengelovigen hebben van dat begrip een soort eigennaam gemaakt. Je krijgt namelijk in het Nieuw Testament de terminologie “Jezus, de Christus.” Ook al kende men in de dagen toen het NT (of ook het OT) werd geschreven geen onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters, al vlug kreeg dat begrip “Messias” een hoofdletter. Uit respect en ontzag voor de persoon. We geven nog enkele vertalingen zodat u kunt inzien dat niet iedereen die hoofdletter gebruikt, ook al zijn het christenen die de vertaling hebben gemaakt. “tot op Messias, den Vorst” Statenvertaling (Jongbloed-editie) “tot op een gezalfde, een vorst” NBG-vertaling 1951 “tot aan het optreden van de uitverkoren vorst” Willibrordvertaling (herziene editie 1995) “unto the Messiah the Prince” King James Version, 1611


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

162

“unto the anointed one, the prince” American Standard Version, 1901 “until God's chosen leader comes” Good News Bible, 1992 (parafrase) “until the coming of the Chosen Leader” Contemporary English Version, 1999 (parafrase) “to the Anointed One” (parafrase) In de voetnota: “can also be translated “Messiah” (same as “Christ”). the prince” World English Bible, 2002 Let er ook op: je krijgt in Joodse vertalingen zowel “the anointed one” als ”an anointed one.” JPS VERSION (1985)

TANAKH JPS 1917 VERSION

JUDAICA PRESS (CHABAD.ORG)

TANAKH

26. And after the threescore and 26. And after those sixty- two weeks shall an anointed one 26. And after the sixty-two two weeks, the anointed be cut off, and be no more; weeks, the anointed one will one will disappear and be cut off, and he will be no vanish. more, Wat wij op dat gebied zeggen Het vers 26 zegt dan: “EN NA de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is.” Het is nadat de eerste periode van 7x7 jaren = 49 jaren, de tijd dat de herbouw van de stad heeft geduurd dat hierbij onmiddellijk de 62 jaarweken aansluiten. Daarna zal de Messias of Christus “uitgeroeid” worden. Het werkwoord in het Hebreeuws voor “uitroeien” (“ikkaret”) heeft steeds de betekenis van een gewelddadige dood. Het woord is o.a. gebruikt in Gen.17:14 / 1 Kon.18:13 / Zach.13:8. De gewelddadige dood die Christus stierf was als van een lam dat de zonden der wereld wegnam (Joh.1:29 / 2:2). Er klinkt ook iets in van slachtoffer in relatie tot een verbond (Gen.15:10,18). Maar er zit niet in wat Jehovah’s Getuigen er in lezen, namelijk het “vernietigen” van de ziel van de persoon. Hetzelfde werkwoord is gebruikt voor ongelovigen en de straf die ze ontvangen: Ps.5:6 / 37:9,34 / Jes.13:9. De voorstanders van de uitleg volgens de bedelingen zeggen over het eerste deel uit dit vers (hier weergegeven als “EN NA”) dat zoiets wijst op een onmiddellijk erna. In hun uitleg slechts vijf dagen erna, want de Heer kwam als koning op Palmzondag er werd op de vrijdag van die week al aan het kruis gehangen. Wij geloven in een traditioneler uitleg en nemen aan dat dit in het midden van de zeventigste week is, wat 3 ½ jaren later is. Beter geformuleerd: in het midden van de laatste symbolische week. Vraag is of “en na” hier een kortere of een langere tijd


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

163

wil aanduiden. De Hebreeuwse woordkeuze laat beide vertaleningen toe zonder dat er gezondigd wordt tegen duidelijke regels. Een concordantie maakt dat duidelijk. Dit leren we: het was niet de bedoeling van Christus om op Palmzondag naar de macht te grijpen of koning te worden op dat moment. Er zijn vijf redenen waarom de uitleg van de dispensationalisten over het gebeuren van Palmzondag verkeerd is. Dit is de eerste: Hij kwam om Zijn bloed = Zijn leven te geven voor zondaars. Profetie na profetie moest vervuld worden in die dagen. Maar toen koning worden, was daar geen deel van. Dit gebeurde met Palmzondag volgens Mat.21:1-5 SV77: “En toen zij nu Jeruzalem naderden, en gekomen waren te Bethfagé, aan de Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Gaat heen in het vlek, dat tegenover u ligt, en gij zult terstond een ezelin gebonden vinden, en een veulen met haar; ontbindt ze, en brengt ze tot Mij. En indien u iemand iets zegt, zo zult gij zeggen, dat de Heere deze van node heeft, en hij zal ze terstond zenden. Dit alles nu is geschied, opdat vervuld worde, hetgeen gesproken is door de profeet, zeggende: Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong van een jukdragende ezelin.” Hij gaat naar de tempel, Hij verdord een boom die het symbool is van het ongelovige Israël, en verwijst naar Johannes de Doper die tot hen kwam. Hij verwees ze naar Jezus, Lam van God. Die zij niet gewild hebben. Lees dat eens in Marcus 11. Dat Palmzondag slechts een gewone episode is in het leven van Christus blijkt duidelijk uit wat we er later over horen door de apostelen en profeten van het NT, namelijk niets. Met Palmzondag was er een profetische vervulling zoals blijkt uit de verwijzing (Ps.118:26 / Zach.9:9). Maar naar Daniël negen is GEEN ENKELE VERWIJZING. Waarom dan dat verhaal opkloppen totdat het een waarde gekregen heeft die de Scrift het niet geeft! Er was natuurlijk een aanbod van het koninkrijk, maar dan alleen in de boodschap dat het niet van deze wereld was. Je kon je er wel al, door bekering, op voorbereiden.  Mat.11:12: “Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar.”  Luc.16:16: “De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin.”  Joh.18:36: “Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.”  Joh.18:37: “Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dus toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.” Een zeer belangrijk begrip, vooral in het evangelie van Johannes is “wereld” dat 79 vindplaatsen heeft in 57 verzen van de NBG. We geven er enkele van weer en het is er duidelijk


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

164

aangegeven: Jezus, komt om de wereld te redden, niet om op de troon van David koning te worden. Dat komt, maar later, en in een ander aspect dan wat de Joden verwachten. Ook vóór die tijd wil men Jezus al eens koning maken, bij de vermenigvuldiging van de broden. Alle problemen zouden met zo een koning opgelost zijn! Dat wil Jezus bewust niet volgens Joh.6:15: “Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.” Het resultaat is in Joh.6:66 te lezen: “Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.” Hier zijn enkele teksten over de “wereld”:  Joh.1:10: “Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend.”  Joh.6:14: “Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou.”  Joh.6:33: “want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft.”  Joh.6:51: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.”  Joh. 9:5: “Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.”  Joh.9:39: “En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden.”  Joh.12:31: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden.”  Joh.12:46: “Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve.”  Joh.12:47: “En indien iemand naar mijn woorden hoort, maar ze niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, doch om de wereld te behouden.”  Joh.17:23: “Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.”  Joh.17:24: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld.”  Joh.17:25: “Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt.”  Joh.18:20: “Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit tot de wereld gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge geleerd en in de tempel, waar al de Joden bijeenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

165

Dispensationalisten verwijzen dan in dat verband ook naar de opmerking van Jezus nadat de stoet al op gang is gebracht. Lucas 19:37-44 SV77 zegt: “En toen Hij nu naderde aan de helling van de Olijfberg, begon al de menigte der discipelen zich te verblijden, en God te loven met grote stem, vanwege al de krachtige daden, die zij gezien hadden; Zeggende: Gezegend is de Koning, Die daar komt in de Naam des Heeren! Vrede zij in de hemel, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen! En sommigen van de Farizeën uit de schare zeiden tot Hem: Meester, bestraf Uw discipelen. En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Ik zeg u, dat, zo dezen zwijgen, de stenen haast roepen zullen. En toen Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar, Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, wat tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, en u zullen omsingelen, en u van alle zijden benauwen; En u tot de grond zullen neerwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u de ene steen op de andere steen niet laten; daarom dat gij de tijd van uw bezoeking niet bekend hebt” (wij onderlijnen). MAAR, ZO MAAR, DE LINK LEGGEN NAAR DANIËL 9 IS HIER NIET AAN TE TONEN OF AAN DE ORDE. De tweede reden waarom de uitleg van de dispensationalisten verkeerd is over Palmzondag is deze. Er loopt nog een ander verhaal in de evangeliën. Dat, van Israël dat absoluut geen oren heeft naar de boodschap van Jezus en toch is Hij hun koning, hun priester en hun profeet. Hun ogen, oren en hart zijn afgesloten, verhard en onbekeerd. Dit staat ook in de Scrift:  Mat.11:12,13 SV77: “En van de dagen van Johannes de Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen het met geweld. Want al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd.”  Hand.3:20-24 SV77: “En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u te voren gepredikt is; Die de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door de mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken, uit uw broeders, gelijk mij; Die zult gij horen, in alles, wat Hij tot u spreken zal. En het zal geschieden, dat alle ziel, die deze Profeet niet zal gehoord hebben, uitgeroeid zal worden uit het volk. En ook al de profeten, van Samuël aan, en die daarna gevolgd zijn, zovelen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen te voren verkondigd.”  Heb.1:8,9 SV77: “Maar tot de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de schepter van Uw koninkrijk is een rechte schepter. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad, en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten.”  Heb.5:4,5,9 SV77: “En niemand neemt zichzelf die eer aan, maar die door God geroepen wordt, zoals Aäron. Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. En is door God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizédek.” Dit is de derde reden: Hij kwam om Zijn bloed = Zijn leven te geven voor zondaars.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

166

Dispensationalisten geven ook om deze reden een verkeerde indruk van die Palmzondag. In het boek Jesaja staan de profetieën die over “De Knecht des HEEREN” handelen. Wat er zou moeten gebeurd zijn, op die dag, moet afgemeten worden aan de dood van Jezus aan het kruis en dat is dan nog toekomst. DAT STAAT OP HET PROGRAMMA VAN DE REDEN VAN DE KOMST VAN JEZUS. Dit moet trouwens voorafgaan aan de stichting van Zijn koninkrijk. Er kan dus theologisch geen sprake zijn, van een greep naar de macht op deze dag en de Romeinen gewoon buiten Judea te vegen. Lees eens dat verhaal van Palmzondag vanuit deze bril van wat Jesaja voorzei:  Hij zal door Zijn volk verworpen worden, Jesaja 53:3 SV77: “Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een ieder was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.”  Hij zal sterven voor de zonden van Israël, zoals uitgelegd door de apostelen voor elke gelovige, ook die uit de heidenen, Jesaja 53:6 SV77: “Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een ieder naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen.”  Hij zal voor eeuwig leven na gestorven te zijn, Jesaja 53:10 SV77: “Doch het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkig voortgaan.”  Hij zal alle gelovigen rechtvaardigen, ook heidenen, zeggen later de discipelen van Jezus, Jesaja 53:11 SV77: “Om de arbeid van Zijn ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.”  Hij zal de plaag van het volk op zich nemen, Jesaja 53:8 SV77: “Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding van Mijn volk is de plaag op Hem geweest.”  Hij is de onschuld zelf en toch moet Hij sterven, Jesaja 53:7 SV77: “Toen deze geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.”  Hij is niet slechts voor de Joden gekomen maar ook voor de heidenen, Jesaja 49:6 SV77: “Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om terug te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.”  Hij zal gewoon afgesneden worden = vermoord (Dan.9:24-27). De vierde reden waarom er geen overdreven nadruk mag liggen op de betekenis van het Palmzondagfeest is hoe het evangelie van Johannes dat beschrijft. Palmzondag staat in de vier evangeliën beschreven en Johannes geeft een theologische reden waarom dat feest niet is uitgelopen op wat dispensationalisten er in leggen. Dit zegt Johannes 12:12-19: “De volgende dag, toen de grote menigte, die voor het feest gekomen was, hoorde, dat Jezus naar Jeruzalem


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

167

kwam, namen zij palmtakken, gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren! en: De koning van Israël! En Jezus vond een jonge ezel en Hij ging erop zitten, gelijk geschreven is: Wees niet bevreesd, dochter Sions, zie, uw Koning komt, gezeten op het veulen van een ezel. DIT BEGREPEN ZIJN DISCIPELEN AANVANKELIJK NIET. MAAR TOEN JEZUS VERHEERLIJKT WAS, TOEN HERINNERDEN ZIJ ZICH, DAT DIT MET HET OOG OP HEM GESCHREVEN WAS en dat zij dit met Hem gedaan hadden. De schare dan, die bij Hem was geweest, toen Hij Lazarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had, getuigde daarvan. Daarom ging de schare Hem ook tegemoet, omdat zij gehoord hadden, dat Hij dit teken gedaan had. De Farizeeën dan zeiden tot elkander: Gij ziet voor uw ogen, dat gij niets bereikt; zie, de gehele wereld loopt Hem na.” De discipelen van Jezus begrepen de ware toedracht van het gebeuren van Palmzondag slechts nadat ze de Heilige Geest hadden ontvangen, meer dan vijftig dagen na de gebeurtenis. Zodat we het gewone volk in Jeruzalem niet moeten aansmeren dat ze hun koning verwerpen en daar dan de reden zoeken van het einde van de negenenzestigste week. De echte verwerping komt later met de 14 de nisan, wanneer Hij aan het kruis sterft nadat men hem enkele uren voordien als Messias verworpen heeft. Zijn koninkrijk is niet van deze wereld. Dat kan de man in de straat niet begrijpen. Zo zijn ze niet opgevoed en ook zijn discipelen dachten nog aan een aards rijk veertig dagen ná zijn opstanding uit de doden (Handelingen 1:6,7). De teksten uit het evangelie van Johannes spreken duidelijk niet van een rijk dat moet opgericht worden op aarde in die dagen met Jezus als koning ervan. Integendeel:  Joh.3:3: “Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.  Joh.3:5: “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.  Joh.18:36: “Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier. De vijfde reden waarom er geen overdreven nadruk mag komen te liggen op het Palmzondagfeest is wat er profetisch gezegd is over de Messias en Zijn werk in deze wereld.  Vooraf Jesaja 7:14: “Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.” Dat Jezus er is, is de godsopenbaring in deze wereld van het Joodse volk. Dat hebben ze als volk niet opgemerkt. Slechts enkelen hebben dat geheim begrepen.  In het evangelie van Johannes staan twee mooie teksten Johannes 1:15,34: “Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. (…) En ik heb gezien en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

168

getuigd, dat deze de Zoon van God is.” De Doper heeft het geweten en ook bekend gemaakt: deze man is God, Zoon van God!  In een latere fase van de geschiedenis van de manier waarop het volk Israël omgaat met die Jezus lezen we in Johannes 10:33: “De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt.”  Aan het einde van Zijn aards bestaan is dit gedeelte van de confrontatie met de hogepriester sprekend voor de manier waarop de clerus van Israël Jezus bekijkt: “Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u?” (Mattheus 26:63-65).  Met andere woorden Israël heeft, in massa, niet begrepen wie Jezus was: namelijk dat GOD MET HEN WAS. Enkelen hebben het verstaan. Maar na de opstanding hebben, ondanks Palmzondag, duizenden die boodschap aangenomen. Neen, deze vijf redenen geven duidelijk aan dat men Palmzondag niet moet lezen met de woorden van de engel Gabriël aan David – en aan ons - in Daniël 9. Wie daar een verkeerde nadruk legt komt in strijd met wat de Scrift ons duidelijk maakt, Jezus kwam om te sterven en niet om in Jeruzalem koning te zijn over aardse burgers. Die enkele dagen vóór de dood van Jezus is er dus een opflakkering van nationalisme onder de Joden en is er de tocht van Jezus naar Jeruzalem (Joh.12:13). Hoe interpreteren we het dan? Bij Zijn aanhouding zal Jezus, wellicht om deze reden, aangeklaagd worden als iemand met politieke aardse ambities (Joh.18:33 / 19:12). Men stelt Hem voor als de rivaal van de keizer, maar Jezus maakt het duidelijk, Hij is koning. Maar Zijn rijk is niet van DEZE WERELD en Zijn discipelen mogen niet op de vuist gaan met de Romeinse overheerser (Joh.18:36). Christus heeft trouwens al eens geweigerd koning te worden in deze aardse omstandigheden (Joh.6:15). Jezus, kwam niet om Pilatus buiten te zetten, Zijn tijd komt nog en is trouwens niet zo ver meer af (Joh.19:10,11). Maar het is een geestelijk rijk, de keizer moet niet bang zijn. Wanneer Jezus gegeseld wordt als inleiding op zijn kruisiging dan zal men ook een plakkaat op het kruis spijkeren dat Hij gezegd heeft koning te zijn van de Joden (Joh.19:1-3 / John 19:19). Zijn vijanden weten dus wat ze aan Hem hebben. Zijn leerlingen begrijpen dat later beter, na de uitstorting van de Heilige Geest.  Dit zegt de apostel Petrus, enkele minuten voordien opnieuw herboren, in Handelingen 2:29-32: “Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van de patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op deze dag. Alzo hij dan een profeet was, en wist, dat God hem met ede gezworen had, dat hij uit de vrucht zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, de Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten; ZO HEEFT HIJ, DIT


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

169

VOORZIENDE, GESPROKEN VAN DE OPSTANDING VAN CHRISTUS, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. Deze Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn” (wij onderlijnen). Wie het geheim van de prediking van Petrus begrijpt kan ook Amen zeggen op dit: in het ‘Book of Church Order’ van ‘The Presbyterian Church in America’ is de aanhef deze: “Jesus Christ ... sits upon the throne of David.” = Jezus Christus … zit op de troon van David.

De profetie in Dan.9:26 voorzei ook dat de Messias zou sterven “ve ain lo”, iets waar Bijbelvertalers de grootste moeilijkheid mee hebben. Er zijn wel zes verscheidene manieren om dit te vertalen. De NBG zegt “niets tegen hem.” Kahn, de Franse rabbijn, vertaald “zonder wettelijke opvolger”, Segond zegt “zonder opvolger”, Crampon vertaald “niemand voor hem”, Ostervald zegt “niet voor zichzelf” en Liénart heeft “zonder dat hij fout was.” Al deze vertalingen kunnen juist zijn omdat ze allemaal passen in het beeld van het leven en werk van Christus. Vergelijk met 1 Pet.1:19 / Joh.1:11. P. Slagter (hyperdispensationalist) zegt in het citaat bovenaan: “Hij ontvangt niet waar Hij recht op heef.” In elk geval is dit een verkeerde gevolgtrekking. De Messias heeft wel degelijk alles ontvangen waar Hij recht op heeft. Petrus liegt toch niet op de Pinksterdag wanneer hij zegt dat Jezus uit de doden is opgestaan als Heer en Messias (Hand.2:36)! Paulus liegt toch niet wanneer hij zegt dat Jezus boven alles verheven is, boven alles wat er in het universum is (Phil.2:9-11). Johannes liegt toch niet wanneer hij zegt dat de Vader leven geeft aan de gelovige dóór Zijn Zoon (1 Joh.5:11). Of liegt Jacobus wanneer hij schrijft dat wanneer iemand lijdt en tot de Here gaat, Hij “hem zal oprichten” (Jac.5:15)? Dat wijst er toch op dat de Heer over “allen” en “alles” regeert (Hand.10:36). Gerald Sigal de Joodse tegenstander van de uitleg van christenen over deze profetie van Daniël, heeft hier een commentaar. Hij schreef: ‘Daniel's 70 Weeks: Dan. 9:24-27’ op www.wordgems.com/ “4. De woorden v’ayn lo (9:26) zijn onjuist vertaald door de King James Version als “maar niet voor zichzelf.” “Het moet worden vertaald als: “hij niets heeft” of “hij zal niets hebben.” Hoe kunnen christelijke missionarissen dit vers op Jezus toepassen gezien wat in Jesaja 53:12 staat, waar Gods dienaar een “deel met de groten” krijgt? Bovendien kan v’ayn lo niet verwijzen naar de situatie van Jezus met of na de dood, want, in tegenstelling tot de gewone sterveling die na de dood verval ondergaat, beweren christelijke evangelisten dat Jezus lichamelijk naar de hemel ging, waar hij zit aan de rechterhand van de troon van de Majesteit. Het kan zeker niet verwijzen naar een gebrek aan rijkdom of volgelingen, want dat zou Jezus niet onderscheiden van de grote meerderheid van de wereldbevolking. Iemand die “niets” heeft (Daniël 9:26) of niets ontvangt, dus “geen deel met de groten” heeft (Jesaja 53:12), niet lichamelijk in de hemel geleid werd (Handelingen 1:9), en niet zit aan de “rechter hand van de troon van de Majesteit” (Hebreeën 8:1). Het is precies met zijn dood dat Jezus naar


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

170

verluidt in staat was om zijn beloning te ontvangen. Daarom, kan “zal hij niets hebben” niet verwijzen naar de Jezus van de christelijke evangelisatietheologie.” Een ander Hebreeuws theoloog zegt dat de woorden V’AYN LO betekenen “en hij zal niets hebben” of “er blijft niets voor hem over.” Als men wil zeggen, “maar niet voor zichzelf”, zou je moeten zeggen V’AYN L’ATZMO. Onze kennis van die taal is niet van dien aard dat we het kunnen beamen. Laten we dat eens bekijken. Er zijn op zijn minst twee mogelijke betekenissen: de eerste heeft betrekking op het koninkrijk Gods. Jamieson, Fausset & Brown schrijven in hun commentaar: “niet voor zichzelf - in deze plaats is beter vertaald “er is niets tot Hem” [Hengstenberg]; niet dat het werkelijke doel van Zijn eerste komst (Zijn geestelijk koninkrijk) gefaald heeft, maar het aardse koninkrijk toen door de Joden verwacht zal niets opbrengen en dus niet worden gerealiseerd. Tregelles verwijst de titel, “de prins” (Dan 9:25), naar de tijd van zijn intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen als Zijn enig uiterlijk als een koning, en zes dagen nadien al ter dood gebracht als ‘Koning van de Joden.’” De tweede uitleg is, deze die de zaak bekijkt vanuit het offer van Jezus. De Wet van Mozes had voorzegd dat verzoening wordt gemaakt door het vergieten van bloed (Leviticus 17:11). We weten dat de dood van de Messias “niet voor zichzelf” is, maar voor anderen, zodat Hij op die manier, de zonden en ongerechtigheid van Israël voor God verzoent. DE NBG geeft de vertaling: “terwijl er niets tegen hem is” en dat zou er kunnen op wijzen. Het belangrijke punt is dan, dat tussen het einde van het tweede deel (de 69 zeven) en vóór het begin van de 70ste zeven, de Messias zou worden gedood en zou sterven in een plaatsvervangende dood. Hij hoeft niet te sterven (“voor zichzelf”) maar doet het voor anderen. We weten dat de Here God niets doet zonder Zijn geheim te onthullen aan Zijn knechten, de profeten (Amos 3:7) en dat heeft Hij ook gedaan. Jesaja 53 spreekt over die gruwelijke dood van Jezus, Hij hoefde het niet te doen maar al voor de grondlegging van de Nieuw Wereld heeft de drie-enige het al gepland. Dit zijn enkele Nederlandstalige en Engelse vertalingen van dat gedeelte uit Daniël 9:26 en u merkt hoe moeilijk het is een leesbare tekst ervan te maken. Want dat moet men ook toegeven dat is een moeilijke tekst. Statenvertaling (Jongbloed-editie) “ En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn” NBG-vertaling 1951 “26 En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is” Willibrordvertaling (herziene editie 1995) “Na die tweeënzestig weken zal een gezalfde gedood worden zonder dat iemand hem opvolgt.” KJV And after threescore and two weeks shall Messiah be cut off, but not for himself NKJV


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

171

And after the sixty-two weeks Messiah shall be cut off, but not for Himself NLT After this period of sixty-two sets of seven,* the Anointed One will be killed, appearing to have accomplished nothing, Footnote: * Hebrew After 62 sevens. NIV After the sixty-two ‘sevens,’ the Anointed One will be cut off and will have nothing.* Footnote: * Or off and will have no one; or off, but not for himself ESV “And after the sixty-two weeks, an anointed one shall be cut off and shall have nothing. NASB Then after the sixty-two weeks the Messiah will be cut off and have nothing RSV And after the sixty-two weeks, an anointed one shall be cut off, and shall have nothing ASV And after the threescore and two weeks shall the anointed one be cut off, and shall have nothing YNG And after the sixty and two weeks, cut off is Messiah, and the city and the holy place are not his (dat is een tegenstrijdigheid inbouwen in de vertaling) DBY And after the sixty-two weeks shall Messiah be cut off, and shall have nothing WEB And after sixty and two weeks shall Messiah be cut off, but not for himself HNV After the sixty-two weeks the Anointed One shall be cut off, and shall have nothing VUL We moeten wanneer we naar Dan.9:26b gaan, vooraf opmerken dat we moeten lezen wat er staat. Niet doen zoals de volgelingen van de leer van de bedelingen en vertalen bijvoorbeeld als in de Groot Nieuws Bijbel van 1996: “Er zal een koning verschijnen die met zijn leger…” enz. Uit die vertaling gaat men het begin van vers 27 interpreteren en “HIJ” (= een koning) gelijkstellen aan een vijand van het toekomstige Israël, aan de antichrist. Dit kan niet volgens een goede vertaling van 26b, want we dienen dat te vertalen als “een volk van de vorst.” Het is een volk (de Romeinse legers) onder leiding van een vorst (generaal Titus) die: “de stad en het heiligdom verderven.” We komen hier later op terug. Deze vertalingen ondersteunen wat we zeggen, drie ervan zijn aangegeven als slechte: NBV: “Het volk van een toekomstige vorst”, SV: “en een volk des vorsten”, SV77: “een volk van de vorst”, NBG: “en het volk van een vorst”, WIL95: “door het leger van een vorst”,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

172

GNB96: “Er zal een koning verschijnen die met zijn leger” (ZEER SLECHTE VERTALING), Luther Nederlandse vertaling: “en het volk van een vorst”, Leidsche vertaling: “het volk van een vorst die komen”, Naardense Bijbel: “door de manschap van een leidsman.” Enkele Engelse vertalingen: King James Version, 1769: “and the people of the prince that shall”, New King James Version, 1982 Thomas Nelson: “And the people of the prince who is to come”, New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: “and a ruler will arise whose armies”, (SLECHTE VERTALING) New International Version, 1984: “The people of the ruler who will come”, The Holy Bible, English Standard Version, 2001: “And the people of the prince who is to come”, New American Standard Bible, 1995: “and the people of the prince who is to come”, Revised Standard Version, 1952: “and the people of the prince who is to come”, American Standard Version, 1901: “and the people of the prince that shall come”, Robert Young Literal Translation, 1898: “the Leader who hath come doth destroy the people”, (SLECHTE VERTALING) J.N.Darby Translation, 1890: “and the people of the prince that shall come”, Noah Webster Version, 1833: “and the people of the prince that shall come”, Hebrew Names Version, 2000: “and the people of the prince who shall come”, Hieronymus Latijnse Vulgate, 405: “Et civitatem, et sanctuarium dissipabit populus cum duce venturo.” Vers 26b verteld van een volk en een vorst die komen om de stad en de tempel te vernietigen. De Hebreeuwse tekst zegt “nagid habbo” wat wil zeggen “de komende vorst.” Sommigen hebben dit daarom verklaard als ware Christus zelf de vernietiger van Jeruzalem in het jaar 70 na Chr. En het is waar dat Christus “de komende” genoemd wordt in Luc.7:19 en Mat.11:3 / 21:9. Anderen hebben zelfs de parabel van de bruiloft verklaard als vervuld in deze vernietiging (Mat.22:7). Christus voorzei ook dat vóórdat zijn discipelen de steden van Israël zouden doorgelopen hebben, de Zoon des mensen zou komen (Mat.10:23). Maar al deze dingen kunnen ook anders verklaard worden. Zo is het niet naar de vernietiging van Jeruzalem dat de parabel van de bruiloft verwijst, maar naar de Wederkomst. Niet vergeten dat Mat.10:23 voorzeker wijst naar de transfiguratie op de berg volgens Mat.17. Er is dus alle reden om aan te nemen dat de komende vorst in Dan.9:26b een verwijzing is naar de Romeinse generaal die Jeruzalem in 70 na Chr. veroverde. Of het is een verwijzing naar de caesar in Rome voor wie de generaal werkt. Toen ging in vervulling de woorden die de Joden hadden uitgesproken: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” (Mat.27:25). In voetnota geeft de NWV ook nog de lezing van 26b als volgt: “En het einde van hem zal door de vloed zijn.” Dit wijst dan op “hem” (als mannelijk woord), die de verwoester is en niet naar de stad en het heiligdom. Die lezing is vanuit het Hebreeuws zeker mogelijk. Een vloed wijst in figuurlijke taal naar een leger (Jesaja 8:7,8). Calvijn merkt bij dit vers op dat de engel deze strenge woorden op die wijze doorgeeft, om aan te tonen dat zelfs indien de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

173

Joden de oorlog winnen tegen Rome, ze toch tegenover God verliezen en hun lot tot vernietiging bezegeld is. Een opmerking over de derde visie (de historisch kritische) van dit 26ste vers. Antiochus Epiphanus (de vorst) heeft de tempel niet verwoest, alleen maar ontheiligd (1 Mak.1:54). En dat is te weinig om dit als de vervulling te beschouwen (1 Mak.1:31,38). En de stad Jeruzalem bleef in die tijd ongedeerd. Een Joodse exegeet, Gerald Sigal, schreef een kritisch artikel over de wijze waarop christenen dat gedeelte vertalen. Titel: ‘Daniel’s 70 Weeks: Dan. 9:24-27’op www.wordgems.com/ “3. De King James Version verzuimt het bepaald lidwoord in Daniël 9:26, dat moet lezen: “En na de tweeënzestig weken.” Door het behandelen van de tweeënzestig weken als een aparte periode, geeft dit vers, in het oorspronkelijke Hebreeuws, er blijk van dat de tweeënzestig weken genoemd in vers 25 gescheiden zijn van de zeven weken door de ‘atnah. Daarom is er over twee gezalfden gesproken in dit hoofdstuk, van wie er één komt na zeven weken, en de andere na een nieuwere periode van tweeënzestig weken.” Op de site van Jews for Jesus vonden we: ‘The Evolution of Some Messiah Legends’ van David Brickner, gearchiveerd op March 1, 1987. Het toont op een overzichtelijke manier dat Joodse exegeten het niet altijd met elkaar eens zijn over wat de Messias doet/moet doen en de varianten op dat thema door de eeuwen heen. We geven u ook dit mee: twee rabbijnse uitleggingen die voor zowel de eerste als de tweede gezalfde een andere persoon invullen. Neem wat Joodse geleerden zeggen dus niet als “de echte waarheid” en laat u niet inpakken door “exegetische hoogstandjes.” Jewish Study Bible Notes Comments 2004 (Reform/Conservative) 25-26 Anointed leader…anointed one: The word anointed in vv. 25 and 26 is the Heb “mashiah” (Messiah); thus these vv. Have given rise to much Christian speculation. In the context of the other historical references, however the anointed leader probably refers to either Zerubabel or the high priest Joshua (Ezra 3.2; Hag. Ch 1; Zech. 6.9-15), while the anointed one is most likely the high priest Onians III, killed in 171 BCE (2 Macc. 4.30-34). The

Rashi’s Comments (Orthodox)

Daniel 9:25 And you shall know and understand from the emergence of the word From the emergence of this word, which emerged at the beginning of your supplications to tell you, you shall know to understand [how] to restore and build Jerusalem. until the anointed king Time will be given from the day of the destruction until the coming of Cyrus, king of Persia, about whom the Holy One, blessed be He, said that he would return and build His city, and He called him His anointed and His king, as it says (Isa. 45:1): “So said the Lord to His anointed one, to Cyrus etc.” (verse 13): “He shall build My city and free My exiles, etc.” Daniel 9:26 And after those weeks. the anointed one will be cut off Agrippa, the king of Judea, who was ruling at


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

prince is Antiochus IV Epiphanes.

174

the time of the destruction, will be slain.and he will be no more Heb. ‫אין לוו‬ ‫ו ו א‬, and he will not have. The meaning is that he will not be.the anointed one Heb. ‫ח‬ ‫משששי ח‬ ‫ מ‬. This is purely an expression of a prince and a dignitary.and the city and the Sanctuary lit. and the city and the Holy.and the people of the coming monarch will destroy [The monarch who will come] upon them. That is Titus and his armies. and his end will come about by inundation And his end will be damnation and destruction, for He will inundate the power of his kingdom through the Messiah, and until the end of the wars of Gog the city will exist.cut off into desolation a destruction of desolation.

Vers 27 STATENVERTALING DAN.9:27

LUTHERVERTALING DAN.9:27

LEIDSCHEVERTALING DAN.9:27

“En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde,”

“En hij zal velen het verbond versterken eene week lang; en midden in de week zal het slachtoffer en spijsoffer ophouden; en bij de vleugels zullen staan gruwelen der verwoesting, en het is besloten, totdat het vast besloten verderf zal uitgestort worden over de verwoesting.”

“Hij zal een week lang met velen een innig verbond sluiten en op de helft dier week slacht offer en meeloffer doen ophouden, en in de plaats daarvan komt een ontzettende gruwel, totdat het voldongen en vastbesloten vonnis wordt voltrokken over het ontzettende.”

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling bij Dan.9:27. 92) velen het verbond versterken Of, voortreffelijken; te weten de uitverkorenen en gelovigen. 93) een week; Dat is, zeven jaren, in het midden van welke de Heere Christus is gedood, en in den overigen tijd hebben de apostelen de Joden met het Evangelie van Christus bediend. 94) in de helft der week Te weten in het midden van die zeventigste week. 95) doen ophouden,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

175

Te weten door zijnen dood, die een offerande en slachtoffer is, waardoor alle heiligen in der eeuwigheid geheiligd worden, voor welken al de Levietische offeranden verdwenen zijn, gelijk de schaduw voor de zon. Want hoewel zij nog een weinig tijds na de hemelvaart van Christus geduurd hebben, zo heeft nochtans met den dood van Christus straks al hare wettelijkheid en nuttigheid opgehouden. 96) over den gruwelijken Hebreeuws, over den vleugel der verfoeiselen, of verfoeiingen. Versta, het verfoeilijke heidense Romeinse krijgsvolk, [Matth. 24:15], over hetwelk een krijgsoverste zal zijn, die deze verwoesting zal aanrichten naar Gods rechtvaardig oordeel. 97) vleugel Of, benden. Zie Ezech. 12:14. 98) tot de voleinding toe, Zie de aantekening Jer. 4:27. 99) die vastelijk besloten zijnde, Zie Jes. 28:22. Vooreerst nog enkele andere vertalingen van dit vers 27. “En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is” (NBG). “Met velen zal hij een sterk verbond aangaan gedurende één week. Op de helft van die week zal hij een einde maken aan slacht en spijsoffers en op de vleugel de gruwel van de verwoesting plaatsen, totdat de vernietiging waartoe besloten is, zich aan de vernieler voltrekt” (Willibrord 1995.) “Maar met velen een innig verbond sluiten, een hele week lang. En op de helft van die week zal hij slacht en spijsoffer doen ophouwen; en in plaats daarvan komt een ontzettende gruwel, totdat verdelging en wraakgericht zich aan den vernieler voltrekt” (Canisius). Wat zij op dat gebied zeggen over vers 27 (over de laatste week) H. Schouten schreef in ‘Het Zoeklicht’ van 24 juli 1999, blz.17: “Na de uitroeiing van de Gezalfde, werd stad en heiligdom te gronde gericht. En daarmee eindigde voorlopig ook de aftelling van de 70 jaarweken. God zette de klok stil, waarom? Omdat de Here God bepaalde dingen verborgen had gehouden, worden een aantal zaken hier wat onduidelijker, toch kunnen we inzicht krijgen. We moeten dan aankloppen bij de apostel Paulus. Hij schrijft ons in Efeze, dat aan hem, Paulus, een geheimenis’ geopenbaard is. Namelijk (Efeze 3:6) ‘dat de heidenen medeërfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de beloften in Christus Jezus’. Wat zijn nu


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

176

die beloften in Christus? Dat zijn de dingen waar, onder andere, Daniël van profeteerde: de afsluiting van de zonde, de verzoening van ongerechtigheid en het brengen van eeuwige gerechtigheid. Dat was ten tijde van vroegere geslachten, dus ook voor Daniël, niet bekend (Efeze 3:5). Dat er een kloof in de geschiedenis van Gods handelen met Israël ligt wordt wel heel helder geformuleerd door Paulus, wanneer Hij aan de Romeinen schrijft: ‘Want broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden” (Romeinen 11:25,26). Wanneer de gemeente zal zijn thuisgehaald, zal God Zijn plan met Israël doorzetten, dan zal het aftellen van de 70 jaarweken vervolgd en voltooid worden” (wij onderlijnen). T. Niemeijer zegt in ‘Het Zoeklicht’, n°18 van 28 november 1998, blz.20 (wij onderlijnen): “Er blijft echter nog één jaarweek (7 jaar) over, die nog op zijn vervulling wacht. Deze jaarweek is tot op de dag van vandaag nog niet vervuld. Na de verwerping van de Messias bleef voor het volk Israël de klok stil staan. Israël werd uit zijn land verdreven en over de gehele aarde verstrooid. Er is een onderbreking gekomen in deze 70 jaarweken, een onderbreking, waarin de Here in de eerste plaats met een ander volk bezig is: De Gemeente. Het tijdperk van de gemeente ligt eigenlijk tussen het eindigen van jaarweek 69 en het begin van jaarweek 70. In deze periode staat Israël langs de zijlijn. De laatste tijd zien we echter, dat de Here de draad met Israël weer oppakt. De gemeente zal plaats moeten maken voor Gods handelen met Israël. God heeft Israël niet verworpen, zoals vele christenen jaren gedacht hebben, nee Hij zal ook met zijn volk Israël tot zijn doel komen. Wij leven in de tijd, waarin deze dingen staan te gebeuren. Op het moment dat Christus zijn gemeente tot zich zal halen en wij in een oogwenk weggevoerd zullen worden om door onze hemelse Bruidegom als Bruidsgemeente naar het Vaderhuis gebracht te worden, zal de klok voor Israël weer gaan lopen. Dan breekt de laatste jaarweek voor Israël aan, die zal eindigen met de zalving van de Here Jezus als de grote Vredevorst. Deze periode wordt ook wel de Grote Verdrukking genoemd en bestaat, zoals het boek Openbaring, maar ook zoals Daniël aangeeft uit 2x3,5 jaar. Het is een periode, die ook wel de tijd van benauwdheid voor Jacob genoemd wordt (Jeremia 30). De laatste jaarweek zal dus aanbreken op het moment, waarop de gemeente weggenomen wordt en de Here God de draad met zijn volk Israël weer op zal pakken”. We lezen het volgende in ‘AMEN’ nummer 49 van juni 2003 op blz.12: “Er zijn vele Scriftplaatsen, die de derde tempel voorspellen, waarvan we er enkele zullen noemen. Wij lezen in 2 Tessalonicenzen 2: “Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die (de dag van Christus) komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo, dat hij in de tempel Gods als een god zal zitten, zichzelf vertonende, dat hij God is”. (vs.3-4 SV) Het is duidelijker dat als deze profetie in vervulling moet gaan gedurende de grote verdrukking, er


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

177

een Joodse tempel moet bestaan. De Here Jezus Zelf waarschuwt in Mattheüs 24, vers 15: “Wanneer gij dan zult zien de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, de profeet, staande in de heilige plaats, dat alsdan die in Judea zijn, vlieden op de bergen.” (SV) Om te begrijpen waar onze Heiland op doelt, moeten we het boek Daniël opslaan. In Daniël 9:27 vernemen wij, dat de vorst, die komen zal, een verbond zal sluiten met Israël voor de tijd van één jaarweek (dus zeven jaren); maar “ …in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen en wel tot de – voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.” Hieruit vernemen wij, dat de Joodse eredienst in de tempel verstoord zal worden en er iets anders voor in de plaats komt. Daniël 12 geeft hier meer licht op: “En van de tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen worden en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.” (vers 12) De mens der zonde zal zich in de tempel zetten, en de Scrift spreekt dan over “de gruwel der verwoesting” en van het volk zal verwacht worden, dat het dit zal aanbidden. In het 13de hoofdstuk van Openbaring wordt het ons duidelijker, als wij lezen, dat de valse profeet een beeld zal maken voor het beest en de mensen zal dwingen dit te aanbidden op straffe des doods. Uit dit alles blijkt, dat er een tempel (of wellicht een deel daarvan) moet zijn, om deze dingen in vervulling te doen gaan.” P.A. Slagter zegt in ‘Israël en de Bijbel’, februari 1994, blz.4 het volgende over de zeventigste week: “Een vorst die komen zal Nadat dus de 69é jaarweek voorbijgegaan was, is de geschiedenis onderbroken (nu bijna 2.000 jaar) en zal straks worden voortgezet met de 70ste, oftewel de laatste jaarweek. Daniël 9:27 beschrijft verder de relatie tussen “een vorst... die komen zal” en het volk Israël: “En hij (dit is dus: een vorst in de eindtijd) zal het (beter: een) verbond voor (de) velen zwaar maken, een week lang”. De uitdrukking “zwaar maken” kan ook worden vertaald met “bekrachtigen” of “versterken” (zie bijv. de Statenvertaling). Het feit dat “Hij” (= die vorst) het zal doen, wijst op een figuur die veel macht c.q. invloed zal hebben op de gang van zaken in het Midden-Oosten. Israël zal hem veel vertrouwen schenken. Dit verbond zal door velen worden begroet en aanvaard. Niet door allemaal! Er zullen mensen zijn die zich er van distantiëren. In het verleden heeft Israël, onder aanvoering van de leiders, dikwijls vertrouwd op verbonden met anderen. Telkens opnieuw werd dat vertrouwen beschaamd! Gods Woord waarschuwt er ook uitdrukkelijk voor: “Het is beter tot de HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen” (Ps.118:9 SV; zie ook Ps.146:3; Jes.28:15 e.a.). Ook deze “prins”, de vorst van de eindtijd, zal het vertrouwen volledig beschamen en zich zelfs tegen hen keren!” (wij onderlijnen). In een artikel op Internet, uit www.BijbelsArchief.nl (5 mei 2003) met als titel: ‘De gemeente van Christus’ lezen we het volgende: “Vanaf Genesis 11:10 tot Maleachi 4:6 houdt de Bijbel zich voornamelijk bezig met het volk Israël. Dit betreft dus bijna het hele Oude Testament. De Gemeente is in het Oude Testament een


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

178

‘verborgenheid’ ‘En in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, Opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden’. Efeze 3:9-10 De Gemeente wordt zelfs nooit genoemd, de heidenen worden genoemd als ze iets met Israël te maken hebben. Ook de vier Evangeliën spreken voornamelijk over Israël (Joden). Maar wél wordt daar de Gemeente als op handen zijnde gebeurtenis aangekondigd in verband met een wereldwijde prediking van het Evangelie aan Israël en de heidenen in Matthéüs 16:18 lezen we: ‘En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze Petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen’. Matthéüs 16:18 ‘Ik bedoel namelijk, dat Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen’. Romeinen 15:8.” In ‘De komst van de Heer is nabij’ van H. Bouter Jr. lezen we:”Wat de antichrist betreft, denk ik dat l Johannes 2:18v.v duidelijk maakt dat er vele voorlopers zijn geweest van de antichrist, die nog moet komen in de eindtijd en die pas kan komen nadat de weerhoudende machten (de Gemeente en de in haar wonende Geest) zijn weggenomen van de aarde (vergelijk 2 Thessalonicenzen 2:6-7). In die zin heb ik er geen moeite mee om - zoals vele christenen dat gedaan hebben in het verleden het pausdom te betitelen als een antichristelijke macht. Maar het is niet meer dan een “voorloper” van de antichrist, want Johannes zegt dat de antichrist de Vader en de Zoon loochent. Dat betekent dus dat hij de fundamentele belijdenis van het christendom zal opgeven, namelijk God als Vader geopenbaard in zijn Zoon Jezus Christus. Dat gaat verder dan de dwalingen van Rome. Het optreden van de mens der zonde in de eindtijd zal aanleiding geven tot de verschijning van onze Heer Jezus Christus in vlammend vuur van de hemel (2Thess. 1:7; 2:8; Openbaring 19:15,20)” (Uit het ‘Woord der Waarheid’, Winschoten, maart/april 1992). In de derde visie (de historisch kritische) interpreteert men de “hij” als de vorst van vers 26. Maar wat we hebben opgemerkt bij 26 is ook hier toepasselijk. Wat wij op dat gebied zeggen De dispensatieleer geeft weer dat de zeventigste week nog steeds toekomstig is. Volgens het getuigenis van Jezus zelf, in Mat.24:15, zegt men dan. Als de Heer citeert uit dit gedeelte van de passage van Daniël, dus Daniel 9:24-27, dan moeten we echt bezorgd zijn over zo een uitleg, want die ligt dan buiten de zeventig weken. Zelfs de dood van Jezus valt buiten de 70 weken, want Hij stierf tussen de door God ingepaste periode van de gemeente van Christus. Het beeld is: de periode van de zesennegentig weken loopt van Nehemia tot aan Palmzondag, God stopt zijn klok


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

179

voor Israël, Jezus sterft vijf dagen later en dan zal ooit in de toekomst de zeventigste week starten. Dat leert de Scrift niet, het klinkt “science fiction.” Er worden allerhande pogingen gedaan om toch maar een breuk te kunnen verklaren tussen de 69ste en de 70ste jaarweek. De argumentatie is dan: er zijn meerdere Bijbelteksten aan te halen die erop wijzen dat er een breuk is tussen het sterven van de Heer aan het kruis als offer voor de mensen, en zijn latere Wederkomst als koning. Wij citeren hierbij niemand maar dit zijn de dienaangaande Bijbelteksten die aangehaald worden in dat verband; Psalm 22:3 / 110:1,2 / Jesaja 61:2 / Daniël 2:31-45 / Daniël 7:23-27 / Daniël 8:2,25 / Daniël 11:35,36 / Hosea 3:4,5 / Hosea 5:15 / Hosea 6:1,2 / 1 Petrus 3:10-12. We hebben alles opgezocht in dit verband, maar veronderstel dat er nog wat aan toegevoegd moet worden, doe het dan. We zijn echter niet onder de indruk van zo een lijst. De reden waarom we het niet zijn is deze: géén enkele van die teksten heeft in zijn tekst of context een TIJDSBEGRIP. Maar Daniël 9 heeft dat wel: 70 “shabua” of 490 letterlijke of symbolische jaren. Dat men dat in een onderbroken lijn moet interpreteren is duidelijk uit andere teksten waar een tijdsbegrip in verwerkt is. De zeventigjarige tijd die Israël zal doorbrengen in Babylonische gevangenschap kan men niet uitleggen als 65 jaar, daarop een breuk van 200 jaar (of wat anders) en dan de vijf resterende jaren erop volgend. Jeremia 29:10 SV77 is duidelijk: “Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u terugbrengende tot deze plaats.” Dat is onzin om er wat anders in te leggen dan 70 ononderbroken jaren. In Daniël 9:27 een breuk invoegen is de Scrift geweld aandoen. Het heeft géén zin daartegen in te gaan met de opmerking dat er toch gesproken wordt van 7 jaarweken plus 62 jaarweken plus 1 jaarweek. Wat heb je eraan, aan zo een uitleg, wanneer men niet consequent is. Daar kan men toch niet in terugvinden dat er een breuk is tussen de 7 en de 62 jaarweken. Zoek er dan toch ook geen tussen en 62 en de laatste week. Robert Anderson de schrijver van een standaardwerk over de bedelingen, ‘The Coming Prince’ gaf zijn boek een ondertitel. Het is deze: ‘The Marvelous Prophecy of Daniels Seventy Weeks concerning the Antichrist.’ In onze interpretatie is vers 27 een nadere uitleg bij vers 26 en is er géén sprake van DE of Een ANTICHRIST in gans de profetie, niet rechtstreeks en niet als ondertoon in symbolische zin. Het vers 26 beschrijft de historische zaken en vers 27 geeft er de betekenis van weer. Dat kent men uit de Joodse manier van schrijven en parallellisme genoemd wordt van twee gelijklopende verzen. Dat parallellisme geven we hier weer in de Naardense vertaling (die te onleesbaaar is in vele teksten): VERS 9:25

HET POSITIEVE weet en begrijp: vanaf de uitgang van een woord is het, om nog een keer Jeruzalem op te bouwen tot aan de zalving van een leidsman een zevental zevendaagsen;

HET NEGATIEVE in zestig en een dubbeltal zevendaagsen zal zij nog een keer worden herbouwd, met plein en gracht, in die benarde tijden;


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

9:26

9:27

180

en ná die tweeënzestig zevendaagsen de stad en het heiligdom worden verdorven wordt een gezalfde weggemaaid zonder door de manschap van een leidsman die dat er iets tegen hem is; komt, maar zijn einde vindt in de overstroming, en tot zo'n einde is er oorlog, vastbesloten is het: verwoesting! één zevendaagse lang zal hij met velen op de vleugel van gruwelen is hij een krachtig verbond hebben; op de verwoestend bezig tot het voleindigd is, en helft van de zevendaagse zal hij wat vastbesloten is wordt uitgestort over ophouden met offerdier en broodgift; een verwoester!

G. van den Brink, discipel van de bedelingenleer, schreef het artikel, ‘De eindtijd in Daniël en de weeklacht van Jezus’ in het tijdschrift Soteria 16/4 (1999, blz.28-38). Het zijn aantekeningen bij Daniël 9:24-27 en de rede van Christus in Mattheüs 23 waar de Joodse leiders een koude douche krijgen van Christus waar ze moeilijk kunnen aan ontsnappen. Hij geeft (bij kopje 5) deze opmerking: “We kunnen onze bespreking van de '70-perioden' profetie besluiten met de conclusie dat men er vanuit Daniël en het OT geen zicht op krijgen wie met de tweede gezalfde bedoeld wordt. De grote vraag is: is Jezus nu de tweede gezalfde of niet? En wie is de 'vorst die komen zal'? Nog belangrijker: is hij al gekomen of moet hij nog komen? We gaan naar het NT om te zien of we op deze vragen een antwoord krijgen. (…) We willen hiervoor Jezus' klacht over Jeruzalem in Matt. 23:37-39 (= Luc. 13:34-35) onder de loep nemen. Wat betreft de tekst is dit één van de plaatsen waar de verwoording van Mattheus en Lucas bijna gelijk is” (wij onderlijnen). Zijn conclusies zijn dan, aan het slot, onder andere deze: “3 Door de dood van de spreker, die hier een Messiaans zelfbewustzijn toont, zal het oordeel van God over volk en stad komen en breekt er een heilloze tijd aan voor Israël. 4. “erēmos” in vs.38 is mogelijk een toespeling op Daniël 9:26b-27, waar het wel drie keer voorkomt.” Om bij punt drie te beginnen, neen, er breekt GEEN heilloze tijd aan voor Israël wanneer ze Christus verwerpen. De rest van de gelovigen onder de Israëlieten, die Jezus aannemen als verlosser, zijn opgenomen in wat de gemeente van Christus zal genoemd worden. Ze hebben hun heil gevonden in Jezus en daar zijn meerdere teksten bij aan te voeren (Rom.3:21-26). Het heil van Israël verbinden aan een letterlijke tempel is sinds Jezus een verkeerde conclusie. Lees wat Hij zegt tot de Samaritaanse in Johannes 4:21-24. We gaan dat andere argument eens bekijken. Dit is wat er in Mattheus 23:37-39 staat: ”Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. 38 Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. 39 Want Ik zeg u, gij


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

181

zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!” In de Statenvertaling is er bij Mat.23:37 een verwijzing naar Mat.21:35,36, we citeren de SV77 er van. Daar staat: ” En de landlieden, zijn dienstknechten nemende, hebben de ene geslagen, en de andere gedood, en de derde gestenigd. Weer zond hij andere dienstknechten, meer in getal dan de eersten, en zij deden hun evenzo.” In de Statenvertaling zijn er bij Mat.23:38 de volgende verwijzingen; Ps 69:26 / Jes.1:7 / Jer.7:34 / Micha 3:12 / Hand 1:20. Dit zijn ze uitgeschreven in de SV77. Ps.69:26: “Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.” Jes.1:7: “Uw land is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw bouwland verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden.” Jer.7:34: “En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid; want het land zal tot een verwoesting worden.” Micha 3:12: “Daarom, om uwentwil, zal Sion als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg van dit huis tot hoogten van een woud.” Hand.1:20: “Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die daarin wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt.” We leren hieruit dat er van Godswege een aankondiging was van vernietiging. Van braakleggen van stad en cultuur indien Israël blijf doorgaan met Zijn God ontrouw te zijn. Israël, het volk en de steden waarin ze wonen zullen als een wildernis worden als men zich niet onder God wil plaatsen. Er komt een “erēmos” = (Strong's G2048) aan de orde, een wildernis, verwoesting, verlaten enz. in zowel Daniel 9 als Mat.23. Dat klopt! We geven dat grif toe aan G. van den Brink. Maar G. van den Brink vergeet de achtergrond te vertellen: hoe was het vóór de vernietiging in het jaar 70 na Christus. Jezus, heeft de tempel verlaten toen hij stierf aan het kruis. Geen enkele van Zijn verschijningen ging door in de tempel of heeft wat te maken met die plaats. Het is duidelijk dat zowel de Vader, de Zoon als de Heilige Geest waren niet meer was nadien. Het huis Gods, de tempel Gods, het huis mijns Vaders de termen die Jezus gebruikt voor de tempel krijgen ineens een andere dimensie. Het is UW HUIS geworden in Matt. 23:37-39 = Luc. 13:34,35. Dat geeft aan dat het complex door God verlaten word. Nu is het Zijn tempel niet meer. Ook in Ezechiël verlaat God de tempel die zal vernietigd worden in vier stappen. Bekijk eens de verzen:  

Mat.12:4: “Hoe hij het huis Gods binnengegaan is en zij de toonbroden hebben gegeten, waarvan hij noch die met hem waren mochten eten, doch alleen de priesters?” Mat.21:13: “en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar gij maakt het tot een rovershol.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

    

182

Mat.23:38: “Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” Mat.26:61: “Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen. Mat.27:40: “en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis!” Joh.2:16: “En tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis mijns Vaders niet tot een verkoophuis.” Psalm 81:11,12: “Ik, de HERE, ben uw God, die u opvoerde uit het land Egypte; doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen. Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem, Israël was onwillig tegen Mij.” Deze psalm van Asaf geeft weer waar het schoentje wringt: de tien stammen hebben het pleit verloren tegen God en de twee overblijvende stammen zijn nu aan de orde. Ps.69:10, aangehaald in Johannes hoofdstuk twee, geeft de woorden weer van David, hier door discipelen van Jezus toegepast op hun Meester: ”want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder.”

G. van den Brink schreef als opmerking: “We kunnen onze bespreking van de '70-perioden' profetie besluiten met de conclusie dat men er vanuit Daniël en het OT geen zicht op krijgen wie met de tweede gezalfde bedoeld wordt” (uit het citaat hierboven). Bekeken bij zijn andere argumenten, die geen echt bewijs zijn, moet de enige conclusie dan deze zijn, er komt géén tempel meer. Nadat deze van Herodes vernietigd is zal God in geen nieuwe aardse tempel meer gaan wonen. Er is dus géén vorst daarna die met Israël wat zal opzetten dat een tempel moet zijn. Wij moeten de zaken van Daniël 9:27 zonder omwegen naar de gezalfde verwijzen uit het vers 26, dat is Jezus van Nazareth. Het is zondermeer duidelijk dat er géén breuk is tussen die weken. We geven hier de redenen; de woordkeuze van de profetie laten die uitleg niet toe en bovendien komt men in strijd met duidelijke theologische uitspraken die men niet moet “profetisch” interpreteren. In vers 27 staat het offer van Christus centraal wanneer Hij sterft aan het kruis. Daarom kwam hij trouwens op deze aarde. Vooraf echer willen we dit punt nog eerst afmaken. Men blijft het toch maar proberen, als de breuk tussen de 69st en 70st week er niet is dan klopt het plaatje niet. Van het Internet citeren we zo een tabel, van: http://www.bijbels-panorama.nl/S19_Profetieen_tijdslijn_van_de_profetie.html vonden we deze uitleg en tekening van de breuk tussen de 69ste week en de 70ste week: “Gezien vanuit het Nieuwe Testament kunnen we opmaken dat God de klok aangaande de 70 jaarweken voor het volk Israël stil zette bij het eind van de 69e week. In het in het jaar 70 A.D. werd Jeruzalem verwoest en de Joodse inwoners gedood of in ballingschap weggevoerd.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

183

De enige basis voor het geloof in een toekomstige zevenjarige periode die de grote verdrukking genoemd is, leren we uit wat kan worden genoemd: de “uitstel-interpretatie.” Men zegt dat er een kloof staat, van een onnoemelijk aantal jaren, tussen de 69 ste en 70ste weken van Daniël 9. Nochtans, bij het lezen van Daniël 9 zonder de invloed van de adviezen van andereen en Schriftuurlijke gymnastiek komt men niet vanzelf tot die conclusie. Men moet daar vooraf over gehoord hebben en ooit een dergelijke gedachte van een “kloof” geleerd hebben. Dat is omdat er niets in Daniël 9 die uitleg vooropstelt en het inbrengen van een kloof tussen deze laatste twee perioden van weken zie je niet in de tekst. In de dispensatie leert men dat: “In het verslag van de profetie, de vernietiging van de stad, volgens vers 26b, geplaatst is vóór de laatste week (v. 27a). Gezien dit gebeurde in 70 na Christus, moeten we aanhouden dat er een kloof is tussen die zaken.” Zo een argument gaat voorbij aan de eigenaardigheden van Hebreeuwse poëtische stijl en geeft blijk van onwetendheid over die taal. Want in de oosterse manier van denken moeten we geen westerse zin van chronologische opvolging invoegen. De westerse denkwijze kan niet worden opgedrongen in deze passage. De “paralele patronen” (twee volzinnen die aan elkaar verwant zijn) die oosterlingen gebuiken (en daar horen de Joden bij) laat toe dat een parallelgedachte als een repetitie en uitbreiding van het onderwerp gebruikt wordt. Soms zonder dat de werkelijke opeenvolging in de tijd daarbij genomen is. Het juiste begrip van de relatie tussen de verzen 26 en 27 wordt weergegeven als repetitie van gedachten. Woordonderzoek van Daniël 9:27a Doug Krieger, een dispensationalist, geeft duidelijk aan waarin hij verschilt met anderen op dit punt. We citeren uit hoofdstuk 25 van ‘ANTICHRIST, REFLECTIONS ON THE DESOLATOR’ www.the-tribulation-network.com (de tabel vertalen we niet, het is ook niet onze voorstelling van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

184

de zaken maar deze van vooral Adventkerken): “Het is het Antichristelijke-Beest die het verbond verbreekt, niet Jezus Christus! Gods verbond met Abraham en herhaaldelijk bevestigd volgens de Hebreeuwse Geschriften (en we spreken hier niet van de bilaterale-VOORWAARDELIJKE akkoorden onder het Mozaïsche verbond, maar we spreken van de Davidische, Palestijnse, Abrahamitische) als onvoorwaardelijk en onherroepelijk. Echter, degenen die beweren de genoemde periode van zeven jaar van de 70e week van Daniël al gebleken, bieden een grafiek die iets ziet er als volgt uit:

Het gehele tweede gedeelte van het boek Daniël moet volstaan de domheid aan te tonen van deze misleide zielen: die ofwel met opzet of per ongeluk het werk van de Antichrist aan Christus toeschrijven! In het beste geval zijn het de “mensen van de prins” - NIET “de prins die komt” die Jeruzalem en de Tempel verwoesten in 70 na Christus - en dit is geen kleine technische opmerking die ik hier vernoem. Want nadat de Messias is “afgesneden” en na de stad en tempel vernietigd zijn, net wat doet de Messias (hun “hij”) dan nu: hij maakt een verbond met Israël verbreekt het in het midden van de week. Ze zijn verward met behulp van hun eigen kronkels, het grote punt van de feiten is dat de Messias dan al gekruisigd is: afgesneden! Dus, hoe kan 'hij' nu een verbond maken met “de vele” voor een week - in zijn herrezen staat? In Zijn opgevaren staat? Genoeg van al deze onzin!” Twee opmerkingen voordat we verder gaan met het onderzoek van wie de “Hij” is uit vers 27. Doug Krieger, schrijver van het citaat hierboven, is een sprookjesverteller. Hij beschrijft wat de niet-dispensationalist zou zeggen over dit laatste vers van Daniël hoofdstuk negen. Maar wat hij ervan maakt is een gedrocht en dat leert niemand van ons. Wij leren dat Jezus sterft IN de zeventigste week terwijl hij, als dispensationalist, leert dat Jezus stierf tussen de negenenzestigste week en de zeventigste. Dus in een periode die buiten de 70 weken valt en hoe kan Hij dan de zaken vervullen die in vers 24 staan? Wij leren, als tweede opmerking, dat Jezus in de zeventigste week Zijn verbond met Israël OPNIEUW heeft bevestigd. Zoals het ook vroeger al gebeurd was zo is het op het Laatste avondmaal nog maar eens verkondigd. Of niet soms? Je weet toch, Doug Krieger, dat tijdens het avondmaal Jezus verwijst naar het Nieuwe Verbond waarover Jeremia


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

185

31:31-34 wat aankondigde. Wij leren dat als Hij sterft, de dag nadien Zijn bloed het offer is om dat verbond te VERNIEUWEN. U leert dat Satan een verbond met Israël vernieuwt maar vergeet erbij te citeren waar er ergens zou staan in de Schrift dat Satan al eens een verbond was aangegaan met dat volk. Het staat er niet, in het Oud Testament, en je weet het ook maar tracht wat wij leren belachelijk te maken met wat we niet onderwijzen. Vertel me ook eens waarom met het daaropvolgende Pinksteren niet zou aangeven zijn, dat het Nieuwe Verbond met Israël in voege zou gegaan zijn! Het is dus niet oprecht wat u zegt, Doug Krieger, en is werkelijke onzin en is zondermeer te bewijzen, dat het om een sprookje gaat dat u de mensen wijs maakt. John Walvoord zegt dit in zijn commentaar op Daniël bij dit vers 27 nadat hij enkele manieren van het benaderen van de tekst heeft besproken: “Uiteindelijk is de vraag die elke uitlegger moet onder ogen zien: wat is de interpretatie die de meest natuurlijke en intelligente uiteenzetting van de tekst geeft. Als het niet nodig is dit als letterlijke profetie te beschouwen, en de tijdseenheden niet letterlijk zijn, is een verscheidenheid aan interpretatie onmiddellijk mogelijk geworden.” Walvoord wist waarschijnlijk wel dat geen enkele theoloog of Bijbelcommentator tot het jaar 1740 een andere uitleg gaf over de “HIJ” in het begin van vers 27, dan dat het over de Messias Jezus sprak. Als ik zijn conclusie doortrek, dan waren dat allen personen van een MINDERE intelligentie dan hijzelf en wat andere dispensationalisten leerden. Zijn redenering loopt ook mank zoals we zullen aantonen. We hoeven in werkelijkheid niet te gissen wie de gezalfde is in vers 26a. Er is een nauw verband tussen de Messias en het verbond waarnaar vers 27a verwijst. Zijn dood is aangegeven door het werkwoord “karath” (Strong n°3772). Dat is dat Hebreeuwse begrip dat we zondermeer tegenkomen wanneer het over het of een verbond gaat en er offers gebracht zijn die “versneden” worden = aan stukken gesneden = gedood. De verklaring over het verbond in vers 27 wijst zondermeer naar het verbond van vers 26. De engel, die de profetie brengt aan Daniël, wil hierdoor aangeven, dat het afsnijden van de gezalfde (uit vers 26) niet naar Zijn falen verwijst, maar naar wat Zijn missie is. Het gaat om de vervulling van wat moet geschieden om een NIEUW VERBOND te bekrachtigen = een NIEUW OFFER. In de dood van de Messias is de laatste bekrachtiging gegeven aan het Oude Verbond, nu is het ook totaal vervuld. In vers 27 krijgen we de profetische verzekering dat alles OK is. Men mag niet vergeten, of bewust ontwijken zoals de dispensationalisten doen, wat het werkwoord is dat hier gebruikt wordt. Het is “karath” dat gebruikt wordt in vers 26a en geeft aan: het offer voor het Nieuwe Verbond is gebracht. De dispensationalisten nemen hier soms eens een loopje met de originele tekst. Ze doen het in hun verklaringen van dat vers en ook in hun Bijbelvertalingen. Bijvoorbeeld, ‘The Living Bible’ geeft het begin van vers 27 aan, als “make” (maken) terwijl bijna iedereen zegt zoals het moet “confirm” (bevestigen, sterken, bekrachtigen). ‘The Living Bible’ wijzigt hierdoor gewoon de betekenis van het vers. Men doet alsof er iets nieuw tot stand komt, namelijk een verbond Israël/antichrist. Dat kan niet vanuit de woordkeuze van de engel Gabriël bewezen worden. Er is namelijk een enorm verschil tussen, wat het één zegt en het ander zegt; het gaat in dat vers om VERSTERKEN van wat al bestaat, NIET OM IETS NIEUWS MAKEN. God zal Zijn verbond


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

186

beschermende maatregelen opleggen. Wie met God wandelt, hoeft niets te vrezen. Het Hebreeuws werkwoord hier gebruikt in vers 27 is “gabar” (Strong n° 1396) = sterken, sterkte geven, bevestigen, consolideren of verstevigen in zijn positieve betekenis. Maar in een negatieve zin ook: zwaar te dragen of te verduren. Het is bijvoorbeeld vertaald als: SV: “En Hij zal velen het verbond versterken één week.” NBG: “En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang.” WB95: “Met velen zal hij een sterk verbond aangaan gedurende één week.” Groot Nieuws Bijbel (herziene editie 1996): “Een week lang zal hij de tempeldienst voor velen van het volk bezwaarlijk maken.” Luther vertaling Nederlands: “En hij zal velen het verbond versterken eene week lang.” Leidsche vertaling: “Hij zal een week lang met velen een innig verbond sluiten.” Engelse vertalingen van Dan.9:27: King James Version, 1611: “And he shall confirm the covenant with many for one week.” New King James Version, 1982: “Then he shall confirm a covenant with many for one week.” New Living Translation 1996 Tyndale Charitable Trust: “He will make a treaty with the people for a period of one set of seven.” New International Version, 1984: “He will confirm a covenant with many for one ‘seven’.” The Holy Bible, English Standard Version, 2001: “And he shall make a strong covenant with many for one week.” New American Standard Bible, Lockman Foundation: “And he will make a firm covenant with the many for one week.” Revised Standard Version, 1952: “And he shall make a strong covenant with many for one week.” American Standard Version, 1901: “And he shall make a firm covenant with many for one week.” Robert Young Literal Translation, 1898: “And he hath strengthened a covenant with many -- one week.” J.N.Darby Translation 1890: “And he shall confirm a covenant with the many [for] one week.” Noah Webster Version 1833: “And he shall confirm the covenant with many for one week.” Hebrew Names Version 2000: “He shall make a firm covenant with many for one week.” Hieronymus Latijnse Vulgate 405 A.D: “Confirmabit autem pactum multis hebdomada una.” Dit is hoe dat woord “gabar” (Strong n°1396), in de King James Translation gebruikt is. Totaal: 25 maal vertaald als: — prevail 14, strengthen 3, great 2, confirm 1, exceeded 1, mighty 1, put 1, stronger 1, valiant 1. Het gaat niet om het opstarten van een nieuw verbond. STRONG NUMBER 1396

GABAR

CONFIRM = DAN.9:27 EXCEEDED = JOB 36:9 GREAT = PS.102:11 / PS.117:2 MIGHTY = JOB 21:7


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

187

PREVAIL = GEN. 7:20 / 1 SAM.2:9 / PS.12:4 / PS.65:3 / JES.42:13 PREVAILED = GEN.7:18 / GEN.7:19 / GEN.7:24 / GEN.49:26 / EX.17:11 / EX.17:11 / 2 SAM.11:23 / 1 KRON.5:2 / KLAAGL.1:16 PUT = PRED.10:10 STRENGTHEN = ZACH.10:6 / ZACH.10:12 STRENGTHENETH = JOB 15:25 STRONGER = 2 SAM.1:23 VALIANT = JER.9:3 Er zit in het Hebreeuwse begrip “higbir” zoveel van het verbond dat God heeft met Israël dat er uitgesloten door wordt dat een toekomstige antichrist, daar niets kan aan wijzigen. Volgens dispensationalisten gaat dat verbond Israël en de antichrist in voege aan het begin van de nog toekomstige zeventigste jaarweek. En in het midden van die week zal hij zijn contract verbreken en de offers doen ophouden in de toekomstige tempel. Zelfs indien dat werkwoord “higbir” alleen zou verwijzen naar de zeventigste week, ook dan is een verbond met de antichrist uitgesloten. Behalve “karath” heeft het Hebreeuws nog enkele andere werkwoorden die te maken hebben met het aangaan of bevestigen van een verbond. Dit zijn de belangrijkste: Heqim = “bevestigen” of “confirmeren” Nathan = “geven” Sim = “plaatsen” Tsiwwah = “bevelen” `abhar = “voorbijgaan” gevolgd door “be”, “tot” Bo = “binnen gaan” Er is wat te zeggen over het werkwoord “gabar” uit vers 27 en wat daaraan gelijkenis heeft, het Hebreeuwse “heqim”, meestal in het Engels vertaalt als “cause to stand” (bevestigen). Dit werkwoord was al gebruikt door Daniel in zijn gebed dat vooraf ging aan de profetie die de engel Gabriël hem gaf. In Daniël 9:11,12SV77 lezen we “Maar geheel Israël heeft Uw wet overtreden, door af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons uitgestort die vloek, en die eed, die geschreven is in de wet van Mozes, de knecht Gods, omdat wij tegen Hem gezondigd hebben. En Hij heeft Zijn woorden bevestigd, die Hij gesproken heeft tegen ons, en tegen onze richters, die ons richtten, brengende over ons een groot kwaad, dat niet geschied is onder de ganse hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is.” Gods woorden tot Israël waren van dien aard, dat er strenge straffen bij waren als er overtredingen aan te pas kwamen. Het was “vloek” en “eed” die er aan verbonden waren. En “heqim” was ook gebruikt in de profetie van de zeventig jaar ballingschap. In Jeremia 29:10 lezen we: “Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u terugbrengende tot deze plaats.” God straft niet alleen maar is ook een God met een grote barmhartigheid. Dat zal Hij niet alleen doen in de nabije toekomst maar ook nog voor later. Voor wat nu komt is het werkwoord “heqim” gebruikt maar voor de toekomst mag zeker een sterker begrip dat onderlijnen ”higbir” = “make strong, cause to prevail” = sterk maken, doen overheersen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

188

In twee psalmgedeelten is “gabar” gebruikt in verband met Gods verbond met Israël. In Psalm 103:11, staat er een contrast met hoe goed God is en wat het verbond inhoudelijk voorstelt. In Psalm 117:2, is het onderwerp dan de “trouw” van God en waar Gods trouw is heeft Hij een verbond aangegaan. Israël mag op God rekenen, Hij zal vervullen wat Hij beloofde, indien ze in Zijn woord blijven. Zo ook is het in Daniël: Gods belofte in de profetie houdt in: “en om eeuwige gerechtigheid te brengen” (NBG 51) of “en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen” (SV 77). Het verbond OF eventueel de HERBEVESTIGING VAN DAT VERBOND heeft inhoudelijk wat te maken met Daniël 9:27.  Psalm 103:10,11: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden; maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo MACHTIG (Heb. “gabar”) is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen.”  Psalm 117:2: “want zijn goedertierenheid is MACHTIG (Heb. “gabar”) over ons, en des HEREN trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja.” De handeling van het bekrachtigen van het verbond (weergegeven door dat woord “gabar”) is het werk van een “machtig” iemand. En YaHWeH is dat zondermeer. God is in de Schrift ook een machtige held = Hebreeuws “gibbor.” Die term komen we regelmatig tegen waar er verbondsafspraken gemaakt worden. God is bij machte = held genoeg om Zijn volk te beschermen van alle vijanden.  Deut.7:9,21SV77: “Gij zult dan weten, dat de HEERE, uw God, die God is, die getrouwe God, Die het verbond en de weldadigheid houdt aan hen, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden tot in duizend geslachten. (…) Ontzet u niet voor hun aangezicht; want de HEERE, uw God, is in het midden van u, een groot en vreselijk God.”  Deut.10:17SV77: “Want de HEERE, uw God, is een God der goden, en een Heere der heren; die grote, die machtige, en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt.” Dat is ook zo waar er verbondsbeloften hernieuwd worden, na belijdenis van de zonden.  Dan.9:4SV77: “Ik bad dan tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt hen, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden.”  Neh.1:5SV77: “En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt hun, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden.”  Neh.9:32SV77: “Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesters, en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen van de koningen van Assur af tot op deze dag.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

189

Jer.32:18 SV77: “Gij, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in de schoot van hun kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige God, Wiens Naam is HEERE der heerscharen!”

Het is niet zo dat God dit verschrikkelijke lot zou afgeschaft hebben en de Joden zondermeer met Zijn vaderhart vergiffenis schenkt. Laat één parabel dat illustreren. Mat.22:1-13 zegt ons dit: “En Jezus, antwoordende, sprak tot hen weer door gelijkenissen, zeggende: Het koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; En zond zijn dienstknechten uit, om de genodigden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen. Weer zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt de genodigden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap. En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden hen. Toen nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn legers zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken. Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genodigden waren het niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. En die dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. En toen de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Met God valt niet te spotten, ook niet als je een liefderijk verbond met Hem bent aangegaan! Zien we dat verband in tussen de “gabar” en een machtige held = Hebreeuws “gibbor” dan moeten we denken aan Jezus die de Machtige is in profetische zin. Jesaja 9:5,6SV77: “Want een Kind IS ons geboren, een Zoon IS ons gegeven, en de heerschappij IS op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, STERKE GOD, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Aan de grootheid van deze heerschappij en van de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver van de HEERE der heerscharen zal zulks doen.” Ook dan gaat het om het verbond met een ingekrompen Israël, het gaat uiteindelijk om het OVERBLIJFSEL. Over wie nog in het geloof van de vaderen is. Want in Jesaja 10:21,22 SV77 lezen we: “En het zal geschieden te dien dage, dat het overblijfsel van Israël, en de ontkomenen van het huis Jakobs niet meer steunen zullen op hem, die ze geslagen heeft; maar zij zullen steunen op de HEERE, de Heilige Israëls, in oprechtheid. Het overblijfsel zal weerkeren, het overblijfsel van Jakob, tot de sterke God! Want ofschoon uw volk, o Israël! is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar het overblijfsel daarvan weerkeren; de verdelging is vast besloten, overvloeiende met gerechtigheid.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

190

Om te illustreren hoeveel verbonds-vernieuwingen er niet waren in Israël, hier een lijstje: 

Vernieuwing door Jozua. Na de verovering van het land is er een vernieuwing van het verbond te Shechem (Joz.8:30-35 / 24:14-16 / Deut.7:1-8).

Vernieuwing door Samuël. In 1 Samuël 12 is het woord verbond niet gebruikt maar alles wat er gebeurd lijkt op een bevestigen van het vroegere verbond van God met Israël. De geschiedenis van Israël herhaalde zich (12:8-13). De profeet roept het volk op God te gehoorzamen (12:14, 20-21) en merkt op dat er consequenties zijn bij eventuele overtreding (12:15, 25). Waarop het volk toezegt, te doen wat God vraagt (12:22).

Vernieuwing onder Elia. 1 Koningen 18 vertelt het verhaal van Elia met de profeten van de Baäl en Ashera op de berg Carmel. Elia is er het beeld van Mozes. Het altaar bestaat uit 12 stenen, de voorstelling van de 12 stammen (18:31). Veel van wat beschreven staat op de berg Sinaï (Exodus 24:4) en wat Jozua bij de verovering van Kanaän gedaan heeft (Jozua 4:8-9,20). Elia beklaagt zich over de zonden van het volk en roept ze op trouw te zijn aan het verbond (1 Kon.19:10). Wie de wet zal verbreken zal door Gods zwaard gestraft worden, een term uit het verbond (Lev.26:25) en de zwaarden van Hazaël en Jehu (1 Kon.19:17). Wanneer men trouw is aan het verbond is men ook zeker van de goddelijke aanwezigheid en het wonen in het land (1 Kon.19:18 / Rom.11:2-5).

Vernieuwing door Jehoïda & Joash. 2 Kon.11:17-18 beschrijft tweemaal een verbondsvernieuwing. Het volk en de koning zweren trouw aan God en het volk bevestigd zijn trouw aan David en zijn opvolgers Athaliah (11:1-3). Daaropvolgende is er een grote kuis in de tempel. Alles wat aan Baäl-aanbidding doet denken wordt weggedaan en Mattan, de priester van Baäl verwijdert.

Vernieuwing door Hezekia. De reformatie onder deze koning is zeer goed beschreven in 1 Kronieken 29-30. Er is een herstel van de tempel die al vervallen lijkt en een vernieuwing van de beloften van priesters en levieten. Hij laat de bronzen slang vernietigen want ze was als een afgodspaal voor velen geworden (Num.21:9 / 2 Kon.18:4). Wanneer de tempeldienst hersteld is worden alle Israëlieten uitgenodigd naar Jeruzalem te komen om er Pesach te vieren (Deut.16:1-8), zelfs dezen van het tienstammenrijk zijn uitgenodigd (1 Kron.30:1-12). Het volk reinigt zich van alle soorten plaatselijke afgoderij (31:1). Door deze handeling van Hezekiah is hij zegevierend ten oorlog getrokken tegen zijn vijanden (1 Kon.18:7,8).

Vernieuwing door Josia. Josia was slechts acht toen hij koning werd en begon God te zoeken (2 Kron.34:3). Toen hij twaalf was reinigde hij Jeruzalem, Juda, Manasse, Ephraïm en Simeon van de altaren van afgoden (34:4-7). Op zijn achttiende werd het boek van de wet opnieuw gevonden in de tempel (2 Kon.22:3-10 / 2 Kron.34:14-18). Vanaf die tijd gaat hij op zoek naar andere afgodische praktijken in het ganse land (2 Kon.23:1-25) en laat het Pesach vieren (2 Kron.35:1-19). Dit was volgens de historicus


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

191

die Kronieken schreef het grootste Paas-feest ooit gehouden sinds de dagen van Samuël (2 Kron.35:18). 

Vernieuwing onder Ezra & Nehemia. Het lange gebed van verootmoediging door de Levieten (Neh.9:5-37) doet denken aan Gods genadeverbond met de kinderen van Abraham. In het gebed is duidelijk onderstreept dat het volk alle voorgaande dingen heeft ondergaan omdat ze ontrouw waren aan Gods verbond. Het volk gaat hierop in en zal zich in de toekomst houden aan Gods wetten die Mozes heeft ontvangen (9:38; 10:28-29). Men zal de vreemde vrouwen uitbannen (10:30 / Exod.34:16) en de Sabbat en de Sabbatsjaren naar de wet onderhouden (Neh.10:31 / Exod.23:10-12 / Lev.25:1-7). Men zal zowel de tempel als de levieten in ere houden en volgens de wet er naar leven (Neh.10:32-39).

Deze conclusie is de énige die met dat alles rekening heeft gehouden; Israël heeft NOOIT een verbond gehad met de (of een) antichrist. Zo een onbestaand verbond is dus niet onderhevig aan een VERNIEUWING. Gezien er van een VERNIEUWING sprake is in vers 27 moet dit wijzen op Gods handelen in Zijn Zoon in de dagen van diens prediking. Het heeft ook geen zin zich te verschuilen achter de gedachte dat er nog andere profetie is waarin tijdselementen afgebroken worden. Ook dat is niet waar. In dat verband geeft men graag het volgende citaat ter ondersteuning. Louis Berkhof professor aan het Calvin Theological beschreef hoe we profetie dienen te bekijken: “Het begrip tijd is iets dat mag verwaarloosd worden bij de profeten. (The element of time is a rather negligible quantity in the prophets.) De profeten duwen alle grote gebeurtenissen van de toekomst in één tijdelijke beweging, dicht bij elkaar in één momentopname. Je ziet het allemaal in één oogopslag. Dat noemt men ‘profetisch perspectief’ of zoals Delitzsch het beschreef ‘het inkrimpen van de profetische horizon.’ Men bezag de toekomst als reiziger die een gebergte bekijkt van op grote afstand. Hij ziet de ene bergtop neven de andere terwijl in werkelijkheid tussen elke bergtop in grote afstanden zijn. Zo is het ook in profetie met betrekking tot de Dag van de Heer en de tweevoudige komst van Christus” in Louis Berkhof, ‘Principles of Biblical Interpretation’, Baker, 1950, blz.150. Maar vanuit zo een opmerking de lijn doortrekken dat er een toekomstige antichrist is die met Israël een verbond aangaat is op zijn minst twee bruggen te ver. Het boek Openbaring spreekt NIET van een verbond van Israël/antichrist. Integendeel zelfs, Satan en zijn trawanten hebben het daar aan de stok met al wie het teken heeft van Christus, aan de hand en het voorhoofd! Het is de strijd tussen twee soorten getekenden, deze van de satan en deze van het Lam. John Walvoord, de dispensationalist, zegt dit in zijn commentaar op Daniël: “De precieze voorspelling van vers 27 geeft aan dat de persoon die op het oog is een verbond sluit met vele, letterlijk, “met de vele,” (zie de vele, letterlijk, “de velen,” in Dan 11:39; 12:2). Dit is een duidelijke verwijzing naar de ongelovige Joden, die in alliantie treden met de prins die zal komen. Dat ze Joden zijn wordt aangegeven door uw volk in vers 24. Als de voorgaande chronologie als letterlijke jaren worden verstaan, moet dit ook een periode van letterlijk zeven jaar zijn. In één


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

192

woord, de profetie leert dat er een toekomstig pact of verbond tussen een politiek heerser aangewezen als de vorst die komen zal in vers 26 - met de vertegenwoordigers van het Joodse volk zal zijn. Een dergelijke alliantie zal natuurlijk een onheilige relatie zijn en uiteindelijk ten koste van het volk van Israël uitdraaien, hoe veelbelovend de oprichting er van kan gezien worden.” Er zijn ook enkele dispensationalisten die het eerste deel van vers 27 gewoon laten slaan op Christus en ná zijn dood een breuk maken voor de toekomst. Ook dat kan onze goedkeuring niet wegdragen. Dit is zo een variante op vers 27 van Messiasbelijdende Joden in de USA, waar Christus sterft in het midden van de zeventigste week. Daar ligt ook de onderbreking.“Zodat ik dit voorstel; er is géén zevenjarige verdrukking of een zevenjarige periode van de Antichrist. Dat is alles het resultaat van een onnauwkeurige interpretatie van Daniël 9:27 en heeft geen andere schriftuurlijke ondersteuning. De laatste 31/2 jaar uit de 70ste week is nog te vervullen in de toekomst.” Zie het artikel: Daniel 9:25-27 and Messiah the Prince, http://shalach.org/index.htm Volgens V. Condarcuri, ‘Daniels prophecy 9:24-27 Opinions’, is de “Hij” van vers 27 = Christus die op het einde van die week sterft en in 2016 zal waarschijnlijk het tweede deel van die laatste week aanvangen. http://www.geocities.com/daniel999_ca/index.html#My%20Interpretation De eerste woorden van vers 27 uit Daniël hoofdstuk 9 zeggen: “En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang.” Dat dit betrekking heeft op de laatste week spreekt voor zichzelf. Het is ná 7+62 = 69 weken dat de Messias kwam en het is deze die het verbond zwaar maakt voor velen. Welk verbond kan hier wel bedoeld zijn? Er zijn hierover drie uitleggingen mogelijk: het verbond met Abraham, het nieuwe verbond met de gemeente en als derde uitleg een verbond dat in de toekomst met de Joden nog zal gesloten worden. Deze laatste uitleg is deze van de Broeders en een groot deel “evangelischen.” In elk geval is deze uitleg verkeerd en wel om de reden dat volgens die verklaring de 70 ste jaarweek gescheiden wordt van de andere 69 weken. Het is waar dat sommige profetieën uit de Hebreeuwse geschriften soms gedachten bevatten die zowel bij de eerste komst als bij de tweede komst vervuld zullen worden. Zo een tekst die hierbij meestal gebruikt wordt is Jes.61 en de manier waarop Jezus ermee omgaat. Men zegt dan: aangezien Jezus niet spreekt over de dag des Heren in Luc.4:16-21 moeten we een breuk aannemen van 2.000 of meer jaren. Maar daar gaat het niet om een tijdsprofetie. En Jesaja 61 aldus uitleggen is verkeerd. (Zie verder voor nadere uitleg in hoofdstuk 10.) We citeren Biederwolf in dit verband (Daniël blz.224): “Diegenen die dit vers verwijzen naar de Christus, de Messias, houden staande dat er een verwijzing is naar Zijn perfect zoenoffer aan het kruis, waarbij Hij voor altijd een einde stelt aan de Levitische offers (Fausset, Auberlen, Storr, Havernick, Hengstenberg). Deze gezaghebbende schrijvers houden daarom staande dat de helft van Daniël’s zeventigste week is voorbijgegaan tijdens de drie en een half jaar van het predikingwerk van de Heer. Maar de duidelijke en aparte verdeling van de verzen 26 en 27 gaat hiertegen in en wijst erop dat de ganse week nog ontbreekt en in de toekomst ligt.” Dit argument ligt aan de basis van de leer van wie de 70ste week in de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

193

toekomst ziet, maar klopt niet met de werkelijke betekenis van deze verzen. Uit de tekst zelf blijkt niet dat er enige onderbreking mag gemaakt worden in de jaarweken. Dat is niet te bewijzen en daarom moet men het ergens anders zoeken, in moeilijke interpretaties van het sterk symbolische boek Openbaring en de speciale visie op de mens der wetteloosheid in 2 Thes.2. Hierover later meer. In elk geval moeten we vanuit de Masoretische tekst van de Schrift, of de eerste Griekse vertaling ervan, de Septuaginta, aannemen dat een breuk zonder gegronde redenen. Want een scheiding maken in de profetie van Daniël is verkeerd omwille van grammaticale gronden. In vers 24 staat er namelijk dat “70 jaarweken afgesneden worden.” Er staat niet 69 + 1 week maar 70 jaarweken als één geheel. Het woord in dat vers is slechts eenmaal gebruikt in de Schrift. Door het latere gebruik ervan moeten we aannemen wat uit de Talmud blijkt; “nechtakh” = “chathak” = afsnijden. En zo ook zeggen de Engelse en Amerikaanse Revised. De Griekse Septuaginta vertaalt het als: “krinoo = gerechterlijk bepalen.” De Griekse vertaling van Theodotion zegt: “suntemnoo = afkorten.” De Vulgata zegt: “abbreviare = afkorten.” Biederwolf geeft te kennen (blz.219) dat men de 7 de week niet mag scheiden van de 62 ste week. Maar ook de 69ste en 70ste week scheiden is fout. In Scofield (blz.914) lezen we over vers 26: “Verse 26 is obviously an intermediate period = Het vers 26 beschrijft overduidelijk een tussenperiode.” Waarschijnlijk wil de schrijver hierdoor van te voren aangeven, dat vers 27 een interim of tussenperiode is. En dat is een argument achter de hand houden om een breuk te kunnen rechtvaardigen tussen de 69ste en 70ste week. Maar om dat waar te maken moet men op een vreemde wijze omspringen met de beschrijving dat er 70 weken in één stuk zijn afgesneden uit de wereldtijd met een speciale betrekking tot het Joodse volk. Want het gaat niet om één groot stuk bestaande uit honderden jaren en later nog een restje achteraan toegevoegd. We hebben nog een opmerking in dat verband van Gerald Sigal, de Jood, die ook kritisch reageert op een andere groep. Titel: ‘Daniel’s 70 Weeks: Dan. 9:24-27’op www.word-gems.com/ Hij maakt ook bezwaren tegen de manier van vertalen zoals men gedaan heeft in de Nieuwe Wereldvertaling van Jehovah’s Getuigen. Aangezien hij een boek van hen citeert maar dat slechts gedeeltelijk doet, neem ik de betrokken paragraaf in zijn geheel over uit ‘Inzicht in de Schrift’, deel 2 uit het artikel zeventig jaarweken.“Enkele Nederlandse vertalingen wijken hier van de masoretische punctuatie af. Ze plaatsen hetzij een komma na de uitdrukking “zeven weken” of geven door de bewoordingen aan dat de 62 weken op de 7 weken volgen als onderdeel van de 70 weken, en dat de 62 weken dus niet van toepassing zijn op de periode waarin Jeruzalem werd herbouwd. (Vgl. Da 9:25 in Lu; NW; SV.) Een redactionele opmerking van James Strong in Langes Commentary on the Holy Scriptures (Da 9:25, vtn., blz. 198) luidt: “De enige rechtvaardiging voor deze vertaling, die de twee tijdsperiodes — de zeven weken en de tweeënzestig weken — van elkaar scheidt en de eerste periode bestempelt als de terminus ad quem van de Gezalfde Vorst en de tweede als de tijd van de herbouw, ligt in de masoretische interpunctie, die er een Athnac [versdeler] tussen plaatst. . . . en bij de weergave in kwestie gaat het om een rammelende constructie van het tweede zinsdeel, dat geen voorzetsel heeft. Het is daarom beter, en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

194

eenvoudiger, om vast te houden aan de Authorized Version, die alle oudere vertalingen volgt.” — Vertaald en geredigeerd door P. Schaff, 1976.” Dit is het antwoord van Sigal: “James Strong is verkeerd door te stellen dat “de vertaling in kwestie een harde constructie van het tweede lid weergeeft, want het staat zonder voorzetsel.” De Masoretische tekst is prima en correct Bijbels Hebreeuws. Er is geen vergelijking met het Engels van waarde noodzakelijk, omdat elke taal zijn eigen grammaticale en syntactische regels heeft. In feite, terwijl in het Engels het voorzetsel “voor” wordt vaak gebruikt met de tijdsduur, in het Bijbelse Hebreeuws is het grammaticaal onjuist het zo weer te geven (bijvoorbeeld; 5:6 Genesis, 9, 12, enz. a.fr.). De King James Version volgt meestal de letterlijke Hebreeuwse en geeft niet het voorzetsel “voor” niet weer. Echter, de Nieuwe Wereld vertaling van de Heilige Schrift, de vertaling van de Jehovah’s Getuigen van de Bijbel, heeft “voor” toe gevoegd om te voldoen aan het gewone Engelse gebruik.” Dit is een zwak argument, want als de grammatica van twee talen verschillen zal er een tekst ontstaan die aan die taal voldoet. De voorbeelden die Sigal aanhaalt bewijzen niet zoveel, neem er eens enkele andere vertalingen bij en u merkt wel dat het argument van James Strong hout snijdt. Natuurlijk geeft dat gedeelte van vers 26b en 27 de periode achteraan de 70 jaarweken. Maar het gaat dan om de beschrijving van de consequenties die verbonden zijn aan de verwerping van de Messias. Trouwens, Scofield bewijst niets met de opmerking in zijn voordeel. Het vers 26b is voor hem tussenperiode en 27 wijst naar de 70st week, waartussen nog eens honderden jaren braak gebied liggen voor het Joodse volk. Voor ons is zowel 26b als 27 de beschrijving van dezelfde evenementen - van de val en vernietiging van Jeruzalem - beide na de 70ste week en relatief kort nadat de weken zijn voorbijgegaan. Want een dergelijke uitleg (van Scofield of Biederwolf) gaat uit van iets dat onmogelijk lijkt in Bijbelse profetie. Iets waaraan “tijden” gekoppeld zijn, die niet in vervulling gaan zoals het er staat. Men heeft van tevoren gezegd dat in de leer van de bedelingen er nog een antichrist komt die vers 27 moet vervullen. Wist God niet van tevoren dat Israël Zijn Messias zou verwerpen? Een profetie van 69 weken zou dan veel logischer zijn, want dan zou alles kloppen zonder tijdssprongen te maken? Alleen nu niet, omdat Israël niet wil meegaan met de Messias Jezus die méér dan bewezen heeft de Godsgezant te zijn! Maar, nogmaals, wist God dit niet? Krijgt u geen onaangenaam gevoel, alleen maar bij de gedachte dat zoiets zou kunnen waar zijn! Gerald Sigal is een Jood die een kritisch artikel schreef over de wijze waarop christenen dat gedeelte uitleggen. We citeren van: ‘Daniel’s 70 Weeks: Dan. 9:24-27’op www.word-gems.com/ “Na die negenenzestig opeenvolgende weken, worden de meeste christelijke missionarissen en apologeten gedwongen om de zeventigste week apart van de rest van die periode te zien. Deze laatste week verbannen ze naar een toekomstige tijd. Maar er is geen overeenstemming tussen de christelijke evangelisten en exegeten over de wijze waarop deze laatste week uitlgelegd moet worden en ook nog een directe voortzetting van de voorgaande negenenzestig weken is. In feite heeft men het negende hoofdstuk van Daniël in een ‘profetie van negenenzestig weken’


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

195

veranderd.” Dat is een terechte opmerking, hoewel we de uitlegging van deze man over Daniël 9 niet aannemen. Er is nog een andere reden waarom alle 70 jaarweken elkaar dienen op te volgen en er geen breuk mag zijn tussen elk onderdeel ervan onderling. Dus niet tussen de 7 en 62 weken. Ook niet tussen de 62 en de resterende week. De structuur van de tekst zou dit bewijzen. Volgens één deskundige is die als volgt: A 1 (vers 25a)

B 1 (vers 25b)

A 2 (vers 26a)

B 2 (vers 26b)

A 3 (vers 27a)

B 3 (vers 27b)

De eerste reeks is deze: A 1 Opbouw mãsiah nãgid A 2 Afbouw

B 1 Opbouw

B 2 Afbouw ‘am nãgid

En de tweede: A 2 Afbouw mãsiah nãgid A 3 Afbouw

B 2 Afbouw B 3 Afbouw ‘am nãgid

We verwijzen de lezer naar een indringend artikel van de Franse adventist J. Doukhan dat verscheen in ‘Andrews University Seminary Studies’, Vol.17, Spring 1979, n°1. De 70 jaarweken zijn dus door God als één geheel van de tijd afgekort of afgemeten. Ze zijn gerechtelijk door Hem bepaald als één specifiek deel uit de geschiedenis van het Joodse volk. De 70ste week verklaren als een apart en nog toekomstig deel der Joodse geschiedenis is daarom verkeerd en strijdig met de tekstverbanden. Men kan zich niet wegsteken achter het argument dat vers 27a naar het slot van 26 verwijst. Doen we dat, dan komen we met een argumentatie die nietszeggend is; want het is niet “de vorst” waarnaar zou kunnen verwezen worden, maar naar “HET VOLK VAN DE VORST.” Er is niemand onder de volgelingen van de bedelingenleer die dat aanneemt, maar dat is toch, na zinsontleding, het onderwerp in vers 26b = het volk, niet de vorst.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

196

Men mag in “het verbond” waarover sprake is niet het wetsverbond zien, want dit is opgehouden te bestaan als wettelijke regeling voor het Joodse volk. Jezus heeft dat verbond “volbracht” en het daardoor als contract tussen God en Israël tenietgedaan. Dat blijkt duidelijk uit o.a. Gal.3:13,14 / Col.2:14. De gedachte dat God ooit nog in de 70 ste week een apart verbond aangaat met dat volk, zou inhouden dat het Mozaïsche verbond opnieuw geldig zou verklaard worden. Wat niet kan zonder het offer van Jezus belachelijk te maken! Maar geen nood. De Schrift spreekt zichzelf niet tegen. Het vleselijke Israël als huis is door Jezus (en God) verlaten (Mat.23:38). En de gedachte dat Satan (of de antichrist) met Israël in die 70 ste week een verbond aangaat is een vreemde gedachte invoegen in een verhaal van herstel tussen God en Israël. Want de profetie is het antwoord van God aan Daniël dat er een tijd van herstel komt na de periode van 70 jaar gevangenschap in Babylon. Het “verbond” waarover sprake is in Dan.9:27 kan wel een verwijzing zijn naar het verbond met Abraham. Het was aan Abraham voorzegd, dat zijn zaad over de volkeren zou heersen, en uit hem koningen zouden voortkomen. Dit alles heeft volgens Paulus aan de Galaten uiteindelijk vervulling in Christus en zijn gemeente. Zij zijn het zaad en tevens de koningen die heersen (Gal.3:6-9,26-29 / Opb.2:26-28 / 20:4,6). Dit zaad bestaat uit mensen die geroepen zijn uit Joden en Heidenen. Het is uitzonderlijk in die laatste der 70 jaarweken dat Christus en zijn discipelen predikten tot de Joden alleen. Het is slechts vanaf Cornelius (Handelingen hoofdstuk 10) dat het goede nieuws ook tot de heidenen werd gepredikt. Dit moet dan ongeveer 3 ½ jaren ná de dood van Christus geweest zijn. Die 3 ½ jaren kunnen gerust symbolische jaren zijn en iets voorstellen als 2 ½ of 5 jaren. De velen, in het Hebreeuws “larabbîm” (met lidwoord), met wie Christus het verbond zwaar maakt is niet voor zijn volgelingen maar voor dezen die hem verworpen hebben. Zie Jes.52:14 waar hetzelfde woord, profetisch is gebruikt voor het Joodse volk dat Christus zal verwerpen. Dit zijn enkele details over verbonden en het verbond. God heeft een verbond aangegaan met:  Abraham – Genesis 15:7-18 / 17:2-14 / Lucas 1:72-75 / Hand.3:25 / Gal.3:16  Isaak - Genesis 17:19,21 / 26:3,4  Jacob - Genesis 28:13,14 / 1 Kron.16:16,17  Israël - Exodus 6:4 / Handelingen 3:25  David – 2 Samuël 23:5 / Ps.89:3,4 Christus, is inhoudelijk dat verbond – Jesaja 42:6 / 49:8 Christus, is de engel; van dat verbond – Maleachi 3:1 Christus, is de Middelaar van dat verbond – Heb.8:6 / 9:15 / 12:14 Door het evangelie vernieuwd – Jer.31:31-33 / Rom.11:27 / Heb.8:8-10,13 Vervuld in Christus – Lucas 1:68-79 Bevestigd door Christus – DANIËL 9:27 / Gal.3:17 Bekrachtigd door Jezus bloed – DANIËL 9:26 / Heb.9:11-14,16-23 Straf voor wie het niet aanneemt Heb.10:29,30


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

197

Voor Joden was het verboden: 

Verbonden aan te gaan met de Kanaänieten - Exodus 23:32 / Deut.7:2

Met andere natiën – 1 Kon.5:12 / 2 Kon.17:4

Wat anders te doen dan wat in de wet stond, anders is men verdoemd – Jesaja 30:2-5 / Hosea 12:1

Deze wet te verbreken – Jozua 9:16-19 / Psalm 15:4

Waarom zou Israël dan ooit een verbond sluiten met de antichrist? Alle teksten in het boek Daniël die over een “verbond” spreken zijn deze hier onder in de SV77. Alleen deze van Daniël 9:27 zou over een verbond spreken van de antichrist met de Joden. De énige tekst in Daniël en ook de enige tekst in zowel het Oud als Nieuw Testament. Raar! 7 vindplaatsen in 6 verzen 1. Dan.9:4: “Ik bad dan tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere! ij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt hen, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden.” 2. Dan.9:27: “En hij zal velen het verbond versterken, één week; en op de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vast besloten zijnde, zal uitgestort worden over de verwoeste.” 3. Dan.11:22: “En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst van het verbond.” 4. Dan.11:28: “En hij zal in zijn land weerkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen, en weerkeren in zijn land.” 5. Dan.11:30: “Want er zullen schepen van Kittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal weerkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want weerkerende zal hij acht geven op de verlaters van het heilig verbond.” 6. Dan.11:32: “En die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zullen het doen.” We willen de uitleg, dat het verbond in Dan.9:27 op het nieuwe verbond betrekking heeft niet verwerpen, omdat het in werkelijkheid een variatie op het voorgaande is. We geven toch de voorkeur er aan, dat men hier te maken heeft met het verbond van Abraham en zijn zaad. Over het nieuwe verbond is het echter wel goed om volgende Scriftuurplaatsen te bestuderen: Jer.31:31-34 / Mal.3:1 / Heb.9:12 / 10:9. De woorden van Christus dat hij een verbond sluit voor “velen” in Luc.22:20 / Mat.26:28 kan wel een zinspeling op Dan.9:27. We lezen in Mat.26:26-28: “En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

198

uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat VOOR VELEN vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Het verbond van deze 70ste week heeft zijn aanvang bij de doop van Jezus (Luc.3:21 / Heb.10:8,9). Vanaf dat moment worden de dingen voor Israël zwaar gemaakt. De Messias vergeeft wie Hij wil, maar spreekt ook, waar het moet, de vervloeking uit. Afvalligen van het verbond horen niet in het Rijk Gods. Bekijk eens deze teksten:  Mat.9:2-7: “En daar Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de verlamde: Houd moed, mijn kind, uw zonden worden vergeven. En zie, sommige der schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze lastert God. En daar Jezus hun overleggingen kende, zeide Hij: Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar, opdat gij weten moogt, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven – toen zeide Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. En hij stond op en ging naar huis.”  Luc.5:20-25: “En hun geloof ziende, zeide Hij: Mens, uw zonden zijn u vergeven. En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen en zeiden: Wie is deze, die (zulke) godslasterlijke dingen zegt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? Doch Jezus doorzag hun overleggingen en antwoordde en zeide tot hen: Wat overlegt gij in uw harten? Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar, opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven – zeide Hij tot de verlamde: Tot u zeg Ik, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. En onmiddellijk stond hij voor hun ogen op, nam hetgeen, waar hij op gelegen had, mede en ging naar zijn huis, God verheerlijkende.”  Luc.7:47-50: “Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig vergeven wordt, die betoont weinig liefde. En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. En die met Hem aan tafel waren, begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is deze, dat Hij zelfs de zonden vergeeft? En Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede!” De uitleg van de dispensationalisten dat Satan met Israël een verbond sluit is een “verschrikkelijke” uitleg. Wanneer ze dat echt doen is hun band met God verbroken en kan zelfs Hij die niet meer herstellen. Dan nog wat naar voren schuiven over de bekering van 144.000 Joden is dan toch op individuele basis en heeft niets meer te maken met het volk op zich! Herstel van het volk kan dan toch niet meer! Over Maleachi 3:1 b mag niet gezegd worden zoals men in de kringen van de bedelingen doet; dat is voor de toekomst. HIJ = JEZUS is al tot zijn tempel gekomen, Hij is de Engel van het verbond. Die profetie is al vervuld. Bekijk eens elk onderdeel: “PLOTSELING zal tot Zijn tempel komen PLOTSELING = vanuit menselijk oogpunt. Volgens Gods regeling juist op tijd.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

199

Jezus kwam een eerste maal tot de tempel aan het begin van zijn prediking = Joh.2:18-23 Jezus kwam een tweede maal tot de tempel aan het einde van zijn prediking = Mat.21:12 Dat is het symbolische beeld van wat er geestelijk zal geschieden in Israël. (Zie ons commentaar in hoofdstuk acht op Daniël 9:27a.) de Here in het Hebreeuws = ha’ adhon’ / in de Septuaginta = kurios. Eén van de namen voor de énige God = YaHWeH. Die Christus is Ha’ adhon = de Heer = de Enige. Zo is Maleachi 3:1a tweemaal toegepast op Jezus volgens = Marc.1:2 / Luc.3:4-6 Maleachi 3:1b is een parallelvers zoals er zoveel zijn in het Hebreeuws, want: de Here = namelijk de Engel des verbonds, die gij zoekt, = die gij zoekt, die gij zoekt, zie Johannes 12:19 = het volk liep Jezus achterna en ziet hem als “de komende” = Hij die komt voor de schapen van Israël = Mat.15:24 = DE GELOVIGE JODEN, WANT DE REST ZIJN VOLGELINGEN VAN DE SATAN VOLGENS JOHANNES 8:44. namelijk de Engel des verbonds, ENGEL in het Hebreeuws = mal’ahk’ / in de Septuaginta = angelos. Jezus zal volgens de profetie van Zacharias (vader van Johannes de Doper) de vervulling brengen van het “heilig verbond” dat God aanging met Vader Abraham = Lucas 1:72. Het zal in vervulling gaan met zijn zoon Johannes die uitgaat VOOR HET AANGEZICHT DES HEREN (VERS 76). Het moet dus in DIE tijd in vervulling gaan. die gij zoekt, Volgens de uitspraak van Jezus in Joh.8:56 zou Abraham zich verheugen Hem te horen preken (zie ook Heb.11:13). Profeten en rechtvaardigen zouden dit hebben willen zien, namelijk dat wat Jezus aan het doen was Mat.13:17. MIJN CONCLUSIE: de vervulling was tijdens Zijn eerste komst. Er komt géén tweede tempel waar de HEER = YaHWeH nog naartoe komt. Er zijn dus, als we het mogen herhalen, verschillende problemen bij de interpretatie van een “antichrist” in vers 27. Meredith G. Kline, heeft deze punten zeer duidelijk gemaakt met zijn ‘The Covenant of the Seventieth Week’, in ‘The Law and the Prophets: Old Testament Studies in Honor


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

200

of Oswald T. Allis.’ ed. by J. H. Skilton, Presbyterian and Reformed, 1974, blz.452-469. Ht staat ook op het Internet. 1. Het verbond is hier niet “gemaakt” in de zin dat van een nieuw verbond sprake is. Het is de bevestiging van iets dat al bestond. Dit is eigenlijk niets meer dan de bevestiging van een al bestaand verdrag. Dat wil zeggen, het verbond van verlossende genade Gods aan de vaderen van Israël, is opnieuw bevestigd door Christus (Romeinen 15:8). Die visie van de dispensatieleer gaat mank. 2. De term die van de naam van de engel van God beschreven is: Gabriel ( ‘God is groot’) staat ook in verband met het bericht aan Daniel gegeven. Die engel onthult de zeventig weken aan Daniël. Er is een woordkundige relatie tussen de naam van de engel van God en de bevestiging van het verbond. Het wijst op verbondsgehoorzaamheid zoals in Deut.7:9, 21 / 10:17 / Jes.9:6 / Dan.9:4. 3. Het onbepaald voornaamwoord “hij” (vers 27) wijst niet terug naar “de prins” die komt van vers 26. Dat de “prins” een achtergesteld zelfstandig naamwoord is en dat “het volk” daar het dominante zelfstandig naamwoord is kan niet aangevochten worden. Zo verwijst “hij” naar de laatste dominante figuur afzonderlijk vermeld als de “Messias” (vers 26a). De Messias is de centrale figuur in de gehele profetie. Zodat we de vernietiging van de tempel in relatie aan Zijn dood moeten bekijken. In feite, de mensen die de vernietiging van de tempel veroorzaken kunnen zondermeer als “Zijn legers” beschreven worden (Mattheüs 22:2-7). Het is een straf van God die ze ondergaan. 4. Het parallellisme met vers 26 geeft aan dat de dood van de Messias rechtstreeks verband houdt met de bevestiging van het verbond. Hij is “afgesneden”, maar “niet voor zichzelf” (v. 26a), want Hij “confirmeert het verbond” voor de “vele” van Israël (v. 27a). Zijn “afsnijding” brengt de bevestiging van het verbond, want “zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hebreeën 9:22). Een historische nota We willen graag een opmerking maken over de eventuele bouw van een tempel in Jeuzalem. Voor Jezus komt die er niet en een vroegere poging daartoe is op een sisser uitgelopen. In de regering van keizer Julianus, de Afvallige, (361-363) verkregen de Joden de toelating om de tempel in Jeruzalem te herbouwen. De werkzaamheden begonnen op 18 mei 363. Maar één dag later al, op 19 mei, werd alles onderbroken na een aardbeving. Dit zag men als een voorteken: “Een aardbeving en een vuur dat opschoot uit de grondvesten hebben geleid tot het stilleggen van de pas begonnen werkzaamheden, niet alleen omdat het verder zetten ervan materieel onmogelijk werd, maar ook omdat het gebeuren begrepen werd als een goddelijke straf en een veroordeling van deze onderneming.” (F. Thelamon, ‘Païens et chrétiens au quatrième siècle. L’apport de l’Histoire ecclésiastique de Rufin d.Aquilée’, Études augustiniennes, 1981, blz.304).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

201

Rufinus van Aquilea, Latijns schrijver, zegt er wat over in het begin van de vijfde eeuw. We citeren uit zijn geschiedenis van de Kerk in de vierde eeuw. Wie het leest, beseft de grote weerslag van die gebeurtenis op de tijdgenoten: “De laatste nacht vóór het begin van de werkzaamheden vond een geweldige aardbeving plaats. Niet alleen vlogen de rotsblokken van de funderingen in alle richtingen, maar bovendien werden bijna alle gebouwen in de buurt verwoest. De publieke portieken waar zich een massa joden bevond die zich bezighielden met de uitvoering van het werk, stortten in en verpletterden alle joden die zich daar ophielden. Toen de dag aanbrak, dachten de anderen dat zij aan de ramp ontsnapt waren en zij liepen toe om op zoek te gaan naar hen die onder het puin bedolven waren. Binnen in de funderingen van de Tempel bevond zich een lokaal, waarvan de ingang lag tussen de twee portieken die ingestort waren. Men bewaarde er gereedschap en alles wat voor het werk noodzakelijk was. Plotseling rees er een vuurbol uit op, die zich in alle richtingen verplaatste over de ganse plek, en die alle daar aanwezige joden verbrandde en doodde. Dit voorteken herhaalde zich die dag verschillende keren en met korte onderbrekingen, en maakte zo met wrekende vlammen een einde aan de vermetelheid van dit halsstarrige volk.” (idem). De historica Françoise Thelamon zoekt een verklaring voor wat zij: “de onmogelijke heropbouw van de Tempel van Jeruzalem” noemt. Over de aardbeving schrijft ze: “kan een ontploffing veroorzaakt hebben van gas dat zich opgehoopt had in een onderaardse ruimte, gevolgd door een brand die de materialen verwoestte en slachtoffers maakte.” Hoe zwaar was de druk op Israël? John Walvoord zegt dit in zijn commentaar op Daniël over dit gedeelte: “De laatste periode van zeven jaar begint met de introductie van een verbond tussen de toekomstige “prins die zal komen” en “de velen,” het volk van Israël. Dit pact wordt genomen in de eerste helft van de toekomstige periode van zeven jaar, vandaar de bijzondere vrijheden en de bescherming verleend aan Israël. Als die zijn weggehaald, en Israël wordt vervolgd zijn we in hun tijd van grote verdrukking beland.” Bekijken we nog eens die zeventigste week en het verbond. Jezus heeft tijdens zijn prediking in Israël meermalen de druk op de ketel gezet; Hij maakt het zwaar voor Israël in de zin dat ze bij hoogdringendheid het verzoek krijgen zich te BEKEREN. Mat.23:31-38: “Gij getuigt dus van uzelf, dat gij zonen zijt van de moordenaars der profeten. Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol! Slangen, adderengebroed, hoe zult gij ontkomen aan het oordeel der hel? Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berekja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

202

gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” De onvruchtbare vijgenboom is een gelijkenis die daar wat over zegt, over de dringende noodzaak van bekering. We lezen Lucas 13:6-9: “En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn wijngaard was geplant, en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en vond er geen. En hij zeide tot de wijngaardenier: Zie, het is nu al drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij antwoordde en zeide tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, (dan is het goed,) maar anders, dan moet gij hem omhakken” (wij onderlijnen). De HEERE predikte drie jaar, lang genoeg om Israël tot bezinning te brengen. Komt dat niet ongeveer overeen met het eerste deel van de laatste zeventigste jaarweek? De wijnstok was al voordien één van de symbolen om Israël aan te duiden: Joël 1:7: “Het heeft mijn wijnstok tot een voorwerp van ontzetting en mijn vijgeboom tot een geknakte stam gemaakt; het heeft de schors geheel en al afgeschild en weggeworpen; zijn ranken zijn wit geworden.” Jer.24:5: “Zo zegt de HERE, de God van Israël: Gelijk deze goede vijgen, zo zal Ik de ballingen van Juda, die Ik uit deze plaats naar het land der Chaldeeën heb weggezonden, aanzien, ten goede.” Hos.9:10: “Als druiven in de woestijn vond Ik Israël; als vroege vijgen, als eerste opbrengst aan de vijgeboom, zag Ik uw vaderen. Zij echter gingen naar Baäl-Peor en wijdden zich aan de schandgod; daardoor werden zij even gruwelijk als het voorwerp van hun liefde.” En het verhaal, de gelijkenis, gaat ook werkelijk in vervulling. Marcus 11:20-26: “En toen zij des morgens vroeg langs de vijgeboom kwamen, zagen zij, dat hij van de wortel af verdord was. En Petrus herinnerde het zich en zeide tot Hem: Rabbi, zie de vijgeboom, die Gij vervloekt hebt, is verdord. En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden. En wanneer gij staat te bidden, vergeeft wat gij tegen iemand mocht hebben, opdat ook uw Vader in de hemelen uw overtredingen vergeve. [Indien gij echter niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen niet vergeven.]” Nog een gelijkenis in hetzelfde verband staat in Mat.21:37-46: “Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

203

pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren. Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. [En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.] En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden” (wij onderlijnen). En ook deze in Mat.22:1-10: “En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen. En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft. En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.” Het ziet er echt niet goed uit voor Israël als volk, het zal op een individuele redding aankomen, het overblijfsel van gelovigen zal gered worden. Alleen zij zullen mogen meevieren. Het eerste deel van dit 27ste vers zegt verder dat: “in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.” Over de “helft” (“chasi”) hebben we al opgemerkt dat dit niet speciaal juist de helft moet zijn daar we niet met zekerheid weten hoe Lucas 3:23 moet begrepen worden. Moeten we dat echter wel weten? Wat belangrijker is en ook blijft is dat het Christus was die slachtoffer en spijsoffer der Joodse wet heeft doen ophouden door de schaduw te vervullen. De wet was slechts een schaduw van het ware offer dat Christus bracht en verloor dus zijn waarde toen Christus aan het kruis stierf. Zie hiervoor 2 Cor.5:21 / Rom.3:25 / Heb.10:110. Dit is ook in overeenstemming met vers 26 waar staat dat ná de 62 weken (+ de 7 andere) de Messias uitgeroeid wordt. De belangrijkste recente verdedigers, uit de 19 de en 20ste eeuw, van de Messias die sterft in het midden der 70ste week zijn o.a.; Auberlen, Boutflower, Hävernick, Hengstenberg, Keil, Wright. Het volgende deel van Dan.9:27 zegt: “en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen” dat wel de juiste vertaling is van de Masoretische tekst. De Septuaginta echter zegt: “en op de tempel zal er verwoesting zijn.” De Vulgata zegt: “en in de tempel zal er verwoesting zijn.” De Arabische vertaling zegt: “en op het heiligdom zal er de gruwel der


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

204

verwoesting zijn.” Wanneer Christus deze profetie aanhaalt in de Olijfbergprofetie zegt Hij: “Wanneer gij de gruwel der verwoesting (...) op de heilige plaats ziet staan, wie het leest, geve er acht op.” Adam Clarke geeft bij deze tekst ook nog aan dat de Griekse Theodotion en de Syrische Hexapla afwijken van de Masoreten. Eén Hebreeuws manuscript van de 13de eeuw zegt: “En in de tempel zal er verwoesting zijn.” De Joodse vertaling van Isaak Leeser uit de 19de eeuw geeft hier: “because of the prevalence of the abominations which bringeth devastation.” Het is dus alleen maar de Masoretische tekst die spreekt over een komende gruwel. Alle andere vertalingen - die ouder zijn dan deze tekst - zeggen dat de gruwel op de tempel rust vóór zijn vernietiging en zo ook zegt het de Christus. Wat is die gruwel die er op Gods tempel is? Het woord “gruwel” is in het Hebreeuws soms een synoniem van afgod. Dat de Joden tijdens de 70 ste jaarweek en daarna nog tot aan de vernietiging een zichtbare afgod over hun tempel brachten is niet te bewijzen en voorzeker onwaarschijnlijk. Maar een geestelijke afgod die de tempel verontreinigde was o.a. de hypocrisie van Schriftgeleerden en Farizeeën, de blinde leiders, de schijnheiligen. Voor hen is iemand die zweert bij de tempel niet gebonden zijn eed te houden, maar wie het zweert bij de gaven op het altaar dient dat wel te doen (Mat.23:16-22). Een handelswijze der Joden die de Heer in Mat.23 speciaal aan de kaak heeft gesteld en zelfs als reden aangeeft voor hun verwerping is Mat.23:37,38. We citeren dit uit de Willibrordvertaling: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en diegenen stenigt die tot haar gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen niet onder mijn hoede willen nemen, zoals een kip haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels. Maar u hebt het niet gewild.” Een nog grotere gruwel is de samenzwering “in de tempel” om de Gezalfde van God en koning van Israël aan te klagen bij de Romeinse macht is er zeker niet (Mat.26:56-58 en vooral Joh.11:55-57). Laten we dat niet minimaliseren. Daarom zijn de verwijzingen naar de betrokkenheid van het volk of van de priesters naar de dood (moord) op Jezus een belangrijk onderdeel in de prediking door de eerste discipelen (Hand.2:33,36 / 3:13-15 / 4:10 / 5:30 / 10:39). Wanneer Israël de Heer verloochend, is er ook de mogelijkheid dat een deel van het nieuwe Israël Hem verloochend (Mat.10:33 / 2 Tim.2:12). Ook nu is er afval van de leer van Christus. (Een degelijke achtergrond, waar we het toch niet steeds mee eens zijn, van de situatie waarin de schuld van de priesters voor Jezus’ dood besproken wordt is te vinden in ‘Dictionaire de la Bible, Supplement 6’, Letouzay 1 Ané, 1966, kol.1100-1110.) Vergeten we niet dat de Heer ooit een scherpe analyse heeft gemaakt van de wereldgeschiedenis en de relatie van Gods profeten en de handelswijze van Gods volk. Israël verwerpt Gods profeten die tot haar gezonden zijn. Het is volgens Lucas 11:50,51 dan ook zo dat van het geslacht dat leeft in de tijd van de prediking van Jezus, het bloed van de profeten die ze vergoten hebben zal “afgeëist” worden. En de situatie van de inval van de Romeinen in Jeruzalem en de vernietiging van de tempel in het jaar 70 is daar de vervulling van. Nadat het in de profetie beloofde herstel kwam is diezelfde tempel opnieuw de plaats geworden van verdrukking van Gods profeten. In dit geval van de Messias en zijn volgelingen. God vervloekte hen in de 6 de eeuw voor Christus al eens voor dergelijke zaken. Deze maal zal er ook geen ontkomen aan zijn. De


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

205

Romeinen zullen hun zwaarden en speren slijpen en het Joodse bloed zal vloeien bij deze straf van God. De tempel die volgens de boodschap van de engel Gabriel hersteld wordt, diezelfde gaat ook nog vernietigd worden. Het is een profetie van hoop, maar ook van tranen! We geloven dus niet in één van de vier mogelijkheden die men meestal geeft voor dit gedeelte in de klassieke interpretatie van deze teksten. Deze vier zijn: 1°) De Romeinse standaarden met de beeltenissen van hun goden, die de plaats in de omgeving van Jeruzalem verontreinigen tijdens de belegering van de stad. 2°) De afbeelding van Titus of Hadrianus die men na de inname van de stad in de tempel heeft gezet als teken van de onderwerping. 3°) De Zeloten die tijdens de belegering meerdere keren de tempel, de buitenkant en niet het Heilige der heiligen, hebben ontheiligd. 4°) De gruwel die ontstaat doordat de stad en de heilige tempel in een brand opgaan. Deze dingen zijn natuurlijk allen even waar, maar zijn niet voor ons de gruwel waarover geprofeteerd wordt. Want met uitzondering van n°1 gaat het om zaken die geschieden aan de al ingenomen stad, en dat klopt niet met wat Jezus hierover zegt in de context van Mat.24:15. De VOORAFGAANDE VERONTREINIGING van de tempel is namelijk de reden tot de verwoesting. Scofield heeft een opmerking over de verwoesting op blz.915: “De uitdrukking komt driemaal voor in Daniël. In Dan.9:27 en 12:11 is het een verwijzing naar “het beest”, “de man van zonde”: (2 Thes. 2:3,4) en is identiek aan Mat. 24:15. In Dan.11:31 verwijst het naar de handelswijze van Antiochus Epiphanes, het prototype van de man van zonde, die op het altaar een varken offerde en zelf in het heilige der heiligen binnentrad.” Gelieve dan te onthouden dat Scofield aan de term zelf twee interpretaties geeft. Twee interpretaties die gescheiden zijn door méér dan tweeduizend jaar. Ook dat klopt nog niet. De bewering van Keil en Kliefoth dat we in de uitspraak van Jezus veeleer een verwijzing naar Dan.11:3 en 12:11 moeten zoeken is daarom ook te verkiezen. Het is zeker waar dat deze twee over “gruwel” in het enkelvoud spreken en Dan.9:27 “gruwelen” in het meervoud. Maar om de grootsheid van iets aan te duiden kan een Jood enkelvoud bedoelen en meervoud schrijven: vb. hemel = hemelen en zee = zeeën. Volgens Biederwolf (blz.333) moet Mat.24:15 verwijzen naar de laatste tijd, vóór het duizendjarige rijk zal beginnen, want dat is ook de tijd waarin het volk Israël bevrijdt wordt volgens Daniël 12. Alsof Jezus dat vergelijk maakt! Wie worden gered volgens Hem? Niet alle Joden maar slechts de gelovigen! Dus is ook de volgende opmerking fout. Th. Niemeijer zegt in ‘Het Zoeklicht’, 12 juni 1999, blz.19: “In Matth.24:15 zien we duidelijk, dat Mattheüs deze Grote Verdrukking verbindt met een profetie uit Daniël. Het is een tijd, die zijnsgelijke nog nooit gehad heeft en ook nooit zal krijgen. Deze periode zal direct na de opname van de Gemeente aanbreken.” Vergeet niet in welk verband dit gedeelte is aangehaald; i.v.m. de bescherming van de gemeente, niet de opname. Jezus zegt: “vlucht naar de bergen” (slot van Mat.24:15), niet “gij zult opgenomen worden door de engelen!” Over die opname, maar dan wegnemen, wordt er slechts wat gezegd ná Mat.24 vers 29 namelijk verzen 36-44. En dat is niet in verband met de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

206

verwoesting van Jeruzalem maar de werkelijke komst waarvan niemand de dag of het uur weet. De volgelingen van Darby lezen dus niet wat er staat in de tekst. We lezen in ‘Uit het Woord der Waarheid’, n°10 van oktober 1999 het volgende: “Wanneer we Mattheüs 24 vergelijken met Lukas 21, zien we dat er tussen beide profetieën een groot verschil bestaat. In Lukas voorzegt de Heer de verwoesting van Jeruzalem (zie vs. 20) en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen; in Mattheüs voorzegt Hij de gebeurtenissen van de laatste dagen. Toch zijn er vele overeenkomsten tussen de beide hoofdstukken van de verwoesting van Jeruzalem en lijken op die van de laatste dagen.” Dat is een straffe hersenkronkel die hier op papier staat. Geen enkel van de synoptische evangeliën die we bezitten (en dat zijn er toch drie) geeft weer wat men hier beweerd. Het gaat in de eerste verzen om hetzelfde, zowel in Mattheüs als in Lucas (en ook Marcus); de val van Jeruzalem. Al de rest is het niet willen aanvaarden van de evidentie zelf die uit de teksten naar voor wordt gebracht. Dat is een iets uitdokteren en het dan bewijzen, wat het ook mag kosten aan geloofwaardigheid uit Gods Woord. Men wil het probleem waarover het hier gaat gewoon omzeilen. Dan.9:27 in Mattheüs 24:15 lezen is niet bewezen, want waarschijnlijker is de verwijzing naar Daniël 11:31 of Daniël 12:11. De vergelijking met de parallelteksten van Marc.13:14,15 en Luc.21:20,21 is hier duidelijk. Vergeet niet dat de val van Jeruzalem ook al eens voorzegd was in Luc.19:43,44. Daar staat: “Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.” Daarom zeggen sommigen: men moet rekening houden met twee vervullingen. Daarop zeggen we categorisch en zonder mogelijke tegenspraak; een tweede vervulling bestaat niet, zo werkt de Bijbel niet. In ‘AMEN’ nummer 49 van juni 2003 lezen we op blz.35: “Voetnoot. 1. In vele profetieën in het OT wordt de komst van de Messias voorzegd. Die komst bestaat uit twee elementen: lijden en heerlijkheid (vgl. 1 Pet.1:11). Met andere woorden: Hij zou komen in vernedering om te lijden (1e komst) en in heerlijkheid om te heersen. Zie bijv. Jes.61:2 en vgl. Luk.4:17-21; Hosea 3:4 en 5; Zach.9:9 en 10. Uit deze teksten wordt in één lijn verwezen naar Zijn komst in vernedering en daarna in heerlijkheid. Wat er in die tussentijd zou plaatsvinden is in die profetieën niet geopenbaard. Dat heeft God verborgen gehouden tot de tijd van Paulus’ gevangenschap in Rome en door hem bekendgemaakt. Zo werd het ontbrekende in de Gods openbaring nog aangevuld en kwam het Woord tot z’n volheid” (wij onderlijnen). Dit is nogal een simplistische aanpak. Je kunt niet zomaar beweren dat iets uit een profetie nog vervuld moet worden omdat er geen onmiddellijke band zou zijn met zaken die toch doorlopend zijn. We bedoelen dit te zeggen, wanneer er wat staat over het koningschap van de Heer, we niet zondermeer mogen beweren dat Zijn regeren over Israël stopt als ze Hem verwerpen. Maar later zal Hij opnieuw, volgens dispensationalisten, koning over hen worden. Hier is veel on-Bijbels taalgebruik. Want er is altijd, door de eeuwen heen, een overblijfsel geweest dat getrouw was aan God. We moeten of mogen ons niet wegstoppen achter


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

207

een zogenaamde breuk in de profetie. Er zijn géén voorbeelden van onderbrekingen en uitstellingen in profetie. (Behalve deze die voorwaardelijk zijn opgesteld.) Stel je eens voor dat we een breuk aangeven in de profetie waar Daniël negen in de eerste verzen naar verwijst: de 70jarige gevangenschap in Babylon. Waar moet je dan een tijd van jaren inlassen waar God zich niets zou aantrekken van Zijn volk? Ook als er ogenschijnlijk niets spectaculair is aan te merken in de geschiedenis van de Joden, ook dan is God met hen bezig! De engel heeft daarom een boodschap die in één ononderbroken lijn moet gelezen en geïnterpreteerd worden. Géén jaren waar God in het niets verdwijnt in Israëls heilsgeschiedenis! We hebben ook nog een opmerking bij wat we lezen in de ‘New Scofield Bible’, O.U.P., 1970, blz.913: “Het bewijs dat de laatste week nog niet is vervuld zien we in het feit dat Christus daarover een definitief verband maakt met betrekking tot zijn tweede komst (Mat.24:6,15). Er moet dan een tussenperiode zijn tussen de 69st en 70st week, dat het tijdperk is van de Kerk, maar niet was voorzegd in het OT”. De Heer zegt in Mat.24:15,16: “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen.” Laten we de opmerking van de nieuwe Scofield eens letterlijk toepassen en zien waar we terechtkomen! Wat krijgen we dan? Dat de 70ste week volgens Mat.24:15 in vervulling gaat in en rond de verwoesting van de stad en de (nog te bouwen) tempel in een nog toekomende week. Terug is het de vergelijking met Lucas die deze visie onmogelijk maakt? In Lucas 21:22 is de tijd van de vernietiging van stad en tempel, IN HET JAAR ZEVENTIG NA CHRISTUS, beschreven als: “dagen der wraak” (SV / Luther / Canisius) of “dagen der vergelding” (Leidse Vert.) / Brouwer / NBG). En ook Luc.2341: “En wij terecht, want wij ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.” Tussen haakjes dezelfde termen die gebruikt worden voor de vernietiging van de eerste tempel. Dit staat in 2 Kron.36:15,16 “De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, 16 maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was.” Zo moet het in het jaar 70 na Chr. geschieden: “ter vervulling van de gehele schrift” (vers 22b). Dan beginnen ook de “tijden der heidenen” (vers 24). Maar in de uitleg van de ‘New Scofield’ loopt wat vóór 70 geschiedt en wat vóór de onzichtbare komst van de Heer, allemaal door elkaar. Is er ook nog een tijd der heidenen ná de Wederkomst? Wanneer er nog een massale bekering is van de Joden zoals de New Scofield ze verwacht, waarom is de leer van Jezus dan deze van een kleine kudde die in Hem zal geloven? En waarom spreekt Petrus op die eerste dag van het apostelenconcilie uit dat Joden en heidenen dezelfde genade van de Heilige Geest hebben ontvangen? En waarom is er volgens de stelling van Paulus géén onderscheid tussen Joden en heidenen? Zie: Luc.12:32 / Hand.15:11 / Col.3:11. Als u een volgeling bent van Scofield, dan is dit een vraag aan u: de tempel waarover de profetie van Daniël 9:24-26 spreekt is verwoest in het jaar 70 na Christus. Maar u zegt dat vers 27 van de verwoesting van een tempel spreekt. Als u zegt diezelfde tempel uit de profetie, is uw


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

208

uitleg verkeerd. Dat wijst naar een nabije toekomst en een nog te bouwen tempel zal u wellicht zeggen. Maar dan heeft het niets te maken met Daniël 9:27! Is de tempel uit vers 27 dezelfde die de antichrist zal herbergen? Dat is de hamvaag! Over Mat.24:15 zegt J.T. Nielsen dan ook terecht het volgende: “Met woorden en beelden die volledig aan het jodendom ontleend zijn, wordt in dit gedeelte (vs.15-28, vgl. Marc.13:14-22 en Luc.21:20-26) gesproken over wat Jeruzalem en Judea te wachten staat. De val van de stad Jeruzalem en de oorlogsellende worden samen gezien met het einde van deze aeon”. (‘Het evangelie naar Mattheüs’, Callenbach, 1974, deel III, blz.42.) Besluit: Mat.24:15 toepassen op iets anders, dan met de verwoesting van de tempel te Jeruzalem in het jaar 70 na Chr., is aan de woorden van Christus een uitleg geven die Hij er zelf niet heeft ingelegd. Men tracht dan iets te bewijzen uit woorden die de Heer niet heeft gezegd en niet kan bedoeld hebben. En nog een kort citaat uit J. Schmid, ‘Het evangelie van Matteüs’, Patmos 1963, blz.409: “In v.15 maakt Matteüs door het uitdrukkelijk vernoemen van de profeet Daniël de bij Mc 13,14 onduidelijke betrekking tot hem duidelijk. ‘Waar hij niet zijn mag’ (Mc.13,14) is omschreven door ‘op heilige plaats’, waarmee door de betrekking met Dan. 9,27 alleen de tempel bedoeld kan zijn (vgl. Hand.6,13, en niet het ‘heilige land’.” Een kleine opmerking over wat de WT hierover leert. Ze leerden vroeger, tot 1993, dat er twee vervullingen waren van Mat.24:15, één met de vernietiging van de tempel en een andere in de tijd vanaf 1914. Recent heeft men aangenomen dat Mat.24:3 tot aan vers 28 betrekking heeft op de vernietiging van de tempel en dat slechts vanaf vers 29 de eindtijd besproken wordt. Zie hierover ‘DE WACHTTOREN’ van 15 februari 1994 op bladzijden 14 en 15, de tabel van de vergelijkingen van de drie synoptische evangeliën en de uitleg op blz.16-21. Dat is al een verbetering in wat ze vroeger leerden. Maar ze weten nog steeds niet hoe de rest van de Wederkomst verloopt. En de laatste opmerking over de gruwel. Als argument geven bijna allen die geloven in de bedelingen nog aan dat Mattheüs wijst naar de eindtijd: want vers 29 gaat uit van een “onmiddellijk” dat er moet op volgen. Men mag geen tijd X inschakelen tussen vers 28 en 29 is dan de redenering. Er staat echter ook nog een toevoeging; “van die dagen”, en daarin ligt de ontbrekende tijd verscholen. “Die dagen” wijzen naar de eindtijd en niet de verwoesting van de tempel. Er is in dat gedeelte het antwoord op twee of drie vragen van de discipelen volgens de inleiding van dat gedeelte (Mat.24:3 / Marc.13:4 / Luc.21,6,7). Eén in verband met de val van Israël, in welks verband over “een verdrukking”, zonder lidwoord in het Grieks gesproken wordt. Maar in het geheel, dat de tijd van het einde beschrijft, dus alle tekenen tussen Pinksteren en de Wederkomst is er een verdrukking (waar de eerste een deeltje van is) die “de verdrukking, de grote” is genoemd. Daar staat het lidwoord in de Griekse tekst. Over deze laatste spreekt vers 29 en geeft dus wat anders aan dan het einde van de verdrukking die er was tijdens de belegering en de val van Jeruzalem. Wanneer er dan “onmiddellijk” staat in vers 29 slaat dit “onmiddellijk” op het einde van de totaliteit van de tekenen, wanneer alle tekenen van die periode voorbij zijn


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

209

gegaan. De Amerikaanse theoloog E. J. Young schrijft in zijn ‘The Prophecy of Daniël’, Eerdmans 1949, blz.128 dat de “vleugel der verwoesting” (de letterlijke vertaling zoals in de Franse TOB) wijst naar het “hoogste” gedeelte van de tempel. Dat is in elk geval door de Septuaginta aangeven met het begrip “pterugion.” En het Hebreeuwse “kenaf” kan ook aldus vertaald worden, want dat kan zeggen “hoogste deel of uiteinde.” (Vergelijk ook Montgomery in de I.C.C. blz.387). Daarom zegt ook waarschijnlijk de Zuid-Afrikaanse ‘Die bybel, Nuwe Vertaling’, vijfde druk, 1984: “Hy sal op die hoek van die tempel n’ ding sit wat n’ gruwel is vir God.” In het laatste deel van Dan.9:27 staat wat over die gruwel: “en wel tot het einde toe, en waartoe vast besloten is dat zal zich uitstorten over wat woest is.” Hier wordt gezegd dat God in Zijn voorkennis der geschiedenis van Israël weet dat het Joodse volk, stad en tempel verwoest zal worden. Het ongelovige Israël toonde zich een onproductieve plant en wordt daarom uitgeroeid (Luc.13:6-9). Meer zelfs, het volk dat leefde toen ze de Christus verwierpen zondigde tegen Gods Geest. Zie hierover Marc.3:29,30 / Hand.7:51. En vergelijk Jes.1:4 en 63:10 in het OT. Dit is ook de reden waarom ze als volk door God verworpen zijn (Luc.20:13-18). En ofschoon God hen in de eerste plaats de gelofte aan Abraham zou hebben doen toekomen kon dit niet omwille van hun ongeloof (Ex.19:5,6 / Gen.22:18). Gods belofte is daarom dan ook overgedragen naar de gemeente, het waarachtige Israël van God, van Joden en heidenen (Gal.6:16). Slechts een rest van het volk; dezen die geloof oefenden in de Christus werden daarom ook gered van de vernietigende Romeinse macht in het jaar 66-70 na Chr. Toen deze grootmacht de stad en tempel vernietigde, werd het Nieuwe Jeruzalem gered (Amos 3:13 / Jer.50:20 / Micha 2:12 / Zef.3:13 / Rom.11:5). Nadat God jaren met open armen voor hen klaarstond. Die vernietiging, ofschoon zichtbaar door de Romeinen toegebracht, was in werkelijkheid de straf van God. Zie hiervoor Hosea 9:17 / Jer.19:11 / Hand.13:46. H.C. Leupold merkt dan terecht op dat “de vorst” uit vers 26 nu een andere naam ontvangt “de vernieler” = Hebreeuws “meshomem.” Zie ook Scofield blz.914,915 die een gelijkaardige opmerking maakt. Zelf geloven we niet dat het om de Antichrist gaat maar om de vernietiger van de stad in 70 na Chr. Hier is ook een begrip na te gaan dat in het NT, in het boek Openbaring aan de orde is: uitgieten om te vernietigen. Dit is hoe Luther Daniël 9:27c weergeeft: “totdat het vast besloten verderf zal uitgestort worden over de verwoesting.” In het OT, zie daarover deze teksten:  2 Kron.12:7 SV77: “Toen nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semája, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in korte tijd ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden.”  2 Kron.34:25 SV77: “Daarom dat zij Mij verlaten, en andere goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met alle werken hunner handen; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

210

Jer.7:20 SV77: “Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds, en over de vrucht van het aardrijk; en zal branden, en niet uitgeblust worden.” Jer.42:18 SV77: “Want zo zegt de HEERE der heerscharen, de God Israëls: Zoals Mijn toorn, en Mijn grimmigheid is uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, alzo zal Mijn grimmigheid over u uitgestort worden, als gij in Egypte zult gekomen zijn; en gij zult wezen tot een vervloeking, en tot een ontzetting, en tot een vloek, en tot smaadheid, en zult deze plaats niet meer zien.” Eze.22:22 SV77: “Gelijk het zilver in het midden van de oven gesmolten wordt, alzo zult gij in het midden van haar gesmolten worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE, Mijn grimmigheid over u uitgegoten heb.” Dan.9:11 SV77: “Maar geheel Israël heeft Uw wet overtreden, door af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons uitgestort die vloek, en die eed, die geschreven is in de wet van Mozes, de knecht Gods, omdat wij tegen Hem gezondigd hebben.”

In het Hebreeuws staat hier in Daniël 9:27c een onpersoonlijke vorm zodat er ook kan gezegd worden dat hetgeen al verwoest is, nog eens verwoest wordt. En dat past zeer goed in wat we over dit vers denken. Israël was al een geestelijke verwoesting, die leefde van een godsdienst als was het een zaak van papier. Het uitmoorden van de profeten en Jezus was de laatste druppel en zal in 70 na Christus tot een letterlijke verwoesting uitlopen. Dat is hoe ook de Engelse King James Vertaling het beziet: “and that determined shall be poured upon the desolate.” En de American Standard Version 1901 zegt: “and even unto the full end, and that determined, shall [wrath] be poured out upon the desolate.” New King James Version, 1982 Thomas Nelson: “Even until the consummation, which is determined, Is poured out on the desolate.” Noah Webster Version 1833: “even until the consummation, and that determined shall be poured upon the desolate.” Hebrew Names Version 2000: “and that determined, shall [wrath] be poured out on the desolate.” Hieronymus Latijnse Vulgata, 405: “et usque ad consummationem et finem perseverabit desolatio.” En nog drie Franstalige in diezelfde aard; Darby: “et jusqu'à ce que la consomption et ce qui est décrété soient versés sur la désolée.” Ostervald: “ jusqu'à ce que la ruine qui a été déterminée fonde sur le désolé.” Martin: “même jusqu'à une consomption déterminée, [la désolation] fondra sur le désolé. ” En nog een laatste opmerking, achteraf. We kiezen voor Hand.10, de bekering van de eerste “heiden” tot het Christelijk geloof, als terminus van de 70 jaarweken. Er zijn (en dat zijn we ons bewust) andere voorstellen. Bijvoorbeeld, de moord op Stephanus (Hand.7), de bekering van Saulus (Hand.9) of de uitspraak van Paulus: “zie we keren ons dan tot de heidenen” in Hand.13:46. Waarom onze keuze? Het geheel van deze profetie moet in de eerste plaats betrekking hebben op het Joodse volk in zijn geheel (vers 24). En het verbond is zwaar voor hen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

211

(vers 27) omdat ze heen en weer geslagen zijn door de argumenten vóór en tegen de Messias Jezus vanaf Pinksteren (Hand.2:36 / 3:19-21 / 4:12 / de redevoering van Stephanus in hoofdstuk 7!). Ten tweede, God zelf hakt de knoop door en kiest voor uitbreiding van het verbond. Maar dat was al voorzegd in het verbond met Abraham. Israël is zijn exclusiviteit kwijt sinds op Cornelius en zijn gezin dezelfde Heilige Geest is gekomen als over de Joden waarover Handelingen hoofdstuk twee handelt (Hand.10:44-48 / 11:15-18). Dr. C.I. SCOFIELD, de grote man van de dispensationalisten met de allures van een hogepriester, geeft eens commentaar op 2 Timotheus 2:15 en beweert dat er een blijvende kloof is tussen Joden en heidenen. Dit zijn zijn teksten die het moeten ondersteunen. DE JODEN Rom.9:4,5 Joh.4:22 Rom.3:1, 2

DE HEIDENEN Eph.2:11, 12 Eph.4:17,18 Marcus 7:27,28

DE KERK Eph.1:22,23 Eph.5:29-33 1 Pet.2:9

Maar uit zowel het OT als het NT blijkt toch ook nog wat geheel anders. Al die zaken die we citeren liggen in de lijn van de vervulling van beloften van God in het Oude Testament. Men zou in die kringen van bedelingen, toch moeten beseffen dat er sinds de dood (moord) van Jezus van Nazareth geen echte onderscheidingen meer zijn. Bekijk eens de teksten hieronder en laat wat Scofield zegt je niet van het belangrijkste weerhouden. 1° in het OT is slechts ISRAËL uitverkoren (zie teksten A en B hieronder) 2° In het OT is er een belofte van Gods aanvaarding voor andere volkeren. Vanaf Jezus zal dit in voege gaan (zie teksten C hieronder) (ALLE TEKSTEN UIT DE SV77.) A°) God heeft in het OT slechts Israël uitverkoren, uit alle volkeren: Exodus 19:5 : ”Zo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volken.” Deuteronomium 7:6: ”U heeft de HEERE uw God verkoren.” Deuteronomium 14:2: ”En u heeft de HEERE verkoren, (…) uit al de volken.” 1 Kronieken 16:13: ”Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene.” Psalm 33:12: ”Het volk, (…) dat Hij Zich ten erve verkoren heeft.” Psalm 105:6: ”Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene.” Psalm 105:43: ”Zijn volk (…) Zijn uitverkorenen.” Psalm 135:4: ”Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom.” Jesaja 41:8, 9: ”Gij Jakob, die Ik verkoren heb.” Jesaja 43:20: ”Mijn volk, (…) Mijn uitverkorenen.” Jesaja 44:1: ”Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik uitverkoren heb.” Jesaja 44:2: ”Jakob (…) die Ik uitverkoren heb.” B°) Israël is volgens een andere uitdrukking het erfdeel van God, ZIJN VOLK:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

212

Exodus 34:9: ”Neem ons aan tot een erfdeel.” Deuteronomium 9:26: ”Verderf Uw volk en Uw erfdeel niet.” Deuteronomium 9:29: ”Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel.” 1 Samuel 10:1: ”Dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?” 1 Samuel 26:19: ”Dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN.” 2 Samuel 20:19: ”Waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden?” 2 Samuel 21:3: ”Dat gij het erfdeel des HEEREN zegent?” 1 Koningen 8:51: ”Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt.” 2 Koningen 21:14: ” En Ik zal het overblijfsel van Mijn erfdeel verlaten.” Psalm 94:5: ”0 HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel.” Psalm 106:5: ”Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.” Psalm 106:40: ”Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel.” Psalm 127:3: ”Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN.” Jesaja 63:17: ”Keer weer om Uw knechten, de stammen van Uw erfdeel.” Joël 3:2: ”Vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël.” C°) In enkele oudtestamentische uitspraken wordt profetisch naar een Gemeente = qhahal = synagoge, verwezen waar ook heidenen deel aan hebben: Psalm 65:6: ”O God van ons heil! o Vertrouwen van alle einden der aarde, en van de ver gelegenen aan de zee!” Jesaja 19:25: ” Want de HEERE der heerscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel!” Jesaja 57:19: ” Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede hun, die ver zijn, en hun, die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen.” Jesaja 59:14: ”De gerechtigheid staat van verre.” Jesaja 59:20: “En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE.” Dat is de tekst die in Romeinen 11:26 gedeeltelijk is aangehaald. Wie zal dat erven en meemaken; alle Joden of “hen, die zich bekeren.” Jesaja 66:19: ”En Ik zal een teken aan hen stellen, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen.” Jeremia 30:10: ”Ontzet u niet, Israël! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land van hun gevangenis.” Jeremia 31:10: ”Hoort het woord des HEEREN, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weer vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde.” Jeremia 46:27: ”O Israël! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

213

Jeremia 51:50: ”Gedenkt des HEEREN van verre.” Micha 4:3: ”En het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen de krijg niet meer leren.” Zo eindigt Gods profetie aan Daniël gegeven. Hoe kunnen de kinderen en afstammelingen van de christenhater Porphyrius zo blind zijn. Maar ook dit heeft hij gemist: het is een boek over de Messias.

De Messias in het boek Daniël Profetie OT tekst De Messias zal na ZijnDaniël 7:13,14a opstanding ten hemel stijgen De Messias zal met God eenDaniël 7:13,14b hoge plaats krijgen De Messias krijgt een eeuwigDaniël 7:13,14c koninkrijk De Messias komt om zonde en Daniël 9:24a dood te overwinnen De Messias is de Gezalfde vanDaniël 9:24b God De Messias zal zich 483 jaar naDaniël 9:25 de herbouw van Jeruzalem openbaren De Messias zal ter doodDaniël 9:26 gebracht worden en sterven De Messias zal de zonden vanDaniël 9:24b de wereld wegnemen De Messias sterft vóór deDaniël 9:24c vernietiging van de tempel Daniël zag de Messias al in een Daniël 10:5,6 visioen

NT vervulling Hand.1:9-11 Eph.1:20-22 Luc.1:31-33 Heb.1:8 Gal.1:3-5 Lucas 1:35 Joh.12:12,13

Mat.27:35 Heb.2:9 Mat.27:50,51 Opb.1:13-16

De leer van de bedelingen heeft enkele grote problemen van Bijbels interpreteren geschapen bij deze profetie. De gewone regels van uitleg worden regelmatig met de voeten getreden;  De breuk die er zou moeten zijn tussen de 69ste jaarweek en de 70ste is een toevoegsel van enkele theologen.  De profetie, uitgelegd volgens dispensationalisten, spreekt van een herstel van Israël zonder dat er bekering moet aan vooraf gaan en zonder het aannemen van Jezus als Messias. Zegt het Nieuwe Testament niet dat men niet tot God kan komen dan door Jezus.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

214

De profetie geeft een duidelijk beeld van de dood van de Messias. Het moet “NA” de 69ste week zijn! DAT WIL ZEGGEN DAT HET IN DE 70STE WEEK VALT. Maar zeggen dispensationalisten, die week ligt in TOTALITEIT nog te vervullen in de toekomst. Dan moeten toch ook de voordelen van zo een offer nu voor iedereen geldend zijn zodat we niet mogen beweren dat die voor Joden nog moet uitgesteld worden tot na de opname van de gemeente. Deze leer houdt geen rekening met het boek Hebreeën hoofdstukken acht, negen en tien. De redding van Israël moet in deze genadetijd geschieden en niet met een gemak naar later verschoven worden. In hun leer wordt Jeruzalem gered van vernietiging, maar de profetie zelf zegt dat niet, maar het omgekeerde.

Moet er nog wat vervult worden uit Daniël 9:24-27. Neen, en dit is waarom! Een gedeelte uit de tekst Handelingen 3:24 zegt volgens de Willibrordvertaling van 1995: “Vanaf Samuël en zijn opvolgers hebben alle profeten die gesproken hebben, deze dagen aangekondigd. U bent de zonen van de profeten en van het verbond dat God met uw vaderen heeft gesloten”, en dit wijst op vervulling want het zijn deze dagen die zijn aangekondigd. Geboorte, prediking, verwerping door het volk, en onverdiende moord op de persoon van Jezus, is voorzegd en in DIE DAGEN vervuld. Na de opstanding en verschijning aan twee discipelen is de opmerking van Jezus dat de Christus moest lijden op die wijze om zijn heerlijkheid in te gaan (Luc.24:16). Ook dat had te maken met vervulling. Enkele dagen later zegt in: “Mozes en de profeten en de psalmen staat moet vervuld worden (...) zodat zij de Schriften begrepen” (Luc.24:44,45). De beloofde Messias is gekomen, m.a.w. de ware Koning van Israël is gekomen (Hand.13:22-34 / Rom.1:1-7). We citeren één klein stukje uit deze laatste teksten: “En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is dat namelijk God deze vervuld heeft aan ons, hun kinderen, toen Hij Jezus verwekt heeft.” Zo zegt Paulus volgens Hand.13:32 SV. Waarom zijn er dan die beweren dat de belofe niet is vervuld, maar uitgesteld, en nog eens opnieuw aan Israël zal aangeboden worden? En tot Agrippa spreekt hij jaren later als volgt,: “En nu sta ik, en wordt geoordeeld over de hoop der belofte die van God tot de vaderen geschied is; Tot welke onze twaalf stammen, gedurig dag en nacht God dienende, hopen te komen over welke hoop ik, o koning Agrippa, door de Joden beschuldigd wordt” (SV). Dus Paulus heeft zijn leer op dat punt niet veranderd. Ter attentie van wie in de bedelingen zijn soulaas zoekt de: “belofte die van God tot de vaderen geschied is”, blijft geldig tot Zijn Wederkomst volgens Gods nieuwe versie. Tot de Mormonen en Brits-Israël zeggen we dit; de 12 stammen zijn in de dagen van Paulus niet verloren, ze aanbidden God in die tijd, in de tempel! En vervuld is ook al wat YaHWeH aan Abraham beloofde: Zowel aan Joden als heidenen.  Gods verbond met Abraham = Gods verbond werd eerst met Abraham gesloten, niet met 'Israël' Gods verbond werd gesloten 430 jaar vóór de 'wet' gegeven werd (Galaten 3:17,18).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

215

Gods verbond werd gesloten vóór de besnijdenis (Romeinen 4:10). Gods verbond was universeel; voor héél de schepping. (Gen.12:3 en 17:4 / Rom.4:16.17 / Galaten 3:8,26-29). Israël zou een zegen voor de wereld zijn, maar ze zijn er niet aan toegekomen (Romeinen 9:31,32 en 10:21). Zij verbraken daardoor het verbond. Slechts een “gelovige rest” is ingevoegd in het Israël Gods: de gemeente (Galaten 6:16). Het nieuwe verbond, de vervulling: Gesloten met gelovige Joden en gelovige heidenen (Jeremia 31:31-34 / Mattheüs 26:28). Het nieuwe verbond heeft het oude ééns en voor altijd vervangen (Hebreeën 7:18 / 8:6-13 / 10:9). Gelovigen uit Joden en heidenen, zonder onderscheid des persoons (Rom.2:28,29 / Gal.3:69,28,29 / Fil.3:3 / Jac.1:1 / 1 Pet.1:1 / Eph. 2:11-19). Meerdere malen is in de Schrift, het nummer “40” in verband gebracht met het testen en beproeven van Israël door God (Gen.7:4 / Ex. 24:18 / 34:28 / Num.13:25 / 14:33,34 / 32:13 / Deut.8:2 / 10:10 / Deut.25:3 / 1Sam.17:16 / Joh.3:4 / Mat. 4:1-11 / Marc.1:13 / Luc.4:2.) Het is al of niet toevallig, dat de Joodse Talmoed over die periode van 40 jaar (30-70 na Chr.[?]), zegt dat er tekenen zijn dat God de jaarlijkse offers op de verzoendag (Jom Kippoer) niet accepteerde vanwege de zonden van het volk (Lev.16). Rekenen we dan van 30-70 na Chr. of van 33-73 na Chr. de verovering van het fort Masada. Tegen die tijd was het hele land bijna verlaten, 1.100.000 gestorven in de oorlog en bijna 100.000 Joden als slaaf verkocht. Een toevalligheid of een teken van God, ik weet het niet! APPENDIX IV: de 4 interpretaties naast elkaar Wij geven hieronder een vergelijking (in een licht gewijzigde vorm) uit J. Barton Payne, ‘The theology of the Older Testament’, Zondervan, 8ste druk, december 1975, blz.520-522. Hij citeert uit volgende werken om een viertal interpretaties te belichten van Daniël 9:2-27: Symbolisch; H.C. Leupold, ‘Exposition of Daniel’, Wartburg Press, 1949, Bedelingen; Joseph A. Seiss, ‘Voices from Babylon or, the Records of Daniel the Prophet’, Philadelphia: Muhlenberg Press, c. 1879, met aanvullingen van A.C. Gaebelein, ‘The Prophet Daniel’, New York, ‘Our Hope’ Publishing Co., c. 1911), Liberaal; James A. Montgomery, ‘A Critical and Exegetical ‘Commentary on the book Daniel’, New York, Charles Scribner’s Sons, 1927, Traditioneel; E.B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, New York, Funk and Wagnalls, 1891. De bladzijdennummers verwijzen naar de aangehaalde werken. We gebruiken de volgende afkortingen: Symbolisch = Symb Bedelingen = Bed Liberaal = Lib


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Traditioneel = Trad Daniël 9:24 - uw volk Symb: Israël en de Kerk verleden en toekomst blz.411 Bed: Israël verleden en toekomst blz.240 Lib: Israël in het verleden blz.393 Trad: Israël en de Kerk verleden blz.185 Daniël 9:24 - weken Symb: Volheid blz.409 Bed: 7 x 360 dagen Gaebelein blz.140 Lib: 7 jaren blz.373 Trad: 7 jaren blz.186 Daniël 9:24 - om de gerechtigheid uit te boeten om eeuwige gerechtigheid te brengen Symb: Nieuwe hemel en aarde blz.411 Bed: Alle beloften aan Israël vervuld blz.242 Lib: Droom van de Makkabeeën blz.375 Trad: Verzoening op Kalvarie blz.194 Daniël 9:24 - het hoogheilige te zalven Symb: Mensheid geheiligd in God volgens Opb.21:3 blz.416 Bed: Zalving van de Joden in het duizendjarige rijk blz.241 Lib: Reiniging van het altaar blz.375 Trad: Christus gezalfd door de Heilige Geest blz.196 Daniël 9:25 - en de herbouw van Jeruzalem Symb: Decreet van Cyrus blz.418 Bed: Arthaxerxes I aan Nehemiah blz.444 Lib: Woord van Jeremiah over val van Jeruzalem blz.392 Trad: Arthaxerxes I aan Ezra blz.189 Dan.9:25 - einde van 7 weken Symb: Geboorte van Jezus blz.421 Bed: Herstelling voltooid in 396 (voor Chr.) (?) Gaebelein blz.136

216


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Lib: Terugkeer in 537 voor Chr. blz.379 Trad: De Reformatie door Nehemiah in 409 voor Chr. blz.191 Daniël 9:25 - 7 en 62 aan elkaar Symb: Neen blz.417 Bed: Ja blz.242 Lib: Neen blz.392 Trad: Ja blz.189 Daniël 9:25 - de uitverkoren vorst Symb: Geboorte van Christus blz.422 Bed: Intocht in Jeruzalem blz.243 Lib: Jeshua, de eerste hogepriester na de ballingschap blz.379 Trad: Doop van Christus blz.189 (zalving als profeet) Daniël 9:25 - einde van 62 weken Symb: Einde van de groei van de Kerk blz.424 Bed: 30 na Chr. blz.247 Lib: 171 voor Chr. blz.394 Trad: 26 na Chr. blz.189 Daniël 9:26 - zal een gezalfde gedood worden Symb: Einde van de groei van de Kerk blz.427 Bed: Kruisiging van Christus blz.249 Lib: Moord op de hogepriester Onias III blz.381 Trad: Kruisiging van Christus blz.198 Daniël 9:26 - na die tweeënzestig weken Symb: Onmiddellijk erna blz.427 Bed: Vijf dagen later blz.248 Lib: Onmiddellijk erna blz.394 Trad: Later in het midden der volgende week blz.201 Daniël 9:26 - zonder dat iemand hem opvolgt Symb: Zonder invloed blz.427

217


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

218

Bed: Door Joden verworpen blz.250 Lib: Zonder schuld blz.381 Trad: Door Joden verworpen blz.197 Daniël 9:26 - een vorst die komt Symb: Antichrist in de toekomst blz.428 Bed: Titus in 70 na Chr. blz.251 Lib: Antiochus IV in 168 voor Chr. blz.383 Trad: Christus (blz.257) of Titus in 70 na Chr. blz.200 Daniël 9:26 - aan het einde zal er volgens het besluit een verwoestende oorlog plaatsvinden Symb: Tot de dood van de Antichrist bij het verschijnen van de Christus blz.429 Bed: Tot het herstel van Israël 7 jaar vóór de verschijning van Christus blz.250 Lib: Tot zijn dood in 164 voor Chr. blz.384 Trad: Tot de val van Jeruzalem blz.201 Daniël 9:27 - betekenis van “en hij” in Daniël 9:26 Symb: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.431 Bed: Spreekt over andere dingen blz.251 Lib: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.384 Trad: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.192 Daniël 9:27 - een sterk verbond Symb: De Antichrist verleidt de massa blz.432 Bed: Antichrist gaat een verbond aan met de afvallige Joden blz.252 Lib: Antiochus in verbond met Grieken blz.385 Trad: Christus’ Nieuw Verbond met hen die gered zijn blz.193 Daniël 9:27 - begin van de 70é week symb: Volgt de 69ste blz.427 Bed: Een breuk tussen de 69ste en 70ste week blz.251 Lib: Volgt de 69ste blz.386 Trad: Volgt de 69ste blz.192 Daniël 9:27 - op de helft van die week


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

219

Symb: Na 3 ½ jaren voor eerste deel blz.432 Voor tweede deel later blz.433 Bed: Na 3 ½ jaren in de grote verdrukking blz.252 eerste deel, later andere helft Lib: van 168 - 165 voor Chr. voor 3 ½ jaren blz.386 Trad: Na 3 ½ jaren in 30 na Chr. blz.192 Daniël 9:27 - een einde maken aan de slacht- en spijsoffers Symb: Er is geen aanbidding meer blz.433 Bed: Het altaar wordt verontreinigd blz.253 Lib: Het altaar wordt verontreinigd blz.386 Trad: Het OT heeft afgedaan blz.192 Daniël 9:27 - einde van de week Symb: Gods oordeel blz.436 Bed: Gods oordeel blz.251 Lib: Overwinning van de Makkabeeën blz.386 Trad: Steniging van Stephanus, Joden weigeren het Nieuwe Verbond blz.193 Daniël 9:27 - “de gruwel van de verwoesting” Symb: Door afgoderij blz.433 Bed: Een afgod in de tempel blz.253 Lib: Griekse afgod in de tempel blz.388 Trad: Tegen de tempel in het jaar 70 na Chr. bij de verwoesting blz.199 Daniël 9:27 - “totdat de vernietiging” is voltrokken Symb: Tot zijn dood blz.436 Bed: Tot de dood van de Antichrist blz.255 Lib: Tot de dood van Antiochus blz.389 Trad. Tot de vernietiging van Jeruzalem blz.200. Laten we toch ook nog vermelden dat niet allen die in de bedelingen geloven, hetzelfde zeggen. S. van Mierlo, leerling van E. Bullinger – maar deze volgt diens chronologie NIET - is zo een uitzondering. Alle weken zijn gescheiden volgens hem en moeten als volgt aanvangen. We verwijzen naar zijn ‘De zeventig weken van Daniël 9’, Uitg. Uit de Schriften, z.j. (ongeveer 1955). 1st jaarweek van 588 voor Chr. tot 539 voor Chr. 62 daaropvolgende jaarweken van 437 voor Chr. tot 30 na Chr. 70ste week in de toekomst. De tempel in de 70st week zal slechts een klein gebouwtje zijn (blz.22). Zelf heeft hij kritiek op de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

220

uitleg van Anderson waarvan we de 4de opmerking citeren: “Dan 9:25 zegt dat Messias eerst nà de 62 weken uitgeroeid wordt? Niets laat ons toe deze gebeurtenis juist aan het einde van de 62 weken te plaatsen” (blz.16). Maar ook vóór E. Bullinger waren er mensen op de gedachte gekomen om het begin van de profetie te plaatsen bij het moment dat de uitspraak van de profetie door Daniël gedaan wordt. Zo Orelli (‘Messianic prophecy’, T & T Clark, blz.465) die de profetie laat beginnen in 588 voor Chr. voor de eerste zeven weken. Ze lopen verder tot het jaar 536 voor Chr. De daaropvolgende reeks neemt zijn aanvang met 536 voor Chr. om te eindigen in 170 na Chr. Dat is natuurlijk slechts ongeveer 52 jaarweken. Dean Farrar (ook einde 19de eeuw) merkt in zijn commentaar op Daniël dan ook op, dat 62 jaarweken gelijk stellen aan 52 jaarweken niet te rijmen is. En nog enkele uitleggingen volgens het liberale leerplan verkort weergegeven uit Driver S.R., ‘The Book of Daniel,’ Cambridge University Press, 1901, blz.143,148,149: 1°) Wieseler (in 1846) 7e week vanaf 606 voor Chr. 62 weken tot 172 voor Chr. laatste week 172 voor Chr. - 165 voor Chr. Er is ook een geestelijke uitleg die loopt tot de komst van Christus = de gezalfde, de prins. 2°) Delitzsch (1878) Begin vanaf 605 voor Chr. 62 weken tot 171 voor Chr. Laatste week tot dood van Antiochus in 164 voor Chr. 7 weken volgen hierop en dat zou ons tot de Messias moeten gebracht hebben maar is onoplosbaar. 3°) Kranichfeld (1868) 7 weken van 588 voor Chr. tot 539 voor Chr. De gezalfde, de prins is Cyrus. 62 weken van 539 voor Chr. tot aan de dood van de gezalfde (Christus). De lacune van 135 jaar heeft Daniël in zijn profetisch perspectief niet gezien. 4°) Von Orelli (1882) 7 weken van 588 voor Chr. tot 536 voor Chr. 62 weken van 536 voor Chr. tot 29 na Chr. = de dood van Christus = de gezalfde van verzen 25 én 26. Het zijn geen echte weken maar “typische” weken. Laatste week zit tussenin de andere 62 weken in de tijd van Antiochus van 171 voor Chr. tot 164 voor Chr. 5°) Nägelsbach (1858) 7 weken van 536 voor Chr. tot feest van de stadswal volgens Neh.12 in 434 voor Chr. 62 weken vanaf Neh.12 (434 voor Chr. tot de geboorte van Christus. Laatste week van geboorte van Christus tot vernietiging van Jeruzalem in 70 na Chr. De weken zijn symbolisch en kunnen elke totaalsom van 7 voorstellen. De eerste 7 is eigenlijk 7 + 7=14 jaarweken. De laatste week is 7 x 10 = 70 jaarweken. 6°) Kliefoth (1868) en Keil (1869) De weken zijn symbolen. 7 weken van Edict van Cyrus (537 voor Chr.) tot komst van Christus.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

221

62 weken van Christus tot komst van de Antichrist. Laatste week, week van de grote afval afgesloten door Wederkomst van Christus. Vers 27 spreekt over de Antichrist. 7°) Van Lennep (1888) Bespreekt enkele mogelijke oplossingen. Letterlijk of figuurlijk of combinaties van beiden. Men mag rekenen volgens 6 + 62 + 1 week / of / 62 + 7 + 1 week / of / 62 + 1 + 7 week schema. Al naar gelang de schrijver kunnen er hiaten zijn tussen een tijdstip. We hebben te kiezen tussen maanjaren, Egyptische jaren (als ze echt hebben bestaan) of zonnejaren, of symbolische en “typische” Godstijden. APPENDIX V: de 4 Bijbelteksten over de ANTICHRIST Weinig mensen weten dat er in de Bijbel maar vier teksten zijn die over “een antichrist” of over “DE antichrist” spreken, allen te vinden in twee brieven van de apostel Johannes. 1ste tekst 1 Joh.2.18 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): “Kinderkens, het is de laatste ure; (61) en gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist (62) komt, zo zijn ook (63) nu vele antichristen (64) geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure (65) is.” Voetnoten: 61)

62)

63) 64)

65)

het is de laatste ure; Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, waarvan tevoren gezegd is, dat in deze de antichrist zal komen en vele valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5; 1 Cor. 10:11; 2 Thess. 2:3; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3:1; 2 Petr. 3:3. de antichrist Grieks ho antichristos; welk woord in het algemeen betekent iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen de leer van Christus’ persoon en ambt, en in het bijzonder een onder deze bijzonder uitstekende, die niet bestaat in een persoon alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het Griekse woord ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz. en in de Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt. komt, zo zijn ook Dat is, komen zal, of gelijk als op den weg is om te komen; zie 2 Thess. 2:7. vele antichristen Dat is, vele valse leraars onder de christenen, die voorlopers van den groten antichrist zijn geweest en van één geest gedreven, want hier wordt dat woord in het algemeen en in het brede genomen. dat het de laatste ure Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en der apostelen, tevoren aangetekend.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

222

2de tekst 1 Joh.2:2 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): “Wie is de leugenaar, dan (80) die loochent, dat Jezus is de Christus? (81) Deze is de antichrist, die den Vader en (82) den Zoon loochent. (83)” Voetnoten: 80) de leugenaar, dan Dat is, de voornaamste valse leraar. 81) is de Christus? Grieks niet is; dat is, die de waarheid loochenende zegt, dat Jezus niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde Zaligmaker. Zie Joh. 20:31. 82) die den Vader en Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in 1 Joh. 2:23 verklaard. 83) den Zoon loochent. De Zoon van God de Heere Jezus Christus wordt geloochend, niet alleen ten opzichte van Zijn persoon, wanneer men loochent, òf Zijne Goddelijke, òf Zijn ware menselijke natuur, òf dergelijke; maar ten opzichte van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid stelt, enz. 3de tekst 1 Joh 4:3 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): “En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van (13) den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.” Voetnoot: 13) de geest van Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van den persoon en het ambt van Christus. 4de tekst 2 Joh 1:7 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): “Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, (20) dat Jezus Christus (21) in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist. (22)” Voetnoten: 20) die niet belijden, Zie de aantekeningen 1 Joh. 2:22, en 1 Joh. 4:2. 21) dat Jezus Christus Grieks Jezus Christus in het vlees komende. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Joh. 4:2. 22) de antichrist. Zie 1 Joh. 4:3.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

223

Het is bovendien niet oprecht dat in de kringen van de dispensationalisten een reeks teksten uit het boek Daniël toegepast worden of een komende antichrist. Daarvan beweren de meesten dan nog dat er een kleine vervulling is in de persoon van Antiochus Epiphanes (later met de bijnaam Epimanes = de gek) en een latere vervulling in één nog komende antichrist. We hebben over de zaak van de antichrist al één en ander geschreven. We nemen in hoofdstuk 10 wat over uit onze ‘De Wederkomst van Jezus, de Joden en de duizendjarige regering.’ Een uitleg van 2 Thessalonicenzen 2:1-10. Conclusie Dit is de belichting van slechts één aspect van de Wederkomst. Dat moment waar zowel de gelovigen als ongelovigen bij elkaar staan en dat overeenkomt met “de voleinding der wereld” (Mat.13:41,49 en lees de context). Het moment waar de schapen en bokken van elkaar gescheiden worden (Mat.25:31-46). Hier nog een toekomstige duizendjarige regering willen lezen (in te lezen) kan niet zonder fantasie van mensen. We komen aan het slot toe van de profetie, het vers 27. In de bedelingen heeft men hier een uitleg die niet voldoet aan de betekenis van dat vers 26. Laat ons eens nagaan of de argumenten van de leer van de bedelingen kunnen standhouden in een vergelijk van logische conclusies. We zetten alles in een tabelvorm uitgaande van twee publicaties. Dat is voor de Bedelingen; Joseph A. Seiss, ‘Voices from Babylon or, the Records of Daniel the Prophet’, Philadelphia: Muhlenberg Press, c. 1879, met aantekeningen van A.C. Gaebelein, ‘The Prophet Daniel’, New York, ‘Our Hope’ Publishing Co., c. 1911). En voor de Traditionele uitleg; E.B. Pusey, ‘Daniel the Prophet’, New York, Funk and Wagnalls, 1891. De bladzijdennummers verwijzen naar de aangehaalde werken. We gebruiken de volgende afkortingen: Bedelingen = Bed Traditioneel = Trad Daniël 9:26 - zal een gezalfde gedood worden Bed: Kruisiging van Christus blz.249 Trad: Kruisiging van Christus blz.198 Daniël 9:26 - na die tweeënzestig weken Bed: Vijf dagen later blz.248 Trad: Later in het midden der volgende week blz.201


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

224

Daniël 9:26 - zonder dat iemand hem opvolgt Bed: Door Joden verworpen blz.250 Trad: Door Joden verworpen blz.197 Daniël 9:26 - een vorst die komt Bed: Titus in 70 na Chr. blz.251 Trad: Christus (blz.257) of Titus in 70 na Chr. blz.200 Daniël 9:26 - aan het einde zal er volgens het besluit een verwoestende oorlog plaatsvinden Bed: Tot het herstel van Israël 7 jaar vóór de verschijning van Christus blz.250 Trad: Tot de val van Jeruzalem blz.201 Daniël 9:27 - betekenis van “en hij” in Daniël 9:26 Bed: Spreekt over andere dingen blz.251 Trad: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.192 Daniël 9:27 - een sterk verbond Bed: Antichrist gaat een verbond aan met de afvallige Joden blz.252 Trad: Christus’ Nieuw Verbond met hen die gered zijn blz.193 Daniël 9:27 - begin van de 70é week Bed: Een breuk tussen de 69ste en 70ste week blz.251 Trad: Volgt de 69ste blz.192 Daniël 9:27 - op de helft van die week Bed: Na 3 ½ jaren in de grote verdrukking blz.252 eerste deel, later andere helft Trad: Na 3 ½ jaren in 30 na Chr. blz.192 Daniël 9:27 - een einde maken aan de slacht- en spijsoffers Bed: Het altaar wordt verontreinigd blz.253 Trad: Het OT heeft afgedaan blz.192 Daniël 9:27 - einde van de week


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

225

Bed: Gods oordeel blz.251 Trad: Steniging van Stephanus, Joden weigeren het Nieuwe Verbond blz.193 Daniël 9:27 - “de gruwel van de verwoesting” Bed: Een afgod in de tempel blz.253 Trad: Tegen de tempel in het jaar 70 na Chr. bij de verwoesting blz.199 Daniël 9:27 - “totdat de vernietiging” is voltrokken Bed: Tot de dood van de Antichrist blz.255 Trad. Tot de vernietiging van Jeruzalem blz.200. Wat leren we hieruit? Dat de leer van de dispensaties een verband legt van de aanhef van “en hij” in het begin van 27 dat niet van de Messias spreekt, maar van de antichrist. Lezen we toch eens wat er staat in vers 26 als een verwijzing naar twee personen: ”zal een gezalfde gedood worden” (Jezus) en ”een vorst die komt” (de Romeinse generaal Titus). Dus, let er op, er is in vers 26 géén sprake van een antichrist, en Titus is nergens een antichrist genoemd in de Bijbel. De aanhangers van de leer van de bedelingen zeggen dat “en hij” moet verwijzen naar de persoon die het dichts genoemd is in vers 26. In hun visie dus Titus! Verder geredeneerd is het dus die persoon (generaal Titus) die een verbond met Israël aangaat enz. Neen zegt men dan, dat wijst naar de antichrist die op het punt staat zich nu (we zijn 2008) te openbaren. Is die dan de reïncarnatie van generaal Titus? Neen, zal men zeggen. Maar daar hoeven we niet in te trappen, dat is een on-Bijbelse redenering. Titus is het werktuig in Gods hand om Israël te straffen voor een laffe daad: de moord op hun gezalfde. Zodat we moeten aannemen dat het “en hij” naar de andere persoon wijst die ook in vers 26a genoemd is, de gezalfde die zal gedood worden: Jezus de Messias. Er is dan ook nog een tweede probleem met de uitleg van de bedelingenleer. Aan het slot van vers 26 staat beschreven over generaal Titus: “aan het einde zal er volgens het besluit een verwoestende oorlog plaatsvinden.” Dat wijst naar de verschrikking van de oorlog van 66-71 na Christus. Rome moet zijn opstandige provincie Israël een les leren. Het kost aan Israël bijna één miljoen honderdduizend doden en zevenennegentigduizend slaven die verkocht worden. Daarboven de vernietiging van de stad en de tempel. Van de tempel zal geen steen op een andere blijven, zo had Jezus het voorspeld. Dan zou er volgens de leer van de bedelingen wanneer die antichrist komt in vers 27 ineens, opkomende uit het niets, een nieuwe tempel zijn. APPENDIX VI: de Joodse interpretaties We vonden ergens een verwijzing naar een zekere Ds. Cachemaille en zijn boek ‘The Seventy Weeks and the Messiah.’ Daar schrijft hij op blz.25: “Het is een interessant feit dat tot op


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

226

vandaag nog verschillende verzen uit de belijdenis van de zonden van zijn volk door Daniël elke maandag en donderdag door de Joden worden opgezegd; maar dat het laatste gedeelte van Daniël 9, dat zo duidelijk over het lijden van de Messias spreekt, nooit gelezen wordt. De rabbijnen hebben werkelijk een verschrikkelijke vloek uitgesproken over ieder die de profetie van de zeventig weken onderzoekt. Zij zeggen: "Laat de botten verrotten van hem die het einde van de tijd berekent.” Ik hen niemand anders gevonden die een dergelijke opmerking maakt, maar het is niet uitgesloten. We hebben geen reden om Cachemaille’s opmerking te betwijfelen. Joden hebben een andere uitleg bij Daniël 9:23-27 en vertellen ons graag waarom de christelijke interpretatie fout is. Op http://www.geocities.com/bergZion/Daniel9NL.htm is alles uit de doeken gedaan. Wij onderlijnen zelf enkele zaken in wat volgt en het zijn onze hoofdletters. Wat ze hier zeggen over de spitsing van de 69 ste en de 70ste jaarweek: “Sommige christenen proberen hier onderuit te komen door te zeggen dat de laatste week nog niet geweest is. EEN WANHOOPSDAAD, want het is erg vreemd om te zeggen dat de 7 weken en de 62 weken aaneengesloten waren, en dat dan de laatste week nog ergens in twilight zweeft om wie weet wanneer nog is langs te komen. Het is ook niet mogelijk dat de laatste week nog niet is geweest, want de profetie zegt: “En hij zal het verbond zwaar maken, een week lang, in de helft van de week zal hij het slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen.” Wat ze hier zeggen over start en einde van de profetie : “Laten we nu eens kijken wat er werkelijk loos is in deze profetie. De profetie eindigt met de verwoesting van de tempel in het jaar 70. De hele profetie beslaat 70 profetische weken, dat staat voor 490 jaar, dus de profetie begint in het jaar 70 minus 490 jaar, is 420 BCE. (before the common era) Volgens de joodse traditie werd de eerste tempel verwoest in het jaar 3338 vanaf de schepping, dat is 423 BCE. De 70 profetische weken beslaan het tijdperk van de 70 jarige joodse ballingschap in Babylon en het tijdvak van ongeveer 420 jaar dat de tweede tempel bestaan heeft.” Wat ze hier zeggen over Kores: “Wanneer ging er voor het eerst een woord uit, werd er voor het eerst gesproken over het feit dat de joden zouden terugkeren vanuit de babylonische ballingschap en Jeruzalem zouden herbouwen? Dat was bij monde van de profeet Jeremiah, die dat profeteerde aan het begin van de babylonische ballingschap. Zie Jer. 25:11-12. En het was deze profetie die Daniel aan het bestuderen was toen hij het visioen kreeg betreffende de 70 weken. Zie het begin van Daniel 9. Dus de uitgang van het woord is niet de toestemming van koning Kores om terug te keren, maar Jeremiah’s profetieen aan het begin van de Babylonische ballingschap.” Wat ze hier zeggen over de gezalfde : “Even tussendoor: JC is nooit tot koning gezalfd zoals een joodse koning gezalfd moet worden, hij was ook nooit een koning, dus, hij was geen messias, geen gezalfde. Daarom kan Daniel 9 geen betrekking hebben op hem.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

227

52 jaar na het begin van de ballingschap kwam koning Kores aan de macht in Babel, en hij was het die de joden toestemming gaf terug te keren en de tempel te herbouwen, zoals beschreven is in Ezra 1:1. Kijk nu in Jesaja 45:1; "Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, ..." Hier noemt God bij monde van de profeet Jesaja de niet joodse koning Kores “Zijn gezalfde”. In het hebreeuws: “meshiach”. Dus Kores die toestemming gaf voor de herbouw van de tempel is de gezalfde, de messias. Koning Kores besteeg de troon 52 jaar nadat de joden in ballingschap waren gegaan, dat is 7 profetische weken die staan voor 49 jaar, plus 3 jaar. (de drie jaar zijn niet vermeld omdat het geen volledige “week” is) (…) De 7 weken, 49 jaar, starten in het jaar 3338 na creatie, 423 BCE. Ze eindigen in 3380 na creatie met het verschijnen van koning Kores, 377 BCE. Ze worden gevolgd door de 62 weken, oftewel 434 jaar, en dat brengt ons tot het jaar 3824 na creatie, 63 CE. Blijft er over 1 week, die ons brengt tot 3828 na creatie, 70 CE." Wat ze hier zeggen over het slot: “In het midden van de laatste week die loopt van 63 tot 70, zouden de dieroffers ophouden. De tempeldienst met de dieroffers was na de dood van JC gewoon doorgegaan, totdat in 66 de joden rebbelleerden tegen de romeinen. Als reactie hierop belegerden de romeinen Jeruzalem. Door de omsingeling was het onmogelijk voor de joden om schapen en stieren de stad in te brengen voor de offerdienst, en daardoor werd de offerdienst onderbroken. "En het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten," Dit gaat over de romein Titus, die het bevel gaf tot de verwoesting van Jeruzalem en de tempel.” Op http://www.shalomcenter.nl/verborgen_teksten.htm staat nog een andere uitleg over Daniël 9:23-27 vanuit Joodse hoek. We citeren enkele zaken: “Gebaseerd op het hebreeuws worden hier echter TWEE GEZALFDEN genoemd. De eerste is er na 7 shabbatsjaren nadat het woord uitging. De andere gezalfe is er na 69 shabbatsjaren. De eerste is Kores, die een gezalfde van God wordt genoemd (Jes. 45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven gesloten.) (Jes. 44:28 die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest. 45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven gesloten.). De gezalfde die in vers 26 wordt genoemd is Agrippa, de laatste joodse koning (in Davids lijn). Hij stierf net voor het einde van de 2e tempelperiode. De vorst die verder in vers 26 wordt genoemd is de Romeinse Titus. Let op: de juiste vertaling van vers 26a (En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is) is: En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, en niet meer zijn (zoals het in de Lutherse vertaling vertaald wordt). Ook nu wordt de vertaling (zonder dat uit een bepaalde vooronderstelling te doen) heel anders.” In de Joodse vertalingen kunt u wel eens wat anders lezen dan in onze vertalingen. Dat heeft te maken met het feit dat Joodse vertalingen zeer sterk de Massoretische tekst vertalen die is bekrachtigd in de 8ste/9de eeuw na Christus. Voorzeker was die al een beetje aangepast aan de “leesbaarheid van de tekst”, want die is op sommige plaatsen zeer moeilijk te begrijpen. In


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

228

katholieke en prostestanse Bijbels wordt rekening gehouden met wat de Septuaginta zegt, de Latijnse Vulgaat en nu recenter zelfs de Dode-zee-rollen. We hebben in deze drie Joodse vertalingen het begrip “messias” onderstreept en u merkt dat men hier zelfs voor eenzelfde tekst eens met het lidwoord heeft vertaald en een andere maal niet. JPS VERSION TANAKH

JPS 1917 VERSION

JUDAICA PRESS (CHABAD.ORG)

24. “Seventy weeks” have been decreed for your people and your holy city until the measure of transgression is filled and that of sin complete, until iniquity is expiated, and eternal righteousness ushered in; and prophetic vision ratified” and the Holy of Holies anointed.

24. Seventy weeks are decreed upon thy people and upon thy holy city, to finish the transgression, and to make an end of sin, and to forgive iniquity, and to bring in everlasting righteousness, and to seal vision and prophet, and to anoint the most holy place.

24. Seventy weeks [of years] have been decreed upon your people and upon the city of your Sanctuary to terminate the transgression and to end sin, and to expiate iniquity, and to bring eternal righteousness, and to seal up vision and prophet, and to anoint the Holy of Holies.

25. You must know and understand: From the issuance of the word to restore and rebuild Jerusalem until the [time of the] anointed leader is seven weeks; and for sixtytwo weeks it will be rebuilt, square and moat, but in a time of distress.

25. Know therefore and discern, that from the going forth of the word to restore and to build Jerusalem unto one anointed, a prince, shall be seven weeks; and for threescore and two weeks, it shall be built again, with broad place and moat, but in troublous times.

25. And you shall know and understand that from the emergence of the word to restore and to rebuild Jerusalem until the anointed king [shall be] seven weeks, and [in] sixty-two weeks it will return and be built street and moat, but in troubled times.

26. And after those sixtytwo weeks, the anointed one will disappear and vanish. The army of a leader who is to come will destroy the city and the sanctuary, but its end will come through a flood. Desolation is decreed until the end of war.

26. And after the threescore and two weeks shall an anointed one be cut off, and be no more; and the people of a prince that shall come shall destroy the city and the sanctuary; but his end shall be with a flood; and unto the end of the war desolations are determined.

26. And after the sixty-two weeks, the anointed one will be cut off, and he will be no more, and the people of the coming monarch will destroy the city and the Sanctuary, and his end will come about by inundation, and until the end of the war, it will be cut off into desolation.

(1985)

TANAKH


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

27. During one week he will make a firm covenant with many. For half a week he will put a stop to the sacrifice and the meal offering. At the corner [of the altar] will be an appalling abomination until the decreed destruction will be poured down upon the appalling thing.”

27. And he shall make a firm covenant with many for one week; and for half of the week he shall cause the sacrifice and the offering to cease; and upon the wing of detestable things shall be that which causeth appalment; and that until the extermination wholly determined be poured out upon that which causeth appalment.'

229

27. And he will strengthen a covenant for the princes for one week, and half the week he will abolish sacrifice and meal- offering, and on high, among abominations, will be the dumb one, and until destruction and extermination befall the dumb one.

Dit zijn enkele opmerkingen van Joodse rabbijnen en geschriften over de periode van de 490 jaren uit Daniël 9.  De Talmud lijkt ergens te verwijzen naar de laatste week van Daniël 9. B. San 97a: ”Onze meesters dachten als volgt over de bewuste zevendedagperiode wanneer op het einde ervan (Messias) zoon van David zal verschijnen.”  B. San 97b: ”Rav zei: alle tijden van verlossing zijn voorbij, alles is nu afhankelijk van berouw en goede daden.”  B. San 97b: ”R. Samuel bar Nahmani zei in de naam van R. Jonathan: laat de beenderen van hen die veronderstellen de tijd van verlossing te berekenen, weggeblazen worden in de wind. Ze zeggen allicht dat ‘gezien de verlossing niet gekomen is, ze nooit zal plaatsvinden.' Integendeel men moet blijven wachten (…) wat houdt het tegen? De maat van gerechtigheid stelt het uit (…)” Hieruit blijkt dat er rabbijnen waren die tijdsberekeningen verrichtten vanuit het boek Danël. Volgens velen was de tijd voorbij dat de Messias zou komen, maar gezien de diversiteit onder Joodse theologen waren nog andere berekeningen in zwang. Het was echter voor allen zo dat de jaren van Daniël er iets mee te maken hadden.  Maimonides (Rabbi Moses Ben Maimon) zei: “Daniël heeft voor ons de kennis van het einde uitgelegd. Maar aaangezien ze een mysterie zijn, hebben de Wijzen (de Rabbijnen) verboden de dagen van de Messias te betekenen zodat het gewone niet onderwezen volk, niet van de wijs gebracht wordt en inziet dat het einde al gekomen is, want er is geen teken van de komst van de Messias” (Igeret Teiman, Chapter 3,blz.24).  Rabbi Moses Abraham Levi leerde: “Ik heb gans de Heilige Schrift onderzicht en doordacht en heb de tijd van de komst van de Messias niet gevonden met uitzondering van de woorden van Gabriël aan de profeet Daniël die in de het negende hoofdstuk staan.” (‘The Messiah of the Targums’, Talmuds and Rabbinical Writers, 1971, blz.141-142.)  De Targumim van de Megillot (Klaagliederen 4): “17 Onze ogen merken nog steeds niet de hulp die we verwachten van de Romeinen, maar die als niets voor ons waren. In onze hoop


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

230

keken we ook naar de Edomieten die als natie ons geen hulp konden bieden. Ze hebben ons pad gekruist zodat we niet veilig onze plaatsen konden betreden. We leerden‘Ons einde is nabij, onze dagen zijn vervuld’ want ons einde is gekomen.” En ook dit:  Aquila geciteerd in ‘Demonstratio Evangelica’ Book VIII leert: “Over uw volk, en over uw heilige stad (...) Voor het beëindigen van hun ongehoorzaamheid, en voor het aanvullen van hun overtreding. Voor de vervulling van hun ongehoorzaamheid en de voltooiing van hun zonde. Voor de verzoening van hun overtreding, Voor het brengen van eeuwige gerechtigheid. En voor het vervullen aan de visie en de profeet. Voor de zalving van de meest geheiligde.”  Josephus schreef: “Daniël profeteerde en schreef over al deze zaken vele jaren geleden. We kunnen in zijn geschriften ook lezen over de manier waarop onze mensen onder het juk van de Romeinse slavernij kwamen en de manier waarop onze natie werd vernietigd door de Romeinen. Al deze geschriften van Daniël, door Gods opdracht achtergelaten, geven aan de lezers en studenten van de geschiedenis, het bewijs van de grote eer die God hem had verleend. Bovendien iets voor de twijfelaars, die alle mogelijkheid van leiding in het leven verwerpen, dat God nog steeds bezig is met de koers van de geschiedenis te bepalen.”“(Josephus, Antiquities, X.10 en 11).”  Rabbi Judah (Grote verzamelaar van de Talmud): “Deze tijden zijn al lang voorbij.” (Regarding Daniel's prophecy - Babylonian Talmud Sanhedrin 98b and 97a)  Samuel Samuel Levine (1925): “Christenen, bij gebrek aan een beter antwoord, beweren dat de 70ste week zal plaatsvinden wanneer Jezus terugkeert als een koning bij zijn tweede komst. Het probleem werd veroorzaakt doordat Daniël een totaal van 70 weken heeft genoemd en ze heeft weergegeven als 7 plus 62, waardoor een week is overgebleven. De christenen zeggen dat de eerste 69 weken na elkaar waren, maar dan is er minstens een 1900 jarige kloof voordat vroeg of laat de 70 ste week kan plaatsvinden. Dit is natuurlijk een zeer gedwongen uitleg, geboren uit wanhoop.” (‘You take Jesus, I'll Take God: How to Refute Christian Missionaries’, Los Angeles: Hamoroh Press, 1980, blz.31). APPENDIX VII: In welk jaar stierf Jezus? John Pratt, is een Mormoons astronoom die enkele artikelen schreef over de datum van de geboorte en dood van Christus. In een artikel verschenen in ’The Quarterly Journal of Royal Astronomical Society’ 32, (Sept. 1991), blz.301-304, staat een lijst van mogelijke data wanneer Christus stierf. Het is gebaseerd op de Bijbelse maankalender die vanuit enkele tabellen kan afgelezen worden. Jezus stierf volgens hem op 14 Nisan van het jaar 33. Dat is het jaar dat we zelf aannemen. (Voor dergelijke tabellen zie: http://sunearth.gsfc.nasa.gov/eclipse/LEcat/LE0001-0100.html ) (Of een andere: Redshift 3 Astronomy software)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

DAG

JAAR 30 na Christus 31 na Christus 32 na Christus 33 na Christus 34 na Christus

15 Nisan 15 Nisan 15 Nisan 15 Nisan 15 Nisan

231

START VAN DE VERDUISTERING OM 18.00 UUR Donderdag Dinsdag Zondag Vrijdag Woensdag

Wanneer we ervan uitgaan dat de kruisiging op een vrijdag was, dan zijn er enkele mogelijkheden: 14 nisan was een vrijdag in de jaren 27 / 33 / 36. Ook het jaar 30 kan een mogelijke dag zijn, wanneer de waarneming van de nieuwe maan toen zichtbaar was in Jeruzalem. Joden rekenden niet astronomisch, maar met het blote oog om de start te bepalen van een nieuwe maan. De onderstaande tabel geeft de mogelijke dagen aan wanneer 14 nisan op een woensdag of een donderdag viel tussen de jaren 30 en 36 na Christus. Absolute zekerheid van die dag of één dag meer is er niet, want het gaat om de zichtbaarheid van de maan op de dag van de lenteequinox (21 of 22 maart). Deze berekening komt uit de tijd van de Babyloniërs en wordt nog steeds, sinds hun terugkeer, gebruikt door de Joden. Sinds Hillel II (4de eeuw na Chr.), een rabbijn, heeft alles meer structuur gekregen. De lijst komt van Kevin Kluetz in zijn artikel op Internet ‘The Dates of Jesus' Crucifixion, Resurrection, and Ascension: Conclusions of Three Documents.’ Zelf gelooft hij in een sterven van Jezus op woensdag. Jammer niet vertaald. De cijfers van kolom drie en vier geven de standen aan van de maan zoals astronomen die weergeven. Passover, based on the possibility that the firstcenturyand-earlier Jewish month of Nisan always equaled the Babylonian month of Nisanu

Year

Passover, based on modern Jewish calendar rules (1st 14th day of a lunar month on or after the spring equinox)

The Jewish month of Nisan, assuming it is the lunar month containing Passover as defined to the left

The Babylonian month of Nisanu according to Parker and Dubberstein's tables, defined as the lunar month that begins after the spring equinox

30 A.D.

Th, 4/6 or Fr, 4/7

same as right

[3/24-4/21] or [3/25- same as far


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

232

4/22] (3/22 sun/moon conjunction @ approx.13:08 Jerusalem time, angular separation btwn sun & moon: left 4.734 degrees; visible new moon evening of 3/23 [sunset @ 17:51 & moonset @ 18:33] or 3/24 [sunset @ 17:52 & moonset @ 19:27]) [3/13-4/10] [3/14-4/11]

31 A.D.

32 A.D.

or

(3/11 sun/moon conjunction @ approx.18:58 Jerusalem time, angular separation Mo, 3/26 or Tu, btwn sun & moon: 3/27 3.915 degrees; visible new moon evening of 3/12 [sunset @ 17:44 & moonset @ 18:20] or 3/13 [sunset @ 17:45 & moonset @ 19:19])

4/12-5/11

Su, 4/13 or Mo, same as right 4/14

[3/31-4/28] 4/29]

(4/10 sun/moon conjunction @ approx.09:47 Jerusalem time, angular separation We, 4/25 btwn sun & moon: 2.492 degrees; visible new moon evening of 4/11 [sunset @ 18:02 & moonset @ 19:03])

or

[4/1- same as far left

(3/29 sun/moon conjunction @ approx.16:24 Jerusalem time, angular separation btwn sun & moon: 1.630 degrees; visible new moon evening of


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

233

3/30 [sunset @ 17:56 & moonset @ 18:42] or 3/31 [sunset @ 17:56 & moonset @ 19:46]) 3/21-4/18

33 A.D.

Fr, 4/3

(3/19 sun/moon conjunction @ approx.08:05 Jerusalem time, angular separation btwn sun & moon: 0.787 degrees; visible new moon evening of 3/20 [sunset @ 17:50 & moonset @ 19:08])

4/19-5/18 (4/17 sun/moon conjunction @ approx.17:31 Jerusalem time, angular separation Sa, 5/2 btwn sun & moon: 1.150 degrees; visible new moon evening of 4/18 [sunset @ 18:07 & moonset @ 19:04])

[3/10-4/7] or [3/114/8]

34 A.D.

35 A.D.

(3/9 sun/moon conjunction @ approx.00:49 Jerusalem time, angular separation Tu, 3/23 or We, btwn sun & moon: 3/24 0.344 degrees; visible new moon evening of 3/9 [sunset @ 17:43 & moonset @ 18:13] or 3/10 [sunset @ 17:43 & moonset @ 19:24])

4/9-5/7

Mo, 4/11 or Tu, same as right 4/12

[3/29-4/26] or [3/30- same as far 4/27] left

(4/7 sun/moon conjunction @ approx.07:31 Jerusalem time, angular separation Th, 4/22 btwn sun & moon: 2.176 degrees; visible new moon evening of 4/8 [sunset @ 18:01 & moonset @ 19:23])

(3/28 sun/moon conjunction @ approx.02:15 Jerusalem time, angular separation


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

234

btwn sun & moon: 2.316 degrees; visible new moon evening of 3/28 [sunset @ 17:54 & moonset @ 18:25] or 3/29 [sunset @ 17:55 & moonset @ 19:35]) 3/18-4/16

36 A.D.

Sa, 3/31

(3/16 sun/moon conjunction @ approx.11:44 Jerusalem time, angular separation btwn sun & moon: 2.970 degrees; visible new moon evening of 3/17 [sunset @ 17:48 & moonset @ 18:46])

[4/16-5/14] or [4/175/15] (4/15 sun/moon conjunction @ approx.01:13 Jerusalem time, angular separation Su, 4/29 or btwn sun & moon: Mo, 4/30 4.172 degrees; visible new moon evening of 4/15 [sunset @ 18:05 & moonset @ 18:41] or 4/16 [sunset @ 18:06 & moonset @ 19:50])

De schrijver zegt: “The only possible crucifixion date, based on the reasoning in the above article, is Wednesday, 3/28/31.” Copyright 1998 by Kevin Kluetz. APPENDIX VIII: Tabellen van vergelijk Van Dr. J. Paul Tanner, een USA dispensationalist verscheen het artikel ‘SURVEY OF VIEWS ON DANIEL'S "SEVENTY WEEKS" PROPHECY’ gedateerd 24 maart 1999. Oorspronkelijk staat het in één lang document, maar we hebben het gesplitst in drie te vergelijken uitleggingen. Zo zie je in een eerste oogopslag de drie grote verschillen: niet-messiaanse (eerste tabel) en Messiaanse verklaringen (twee latere tabellen). We geven het onvertaald weer. Deze opmerking geven we wel mee, de schrijver geeft voor de laatste tabel meer dan in de andere tabellen een reeks voorstanders van de leer van de dispensaties. We kunnen echter in de 3 de 4de en 5de nog tientallen namen toevoegen. Ofwel wil hij de indruk wekken dat de dispensatieleer goed vertegenwoordigd is of dat de andere onbelangrijk zijn, maar dat zijn ze niet. Dispensatiegedachten stammen uit de beginjaren van de 19de eeuw, vergeet dat niet. Maar u krijgt het oorspronkelijke zonder enige aanpassing. NON-MESSIANIC VIEWS


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Name of view Adherents

Description

MACCABEAN VIEW Porphyry (232-c. 305) Critical Scholars: Montgomery (ICC) Collins (Hermeneia) Hartman-DiL. (Anchor) Goldingay (Word) All details fulfilled in the Maccabean era during the time of Antiochus Epiphanes (171-164 BC) God's command - Jer 25:1 587/86 — 538/36 BC 538/36 BC — 171/70 BC

235

ROMAN DESTRUCTION VIEW Jewish Sources: Seder Olam Rabbah Rashi (AD 1040-1105) Ibn Ezra (AD 1089-1164)

The prophecy culminates with the destruction of the 2nd Temple in AD 70 (or possibly as late as AD 135) Decree Cyrus' decree - 538 BC 1st 7 wks 1st exile until 538 BC (or 520) 2nd 62 wks time in land until 1st Jewish revolt of the 60's AD 3rd - 70th 171/70 — 164 BC Dest of Jeru. in AD 70 (possibly extending to 135) Anointed Joshua the High Priest in Zerub.'s Usually Cyrus of vs 25 day Anointed Onias III, the High Pr. assassinated King Agrippa II at time of AD 70 (so Rashi) of vs 26 in 171 BC Prince to Antiochus Vespasian or Titus Come One who Antiochus's alliance with Romans with Jews in 1st century AD Makes Hellenizing Jews Covenant (vs 27) Makes Pagan altar erected on top of Roman defilement of Temple in AD 70 Desolation Jewish altar (ca. 168/67 BC) and/or the establishment of Aelia on ruins of Jerus. By Hadrian 2nd Half of Antiochus' attempt to destroy Events about AD 70 or 132-135 70th Week Judaism

MESSIANIC VIEWS Name of view Adherents

1ST CENTURY VIEW Conservative Amillennial: E. J. Young Meredith Kline Anthony Hoekema J. Barton Payne

SYMBOLIC-ESCH. VIEW Conservative Amillennial: T. Kliefoth C. F. Keil H. C. Leopold


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

(Payne is premill.—post-trib.) Description The "anointed" of vs 26 is Christ who is crucified; and Christ makes a covenant with God's people in vs 27. Decree Cyrus' decree - 538 BC 1st 7 wks 538/37 BC until completion of 587/86 work by Ezra-Neh 2nd 62 wks Completion of work by Ezra-Neh until 1st Advent of Christ 3rd - 70th Most say 1st Century (mid. of wk = crucifixion) Anointed Christ Jesus (after the 1st 69 of vs 25 weeks)

236

70 "weeks" are symbolic of 3 periods. The 62 wks are the present age as "spir. Jer." being built. 70th wk is for Antichrist. Cyrus' decree - 538 BC 538 BC until the 1st Coming of Christ After 1st Coming as "spiritual Jerusalem" (Church) is built Era of the Antichrist before the 2nd Coming of Christ Christ Jesus (after the 1st 7 weeks)

Anointed of vs 26 Prince to Come One who Makes covenant (vs 27) Makes Desolation

Jesus Christ ("cut off" = Jesus Christ ("cut off" = His crucifixion; presum. AD 30) influence cut off by Antichrist) Titus (so Young); or The Antichrist Jesus Christ (so Kline) A covenant by Christ with the 1) Leopold - made in imitation of Christ and Church ("ratified" at time of imposed on masses; or crucifixion) 2) Keil - made to deceive people to follow him as God Christ de-legitimizes the sacrificial Presumably the work of system; the Jewish temple is an Antichrist abomin. to be destroyed later by Titus 2nd Half of (1) Young, Hoekema - work of Judgment the Antichrist's hatred for the 70th Week Titus in AD 70 city and temple (2) Kline, West - an eschatological

Name of view Adherents

Description

MESSIANIC VIEWS POSTPONEMENT VIEWS SOLAR-YEAR CALCULATION Gleason Archer Leon Wood

PROPHETIC-YEAR CALCULATION Sir Robert Anderson Alva J. McClain John Walvoord Charles L. Feinberg Paul Feinberg Harold Hoehner Josh McDowell First 69 weeks culminate with First 69 weeks culminate with crux. of


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

crux. of Christ, and 70th wk is still future awaiting Antichrist. Calcul. based on 365-day yr. Artaxerxes' decree of 458-57 BC wks 458/57 — ca. 409 BC

Decree 1st 7 587/86 2nd 62 wks 3rd - 70th Anointed of vs 25

Anointed of vs 26 Prince to Come One who Makes covenant (vs 27) Makes Desolation

ca. 409 BC — ca. AD 26 Future 7 years before the 2nd Coming of Christ Christ Jesus (after the 1st 69 weeks)

237

Christ, and 70th wk is still future awaiting Antichrist. Calcul. based on 360-day year. Artaxerxes' decree of 445-44 BC 445/44 — ca. 396/95 BC 445/44 BC — AD 32/33 Future 7 years before the 2nd Coming of Christ Christ Jesus (after the 1st 69 weeks)

Jesus Christ ("cut off" = crucifixion Jesus Christ ("cut off" = crucifixion in AD in AD 32/33) 32/33) The Antichrist The Antichrist

A covenant made by the Antichrist with the Jews. Breaking the covenant starts the final 3 1/2 yrs of the Tribulation. The Antichrist halts sacrificial system and commits the "abomination of desolation" in the Jewish temple of Trib.(cf. Mt 24:15; 2 Thes 2:4) 2nd Half of The 3 1/2 years of the Great 70th Week Tribulation when the Antichrist is in power

A covenant made by the Antichrist with the Jews. Breaking the covenant starts the final 3 1/2 yrs of the Tribulation. The Antichrist halts sacrificial system and commits the "abomination of desolation" in the Jewish temple of Trib.(cf. Mt 24:15; 2 Thes 2:4) The 3 1/2 years of the Great Tribulation when the Antichrist is in power

Over dagen en maanden en jaren in Daniël en Openbaring. (Hoofdstuk 9 uit ISRAEL IN DE APOCALYPS) We gaan in het kortste hoofdstuk van dit werk enkele zaken aangeven waarom men niet mag cijferen in Bijbelse profetie zoals in de bedelingenleer gedaan wordt: één maand = 30 dagen. Om daar te geraken moeten we in deze hof eerst wat “onkruid” wieden zodat men een klaar overzicht krijgt. Bij wijze van inleiding enkele jaarkalenders vergeleken met ons jaar 2000 is: 

Het jaar 208 volgens de Franse Republikeinse kalender

Het jaar 1378 volgens de Perzische kalender


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 

Het jaar 1421 volgens de Islamitische kalender

Het jaar 1716 volgens de Koptische kalender

Het jaar 2544 volgens de Boeddihistische kalender

Het jaar 2749 volgens de Oudbabylonische kalender

Het jaar 2753 volgens de Oudromeinse kalender

Het jaar 5119 in de huidige grote cyclus van de Maya's

Het jaar 5760 volgens de Joodse kalender

Het jaar 6236 volgens de eerste Egyptische kalender

Het jaar van de draak volgens de Chinese kalender

238

Er is dus veel variatie in het berekenen van tijd. Maar dit mag men niet vergeten: 

Het zonnejaar 2000 was 365 dagen, 5 uur, 48 minuten en 45 seconden lang

Het verschil in kalendertijd sinds 1 n. Chr. is 10 seconden (zie hier onder)

De gemiddelde afname van de kalendertijd door de geleidelijke vertraging van de rotatie (ronddraaien) van de aarde is ½ seconde per eeuw

Zodat we ons oprecht mogen afvragen: waarom een profetische kalender leren of aanhouden van 360 dagen? Hoe ziet een Joods jaar er uit? Joden rekenen met maanjaren. Hoe lang duurt een maanjaar? Dat is = 354 dagen (in werkelijkheid 354 dagen, 8 uren, 48 minuten, en 40 seconden). Maar, er is variatie in haar jaarcyclus omdat er ook rekening gehouden wordt met de zonnekalender. Een gewoon jaar heeft, gezien vanuit de maankalender: 1°) 353 dagen (onvolledig jaar), 2°) of 354 dagen (regelmatig jaar), 3°) of 355 dagen (volledig jaar). De Babyloniërs bedachten 26 eeuwen geleden het begrip “de dertiende maand.” Een schrikkelmaand, is een maand die eens in de zoveel jaar wordt ingevoegd om een jaar kloppend te krijgen en in de pas te doen lopen met het zonnejaar dat 365,24 dagen telt. Gezien de Joodse kalender van de Babylonische/Assyrische is afgeleid, kwam deze schrikkelmaand ook in de Joodse tijdrekening terecht. Een schrikkeljaar had toen 383 of 384 of 385 dagen. Een gewoon jaar telt 12 maanden van 29 of 30 dagen. Een maanmaand heeft namelijk 29,5 dagen. Je moet dus de ene maal afronden naar beneden (=29) en de andere maal naar boven (=30). Een schrikkeljaar heeft 13 maanden.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

239

Elke maand start ongeveer op de dag van de nieuwe maan, maar hier moet men de kalender wel eens aanpassen aan de zichtbaarheid van een nieuwe maanstand. Een kalenderjaar van 354 dagen geeft na drie jaar echter een verschuiving van bijna 34 dagen t.o.v. de seizoenen. Het artikel van Remy Landau, ‘Hebrew Calendar Science and Myths’, op Internet is het belangrijkste voor de berekeningen volgens de Joodse kalender. Op www.geocities.com/Athens/1584/ We kennen allemaal het fenomeen dat er om de 4 jaar een extra dag toegevoegd wordt aan onze kalender, dat is 29 februari. Het moet zo om onze kalenders die we gebruiken aan te passen aan de werkelijke astronomische kalender. Zo ook zal om de zoveel tijd een extra maand in de Joodse rekening alles opnieuw gelijk laten lopen. Rekenen we 19 jaar x 12 maanden = is 228 maanden. In werkelijkheid zijn het er 235 over een periode van 19 jaar. Met de hedendaagse waarden krijg je dan: 19 x 365,2422 = 6.939,6 wat nagenoeg gelijk is aan 235 x 29,5306 = 6.939,7. Wanneer er het 3de, 6de, 8st, 11de, 14de, 17de en 19de jaar een extra maand toegevoegd wordt is alles opnieuw o.k. Deze zeven extra maanden brengen gelijkheid in de twee soorten kalender. Deze cyclus van aanpassing is ook om de 57 jaar opnieuw dezelfde. Elephantine papyri (uit Egypte) en the Cairo Sandstone Stele leren ons echter dat alles in die zin nog niet echt geregeld was onder de Joden. Het gaat in die papyrussen namelijk om de periode van de 5de eeuw voor Christus onder een Joodse bevolking in Egypte. De Elephantine papyri tonen aan dat in de periode van 465 v. Chr tot 459 v. Chr., geen schrikkelmaanden werden toegevoegd. Dat was niet normaal zodat men in het zevende jaar van het nieuwe Joodse jaar (Tishri 1) een sprong maakte van 24 augustus, 460 v. Chr. naar 12 september van het jaar 459 v. Chr. Latere rabbijnen hebben een naam gegeven aan dit systeem van rekenen: het negentienjarige huwelijk. Er is één aanwijzing van een dertiende ingevoegde maand per jaar in de Schrift. Dat is in het boek Ezechiël. Dit aan de hand van de volgende redenering. Als er rekening gehouden wordt met de beide soorten kalenders – deze van de zon en van de maan - dan moet er regelmatig zo een dertiende maand ingevoegd worden. Bekijk eens eerst te teksten: Ezechiël 1:1,2: “In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand – het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojakin.” Ezechiël 2:7: “Maar gij, spreek mijn woorden tot hen, of zij horen dan wel het nalaten, want zij zijn weerspannig.” Ezechiël 3:15: “Ik kwam bij de ballingen in Tel-Abib, die aan de rivier de Kebar woonden, en waar zij woonden, bleef ik zeven dagen onder hen, verbijsterd.” Ezechiël 4:1-8: “Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vóór u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

240

ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht.” Ezechiël 8:1: “In het zesde jaar, in de zesde maand, op de vijfde der maand, toen ik in mijn huis zat en de oudsten van Juda vóór mij zaten, viel daar de hand van de Here HERE op mij.” In Ezechiël 1:1,2 geeft YaHWeH een visioen van iets weer, over 5de dag van de vierde maand, in het vijfde jaar van de gevangenschap van Jehoiachin. In Ezechiël 2:7 moet de profeet in de naam van YaHWeH een aanklacht tegen het volk doen. In Ezechiël 3:15 zijn we in 11de dag van de vierde maand van het vijfde jaar gevangenschap. Daarna gaat Ezechiël 4:1-8 van start, de profeet zal 430 jaar profetisch handelen om het volk op hun overtredingen te wijzen. De daaropvolgende datum is deze van Ezechiël 8:1. Ezechiël zit in het huis op de vijfde dag van de zesde maand van het zesde jaar gevangenschap. Hij zit op dat moment in zijn huis, zodat zijn profetisch handelen voorbij is. Nu is er een simpele rekening: van dag 11 van de vierde maand van het vijfde jaar tot en met dag 5 van de zesde mand van het zesde jaar is = 413 dagen. Het is 17 dagen minder dan wat men zou verwachten. Dat is volgens de maandkalender. Maar, met een extra 13de maand hebben we exact 430 dagen en is de profetie vervuld. Bedenk hierbij dat de profeet ineens, voordat de profetie aanvangt, alle broden voor deze 430 dagen ineens bakt volgens Ezechiël 4:9,10. En bovendien deze kalender vangt aan in de lente en niet in de herfst zoals men soms zegt. Want de kalender van de feesten moet kloppen. De namen van de maanden en het aantal dagen van de maand zijn de volgende: Naam van de Lengte in een onvolledig Lengte in een regelmatig Lengte in een volledig maand jaar jaar jaar Tishri

30

30

30

Heshvan

29

29

30

Kislev

29

30

30

Tevet

29

29

29

Shevat

30

30

30

Adar I

30

30

30)

Adar II

29

29

29

Nisan

30

30

30

Iyar

29

29

29

Sivan

30

30

30

Tammuz

29

29

29


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Av

30

30

30

Elul

29

29

29

241

Total: 353 of 383 354 of 384 355 of 385 De maand Adar II is er slechts maar in een schrikkeljaar. In een gewoon jaar is Adar II gewoon de maand ”Adar.” In een regelmatig jaar wisselen de nummers 29 en 30 elkaar af; in een volledig jaar wordt er bij Heshvan één dag toegevoegd en in een onvolledig jaar wordt er van Kislev één dag afgetrokken. De vroegst mogelijke Pasen is 22 maart, de laatste 25 april. Deze tabel geeft weer hoe dat er uit ziet wat betreft de Joodse feesten: Jaar Aswoensdag - Pasen - Hemelvaart - Pinksteren 2007 21 FEB 8 APR 17 MEI 27 MEI 2008 6 FEB 23 MAR 1 MEI 11 MEI 2009 25 FEB 12 APR 21 MEI 31 MEI 2010 17 FEB 4 APR 13 MEI 23 MEI 2011 9 MAR 24 APR 2 JUN 12 JUN 2012 22 FEB 8 APR 17 MEI 27 MEI 2013 13 FEB 31 MAR 9 MEI 19 MEI 2014 5 MAR 20 APR 29 MEI 8 JUN 2015 18 FEB 5 APR 14 MEI 24 MEI 2016 10 FEB 27 MAR 5 MEI 15 MEI 2017 1 MAR 16 APR 25 MEI 4 JUN 2018 14 FEB 1 APR 10 MEI 20 MEI 2019 6 MAR 21 APR 30 MEI 9 JUN 2020 26 FEB 12 APR 21 MEI 31 MEI 2021 17 FEB 4 APR 13 MEI 23 MEI 2022 2 MAR 17 APR 26 MEI 5 JUN 2023 22 FEB 9 APR 18 MEI 28 MEI 2024 14 FEB 31 MAR 9 MEI 19 MEI 2025 5 MAR 20 APR 29 MEI 8 JUN De volgende tabel geeft het Hebreeuwse Nieuwjaar (1 Tishri) in de gregoriaanse kalender aan voor een aantal jaren. (Als Joods jaar en onze kalender, 5760 = ons jaar 2000.) 5759 5760 5761 5762 5763 5764 5765 5766 5767

21 sep 1998 11 sep 1999 30 sep 2000 18 sep 2001 7 sep 2002 27 sep 2003 16 sep 2004 04 okt 2005 23 sep 2006

5768 5769 5770 5771 5772 5773 5774 5775 5776

13 sep 2007 30 sep 2008 19 sep 2009 9 sep 2010 29 sep 2011 17 sep 2012 05 sep 2013 25 sep 2014 14 sep 2015


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

242

De islamitische kalender, niet voor onze streken De islamitische kalender is een zuivere maankalender. Een jaar van twaalf maanmaanden telt 354 of 355 dagen. Deze kalender trekt zich niets aan van de loop van de seizoenen. Van jaar tot jaar beginnen die seizoenen dan ook steeds vroeger. Maar daar hebben ze geen problemen mee zoals in de Bijbel. Islamieten hebben geen speciale feesten die gekoppeld zijn aan de oogst van één of ander. In een periode van 33 jaren is men het ganse jaar rond en kan men van vooraf aan opnieuw beginnen. Het gevolg daarvan is dat de vastenmaand Ramadan dus ook in de langste dagen van het jaar kan komen te liggen. Voor de hier verblijvende islamieten is dat onplezierig. Want tijdens de vastenmaand is er een verbod te eten en te drinken tussen zonsopkomst en zonsondergang. Hoe noordelijker gelegen, hoe langer tijd de middernachtszon schijnt. Daar kan men geen ramadan vieren volgens de regels. In Oosterse landen is dat natuurlijk geen echt probleem. In een islamitisch kalenderjaar zijn er twaalf maanden van afwisselend 29 of 30 dagen: Muharram (30), Safar (29), Rabi I (30), Rabi II (29), Jumada I (30), Jumada II (29), Rajab (30), Shaban (29), Ramadan (30), Shawwal (29), Dhu am-Qada (30), Dhu am-Hijja (29 of 30). Romeinen, vaders van onze kalendermaanden Onze kalender is, grotendeels afgeleid van de Romeinse. Het originele Romeinse kalenderjaar begon vroeger op 20 maart en telde 304 dagen, verdeeld over 10 maanden. Later werden daar nog twee maanden (Januarius (29) en Februarius (28)) aan toegevoegd en is het begin van het kalenderjaar verschoven naar januari. De Romeinen begonnen hun jaar in de lente. Een jaar was verdeeld in twaalf maanden en u zult merken dat de namen ervan ons bekend in de oren klinken. We hebben; Martius (31 dagen), Aprilis (29), Maius (31), Junius (29), Quintilis (31), Sextilis (29), September (29), October (31), November (29), December (29), Januarius (29) en Februarius (28). Om het andere jaar werd een extramaand van 22 of 23 dagen ingelast. Februarius moest vijf dagen afstaan aan de “mensis intercalaris” en zo een extramaand telde dan 27 of 28 dagen. In het Romeinse rijk van toen het instellen van extra maanden toevertrouwd aan de pontifex, maar die man was vaak niet ongevoelig voor steekpenningen. ”Kalendae”, de eerste dag van de maand (ons woord kalender komt ervan), was bijvoorbeeld de dag waarop rente moest worden betaald. De woekeraars hadden dus liefst een extra korte maand. Profetisch jaar, Bijbels waar of niet? Wat moeten we geloven van het verhaal dat er in de Schrift ook sprake is van profetische jaren van 360 dagen? Als het waar is in één tekst moet het dan ook in andere teksten van toepassing zijn? Twee vragen waar we in het volgende, na nog enkele andere aantekeningen, wat moeten over zeggen. Maar we geven nog eens de tabel van het hoofdstuk acht en wat we schreven in verband met de zeventig jaarweken. De redenering dat er in de vloed een kalender


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

243

van 360 dagen gebruikt is = één jaar, klopt niet. Men verwijst naar Genesis 7:24 en 8:3,4 waar 150 dagen = 5 maanden. Daarom deze tabel voor een tweede maal. DATUM vanaf de GEBEURTENIS ouderdom van Noah God gebied Noah een ark te bouwen, om later Jaar 480. dieren in te verzamelen. de Jaar 600: 10 van Noah moet de ark vullen met dieren. De vloed de de 2 maand. zal beginnen in 7 dagen. Jaar 600: 17de van Waterdiepten gaan open. De regens beginnen de 2de maand. te stromen. Ze vallen voor veertig dagen en veertig nachten.

BRONTEKST Genesis 6:14-21. Genesis 7:4.

Genesis 7:4 en10,11.

Jaar 600: 27st van de De regen stopt. Genesis 7:12. 3de maand. Jaar 600: 17de van De aarde staat onder water voor 150 dagen. De de 7demaand. ark komt tot rust op de bergen van Ararat en de Genesis 7:24 en 8:3,4. wateren beginnen te zakken. Jaar 600: 1st van de 10de maand. Jaar 600: 11de van de 11de maand. Jaar 600: 18de van de 11de maand. Jaar 600: 25st van de 11de maand. Jaar 600: 2st van 12de maand. Jaar 601: 1st van de 1st maand. Jaar 601: 27st van de 2de maand.

De wateren trekken terug tot deze datum. Genesis 8:5. Toppen der bergen worden zichtbaar. Noach zend een raaf uit en blijft nog 40 dagen Genesis 8:6,7. in de ark. Noach zend een duif uit die terugkeert.

Genesis 8:8,9.

Noach zend opnieuw de duif uit die terugkeert Genesis 8:10,11. met een tak in de bek. Noach zend een derde maal de duif uit die Genesis 8:12. niet terugkeert. De aarde is bijna gedroogd. Noah opent de ark.

Genesis 8:13.

De aarde is droog en men verlaat de ark.

Genesis 8:14-19.

Het zogenaamde één dag = één jaar schema dat in bepaalde kringen in verband met voorspellingen gebruikt wordt, moeten we omwille van de belangrijkheid nader onderzoeken. Willen we dat aantonen met de Schrift in de hand, dan zijn dit de Bijbelteksten die het moeten bewijzen. Grotendeels is die zaak gebaseerd op twéé Scriftuurplaatsen: Numeri 14:34 en Ezechiël 4:4-6. Dit is de eerste tekst, Num.14:34 SV77: “Naar het getal der dagen, in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elke dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaren, en gij zult gewaar worden Mijn afbreken.” En dit zijn de varianten erop. Ps.95:10


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

244

SV77 heeft daar een reactie op: “Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.” En ook Heb.3:17 SV77: “Over wie nu is Hij vertoornd geweest, veertig jaren? Was het niet over degenen, die gezondigd hadden, wier lichamen gevallen zijn in de woestijn?” Wat leert Num.14:34 in wezenlijkheid? Die Scriftuurplaats staat in verband met de veertig dagen dat de verspieders van Israël in Kanaän waren. Bij hun terugkeer komt het volk in opstand tegen God: ze zeggen, in Egypte was het beter. Daarop geeft God ze een straf en zegt dat ze voor elke dag die de verspieders weg waren, ze een jaar in de wildernis zullen vertoeven. Het profetische deel van deze profetie is dus het laatste. Meestal kijkt men daarover! Zodoende zou volgens die regel van het dag = jaar beginsel die veertig jaren in dagen moeten gerekend worden en dan als jaren vermenigvuldigd. Dan zou de straf 14.400 jaren zijn. Dat is niet geschiedkundig, want de Joden waren wel degelijk 40 jaren in de woestijn. Numeri spreekt van een voldongen feit. Dat geeft ons niet de minste reden om dit als een Bijbelbeginsel te bezien van waaruit alle andere Bijbelse tijdsprofetieën moeten verklaard worden. Allen die dit gebruiken om van een profetisch jaar te spreken komen bedrogen uit: HIER WORDEN GEEN MAANDEN VAN 30 DAGEN BESPROKEN. Dit is de tweede tekst, Ezech.4:4-6 SV77: “Daarna moet je op je linkerzij gaan liggen en die de schuld van het volk van Israël laten dragen – alle dagen dat je op je zij ligt, zul je hun schuld dragen. Driehonderdnegentig dagen lang geef ik je die last te dragen, één dag voor elk jaar dat het volk van Israël schuldig is geweest. Wanneer je die dagen hebt volgemaakt, ga je vervolgens op je rechterzij liggen om de schuld van het volk van Juda te dragen, veertig dagen lang: één dag voor elk jaar geef ik je die last te dragen.” Dit is het verhaal van een profetische handeling Wat is dat? Hier staan enkele symbolische handelingen: Hosea 1:3 / Jes.20:1-6 / Jer.27:2 / 32:6-36. Ahijah moet een kleed in twaalf stukken scheuren wat de afbeelding is dat het rijk Israël in 12 stukken zal verscheurd worden (1 Kon.11:29,30). Jeremia moet met een kleed dingen doen die betekenen dat Israël een vuile natie is, in bezoedelde toestand tegenover God (Jer.13:1-11). Zijn bezoek aan de pottenbakker moet de voorstelling zijn dat God met Zijn werk doet wat Hij wil. Want Hij is soeverein in wat Hij doet en ziet niet naar de mens (Jer.18:1-10). Jeremiah moet een kruik breken om te tonen wat God met Israël zal doen (Jer.19:1-14). Ezechiël slaapt 390 dagen op zijn ene zijde en 40 dagen op de andere als beeld van de straf die God over het volk zal brengen (Ezech.4:1-11). Ezechiël moest meerdere dingen doen (profetische handelingen noemt men dat):  Loopt rond met ontblote arm (Ezech.3:7). Als iemand die op oorlogspad is.  390 dagen lang op zijn linkerzij liggen voor de schuld van Israël op zich moest nemen, daarna 40 dagen op zijn rechterzij, om de schuld van Juda te dragen, waarbij hij per dag een maaltijd van 20 shekels brood, ongeveer 200 gram mocht eten, gekookt op een vuur van uitwerpselen. Drinken mocht hij 1/6 hin, dat is ongeveer 1 liter (zie Ezech.4)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

  

245

Hij moest zijn hoofd en baard kaalscheren (zie Ezech.5:1) vanwege de verontreiniging van het Heiligdom (zie Ezech.5:11) Teken voor het opstandige volk in Ezech.12 Hij mocht geen verdriet tonen over de dood van zijn vrouw (zie Ezech.24:16)

Wat wil Ezech.4:4-6 dan wel zeggen? Laat ons ook dat nader bezien. Dan zal men als eerste punt moeten aannemen dat hier geen sprake is van een profetie maar van een symbolische handeling van Ezechiël. Als profetische handeling moest de profeet veertig dagen op één zijde liggen en 390 dagen op een andere zijde. Die dagen waren symbolisch de voorstelling van een straf die Israël al had uitgemaakt en een andere die over Juda nog komt. Het is dus gedeeltelijk een handeling die plaatsvond nadat de straf al grotendeels ten einde was. Wanneer we het gaan narekenen spreekt dit NIET van profetische jaren van als beginsel van 360 jaardagen. Maar het gaat om werkelijke jaren van 365 dagen. Indien dat zou toegepast worden op alle straffen die Israël gehad heeft door God dan zou de 70jarige dienstbaarheid aan Babylon als 70 x 360 = 25.200 jaren moeten gerekend worden wat absurd is. Over voorspellingen die géén straf bespreken vinden we in de Scrift nog minder gezegd: namelijk niets. Op zulke wankele basis is die leer dan gebaseerd. Dit is één van de uitleggingen die gegeven worden bij die teksten. “De pijn en het lijden die de profeet doorstond tijdens de 390 (351 jaar van de koningen plus 39 jaar van Eli’s periode) dagen van vast gekluisterd zijn zouden verzoening brengen voor de zonden van het volk is van de wortel vergeven Zie Ex. 34: 7 Voor het 2 stammen rijk 40 dagen voor 40 jaar zondigen (Manasse (22 jr), Ammon, Yehoyakim en Zidkiyahu).” Dr. A. Dirkzwager schrijft in zijn, ‘De profetie over de jaarweken in Dan 9 - deel 2’ (Was het God Zelf?) dit over “Daniël 12: 11-12: “Van de tijd, halverwege het laatste zevental, waarop het offeren gestaakt wordt, is het 1290 dagen tot het moment waarop Israël afvalt van de antichrist en de vrijheid herwint. Niettemin moet men tot 1335 dagen wachten eer alles opgelost is door de terugkomst van Christus. Overigens moeten we, als we 1290 en 1335 dagen willen vergelijken met 3½ jaar bedenken, dat in de eindtijd de tijden wat anders kunnen lopen dan in onze tijd.” (wij onderlijnen, artikel uit de Studiebijbel.) Dat wil voor mij zeggen, dat men er alles aan doet om een jaar van 360 dagen te creëren en dit dan als regel aan zijn laars lapt om de laatste drie en een half jaar uit te leggen. Dergelijke zaken maken op mij weinig indruk. Philip B. Brown schreef nog een andere uitleg neer over de dagen van Daniël 12 in ‘Problems with the Pre-Tribulation Rapture’ (op www.newwine.org ) Er staat onder andere dit: “9 – The rapture is not directly mentioned in Daniel 12. However, those who are alive at the rapture are those who will have waited for and reached the end of the 1,335 days. “Blessed is the one who waits for and reaches the end of the 1,335 days” (Daniel 12:12). Therefore, the resurrection precedes the rapture (1st Thessalonians 4:16).” En wat vereder; “Earlier, from our study of Daniel 12, we learned that the resurrection occurs 1290 days after the abomination. Then the rapture is 45 days after that. The resurrection is the “last day” before the millennium. So 1290 days after the abomination is the “last day” before the millennium.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

246

Margaret Odell schreef een zeer degelijk commentaar op het boek Ezechiël (The Smyth & Helwys Bible commentary, 2005). Ze heeft enekel zeer goede aantekeningen bij de symboliek. We citeren uit dat commentaar bij Ezechiël 4 (onze hoofdletters). Tekenen en Geloof In Ezech.4:4, voert Ezechiël een handeling uit die een “teken” wordt genoemd voor het huis van Israël. In twee andere verhalen, zijn acties van hem als de aanwijzing dat de profeet zelf als een teken is (Ezechiël 12:1-16 / 24:15-24). Terwijl twee verschillende woorden worden gebruikt, <oˆt in 4:3 en moˆp·t in de hoofdstukken 12 en 24, zijn de woorden synoniem en vaak weergegeven als een “paar”, zoals in de “tekenen en wonderen” die Mozes heeft uitgevoerd in Egypte. In feite zijn de termen het meest intensief gebruikt in de verhalen van de Exodus (Ex.7:3 / 8:19 / 10:1,2 / Num.14:11,17,20 / Deut.4:34 / 6:22 / 7:19 / 11:2,3 / 26:8 / 29:2 / 34:11 / Jozua 24:17 / Ps.78:43). Recente trends in de interpretatie van symbolische handelingen als communicatieve en retorische gebeurtenissen hebben de neiging om het kenniselement van de tekenen te benadrukken: ze zijn bedoeld als aanzet tot een nieuw begrip van een bepaalde gebeurtenis. Hoewel dergelijke interpretaties impliceren dat de tekenen transparant en begrijpelijk zijn, is dat helemaal niet het geval in de literatuur van het Oude Testament. In de meeste gevallen, verkrijgt een teken zijn betekenis door middel van een willekeurige aanwijzing van het teken, meestal door Yahweh. De lichten in het hemel dienen als tekenen (Gen.1:14), de regenboog is een teken (Gen.9:12,13); besnijdenis is een teken (Gen.17:11); sabbatten zijn tekenen (Ex.31:13 / Ezech.20:12). Evenzo, als profeten tekenen geven, kunnen ze natuurlijke of historische gebeurtenissen aangeven en die tekenen zullen dienen als een profetisch bevestigen (2 Kon.19:21 (Jes.37:30) / 2 Kon 20:8,9 (Jes.38:7) / Jes.7:11,14 / 38:22 / 44:25 / 66:19). Dergelijke tekenen kunnen ook bovennatuurlijke of wonderbaarlijke gebeurtenissen zijn, zoals de tekenen door Yahweh aan Mozes gegeven om te bevestigen dat hij is gestuurd door Yahweh (Ex 3:12 / 4:19,17,28,30). In veel gevallen is het teken alleen in de toekomst bevestigd. Als een teken verschijnt of wordt uitgevoerd, is de nodige respons geen daad van onderkennen, maar een daad van geloof. Dat is, om een teken te begrijpen, moet men geloven dat het de betekenis heeft die eraan wordt toegeschreven. Inderdaad, de koppeling van “mijn tekenen”en “mijn heerlijkheid” in Num.14:17, 20, wijzen erop dat het om tekenen gaat als afkomstig van Yahweh. Maar nogmaals, tekenen vereist geloof in om te kunnen worden waargenomen. Het eerste teken van Yahweh aan Mozes is weinig meer dan een belofte: “Toen zeide Hij: Ik ben immers met u! En dit zal u het teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gij God dienen op deze berg.” (Ex.3:12). En toen Mozes de tekenen uitvoerde voor de kinderen van Israël, was de juiste reactie deze van geloof in de God die hem gestuurd had (Exodus 4:1,5,8,9,31). De


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

247

tekenen leiden niet altijd tot een dergelijke overtuiging. In Num.14:11, bijvoorbeeld, klaagt de HEERE dat de mensen weigeren te geloven, zelfs al hebben ze de tekenen gezien. Sinds tekenen de activiteit van Yahweh vermelden en het geloof ervoor vereisen moeten ze als zodanig worden opgevat, ze zijn niet zo maar doorzichtig. Wat maakt de geboorte van een kind (Jes.7:14) over zo een realistisch lange periode of het herstel van de invasie (2 Kon.19:29) tot een openbaarmaking van de realiteit van het werk van Yahweh en de overtuiging dat het zo is. Fasen van deze symbolische daad. Als de huizen van Israël en Juda dezelfde entiteit vertegenwoordigen, zijn de twee fasen van deze symbolische daad, van het liggen aan de linkerkant voor 390 dagen en aan de rechterkant voor 40, geen sancties opgelegd op twee verschillende koninkrijken, maar is dit in één beweging de geschiedenis van Israël, vanaf het begin van zijn overtreding tot aan het einde, van de ballingschap. Het eerste deel van de handeling, dat 390 dagen duurt, is de lange geschiedenis van de schuld van Israël. Het cijfer van 390 dagen voor 390 jaar zou erop wijzen dat de schuld van Israël begon in 982, ongeveer aan het begin van de monarchie. Dit is consequent met de karakterisering door Ezechiël van de geschiedenis van Israël als EEN LANGE REEKS VAN OPSTANDEN (zie Ezechiël hoofdstukken 16,20,23). Het tweede deel van de handeling, dat duurt 40 dagen, betekent Juda's straf voor deze lange opeenhoping van schuld. Het cijfer van 40 dagen/40 jaar kunnen Ezechiël’s gedachten reflecteren dat de ballingschap een tweede wilderniservaring is, die zal duren voor een hele generatie (20:33-39 / vergelijk Num.14). Wat betekent het om te zeggen dat Ezechiël de schuld / straf “draagt”? Verschillende interpretaties zijn mogelijk. Als een individu wordt gedwongen om haar eigen schuldgevoel te dragen, dan lijdt zij alleen aan de gevolgen, of draagt de straf. Echter, aangezien schuld kan worden gedragen door anderen, kan de uitdrukking van dit “dragen” de zin van vergeving of plaatsvervangende lijden hebben. BIJVOORBEELD, EEN OUDE FORMULE VOOR YAHWEH'S VRIENDELIJKHEID VERKLAART DAT YAHWEH DE SCHULD VAN DE MENSEN DRAAGT: de NRSV vertaalt deze uitdrukking als “vergeven” (Ex.34:7 / zie Num.14:18). Vanuit het perspectief van het individu, is de schuld inderdaad vergeven. Echter, goddelijke verdraagzaamheid wil niet zeggen: goddelijk vergeten. Het hart van deze uitdrukking is de overtuiging dat Yahweh verkiest, de last van het individu op te nemen. Een soortgelijke logica ligt aan de grondslag aan de rituelen van schuldoverdracht. In de rituelen van verzoening, kan bijvoorbeeld een individu of de gemeenschap zonde overgeven aan een offer, dat de priesters vervolgens eten. Omdat de priesters in een staat van zuiverheid zijn, zal hun gebruik van het offer het effect van de zonde te niet doen (Lev.10:17). In een andere ritus, is de gemeenschappelijke zonde overgebracht naar een zondebok, die vervolgens in de woestijn wordt gestuurd (Lev.16:22). Door haar schuld zo uit te bannen, is de gemeenschap gespaard van de straf.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

248

Maar terug naar Ezechiël. Er staat dus in Ezechiël 4: “voor elke dag één jaar” en “voor elk jaar leg Ik u een dag op.” Maar we moeten ons niet vergalopperen aan gewaagde verklaringen waar er profetisch gesproken wordt. Nog enkele opmerkingen. Wil dit zeggen dat in alle voorspellingen die God geeft er een dag als een jaar moet gerekend worden? Want het zou dan natuurlijk in meerdere gevallen moeten terug te vinden zijn en niet in een aantal profetische uitspraken waar we het graag zouden in vinden. Laat ons die basis toepassen van één dag = één jaar en zien hoe absurd dat is. Het eerste voorbeeld is Joh.2:19 en daar lezen we: “Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.” Sprak Christus hier een profetie uit? Jazeker! Maar als de één dag = één jaar teorie juist is, zou men dan niet moeten lezen dat Christus na drie jaren uit de doden is opgestaan. Waren het maanjaren (= 354 dagen) of zonnejaren (= 365 dagen) of de hypothetische profetische jaren (= 360 dagen)? Indien Christus drie jaar in het graf was is Hij dan geen valse Messias (Mat.12:38-40)? Een ander onrealistisch voorbeeld zou Genesis 15:12-16 kunnen zijn. Daar voorzei God dat de nakomelingen van de aartsvader Abraham 400 jaren in een vreemd land verdrukt zouden worden. Volgens het jaarbeginsel van deze leer (één dag = één jaar), gezien het hier om een profetie gaat, zouden het echter 144.000 jaren worden, want dat is de som van 400 x 360. Als laatste voorbeeld de zeventig-jarige dienstbaarheid van Jeruzalem aan Babylon (Jer.25:9-11). Gerekend volgens die leer dat één dag = één jaar zou het 25.200 jaren zijn. U ziet hoe onwaarschijnlijk zulk een leer is! Hoe men die jaren moet berekenen weet ik momenteel zelf niet zo goed. Maar het heeft in elk geval te maken met afvalligheid. Dit argument is dan als volgt in te schatten. Ahia de profeet moest van God aan Jerobeam het volgende bekend maken volgens 1 Kon.11 SV77: “En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren, en u tien stammen geven.” Na de verdeling van het koninkrijk Israël in Juda (de 2 stammen) en Israël (de 10 stammen) gaat het van kwaad tot erger. Salomo (die 40 jaren regeerde) heeft ook Juda toegelaten de goden van de heidenen te vereren.  1 Kon.11:33 SV77: “omdat hij Mij heeft verlaten, en zich neergebogen heeft voor Astarte, de godin der Sidoniërs, voor Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god der Ammonieten, en niet in mijn wegen gewandeld heeft en niet gedaan heeft wat recht is in mijn ogen: mijn inzettingen en mijn verordeningen, zoals zijn vader David.”  2 Kon.23:13 SV77: “De hoogten ten oosten van Jeruzalem, ten zuiden van de berg der Verwoesting, welke Salomo, de koning van Israël, gebouwd had voor Astoret, de gruwel der Sidoniërs, voor Kemos, de gruwel van Moab, en voor Milkom, de afschuw der Ammonieten, ook die verontreinigde de koning.” Men heeft ook getracht het bewijs van “dag = jaar beginsel” te vinden in Dan.9:24-27. In die Scriftuur is een speciaal woord gebruikt “shabua.” Volgens Gesenius, een Hebreeuws lexicograaf, wil dit woord zeggen “een zeventallig nummer”, een “heptade” of een


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

249

“hebdomades.” “Shabua” kan dus betrekking hebben op zowel een periode van zeven dagen, of zeven jaren of zeven tijdperken. Soms nu, zoals in Dan.10:2,3 is er duidelijk sprake over een “shabua” van dagen, maar het merendeel van die verwijzingen heeft betrekking op jaren. Zo is het ook in Dan.9:24-27 waar de “70 shabua” in feite 70 x 7 = 490 jaren zijn. Zie ook nog naar Gen.29:10 en Ezech.45:21. Men ziet dus dat het dag = jaar beginsel geen steun heeft bij het gebruik van “shabua.” Het zegt alleen dat iets waarover sprake is “zevendelig” is. Indien dat beginsel zou aangenomen worden in bespreking van andere Bijbelprofetieën dan zou 1 dag = 7 jaren zijn. 

Jesaja 7:8 SV77: “Maar Damaskus zal het hoofd van Syrië zijn, en Rezin het hoofd van Damaskus; en binnen nog vijf en zestig jaren zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk is.” Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 65 x 360 = 23.400 letterlijke jaren.

Jesaja 16:14 SV77: “Maar nu spreekt de HEERE, zeggende: Binnen drie jaren (als de jaren van een huurling), dan zal de eer van Moab verachtelijk gemaakt worden, met al die grote menigte; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen.” Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 3 x 360 = 1.080 letterlijke jaren.

Jesaja 23:17 SV77: “Want het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, en dat zij weerkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde, die op de aardbodem zijn.” Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 70 x 360 = 25.200 letterlijke jaren.

Jeremia 29:1 SV770: “Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u terugbrengende tot deze plaats.” Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 70 x 360 = 25.200 letterlijke jaren. Je hoort Gods straf: zeventig jaar. Reken dat eens aan de leer van 360 dagen = 1 jaar en een gewoon astronomisch jaar van 365 dagen. (We laten de schrikkeljaren gewoon vallen voor het gemak van berekenen.) We krijgen dan 365,24 (een zonnejaar) X 70 = 25.566,8 dagen Of aan het mysterieuze profetisch jaar gerekend 360,00 X 70 = 25.200 dagen Zodat we als slotsom krijgen 25.566,8 dagen - 25.200 dagen = 366,8 dagen. Zo is dan een vol astronomisch jaar foetsie. Men heeft dan eigenlijk ongeveer 69 jaar voor Gods profetie. Dat kan niet, want dan moeten we ook onze geschiedenisboelken herschrijven. Die hebben het namelijk over 70 astronomische jaren die Israël als straf onderging. Of men moet het symbolisch zien als een heilig getal 7 x een heilig getal 10 = 70, het symbool van de volle straf van God.

Mattheus 20:18,19 SV77: “Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; En zij zullen Hem aan de heidenen overleveren, om Hem te


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

250

bespotten en te geselen, en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weer opstaan.” Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 3 x 360 = 1.080 letterlijke jaren. De leer van de “één dag = één jaar” in Bijbelse profetie heeft dus samengevat de volgende zwakheden. De wankele basis van die uitleg is deze: 1. Vanuit het beginsel dat men wil aanhouden van “één dag = één jaar” vergeet men het belangrijkste, dat is namelijk de betekenis van de begrippen. Zowel in Ezechiël 4 als in Numeri is; één dag = één dag en één jaar = één jaar. Een dag is niet het symbool van een jaar en ook niet omgekeerd. Zo moeten we het beginsel dat men vooropzet ook niet zoeken in het gedeelte van Daniël 9. Het gaat hier over “weken” en dat met een speciaal woord “shabua.” Dat wijst naar een periode van “zevens.” Dan moet men trachten uit te zoeken; dagen of weken of maanden of jaren! Zijn het jaren, dan mag men niet grijpen naar een “shabua” van jaren = 360 dagen. Maar in Daniël 9 zijn de “zevens” een symbool van volledigheid. Zie de uitleg hierover in hoofdstuk acht. 2. Het beginsel van één dag = één jaar is in zichzelf niet consequent. Want de profetie moet letterlijk gelezen worden terwijl men er alles aan doet van één jaar een periode van 360 dagen te maken. Een “shabua” is geen geheime code voor iets dat 360 dagen moet inhouden. Dat kent de Bijbel niet als maatstaf van een jaarberekening. 3. Het startpunt van de zeventig jaarweken is: “van het uitvaardigen van het decreet om Jeruzalem te bouwen” (Dan 9:25). Maar die datum is voor allen die geloven in een 360 dagen = één jaar beginsel niet houdbaar. De data 457 of 445 (444) v. Chr. zijn uitgesloten. Slechts 536 (535) v. Chr. geeft de Bijbel en de geschiedenis alle eer en maakt geen rare sprongen met de kalender. Er is geen enkele goede reden te twijfelen aan die start. Het is de belangrijkste datum, in alles wat men er mag over denken. 4. De profetie van Daniël geeft geen enkele aanwijzing dat er een breuk is te verwachten tussen de 69st en 70st week van jaren. Alles wijst erop dat die voorspelling van de engel, verwijst naar DE EERSTE KOMST EN NIET NAAR DE WEDERKOMST VOOR EEN TWEEDE MAAL. Dat is een veilige menselijke uitleg van die profetie, je hoeft er geen goddelijke uitstel ergens in te voeren. 5. In de zeventigste week plaats Jezus een periode van “gruwel der verwoesting” met de vernietiging van Jeruzalem. Maar dat was in het jaar zeventig n. Chr. (Mat.24:15 / Lucas 21:20). Dispensationalisten zeggen dat het over een tempel gaat van latere datum, nog altijd een toekomstig bouwwerk. Dat klopt dan niet meer met de profetie want Mat.24:15 spreekt van de toen bestaande tempel, deze die men heeft gebouwd in de periode van de 70 jaarweken. Over een nieuwe tempel nà de verneitiging in 70 na Chr. is geen sprake. 6. De gedachte dat God profetisch zijn heilsverwachting met de Joden stopt voor een periode van 2.000 jaar (of meer) wordt ons niet opgedrongen door een “onweerlegbaar bewijs.” Maar wel door een zekere gedachte dat God zijn beloften aan Israël niet zou nagekomen zijn tijdens de eerste komst van Christus. Daar staat ook nog achter dat men in die kringen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

251

zegt dat het koninkrijk niet is ingesteld met de eerste komst. Maar dat de kerk en het koninkrijk in het NT hetzelfde zijn dat is duidelijk in bijvoorbeeld Col.1:13-20 en Eph.1:1823 7. Er is geen enkele reden van deze veronderstelling uit te gaan; dat wanneer de Joden de eerste maal falen in het aannemen van Jezus als de Messias, dat ze na tweeduizend jaar er wel toe bereid zijn Jezus als dusdanig aan te nemen. Maar zeggen dispensationalisten; er sterven in de grote verdrukking van die toekomstige dagen, toch ook nog meer dan tweederden van alle Joden. In Daniël zelf is daar geen reden voor te vinden. Ook niet in de rest van de Scrift of in het boek Openbaring. 8. Bij een volgeling van Charles Taze Russell, lezen we het volgende om de profetische kalender te verklaren: 12 maanmaanden (plusminus 354,367 dagen) + één zonnejaar (365,24) gedeeld door twee is 359,804 dagen, bijna 360 dagen. Ook dat is een uitleg die geen Bijbelse uitleg is maar een spel met cijfers die toevallig in de buurt komt van de 360. 9. Is het niet zo dat ook Jezus dat getal van 7 x 70 (490 in totaal) eens in symbolische zin gebruikt? Dit is de tekst uit Mattheus 18: “21 Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? 22 Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.” Dit laat geen letterlijke uitleg toe, veronderstel eens dat je letterlijk 490 maal vergeeft, moet het dan nog niet een volgende keer? 10. Sommigen leren dat een Egyptisch kalenderjaar bestond uit 12 maanden van 30 dagen. Anderen zeggen echter dat de kalender met 365 dagen in gebruik was vanaf 4.000 v. Chr. Nog anderen zeggen dat de invoering van een eerste Egyptische kalender in 4.236 v. Chr. plaats had. Op zijn minst vanaf 1.500 v. Chr. werd één kalender gebruikt van 365 dagen. Dat jaar had 12 maanden van 30 dagen: Toth, Paophi, Athyr, Choiakh, Tybi, Mecheir, Phamenoth, Pharmuti, Pachon, Payni, Epiphi, Mesore. Om het jaar vol te maken werden nog vijf extra dagen aangevuld. Die dagen werden beschouwd als de geboortedagen van; Osiris, Isis, Seth, Nephthys, Horus. De maanden hoefden in Egyptische ‘feeling’ niet gelijk te lopen met de maanfasen. Het jaar verdeelde men in nog drie ‘seizoenen’ gegroepeerd als vier maanden. Vanaf de maand Toth zijn het; het zaaiseizoen of overstromingsseizoen (Akhet), het groeiseizoen (Pert) en het oogstseizoen (Shemu). De Epyptenaren waren goede astronomen.Toen wist men al dat de periode tussen twee opeenvolgende heliacale opkomsten van de ster Sirius ongeveer 365,25 dagen telde. En men wist dus ook dat het kalenderjaar, een kwart dag te kort was voor het correct volgen van die jaarlijkse overstromingen. (Helicale = siderische dag (eng. sidereal day) = Is het tijdverschil tussen twee opeenvolgende meridiaanpassages van een bepaalde ster. Dit is de werkelijke rotatieperiode van de aarde en bedraagt momenteel 23h56m04,1s. Wordt ook wel sterrendag genoemd.) De Scrift geeft meerdere malen aan dat de begrippen “jaar” en “dag” (zowel in het enkelvoud als het meervoud) verwisselbaar zijn. Dit zijn enkele van die teksten:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

252

In Genesis 5:3-5 SV77: “En Adam leefde honderd dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters. Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.” Deuteronomium 32:7 SV77: “Gedenk aan de dagen van ouds; merk op de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen.” Psalm 77:6 SV77: “Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.” Psalm 90:9,10 SV77: “Want al onze dagen gaan heen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte. Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snel afgesneden, en wij vliegen daarheen.” Job 10:5 SV77: “Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen van een man?” Job 15:20 SV77: “Te allen dage doet de goddeloze zichzelf weedom aan; en weinige jaren in getal zijn voor de tiran weggelegd.” Job 36:11 SV77: “Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.” Maar al deze teksten hebben niets met profetie te maken zodat we ze ook niet kunnen of mogen gebruiken in een berekening van profetie. En dan nu de teksten! Omdat er nogal slordig omgesprongen wordt met tijdsprofetie onder de dispensationalisten moeten we ook eerst naar Daniël 12:1,2,7,11-13 kijken om iets te illustreren. Er staat dit: “1 Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. 2 Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. (…) 7 Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. (…) 11 En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd en negentig dagen; 12 welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijf-endertig dagen bereikt. 13 Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen.” Wat leert de dispensatieleer hier? Het is al duidelijk dat er iets niet klopt met de uitleg van dit gedeelte met het slot van Daniël 9:27. Want zegt men niet: het gaat daar om jaren van 360


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

253

dagen zogenaamde profetische jaren. Maar hier in hoofdstuk 12 komen we eens 1260 dagen tegen, 1290 en 1335. Bekijk eens de volgende tabel. 1260 dagen (vers 7) = een tijd, tijden en een halve tijd

1290 dagen (vers 11)

1335 dagen (vers 12)

Ik lees bij een dispensationalist: “Profetische jaren zijn jaren van 360 dagen. Men moet ze voor berekeningen omrekenen naar dagen. De 70 jaarweken, of 490 profetische jaren, zijn dan eigenlijk 176.400 dagen, opgesplitst in 173.880 dagen (69 jaarweken, tot aan de kruisdood) + 2.520 dagen (70ste jaarweek). Goede reden hiervoor is dat er PRECIES 1260 dagen geteld worden (Op 11:3) voor 42 maanden (Op 11:2; 13:5) en voor “een tijd, tijden en een halve tijd” (Dn 7:25; 9:27; 12:7; Op 12:14).” Wij hebben de naduk ergens gelegd door de hoofdletters en onderstreping. Waarom? Omdat er duidelijk uit volgt dat men dan niet meer kan vertellen dat er nà de 1260 nog dagen zijn tot 1290 en dan ook nog eens tot 1335. Want dan is dat tweede deel van de 70ste jaarweek niet PRECIES gelijk aan wat Marc Verhoeven zegt in ‘De 70 jaarweken in het boek Daniël.’ Want daar komt het vandaan: users.skynet.be/fa390968/_70jaarwekenDaniel.doc Dit is de uitleg daarover in ‘Profetisch Perspectief Handboek bij de studie van de Bijbelse profetie’ C. van der Haagen (Het Zoeklicht, kopje ‘TIJDEN IN DANIEL EN OPENBARING’) : “4. 1290 dagen (Dan. 12:11). Telkens weer wordt op verschillende wijzen in Daniël en Openbaring de periode van 31/2 jaar aangegeven. Dat is een tijdruimte van 1260 dagen. Nu wordt ineens gesproken van 1290 dagen, dat is een maand langer. Ook dit vers stelt de verklaarders voor moeilijke problemen. Een van de geopperde mogelijkheden is, dat de bijgevoegde dertig dagen te danken zijn aan de maand Ve-Adar, een ingeschoven schrikkelmaand, die eens in de zeven jaar werd ingevoegd. Het jaar was namelijk ingesteld op 360 dagen, in plaats van 365. Het verschil met de zonnetijd werd gecompenseerd, door op gezette tijden de schrikkelmaand Ve-Adar in te lassen. Wanneer we aannemen, dat op de 1260e dag de wederkomst des Heren ¬ op de Olijfberg plaats heeft, dan zou in de 30 daaropvolgende dagen mogelijk Openb. 16:14 vervuld kunnen worden, waarin de draak ¬ tezamen met de antichrist ¬ en de valse profeet ¬, de volken mobiliseren “tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God”. 5. 1335 dagen (Dan. 12:12). Nog eens wordt de termijn van 1290 dagen verlengd. Nu met 45 dagen, waarmee het totaal wordt gebracht op 1260 + 30 + 45 = 1335 dagen. In deze laatste 45 dagen wordt mogelijk de strijd van Armageddon ¬ gevoerd, waarin Christus het land doortrekt van Bozra ¬ tot Megiddo ¬, om in grote overwinningskracht de persbak te treden van de wijn


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

254

des toorns en der gramschap van de almachtige God (Jes. 63:1-6; Openb. 19:15). Daarom worden de overlevenden, die de 1335 dagen bereiken, welgelukzalig geprezen, want daarmee is voor hen aan alle rampspoed een einde gekomen en mogen zij zich met Israël en de volken verlustigen in de vrede en vreugde van het dan aanvangende Duizendjarig Rijk.” Op http://www.hoddenbagh.nl/bijbelopen/Onderwrp.html staat een artikel getiteld ‘Opmerkingen over Daniël 11 en de gruwel der verwoesting.’ Dit hebben we daar gelezen: “Uit een ander bijbelgedeelte weten we, dat de gruwel der verwoesting, ofwel de antichrist, zijn werk 1260 dagen zal doen. Toch wordt in Dan.12:11 gesproken over 1290 dagen. Ik denk, dat hieruit valt af te leiden, dat die antichrist 30 dagen in de tempel zal zitten, waarbij men zal geloven dat hij een god is, de Messias, voordat hij de vervolgingen tegen de heiligen, die het getuigenis van Jezus hebben, zal beginnen.” Dit staat op http://www.netrover.com waar de cijfers van Daniël 12 gerekend zijn met een extra Joodse maand, iets dat men niet zo vlug ziet. “De 3 ½ jaar (1260 of 1290 dagen) wordt verder onderverdeeld in een “tijd, tijden en een halve tijd.” (Klik hier voor een nadere bespreking van de “tijd, tijden en een halve-tijd” van Daniël 7:25, 12:7 en Openbaring 12:14). TIME TIMES HALF-TIME == > 31/2 times (1 year) (2 years) (1/2- year) = 31/2 days 360 days 720 days 180 days = 1260 days Or, + 30 days = Or, + 30 days = Or, + 30 days = = 1290 390 (if we here add the 750 (if we here add 210 (if we here add the (or 1260+ 30 days) leap year) the leap year) leap month) Ook dit op een andere plaats: “De vier oordelen beschreven in drie van de boeken (het boek van Daniël, het boek van Ezechiël hoofdstuk veertien en het boek van de Openbaring hoofdstuk zes) stammen af van dezelfde God. In drie van deze boeken hebben we een “tijd” gekregen (in het boek van de Openbaring 1.260 dagen, in het boek van Daniel 1.290 dagen. In het boek van Ezechiël zien we 390 +40 dagen op de rechter- en linkerzijde en die 430 X 3 = 1.290 dagen ).” Ook dat is een eenzijdige uitleg van kabbalistische inslag! Het getal van 430 is ook het aantal jaren dat Israel in Egypte is geweest. Sommigen leggen ook daar een link maar dat ook is pons niet erg overtuigend. Onze conclusie bij dit alles is zeer eenvoudig! Wil dit zeggen dat er na de 1260 dagen = een tijd, tijden en een halve tijd = tweede helft van de zeventigste week, er nog eens 1290 dagen komen of zijn het er slechts 30? Ja, één van beide uitleggingen! Maar dat kan toch niet volgens de leer van de dispensaties: die tweede helf van de laatste week mag maar 1260 dagen duren en géén dag langer. De profetie die tot op de dag klopt voor de eerste 69 weken, volgens dispensationalisten, blijkt dus niet waar te zijn voor de zeventigste week! Want het gaat dan niet meer om 7 x 360 dagen, maar nog eens dertig dagen daarbij gerekend, of nog meer. Omdat God


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

255

zogezegd nog wat te doen heeft. Maar mag ik u, dispensationalist, dan deze opmerking erbij geven; de opstanding van de gemeente van Christus duurt in uw leer minder dan één seconde. God zal zowel levenden als doden uit die gemeente opgewekt hebben in “in één ogenblik.” 1 Cor.15 leest: “51 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.” God heeft echt geen tijdstip nodig om iets voor te bereiden. Wanneer die periode langer duurt dan 7 x 360 dagen, dan is de profetie niet exact in uw leer. Hetzelfde is ook van toepassing op de 1335 dagen. De leer van de bedelingen, komt dus schaamteloos tekort bij welke uitleg men hier ook geeft. Zodat het veel gemakkelijker is deze dagen niet te laten slaan op de tijd vóór de Wederkomst maar de tijd van de Makkabeeën zoals het beschreven is in de gelijknamige boeken. Het is daar, in die periode, dat we de koningen van het “noorden en het zuiden” moeten situeren. Josephus heeft de “kleine hoorn” van Daniël 8 toegepast op Antiochus Epiphanes (Oudheden X. 275-276). Het element “tijd” in de profetie leest hij als 1296 dagen (Oudheden X. 271). Dit lijkt op de 1290 dagen uit Daniël 12:11 en “de gruwel der verwoesting” die voor hem ook de 2300 avonden en morgens zijn uit Dan.8:14. Die 1296 dagen zijn ongeveer de drie letterlijke jaren dat de tempeldienst door Antiochus niet werd toegelaten en zijn dienst in de plaats gesteld. Als Josephus die 1290 dagen aanhaalt is dat een indirect bewijs dat de 2300 avonden en morgens in werkelijkheid korter waren dan die tijd. Dat wil zeggen dat Josephus er niet van uitgaat dat de 2300 avonden en morgens een periode van 1150 dagen zouden zijn, zoals wel eens gezegd wordt. Een reden voor zijn uitleg geeft hij verder niet. G. Roelofs, iemand op het Internet, met enkele goede opmerkingen tegen de adventisten van de zevende dag schreef een artikel: ‘De 2300 avonden en morgens.’ Dit citaat komt er uit: “In vers 26 wordt vervolgens uitgelegd wat de betekenis is van het gezicht van de avonden en de morgens. Dit gaat terug op de tijdsbepaling omtrent de duur van de periode van de godsdienstvervolging van Antiochus. Daniël 8:26 – En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Over het eindpunt kan geen misverstand bestaan. Op 25 december van het jaar 165 voor Chr. werd het heiligdom weer in rechte staat gebracht, toen in de door Judas de Maccabeër gerestaureerde tempel voor het eerst weer naar de Mozaïsche inzettingen het dagelijkse morgenen avondoffer werden gebracht voor de Here. Wanneer wij vanaf deze datum 1150 dagen terug tellen komen wij uit op 27 oktober 168, 3 jaren en 58 dagen ervoor. Daarbij is rekening gehouden met de Joodse maanjaren van 354 dagen (12 maanden van 29 of 30 dagen) en met een schrikkelmaand van 30 dagen. Deze schrikkelmaand werd om de drie jaren ingelast, ter vereffening van het belangrijke verschil met het zonnejaar. In


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

256

de 1150 dagen zitten in elk geval 3 jaren, zodat zeker één schrikkelmaand moet worden afgetrokken. Het is niet precies bekend wanneer het bestendig offer is afgeschaft. Wel weten we dat op 25 december 168, drie volle jaren voor het herstel van de tempeldienst, het eerste heidense offer werd gebracht. Maar tien dagen ervoor was het altaar gebouwd, waarop de heidense offers zouden worden gebracht. En nog vroeger was het koninklijke besluit uitgevaardigd waarbij de Joodse eredienst officieel verboden werd. Dat toen de dagelijkse morgen- en avondoffers al niet meer gebracht werden is vanzelfsprekend. Helaas is de juiste datum van dit besluit onbekend (KV Daniël, 177-178). 1 Makkabeeën 1:54 – De vijftiende van Kislew van het honderdvijfenveertigste jaar (dit is het jaar 168 voor Christus) liet de koning de gruwel der verwoesting (de geheimzinnige aanduiding voor het afgodsaltaar) bouwen op het brandofferaltaar (Willibrord-vertaling). 1 Makkabeeën 1:59 – De vijfentwintigste van de maand werd er een offer opgedragen op het afgodsaltaar dat op het brandofferaltaar stond (Willibrord-vertaling). Kortom: het is beslist niet uitgesloten dat deze datum 27 oktober 168 voor Christus is. Verder is nog bekend dat Antiochus IV Epiphanes in de lente van het jaar 168 naar het oosten, richting Kanaän vertrok. Ook hiermee wordt bevestigd dat in het jaar 168 deze gebeurtenissen uit de profetie van Daniël 8 hebben plaatsgevonden.” Wanneer dit dan duidelijk verwijst naar Antiochus, dan hoeft men niet zoals in de meeste kringen van het dispensationalisme beweren, dat Daniël hoofdstuk 8 ook over de eindtijd zou spreken. Laten we nog enkele andere uitleggingen onderzoeken van die laatste verzen van Daniël. Wat leerde Nahmanides, de Jood, hierover? Mozes Nahmanides was één van de grote rabbijnen uit de dertiende eeuw. In zijn studies kwam hij tot de conclusie dat het geloof in de Messias en zijn komst tot het belangrijkste hoorde. Nahmanides was een volgeling van de “gematria”, de leer van de waarde van cijfers in de Bijbel. En hij legde zich er met enthousiasme op toe om het exacte jaar van verlossing uit te dokteren. Vooral het boek Daniël moest in deze context worden bestudeerd. Het einde der tijden zou heel dicht nabij gekomen zijn. Maar andere rabbijnen namen afstand van zijn eindtijdberekening. Toen leerde men dat er twee Messiassen waren die nog moesten komen. De 1290 dagen uit Dan.12:11 was volgens Nahmanides de 1290 jaar na de verwoesting van de tempel (in het jaar 70), tot het jaar 1358. Dan zou de eerste Messias, de Messias ben Jozef komen. Vijfenveertig jaar later, zou gerekend vanuit de 1335 dagen uit Dan.12, de eerste Messias ben Jozef worden opgevolgd door de regerende Messias ben David. Nahmanides heeft daarbij een aantal, soms moeilijke berekeningen. Gematria zou dat allemaal onthullen. U merkt het: dagen zijn hier jaren van 365 dagen. Maar de voorspellingen bleken niet uit te komen. Nahmanides en andere van de grote voormannen als: bar Hiyya, Rashi en Maimonides bleken maar speculaties op papier te hebben gezet. Honderdenvijftig jaar later kwamen andere rabbijnen met andere berekeningen. Dit geeft een ander Joods idee over de betekenis van het slot van Daniël.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

257

En over het begrip profetische jaren dat zo nauw vastzit aan deze uitleg hier wat de WT erover zegt. In ’DE WACHTTOREN’, van 1 november 1993, blz.11 interpreteren Jehovah’s Getuigen de dagen van Daniël als letterlijk 1 dag = 1dag. Hoewel ze ook in andere gevallen geloven in een profetisch jaar: ”Daniëls profetische tijdsperiodes 1260 dagen: december 1914 tot juni 1918 ________________ 1290 dagen: januari 1919 tot september 1922 ________________ 1335 dagen: september 1922 tot mei 1926” ________________ En u had waarschijnlijk niet anders verwacht, het is in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen dat deze voorspellingen (naar hun uitleg) vervuld worden! En ook dit is een uitleg van deze dagen van Daniël 12 onvertaald weergegeven. De 1260 dagen zijn EXACT het aantal dagen dat de Holocaust in Duitsland duurde. Gevonden op: http://www.1260days.com/1260days.htm 1260 dagen De Holocaust in de Scrif De profeet Daniël werd in visioenen datgene wat: “ziet op een verre toekomst” (Dan.8:26), “wat zal gebeuren met uw mensen [de Joden] in de toekomst” (Dan.10:14), met inbegrip van “en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe.” Dan 12:1) “1260 dagen” = “42 maanden” = “een tijd, tijden en een halve tijd” (3 ½ jaar) (Een profetische “tijd” = 12 profetische “maanden” van elk 30 dagen = 360 dagen) De verdrukking zou het hoogtepunt bereiken in de Joden die in de hand van hun vijand worden overgeleverd voor 3 1 / 2 jaar, “een tijd, tijden en een halve tijd” (Dan.7:25) Nazi-vernietigingskampen werden 3 ½ jaar geëxploiteerd. Was deze duivelse poging om het joodse volk uit te roeien voorspeld in de Bijbel?


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

258

December 1941 vernietigingskampen operationeel <- 3 ½ jaar -> vernietigingskampen bevrijd mei 1945 Wat willen dispensationalisten ons verder nog leren? Het citaat hieronder, vanuit Internet, geeft weer wat men zegt in kringen van de bedelingen over de Antichrist en de Grote Verdrukking. ”De Grote Verdrukking zal 7 jaar duren en bestaan uit twee gedeelten van 3½ jaar. Dit blijkt o.a. uit: Dan. 7:25 "Hij zal de heiligen des allerhoogste te gronde richten... voor een tijd, tijden en een halve tijd.". ’Een tijd’ is een jaar, ’tijden’ zijn twee jaren. Dan. 9.27 "in de helft van de week zal hij (de antichrist) slachtoffer en spijsoffer doen ophouden... zal een verwoester komen". Een week van zeven jaren. Dan. 12:11 "vanaf... een gruwel wordt opgericht... zijn het 1290 dagen.". Opb. 11:2,3 "twee getuigen... 42 maanden lang... 1260 dagen lang." Opb. 12:6,14 de vrouw (Israël) wordt door de Heer onderhouden in de woestijn voor "een tijd, tijden en een halve tijd." Dit is 1260 dagen, 3½ jaren van 360 dagen. Opb. 13:5 het beest "werd macht gegeven... 42 maanden lang." 42 maanden van 30 dagen.” Mag ik daarbij, een voor enkelen wellicht rare opmerking maken. In zijn boek ’De planeet die aarde heette’ zegt Hall Lindsey op blz.58: ”Eeuwenlang, lange tijd voor de huidige gebeurtenissen de ideeën zouden hebben kunnen beïnvloeden van mannen die de bijbel verklaarden, heeft men al erkend dat Ezechiël in zijn profetie over het land dat de noordelijke volken aankondigde, op Rusland doelde.” Lindsey heeft zo tientallen uitspraken en anderen – teveel om op te noemen - met hem, hebben tot de val van de communistische overheersing in Rusland en omstreken geleerd dat er een grote oorlog op til is tussen de URSS (Rusland met al zijn trawanten) en Israël. Men heeft dat spoor verlaten, maar wie het geleerd heeft past het schoentje: hij/zij is een valse profeet geweest. Momenteel zoekt men de vijand van Israël ergens anders. Daar geven we al een besluit bij; dispensationalisten hebben door de twee eeuwen dat ze bestaan, al allerhande uitleggingen gegeven over allerlei profetische zaken. Zelfs een Johannes de Heer bezondigde zich aan uitspraken die hij later heeft teruggenomen. (Zie zijn brochure over het ‘Romeinse vraagstuk’ uit de tijd van de duce Mussolini.) Dan wijst men ons op wat een echte gelijkenis zou moeten zijn van het aantal dagen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

259

des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd.” Verwijst dit naar wat hier onder staat? Openbaring 11:2

“Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.”

Openbaring 11:3

“En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang.”

Dat roept vragen op! Zijn de 1260 dagen letterlijk of een symbool van iets anders? Er worden in deze perikoop van Openbaring 11 twee perioden van ongeveer gelijke lengte genoemd, het optreden der twee getuigen dat 1260 dagen duurt en het vertreden van de heilige stad door de heidenen voor een periode van 42 maanden. Vallen deze twee perioden wel samen? Of komen ze na elkaar? Of overlappen ze elkaar gedeeltelijk? Dat zegt de tekst allemaal niet en alles is dan mogelijk als uitleg. Is er een reden om aan te nemen dat ze niet samenvallen? Of dat ze na elkaar komen, waarbij dan het optreden van de twee getuigen het eerst komt, gevolgd door het vertreden van de heilige stad door de heidenen gedurende 42 maanden. Welke redenen zijn hiervoor aan te voeren? Dispensationalisten zeggen hierover: het is logisch, dat tijdens het optreden der twee getuigen Jeruzalem voor de heidenen geen aanlokkelijke plaats is. De profeten beschikken namelijk over een grote macht, hoewel ze niet echt bewapend zijn. Maar nadat ze gedood zijn door het beest uit de afgrond, zal het voor de heidenen gemakkelijker zijn naar Jeruzalem te komen en het aan te vallen. Wat moeilijk te bepalen is volgens al deze berekeningen van Daniël en Openbaring is: lopen ze allemaal gelijk aan elkaar? Want slechts in dat geval zou de leer van de profetische jaren een been hebben om op te staan. Dan zou 1260 = 42 maanden = 3 ½ jaar. Maar stel dat één van deze data niet zo gerekend wordt en afwijkt, dan rest er 3 ½ jaren = 1177 maandagen of 1278 astronomische dagen. Lopen al deze perioden gelijk? Want één maanmaand heeft slechts 29 dagen, 12 uur en 44 minuten. En is één jaar omgerekend heeft men dan 11 en ¼ dagen tekort om een vol zonnejaar te maken van 365 en ¼ dagen. Want een leer van een profetisch jaar van 360 dagen/jaren is uitgesloten. Dat hoort tot de leer van de fabelen gezien het Bijbels niet te bewijzen valt. En ook dit moeten we aantekenen: die dagen (maanden, jaren) hebben volgens dispensationalisten allemaal betrekking op de drie en een half laatste jaren van de 70ste jaarweek. Ze geven zelf toe dat er van de eerste drie en een half jaren, niets in de Openbaring van Johannes beschreven staat. Want er is géén sprake van een sluiten van een verbond tussen Israël en de Antichrist in het boek Openbaring! Waarom zou dit dan echter iets te maken hebben met een 70ste jaarweek?


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

260

Er staat in Openbaring 11:2,3 NIET dat 1260 dagen exact gelijk is aan 42 maanden, want er is ook aanwijzing in de Scrift, dat er wel eens afgerond wordt naar onder (= 42,5 maanden) of naar boven (= 41,5 maanden). Je kunt er dus geen staat op maken dat één jaar exact 360 dagen zou omvatten. We moeten bij dit alles ook synchroon blijven. Want men zegt in de kringen van de bedelingen, dat dan de feesten in het land Israël opnieuw zullen ingevoegd worden. Met een zogenaamd profetische kalender klopt dat niet. Men is na drie jaar en zes maanden namelijk al 17 dagen niet meer in evenwicht met de zonnekalender. Het heeft bovendien weinig zin om te beweren, wat dispensationalisten doen: te zeggen dat de periode van Openbaring 11:2,3 te maken heeft met wat in Daniël 9:27 staat. Waarom niet? Omdat ze zelf zeggen dat dit naar slechts één deel van die periode in Daniël verwijst. Het is dus geen optelling van deel drie en een half plus drie en een half om de zeven van Daniël te bekomen! De 3½ jaren verwijzen naar het symbool van onvolkomenheid, naar iets dat nog niet af is en volgroeid. Het is de periode van testen en verdrukking van de gemeente van Christus. Zeven is het beeld van volheid, iets dat op zichzelf staat en waar niets meer aan toegevoegd moet worden. Zo is 3½, de helft van een “volle” tijdsperiode. Zou het de voorstelling kunnen zijn van de tijd van éénmaal de tijd van het OT en éénmaal deze van het NT. Gewoon maar 3½ + 3½ = zeven tijden van verdrukking van Gods volk. Dit spreekt me wel aan als oplossing. Ik las ook dit: dat in het boek Esther er een rekening is van 30 dagen in één maand. Ja, dat klopt waarschijnlijk, maar daar heb ik niets aan want dat is de tijdsrekening van de Perzische koningen en niet deze van de Scrift. Dit zijn de betrokken teksten. Esther 1:3,4 SV77: “In het derde jaar van zijn regering maakte hij een maaltijd voor al zijn vorsten en zijn knechten; de macht van Perzen en Meden, de grootste heren en de oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht; Toen hij vertoonde de rijkdom der heerlijkheid van zijn rijk, en de kostbaarheid van het sieraad van zijn grootheid, vele dagen lang, honderd en tachtig dagen.” Esther 2:10-12 SV77: “Esther had haar volk en haar afkomst niet te kennen gegeven; want Mórdechai had haar geboden, dat zij het niet zou te kennen geven. Mórdechai nu wandelde elke dag voor het voorhof van het huis der vrouwen om te vernemen naar de welstand van Esther, en wat met haar geschieden zou. Toen nu de beurt van elke jonge dochter naderde, om tot de koning Ahasvéros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar de wet der vrouwen geschied was; want alzo werden vervuld de dagen van haar versieringen, zes maanden met mirre-olie, en zes maanden met specerijen, en met andere versierselen der vrouwen.” Bekijken we eens nader het verhaal van de twee getuigen in Openbaring 11:3 en verder. De enige degelijke uitleg is dat de twee profeten symbolisch gezien de gemeente van de eindtijd voorstellen. Symbolisch als profeet omdat hun werk en functie daarop gericht is. De nadruk van het getal ”twee” heeft dan te betekenen dat die getuigen een volledig (volkomen) getuigenis afleggen ten opzichte van de wereld. Want de goddelijke regel is dat twee of drie getuigen iets volledig bevestigen (Deut.17:6,15,19 / Joh.5:31). En de Heer zond zijn discipelen uit twee per


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

261

twee (Luc.10:1). Hoe moeten we de 1260 dagen rekenen? Vanuit Opb.12:6 moet blijkbaar vanaf het begin gerekend worden. En Opb.11:11 en 15 die respectievelijk de opstanding van de doden en het oordeel beschrijven zullen het einde ervan aangeven. Dat wil zeggen dat de 1260 dagen symbolisch te tijd voorstellen tussen de tijd van Pinksteren (de geboorte van de gemeente Gods) en de Wederkomst van de Heer om te oordelen over de levenden en de doden. Enkele commentatoren zoeken een verband tussen de 3 ½ jaar droogte in de tijd van Elia. Hij is een beeld van wie ware profeet is of mag zijn (Luc.4:25 / Jac.5:17). Dit is de uitleg van een dispensationalist over de twee getuigen die de meesten niet zullen aanvaarden. We geven het weer zodat u weet dat het dispensationalisme een bonte verzameling is van allerlei gedachten en leerstellingen. In een artikel door Ab Klein Haneveld ‘De Opname van de Gemeente en de Grote Verdrukking’ gevonden op het Internet lezen we: “Indien de 1260 dagen van het profeteren der twee getuigen identiek zouden zijn aan de tweede helft van de 70ste week, zou de dood en opstanding van deze getuigen en ook de erop volgende aardbeving plaats vinden ná de 70ste week. Maar na de 70ste week is volgens Daniël 9:24 de bekering van Israel en de wederkomst van Christus een feit. Uit de gebeurtenissen, die hier in Openbaring 11 beschreven worden, blijkt echter duidelijk, dat dit nog niet het geval is. Wij moeten dus concluderen, dat deze getuigen niet optreden tijdens de tweede helft van de week, ofwel de Grote Verdrukking, maar tijdens de eerste helft van die week. Deze periode duurt eveneens 1260 dagen en ligt tussen de Opname van de gemeente en de Grote Verdrukking. Het blijkt dus, dat deze twee getuigen de lege plaats van de gemeente innemen, en dat er door hun werk weer gelovigen op aarde zullen zijn bij de aanvang van de grote verdrukking. En over deze gelovigen spreekt uiteraard het volgende hoofdstuk van Openbaring.” Veel van zijn vrienden aanhangers van de bedelingenleer zullen steigeren bij zo een uitspraak. Men zet de twee getuigen voor 99% in de tweede helft van de week. Ellis H. Skolfield is een USA theoloog die onder andere een tweedelig werk schreef over ‘The False Prophet.’ Dit staat in deel één: “Before that date, both Jew and Christian were free to worship in Jerusalem, even on the temple mount itself. After 688 the Moslems persecuted the Christians and Jews and drove them out of the land.” Voor hem zijn alle data van 1260, 1290 en1335 zaken die te maken hebben met één dag = één jaar systeem dat te maken heeft met de opkomst en ondergang van de Islam. Zie: http://www.ellisskolfield.com/downloadablebooks.shtml Het beest van Openbaring 13 = de Islam.

Openbaring 12:6 SV77 Openbaring 12:12 SV77

“En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar door God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen.” “Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee hun, die de aarde en de zee bewonen,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

262

want de duivel is tot u afgekomen, en heeft grote toorn, wetende, dat hij een kleine tijd heeft.”

Openbaring 12:14 SV77

“En aan de vrouw zijn gegeven twee vleugels van een grote arend, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halve tijd, buiten het gezicht der slang.”

Openbaring 13:5 SV77

“En het werd een mond gegeven, om grote dingen en godslasteringen te spreken; en het werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden.”

Zijn al die perioden gelijk? Gebeuren ze op hetzelfde moment? Op het Internet waar alles te rapen valt, ook de grootste rommel, lees ik op één site dat er al 486,5 jaar verlopen zijn van de 490 jaar van Daniël 9. Logisch wanneer je het eerste deel van de laatste week laat eindigen bij de dood van Christus aan het kruis. De laatste jaren zijn te beginnen bij 1967. Vanaf de zesdaagse oorlog van Israël, daarbij opgeteld 49 jaar, zodat u in 2016 komt voor het begin van de prediking van de twee getuigen. Verder ga ik er niet op in. Op de site van een Messiasbelijdende groep Joden http://www.rockofoffence.com/ staat een artikel ‘Those “CERTAIN” Years And Days Of ‘Daniel’s People’ waar Christus sterft in het midden van de tweede helft van de 70 ste week. De verdrukking van Israël is slechts het laatste deel, namelijk 3 en 1/2 jaar. Gans het artikel is een complex spel met cijfers. Concentreren we ons op de tijdsbepalingen van Openbaring 12. Wie is die vrouw in het verhaal, ze zal ons helpen te bepalen waar we die tijd moeten inschakelen. De vrouw is NIET Israël zoals men in de kringen van de dispensationalisten zegt. Zeker niet het vernieuwde Israël sinds 14 mei 1948. Het is natuurlijk waar dat Christus uit/in het volk Israël is geboren. Want hij is zoon van Abraham, Judah en David (Mat.1:1 / Heb.7:14 / 2 Tim.2:8). Maar hiermede is men ook aan het einde van de gelijkenis. Vergeet niet dat het hier NIET om letterlijke uitleggingen gaat, dat doen dezen die de bedelingleer aanhangen ook niet. (Hun ijzeren regel, alles letterlijk uitleggen, is dus niet zo sterk.) Is Israël door de draak vervolgd? Integendeel! Christus noemde hun leiders wel: ”de zonen van de duivel” die de draak is (Joh.8:40-44). Wanneer was Israël in de woestijn onder Gods bescherming toen Christus werd geboren? Zo een periode is er niet! En indien we zeggen: Christus is het mannelijke kind, wie is dan het zaad? Th. Niemeijer, volgeling van Darby, schrijft in, ’Het Zoeklicht’, 7 maart 1998, blz.18 over deze uitleg.”Zo wordt Israël in Openbaring 12:16 beschreven als de vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van 12 sterren op haar hoofd... ”En zij baarde een Zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” (vs.5). Daarmee wordt de profetie uit Jesaja 54:1 vervuld waarin Israël als de ’onvruchtbare’ en ’eenzame’ beschreven wordt, die ’toch zal baren’.” (wij onderlijnen).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

263

Een zeer eigenaardige uitleg vinden we in het speciaal nummer van september 2001, blz.6 van ’Christenen voor Israël.’ J. van Barneveld zegt na de aanhaling te hebben gedaan van Openbaring 12:1: ”Deze vrouw heeft het moeilijk: barensweeën! Israël ondergaat nu de barenweeën van de komende Koning en Zijn Rijk. Wij, als gelovigen, staan hierbij naast en achter Israël.” (wij onderlijnen.) Dat is verwarrende taal. De Koning is reeds gekomen zowel voor Israël als voor de heidenen die tot geloof komen. Spaar ons voor de stelling der twee vervullingen! Met Pinksteren zegt Petrus duidelijk dat de vermoorde en opgewekte Jezus zowel Koning (Kurios) is als Gezalfde (Messias). De Joden die de ware aard van hun zondigheid begrepen hebben vragen daarom wat ze dienen te doen en bekeren zich daadwerkelijk (Hand.2:36 tot slot). Wie is dan de vrouw in Openbaring 12? (Grieks voor vrouw is = ”gunè”) Het woord ”vrouw” is in de Scrift letterlijk gebruikt voor: een persoon van de tweede sekse (Mat.11:11 / Joh.16:21), een getrouwde vrouw (Deut.13:7 / Luc.1:5) of een bruid (Deut.22:2325 / Gen.29:21 / Opb.19:7). Deze hier in Openbaring beschreven, is echter symbolisch want geen letterlijke vrouw is ooit tot God gegaan in de hemel om er bescherming te genieten of haar zoon evenmin. Deze vrouw moet ook collectief zijn in plaats van slechts één individu. Het idee dat één als velen is afgebeeld vinden we al verscheidene malen in het O.T. In Dan.2:37,38 staat één koning afgebeeld voor een koninkrijk. Eén beest is afgebeeld voor twee koninkrijken omdat het twee horens heeft (Dan.8:20,21). Een beest met zeven hoofden is echter per definitie niet gelijk aan zeven rijken. Opb.17:9 zou dat moeten ondersteunen maar die identificatie die we bij Daniël vinden is niet dezelfde. Zeven is het symbool van volledigheid. Wat op elkaar lijkt is daarom nog niet gelijk aan! Want één beest kan de afbeelding zijn van de totaliteit van alle aardse machten en de zeven symbool van de volheid van iets. Wie is dan de vrouw? Van wie of wat is ze de zinnebeeldige voorstelling? Daarvoor gaan we eerst terug tot de geschriften van het Oude Testament. Daar zien we dat iemand met de naam Zion is afgebeeld als ”de vrouw” van God in o.a. Jes.54:1,5,6 / Jer.3:20 / Ezech.16:8-14 / Hosea 2: 18,19. Die iemand is Israël, maar dan gezien vanuit het gelovige volk van God. Zij is een moeder met talloze kinderen en die kinderen zijn de individuele personen van het gelovige Israël (Jes.49:21 / 50:1 / 66:7-11 / Hosea 4:5). Er zijn zelf enkele Scriftuurplaatsen die over vrouw Zion spreken als in barensweeën (Micha 4:9,10 / Jes.26:16-18 / Jer.4:31 / 13:21). Deze vrouw is hemels in de zin van haar planning maar aards in werking. Haar oorsprong is hemels en haar Man is hemels. Zodat ze de voorstelling is van het ideale en ongerepte. Deze Scriftuurplaatsen bewijzen echter twee dingen. Ze spreken ten eerste nooit over het feit dat Zion een individuele Messias voortbrengt. Ten tweede dat Zion in barensnood een ”volk” voortbrengt. Dit laatste als kritiek op de uitspraken van de Wachttoren. Volgens hen heeft Zion in 1914 een volk voortgebracht, namelijk al dezen die op dat moment met Charles Taze Russell, hun eerste president, mee werkten en hem als geestelijke leider aanschouwden.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

264

In het NT vinden we een vrouw beschreven in verband met Christus. Het is de gemeente die in twee parabels van het Koninkrijk als ”vrouw” beschreven is (Luc.15:8 / Mat.13:33). En vergelijk hier verder nog Mat.9:15 / Joh.3:29,30 / 2 Cor.11:2 / Eph.5:23-32. Is de gemeente van Christus niet de vrouw van Opb.12? De sleutel wie die vrouw is vinden we in Gal.4:25-27! Daar zegt Paulus: ”Het woord Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder.” Dan beschrijft Paulus hoe deze vrouw baart en geeft als ondersteuning van zijn visie Jesaja 54:1. Vergelijk ook Heb.12:22. Deze tekst uit het OT is toepasselijk op Gods gemeente uit het OT. Maar ook op de bruid van Christus wanneer je het NT bekijkt. Over de anderen is er niet altijd zekerheid en kan ook op het letterlijke Israël toepasselijk zijn. De vrouw is in barensnood, en wat wil dat zeggen? De vrouw, de gemeente bestaande uit Joden en heidenen die de Messias aannemen, van Opb.12 is in nood. Ze is roepende voor verlossing uit haar weeën (Mat.9:27 / 27:50 / Luc.23:46). Gods hemelse koningin staat op het punt een zoon te baren. Over letterlijke weeën spreekt de Scrift niet al te dikwijls (1 Sam.4:19 / Jes.43:10 / 51:2). Het is echter een uitdrukking (Hebreeuws = chul) die volgens de symbolische taal, de betekenis heeft van alle soorten noodtoestanden of geestelijke pijnen. Zie naar: Jes.13:8 / 21:3 / Jer.4:31 / 6:24 / 13:21 / 22:23 / 1 Thes.5:3. Wanneer u deze teksten erop naziet dan merkt u tevens op dat het niet steeds spreekt over gelovigen. Ook de wereld is in weeën zoals in 1 Thes.5:3. Of Babylon is in weeën volgens Jer.50:41-43. In Gal.4:19 zegt Paulus: ”mijn kinderen, terwille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft.” Zo ook moet men de pijnen van deze vrouw begrijpen. Symbolisch heeft Sion moeilijkheden met het baren omdat ze het mannelijke kind als het ware aan Satans wereld moet ontrukken. Daarom is er ook gezegd dat ze pijn heeft om te baren. Het is het gewone woord ”basanidzo” dat hier is gebruikt. We kunnen dat het best begrijpen door te vergelijken met de ”pijnen” van Lot in 2 Pet.2:8. Het zou absurd zijn zulke dingen letterlijk te nemen. De tekst van Gal.4:19 spreekt over “kinderen” in de meervoudsvorm. Laten we duidelijk zijn; Paulus her-interpreteert hier de oorspronkelijke tekst. Jesaja 54:1 is door Paulus geher-interpreteert, de éne die baart worden velen die baren. De gemeente Gods is in permanente barenweeën telken male iemand tot het geloof in de Messias komt (1 Cor.4:15 / Col.1:27-29 / 3:9,10). Het mannelijke kind in Opb.12 kan dus alléén die groep gelovigen zijn uit de eindtijd, vanaf Pinksteren. Zij zullen zoals alle andere gezalfden Gods de natiën met een ijzeren roede regeren (Opb.2:26,27 / 19:15 / Ps.2:9 / Col.3:4). Biederwolf, leerling van de leer der bedelingen, zegt over het neerwerpen van de Satan in Opb.12: ”Heeft het neerwerpen vanuit de hemel plaats gehad ná de tenhemelopneming, volgende op een oorlog?” Er is echter een onoverbrugbare bedenking met deze visie gezien er in vers 12 staat dat de Satan weet dat hij slechts ”een korte tijd” heeft voordat hij gebonden wordt. En gezien dit is opgemerkt vanuit een bovennatuurlijke kennis van de Duivel, en de ouderlingen in de hemel kan dit zeker niet dezelfde betekenis hebben als wanneer de apostelen de uitdrukking gebruiken ”een kleine tijd”,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

265

”wat kortelings zal geschieden” enz... Het wil dus betekenen datgene wat we bedoelen met die uitdrukking, namelijk, een zeer kleine tijd en niet een periode van 2000 jaar of meer gerekend vanaf de tenhemelopneming. En anderzijds, Eph.6:12 laat doorschemeren dat Satan nog steeds in de hemelse gewesten is gedurende de periode dat hij prins van de wereld is. Deze opmerkingen zijn echter niet helemaal onoverbrugbaar. Maar gezien het voorgaande, en andere redenen nemen de Futuristen de positie in dat deze oorlog in de hemel zal plaatsvinden ná de opname van de gemeente, dat Satan dan tegenwoordig is en de broeders voor God, dag en nacht aanklaagt, waarna de Christus hem zal berispen (Zach.3:2). Michaël zal de hemelse legerscharen aanvoeren tegen hem met het reeds gekende resultaat” (blz.624, wij onderlijnen). We gaan deze twee argumenten uit dit gedeelte even na en beginnen met het laatste. Ephese 6:12 bewijst niet wat Biederwolf zo pertinent zegt. Hier volgen de zes grote Nederlandse vertalingen die Biederwolf’s stelling weerleggen. S.V.: ”Tegen de geestelijke boosheden in de lucht” Luther: ”tegen de booze geesten onder de hemel” Leidse V.: ”met de boosaardige geesten in het luchtruim” Brouwer: ”tegen het rijk der booze geesten in het hemelruim” Canisius: ”tegen de boze geesten in de lucht” N.B.G.: ”tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” En zes Engelse vertalingen. King James: ”against spiritual wickedness in high places” Living Bible: ”against huge numbers of wicked spirits in the spirit world” Today E.V.: ”and cosmic powers of this dark age” N.I.V.: ”against the spiritual forces of evil in the heavenly realms” Philips: ”it is against organisations and powers that are spiritual” R.S.V.: ”against the spiritual hosts of wickedness in the heavenly places” Het is duidelijk uit deze vertalingen dat wat Biederwolf er in leest in werkelijkheid daar niet te vinden is. De lucht / luchtruim / hemel waar Satan vertoefd is niet het verblijf van YaHWeH, niet Gods hemel. Het is een plaats ergens tussen Gods hemel en onze hemel waar de vogels vliegen. Het gaat over Satans ”hemelse rijk” en dat is een onzichtbare zaak voor ons. En het andere argument van Biederwolf: volgens de uitdrukking ”een korte tijd” moet dat kort voor de wederkomst zijn en niet op bijvoorbeeld Pinksteren zoals we zelf zeggen. Wanneer u echter daarbij het volgende leest is die uitleg van deze schrijver niet te aanvaarden. Johannes zegt in de Apocalyps 1:3: ”Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.” We leven trouwens SINDS de tijd der apostelen, meer bepaald SINDS met Pinksteren de Heilige Geest is uitgestort in: ”de laatste ure”, 1 Joh.2:17 ”laatst der dagen”, Jac.5:3


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

266

”het einde der eeuwen”, 1 Pet.1:20 ”het einde des tijds” Judas 17,18. De argumenten van Bierderwolf en de (bedelingen) houden dus geen steek. En ook Scofield heeft een opmerking in die aard. We citeren uit zijn vertaalde cursus die verscheen bij ’Het Morgenrood’. ”Hij is de God en Overste dezer wereld Joh.12:31 ”Overste dezer wereld” (Kosmos, orde, organisatie) Eph.2:2 ”Overste van de MACHT der lucht” Joh.14:30 ”Overste dezer wereld”, ook Joh.16:11 Eph.6:11,12 ”Geweldhebbers der wereld, der duisternis” ”De bestaande wereldorde, d.w.z. de organisatie van het mensdom op politiek, sociaal, economisch gebied, enz. is gebaseerd op macht, zelfzucht, ambitie, eerzucht en genoegens. Dit wordt beperkt en verzacht door de tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de Gemeente (2 Thes.2:7). Met de opname van de Gemeente (1 Thes.4:14-17) zal de ”Wetteloze” van 2 Thes.2:8 worden geopenbaard, aan wie satan al zijn macht geven zal (Opb.13:2).” Marc Verhoeven schreef een artikel: ‘De ‘Rede over de laatste dingen’ begrijpen’ te vinden op users.skynet.be/fa390968/_RedeLaatsteDingen-MV.doc Er staat bijvoorbeeld dit over de cijfers die we bespreken: “Hier begint de “grote verdrukking”. De Joden kunnen het tijdstip ervan gemakkelijk berekenen zodat het hen niet onverwachts overvalt. Ze omvat de tweede helft van de ‘week’ in Dan 9:27. Deze is 1260 dagen (Op 11:3; 12:6), 42 maanden (Op 11:2; 13:5) of ‘een tijd, tijden en een halve tijd’ (Dan 7:25; 12:7; Op 12:14) lang. Dit zijn 3,5 profetische jaren. De grote verdrukking begint onzichtbaar met het neerwerpen van de duivel uit de hemel (Op 12:7-9). In Daniël 12:11 lezen we dat aan het begin van de laatste halve week het dagelijks offer zal worden gestaakt en dat daarvoor in de plaats een “gruwel” zal worden opgericht (Dan 9:27 en 12:11; Mat 24:15; Mark 13:14). Dit is het zichtbare begin van de “grote verdrukking” (Mat 24:21; Mark 13:19; Op 7:14). Dit is de “tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jer 30:7; zie ook Dan 12:1).”(Wij onderlijnen.) Bedroevend dat deze man dat beweert. Er valt namelijk niets te berekenen en hij is gevangen in zijn eigen uitleg. Want als dispensationalist beweert hij dat Mat.24:36 over die periode spreekt en die ondersteund niet wat hij tracht te bewijzen. Daar staat het volgende: “Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen.” De mensen die de leer van de bedelingen volgen beweren nu twee dingen: 1) Dat de opname van de gemeente zal plaatsvinden, zeven jaar voordat de echte Wederkomst zal plaats hebben. 2) Dat na de opname een periode van zeven jaar aanvangt van de antichrist, van prediking van herstel van Israël en enkele zaken meer. Op het einde van die periode


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

267

komt de Heer. Dat juist is in tegenstrijd met de woorden van Jezus: “Doch van die dag en van die ure weet niemand.” Dat sluit zondermeer uit dat er iemand die leeft in de periode van de laatste zeven jaar, dus voor de echte zichtbare Wederkomst iets zou afweten van die komst. Dat sluiten de woorden: “Doch van die dag en van die ure weet niemand “ uit. Er valt niets te berekenen ook niet in die periode en daar zondigt Marc Verhoeven zich aan en alle andere dispensationalisten. En de context is even duidelijk. Die zet de komst van Jezus in een vergelijkbare periode van de niet te berekenen tijd van de zondvloed. Dit staat er in Mattheus 24:37-42: “Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen worden en één achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal aangenomen worden, en één achtergelaten worden. Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt.” Ook de vernietiging van Sodom en Gomorra, op een andere plaats door Christus besproken, verwijst naar een onbekende tijd van de komst. En let er op dat zowel de vloed als Sodom de verwijzing is naar wat een dispensationalist leert over die zaken; juist voorafgaande aan de Wederkomst. En die laatste periode is zeven jaar na de opname en dus te berekenen voor Marc Verhoeven en zijn collega’s. Waarom de Scrift niet aannemen in plaats van een stelling die onBijbels is. Lucas 10:12 SV77: “En Ik zeg u, dat het die van Sódom verdragelijker wezen zal in die dag, dan die stad.” Lucas 17:29 SV77: “Maar op de dag, op welke Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van de hemel, en verdierf ze allen.” Het beeld dat Christus en Petrus schetsen over Noach is door dispensationalisten géén eer aangedaan, ja zelfs verminkt en misbruikt.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

268

Hoofdstuk 2 Over profetie Wat zij op dat gebied zeggen Alle verdedigers van een toekomstig duizendjarig rijk leggen grote nadruk op de letterlijke vervulling van profetie waar dit mogelijk is. Natuurlijk moeten we daar “amen” op zeggen. We citeren uit een gekend boek van deze theologische richting: Hal Lindsey, ’De planeet die aarde heette’, Uitg. Luitingh, 1972, blz.173, 174: “Ons standpunt is premillemnionistisch. Het wezenlijke tussen de amillenionisten en de premillenionisten is de vraag of de profetieën letterlijk of figuurlijk moeten worden opgevat. Zoals in het boek vele malen is aangetoond, zijn bijna alle profetieën omtrent gebeurtenissen uit het verleden letterlijk uitgekomen, vooral de voorspellingen betreffende de eerste komst van Christus. Het bewijs is geleverd dat de woorden letterlijk moeten worden opgevat, dat wil zeggen dat ze hun normale betekenis hadden voor de mensen die leefden in de tijd dat ze werden neergeschreven. De woorden waren niet bedoeld om weggeredeneerd te worden door mensen die niet kunnen geloven wat duidelijk is voorspeld.” Daarop zeggen we echter: dat er hier geen “amen” mag op volgen. Want de schrijver geeft blijk van weinig respect voor wat het NT leert over vervullingen van voorspellingen uit het OT. En we


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

269

kunnen onze stelling ook waar maken, gezien er tientallen voorbeelden zijn van voorzeggingen die we verder aanhalen maar niet voldoen aan de definitie van Hal Lindsay. Een andere verdediger van profetie in het licht van de duizendjarige regering zegt: “Enkele weken geleden was schrijver dezes onderweg naar huis op zondagavond, na elders een spreekbeurt te hebben vervuld, terwijl de radio in de auto aanstond. De hoofdredacteur van een overigens door mij gewaardeerd christelijk dagblad werd de vraag gesteld hoe hij de profetieën zag die over Israël spreken. Op deze vraag antwoordde deze hoofdredacteur dat de Bijbel voor hem geen puzzelboek en geen spoorboekje was. Afgezien van het feit dat dit een afgesleten antwoord is, met uitdrukkingen die jaren geleden al door theologen als Aalders, Schilder en K. Dijk werden gebruikt, is het ook een gewone dooddoener. Waarom niet eens eerlijk en ruiterlijk gezegd dat de kerk zich tientallen jaren, ja, honderden jaren, heeft vergist en Israël heeft beroofd van de machtige beloften welke God aan dit volk heeft gegeven. Want de Bijbel is geen puzzelboek en nog minder een spoorboekje, maar het Woord zegt wel dat we acht moeten geven op het profetische Woord als een lamp, die schijnt op een duistere plaats (2 Petr.1 vs.19). Want als er ooit een tijd duister is geweest, dan is het deze tijd. Maar God laat de schijnwerper van het profetische Woord op een heldere wijze op Israël schijnen en de boodschappers van het profetische Woord, daar hoort ook de kerk bij, zullen die schijnwerper in de hand moeten nemen om het aan deze wereld duidelijk te maken dat Israël ons laat zien dat de laatste dagen zijn aangebroken” (J. Schouten, ’Het Zoeklicht’, 30 mei 1998, blz.11). Maar alles zo maar naar Israël toeschuiven zonder rekening te houden met de prediking, dood en Opstanding van de Heer is totaal onmogelijk. Aan de grondslag van profetie ligt Gen.3:15 en de boodschap is daar universeel en niet slechts Joods. En hoewel de beloften aan de Vaderen (vooral Abraham) grotendeels voor Israël zijn bestemd, zijn ook hier de beloften aan de Heidenen een belangrijk tegengewicht. We komen hierop terug in hoofdstuk drie. J. van Barneveld schrijft in ’Het Zoeklicht’ van 4 mei 1996, blz.6, 7: “Vaak horen we in de prediking en op bijbelstudies zeggen (en wellicht heeft u het zelf ook wel eens gezegd): ’De Here Jezus komt spoedig!’. Deze verwachting van Zijn komst is een geweldige blijde verwachting. We mogen daar biddend en vol hoop naar uitzien. Inderdaad, de laatste ’jaarweek’ kan elk moment aanbreken. De beruchte antichrist, het beest dat in het boek Openbaring en ook door de profeet Daniël uitvoerig wordt beschreven, kan elk moment de kop opsteken. De gebeurtenissen komen nu in een stroomversnelling terecht. Alles gaat al razend snel (...) Een advies van Luther. We moeten nu even ’gas terugnemen’. Immers ’overspannen verwachting’ en ’overtrokken aandacht’ kunnen tot vreemde, extreme situaties leiden. Het is niet voor niets dat Luther heel nuchter heeft opgemerkt dat, als hij wist dat de Here Jezus morgen terug zou komen, hij vandaag nog een boompje zou planten. Petrus was ervan overtuigd dat de eindtijd toen al was aangebroken. Zijn eerste advies voor de gelovigen was: “komt tot bezinning en wordt nuchter” en dan geeft hij allerlei regels voor een hecht gemeenteleven en besluit dat hoofdstuk (1 Petrus 4) met ons dringend aan te raden ’steeds het goede te doen’. Wij moeten ’gewoon’ doorgaan met het goede werk wat God van ons vraagt.” Wat we hierboven opmerken bij J. Schouten is gewoon


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

270

hier ook te herhalen. We vragen ons af of deze mensen wel een tekst als 2 Pet.3:1-7 naar hun waarde kunnen beoordelen. R.H. Matzken zegt in zijn ’Het Koninkrijk Gods, Hier en nu’, privé uitgave rond 1976: “Allereerst gaat het om een vraagstuk van hermeneutiek, dat is de wijze van exegetiseren. Calvinisten en Lutheranen zullen daarbij impliciet blijven binnen de kaders van hun theologische leiders, te beginnen bij Calvijn en Luther. Evangelikalen beroepen zich principieel niet op; evangelische theologen (die veelal theoloog waren buiten hun evangelist zijn), maar op de Schrift en gaan daarbij van een aantal uitgangspunten uit, waarvan we er enkele hier expliciet noemen: 1. De Schrift is de enige gezaghebbende vertolking van Gods spreken tot de mens, dus niet náást de Kerkvaders, de oude geloofsbelijdenissen, de concilies of de tradities, zoals de Rooms Katholieke Kerk leert. 2. De Schrift dient letterlijk verstaan te worden, d.w.z. lees de Schrift “gewoon.” Vergeestelijk of allegoriseer alléén, indien dit uit het tekstverband duidelijk blijkt. 3. De Schrift spreekt zichzelf niet tegen, met andere woorden: De Schrift verklaart zich zelf en kan niet gebroken worden. 4. De Geest van God is de sleutel om de Schrift te verstaan; lees daarom de Bijbel in overgave aan Hem die de schrijvers inspireerde (1 Cor.2:10-12;2 Pet.1:21,22). (...) Deze vier uitgangspunten waren ook die welke Luther en Calvijn leerden; het gezagsprincipe, de letterlijk uitleg, Schrift verklaart Schrift en de persoon van de vertolker. Indien een Schriftgedeelte onduidelijk is, gaan we niet te rade bij de Kerkvaders of de Kerktraditie - Rooms katholiek of Protestant - maar bij de Schrift zelf, die gezaghebbend en zelfverklarend is” (blz.54,55). We komen op dit citaat niet meer terug, en om geen misverstand te scheppen toch deze opmerking bij de eerste paragraaf van de schrijver. (Dit is trouwens een zeer verhelderend boekje over de verhouding Reformata-Evangelikalen). De auteur geeft aan dat de schrijvers van de Reformata steeds blijven in hun eigen traditie. Dat beeld klopt niet met de werkelijkheid. We illustreren. Er verschenen bij de uitgeverij Kok ooit twee soorten bijbelcommentaren. (We hebben het niet over de derde serie die is gestart.) Het niet wetenschappelijke ’Korte verklaringen’ met het oog op de gewone man, had weinig verwijzing naar andere geschriften. Zijn die er wel dan zijn die wel degelijk meestal uit Reformatorische kringen. Reden daartoe is de pastorale overweging! Doen Evangelikalen ook niet hetzelfde? Waarom dan die opmerking? De tweede wetenschappelijke serie van commentaren heeft zoals alle degelijke commentaren in dien aard verwijzingen naar de geschriften van zowel vriend als vijand. Daarom opnieuw de vraag: waarom die opmerking? En om die reden, van de wetenschappelijke duidelijkheid, zullen we ook wellicht tot verveling van sommigen, zeer kwistig zijn in het aanhalen van wie het niet met ons eens is. Want ook dat is ons duidelijk geworden: velen geloven maar wat omdat iemand hen ooit wat geleerd heeft. Maar echt nagegaan en vergeleken bij de Schriften hebben weinige. En sommigen willen daar zelfs niet op ingaan uit schrik iets aan geloof te verliezen. Alsof de waarheid en het geloof elkaar niet verdragen en elkaar uitsluiten!


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

271

Wat wij op dat gebied zeggen We lezen in ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, 5 delen, edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975, vol.4, blz.895, het volgende als algemene inleiding hierbij: “Het is soms moeilijk om nauwkeurig de betekenis van een bijbelgedeelte te vatten. In enkele gevallen lijkt het onmogelijk om met zekerheid een passage te interpreteren of te begrijpen. Maar indien we langzaam en nauwkeurig voorwaarts gaan zal de onduidelijke tekst en de moeilijkheid die er in zit, vanuit het licht van andere teksten klaar en duidelijk worden. En aldus zal men het grootste aantal van deze moeilijke profetische geschriften aankunnen.” Vijf stellingen over de aard van de Bijbelse profetie 1ste Stelling: Er is profetie die niet letterlijk vervuld wordt De manier waarop het NT omgaat met een voorspelling van het OT, geeft aan dat niet alles letterlijk te vervullen is. Om een voorbeeld te noemen dat zeker frappant is: profetisch zou de komende verlosser “Immánuël” genoemd worden. Matthéüs, die schrijft onder Gods inspiratie, citeert in Mat.1:23 een gedeelte uit een ander geinspireerde schrijver, uit Jes.7:14. Nu is het duidelijk dat men Jezus bij Zijn geboorte niet Immánuël noemt. Dat niet één van Zijn discipelen Hem aanspreekt met die naam. En dat daarna het NT deze naam voor Christus niet overneemt. Is hier iets aan de hand? Is Matthéüs zo dom dat hij dat niet kan inzien? Jezus, kan dan slechts een “Immánuël” genoemd worden in geestelijke zin. Hij was zoals het woord in werkelijkheid moet vertaald worden: “God is met ons.” Ten onrechte zet Bultema het (blz.34) bij de lijst van letterlijk te vervullen profetie. Wij citeren uit, naar onze mening, een zeer belangrijke studie over de vervulling van het OT, iets over deze Immánuël-tekst. “Bij de voorbereiding van de exodus uit Egypte verzekert de Here zijn Immanuëlbelofte aan Mozes: “Ik ben immers met u” (Ex.3:12). En aan het eind van de exodus heeft Mozes dan ook aan het volk gezegd: “De Here uw God was veertig jaar met u, gij hebt aan niets gebrek gehad” (Deut.2:7). “En als gij te strijde trekt tegen uw vijanden, dan zult gij niet vrezen, want uw God is met u” (Deut.20:1) (...) Ook mocht het volk van de Here met deze Immanuëlbelofte het beloofde land binnengaan.” (Ter ondersteuning volgt dan Joz.1:5,9 / 3:7 / Richt.2:18 / 6:12,16). Zie J.W. Smitt, ’Opdat vervuld zou worden’, De Vuurbaak, deel 1, 1975, blz.49. Maar nu is God onder het volk Israël in een lichamelijke vorm aanwezig, Immánuël heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). Hij is geestelijk met ons, de gemeente, tot zij door Hem zal bevrijd worden bij Zijn Wederkomst. Op blz.53-57 somt de schrijver enkele bezwaren op tegen bepaalde verklaringen en daaruit willen we er toch twee citeren: “Immanuël is geen type van Christus en het vervullingsverband van Mattheüs kan niet typologisch worden verklaard, omdat daarin de typologische


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

272

overeenkomst tussen de in 1:23 geciteerde profetie van Jesaja 7:14 en de verhaalde heilsfeiten in Mattheüs 1:20b en 21 (samengevat in vers 22a) ontbreekt. De messiaanse opvatting kan ook niet dienen voor een meervoudige vervulling in die zin, dat na de eerste vervulling van de Immanuëlprofetie in de dagen van Achaz, de tweede vervulling zou gekomen zijn in de ontvangenis en de geboorte van Jezus Christus en de laatste in het Immanuëlland van het nieuwe paradijs, want die zogenaamde tweede vervulling ligt niet op de vervullinghistorische lijn van de eerste en de laatste en is daarmee niet in overeenstemming.” (Deze twee delen van schrijver zijn met niets anders in het Nederlandse taalgebied te vergelijken. Deel twee verscheen in 1977. Een goede tegenhanger in de Engelse taal is R. McConell, ’Law and Prophecy in Matthew’s gospel’, Friedrich Reinhardt Kommisionsverlag, Basel, 1969. Het is de doctorale scriptie van deze schrijver. En zie ook R.H. Gundry, ’The use of the Old testament in St Matthew’s gospel’, Brill, 1967.) Dezelfde redenering is toepasselijk voor de naam David die de Messias heeft volgens Ezech.34:23,24. Die naam heeft Jezus nooit gehad en niemand noemde Hem ooit zo. De vervulling van de tekst is toch duidelijk in Hem geschied volgens Joh.10:1-16. En vergelijk Jer.30:9 / Ezech.37:24,25 met Hand.2:30-36 / Opb.3:7. Het gaat niet om letterlijke vervulling. In Ezech.37:22 staat dat er één koning zal zijn over alle Israëlieten, en zijn naam is “David.” Maar in Jer.23:5 staat dat een rechtvaardige spruit zal regeren. Beide teksten worden door dezen die in de duizendjarige regering geloven toegepast op dat tijdperk. Zullen er dan twee koning zijn in dat rijk? Zou niet één van die teksten figuurlijk moeten zijn? Of beiden? Een andere tegenstrijdigheid, indien we alle profetie letterlijk nemen, is de volgende. Volgens Ezech.36:35 wonen ze in versterkte steden in het nieuwe Israël. Maar volgens Ezech.38:11,12 leven ze “allen zonder muren grendels of poorten.” Eén van beide moet figuurlijk zijn en toch spreken ze over dezelfde tijd volgens verdedigers van de duizendjarige tijd. De buitenmuur van de tempel loopt volledig rond de plaats die ervoor beschreven wordt (Ezech.40:5 / 42:20). Is dat letterlijk of figuurlijk? Een soort “Chinesche muur” in Israël? Maar waarom gezien Israël in het duizendjarige rijk geen vijanden zal hebben! Wanneer de Heer in Zijn eigen streek de profeet Jesaja aanhaalt, in de synagoge, en de tekst op hem zelf van toepassing brengt dan is er op zijn minst één deel uit de voorzegging die niet letterlijk in Hem in vervulling ging. Volgens Lucas 4:19 leest Hij: “om aan gevangenen loslating te verkondigen.” Maar naar teksten die over een letterlijke gevangenis spreken waarover loslating gepredikt wordt door de Heer zoeken we tevergeefs. Wel over geestelijke gevangenschap want zo moeten we toch de Bergrede verstaan. In deze éne profetie van Jesaja gaat het dus op zijn minst over een mengeling van letterlijke en figuurlijke zaken. En wie zich de moeite wil nemen om enkele commentaren er op na te kijken zal merken dat de grote nadruk ligt op het geestelijke aspect. Armen worden geestelijk rijk want Jezus deelde toch geen centen uit! Geestelijke blinden worden hun ogen van verstand geopend zodat ze de werkelijkheid in de Heer mogen zien. Verbrokenen van hart die Hem aannemen worden in hun geest gereinigd.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

273

Nog enkele voorbeelden. Volgens Ps.118:22,23 zal het Joodse volk, zijn enige God, YaHWeH, verwerpen. Matthéüs past dit toe op Jezus Christus, verworpen door Zijn volk, die in zijn ogen dus God moet zijn. Israël verwerpt God = Christus (Mat.21:42). Dit is echter nog niet het punt waarop we willen wijzen: zowel het OT als het NT bedoelen met het begrip “hoeksteen” geen letterlijke steen. De profetie spreekt niet over een letterlijk toekomstig bouwwerk uit stenen opgetrokken. Integendeel, op een symbolische wijze is God of Christus, de Rots en Hoeksteen van Israël. Het gaat in de aanhaling van Matthéüs niet echt om een vervulling. In de aanhaling van Matthéüs wordt één van Gods eigenschappen toegepast op Jezus van Nazareth, op een mens. Dat is nieuw. Eén van de aspecten van de Messiaanse regering is dat het er nooit aan water ontbreekt. Zonder water is de mens gedoemd te sterven, maar de voorspellingen van letterlijk water worden door Christus vergeestelijkt. Vergelijk Ezech.47:1 / Jes.33:21 / Zach.14:8 met Joh.7:38. Er zijn nog andere dingen te vergelijken; het paaslam (Ex.12:3-13 / Joh.1:29), het manna (Ex.16:4,15 / Joh.6:33), de tempel (2 Kron.7:12 / 1 Cor.3:16), het tabernakel (Num.7:1-89 / Opb.21:3) enz... We beweren niet dat men zondermeer van een voorzegging uit het OT mag zeggen: dit moet in het NT geestelijk verklaard worden. Laat ons verder naar profetieën i.v.m. de Messias kijken. 1°) Geboren uit een vrouw Gen.3:15 / Gal.4:4. 2°) Uit geslacht van Abraham Gen.12:3,7 / Rom.9:5. 3°) Uit geslacht van Judah Gen.49:10 / Heb.7:14. 4°) Uit geslacht van David 2 Sam.7:12,13 / Rom.1:3. 5°) Geboren uit een maagd Jes.7:14 / Mat.1:22,23. 6°) Geboren in Bethlehem Micha 5:2 / Mat.2:5,6. 7°) Is vervuld van de Heilige Geest Ps.45:7 / Jes.11:2/ Luc.4:18,19. enz... alles letterlijk vervuld. Zie o.a. zo een lijst bij Bultema vanaf blz.33 e.v.. Maar niet alles moet letterlijk in vervulling gaan. Er zijn voorbeelden van “aanpassing” en geestelijke vervulling. Daarom uw volle aandacht voor het volgende. Deze Lijst streeft hoegenaamd niet naar een volledigheid. 1°) De eerste Messiaanse profetie uit de Schrift staat in Gen.3:15 en deze zal niet letterlijk vervuld worden. Het zaad van de vrouw, de Verlosser, zal de slang niet letterlijk het hoofd indrukken, maar wel figuurlijk. 2°) Adam en Eva zijn een beeld van Christus en zijn gemeente, maar de gelijkenis is er slechts tot op zekere hoogte en overstijgt het letterlijke beeld (Gen.2:23,24 / Eph.5:31,32). 3°) Wat met Jona is geschied zal ook aan Jezus geschieden; drie dagen dood zijn. De betekenis is echter niet dezelfde (Mat.12:40 / Jona 1:17). Jezus was werkelijk dood, Jona was niet dood maar zat levend in de vis. Jona was slechts in geestelijke zin dood voor Gods werk. 4°) In een opstandige bui krijgt Israël als straf van God een plaag van slangen te verduren. De slang die op een paal wordt gehangen zal in het tegenbeeld de Heer voorstellen die sterft aan het kruis (Num.21:8,9 / Joh.3:14,15).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

274

5°) Als de Heer sterft aan het kruis worden zijn beenderen niet gebroken “opdat het Scriftwoord vervuld zou worden.” Maar dat Scriftwoord spreekt over dieren, het is géén gelijkaardige vervulling (vergelijk Joh.19:36 met Ex.12:46). 6°) Over Juda, waarschijnlijk over de afstammeling van Juda die de Messias zal worden, staan dingen voorzegd die niet letterlijk zijn (Gen.49:11). Letterlijk is deze tekst niet te begrijpen en heeft geen echte inhoud. 7°) Voorafgaande aan de komst van de Messias zal iemand optreden als volgt; hij zal paden rechtmaken, kloven opvullen en heuvels slechten. Alle krommingen en oneffenheden zullen vlak gemaakt worden. Zo was het voorzegd en zo is het in vervulling gegaan bij het optreden van Johannes de Doper. Maar Johannes was géén letterlijke bouwondernemer en ook géén straatwerker. Zijn werk was geestelijk en de profetie is op een geestelijke wijze door hem vervuld (Jes.40:3-5 / Luc.3:3-6). 8°) Over dezelfde Johannes valt nog op te merken dat de Joden hem ooit vroegen of hij Elia was die moest terugkomen vóór de grote dag van YaHWeH aanbrak. Daarop zegt hij categoriek “neen” (Joh.1:21). Maar Jezus zegt dat hij wel degelijk Elia is (Mat.17:9-13). En hij is ook zo aangekondigd vanaf zijn geboorte (Luc.1:13-17). Dat is geen tegenstrijdigheid. Hij is géén letterlijke Wederkomst of reïncarnatie van de oude profeet. Maar in geestelijke zin heeft hij alles gedaan om de profetie te vervullen. 9°) Van de Messias is voorzegd dat Hij in het jaar van de verlossing, het jaar van het oordeel, alléén te werk gaat. Maar in het oordeel zullen miljarden engelen hem helpen en zelfs de gemeente zal meehelpen in het oordeel (Jes.63:2-6 / Mat.13:36-43 / 1 Cor.6:3). 10°) De gemeente zijn de schapen van de Heer, zowel in de voorspelling als in de uitspraken van Christus, maar toch zijn het geen echte schapen! (Zie Jes.40:11 / Joh.10:11-16). 11°) Jezus voorzegt dat wie zijn discipel wil worden het lichte juk van de Heer moet opnemen. Dat is toch geen letterlijk juk? (Zie Mat.11:28,29). 12°) Om deel te hebben aan het Koninkrijk van God telt niet de afstamming, of het aardse, maar het geestelijke. Wie niet is wedergeboren door de Heilige Geest komt er niet binnen (Joh.3:3-8). Ook het water dat de Heer beloofd te geven aan zijn discipelen is geen scheikundig zuiver water H2O - maar de belofte van de Heilige Geest (Joh.4: 14,24). 13°) De belangrijkste opstanding waarover Christus het heeft is niet een letterlijke, maar de geestelijke opstanding uit de dood der zondigheid (Joh.5:25). Zo ook nog Joh. 6:51 / 7:37 / 15:15 / 21:16,17. Wie dan persé de stelling wil aanhouden dat alles wat in het OT op Israël betrekking heeft letterlijk vervuld wordt en alles wat in het NT over de kerk gezegd wordt geestelijk, komt dus bedrogen uit. Zo zullen “armen van geest het koninkrijk der hemelen beërven” (Mat.5:3) en “zachtmoedigen de aarde beërven” (Mat.5:5). Dat is géén tegenstrijdigheid. Elke gelovige wordt nu opgenomen in het Koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen: een Koninkrijk geregeld vanuit de hemel t.t.z. door God. Maar uiteindelijk komt dat Rijk op aarde (Opb.21:1-8). Vergelijk ook Jes.49:10 met Opb.7:16. En een voorbeeld dat niet rechtstreeks op de Heer betrekking heeft. Van Abraham staan enkele dingen in het boek aan de Hebreeën die op het eerste zicht tegenstrijdig zijn. Zo staat er in


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

275

Heb.6:13-15: “Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf zeggende: Voorzeker zal ik u zegenen en zekerlijk vermeerderen. En zó door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen.” Maar in Heb.11:13,39,40 staat er: “In (dat) geloof zijn allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde (...) Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen.” De belofte ontvangen of niet verkregen? Oplossing: alle beloften slaan niet op hetzelfde letterlijk aspect! Een opmerking hierover maar vooraf nog een deel uit Rom.4:13-17: “Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs (...) opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld die (...) het niet zijnde tot aanzijn roept.” Met ander woorden: in Abraham én zijn afstammelingen is vervuld wat hém en hún is aangezegd. Niet slechts aan de letterlijke vleselijke afstammelingen, maar ook aan allen die hetzelfde geloof hebben aan de dag gelegd als Abraham. Er is niets meer dat op een vervulling wacht. Abraham moet niet, zoals in kringen van de leer der duizend jaar wordt geleerd, nog eens regeren over een stukje land in Israël. Abraham zal toch niet de “erfgenaam der wereld” zijn? Zijn Zaad bij uitstek, de mensgeworden Zoon van God heeft voor Zijn voorvader alle gelovigen uit de volkeren één gemaakt. Niet Abraham maar zijn nazaat Jezus van Nazaret zal over Israël regeren. En trouwens niet over dat land dat er nu is maar over een nieuwe Israël dat op een nieuwe aarde zal gelegen zijn. Het gaat ook niet om de letterlijke vervulling, maar om méér dan de voorspelling zegt. Alle gelovigen ontvangen zelfs “iets beters”, volgens de tekst uit de brief aan de Hebreeën. Allen zullen in een onsterfelijk, onverderfelijk en vernieuwd lichaam van deze dingen mogen genieten. God doet aan elk van de vaderen méér dan er ooit in een profetie uit het OT aan hen voorzegd was. De profetie gaat meestal dus niet zondermeer letterlijk in vervulling. En zo verder... Wanneer we aannemen dat God de echte auteur is van de Schriften en dat de profeten er aan meewerkten onder zijn leiding (en als instrumenten van Zijn wil), dan is er een goede grond gelegd van het aanvaarden van de gevolgtrekking die later volgt. Zie o.a. 2 Pet.1:21 / Mat.15:4 / Marc.12:36 / Heb.3:7 / 9:8 / 10:15. Ook profetie moet gezien worden vanuit een oud Joods beginsel van Bijbelinterpretatie dat verkort als “pardes” wordt weergegeven en hetzelfde woord is als paradijs. Een verband dat waarschijnlijk om deze reden werd gemaakt. We lezen daarover in ’The Encyclopedia of the Jewish Religion’, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, blz.294 die de term “pardes” als volgt beschrijft: “In de Middeleeuwen was “pardes” gebruikt als afkorting van de vier typen van bijbelse exegese waarvan de eerste letter werd gelezen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

276

peshat - letterlijke bedoeling remez - versluierde zinspeling (symbolische) derash - homilitische betekenis (lering ) sod - esoterische betekenis.” En daarom zal je onder de Joden, ook verscheidene uitleggingen vinden in verband met de Messias en het herstel van het volk; dat is voor velen slechts een symbool. Maar de Orthodoxe Jood zal driemaal per dag blijven bidden: “Erbarm u Here, onze God in al uw talrijke erbarmingen aan Israël uw volk, aan Israël uw stad, aan Zion, de woonplaats van uw glorie en aan uw tempel, aan uw woonplaats en aan het koningschap van het huis van David, de Messias van uw gerechtigheid. gezegend zijt gij Here, God van David, die in Jeruzalem woont” (veertiende zegenspreuk uit het achtiengebed). Conclusie God heeft vele malen en op vele wijzen gesproken in de profeten (Heb.1:1). Waarom kan een profetie dan niet op een andere wijze vervuld worden dan een letterlijke? Wat wil zeggen dat men de Schrift geweld aandoet door zaken die in figuurlijke zin staan opgetekend in letterlijke zin wil verklaren. Temeer omdat er tientallen voorbeelden in het NT staan die een geestelijke vervulling aangeven voor een voorzegging uit het OT. Gezien volgens een algemene regel het NT de vervulling van het OT is, moet daar rekening mee gehouden worden. We moeten een letterlijke vervulling niet forceren. 2de Stelling: Het NT geeft de grenzen aan hoe een profetie moet verklaard worden Met een grote slordigheid vinden we in geschriften die de duizendjarige regering promoten zaken verklaard die geen Bijbelse grondslag hebben. Laat ons in de volgende tabel even nagaan wat er in de eerste gemeenten allemaal werd gepredikt als “euangelion”, evangelie of goed nieuws: 1°) Over Jezus Christus: Marc.1:1 / Luc.2:10 / Hand.5:42 / 8:12,35 / Rom.1:8 / 1 Cor.9:12 / Gal.1:7,16 2°) Over het Koninkrijk: Mat.4:23 / 9:35 / 24:14 / Marc.1:14,15 / Hand.8:12 / 20:24 3°) Over God: Rom.1:1 / 15:16 / 2 Cor.11:7 4°) Over het geloof: Eph.1:23 5°) Over redding: Eph.1:13 6°) Over vrede: Hand.10:36 / Eph.2:17 / 6:15 7°) Over het woord: Hand.8:4 8°) Over Gods genade: Hand.20:24 9°) Over Gods heerlijkheid: 2 Cor.4:4 / 1 Tim.1:11


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

277

Het is een “heilig geheim” (Eph.6:19), een “mijn evangelie” (Rom.16:25 / 2 Tim.2:8), “ons evangelie” zegt Paulus (2 Thes.2:14). Maar is er één tekst die zegt dat het “goede nieuws” dat werd gepredikt over een duizendjarige rijk gaat? Niet één! De prediking van een eventueel herstel van het volk Israël (en zulke teksten zijn er) staan niet op zichzelf. Herstel van Israël is er niet zonder herstel van alle volkeren en dat is slechts na de (geestelijke) duizendjarige regering. Ze worden allen hersteld zonder uitzondering! Zie o.a.: Opb.20:11-13 / 21:3 / 22:2. Er zijn verscheidene voorbeelden aan te halen waar de betekenis van de verwijzing van een OTische tekst in het NT niet meer dezelfde is. De context kan in het OT totaal verschillend zijn van wat het NT er van maakt. Het gaat om een andere vervulling dan een letterlijke. In die zin gebruikt de schrijver dezelfde formule als wanneer hij een Messiaanse of andere voorspelling aanhaalt. We vinden dan zowel; “opdat vervuld zou worden” als “er staat geschreven.” De volgende lijst bestaat uit dergelijke voorbeelden: 1°) Ex.32:6-25 (voor vers 32:23 zie Hand.7:40). Dit is het verhaal van het aanmaken van het gouden kalf en de grote schuld die het volk op zich heeft geladen. Israël is zo gemakkelijk te verleiden. 1 Cor.10:7. Paulus verwijst naar het OT om erop te wijzen dat daar voorbeelden staan van de wijze waarop God op een goede en niet de verkeerde wijze aanbeden moet worden. Het principe daarvan is voor het OT en het NT steeds hetzelfde gebleven en zelfs in de hof van Eden was het al vastgelegd. Wie in verbond is getreden met God moet Hem op die wijze aanbidden zoals Hij het heeft geopenbaard. Andere vormen zijn uitgesloten en verkeerd. Sommigen gaan in deze typologische verklaringen zeer ver zoals o.a. Jehovah’s Getuigen. In dit verband kunnen we slechts enkele opmerkingen maken. Bepaalde teksten hebben onder hen, over de jaren heen drie of vier uitleggingen gekregen. Deze van Russell tot begin jaren 1920, het nieuwe licht van Rutherford vanaf ongeveer 1925 af, het vernieuwde licht van Knorr uit de jaren 1940 (tot 60), en nu het recente licht, met de vierde en vijfde president, nóg beter. En zo zonder eind, tot de Heer er een einde aan zal maken. De “waarheid” van Jehovah’s Getuigen is waarheid “van de dag”, zoals een soep van de dag. Alles onderhevig aan de nieuwe voorzitter die zal aantreden. 2°) Deut.30:12-14. God heeft aan Israël alles geopenbaard wat ze nodig hadden in hun relatie tot Hem (Deut.29:29 / Ps.12:6 / 19:8). Zelfs indien er nog iets zou zijn “in de hemel” of “aan den overkant der zee” dat doet er niet toe. Alles wat hun tot “het leven en het goede” moest leiden is hun geopenbaard. Het verbond staande in de wet heeft ook in zich de belofte van zegening in het land van melk en honing. Rom.10:6-8. Aan de aanhaling uit Deut.30 voegt Paulus toe; “wie zal ten hemel opklimmen.” Niemand natuurlijk, want de Heer heeft zijn gemeente niet als wezen achtergelaten. Wie zonder Hem te hebben gezien maar in Hem geloofd, zal dan ook behouden worden (vers 12,13). De aanhaling van Paulus is trouwens niet ter ondersteuning van een vervulling. Hij wil aantonen in dit gedeelte (waar hij zo diep ingaat op de relatie Israël/God) dat in de belofte aan de gelovigen uit


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

278

het OT ook reeds de belofte van de Messias aan de Heidenen zat ingesloten. Ofschoon dood en begraven zijn ze voor God niet verloren. 3°) Ps.78:2. Asaf de profeet, beschrijft hetgeen God bewerkt heeft aan Israël, vooral sinds Egypte. God is de verlosser en hier past dan het beeld van het spreken in een “spreuk.” Want ons spreken over God is slechts gedeetelijk, “stamelen” zie de kerkvader Augustinus hierover. Hoe Hijzelf de heilsgeschiedenis ziet weten we niet (Deut.29:29 / Dan.2:28). De diepe zin van Zijn handelswijze in de wereld begrijpen we niet, maar het toont dat de HERE steeds meester is over de geschiedenis van mensen. Mat.13:35. In een reeks gelijkenissen die de Heer uitspreekt merkt de schrijver op dat Jezus in “spreuken” tot de mensen predikt. Dit kan de alledaagse mens slechts gedeeltelijk begrijpen. Soms gaat zo wat al te diep voor hun begrip. Ook gelijkenissen van Hem begrijpt men allicht verkeerd (Mat.13:13-17). Niet dat er iets fout is aan het spreken in een spreuk of parabel. Het probleem is de mens die zijn oren niet te luisteren legt naar wat God te zeggen heeft. 4°) Jes.1:9. In de tijd van Jesaja zijn slechts weinigen ontkomen aan de toorn van God, want omwille van hun zondigheid heeft God zijn volk gestraft. Er bleven slechts enkelen over; in vergelijking niet méér als toen Sodom werd verwoest. Rom.9:29 en Opb.11:8. Zoals alle teksten die Paulus in dit gedeelte citeert gaat het om een nieuw Israël. Daarin heeft men een “rest” (de ontkomenen) uit Israël mét gelovigen uit de Heidenen. Ze dienen God in “geest en waarheid”, en dus niet in Jeruzalem (Joh.4:19-26). Onderscheid des persoons is er sinds Christus niet meer bij. 5°) Jes.10:22,23. Over Israël’s redding als volk mag niet lichtzinnig gesproken worden. Slechts een deel ervan, een “rest” zal behouden worden omdat ze trouw bewaard hebben aan het verbond en zó de beloften van God aan de vaderen waardig zijn. Vergelijk Ex.17:1-7 / 32:25-35 / Jes.1:9 / Klaagl.3:22 / Mal.3:6. Rom.9:27,28. Paulus geeft aan de profetie een totaal andere uitleg als wat te verwachten was. Jesaja sprak uitsluitend over de natuurlijke Joden in dat gedeelte. Paulus echter heeft het over een nieuwe Israël, een geestelijk volk, waarin zowel een gelovige rest van het vleselijke Israël is opgenomen als mensen uit de heidenen, die zich bekeerd hebben tot de enige God. Voor Paulus heeft het “wederkeren” uit Jes.10:22 ook een nieuwe betekenis gekregen. “Wederkeren” is voor hem = “behouden worden.” Hij vergeestelijkt een “herstel” van Israël naar een geestelijke vervulling aan alle christenen. 6°) Jes.29:13. In de verzen 9-16 klaagt Jesaja aan wat er schort aan het volk. Ziende zijn ze blind voor hun Maker. Horende zijn ze doof voor wat Zijn woorden brengen. In de plaats hebben “wijzen en verstandigen” een eigen leer opgesteld die niet naar de wil van God is. Het volk heeft deze menselijke kennis boven de wet van God gesteld. Mat.15:8,9 en Col.2:22. Jezus wijst op het grote verschil dat er is tussen wat God van de mens vraagt en wat de traditie van mensen (hier vertegenwoordigd door de Farizeeën) ervan gemaakt


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

279

heeft. Maar God dienen op die wijze is de mens op het verkeerde spoor zetten. Van deze lippendienst wil de Christus niets weten. De aanhaling van Jes.29 gaat dan ook om het algemene principe en niet een specifieke vervulling. Deze mensenwetten zijn geen echte dienst aan God. Maar dat is niet nieuw in Israël. Het is hetzelfde oud zeer sinds ze uit Egypte verlost zijn. Ook Jes.35 moeten we op dezelfde basis uitleggen. Het gaat er vooral niet om mensen het letterlijk zicht weer te geven (enzoverder), maar om het geestelijk “zien.” Vergelijk; Mat.9:3-6 / Marc.7:3537 en voor het gedeelte Jes.35:3 = Heb.12:12. 7°) Jes.29:14 en 33:18. De context van dit gedeelte uit Jesaja heeft nog een aanhaling in het NT. Zie voor vers 13 naar Mat.15:1-9. De “wijsheid van de wijzen” is echter een “verkeerdheid”, een excuus om God niet te dienen op de wijze die Hijzelf heeft bepaald. Het is een foutief inzicht te denken dat we er iets kunnen aan toevoegen of afdoen (Deut. 12:32 / Spr.19:5,9 / 30:6). Dat heeft dramatische proporties aangenomen in de tijd van Jezus. 1 Cor.1:19,20. Paulus past op de heidense Corinthiërs toe wat eigenlijk van toepassing was op de vleselijke afstammelingen van het volk dat uit Egypte werd gered. Men kan God niet dienen op de wijze van de filosofen. Die dingen weerhouden de gelovigen ervan om God op een correcte wijze God te aanbidden. 8°) Jes.41:4. Zoals YaHWeH, de God van de aartsvaderen, is er maar één, “de eerste en laatste.” Hij roept alle mensen al bij name voordat ze geboren zijn. Geen enkele god kan Hem dit nadoen. Hij is uniek en één. Opb.1:17. De eerste Joodse gelovigen in Jezus als Messias hebben het niet gemakkelijk gehad. Deze profeet voldoet niet alleen aan het beeld dat ze zich gemaakt hebben van de Messias, Hij wou ook de Romeinen niet buiten zetten uit hun land. Daarbij komt nog eens dat Hij zich op gelijke hoogte zet als de God waar hun profeten van ouds altijd over gepraat hebben. Deze Jezus moet zoals C. S. Lewis ooit over hem zei; “gek of God” zijn. Dat Hij God is zien we hier bewezen; een tekst die in het OT slechts over YaHWeH spreekt wordt op de verhoogde Christus toegepast. En het volgende vers zegt ook nog dat Hij evenals zijn Vader “de Levende” is, een andere titel van de God van de vaderen. Zie o.a. Joh.1:4 / 5:24 / 11:25,26 / 14:6. 9°) Jes.53:4. Dit is een deel uit de vierde profetie van de knecht des Heren. Hij neemt het lijden op zich, met ander woorden, Hij neemt ze voor zijn eigen rekening. Hier gaat het om Zijn volk Israël, maar in de vervulling omsluit dat ook de gehele wereld. Dat gaat verder dan de profetie zegt, maar is Gods soevereine genade. Er wordt méér dan de voorspelling zegt vervuld. Want welk lijden neemt de Heer op zich: het letterlijke of het figuurlijke? Mat.8:17 en 1 Pet.2:24. In de context van Mat.8 neemt Jezus de krankheid van de melaatse op zich, van de knecht van de honderdman en van de schoonmoeder van Petrus. Zonde en ziekte neemt Hij op zich en daarvoor “moet” Hij naar Jeruzalem gaan en “moet” op die plaats lijden. Zie Mat.16:21 en vergelijk Hand.8:35.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

280

10°) Jer.31:15. Onder Gods volk vieren afgoderij en beeldendienst hoogtij (Jer.9:3). Gods straf is onvermijdelijk, de 70 jaren ballingschap zijn begonnen want enkele jongelingen en edelen zijn reeds weggevoerd naar Babylon (2 Kon.24:11-16). De rest van het volk volgt zonder dralen. Voor God is deze maat vol (2 Kron.36:15,16 / Jer.7:14,15 / 26:2,3). Nu kan het volk weeklagen als in de dagen van Rachel en Lea (Gen.35:18). Van menselijk standpunt uit een “ontroostbaar” leed. Mat.2:17,18. Het gaat niet om Rachel zelf want ze is al jaren geleden gestorven. Ze is wel het beeld van elke moeder wiens kinderen op onmenselijke of onrechtvaardige wijze overlijden. De tekst spreekt niet van een specifiek Messiaanse vervulling. Dat spreekwoord kan gebruikt worden daar waar dit soort leed aan de orde is. In die zin is het tijdloos. 11°) Hosea 11:1. Het volk Israël (de 10 stammen) is ontrouw aan het verbond en is afvallig geworden. Ze zullen naar Assyrië in ballingschap gevoerd worden. Dan zal God hen nogmaals redden uit een verdrukking die gelijkenis vertoond met deze in Egypte. Mat.2:15. Gods zoon was niet in verdrukking in Egypte. Dat land was voor hem tijdelijk zelfs de plaats van bescherming. 12°) Hosea 13:14. In ’The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible, deel 5, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.72 lezen we over de aanhaling van Hosea 13:14 door Paulus in 1 Cor.15:55: “Dat wil niet zeggen dat in Hosea 13:14 de voorspelling is opgetekend over de opstanding. De ganse context bespreekt het oordeel van God over Zijn ontrouw volk en de natuurlijke interpretatie van v. 14 is dat niemand in de mogelijkheid is om Efraïm te redden van de vernietiging zodat Dood en Sheool zouden vergodelijkt worden.” 1 Cor.15:55. “In Hosea 13 heeft het geciteerde woord een tegengestelde betekenis. Het is daar geen belofte van toekomstig heil, maar een onderdeel van een gerichtsaankondiging (over Efraïm): De HERE roept de dood op, zijn verderf brengende macht over het zondige volk uit te gaan oefenen. De hebreeuwse tekst luidt in vertaling; Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk waar is uw verderf? Paulus citeert niet de hebreeuwse tekst, verandert de tekst van de LXX en geeft het citaat een andere inhoud. Het is mogelijk, dat hij mede op grond van Hos. 13:14a een andere exegese van dit vers aanhing dan de tegenwoordig algeheel geldende” (F. Pop, ’De eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs’, Callenbach, 1965, blz.402, voetnoot 105, wij onderlijnen). 13°) Hab.1:5. Het begrip “geweld” is een sleutelwoord in dit geschrift van Habakuk (1:3,9 / 2:8,17). Assyrië is nog altijd aan de macht maar zal in korte tijd zijn heerschappij moeten overlaten aan de Chaldeeën (Babylon). Onder deze heidenen is iets aan de orde dat in menselijke begrippen onmogelijk lijkt. Voor Israël zal het echter geen enkele hulp brengen of hun lot tot een keer brengen. De profeet wil Gods rechtvaardigheid tot zijn recht laten komen (vers 4) maar het zal de menselijke rechtvaardigheid van Babylon zijn die in de plaats komt (vers 9). Israël is geen stap dichter tot God gekomen. Hand.13:40,41. Er is géén rechtstreeks verband tussen de profetie van Habakuk en wat Paulus aangeeft als de vervulling. Slechts één zaak is in beide op te merken: menselijk is wat aan de orde is onmogelijk. Niemand in Joodse kringen vóór Jezus van Nazareth zou ooit kunnen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

281

bedenken wat nu allemaal en overal geschied: heidenen bekeren zich in massa tot God! Wie is bij machte om God daarin tegen te houden (Hand.11:17)? 14°) Zach.4:3,11,14. Twee olijfbomen zijn hier het beeld van Zerubbabel en Jozua. Het zijn ambtsdragers in de Joodse gemeente. Dan volgt een beschrijving van de macht en majesteit van God. Opb.11:4. Dit is géén herhaling, géén tweede vervulling van Zach.4. De gelijkenis is echter overduidelijk. De dienaren van de Heer verkondigen wat hun Heer als opdracht heeft gegeven. Ondanks tegenstand én vervolging zijn ze overwinnaars in Christus. Het kwaad zal deze gemeente niet overwinnen want ze is beschermd door haar Heer (Mat.28:20 / Hand.18:9,10 / Phil.4:13). 15°) Zach.12:10. ’De Korte verklaring der Heilige Schrift, Openbaring’ blz.30 zegt over deze tekst. “Dat ziet wel allereerst op het doorsteken van s’Heeren zijde, Joh. 19:34,37, maar verder evenzeer op s’ Heeren kruisiging, het doornagelen van Zijn handen en voeten, om ze te hechten aan het schandhout; en dan voorts op zijn gehele veroordeling en verwerping.” Opb.1:7. Is de geestelijke vervulling zoals ook uit Mat.24:30 blijkt. Maar er was ooit een letterlijke vervulling volgens Joh.19:37 toen de Heer stierf aan het kruis. Herhalen we nog eens waarom we deze 15 teksten achter elkaar besproken hebben. Ze tonen aan dat een aanhaling van het OT in het NT niet altijd inhoudt dat het om een letterlijke vervulling gaat. In deze 15 gaat het om een vergeestelijking of principe waarnaar verwezen is. En toch is de inleiding ook dán, zoals bij een in letterlijke zin vervulde profetie: “er staat geschreven (...) “ of “opdat vervuld zou worden.” Gezien het hier gaat om de uitleg van geïnspireerde schrijvers uit het NT die geïnspireerde schrijvers van het OT citeren moet dit ons niet verwonderen dat ze er niet altijd van uitgaan dat alles letterlijk moet vervuld worden. Zij weten het beter dan wij en moeten daar ook acht op slaan. In enkele gevallen gaat het ook om een volledig nieuwe betekenis die het NT geeft aan een tekst uit het OT. Voorbeelden daarvan zijn o.a.: Joh.3:14,15 en Num.21:8,9, Mat.12:40 en Jona 1:7, Joh.19:36 en Ex.12:46, Eph.5:31,32 en Gen.2:23,24. Uit ’Het geestelijke Israël’ van J.E. van den Brink, uitg. Kracht van omhoog, Gorkum, z.j. blz.78,79 citeren we wat, waar we het ook mee eens zijn, in dit verband. “Letterlijk of geestelijk? “De vraag die ons menigmaal gesteld wordt, is de volgende: ’Is het niet inkonsekwent dat men het ene gedeelte van een tekst of van een Schriftgedeelte letterlijk neemt en het andere vergeestelijkt?’ Waarom is bijvoorbeeld de geboorte uit de maagd Maria een letterlike vervulling van de profetie en waarom zou de troon van David, waarvan Lucas 1:31-33spreekt, geestelijk opgevat moeten worden? Is zulk een willekeurige vergeestelijking nietonschriftuurlijk en verwerpelijk? Bij de beantwoording van deze vraag moet allereerst de tegenvraag gesteld worden:’Wat verstaat men onder letterlijk en wat verstaat men onder geestelijk?’ Is er wel een tegenstelling tussen deze begrippen? Met ’letterlijk’ bedoelen wij de rechtstreekse en feitelijke betekenis van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

282

een woord en niet de figuurlijke of de beeldsprakige zin. Zo wordt het woord’hoofd’ letterlijk gebruikt, wanneer gezegd wordt: ’Ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd’, maar dit woord wordt figuurlijk gebruikt in de teekst: ’Hethoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God’ (1 Cor.11:3). Het begrip ’geestelijk’ heeft te maken met de geestelijke of onzienlijke wereld. Het wil zeggen: niet zintuiglijk waarneembaar, maar wel reëel. De tegenstelling van ’geestelijk’ is ’natuurlijk’, dat is wél zintuiglijk waarneembaar. Tegenover ’letterlijk’ staat dus ’figuurlijk’ en tegenover ’natuurlijk’ staat ’geestelijk’. Een profetie kan letterlijk vervuld worden, zowel in de natuurlijke wereld als in de geestelijke wereld. Er zijn geen ’letterlijke’ en’geestelijke’ mensen, maar wel ’natuurlijke’ en ’geestelijke’ mensen. Zo is er ook letterlijk een ’natuurlijk’ volk Israël, maar er is ook letterlijk een ’geestelijk’ volk Israël. ’Letterlijk’ kan dus zowel betrekking hebben op de natuurlijke als op de geestelijke wereld. Zo is het Woord van God letterlijk een zwaard: al kan er geen hand mee afgehakt worden, men kan er wel reëel en concreet een scheiding mee maken tussen het goede en het kwade in de onzienlijke wereld.” Conclusie De lijst (van 15 betekeniswijzigingen of vergeestelijkingen tussen profetie en vervulling) zou wellicht nog langer kunnen gemaakt worden, maar één ding is zeker; gewaag u zelf niet aan een samenstelling die niet door de Schriften zelf is gemaakt. U zou er wel eens mijlen kunnen naast zijn en Gods woord misbruiken voor uw eigen vooropgestelde zaak (Deut.4:2 / 13:32 / Spr.30:6). Elke vorm van privaatinterpretatie is zondermeer uitgesloten, verkeerd en zondermeer verboden. 3de Stelling: Er mag geen wildgroei zijn in de uitleg van een profetie Een derde opmerking. In het NT vinden we enkele verwijzingen naar vervullingen van een profetie waarvoor een combinatie van twee teksten (of meer) gebruikt wordt. Die zijn vanuit menselijk standpunt niet altijd te combineren omdat ze in de context van het OT soms op twee verscheidene zaken betrekking hebben. Maar onder inspiratie doen schrijvers van het NT dat toch, en waar zouden wij dan bezwaren maken? Hier volgt zo een lijst: Mat.21:5 = Jes.62:11 en Zach.9:9 Mat.21:13 = Jes.56:7 en Jer.7:11 Marc.1:2,3 = Mal.3:1 en Jes.40:3 Luc.1:16,17 = Mal.4:5,6 en Mal.3:1 Luc.3:4,5 = Mal.3:1 en Jes.40:3 Hand.1:20 = Ps.69:25 en Ps.109:8 Rom.3:10-12 = Pred.7:20 en Ps.14:2,3 en Ps.53:2,3 Rom.3:13-18 = Ps.5:9 en Jes.59:7,8 en Ps.36:1 Rom.9:33 = Jes.28:16 en Jes.8:14 Rom.11:26,27 = Jes.59:20,21 en Jes.27:9 1 Cor.15:54-56 = Jes.25:8 en Hosea 13:14


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

283

2 Cor.6:16 = Lev.26:11,12 en Ezech.37:27 Gal.3:8,9 = Gen.12:3 en Gen.18:18 1 Pet.2:7,8 = Ps.118:22 en Jes.8:14 Sommige zaken uit het bovenstaande zijn zeer belangrijk voor ons begrip van bijvoorbeeld: wie is de Messias. De teksten van Lucas hierboven leren duidelijk dat Johannes de Doper werk doet als voorbereiding voor YaHWeH. Maar in werkelijkheid is het voor Jezus dat het werk gedaan wordt. Besluit: Jezus is YaHWeH. Zie ook nog Rom.9:33. Er komt ook aan het licht uit deze teksten dat op de heidenen zaken worden toegepast die in de oorspronkelijke context van het OT slechts op natuurlijke Israëlieten slaan (Rom.3:13-18). Heidenen worden zelfs geestelijke Israëlieten genoemd. Dat is omdat ze evenals de natuurlijke afstammelingen van Abraham in dezelfde God zijn gaan geloven (Rom.11:26,27). En dat alles ligt in de lijn van de prediking van Jezus en de apostelen. De Heer zei ooit om een groep Joden te typeren, dat ze op geestelijke wijze kinderen van de duivel waren. Dat mag niet uitsluiten dat ze natuurlijke “zonen van Abraham” waren (Joh.8:37,44). Wat we moeten leren uit deze derde opmerking is dit: maak niet zelf een combinatie van deze teksten. Zeker niet wanneer er uitspraken ontstaan die indruisen tegen wat de Schrift in duidelijke bewoordingen leert. Men kan bijvoorbeeld niet zondermeer enkele teksten bij elkaar zetten om nog een komend herstel van Israël te leren of nog een heropbouw van een tempel in Jeruzalem. Het NT geeft daartoe géén enkele aanleiding. Wie denkt het recht te hebben profeet te spelen omdat er nog enkele voorspellingen niet vervuld zijn - of “onaangeroerd” zijn - heeft geen respect voor het Woord van God. Het Woord leent zich niet tot dergelijke misbruiken. Hierover meer in de stellingen over Israël die we hierna formuleren. Een frappant voorbeeld van wat er kan verkeerd lopen is de leer van het komende duizendjarig rijk. En dat om de volgende reden. Alle teksten uit het Oude Testament die spreken over het Messiaanse rijk spreken erover in termen van “eeuwigheid.” Zie o.a. Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / Jes.9:7 enz... Nu combineren de verdedigers van het duizendjarige rijk deze teksten die over een eeuwig rijk spreken met Opb.20:1-6, een gedeelte dat over 1000 jaren spreekt. Dat is dus niet mogelijk want 1000 jaar is niet gelijk aan de eeuwigheid. De combinatie is op verkeerde basis gemaakt. Nog een voorbeeld in deze zin. Je leest wel eens meer in de boeken die de bedelingen promoten dat wanneer “gans Israël” zal gered worden, volgens Rom.11:26, er een herstelling komt van de staat Israël, het Milennium wordt opgericht en de volkeren zullen naar Jeruzalem trekken om er te aanbidden. Pas op: dat staat allemaal niet in de tekst of de context van dat gedeelte in Romeinen hoofdstukken 9 tot 11. Men gaat aan de welvoeglijke interpretatie van de Bijbelprofetie voorbij zoals deze in het NT wordt toegepast. Wie op de betekenis van de letterlijke en figuurlijke zin van deze drie hoofdstukken wil ingaan verwijzen we naar o.a.; D.N. Steel en C.C.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

284

Thomas, Romans, an interpretive outline, Presbytarian and Reformed Publ. Company 1967, blz.96-102. We komen in het volgende hoofdstuk uitvoerig op deze teksten uit Romeinen terug. In een in vele opzichten oprecht en indringend artikel over de “eschatologie” (de leer over de dingen van het einde) zegt P. Jewett o.a.: “De verklaring van Israëls hoop, het herstel in zijn eigen land, is aan de hand van het christelijk toekomstbeeld moeilijk te bewijzen. Het is nochtans een belangrijk onderdeel van de profetie uit het OT (...) zo was de redding van het volk nooit gescheiden van de historische gebeurtenis van het herstel in het land (...) Het huidige herstel van Israël in het land Palestina moet ons tot nadenken stemmen; het is echter moeilijk in deze belangrijke ontwikkeling een duidelijke vervulling te zien van voorspelling, zolang de Israëliërs een natie blijven in ongeloof en hun voorspoed te wijten is aan hun eigen technologisch vernuft en niet het resultaat van een goddelijke, bovennatuurlijke en eschatologische verlossing.” ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, edit. Merrill C. Tenney, deel 2, Zondervan, 1975, blz.344,345. Conclusie Welke regels er aan de basis liggen om enkele teksten te combineren die een bepaalde leer moeten ondersteunen geeft het NT niet aan. We mogen ons niet op een terrein begeven waar het NT over zwijgt. Onze bezinning op de Schrift is niet het laatste woord, dat is aan de Schriften zelf gegeven, slechts daar is de laatste openbaring van God te vinden. De algemene regel is in elk geval: men moet niet iets willen aantonen waar het NT zelf over zwijgt. En een tweede regel: tracht niet door middel van kunst- en vliegwerk een belofte uit het OT over te dragen naar het NT. 4de Stelling: Profetie is meestal voorwaardelijk Toen Abraham op het punt stond zijn zoon te offeren aan God verscheen hem de engel des HEREN. Deze zegt het volgende: “Ik zweer bij mijzelf; luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enigen, Mij niet onthouden hebt, zal ik u zeer rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poorten zijner vijanden in bezit nemen” (Gen.22:16-18, wij onderlijnen). Dit is een herhaling van vroegere voorspellingen van dezelfden aard, maar hier is iets duidelijk gemaakt. Er staat aan het begin van de voorzegging “omdat” en dat geeft aan dat het een bepaalde voorwaarde is in de vervulling die moet voldaan worden. Gehoorzaamheid en geloof is gezet als conditie van wat er zal gebeuren of geschied is. Men mag niet blijven staan bij sommige teksten (en die zijn er) van wat lijkt als een onvoorwaardelijke belofte van God. Onvoorwaardelijk zijn alle eigenschappen van God (voorbeelden hieronder): God is koning voor eeuwig en altoos Ps.10:6. De hemelen vertellen Gods eer Ps.19:2.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

285

Gods wegen zijn volmaakt 2 Sam.22:31. Gods getrouwheid is van geslacht tot geslacht (maar in de nieuwe wereld komen er géén nieuwe geslachten bij!) Ps.119:90. God slaapt niet Ps.121:3,4. God is goed (maar zal alle onrechtvaardigen straffen!) Ps.135:3. God verandert niet (maar past zich soms aan bij de omstandigheden van de mens!) Mal.3:6. God mag toch ook nog barmhartig zijn! Een mooi voorbeeld hiervan is Nineveh. Ze zijn ééns gespaard van vernietiging na de predkiking van de profeet Jona. Maar na een latere afval zijn ze toch in de handen van Babylon gevallen. Maar hoewel van het Mozaïsche verbond werd gezegd dat het “eeuwig” zou zijn is het opgehouden in zijn bestaan met Christus (Ex.31:16,17 / Rom.10:4 / Gal.5:18 / Heb.7: 11-24). En ook het priesterschap dat was afgesloten met Aäron en zijn zonen is met Christus opgehouden. Het was niet “eeuwig” ofschoon het zo was omschreven (Ex.40:15 / Heb.7:11-24 / 10:1). God heeft een “eeuwig verbond” gesloten met Israël (Deut.7:12-16 / Ps.105:8-10 / Jer.31:3 / Luc.1:55,72,73). God sloot met dit volk een “altoosdurende inzetting” zegt Lev.23 enkele malen. Maar hoe kan dat als haar wet is afgeschaft en haar priesterschap vervangen? En sinds Christus moeten we spreken over het “geestelijke Israël” waarin zowel natuurlijke Joden als heidenen uit de volkeren zijn opgenomen. Zie hiervoor zonder tegenspraak Mat.21:43 / Hand.15:14 / 1 Pet.2:10 / Opb.14:1,4. In dit Israël is slechts een kleine rest opgenomen van vleselijke verwanten van de aartsvaders Jes.10:21,22 / Rom.11:17-24. Hoe kan men een herstel leren van Israël wanneer Paulus zegt dat alle muren tussen Joden en Heidenen door de Heer zijn afgebroken. Dat er vrede is gekomen onder de volkeren is een grondstelling van het NT (Eph.2:14-18 / Col.3:11). De vijf belangrijkste teksten van het NT waar over deze vrede van God = Christus gesproken wordt zijn de volgende: Rom.15:33: “De God nu des vredes zij met u allen! Amen.” Rom.16:20: “De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De genade van de Here Jezus zij met u!” 2 Cor.13:11: “Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u ver manen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.” Phil.4:9: “wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn.” 1 Thes.5:23: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn.” Een andere tekst die het waard is genoemd te worden is Col.3:15 en te vergelijken bij wat de profeten over vrede zeggen. We lezen daar in enkele vertalingen:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

286

“En de vrede Gods heersche in uwe harten” SV. “En de vrede Gods regeere in uwe harten” Luther. “En de vrede van Christus heersche in uw harten” Leidse. “En laat de vrede van Christus de leiding hebben in uw hart” Brouwer. “In uw harten heerse ook de vrede van Christus” Canisius. “En de vrede van Christus, (...) regere in uw harten” NBG. Het werkwoord dat als “heersen” of “regeren” is gebruikt in deze tekst vinden we slechts eenmaal in het NT. Hoe men dat dan moet vertalen is niet duidelijk? In elk geval moet het gezien worden als een eigenschap waardoor men als gelovige moet doordrongen zijn. Ze komt van boven, van God of van Christus, en is een vrucht van de Heilige Geest. Het Koninkrijk is begonnen en de vrede is daar een essentieël onderdeel van. Veel van wat men soms ziet als een onvoorwaardelijke belofte van God is dit in werkelijkheid niet. Men gaat al te vlug het Bijbelse element van geloof vergeten. De HERE zal alles wat Hij verkondigt heeft uitvoeren (Jer.32: 42). Zijn woord keert niet ledig tot Hem terug (Jes.56:11). Maar Hij die de dwaasheid van de mens kent, zal hem ook verwittigen van het komende onheil (Ps.69:6). God zal zijn verbond niet breken of ontwijden (Ps.89:35). Dat kan van de mens echter niet altijd gezegd worden (Ps.92:10 / Jes.46:10,11). Dat is niet alles. Daarom zijn er ook enkele teksten die te kennen geven dat God een vóóraf aangekondigde vernietiging of straf na berouw van de betrokkenen niet laat doorgaan. In barmhartigheid en rechtvaardigheid heeft God een profetie niet laten vervullen. Zie o.a.: Ex.33:35 / Num.14:30 / 1 Sam.2:30,31 / 13:13,14 / 15:10,11 / 2 Kon. 20:1-6 / Jer.15:5,6 / Jona 3:10. En we geven er vier andere volledig weer die dit samengaan van barmhartigheid en gerechtigheid illustreren. Lezen we tevens goed wat er staat: de HERE heeft over een volk - en dat kan evengoed Israël zijn - een voorspelling gedaan die in goede of slechte zin is voor de betrokkenen. Maar dat de vervulling zal geschieden zoals ze is uitgesproken, is afhankelijk van hoe dat volk zal handelen naar de oproep van God tot bekering. Dat is: een profetie wordt niet altijd vervuld zoals ze is uitgesproken. Deut.29:28 “de HERE heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is.” 2 Kron.7:19,20 “Maar indien gij u afkeert en mijn inzettingen en verordeningen die Ik u voorgehouden heb, verlaat, andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal Ik hen uitrukken uit mijn land dat Ik hun gegeven heb; dit huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik dan van mijn aangezicht wegwerpen, en Ik zal het tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken maken.” Jer.18:8-11 “Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht te doen. Het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

287

andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen. Nu dan zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HERE: zie, Ik bereid een rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.” Dan.9:11,13,14 “Ja, geheel Israël heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar uw stem. Daarom is over ons uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen Hem gezondigd (...) Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de HERE, onze God, niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op uw waarheid. Daarom was de HERE wakker om het onheil over ons te brengen; want de HERE, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem.” Als voorbeeld van dit beginsel verwijzen we naar het verhaal van de zondvloed. God heeft alles goed gemaakt maar het mensenhart is zondig geworden (Gen.1:31 / 6:6). God zal alles wat slecht is op aarde vernietigen maar zegt de aarde niet meer op deze wijze te zullen straffen (Gen.6:7 / 8:21). Toch zal daarna de mens nog afvallig worden en zal er kwaad zijn als in DE DAGEN VAN NOACH. Bij de straf die hierop kortelings volgt zal de aarde “opgerold” worden (Heb.1:10-13) en vergaan door “vuur” (2 Pet.3:11-13). Dan zal de nieuwe aarde ontstaan waarop Gods kinderen eeuwig zullen wonen. Daarom dan de stelling dat veel voorzeggingen, ook waar dit niet is geformuleerd, in zich een conditionele aard hebben. God zegt tot Mozes: “Zie, gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen” Deut.31:16,17. En zijn opvolger Jozua zegt tot het volk: “Wanneer gij het verbond schendt, dat de HERE, uw God, u heeft opgelegd, en gij andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal de toorn des HEREN tegen u ontbranden en gij zult welhaast vergaan uit het goede land dat Hij u gegeven heeft” Jozua 23:16. Zie het antwoord van het volk op deze woorden in Jozua 24:16-22 en het antwoord van Jezus in Mat.23:29-36. Het verbond gesloten met Israël is een “met een vervloeking bekrachtigd verdrag” Deut.19:12,14. Sleutelbegrippen in het bestuderen van de profetie zijn dan; verbond, geloof, berouw en barmhartigheid van God, zowel voor Israël als de wereld daarbuiten. Een ongelovige Jood sluit zich dus zelf uit van Gods verbond. HET “ANATHEMA” DAT DAARUIT VOLGT HEEFT HIJ OVER ZICHZELF UITGELOKT (Joh.5:40 / 8:22,24 / Rom.2:28,29 / Opb.13:8). Ook de ongelovige Jood moet zich bekeren (Mat.18:3 / 25:10).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

288

R. Soulen geeft in zijn ’Handbook of biblical criticism’ de volgende opmerking in verband met het vervullen van een profetie: “In elk geval is het duidelijk dat de OT-ische profetie de toekomst niet zag als vooraf bepaald bij Gods voorbeschikking maar het rechtmatige gevolg van vorige en huidige handelswijzen van de persoon of het volk Israël in zijn geheel” (John Knox Press, 1976, blz.129, 130). Met de aantekening dat dit bijvoorbeeld niet het geval is met de voorspellingen met betrekking tot de Messias zit hier een grote waarheid achter. J. Schouten merkt onterecht op in, ’Het Zoeklicht’, 16 juni 1996, blz.15, dat alle profetie over de Wederkomst letterlijk vervuld moet worden. Maar dat klopt niet. Zie in onze eerste stelling een reeks zaken die niet letterlijk te vervullen zijn. Hierbij dan dat ongelukkig citaat: “Er zijn vele beloften gegeven aangaande de eerste komst van de Here Jezus Christus, Zijn komst in vernedering. Deze beloften, teveel om hier op te noemen, zijn alle letterlijk vervuld. Niet maar een beetje, niet, dat het er op leek, of zo dat we met enig zoeken en een ingewikkelde uitleg daar achter kunnen komen. Neen, de profetieën zijn in die eerste komst letterlijk vervuld. Zo lezen we dat in Micha 5 vs. 1 staat dat de Here Jezus in Bethlehem geboren zou worden. In Zach. 9 vs. 9 dat Hij op een ezel Jeruzalem zou binnenkomen. De Here Jezus werd verkocht voor dertig zilverlingen. Dat lezen we in Zach. 11:12. En aan het kruis werden Zijn handen en voeten doorboord (Ps. 22 vs. 17). Zo is er veel meer te noemen, maar het is wel allemaal letterlijk vervuld. De evangelist Mattheüs schrijft het er ook meerdere keren bij: Opdat de Schriften vervuld zouden worden. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te denken dat de profetieën aangaande de wederkomst van de Here Jezus niet letterlijk vervuld zullen worden” (wij onderlijnen). J. Schouten vergeet dat vooral de profetie in verband met Israël als volk samengaat met een clausule van “indien.” We geven enkele voorbeelden; “indien gij aandachtig naar mij luistert” (Ex.19;5), “indien gij luistert naar de stem van de HERE uw God” (Deut.28:2), “indien gij de geboden van de HERE, uw God, onderhoudt en in zijn wegen wandelt” (Deut.28:9), “indien gij niet onderhoudt al de woorden der wet” (Deut.28:58), “indien uw zonen op hun weg acht geven en in trouw (...) voor mijn aangezicht wandelen” (1 Kon.2:4), “indien gij niet naar mij hoort om den sabbatdag te heiligen” (Jer.17:27), “dit zal geschieden indien gij aandachtig naar mij luistert” (Zach.6:15). Conclusie Vanuit een reeks profetieën uit het OT kan men niet met een “absolute stelligheid” beweren dat ze vervuld zullen worden, of de wijze waarop. Daar zal geloof van de mens en Gods barmhartigheid zijn rol spelen. Er zijn trouwens teveel voorbeelden van “onfeilbare uitleggingen” die verkeerd bleken te zijn. Van nog niet vervulde voorspellingen, daarvan is de wijze van vervulling slechts door God gekend. Dat kan dus letterlijk of figuurlijk zijn of gewoon niet. 5de Stelling: Er bestáát géén meervoudige vervulling van profetie


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

289

Om de lezers een idee te geven van wat men ziet als meervoudige profetie, citeren we een vrij lang gedeelte uit ’Hulp tot begrip van de Bijbel’, deel 7, 1990, blz.1254, 1255. Wat Jehovah’s Getuigen hier schrijven is representatief voor alle vertegenwoordigers van de duizendjarige regering: “Een groot aantal profetieën ging voor de eerste maal in vervulling ten aanzien van de mensen die destijds leefden, aangezien veel profetieën Gods oordeel tot uitdrukking brachten jegens het vleselijke Israël en de omringende natiën en Israëls en Judah’s omverwerping en hun daaropvolgende herstel voorzeiden. Toch verloren deze profetieën niet hun waarde voor latere generaties, zoals voor de christelijke gemeente in de 1st eeuw G.T. of in onze tijd (...) Daarom konden Jezus en zijn discipelen profetische uitspraken die eeuwen voordien in vervulling waren gegaan, terecht ook op hun tijd van toepassing brengen (Matth.15:7,8; Hand.28:25-27).. . Het feit dat Jezus en zijn discipelen naar profetieën verwezen, laat zien dat een profetie waarin de toekomst wordt voorzegd, meer dan één vervulling kan hebben, zoals Habakuk’s profetie, die voor de eerste maal in vervulling ging toen de Babyloniërs Juda verwoestten. Paulus verwees naar deze profetie en paste ze op zijn tijd toe (Hab.1:5,6;Hand.13:40,41). Jezus liet zien dat Daniëls profetie betreffende “het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” haar vervulling zou hebben in het geslacht dat toen leefde; toch brengt Daniëls profetie betreffende “het walgelijk ding” dat verwoesting veroorzaakt ook in verband met “de tijd van het einde” (Dan.9:17;11:31-35;12:1; Matth.24:15,16). Zoals de bijbel laat zien, betekent het ’opstaan’ van Michaël dat Jezus Christus als Koning handelend optreedt ten behoeve van Jehovah’s dienstknechten (...) Jezus’ eigen profetie met betrekking tot het besluit van het samenstel van dingen maakt ook melding van zijn komst in Koninkrijksmacht, hetgeen niet in de 1ste eeuw G.T. plaatsvond (Matth. 24:29,30; Luk. 21:25-32). Dit duidt op een tweeledige vervulling. In een verhandeling over de tweevoudige vervulling van profetieën geef McClintock en Strongs Cyclopoedia (Deel VIII, blz. 635) derhalve het volgende commentaar: “Deze zienswijze omtrent de vervulling schijnt noodzakelijk te zijn voor de uitleg van de door onze Heer gedane voorzegging op de Berg, die niet alleen de val van Jeruzalem maar ook op het einde van het christelijke stelsel betrekking heef” (wij onderlijnen). Ongeveer hetzelfde vinden we terug in ’Inzicht in de Schrift’, deel 2, 1997, blz.657. Over Matthéüs hoofdstuk 24 zegt ’De Wachttoren’ van 15 dec.1997 op blz.16: “Aldus had Jezus’ uitvoerige profetie omtrent “het besluit van het samenstel van dingen” haar eerste vervulling, die culmineerde in Jehovah’s dag waarop in 66-70 G.T. ten aanzien van de opstandige joodse natie aan de gerechtigheid werd voldaan (Mattheüs 24:3-22). Maar dat was slechts een afschaduwing van de “komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah”; de laatste verdrukking die op het punt staat de hele wereld te overspoelen (Joël 2:31)” (wij onderlijnen). En een derde citaat van ’De Wachtoren’: “Jakobs sterfbedprofetie. Toen Jakob tot zijn zonen zei: “Vergadert u, opdat ik u moge vertellen wat u in het laatst der dagen (in toekomende dagen, NBG) zal geschieden”, doelde hij daarmee op de toekomstige tijd wanneer zijn woorden


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

290

in vervulling zouden beginnen te gaan (Ge 49:1). Meer dan twee eeuwen voordien had Jehovah tot Abram (Abraham), de grootvader van Jakob, gezegd dat zijn nakomelingen 400 jaar gekweld zouden worden (Ge 15:13). In dit geval kon de toekomstige tijd die Jakob als het “laatst der dagen” aanduidde, dus niet beginnen voordat de 400 jaar van kwelling geëindigd zouden zijn (...) Een latere toepassing van de profetie, die verband zou houden met het geestelijke “Israëls Gods”, kon eveneens worden verwacht. - Ga 6:16; Ro 9:6.” ’Inzicht in de Schrift’ deel 2, 1997, blz.140 (wij onderlijnen). Tot slot. Het volledige verhaal van de nieuwe tempel zoals beschreven in het slot van Ezechiël heeft een eerste geestelijke vervulling na de terugkeer uit de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling vanaf 1919 in de geschiedenis van de moderne Jehovah Getuigen - lees dus de Wachttorenmensen zelf - en een derde geestelijke vervulling tijdens het millennium. Er komt dus geen echte stenen tempel aan te pas. Zie ’De Wachttoren’ van 1 maart 1999, blz.11,12,21. Meervoudige vervullingen kunnen extreme vormen aannemen zoals we er vinden in een herdruk van een ouder boek van de Zevendedags Adventisten. In 1945 verscheen ’The certainty of the Third Angel’s Message’ van L. Were. Schrijver geeft tientallen voorbeelden van bepaalde voorzeggingen die niet minder dan drie vervullingen zullen hebben: een eerste met de terugkeer uit de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling met de eerste komst van de Heer en een derde met de Wederkomst van Christus. Anderen hebben een geestelijke vervulling vóórdat het Millennium aanvangt en een tweede een letterlijke vervulling wanneer de nieuwe hemel en aarde zal geschapen zijn. Voor de geestelijke uitleggingen zijn het natuurlijk de Adventisten wie het onderwerp zijn van de vervulling. Maar dat komt ook terug bij tientallen kerkjes en sekten. De redenering is dan steeds dat er slechts een kleine kudde van gelovigen in de wereld is. Het boek van L. Were verscheen opnieuw in 1979 bij First Impressions, Berrien Springs. Zie vooral paginas 122,123,311-342. Biederwolf geeft het volgende commentaar op Hand.15:14-17: “Welke vervullingen er ook geweest mogen zijn, ze zijn stellig slechts een gedeeltelijke vervulling en zijn volle werkelijkheid zal maar ontvangen worden in de Messias” (blz.411). Bij de bespreking van het Pinkstergebeuren zegt Biederwolf terwijl hij anderen citeert: “We moeten de grotere horizon zien van de voorspelling en déze vervulling is slechts het type van een andere en grotere vervulling in de komende dagen. En Howson zegt terecht: noch Pinksteren, noch de wonderen die de vroege kerk te beurt viel, noch de tekenen in Jeruzalem anderzijds hebben deze grote belofte van Joël volledig vervuld. Petrus heeft ze opgenomen en herhaald, maar het zijn slechts gedeeltelijke vervullingen, de volledige vervulling zal niet toeven en zal zeker de doorluchtige dag des Heren voorafgaan , waarvan het tijdstip slechts aan de Vader gekend is” blz.404,405(wij onderlijnen). Het is een leer waar Adventisten van alle slag mee werken, van W. Miller naar E. White over Darby naar E. Bullinger en Scofield naar J. de Heer. Dit is een verhaal dat op zand is gebouwd. Een theorie die slechts aan elkaar gelijmd is met papier-maché.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

291

We moeten dat aanklagen als één grote zeepbel, dus als iets dat slechts bestaat uit lucht en een omhulsel van niemendal. Ware een theorie als deze gegrond op enige vaste basis dan zou elke leer over voorspellingen gewoon ophouden te bestaan. De Logos is toch niet tweemaal in Maria ontvangen? Toch niet tweemaal gestorven? En zo verder alle voorzeggingen over volkeren. Babylon is toch niet tweemaal door de Meden en Perzen veroverd? Israël heeft toch geen tweemaal een Babylonische gevangenschap ondergaan? Wie meervoudige vervullingen leert, heeft dit lerende, geen respect voor de Schrift en wat God over de toekomst te zeggen heeft. Profetie laat ons ook geen eigenmachtige uitleg toe (2 Pet.1:20). De uitleggingen daarvan behoren God toe (Gen.40:8). Daarom zijn ook de belangrijkste vervullingen in de Bijbel voor ons opgetekend. De vervulling van profetie geeft vertrouwen op God (vb. Dan.5). Laten we het aan God dan ook over om de verborgenheden te openbaren (Dan. 2:29). En er zeker niet van uitgaan dat wij het zoveel beter zouden weten dan de apostelen en discipelen van Christus die voor ons onderricht de vervulling van een profetie (waar nodig) ook genoteerd hebben. In de beoordeling van meervoudige profetie komt A.A. MacRae tot twee conclusies: “Tenzij meervoudstermen gebruikt zijn (of wanneer uit de context blijkt dat het over een opeenvolging van gebeurtenissen gaat) moet elke voorspelling verstaan worden als met betrekking tot één welbepaalde gebeurtenis” (blz.899). In de bespreking van Jesaja 7 (de Immanuël-profetie) die door enkele exegeten is verklaard als een meervoudige profetie is zijn besluit het volgende: “Zo beschrijft vers 14 een gebeurtenis die 700 jaren later zou geschieden, terwijl vers 15 in de nabije toekomst vervuld zou worden. Elk onderdeel van de voorspelling heeft één vervulling, en elke poging om er een “meervoudige profetie” van te maken leidt tot verduistering van het geheel ” (blz.902). ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, deel 4, edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975 (wij onderlijnen). M.S. Terry zegt in, ’Biblical Apocalyptics’, Eaton & Mains, 1898, blz.218. “Het is nauwelijks nodig de voorstelling van een tweede of derde vervulling (van een profetie) te weerleggen (...) De daarop gebaseerde uitleg zinkt onder zijn eigen gewicht in elkaar. Er zijn weinig lezers van de evangeliën die nu zullen willen aanvaarden dat we als theorie moeten aannemen dat Jezus met een dubbele betekenis speelt tegenover zijn discipelen. En de pogingen om een scheidingslijn te trekken tussen wat betrekking heeft op de val van Jeruzalem en wat wijst op de wederkomst van Jezus. De merkwaardige verschillen in opvattingen die er zijn in verband met dat scheidingspunt, van het ene naar het andere evenement zijn van dien aard dat men die hypothese met argwaan moet bekijken” . Sommigen in de leer van de bedelingen weten hoe zwak het verhaal is van de meervoudige profetie. Daarom geven enkelen dan ook toe dat er reeds een geestelijke vervulling is van veel beloften uit het Oude Testament in de gemeente van Christus. Er is een geestelijke vervulling in het kerkelijke gebeuren en later nog een letterlijke voor de Joden zegt men dan. En daar komt dan het millennium achter de hoek kijken. We lezen bij E. Sauer, ’ From Eternity to Eternity’, Eerdmans, 1954, blz.171: ”Het zou eenzijdig zijn wanneeer we zeggen dat de voorspellingen van


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

292

het Koninkrijk in hetb OT nooit spreken over de zegeningen van de tegenwoordige tijd in de evangelieprediking. Dit zou in het geheel geen recht doen aan de wijze waarop het NT de profetiën van het OT aanhaalt. Anderzijds zou het toch eenzijdig zijn te beweren, dat gezien er reeds over de huidige zegeningen gesproken wordt er geen latere - en wellicht nog grotere vervulling dan de huidige kan komen (...) Het ene zou in tegenstelling staan tot de wijze waarop uit het OT iets toegepast wordt; het andere een tegenstelling tot de tekst zelf uit het OT.” Dit is een zeer zwak verhaal. Want wanneer God verplicht is een profetie éénmaal geestelijk te vervullen en daarna nog eens letterlijk dan moeten we nog een tweede boek schrijven om de absurditeit daarvan aan te tonen. Conclusie Met de leer van de meervoudige profetie is niets aan te vangen. Daardoor is slechts de indruk gewekt dat profetie niet vast ligt en dus niet geloofwaardig. De regels toepassen: enkele voorbeelden We willen in het slotgedeelte van dit hoofdstuk de regels toepassen die we hebben aangegeven. We hebben daarvoor een citaat overgenomen uit het tijdschrift ’Amen’, n°16, december 1997. Het is een op zichzelf staand artikel hoewel het tevens het zesde deel is van een reeks over vervullingen van Bijbelprofetie. We zullen daarna ingaan op de interpretatie van de schrijver die veel te wensen overlaat en tekenen vertoond van oppervlakkig lezen van het NT. “Naast reeds vervulde profetieën zijn er ook, die slechts gedeeltelijk vervuld zijn. De volledige vervulling ligt nog in de toekomst. Hier volgen een aantal voorbeelden. 1. Deuteronomium 18:15 Vervuld: “Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben zal de HERE, uw God, u verwekken.” Toekomst: “Naar Hem zult gij luisteren (...) .” 2. Psalm 2:7-9 Vervuld: “Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt.” Hand.13:33. Toekomst: “Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als potten bakkerswerk.” 3. Psalm 22 Vervuld: “Zij verdeelden mijn klederen onder elkander en wierpen het lot over mijn gewaad” (vs.19) - Joh.19:23,2 4 Toekomst: “Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HERE bekeren, alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor Uw aangezicht. Hij is een heerser over de volken (...)” (vs.28-32)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

4. Psalm 110:1 Vervuld: “Zet u aan mijn rechterhand.” Marc.16:19 Toekomst: “Totdat ik uw vijanden gelegd zal hebben als een voetbank voor uw voeten.” 5. Jesaja 9:5,6 Vervuld: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” Luc.1:31,32 Toekomst: “en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonder bare Raadsman, Sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, door dat hij het sticht en grondvest met gerechtig heid.” 6. Jesaja 11:1-10 Vervuld: “Er is een rijsje voortgekomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortel zal vrucht dragen (...) “ (vs.1) - Luc.2:4 / Rom.15:12 Toekomst: “Maar Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns mond en met de adem Zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zal zich nederleggen bij het geite bokje (...) .” 7. Jesaja 53:12 Vervuld: “Omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood” - Joh.19:30 Toekomst: “Daarom zal ik hem een deel geven onder velen, en met machtigen zal hij de buit verdelen.” 8. Jesaja 61:1-4 Vervuld: “De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis, om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN (...) ” Mat.11:5 / Luc.4:18-19 Toekomst: “en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as (...).” 9. Joël 2:23,24 Vervuld: “En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de HERE, uw God, want Hij geeft de leraar ter gerechtigheid” - Joh.3:2 Toekomst: “Ja, de regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal hen vergoeden de jaren (...) .” 10. Micha 5:1-4

293


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

294

Vervuld: “En gij, Bethlehem Efratha, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen (...) .” - Mat.2:1 / Luc.2:4 Toekomst: “Die een heerser zal zijn over Israël. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten (...) .” 11. Zacharia 9:9,10 Vervuld: “Juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, zegevierend, nederig, rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong” - Mat.21 Toekomst: “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en Hij zal de volken vrede verkondigen en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde.” 12. Zacharia 13:7-9 Vervuld: “Zwaard, waak op tegen mijn Herder, tegen de man, die mijn metgezel is, luidt het woord van de HERE der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden” - Mat.26:31 Toekomst: “In het gehele land, luist het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen Mijn Naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.” (einde citaat.) Wat moeten we hier allemaal op zeggen? Ogenschijnlijk hebben verdedigers van een toekomstig duizendjarige regering problemen met teksten opsplitsen. Men zet tussen de vervulling van een eerste deel en het daaropvolgende deel, perioden van nu bijna tweeduizend jaar. Kan dat zonder de Schrift geweld aan te doen? We gaan in op de vorige teksten en wat ze suggeren en één voor één bedenkingen maken. 1°) Deut.18:15. Het gedeelte “naar Hem zult gij luisteren” zou voor de toekomst zijn. Heeft deze schrijver zo weinig kennis over het NT en de vervulling ervan? Is het zijn bedoeling te beweren dat alle Joden in de toekomst onvoorwaardelijk naar Hem zullen luisteren? Die gedachte is in strijd met de daaropvolgende verzen Deut.18:18-20. Al tijdens de prediking van Jezus is het duidelijk dat Hij “de profeet” is (Joh.1:45 / 4:19,25 / 6:14 / Mat.11:15). En wie het verhaal van de apostelen leest in Handelingen kan de verwijzing naar Jezus = de profeet uit Deut.18:15 toch niet gemist hebben (Hand.3:22 / 7:37 / Heb.2:14-17). Het is duidelijk dat de Joden toen (en thans) Jezus van Nazareth dienen aan te nemen als de gezonden profeet. 2°) Ps.2:7-9. Het eerste gedeelte dat de schrijver van ’Amen’ toekomstig zet: “vraag mij” enz... gaat niet in vervulling in het duizendjarige rijk maar sinds Pinksteren. Jezus is duidelijk “de Heer, de Messias” (Hand.2:34-36). Wie zegt dat Hij nog niet alle macht heeft zowel juridisch als


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

295

wettelijk, neemt een loopje met de Bijbelse waarheid (Mat.28:18 / Eph.1:21 / Phil.2:9-11 / Heb.2:8 / Opb.11:17). Petrus zegt tot Cornelius dat Hij “de Heer is van allen” zowel over Joden als Heidenen (Hand.10:36). Het tweede deel, het stukslaan van de goddelozen zal zijn vervulling hebben bij de tweede komst. Niet in de zin van wie geloofd in een nog toekomstig rijk want dan is het tweemaal dat de profetie vervuld wordt: een eerste maal bij de onzichtbare komst en 1007 jaar later nog eens aan het eind van de duizendjarige regering (Opb.20:7-10). Dat is er één teveel. Hoe dat oplossen! Gewoon géén duizendjarig rijk invoegen ná de Wederkomst van de Heer. 3°) Psalm 22. Waarom dat gedeelte nog verplaatsen naar de toekomst wanneer het evident is dat sinds Pinksteren en vooral vanaf de bekering van Cornelius er bij God geen onderscheid in rassen meer is! Redding voor ieder die zal geloven (Rom.1:16). De Heidenen die zich bekeren ontvangen dezelfde Heilige Geest die drie jaar voordien met Pinksteren op die eerste discipelen is gekomen (Hand.2:17 / 10:45). We moeten prediken dat mensen zich nu dringend dienen te bekeren. Een tweede kans komt er niet (Mat.28:19 / Luc.24:47), en uitzonderingen zijn er niet. 4°) Psalm 110:1. Zelfde opmerking als punt twee. En alles is Hem nu al onderworpen, slechts de uitvoering ervan is voor een deel toekomstig (1 Pet.3:22). Een koning of rechter die een uitspraak doet of veroordeling laat die niet steeds onmiddellijk uitvoeren. 5°) Jesaja 9:5,6. Waarom dat gedeelte in de toekomst gezocht? Indien het gaat om begrippen die te maken hebben met de middelaarsfunctie van Jezus dan is het toch nu dat we dit dienen te plaatsen! Zie de volgende Scriftuurplaatsen i.v.m. de “heerschappij” van Christus (Mat.28:18 / Eph.4:15,16 / Heb.2:8). Als “wonderbare Raadsman” zie 1 Cor.1:30 / Col.2:3. En dat is ten dienste van de gemeente in deze tijd. De Heilige Geest zal daaruit nemen (Joh.16:14). “Sterke God” is een titel die Hij samen deelt met de Vader, sinds altijd en dewelke spreekt over Zijn godheid. Hij was (en is) er vóór de aartsvader Abraham (Joh.8:58). Hij is (en was) één met de Vader (Joh.10:30). En in Hem woont de godheid lichamelijk (Col.2:9). Christus is onze “eeuwige Vader” als schepper volgens Joh.1:3 en herschepper van de gevallen mens volgens Joh.1:4,5,14-18. En dat is begonnen met zijn prediking. En gelukkig niet voor de toekomst! Anders ware er nog geen sprake van de Kerk! Hij is thans al onze Vredevorst. Hij heeft de vijandschap tussen Jood en Griek omvergeworpen (Eph.2:14-18). Wanneer we”onvrede” hebben onder elkaar, zelfs als gelovigen, dan is dat door ons handelen en niet het Zijne (Col.1:20,21). Daarom moeten we ook elkaar deze vrede toewensen (2 Thes.3:16). Zijn vrede is over ons toegewenst sinds Zijn geboorte (Luc.2:14). Daarom is er ook dat verschil tussen de gelovige Jood en ons christenen. Voor ons christenen is de Messias er reeds, de gelovige Jood kan Jezus niet aannemen want hij voldoet niet aan wat hij er zich heeft van voorgesteld. Daarom bidden ze nog steeds in de vijftiende zegenspreuk uit het achttiengebed: “De spruit van David, uw dienaar, doe die snel ontspruiten en zijn hoorn verheffe


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

296

zich door uw bevrijding; want op uw bevrijding hopen wij heel de dag. Gezegend gij, Heer, die de hoorn der bevrijding doet ontspruiten.” 6°) Jesaja 11:1-10. Natuurlijk zal Hij de aarde nog slaan met de roede van Zijn mond bij zijn tweede komst. Maar zeg toch niet dat de Heer thans geen gerechtigheid heeft waarmee Hij omgordt is! Zie Rom.14:17 / Rom.5:18. Indien Jezus die eigenschap nog niet zou bezitten dan kan Hij momenteel ook nog niemand rechtvaardig verklaren! Op het verhaal van wolf en schaap komen we later uitvoerig terug. Zoek de bladzijde voor uzelf op in de index indien u zich ondertussen niet zou kunnen bedwingen. 7°) Jesaja 53:12. Dit is symbolische taal om ons erop te wijzen dat dezen die de leiding hebben in de Gemeente ook al recht spreken (Eph.4:8-10 / Col.2:15). Heidenen die Gods woord horen bekeren zich van hun goddeloze wandel (Hand.10:44,45 / 15:7). Wiens zonden zij zullen vergeven (volgens Gods inzichten) zijn ook vergeven (Mat.16:19 / Joh.20:22,23). 8°) Jesaja 61:1-4. Dit zou één der teksten zijn die aan Bijbelverklaarders het recht geeft om ergens in een tekst op te houden en het tweede deel van de tekst in de toekomst te zetten. Maar dat recht hebben we niet bij nader onderzoek van dit gedeelte. Vooreerst: men zal toch niet beweren dat het eerste gedeelte vervuld is en niet meer geldig zou zijn. Dat er nu niet meer gepredikt dient te worden over “het jaar van welbehagen.” Het is toch onze bedoeling om tot aan de Wederkomst te prediken dat er redding is in het bloed van Christus! Ten tweede: als u als gewone “leek” of als voorganger in een gemeente niet tezelfdertijd de onbekeerden erop wijst dat ongeloof uiteindelijk zal leiden tot Gods afkeuren voor de eeuwigheid dan heeft u een half verhaal aan de man gebracht! God heeft de wereld lief, maar wie niet hoort wat de Geest zegt komt in Gehenna en is al veroordeeld. Eigenlijk voordat het laatste oordeel komt. Lees toch Joh.3:16-18 in één stuk door. Ten derde: Jezus heeft een belangrijke reden om toen zo vroeg in zijn prediking niet te verwijzen naar dat slot van Jes.61:1-4. Maar Hij komt later uitdrukkelijk daarop terug. Hij kan en mag zich als profeet aan Zijn toehoorders aanpassen. Nu met alle goed dat God voor hen in petto heeft, indien ze geloof oefenen. Maar luister op andere momenten naar diezelfde Jezus die de wraak van God en veroordeling predikt; de gelijkenissen van Mat.13, het oordeel over de Scriftgeleerden in Mat.23 en het oordeel over Jeruzalem en haar ongelovige inwoners in Mat.24. Laten we ons dus niet blind staren op Jes.61:1-4. Lezen we het in het NT zoals het er staat, maar zonder te vergeten dat er ook nog wat anders aanvullend staat. 9°) Joël 2:23,24. Lezen we wat in de context staat: indien Israël zich bekeert tot zijn God. Voor wie bede en boete doet zal waar worden wat er staat. Maar dit komt tot géén vervulling zondermeer. Het zou voor die tijd zijn. De tijd dat ze God nog gelovig konden volgen. Dat slaat op de periode van Nehemiah / Ezra en kort daarop. De verzen daaropvolgend slaan duidelijk op een vervulling met Pinksteren. Toen heeft God Zijn Heilige Geest uitgestort. “Dit” van Joël is, “toen” vervuld. Zie Hand.1:5,8 / 2:17-21. Het gelovige Israël heeft de vervulling dus ontvangen. Maar de ongelovige Joden zullen het nooit ontvangen. 10°) Micha 5:1-4. Het gedeelte dat spreekt over het “overblijfsel” zou nog toekomst zijn. Maar wie Romeinen 9-11 leest kan het toch niet ontgaan dat daar al over een bekeerd overblijfsel gesproken wordt. En dat overblijfsel is, toen Paulus die brief schreef, al teruggekeerd. Niet naar


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

297

het land in Palestina, maar naar het geestelijke Israël. Daarin kan geen sprake zijn van “onrechtvaardigheid” van Godswege (Rom.9:14). Heidenen die geloven in de verzoening - in de persoon van Jezus - ontvangen dezelfde zegeningen als het overblijfsel (Rom.9:24-29). De formule heeft dan ook betrekking op “het overblijfsel van gelovigen” en deze tekst kan - tot men mij het omgekeerde bewijst - niet op ongelovigen (joden of heidenen) toegepast worden. Dat wil dit zeggen: we leven thans in de tijd van het GEESTELIJK herstel van Israël. En Israël moet zich thans laten gezeggen wat de Messias Jezus van hen wil. 11°) Zacharia 9:9,10. Het eerste gedeelte van deze twee verzen is duidelijk aangehaald bij de intocht van Jezus op een ezel in Jeruzalem. De koning van Israël komt. Maar het volk en vooral de Scriftgeleerden hebben Hem verkeerd begrepen. Want die Jezus voldoet niet aan wat ze over de Messias denken: Hij grijpt niet naar het zwaard en predikt geen opstand tegen Rome. Hij is de beloofde Messias niet, daarom weg met Hem. Ook dat vers dat erop volgt past niet in het kader van de Scriftgeleerden van toen en de leraren van een toekomstig herstel van Israël. Toch moet men geen toekomstige vervulling verwachten omdat ook dit thans geschiedt. Merk op dat er over de ezelrijdende Messias staat dat Hij zegevierend op de ezel zit. Want Hij overwint, zonde, dood en wereld. Hij heeft zodoende, volgens vers 10, de echte oorlog weggedaan en vrede gebracht. Een heerschappij van zee tot zee en tot de uiteinden der aarde, dus wereldwijd. Lees dus maar wat Jezus - door de Kerk van Joden en Heidenen - doet in Eph.2:14,17. Dat was al de bedoeling sinds Zijn geboorte op aarde (Luc.2:14). We hebben dus de vrede waarover Zach.9:10 spreekt tijdens dit leven te ontvangen. Romeinen 5:1 is daar duidelijk in. 12°) Zacharia 13:7-9. Waarom dat tweede deel naar de toekomst versluisen? De schapen werden verstrooid toen Jezus werd gevangen genomen. Maar is in de geschiedenis die erop volgt niet duidelijk geworden dat dit is vervuld in de tijd daaropvolgend. Dat het overgrote deel van Israël zich afkeert van de Messias (zie het boek Handelingen). Dat een klein overblijfsel zich laat reinigen, 3.000 op die Pinksterdag, enkele weken later nog 2.000 enz... En dat Gods wet in hun binnenste is geschreven zodat ze werkelijk kunnen zeggen: “De Here is mijn God” (Hand.2: 38,39). Maar ook dat de ongelovigen in de daaropvolgende oorlog met Rome (van 66-70 NC) gruwelijk uitgemoord worden. Voorzien door God en voorspeld door de profeet die Mozes heeft beloofd (Mat.24:3-29). De profetie is dus wel degelijk vervuld! We lezen in ’Nieuws uit Israël’, n°8, augustus 1994, blz.7 tot onze verbazing: “De zeven gelijkenissen in Mattheüs 13 worden ingeleid met de zin: “Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee” (v.1). In profetisch licht gezien, wil dat zeggen - zoals we in het eerste deel gezien hebben -, dat Jezus het huis Israëls verliet en naar de zee der naties ging, om daar een andere akker voor het zaad van het Evangelie te zoeken. Uit liefde voor ons liet Hij het huis Israëls voor een tijd woest achter.” Is men de simpele regel vergeten alles in de Bijbel letterlijk te lezen tenzij er een andere reden toe is? Maar welke reden is er op begrippen als “het huis uitgaan” en aan “zee zitten” een gnostische symbolische uitleg toewijzen? Deed Origenes niet hetzelfde? Maar de schrijver van het artikel, Norberth Lieth zal hem waarschijnlijk niet willen aannemen als een “goed” Bijbelcommentator.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

298

Er zijn zo honderden voorbeelden aan te halen. We vinden er nog zo een rare in ’Questions’ blz.500, 501. De Satan die duizend jaar alleen overblijft op de aarde in het duizendjarige rijk komt overeen met de bok van Azazel die op de verzoendag de woestijn wordt ingestuurd. Dat zou te bewijzen zijn door Lev.16:20-22. Maar de echte specialisten (?) in dit verband zijn de mensen van de WT. Meer dan 40 profetische voorbeelden, uit het OT voorspellen volgens hen dat er een grote schare van mensen zal zijn die de 144.000 uit de Openbaring zullen bijstaan in de prediking. Dat is een verwrongen exegese.

Hoofdstuk 3 Over Israël Wat zij op dat gebied zeggen J. van Barneveld schrijft in ’Zoeklicht’ van 7 september 1996, blz.6.: “Duidelijke en onmiskenbare profetische signalen, die de laatste tijd op ons afkomen, laten zien dat we leven in de ’tijd van het herstel van Israël’. Bijna alle profeten en ook de Here Jezus Zelf, spreken over onze tijd (...) Herstel en oordeel. Het land Israël, het volk Israël en de God van Israël horen onlosmakelijk bij elkaar. * De hele aarde is van God, maar er is slechts één land dat de HERE van hemel en aarde ’Mijn land’ noemt: Het land Israël. Dát land heeft Hij aan het volk Israël beloofd. * Alle volken van de aarde behoren HEM toe. Maar er is maar één volk, dat zo vaak en zo intens ’Mijn volk’ wordt genoemd door de God van Israël. * De volken van de aarde hebben hun eigen goden. Maar de Schepper van hemel en aarde heeft Zich geopenbaard als de God van Israël .


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

299

Nu, in onze dagen brengt Hij Zijn volk terug in Zijn land om Hem daar te ontmoeten. In het Beloofde Land zullen zij de Beloofde Messias als de Grote Zoon van David toejuichen: ’Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de Naam van de HERE!’ Dan zal de gekomen Verlosser, Jesjoea, Zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem afmaken . Het land is en wordt hersteld. Het volk is teruggekeerd en de alija is nog steeds aan de gang. Ook geestelijk is er heel wat in beweging . Nu weten we uit het profetische Woord dat dit herstel van Israël gepaard gaat met oordelen over de volken. De Here Jezus spreekt in Zijn profetische eindtijdtoespraak over burgeroorlogen, stammentwisten, oorlogen, aardbevingen, pestziekten en aardbevingen. (Lukas 21:10,11) Onder de gelovigen signaleert Hij: ’omdat de wetsverachting toeneemt zal de liefde van de meesten verkillen (Matt.-24: 12). Dit is precies wat we in onze egosamenleving zien. Maar helaas ook in onze kerken en gemeenten! De profeet Ezechiël voorzegt in hoofdstuk 37 het herstel van Israël. Direct daarop volgen de hoofdstukken 38 en 39 over de grote (wereld)oorlog onder leiding van Gog, waarin veel bijbeluitleggers Rusland zien. Uit de grote hoeveelheid profetieën die het herstel van Israël koppelen aan een oordeel over de volken noemen we alleen nog maar Jeremia 30:11: ’Want Ik ben met u, luidt het woord van de HERE, om u te verlossen; want Ik zal met alle volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal ik niet voorgoed afrekenen, maar naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan’. Deze oordelen zijn al aan de gang en zullen uitlopen op een vreselijke climax in de laatste 42 maanden van de tijd van de antichrist” (wij onderlijnen). P. Slagter zegt in het Bijbelstudiekatern van het tijdschrift ’Amen’, n° 10, december 1996, blz.18: “Is dat zo? Is God inderdaad thans bezig Zijn beloften te vervullen? We moeten bedenken dat de profetieën verband houden met Gods regeringswegen met Israël en de wereld. Het volk Israël staat centraal in de profetieën. En de verheerlijking van Jezus Christus is het doel. Bij al het wereldgebeuren van nu staat God achter de schermen. Hij regeert de wereld ondanks het feit dat Satan nog altijd de overste van deze wereld is en de god dezer eeuw. Maar God regeert thans niet op een directe en zichtbare wijze. Het lijkt erop dat de aardse machthebbers kunnen doen wat zij willen, terwijl het in wezen de wil van satan is, want diens slaven zijn zij; toch kunnen zij niet verder gaan dan de grenzen die God hun stelt. Ja, God gebruikt hen zelfs om Zijn plannen te laten uitvoeren en tot Zijn doel te komen. Maar dat neemt niet weg, dat de aardse machthebbers en de volken verantwoordelijk zijn voor hun daden, ook al gebruikt God die om Zijn doeleinden te verwezenlijken. Er zijn genoeg voorbeelden uit het OT om dat te illustreren. Daarom is het onjuist te beweren dat alles wat in de wereldgeschiedenis heeft plaats gevonden in overeenstemming is met Gods wil. Eens zal er weer een tijd komen dat Gods regering niet meer indirect en verborgen zal zijn. Nu echter is er geloof nodig om uit te spreken dat God niet buiten al het wereldgebeuren staat. IN DIE ZIN KUNNEN WE ZEGGEN DAT GOD NIET STAAT BUITEN ALLES WAT ER NU IS GEBEURD EN NOG GEBEURT MET DE JODEN EN DE STAAT ISRAËL” (wij onderlijnen).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

300

Wij citeren P.A. Slagter uit ’Israël en de Bijbel’, oktober 1994, blz.3: “Voorzichtig. Dat betekent dus, dat wij heel voorzichtig moeten zijn met het toepassen van profetieën in deze tijd. Veel zaken worden vandaag als vervulling van profetie verkondigd, terwijl die vervulling volgens Gods Woord nog in de (nabije) toekomst ligt. Feitelijk kán de vervulling van vele beloften van God niet eens plaatshebben, omdat nog niet is voldaan aan de voorwaarde daarvan. Natuurlijk zien wij vandaag allerlei ontwikkelingen in en rond Israël die profetisch te duiden zijn, maar te beweren, dat vandaag het profetisch Woord in vervulling gaat, is ver bezijden de Bijbelse waarheid. Ik zeg dit met alle voorzichtigheid, omdat ik niemand pijn wil doen en geenszins twijfel aan de integriteit van goedwillende sprekers en schrijvers. Ik zeg het echter ook in alle duidelijkheid, in de hoop, dat men echt de Schrift wil onderzoeken op dit punt: Is de wens misschien de vader van de gedachte? Gods Woord is de waarheid en spreekt duidelijke taal. De liefde voor land en volk van Israël mag ons echter niet verleiden om verder te gaan dan wat Gods Woord ons leert. Iedere prediker zal verantwoording af moeten leggen van zijn verkondiging in woord en geschrift. Daarom is het zo’n grote verantwoordelijkheid. De centrale vraag is altijd weer: is datgene wat ik zeg of schrijf in overeenstemming met wat God in Zijn Woord openbaart?” (wij onderlijnen). Wim Malgo schrijft in ’Middernachtsroep’, febr. 1999, blz.12,13: “Wij staan verder vast achter Israël, omdat wij geloven, wat Jezus gezegd heeft, dat de Schrift niet gebroken kan worden, dat wil zeggen: men kan het Oude niet van het Nieuwe en het Nieuwe niet van het Oude Testament scheiden. Niemand kan de Bijbel begrijpen, die het niet helemaal leest. Niemand zal Israëls wonderbare roeping kunnen bevatten, die niet Oude en Nieuwe Testament onderzoekt; slechts zo herkennen wij Israëls nationale en geestelijke toekomst. Het woord Israël komt in het Nieuwe Testament 70 keer voor, en wel in letterlijke en niet in vergeestelijkte betekenis. In onze dagen maken zich echter veel christelijke tegenstanders op, die met grote heftigheid Israëls nationale toekomst ontkennen. Wanneer u slechts de brieven zou kunnen lezen, die wij desbetreffend ontvangen! Ook in christelijke bladen verschijnen antisemitisch gekleurde artikelen, waarbij de Christelijke antisemieten voor hun bewijsvoering bijvoorbeeld steunen op Galaten 3:28: “Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.” Daarmee wordt beweerd, dat er geen onderscheid bestaat tussen Jood en heiden! Dit woord in Galaten 3:28 bergt een heerlijke waarheid in zich, doordat hier de onscheidbare organische eenheid van de Gemeente van Christus verkondigd wordt; deze tekst is echter niet iets anti-Israëlisch, zoals velen aannemen, maar veel meer anti-oecumenisch, want in de Gemeente van Christus hoeft geen splitsing uit de weg te worden geruimd. De denominaties zijn gesplitst; de gemeente van Christus echter niet. De organisaties als kerken, verenigingen en vrije kringen zijn er vele, maar er is maar één lichaam van Christus als organisme. Galaten 3:28 zegt niet, dat een Jood, die zich tot Jezus bekeerd heeft, ophoudt, Jood te zijn. Wanneer dat zo zijn, dan zou volgens dit Bijbelvers een man ophouden, een man te zijn en een vrouw zou dan geen vrouw meer zijn, een knecht geen knecht en een vrije geen vrije meer zijn. Nee, de hier


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

301

genoemde verschillen, Joden, Grieken enz. blijven bestaan; maar dat heeft niets met de geestelijke eenheid en geestelijke voorrechten van de een ten opzichte van de ander te maken. Er wordt beweerd, dat het woord “Jood” of “Joden” ongeveer 200 keer in de Scrift voorkomt. Ik heb het persoonlijk 230 keer geteld en het woord “Jood” of “Joden” wordt altijd in tegenstelling tot “heiden” genoemd. Ook het probleem van de Arabieren kan slechts vanuit de Schrift herkend worden. Zijn Isaäk en Ismaël beide zonen van Abraham? Jawel. Hebben zij echter dezelfde erfenis en dezelfde beloften? Nee, Ismaël, en Arabieren dus, hebben hun beloften van zegen door God in Genesis 17:20 ontvangen (...) Dit onderscheid moet men vasthouden (...) Wanneer ook de Gemeente van Christus Jood en Heiden, een en dezelfde positie hebben volgens Colossenzen 3:11 als leden van Christus geestelijke samengesmolten worden, dan heft dit heerlijke feit Gods bijzondere plannen en bedoelingen met Israël niet op.” We lezen in de 13 artikelen van de Mormoonse kerk geschreven door hun stichter Joseph Smith: art.9: “Wij geloven alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij in onze tijd openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele heerlijke en belangrijke dingen van het Koninkrijk Gods zal openbaren” art.10: “Wij geloven in de letterlijke vergadering van Israël en in de herstelling van de tien stammen; dat Zion zal worden gebouwd op dit (het Amerikaanse) vasteland; dat Christus in eigen persoon op aarde zal regeren; en dat de aarde zal worden vernieuwd en haar paradijsheerlijkheid zal ontvangen.” Wat wij op dat gebied zeggen Laat ons beginnen met een opmerking te maken bij wat Wim Malgo zegt. Dat heeft niet zoveel om het lijf. Ter illustratie het volgende. We lezen in A. Vaucher (een theoloog van de Zevende-dagadventisten), ’Le Jour de Repos’, Advent uitgeverij Fides, 1963, blz.23,24 dat gezien er 58 maal over de Sabbat gesproken wordt in het NT er alle belang moet aan gehecht worden. Het is trouwens niet afgeschaft en vervangen door de viering van de Zondag. Zo redeneren dezen die nog steeds de Sabbat zien als de rustdag van God. Maar dat zal Wim Malgo niet aannemen als argument en doen we ook niet. Het belang en waarde van een tekst of begrip moet gezien worden in zijn samenhang van het geheel en de vooruitgang die er ondertussen is gedaan door Gods profeten in de Openbaring van de wil van God. We moeten daarom nagaan wat Israël thans in Gods ogen te betekenen heeft en of wat vroeger daarover is geopenbaard nog steeds geldend is. Vier stellingen over Israël 1ste Stelling: Vanaf Pinksteren wordt de kerk van Jezus Christus bestaande uit Joden en niet-Joden terecht het “geestelijke Israël” genoemd


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

302

Sinds YaHWeH aan Abraham de belofte gaf dat een nageslacht van hem in Kanaän zijn verblijfplaats zou hebben en wat er in werkelijkheid van is terecht gekomen lopen theologische inzichten ver uit elkaar (Gen.15:17-21). We gaan niet elke theorie tot in details weerleggen of een analyse erover maken, maar op enkele knelpunten wijzen. Maar u ziet het wellicht in de aanhalingen; ’Het Zoeklicht’ en ’Amen’ zijn het niet altijd eens over hoe de toekomst van Israël er nu juist zal uitzien. We kunnen niet zeggen dat Abraham zelf het land in bezit heeft genomen ofschoon hij er gewoond heeft (Gen.26:3 / Heb.11:8-10). Maar jaren later hebben zijn afstammelingen alles wat God had beloofd ook verkregen. Na de verovering van Kanaän geeft het boek Jozua hierop commentaar. We mogen niet twijfelen aan deze verklaring of ze in vraag stellen. We lezen in Jozua 21:43-45 (wij onderlijnen): “Zo heeft de HERE aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. En de HERE gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de HERE in hun macht. Niet één van alle goede beloften, die de HERE aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen.” Zowel datgene wat aan de aartsvaderen is beloofd als datgene wat aan de 12 stammen werd beloofd met betrekking tot het land HEEFT GOD IN VERVULLING LATEN GAAN. En daarop volgde een tijd van vrede en rust onder het volk. Bij deze teksten hebben Scofield noch Biederwolf enige aantekening van belang. Dat zal wel zijn redenen hebben. Zie voor de vervulling van de belofte nog Deut.1:6-9 / 7:24 / Jozua 11:23 / 1 Kon.4:21 / 8:56 / Jer. 32:20-23,42 / Neh.9:6-8. Het is merkwaardig dat al de mensen die luidkeels roepen dat we de profetie letterlijk dienen te lezen dit niet doen voor deze tekst van Jozua 21. Omdat het niet past in de door hun vooropgestelde zienswijze van wat er met Israël nog zou te wachten staan? Toen Jozua op het punt stond om de Jordaan over te steken en het beloofde land te veroveren zegt God nog uitdrukkelijk: “Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef ik ulieden, zoals Ik tot Mozes gesproken heb. Van de woestijn en de Libanon ginds tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, het gehele land der Hethieten en tot de Grote Zee in het westen zal uw gebied zijn (...) Wees sterk en moedig, want gij zult dit volk het land doen beërven, dat ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven” (wij onderlijnen) (Jozua 1:3-6). God liegt hier toch niet wat voor aan Jozua? God kent toch zelf de inhoud van zijn profetieën aan de vaderen? Wanneer Hij zegt dat het vervuld wordt in de tijd van Jozua, waar halen we het lef om daar wat aan te wijzigen? Of in twijfel te trekken? En te beweren dat het allemaal in orde komt in een toekomstig duizendjarig vrederijk! Wij krijgen ook in het NT nog het getuigenis van Stephanus dat Abraham’s zaad de beloften heeft ontvangen: “Doch naarmate de tijd der belofte waarmede God zich aan Abraham verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en vermenigvuldigde zich in Egypte” (Hand.7:17, wij onderlijnen).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

303

Daarom moeten we ook met klem bepaalde stellingen van Scofield verwerpen. Hij zegt (zie het commentaar bij Deut.30 op blz.249,250): “Het Palestijnse verbond geeft de voorwaarden aan die Israël moet vervullen om het beloofde land binnen te gaan. Het is belangrijk te zien dat de natie in die zin het land nog nooit in bezit heeft genomen, het onvoorwaardelijke Verbond met Abraham in acht genomen, noch heeft men het land in zijn geheel in bezit gehad (cf. Gen:15:18 vergeleken bij Num.34:1-12).” En dan ontvouwt hij in zeven punten dat er uiteindelijk nog een herstel moet komen van Israël om dat alles zodoende waar te maken. Maar hier klopt iets niet. Het enige wat we moeten aanvaarden zijn de verklaringen uit het boek Jozua. Jozua is toch geen leugenaar! Jozua kende toch die voorzeggingen die in het boek Deuteronomium staan! Als hij niet weet, als profeet, wat de echte vervulling is van de beloften wie moet het dan weten? Dat wil zeggen dat Israël ooit (voor hoelang weten we niet) in het bezit was van het land gelegen tussen de rivier in Egypte en de Euphraat. Bultema maakt dezelfde redenering als Scofield en dus ook dezelfde fout op blz.220,221. Herstel van Israël Over het Abrahamitisch verbond zegt Scofield (blz.25): “De gift van het land is gewijzigd bij voorspellingen van drie ontervingen en herstellingen (Gen.15:13,14,16 / Jer.25:11,12 / Deut.28:62-65 / 30:1-3). Twee ont-ervingen en herstellingen zijn nu voorbij. Israël zit nu in zijn derde verstrooiing, waaruit ze zal hersteld worden bij de wederkomst van de Heer als koning in het verbond met David (Deut.30:3 / Jer.23:5-8 / Ezech.37:21-25 / Luc.1:30-33 / Hand.15:14-17).” Het heeft weinig zin om enkele Schriftuurplaatsen bij elkaar te zetten die wanneer ze op één hoop liggen de indruk moeten maken van een Bijbelse grondslag. Dat doet Scofield hier. Hij spreekt o.a. over Hand.15:14-17 dat zou verwijzen naar een toekomstig herstel van Israël. Wie leest wat er staat - in de context - komt echter tot de bevinding dat het “nieuwe Israël” al is begonnen en dat zelfs “heidenen” er deel van uitmaken. Scofield begaat niet alleen de fout de vervulling in een verkeerde tijd te plaatsen maar ook zelfs een verkeerde identificering te maken. Het is ook totaal verkeerd om Gen.15:18-21 uit te leggen als een profetie die nog moet vervuld worden. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gemaakt worden. Aan de aartsvader zal er natuurlijk een plaats gegeven worden maar dat is niet in vervulling van Gen.15. De profetie zal niet letterlijk vervuld worden. Zie ons commentaar verder bij Mat.7:22 in hoofdstuk 5. Wanneer Scofield drie teksten aanhaalt uit het OT en gewoon maar beweert dat er dan ook drie voorspellingen van “ontervingen en herstellingen” zijn dan heeft dat bij nader onderzoek geen enkele waarde. Ook Walvoord heeft drie verstrooiingen volgens blz.88-94. De derde is beschreven in Deut.28:64 zegt hij. Maar kijk je verder in die teksten tot verzen 68 dan blijkt er dat Israël bij zijn wederkomst uit “alle natiën” langs Egypte terug keert. En dat lijkt niet letterlijk te zijn maar symbool van verdrukking zodat “alle natiën” ook beperkt is tot de landen waarheen ze verdreven zijn en niet werkelijk “alle natiën” omvat. . Wanneer Walvoord (blz.94) daaraan nog Luc.21:24 koppelt maakt dat trouwens niet veel uit gezien deze tekst niet spreekt van een herstel maar wel van de “vertrapping” van Jeruzalem. Totdat de tijden der heidenen vervuld zijn zal dat


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

304

geschieden. Er staat niet totdat Israël hersteld wordt! Er staat niet totdat Israël uit alle landen teruggebracht wordt! Volgens de context is Jeruzalem vertrapt tot en met de Wederkomst van de Heer. Lees er niet meer in dan er in werkelijkheid staat! En laat ons trouwens kijken naar de context van wat er allemaal staat in Deut.28:64. Het vers 53 wijst naar wat duidelijk vervuld is tijdens de verovering van Jeruzalem door de legers van Babylon. Toen hebben moeders uit noodzaak hun eigen kinderen opgegeten want door de belegering was al het eten opgeraakt. Daarover lezen we in Ezech.5:10 en Klaagliederen 2:20 / 4:10. Gruwelijk maar waar en in vervulling van wat God voorzegd had. En ook vers 68 gaat in vervulling in die tijd. Zie het verhaal van de Judeërs die in Egypte waren na hun vlucht uit Juda. Het staat beschreven in Jer. hoofdstuk 44. Zie vooral de verzen 11-19. En wat de betrokkenheid betreft in hun navolgen van de vreemde afgoden, zoals voorzegd in Deut.28:64, ook dat is een zaak van die tijd. Dat wat de 2 stammen - plus de Levieten - betreft. Van de 10 stammen staat beschreven: “zij zullen terugkeren naar Egypte” en “zij zullen in het land des HEREN niet blijven, maar Efraïm zal naar Egypte terugkeren en in Assur zullen ze het onreine eten” (Hos.8:13 / 9:3). Israël is volgens 2 Kon.17:6 naar minimaal drie landen (versta natiën) van dat wereldrijk verbannen. En de afgoderij van Israël (de 10 stammen) is uitvoerig beschreven in Hosea hoofdstuk 10. Israël “volhardt in het afdwalen” van God (Hosea 11:7). Walvoord heeft dus géén degelijke uitleg voor de tekst van Deut.28:64. En ook diegenen waar hij het gehaald heeft (Scofield en Biederwolf) geven blijk van verwrongen uitleggingen. Men moet deze teksten, over drie verstrooiingen, niet gewoon één, twee en drie optellen. Deze drie - en nog enkele anderen - wijzen op het beginsel dat God zijn volk wil, kan en mag vergeven zondermeer. Maar het zegt ook dat God soeverein is in deze zaak; VERGEEFT DE HEER OP EEN BEPAALD MOMENT NIET MÉÉR DAN IS OOK DIE HANDELSWIJZE PROFETISCH VASTGELEGD. Nog een andere profetie (volgens Scofield) zijn de woorden van de engel Gabriël aan Maria wanneer ze hoort dat uit haar de Messias zal geboren worden. “En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen” (Luc.1:33). Dan gaan de gedachten van Scofield in galop. Zijn conclusie is; dat zal in een toekomstig duizendjarig rijk vervuld worden. Maar lezen we dan toch wat er staat; “tot in eeuwigheid” en “zijn koningschap zal geen einde nemen.” Dus géén duizendjarig koningschap. Scofield en zijn vrienden hebben géén respect voor de profetie uit het OT waar steeds, zonder uitzondering, staat dat de Heer een eeuwige koning is (Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / 7:14,27 / Jes.9:7). Zijn regeerambt heeft met Pinksteren een aanvang genomen en er komt geen eind meer aan. Alleen zullen er op een bepaald moment specifieke aspecten van dat koninkrijk meer zichtbaar zijn dan op een ander tijdstip. Zie ons verder commentaar bij Mat.7:22. Nog een slotopmerking. Volgens Scofield (of Walvoord) heeft Gen.15:13,14,16 betrekking op de verdrukking in Egypte. Maar dat is vóórdat de wet van Mozes is gegeven, vóórdat Deut.30 op papier staat en moet dus niet op dezelfde basis gezien worden als wat in Deut.30 staat. Dat Israël verdrukt wordt in Egypte is toch niet omwille van de geestelijke afval van het volk. Waar vinden


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

305

we dat terug in het boek Genesis? We moeten toch wat aan Israël geschiedt niet steeds als een straf van God zien! Er is toch onderscheid te maken in Gods “bedelingen”? Niet dat we er zelf in geloven! Want over “koningen” (voor Israël) was er nog geen woord geopenbaard aan de aartsvaders. God heeft op elk tijdstip met zijn volk welbepaalde afspraken en verbintenissen. Laten we dat goed onderscheiden. En dat onderscheid is nog duidelijker tussen het OT en het NT. In het OT is de regel “God heeft u uit Egypte geleid.” In het NT is de regel “De Heer is waarlijk opgestaan.” En dan klinkt het dat ook de Joden al uitzagen naar een “hemels vaderland” (Heb.11:16). Elke Jood moet sinds Christus wedergeboren worden tot een “hemelse erfenis” (1 Pet.1:3,4). We mogen dan ook beide zaken niet mengen zoals men doet in de bedelingen; niet een stukje Mozes + een stukje Christus. Want onze Mozes is de nieuwe Mozes met nieuwe wetten (Joh.12:48 /Gal.6:2). En daarom moet elke Jood - in de bedeling van het NT - wedergeboren worden (Joh.3:5,6 / 1:12,13 / Tit.3:5). Het verbond met Abraham God heeft een Eeuwig verbond met Abraham en dus ook met het volk Israël: Gen.12:7: “Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.” Gen.26:3: “Ik zal den eed gestand doen, dien ik uw vader Abraham gezworen heb.” 2 Sam.7:24: “Gij hebt U uw volk Israël voor altijd bevestigd tot uw volk.” 1 Kron.17:22: “Gij hebt uw volk Israël voor altijd U tot een volk gemaakt.” Jes.44:7: “daar Ik toch het overoude volk in het aanzijn riep.” Maar wat indien het volk op zo een wijze ontrouw is aan de princiepen van vader Abraham en aan Abraham’s God, hoe staat de zaak er dan voor? Dat gaan we even na. Indien we toch van een Abrahamitisch verbond willen spreken (zoals Scofield) dan kan dat slechts in termen gelijk er in Gen.18:17-19 gebruikt zijn. Daar staat: “En de HERE dacht: Zou ik voor Abraham verbergen wat ik ga doen? Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend worden; want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des HEREN zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HERE aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft” (wij onderlijnen). Twee opmerkingen hierover. 1°) De zonen van Abraham moeten de weg des HEREN bewandelen willen ze gezegend worden, het is een voorwaardelijke belofte aan zijn nakroost en geen automatisme dat ze allen gered en gezegend worden. Want er staat: “opdat hij gebieden zou, (...) opdat de HERE aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft.” Tweemaal “opdat”: éénmaal vanuit Abraham en zijn nakomelingen en éénmaal vanuit God. Dezelfde duidelijke bewoordingen komen we tegen in


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

306

de gelijkenis van de enge poort. De Heer maakt hierbij de volgende opmerking: “Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham en Izaäk en Jakob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen. En ze zullen komen van oost en west en van noord en zuid en zullen aanliggen in het Koninkrijk Gods. En zie, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn” (Luc.13:28-30). Ook voor de toekomst kan God hierop gezien uitzonderingen maken, omdat dat een universele regeling is die dan zou ongedaan worden. Ook God houdt zich aan Zijn vooropgestelde princiepen. 2°) Alle volkeren der aarde worden in Abraham gezegend. Dat wil zeggen dat een zegen op hen zal overgebracht worden. Ook hier, maar dat staat niet in deze tekst maar wel in andere, moet geloof als voorwaarde ingerekend worden. Want niet elk individu in elk van die volkeren zal gezegend worden. Géén universalisme in de zin dat iedereen uiteindelijk dezelfde zegen zal ontvangen. En wat betreft de belofte van God aan Abraham dat hij de Vader van een “grote natie” zal zijn! Ook dat is al vervuld! Zie die uitdrukking in Gen.12:2 / 46:3 / Deut.2:25 / 4:6,7 / Jozua 2:9-11 / 1 Kron.17:21. In dezelfde zin ook de betekenis dat zijn zaad als “het zand der zee” zal zijn. Het is vervuld en hoeft niet nog eens een vervulling te krijgen in een duizendjarige regering. Dat is duidelijk in Gal.3:8,14 waar we lezen (wij onderlijnen): “En de Schrift die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volkeren gezegend worden (...) Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door geloof.” Met ander woorden; sinds Pinksteren en de bekering van Cornelius bestaat Gods gemeente uit Joden en Heidenen. Abraham is vader van een grote geestelijke natie geworden, een volk bestaande uit personen uit meerdere volkeren. Hij hoeft echt niet te wachten op een duizendjarige regering wil dat in vervulling gaan. Zie ook nog Gen.13:16 / 2 Kron.1:9 / 1 Kon.4:20 / Heb.11:12. Hetzelfde nog eens anders geformuleerd. Omdat het belang van het verbond met Abraham niet te onderschatten is. Want geroepen zijn wil eigenlijk nog niets betekenen. Zo zijn koning Cyrus en Nebukadnessar ook ooit geroepen door God om een speciaal werk voor Hem te verrichten (Jes.41:2 / Jer.27:6). Als teken van het verbond God/Abraham en zijn nageslacht zal de besnijdenis ingevoerd worden (Gen.17:7-11). Maar wie besneden is kan toch niet steeds een echte zoon van Abraham genoemd worden (Joh.8:39). Duidelijk is volgens het NT dat slechts zij die Christus hebben aangenomen de echte kinderen van Abraham zijn ( Rom.9:7,8 / Gal.3;29). Maar iemand die geroepen wordt en daarbij een onconditionele zegen ontvangt dat is wat anders. Dat moet vervuld worden want het is als een speciale genade die iemand ontvangt van God. Wat God gewild heeft, dat zal Hij volbrengen (Jes.46:10,11). Dat is het geval met Abraham’s belofte. God heeft bij die gelegenheid een eed gezworen (Gen.22:15-18 / Heb.6:13-20 / Luc.1:73). Die belofte bestaat uit twee afzonderlijke delen. Als eerste was voorzegd dat Abraham tot een


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

307

groot volk zou worden. Wat ook vervuld is, want Israël werd een groot volk (Ex.32:10 / Deut.9:14). (Dan zeggen we nog niets van die andere grote volkeren die uit Abraham ontstaan zijn; de zonen van Ismaël en de zonen van Kethura de tweede - of derde vrouw? - van Abraham. Zie Gen.21:17,18 / 25:1-11.) Als tweede belofte aan Abraham zei God dat zijn naam groot zou worden. Ook dit is vervuld want zowel voor het Joodse volk als de Christelijke gemeente is Abraham een zegen. En door middel van zijn nageslacht, welke in de eerste plaats Christus is, zal zijn naam bekend worden over de ganse mensheid. De gemeente zorgt voor die bekendheid. We mogen ons baseren op Gal.3:8,14 en Hand.3:25 en redeneren dat dit geheel vervuld is. Dat het middelaarschap van Abraham en zijn zegen door middel van zijn voornaamste zaad dit bewerkt is dus duidelijk. En dat God dat middelaarschap van Abraham zelf aanneemt bewijst toch het geval van Sodom en Gomorra en de twee andere steden. In Genesis hoofdstuk 18 zien we namelijk duidelijk dat de aartsvader optrad als de voorspreker voor die steden. En indien er slechts tien aanvaardbare personen geweest waren zou God de steden niet verwoest hebben ter wille van Abraham (vers 32). Er zijn dus drie dingen die niet uit het oog mogen verloren worden: 1°) het heil der volkeren komt door Israël (Joh.4:22 / Hand.2:39 / Rom.3:1 / 9:3,4). 2°) het uitvoeren van Gods plan is door Abraham’s zaad; Christus en de gemeente (Hand.4:12 / Opb.20:4). 3°) Abraham is ook “de vader” van de tot de Messias Jezus bekeerde Heidenen (Gal.3:23-29)! In zijn Zaad, Christus, ligt de vervulling van alles waar de mensheid naar verlangd heeft. Nationaal herstel van alle volkeren (Ps.72:8-11). Een tijd van gerechtigheid (Ps.72:2,4,7) van vrede (Jes.2:4 / 9:5,6 / Ps.72:3) materiële voorspoed (Ps.72:16 / Jes.30:23-25). Zelfs de schepping zal nieuw zijn (Rom.8:21,22 / Jes.11:6-8 / 65:25). Er kòmt een nieuwe hof van Eden, letterlijk en symbolisch. Het is belangrijk dat we ook nog verder uitweiden wat de beloften betreft aan de aartsvaders. Dat heeft dan vooral betrekking op de roeping en uitverkiezing van de vaderen zelf en het volk Israël als een geheel. Zo spreekt Jesaja over Abraham als: “Ik heb u van de grenzen der aarde gehaald en van haar eindpaal geroepen (...) Gij zijt mijn dienstknecht.” En verder: “Ziet op naar Abraham uw vader (...) hoe Ik hem heb geroepen” Jesaja 41:9 / 51:2. En we geven de lezer ook de andere belangrijkste teksten die verwijzen naar Abraham en zijn door God ontvangen belofte: Gen.12:2,3 / 18:18-20 / 22:15-18 / 26:2-4 / Jer.4:2 / Hand.13:46. De profetie van Gen.12 is door N. Lieth in ’Middernachtsroep’, mei en juni 1999 terecht opgesplitst in zeven delen:


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

308

1°) “Ik zal u tot een groot volk maken” 2°) “en u zegenen” 3°) “en uw naam groot maken” 4°) “en gij zult een zegen zijn” 5°) “Ik zal zegenen wie u zegenen” 6°) “en wie u vervloekt zal ik vervloeken” 7°) “en met u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.” Dan volgt tot onze verbazing de volgende tekst en opmerking (juni blz.13): “Pas nadat deze laatste tijd doorstaan, de Here in heerlijkheid weergekomen is, om de “mens der wetteloosheid” met de adem Zijns mond te doden en de volken te slaan, die zich tegen Zijn volk keerden (Zach.14:12) en die te vloeken, die Israël vervloekten - pas dan zal met Zijn wederkomst het Koninkrijk komen, waarin de wereldgeschiedenis tot een einde en hoogtepunt geleid wordt: Het duizendjarige Rijk van Jezus Christus. Hier zal Israël onder de Here Jezus tenslotte tot zegen voor alle geslachten der aarde worden: .”.. en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem” (Micha 4:2). In dit verband zegt Psalm 97:1: “De Here is Koning. Dat de aarde juiche, dat vele kustlanden zich verheugen” (wij onderlijnen). Drie vragen aan N. Lieth: 1°) Waarom Israël voorstellen als de zegen van de volkeren terwijl in het NT dit klaar en onomwonden door Jezus vervuld wordt? 2°) Waarom aan Israël in de toekomst toeschrijven wat Jezus thans volbrengt? Jezus is nu de Vredevorst en tot zegen van alle volkeren (Eph.2:14-22). Ook dat was voorzegd in het OT: de Messias van Israël is de Koning van allen die Hem aannemen zonder onderscheid van afstamming. 3°) Waarom het opnieuw in bezit nemen van het land Israël door de kinderen van Abraham voorstellen als de vervulling van de “beloften”? Want de vervulling van de “beloften” - ook deze van het land - worden door Paulus vergeestelijkt in zijn brief aan de Galaten. Want het zaad is er een “geestelijk zaad” en de kinderen van Abraham zijn er “geestelijke kinderen” en niet deze van het vlees ( Gal.3:16,19). De vervallen hut van David opgebouwd Biederwolf, de geestesgenoot van Scofield, gaat nog een stap verder in zijn commentaar op Hand.15:14-17. Hij zegt: “Welke vervullingen er ook geweest mogen zijn, ze zijn stellig slechts een gedeeltelijke vervulling en zijn volle werkelijkheid zal maar ontvangen worden in de Messias” (blz.411). “Een gedeeltelijke en tijdelijke vervulling onder Zerubbabel” geeft hij als uitleg bij Amos 9:11-15, op blz.259. En J. de Heer zegt over dat gedeelte: “Op Zijn wederkomst volgt de wederopbouwing van den Tabernakel Davids, omdat de Koning heerschen zal en daaruit vloeien vanzelf de rijkste zegeningen voort” (blz.39). Bultema zegt op blz.244: “Hand. 15: 14-17. Dit is een zeer belangrijke plaats, dewijl ze ons wijst op de orde der heilsfeiten. 1. Eerst moet de gemeente als het volk uit de volken worden samengeroepen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

309

2. Als dit geschied is, zal de Heere Zelf wederkeren. 3. Waartoe komt Hij terug? - Om weder op te richten den tabernakel Davids, die vervallen is. Vgl. Amos 9:8-15. 4. Gevolg van ’s Heeren komst zal zijn, dat de overgeblevene menschen den Heere zullen zoeken. Dan komt de bekeering aller volken, in het vrederijk.” Scofield zegt bij Hand.15 in voetnoot: “Met betrekking tot de bedelingen is dit de belangrijkste tekst van het NT. Deze geeft het goddelijk voornemen weer voor deze eeuw en het begin van de volgende. 1) Uit de heidenen een volk vergaderen voor zijn naam is het belangrijkste in deze bedeling. De kerk is de ecclesia, de uitgeroepen gemeenschap. Precies dat is in onze tijd sinds Pinksteren aan de orde” (blz.1169, wij onderlijnen). Dan komt hij echter tot de opmerking dat er nog een herstel zal zijn van Israël op basis van de geciteerde tekst uit Amos 9:11,12 en ook nog het herstel van het verbond met David. Men krijgt de indruk dat geen enkele van deze schrijvers ooit de moeite gedaan heeft Amos 9 en Hand 15 naast elkaar te leggen. Laat ons goed beseffen dat de apostelen ofwel gelijk hebben of niet. Indien niet, dan mag men de Schrift naar de prullenmand verwijzen. Dan komt het er in de praktijk op neer te zeggen dat het niet Gods woord is. Anderzijds, indien we zeggen dat de apostelen Gods gezanten zijn voor hun tijd en voor alle tijden dan moeten we ook luisteren naar wat ze te zeggen hebben en het ook beamen. In een boek dat we voor de volle 100% kunnen aanbevelen en het onderwerp betreft dat hier aan de orde is staat de korte formulering: “In den beginne koos God uit alle natiën in de wereld één volk. Sinds Kalvarie kiest hij één volk uit van mensen uit alle natiën in de wereld.” R.B. Yerby, ’The once and Future Israël’, Reiner Publications, Swengel, 1978, blz.75. Ze zijn tevens uitgever van bijna alle belangrijke (een tiental) latere geschriften van Philip Mauro. Niet recent meer als publicaties, maar nog steeds van het beste contra Scofield e.a.. Hij was ooit geëerd als één van de beste in kringen van het duizendjarige rijk en weet waarover hij schrijft. Hierbij een aanhaling uit Bultema blz.72: “Dr. C.I. Scofield, Dr.I.M. Haldeman, Philip Mauro, A.C. Gaebelein en vele anderen in Amerika. Al deze mannen, zoo nuchter als geleerd als godvruchtig.” Begrijpt u de Engelse taal, lees a.u.b. Philip Mauro ná zijn bekering van de leer van het duizendjarige rijk. Na zijn bekering van de leer van het duizendjarige rijk was Mauro nog steeds: “nuchter als geleerd als godvruchtig.” Of wellicht nog meer dan voordien! Een opmerking van H.M. Matter over Hand.15:14-17 is dan ook zeer terecht. Hij zegt: “(Deze Jacobus) spreekt van “herbouw” van Davids “vervallen hut”, maar (...) “opdat het overige deel der mensen de Here zoeke en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen” (vs 17). Ook deze belofte is dus niet langer onvervuld. In Christus’ verschijning is de “vervallen hut van David” weer opgericht, en van dat ogenblik af deelt zich het heil mee ook aan “het overige deel der mensen.” De van de zijde van het chiliasme c.a. voorgedragen opvatting, dat we in het “daarna” van vs 16 te doen zouden hebben met de tijdsbepaling van Israëls komende bekering is dan ook reine fantasie. Er zou hier dan te lezen staan, dat God Israël een tijdlang laat wandelen in zijn eigen wegen, om zich te wenden tot de heidenen, en dat Hij “daarna” tot Israël terugkeert om ook Israël


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

310

te brengen binnen de poorten van het koninkrijk. Het doet hier niet terzake, dat er ook in Amos 9 van een “eerst toebrengen” van de heidenen en een “daarna” volgende bekering van Israël geen sprake is. Het moge voldoende zijn, dat Jacobus in Hand.15 van deze dingen in het geheel niets weet. Het is hem genoeg, dat het uur voor de heidenen thàns aangebroken is, nadat het uur voor de Joden reeds eerder aanbrak, nl. in Abraham en zijn verkiezing uit de volkeren. Het moge voor de chiliasten ook genoeg zijn” (wij onderlijnen). ’De toekomst van Israël’, Bosch & Keuning, 1953, blz.121. (Er verscheen ooit een kritiek op dit werk van H.M. Matter geschreven door H. Verwey, ’Kerk en Israël’, Utrecht, 1973. Dat het enige succes had komt doordat H. Matter vooral nadruk legt op de Kerk bestaande uit Joden en Heidenen) die de voortzetting is van het vleselijke Israël. Zijn kritiek op de duizendjarige regering was voor hem in dat geschrift dus een bijzaak. Daar pikt H. Verwey natuurlijk gretig op in.) J. de Heer tracht ons te overtuigen dat: “Christus zal Priester-Koning zijn” in een duizendjarige regering (blz.77-103). Eén van de ondertitels uit dit boek is: “Het koninkrijk is nog niet begonnen” (blz.71). En op blz.174 lezen we: “Het karakter van het duizendjarige Rijk of beter gezegd van de Christusheerschappij is: de wereld in gerechtigheid te richten en de aarde te vervullen met de kennis des Heeren, opdat de overblijvende volkeren den Heere zouden zoeken. Hiertoe is zowel de Troon als de Tempel noodig.” Op de volgende bladzijde volgt dan dat Ps.110 nog te vervullen is. Bedroevende theologie, want het komt erop neer te zeggen dat Christus thans nog géén koning is, dat Ps.110 nog niet vervuld is en dat cru gezegd het NT ons iets wijs maakt op dit punt. De Schrift zegt over het Christus-rijk niet dat het “zal zijn”, maar het “is” er nu reeds. “De Christusheerschappij” is wel degelijk begonnen! Mijn Koning zit sinds Hemelvaart/Pinksteren op de troon en heerst thans over zowel vriend als vijand. Zie ons commentaar bij Lucas 17:21 in hoofdstuk vier. En voor de vervulling van Psalm 2 (de koningspsalm bij uitstek), zie bij Mat.25:3146 in hoofdstuk vijf. Er zijn in dit verband nog enkele opmerkingen te maken. 1°) God heeft al zijn beloften met betrekking tot het land aan Israël op zijn minst éénmaal vervuld. 2°) Deze voorrechten gaan niet gepaard met een automatische clausule van vernieuwing. We bedoelen dit: wanneer Israël zich schuldig maakt aan contractbreuk tegenover zijn God, is Hij niet verplicht Zijn deel van de afspraak nog na te leven en te onderhouden. Want ook in de Torah is het al duidelijk dat indien Israël niet blijft in het verbond ze zullen vergaan zoals de volkeren in Palestina die ze nog zullen veroveren. Dat staat in een niet verkeerd te begrijpen uitspraak van Mozes in Deut.8:19,20 en vergelijk Mat.12:43-45. 3°) Vóórdat het herstel mogelijk is moeten de Israëlieten: “hun ongerechtigheid en die hunner vaderen belijden” volgens Lev.26:39,40. Sinds de dood van de Heer houdt dit dus in dat ze op zijn minst de gedeeltelijke schuld belijden aan de dood van de Christus. Dit beginsel vinden we altijd terug voor het individu en voor het volk in zijn geheel. Zie Ps.79:8,9 / Klaagliederen 5:7 / Dan.9:16,16,21. Wie dit niet inziet zal de grove fout begaan, zoals uit de praktijk blijkt, om zaken in de Schriften te lezen die voorwaardelijk zijn als waren ze vervuld. Hoewel er dus in de Schrift 47


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

311

teksten zijn over een land-belofte waarvan het merendeel met een door God uitgesproken eed gepaard gaan, moeten we daar het geloof niet bij afkoppelen. Het geloof van de eerste maal dat deze belofte aan Abraham werd gedaan is daarvan het teken en onderpand (Gen.12:7). 4°) Wanneer de HEER na de breuk nog verder wil doorgaan met Israël als geheel, of met enkele mensen onder hen specifiek, dan heeft God daartoe het volste recht maar geschied dit op basis van genade. Zeker niet op basis van “onvervulde profetie” zoals men in bepaalde kringen laat doorschemeren. Zo spreekt Biederwolf op blz.22 (i.v.m. Deut.30) van “steeds en opnieuw een gedeeltelijke vervulling gehad”, een rare maar niet bewezen stelling, die aan dezen die dit aanvaarden een nogal “elastische” uitleg toelaat. Tot slot een tweede rare analyse van Biederwolf: “Maar of ze nadat de Joden zich tot Christus bekeerd hebben; letterlijk hersteld worden in het aardse Kanaän moet vanuit andere Scriftuurplaatsen die erop betrekking hebben, beslist worden” (blz.22). Maar van het ogenblik dat men naar de “andere Scriftuurplaatsen” gaat kijken, die dat dan wel zouden ondersteunen dan is de sleuteltekst altijd Deuteronomium 30. Zoiets is dus geen bewijs, maar een cirkelredenering waar men niet meer uitkomt en dat is rondje draaien! Zo leert men de mensen te redeneren vanuit halve waarheden. Nu zal men zeggen: “ze zijn er ooit uit verdreven en recent zijn ze er terug naar toe gegaan om de profetie aan Abraham nog eens opnieuw te vervullen.” (Voorbeeld: H.L. Willmington, ’Book of Bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.274. Of Biederwolf blz.9,10 die Scofield aanhaalt). Ook dat klopt niet met de feiten, want deze terugkeer is niet naar Gods beloften. Daar gaat veel “menselijk” zwoegen aan vooraf. (We komen hier nog op terug.) En eigenlijk is het belangrijkste element achterwege gebleven: het geloof in God en de trouw aan het verbond. Want dàt “was” en “is” voorwaarde tot het in bezit nemen van het land. Zo was het de eerste maal en ook nog eens nadat ze in Babylonische gevangenschap hadden vertoefd en gestraft waren voor 70 jaren. Vergelijk hiervoor Lev.26:40-45 met 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 / 29:12-14 / Neh.1:8-10. Het bezit van het land is voorwaardelijk gemaakt aan geloof (Deut.8:19,20 / 30:11-20 / Ezra 1:14 / 7:12,13,25-29). Maar het is toch fout om zich steeds maar te blijven beroepen op Deut.30 en te beweren dat God “verplicht” is, dit altijd opnieuw aan hen in vervulling te laten gaan. Dat doen de profeten die de ballingschap hebben geprofeteerd - en er de verlossing uit prediken - nooit of nimmer. Ze wijzen steeds op de straf die God uitsprak van 70 jaren ballingschap maar nergens een herstel op basis van Deut.30 (Jer.29:10,14 / Ezech.36:17-19 / 36:26-28 / Zach.8:4,5). Er is slechts herstel op basis van vergeving en genade. In de 10de schets van ’Bijbels Panorama’ staat Deut.30:4,5 als verwijzing naar: “Herverzameling en staatkundig herstel van Israël (maar nog in ongeloof).” We vinden daar Ezechiël 37 als Scriftuurlijke verwijzing. Dit is echter een verkeerde kijk op deze tekst. Ezechiël 37 verwijst zonder problemen naar de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap. Maar ook naar de gemeente van Christus verwijst het. Een door de Geest levend geworden en gedreven gemeenschap van mensen bestaande uit zowel Joden als Heidenen; waar geen onderscheid is tussen Jood en Griek (Col.3:11). Wanneer we de verwijzingen van het OT in het NT nagaan is dat duidelijk. Zie de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

312

onderstaande lijst overgenomen uit: ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966, blz.915: Vers. Citaat. Ezechiël 37:4 Opb.11:11 37:9 Opb.7:1 37:10 Opb.11:11 37:12 Mat.27:52,53 37:14 1 Thes.4:8 37:23 Titus 2:14 37:24 Joh.10:16 37:26 Heb.13:20 37:27 2 Cor.6:16 Opb.21:3 God heeft door middel van de profeten zijn volk steeds op “de goede weg” gewezen (Jer.6:16). En de noodzaak, zelfs voor een vleselijke afstammeling van Jacob, is en blijft steeds geloof. Toen Jezus kwam als hun bevrijder, hun verlosser, hun koning hebben de meesten gezegd: “wij willen hem niet” (Marc.15:14 / Joh.1:46,47 / 7:40-44). Er kan uit Nazareth toch niets goeds komen! Uiteindelijk is slechts een “kleine kudde” Hem gevolgd (Luc.12:32). Een “overblijfsel” van echte gelovigen zoals het voordien al eens was voorgevallen (1 Kon.19:9-18 / Rom.11:3-5). Daarom heeft God de “definitie” van het ware, gelovige, met God verbondene Israël verder uitgebreid tot gelovigen uit alle natiën en stammen en talen (Mat.15:13). God mag met het Zijne doen wat Hij wil (Mat.20:15 / 21:43). Maar dat is slechts na een moeilijke tijd van oproep tot bekering: “gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt het niet gewild” (Mat.23:38). Gezien ze geen vrucht dragen tot eer van hun God zijn de ongelovigen vervloekt en zullen verdorren (Marc.11:21). Ze zijn als een vijgenboom in Gods wijngaard maar hebben na 3 jaren (een tijd van volheid) nog steeds geen vrucht voortgebracht. Wanneer ze volgend jaar géén vruchten dragen zal de boom omgehouwen worden (Luc.13:6-9). Dan kan God een nieuwe boom planten en met een nieuwe start beginnen. In dit vernieuwde Israël, dat dus niet meer slechts op lichamelijke basis bestaat, maar geestelijk is, worden gelovigen uit alle mensenrassen opgenomen (Rom.4:13-25). De realiteit van toen, in de dagen van Paulus, en thans is nog steeds dezelfde. Het evangelie veranderde niet om de haverklap. Indien Israël zich in massa zou bekeren (allen), dan zou het niet zijn om een nieuwe staat Israël op te richten maar om deel uit te maken van de ene universele kerk! We kunnen dan ook niet beamen wat B. Plaisier schrijft over de verkiezing van Israël met betrekking tot Israël. Hij geeft trouwens een verwrongen beeld van de Calvinistische leer daarover en maakt van daaruit een argument. Hij schrijft in ’Christenen voor Israël’ april 2001, blz.24: “Als in calvinistische kringen het woord ’verwerping’ valt, vallen ook alle deuren dicht. Eenmaal verworpen, altijd verworpen. Als je dan toch gelooft in de bijzondere plaats van Israël, dan kan het niet zo zijn, dat Israël verworpen is. Ik heb zelf ook een moment gedacht dat het woord


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

313

’verwerping’ in vers 15 misschien wel wees op de activiteit van Israël, namelijk in de zin dat de Joden Jezus verworpen hebben. Dat lijkt zeer onwaarschijnlijk. Er is volgens de apostel wel degelijk sprake van Gods verwerping van Israël. We moeten dit woord echter wel in de context zien, waarin een Jood als Paulus spreekt. Er blijkt geen sprake te zijn van eeuwige verwerping, maar van een tijdelijke terzijde geschoven zijn door God; omdat zij de Messias Jezus niet aanvaard hebben. In die tijd ging Gods voorkeur uit naar de heidenen (...) De apostel waagt het om over Israël zelfs in zijn staat van verval te blijven spreken als een volk waardoor het heil in de wereld komt.” We hebben problemen met een uitdrukking als: “een tijdelijke terzijde geschoven zijn door God.” Dat lijkt ons niet op te maken uit de tekst van Romeinen hoofdstukken 9 tot 11. En toch zou het daar te vinden moeten zijn ware het alzo. Daarom zeggen we zonder schroom; De realiteit van de tijd van Paulus en deze van onze tijd is nog steeds dezelfde. En die is: “Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard” (Rom.11:7, wij onderlijnen). DE MESSIASBELIJDENDE JODEN HEBBEN HET VERKREGEN, SINDS PINKSTEREN. DAAROM ANDERS GEZEGD; GODS BELOFTEN GAAN IN VERVULLING AAN DE INDIVIDUELE ISRAELIET EN NIET AAN HET VOLK IN ZIJN GEHEEL. Galaten 6:15,16: het Israël Gods We willen iets opmerken over de uitdrukking “het Israël Gods” uit Gal.6:15,16. Men zegt in bepaalde kringen dat hiermee slechts het gelovige maar wel vleselijke Israël omschreven wordt. Bultema (blz.246) doet het aan de hand van enkele vragen die wij hierbij beantwoorden. (Ook Walvoord doet dat blz.75.) In Gal.6:16 zou “hen” niet slaan op de bekeerde heidenen. Men tracht dat te omzeilen. God heeft echter alle gelovigen aangenomen en zowel de besnedene als onbesneden tot een “nieuwe schepping” gemaakt (zie hiervoor wat vers 15 zegt). Het voegwoord “en” slaat dan ook niet op een andere groep maar heeft de betekenis van “en” als verklaring voor wat vooraf is gezegd. Wetenschappelijk is dít “en” een epexegetische “en” (Grieks “kai”). Zoals bij; “God en Vader” (Gal.1:14), “Heer en Messias” (Hand.3:36), “de alpha en omega” (Opb.1:8) enz... daar slaat “en” niet op twee personen, maar wel op één en dezelfde. Veel verwarring ontstaat in dit verband vanuit bepaalde vertalingen zelf. Het Grieks kunnen we letterlijk vertalen als: “vrede op hen en genade, en op het Israël van God.” Wanneer de NBG zegt: “en ook over het Israël Gods” dan hebben ze “ook” toegevoegd. Daaruit ontstaat verwarring in de uitleg. Dezelfde toevoeging heeft ook de Leidse vertaling. Maar we vinden ze niet in de SV, Luther, Brouwer en Canisius. Zo tracht Brouwer het verklarende “en” weer te geven door te vertalen als: “zij toch zijn het Israël Gods.” Deze “zij” slaat zodoende op de gelovige Joden en de gelovige Heidenen uit vers 15. Daarom geven we in de navolgende lijst met titels ook nog aan op welke wijze die éne groep uit alle stammen en rassen en talen omschreven wordt (Opb.7:9). Daar komt geen enkele raciale onderscheiding meer aan de orde ofschoon een groot deel van die titels oorspronkelijk slechts


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

314

over een vleselijke Israël spraken. Om die reden staat er ook een tekst uit het OT bij elk onderdeel in de lijst: “kinderen der belofte” (Rom.9:8 (Joden) / Gal.4:28 (Heidenen) / Jer.31:31-33) “Gods tempel” (1 Cor.3:16 / Ex.29:45) “zaad van Abraham” (Gal.3:29 / Gen.17:7,8) “erfgenamen naar de belofte” (Gal.3:29 / Deut.29:12,13) “erfgenamen van het koninkrijk” (Jac.2:5 / Jes.62:12) “wij zijn de besnijdenis” (Phil.3:3 / Gen.17:12) “Gods uitverkorenen” (Col.3:12 / Lev.20:24,26) “een eigen volk” (Tit.2:14 / Deut.4:20) “het volk van God” (Heb.4:9 / Ex.19:5) “een uitverkoren geslacht” (1 Pet.2:9 / Ex.19:5) “een koninklijk priesterschap” (1 Pet.2:9 / Ex.19:6) “een heilige natie” (1 Pet.2:9 / Ex.19:6) “een volk Gode ten eigendom” (1 Pet.2:9 / Ezech.37:23) “de berg Sion” (Heb.12:22 / Ps.2:6) “de Stad van de levende God” (Heb.12:22 / Ps.48:2) “het hemelse Jeruzalem” (Heb.12:22 / Joël 2:32) “de heilige Stad” (Opb.21:2 / Ps.125:1) “en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt” (Opb.1:6 / Ex.19:5,6) Zo is voor het gedeelte van Heidenen die de Messias Jezus van Nazaret hebben aangenomen vervuld wat 1 Pet.2:10 ons zegt: “gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt, en eertijds niet in genade waart, maar nu in genade zijt” (Luther vertaling). Terecht wijst de Statenvertaling bij deze tekst naar Hosea 1:20 / 2:22 / Rom.9:26. Nog enkele soms minder frappante gelijkenissen tussen Israël en de Kerk in C.D. Provan, ’The church is Israël’, Ross House Books, Vallecito Ca, 1987. J. de Heer zet zijn lezers dan ook op het verkeerde pad wanneer hij over de Gemeente het volgende zegt: “De gemeente in dezen tijd wordt in allerlei beelden geschetst als schapen met een herder , als stenen op het fundament , als ranken aan een wijnstok, als leden van een lichaam, als priesters van het Heiligdom, als kandelaren in de duisternis, als bruid van den Bruidegom. Al deze beelden worden verwerkelijkt op deze aarde en tenslotte zal zich alles oplossen in Christus” (blz.187). Deze schrijver heeft geen enkel verband gevonden tussen het vleselijke Israël


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

315

en het geestelijke Israël en toch is het dit beeld dat in het oog springt wanneer we het NT lezen. Mogen we o.a. wijzen op Hand.15:14 / Rom.2:28,29 / 9:6,17-24 / Gal.3:28,29. Het is hem ook niet opgevallen, bewust of onbewust, dat in het NT de titel “uitverkoren” gedragen is door de discipelen van Jezus. Of ze dan van Joodse origine zijn of Heidense doet er niet toe. Toch heeft hij het doorheen zijn boek steeds over Israël als de “uitverkorenen” van het NT. Maar zoals gezegd, dat doet het NT zelf nooit. Sinds de Heer is gestorven kan men die titel niet zondermeer terug op hen toepassen, slechts een discipel van Christus is “uitverkoren.” J. de Heer doet dus alsof de dood van Jezus niets zou gewijzigd hebben in Gods bestel! Raar maar waar! Zie Gal.3:18,29 / Col.1:24 / Tit.2:14 / 1 Pet.2:9. Dit is wat M. Vincent over de tekst schrijft in zijn ’Word Studies in the New Testament’ vol.4, blz.180: ”De ’zovelen als’ zal dan verwijzen naar alle individuele christenen, Joden en heidenen en het Israël van God voor dezelfde christenen vanuit een collectief oogpunt, ze vormen dezelfde echte Messiaanse gemeenschap.” Charles Ryrie scheef in zijn boek ’Dispensationalism Today’ (1965, blz.44,45): ”het basisbeginsel van het dispensationalisme is twee doelen van God zich manifesterend in de vorming van twee volkeren die in eeuwigheid te onderscheiden zijn.” Dat is niet wat Jezus zegt, Hij maakt van twee één, Joden en heidenen zullen één kudde zijn. ” Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht – en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen – want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen” (Johannes 10:7-16, wij onderlijnen). Even herhalen: ÉÉN KUDDE, ÉÉN HERDER ZEGT JEZUS, EN HIJ WEET WAAROVER HIJ HET HEEFT! Dat is ook niet wat Paulus leert, die opmerkt dat de scheidingmuur tussen Joden en heidenen door Christus is afgebroken (Epheze 2:11-22 wij onderlijnen): ”Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

316

gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader. Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.” Wat C. Ryrie beweerde heeft hij van zijn geestelijke vader C.I. Scofield. Die schreef ook nog dit in zijn ’Rightly dividing the Word of Truth’, Loizeaux Brothers, 1888’: ”Wanneer we de zaken vergelijken wat er gezegd is in de Schrift met betrekking tot Israël en de Kerk zal men (een nauwkeurig bijbelstudent) dan dit vinden; dat in roeping, uitverkiezing, belofte, aanbidding, gedragsregels en uiteindelijke toekomst alles anders is.” Raar maar waar dat men dan in de Scofieldbijbel die enkele jaren later verscheen, in zijn uitgave van 1917, er een verwijzing staat bij Galaten 6:16 naar Romeinen 4:12. Een prachtige tekst, hier uit de NBG: ”en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat.” En in de SV 77: ”En een vader der besnijdenis, hun namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen van het geloof van onze vader Abraham, dat in de voorhuid was.” Deze tekst is de gangbare om te zeggen dat het Israël van God = alle gelovige Joden en alle gelovige heidenen. In de nieuwe Scofield-Bible die in de jaren ’60 een revisie kreeg is er géén verwijzing meer van Galaten 6:16 naar Romeinen 4:12. Men heeft ingezien dat dit fout is in hun leer en de mensen op een verkeerd spoor zet. Maar dat is niet oprecht, het gaat wel degelijk om allen die Jezus aannemen. Zowel Joden als heidenen die Jezus aannemen als hun verlosser zijn kinderen van Abraham er is geen sprake van een tweesporenbeleid. Ze leven vanuit dezelfde genade, vanuit dezelfde belofte want Paulus zou anders dit niet kunnen schrijven aan de Galaten 3:26-29: ”Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.” Er is geen plaats meer voor twee volkeren apart levend en apart zijn weg zoekend naar God. Of men is gescheiden van Gods genade of men is het niet, tussenwegen zijn er niet. De dispensationalisten van de oude stempel (Darby, Scofield en Chafer) zou er een herstel komen van de regelingen van de wet van Mozes wat betreft het offeren. Aan het einde der dagen zou Mozes opnieuw aan de orde zijn en een gelovige Jood moet er zich opnieuw aan houden. Maar andere dispensationalisten hebben de onhoudbaarheid van zo een leer toegegeven en leggen er geen nadruk meer op. Met betrekking tot Gal.6:16 zegt Charles Ryrie zelfs dat het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

317

”Israël van God” wijst op een speciale groep in de kerk die een speciale zegen ontvangen (’Basis Theology’, Scripture Press, 1986, blz.399). Maar welke kant men ook opgaat in het dispensationalisme, het gaat om een scheiding die men aanbrengt in wat door Jezus is verenigd. Een keuze als deze is een stap achteruit in het verlossingsplan van God. Het is tegen de opvattingen van Paulus te zeggen dat er een kerk (gemeente) is en daaraan toegevoegd een ”Israël van God.” Nog erger is het wanneer er gesuggereerd word in dit laatste dat die Joden zelfs niet onmiddellijk bekeerlingen zijn tot Christus. Dat ”Israël van God” zien als de nog toekomstige bekeerlingen in een toekomstig duizendjarig rijk kan eenvoudigweg niet waar zijn. Wanneer we dat zeggen brengen we in de leer van Paulus een storend en totaal vreemd element. We staan dan ook niet achter wat Ds. J. Schouten schrijft in ’Het Zoeklicht’, 22 aug. 1998, blz.10: “Omdat de gemeente onder het Oude Verbond een verborgenheid was, een geheimenis (Efeze 3), wordt er in het Oude Testament niet over geschreven.” In het licht van wat we opgemerkt hebben is dat totale onkunde. Wat doet u met de belofte aan Abraham? Terecht zegt de Engelse vertaling van Gerrit Verkuyl bij Gal.6:16: “vrede en barmhartigheid kome over hen, zelf (Engels = “even”) het Israël van God.” Wanneer Paulus zijn eerste brief aan de Corinthiërs schrijft heeft hij het over het avondmaal. Niet over een avondmaal voor de Joden en een ander voor de gemeente van heidenen (eventueel met nog een groepje Joden erbij). Wat hij doet is verwijzen naar het Israël van het vlees en erover opmerken dat de gemeente van Christus wat kan leren over hun gedragingen. We lezen bijvoorbeeld in 1 Cor.10:18: ”Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?” Maar de gemeente is niet het vleselijke Israël maar het geestelijke bestaande uit Joden en heidenen. Wat zegt immers Rom.3:27-30: ”mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet. Of is God alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen. Indien er namelijk één God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof.” In de brief aan de Galaten is het duidelijk en dat is de brief waarin onze probleemtekst staat (Gal:6:16): ”Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles; maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was. Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God” (Galaten 4:1-7, wij onderlijnen). De verwanten van Paulus naar het vlees zullen uiteindelijk Jezus moeten aannemen of verworpen worden. Rom.9:3 leert: ”Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.” Christus is zondermeer het einde der wet en dan is een Jood naar zijn gevoelen verloren, hij kan géén andere zaak bekenken


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

318

om God welgevallig te zijn. God heeft echter een ander antwoord en een definitieve oplossing die Paulus beschrijft in Rom.10:4-13 (wij onderlijnen): ”Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven. Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen. Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het Scriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” De wet van Mozes opnieuw invoeren in zijn geheel of gedeeltelijk zou van Paulus zondermeer een valse profeet maken, zijn woorden zijn niet terug te schroeven of om te keren. Jezus heeft de wet van Mozes ééns en voor ALTIJD VERVULD EN AFGESCHREVEN ALS HET MIDDEL OM TOT GOD TE KOMEN. De leer van de dispensationalisten uit vorige tijden is niet naar het evangelie van de Bijbel. Een klein beetje invoeren met een nieuwe tempel in een duizendjarig rijk is om dezelfde reden onmogelijk te realiseren. De genade en de waarheid van Gods evangelie is in werking gesteld op basis van het offer van Jezus. Daarom is er ook een afknippen van de takken van de olijfboom wanneer er geen productie meer aan vast zit. Wie niet hoort tot het ware Israël omwille van zijn ongeloof zal afgesneden worden van de gemeenschap met God. Heidenen die tot geloof komen worden op de boom ingeënt zodat we van één boom kunnen spreken, van één soort geloof in de én Jezus. ÉÉN WORTEL GEEFT BEIDEN LEVEN IN EEN ENIGE GEMEENSCHAP. Van een tweesporenbeleid heeft Paulus geen weet. Er is géén tweesporen-baan naar God, géén twéé doelen van God in zijn schepping, géén nieuwe scheidingsmuur. De Kerk is één zoals de God van Abraham, Izaak en Jacob één is. Daarom moet men definitief zeggen aan Darby, Scofield en Chafer: neen er komt géén herstel van Israël, dat is begonnen met Pinksteren. En in Zijn grote goedheid en Zijn besluit heeft God ook heidenen verkozen om deel te hebben aan dat herstel, ze worden geestelijke Joden. Een Amerikaanse theoloog beschreef dit allemaal als volgt: ”Het herkennen van een apart volk dat Gods reddende zegeningen ontvangt maar toch een apart bestaan heeft buiten de kerk van Jezus Christus schept onoverkomelijke problemen. Jezus heeft slechts één lichaam, en slechts één bruid, één volk dat zijn volk is en dat is het ware Israël van God. Dit éne volk is gemaakt uit heidenen en Joden die geloven dat Jezus de beloofde Messias is.” Dat zegt O. Palmer Robertson terecht in zijn ’The Israël of God: Yesterday, Today and Tomorrow, Presbytarian and Reformed Publishing Co, 2000, blz.49. Daarom zeggen we onomwonden dat “het Israël Gods” in Gal.6:16 spreekt over zowel heidenen als Joden die geestelijk een “nieuwe” schepping = een “nieuw” Israël vormen. J. S. Vos


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

319

zegt in dit verband eens het volgende: “Als Israël heeft het deel aan de heilsgaven Gods - Paulus aarzelt niet die heilsgaven te noemen die hij op andere plaatsen als erfdeel van de gelovigen beschouwt - , als ongelovig deel van Israël staat het echter onder de banvloek.” De schrijver geeft in voetnota de bijzondere gaven aan die gelovige Joden én tot de Messias bekeerde Heidenen gemeenschappelijk hebben. Het zijn: “Het zoonschap: Rom.8:14-17; de heerlijkheid: Rom.5:2; 8:18vv; 2 Cor.3:7vv.; de verbonden: Gal.3:15vv.; 4:21vv.; 2 Cor.3:4vv.; de eredienst Filp.3:3; Rom.12:1; de beloften en de vaderen: Gal.3:6vv.; Rom.4:13-25.” ’Paulus en de andere Joden’, edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J. Noorda, J.S. Vos, Meimema Delft, 1984; het artikel van J. S. Vos staat op blz.114-145 (wij citeren blz.117, 141). W. Hendriksen zegt over de betekenis van het voegwoord “en” (Grieks “kai”) in Gal.6:16 het volgende. “Afhankelijk van de specifieke context waar het voegwoord kai gebruikt is kan het betekenen; en, en zo, alzo, op dezelfde wijze, evenals, niettegenstaande, en dan, maar, enz... Soms laten we dit best onvertaald. Wanneer dan hier in Gal.6:16 dit voegwoord vertaald wordt als “en” (King James, American Revised Version and New English Bible) dan is daaruit de gevolgtrekking; dat nadat Gods zegen is uitgesproken over alle mensen die hun hoop gesteld hebben op de gekruisigde Christus, de apostel nog een aanvullende zegen uitspreekt over het Israël Gods. Dat moet dan zo uitgelegd worden dat het wijst op “de Joden” of “alle Joden die in een toekomstige tijd nog tot Christus zullen bekeerd worden” enz... Ik kan deze vertaling niet accepteren. Het geeft de indruk dat Paulus de wijze van redenering in dit epistel dan tegenspreekt. Ik toon u dat in detail in mijn Nieuw Testament, Commentaar op de brief aan de Galaten (in het Engels) (...) Deze vertaling volgens dewelke kai is weergegeven als “zelfs” (“even” in origineel) of niet is vertaald vinden we bij de volgenden: The Amplified New Testament, Berkeley Version, Calvijn, Erdman, Lenski, Lightfoot, Philips, Rendall, Revised Standard Version en Williams. John Murray zegt terecht in zijn (New International) Commentary on Romans (deel II, blz.9 en 10) dat in Gal.6:16 de uitdrukking “het Israël van God” wijst op “het volk Gods” uit alle natieën.” (’Israël in prophecy’, Baker Book House, 1968, blz.33,34). Om deze redenen heeft H. M. Matter een opmerking over het begrip “Jodenchristen” dat sinds enkele tijd niet meer weg te denken is uit de theologie van de volgelingen van Darby, Scofield e.a. Hij zegt: “Nu is het begrip “Jood” in Paulus’ spraakgebruik niet zo een onschuldig begrip. In 2 Cor.11:22 legitimeert Paulus zich, allereerst als een “Hebreeër”, voorts als een “Israëliet” en tenslotte als een nakomeling van Abraham. Het eerste herinnert aan zijn taal: hij is nog niet vergriekst, maar kent nog Hebreeuws. Het tweede is vooral religieus: de beloften aan Israël zijn ook voor hem verzegeld. Het laatste is uiteraard “biologisch”; hij is geen proseliet, maar Israëliet van den bloede. Het woord Jood komen we hier niet tegen. Dat bewaart Paulus voor vs 24: “Van de Joden heb ik vijf maal de veertig-min-één-slagen ontvangen.” Nergens durft Paulus het aan zichzelf “Jood” te noemen. (Voetnoot: Ook niet in Gal.2:15. Men lette daar op het “van nature.”) En de term “Joden-christen” is dan ook niet door Paulus uitgevonden. En hier bedoelt hij zonder twijfel, dat de Jood, wanneer hij zich met Christus “bekleed” heeft (vs 27), ophoudt “Jood” te zijn! Hij kan “Hebreeër” blijven en Hebreeuws blijven spreken, “Israëliet” doordat hij zijn geloof in het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

320

Oude Testament heeft verbonden, “Zaad van Abraham” op biologische gronden. Maar hij blijft geen “Jood.” En de gemeente heeft toch inderdaad wèl definitief de plaats van Israël ingenomen” (’De toekomst van Israël’, Bosch & Keuning, 1953, blz.162). In dezelfde zin moet men ook het volgende verhaal lezen: “Enkele jaren geleden verliet ik de Verenigde Staten voor een studieverlof in Israël. Tijdens de vlucht zat ik naast een Orthodoxe Jood, professor aan de Yeschiva Universiteit in New York. Toen hij hoorde dat ik een Hebreeuws Christen was zei hij zondermeer dat ik géén Jood meer was. Wanneer ik hem naar de definitie vroeg van wat een Jood in werkelijkheid is, was zijn antwoord dat Jood (Joods) zijn een zuiver godsdienstige aangelegenheid was. Waarop ik hem vroeg of een Reform Jood (een modern religieuze Jood) dan eigenlijk nog een Jood was. Zijn antwoord daarop was ja, want een Reform Jood had toch nog steeds enkele regels van het Jodendom die hij onderhield. Toen vroeg ik hem of een atheïstische Jood en een communistische Jood volgens zijn opvatting nog Joods was. Ook daarop was zijn antwoord nog positief. Daarop vroeg ik hem tot slot; hoe hij een atheïstische Jood of een communistische Jood die geen enkele binding had met het Jodendom steeds Jood bleef beschouwen en mijzelf die veel meer gemeen had met de Orthodoxe of Reform Joden de titel van Jood weigerde. Hij had daarop geen antwoord maar bleef beweren dat een atheïstische Jood nog Joods was en ik geen Jood meer was.” Dat is het verhaal van een Hebreeuws-Christen (hij noemt zich niet Christen-Jood!) A.G. Fruchtenbaum in ’Hebrew Christianity. Its theology, history and Philosophy’, Canon Press, 1974, blz.2. Onvertaald geven we ook wat William Hendriksen over Galaten 6:16 schrijft, een betere uitleg kennen we niet: ”Paul continues: 16. And as many as shall walk by this rule, peace (be) upon them and mercy, even upon the Israel of God. According to the preceding context, this rule is the one by which before God only this is of consequence, that a person places his complete trust in Christ crucified, and that, therefore, he regulates his life by this principle. This will mean that his life will be one of gratitude and Christian service out of love for his wonderful Savior. Upon those — all those and only those — who are governed by this rule peace and mercy are pronounced. Peace is the serenity of heart that is the portion of all those who have been justified by faith (Rom. 5:1). In the midst of the storms of life they are safe because they have found shelter in the cleft of the rock. In the day of wrath, wasteness, and desolation God "hides" all those who take refuge in him (Zeph. 1:2 ff.; 2:3; 3:12). See on 1:3. Hence, peace is spiritual wholeness and prosperity. Peace and mercy are inseparable. Had not the mercy of God been shown to his people they would not have enjoyed peace. God's mercy is his love directed toward sinners viewed in their wretchedness and need. See N.T.C. on Philippians, p. 142, for a list of over one hundred Old and New Testament passages in which this divine attribute is described. So far the interpretation runs smoothly. A difficulty arises because of the last phrase of this verse. That last phrase is: "kai upon the Israel of God." Now, varying with the specific context in which this conjunction kai occurs, it can be rendered: and, and so, also, likewise, even, nevertheless, and yet, but, etc. Sometimes it is best left untranslated. Now when this conjunction is rendered and (as


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

321

in A.V., A.R.V., N.E.B.), it yields this result, that after having pronounced God's blessing upon all those who place their trust exclusively in Christ Crucified, the apostle pronounces an additional blessing upon "the Israel of God," which is then interpreted to mean "the Jews," or "all such Jews as would in the future be converted to Christ," etc. Now this interpretation tends to make Paul contradict his whole line of reasoning in this epistle. Over against the Judaizers' perversion of the gospel he has emphasized the fact that "the blessing of Abraham" now rests upon all those, and only those, "who are of faith" (3:9); that all those, and only those, "who belong to Christ" are "heirs according to the promise" (3:29). These are the very people who "walk by the Spirit" (5:16), and "are led by the Spirit" (5:18). Moreover, to make his meaning very clear, the apostle has even called special attention to the fact that God bestows his blessings on all true believers, regardless of nationality, race, social position, or sex: "There can be neither Jew nor Greek; there can be neither slave nor freeman; there can be no male and female; for you are all one in Christ Jesus" (3:28). By means of an allegory (4:21-31) he has re-emphasized this truth. And would he now, at the very close of the letter, undo all this by first of all pronouncing a blessing on "as many as" (or: "all") who walk by the rule of glorying in the cross, be they Jew or Gentile by birth, and then pronouncing a blessing upon those who do not (or: do not yet) walk by that rule? I refuse to accept that explanation. Appeals to the well-known "Eighteen petition prayer of the Jews," to the meaning of the word Israel in other New Testament passages, etc., cannot rescue this interpretation. As to the former, Gal. 6:16 must be interpreted in accordance with its own specific context and in the light of the entire argument of this particular epistle. And as to the latter, it is very clear that in his epistles the apostle employs the term Israel in more than one sense. In fact, in the small compass of a single verse (Rom. 9:6) he uses it in two different senses. Each passage in which that term occurs must therefore be explained in the light of its context. Besides, Paul uses the term "the Israel of God" only in the present passage, nowhere else. What, then, is the solution? In harmony with all of Paul's teaching in this epistle (and see aslo Eph. 2:14-22), and also in harmony with the broad, all-inclusive statement at the beginning of the present passage, where the apostle pronounces God's blessing of peace and mercy upon "as many as" shall walk by this rule, an object from which nothing can be subtracted and to which nothing can be added, it is my firm belief that those many translators and interpreters are right who have decided that kai, as here used, must be rendered even, or (with equal effect) must be left untranslated. Hence, what the apostle says is this: "And as many as shall walk by this rule, peace (be) upon them and mercy, even upon the Israel of God." Cf. Psalm 125:5. Upon all of God's true Israel, Jew or Gentile, all who truly glory in the cross, the blessing is pronounced.� William Hendriksen, Exposition of Galatians, Ephesians, Philippians, Colossians, and Philemon (Grand Rapids: Baker Book House, reprint ed. 1995), blz.246,247. Het goede nieuws en de belofte Aan de hand van vier uitgeschreven teksten van Paulus, de apostel der heidenen, willen we dan ook op vier punten wijzen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

322

1) Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, zijn kinderen van het nieuwe verbond. “Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen” (Phil.3:3). De letterlijke besnijdenis heeft geen belang meer. Voorafgaande aan het geestelijke kindschap van zowel de Jood als de Heiden moet een geestelijke verwekking plaats vinden door de Heilige Geest (Joh.3:3-7). Anders gezegd; het OT(oude verbond) is een zaak van afstamming van de persoon van Abraham. Het NT (nieuwe verbond) is een zaak van discipel worden van Jezus waarbij ras geen enkel belang meer heeft. 2) Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben in Jezus alle beloften ontvangen. “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons” (2 Cor.1:20). In Christus zijn alle beloften vervuld, voor alle rassen, voor alle tijden en daarover spreekt Paulus zonder iets achter te houden. Hij heeft geen verborgen agenda. Gods genade is heilbrengend “voor alle mensen” (Tit.2:11). 3) Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben éénzelfde geestelijke voorvader van wien ze volgens de belofte erfgenaam zijn: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal.3:29). Met nadruk op één gezamenlijke vader, één gezamenlijke belofte en één gezamenlijke erfgenaam. De Heer stierf voor “de verstrooide kinderen” en daar heeft ras niets mee te maken. 4) Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben éénzelfde verzoening ontvangen door het éne offer van Christus: “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij ten dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus” (Eph.2:11-13, wij onderlijnen). Besneden zijn of onbesneden zijn heeft alle belang verloren voor God. Maar wie zich verzoend heeft met Christus heeft deel aan de “verbonden der belofte” en die zijn voor alle gelovigen dezelfde. Laat ons enkele opmerkingen maken over het begrip “belofte” uit deze laatste tekst. We citeren met genoegen wat W.C. Kaiser jr. hierover zegt in zijn, ’Toward an Old Testament theology’, Zondervan, 1978, blz.264, 265: “De NT schrijvers noemen dat éne plan, die éne ontwikkeling: de belofte (epangelia). Er kunnen ongeveer een veertigtal teksten hierbij aangehaald worden vanuit elk deel van het NT en op die wijze de “belofte” als het wezenlijkste onderdeel van de OT leer weergevend. Er is bovendien slechts één belofte, het gaat om één plan. Wanneer Paulus moet getuigen zegt hij: “En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd” (Hand.26:6,7). De éne belofte bestond natuurlijk uit meerdere onderdelen; daarom spreken de NT schrijvers ook over “beloften” en gebruiken dan het meervoud (...) (Rom.15:8,9, vgl. 9:4) (...) (Heb.6:12) (...) (Heb.7:6, vgl. 11:13,17) (...) Voor de NT schrijvers was deze belofte de korte inhoud van alles wat God gezegd en gedaan had in het OT en hoe Hij thans handelde in het Nieuwe tijdperk.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

323

Belangrijke onderdelen van deze éne belofte waren het Woord van zegening van het evangelie aan de Heidenen (Gal.3:8,14,29 / Eph.1:13 / 2:12 / 3:6-7) de leer van de opstanding van de doden (Hand.26:6-8 / 2 Tim.1:1 / Heb.9:15 / 10:36 / 2 Pet.3:4,9 / 1 Joh.2:24,25) de belofte van de Heilige Geest in Zijn volheid (Luc.24:49 / Hand.2:33-39 / Gal. 3:14) de leer van verlossing van de zonde en haar gevolgen (Rom.4:2-5,9,10 / Jac.2:21-23) en de grootste van allen, de belofte van Jezus als de Messias (Luc. 1:69,70, 72-73 / Hand.2:38,39 / 3:25,26 / 7:2,17-18 / 13:23,32-33 / Gal.3:12). De belofte werd voortdurend vervuld (herhaald!) in het OT maar wachtte nog op het tot climax brengen van onderdelen ervan, die wijzen op de twee komsten van de Dienaar-Messias. De belofte ging zelfs verder dan de grenzen van deze twee komsten en bleef voor eeuwig en ongewijzigd van kracht (Gal.3:15-18 / Heb.6:13,17,18). De generatie van de gelovigen uit de eerste eeuw, volgens wat in Heb.6:18 staat (en let op het “wij” en “ons”), kregen dezelfde twee onwankelbare en onveranderlijke tekenen dat voor hen de belofte even onwankelbaar en onveranderlijk was als voor “hen” (en zo ook voor de nog komende geslachten). Zoals het was voor Abraham: door een goddelijk woord van belofte (Gen.12,15) en door een goddelijke eed (Gen.22). God heeft zich hieraan voor eeuwig verbonden” (wij onderlijnen). In ’The Zondervan Pictorial Dictionary of the Bible’, deel 4, blz.874 zegt G.B. Funderburk over de beloften van Abraham: “Paulus verklaarde dat niettemin afstammelingen van Abraham erfgenamen zouden genoemd worden in Izaäk: “Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor het nageslacht” (Rom.9:8) Bovendien, de ware erfgenamen zijn niet dezen die de wet van Mozes onderhouden maar het geloof hebben van Abraham. De belofte aan Abraham en zijn afstammelingen dat zij de wereld zouden bezitten kwam er niet door de wet maar door de rechtvaardiging in het geloof. Indien de onderhouders van de wet erfgenamen zullen zijn, dan is het geloof zonder waarde en de belofte zonder inhoud (...) het is dus afhankelijk van geloof, zodanig dat de belofte steeds op geloof zou gebaseerd zijn en aldus een zekerheid voor allen (...) allen die het geloof van Abraham bezitten (Rom. 4:13-16). En in overeenstemming met deze interpretatie sluit Paulus de christenheidenen in bij de erfgenamen van de belofte” (wij onderlijnen). Vergeten we niet dat er drie dingen zijn die onafscheidelijk met elkaar te maken hebben. Wie er één van vergeet zal allicht verkeerde besluiten trekken. Deze drie zijn: verbond, geloof en herstel. Toen Israël in de woestijn opstandig werd in ongeloof kregen ze een straf van veertig jaren. In ongeloof vervallen werden ze later zeventig jaar overgegeven aan Babylonië. Terug in Gods gunst kwamen ze slechts nadat ze berouw hadden; en slechts dán zijn ze hersteld. Zie voor het eerste: Lev.26:39-42 / Deut.4:27-30 en Deut.30:1-10 als algemene regel. Voor het tweede zie: Jer.3:1418 / 29:11-14 / Ezech. 6:9 / Hosea 5:14,15. Ook nu kan het niet anders zijn! “Zij grepen en doodden hem” (Marc.12:8)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

324

Tot slot enkele teksten die te kennen geven dat het Israël uit het OT met de eerste komst van de Heer in een nieuwe relatie tot God is getreden. God heeft ze aangeklaagd als wetsovertreders en de afvalligen verworpen. Laat de lezer niet denken dat we enige sympathie hebben voor haters van Israël. Want niemand, zeker een christen niet, zal iemand haten omwille van zijn afstamming. Zie bijvoorbeeld de leer in het NT hierover: Mat.5:7,43-48 / 6:14 / 7:12 / Luc.6:31-36 / 23:34 / Hand.7:60 / Rom.12: 20 / 1 Pet.2:23. We citeren echter wel de Schrift zoals apostelen en profeten van het Nieuwe Verbond de feiten optekenen. Ook de harde aanklacht van God over ongeloof en ontrouw zijn deel van de Schriften en tot ons onderricht geschreven. Mat.7:21-23 “Niet een ieder, die tot mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.” Een Israëliet die Hem niet zal belijden, volgens de regeling dat men Gods wil moet doen, wordt verworpen. Het behoren tot Israël of dat zoonschap bezitten is niet voldoende om gered te worden (Ex.4:22 / Hosea 11:1-4 / Rom.9:4). Daar gaat geen onvoorwaardelijkheid mee gepaard maar juist omgekeerd. En in realiteit waren er vele afvalligen en opstandigen ten tijde van de prediking van Jezus (Luc.15:1124). Daarom kan men ook spreken van “de verloren schapen van Israël” (Mat.10:5,6 / 15:24). Mat.12:43-45 “Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan (en) geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde nog erger dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht.” Wanneer we moeten concluderen dat het begrip generatie hetzelfde is als ras, en dat is het meerdere malen in de Schrift, dan ziet het er niet rooskleurig uit voor Israël als volk. We komen hier nog op terug. Mat.21:19 “En daar Hij een vijgeboom aan de weg zag staan, ging Hij erheen, doch Hij vond niets daaraan, dan alleen bladeren. En Hij zeide tot hem: Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid! En terstond verdorde de vijgeboom.” Is de vijgenboom hier beeld van Israël (zie verzen 12,13,15) of geloof en ongeloof (vers 21)? In Jes.5:1-7 is Israël al een wijngaard die géén vruchten draagt. In Jer.8:13,24 is Israël al een vijgenboom die geen vruchten voortbrengt. Er is dus op dit punt niet veel nieuws onder de zon. Mat.21:43 “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” (Vgl. Mat.8:12). Mat.22:3,8,9 “En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen (...) Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard? Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt die gij aantreft tot de bruiloft.” Kort na Pinksteren gaat dit in vervulling. Het overgrote deel van de Joden moeten déze Messias niet hebben. Heidenen nemen hem later, in massa, met beide handen aan.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

325

Mat.23:31,32 “Gij getuigt dus van uzelf, dat gij de zonen zijt van de moordenaars der profeten. Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol!” (Vgl. Hand.7:51,52). Dit zijn woorden gericht aan de geestelijkheid van Israël. En in die richting ligt ook de grootste schuld van dat volk. Het zijn zij die na de opstanding van Lazarus zowel Lazarus als Jezus willen ombrengen (Joh.11:53). Het zijn zij die het volk “overtuigen” om Barabbas vrij te laten en niet Jezus (Mat.27:20-23). Jezus geeft aan Pilatus te kennen dat deze die Hem heeft overgeleverd een “grotere schuld” heeft dan Pilatus zelf (Joh.19:11). Wie is het: Judas of de hogepriester? Waarschijnlijk de laatste (Joh.11:45-53 / 12:9,10). Maar ook Pilatus is schuldig (Hand.3:13-15 / 4:27). Tot zevenmaal toe spreekt Jezus een “wee” uit over Scriftgeleerden en Farizeeën (Mat.23:13,14,15,16,23,25,27-29 - vers 14 staat niet in enkele belangrijke handschriften). Daarom leggen de evangeliën er de nadruk op dat Pilatus in Jezus geen echte schuld heeft gevonden (Mat.27:23 / Marc.15:14 / Luc.23:4 / Joh.18:38). Marc.12:7-9 “Maar die pachters zeiden tot elkander: Dit is de erfgenaam; komt, laten wij hem doden en de erfenis zal aan ons komen. En zij grepen en doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard. Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven.” (Vgl. Hand.2:23) Luc.13:24-28 “Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen. Van het ogenblik af, dat de heer des huizes is opgestaan en de deur gesloten heeft zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende Here doe ons open, en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik weet niet vanwaar gij zijt. Dan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben voor uw ogen gegeten en gedronken en in onze straten hebt gij geleerd. En Hij zal tot u spreken zeggende: Ik weet niet vanwaar gij zijt: gaat weg van mij al gij werkers der wetteloosheid. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij Abraham en Izaäk en Jakob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen.” Wie spreekt de Heer hier aan, de toen levende Joden of hun nakomelingen? Dat gaat wanneer in vervulling: met Pinksteren, met de val van Jeruzalem in 70 NC, met de Wederkomst, tijdens een duizendjarig rijk? Luc.14:16-18a,23,24 “En Hij zeide tot hen: Iemand richte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit om tot de genodgden te zeggen: Komt want het is gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u houd mij voor verontschuldigd (...) En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen want het huis moet vol worden. Want ik zeg u: Niemand van die mannen welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.” Israël is de oorspronkelijke genodigde maar wil niet aanliggen bij de maaltijd. Het is een voorspelling dat ze Hem zullen verwerpen. Laat de Heidenen dan maar komen, in groten getale. Luc.19:26,27 “Ik zeg u, aan een ieder, die heeft, zal ontnomen worden ook wat hij heeft. Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen.” (Vgl. Mat.25:41) Luc.19:43,44 “Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

326

hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.” Voor “ver-treden” in deze vertaling heeft de Leidse vert. “tegronderichten” en Brouwer “tegen den grond verpletteren” en dat lijkt ons nog beter als weergave. Vervuld in 66-70 NC met de val van Jeruzalem . Luc.20:15,16 “En zij wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wat zal dan de heer van de wijngaard met hen doen? Hij zal komen en die pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. Maar toen zij dat hoorden, zeiden zij: Dat nooit!” (Vgl. Hand.28:28) Joh.1:11 “Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.” Het gaat hier niet slechts om de verwerping door Scriftgeleerden of het Sanhedrin. Het gaat om een gezamenlijke schuld hebben aan deze zaak. Daar is Hand.2:36 / 3:15 / 7:52 / 13:27,28 duidelijk in. Daarom zegt de Heer ook dat om echt gezegend te worden elke Jood nodig een “wedergeboorte” dient te ondergaan (Joh.3:3-8 / Ezech.36:22-36). De afstamming van Abraham is in deze niet genoeg. Rom.2:8 “maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap.” (Vgl. Rom.1:18). In het OT is de zonde van Israël zwaarder aangeschreven dan de zonde van Sodom en Gomorra, en dan moeten we niet aan de seksuele zonden denken van deze steden maar aan alle andere die genoemd zijn (Ezech.16:4656). Rom.2:28,29 “Want niet híj is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.” (Vgl. Jer.9:25,26 / Mat.3:9 / Joh.8:39 / Gal.6:15 / Phil.3:3 / Col.2:11) Rom.8:4-6 “opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest. Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.” (Vgl. Joh.3:6 / Rom.7:5 / Phil.3:37) Rom.10:12,13 “Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” (Vgl. Gal.3:28) 1 Cor.15:50 “Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet.” “Vlees en bloed” wijst op zondigheid van de mens, ofwel afstamming van één of ander belangrijk persoon, vb. Abraham. Philip.3:2,3 “Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis! Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen.” (Vgl. Rom.2:29 / Gal.5:2 / 6:13) Col.2:11 “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus.” (Vgl. Jer.4:4 / Gal.2:20 / Col.3:8,9) 1 Thes.2:14-16 “de Joden die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen (...) daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde (de maat) hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde.” Vergelijk de uitdrukking “einde” in 1 Cor.1:8 en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

327

Opb.2:26. Verder Joh.15:5 / Hand.7:52 / 13:50 / 14:19 / 17:13 / 18:12 / teksten die erop wijzen dat Israël Gods christelijke profeten blijft vervolgen en aldus zijn Messias blijft verwerpen. Waarom zulke zware aanklachten aan het adres van “het volk van God?” Laten twee teksten uit tientallen dat onderlijnen. “En toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Joh.5:40). “Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven” (Joh.8:24). En bemerk dat vanaf de teksten uit Romeinen die we aanhalen er een gelijkschakeling is van alle rassen. Vanaf de bekering van de Heidenen die in de Christus zijn gaan geloven zijn we in een totaal nieuwe situatie beland. Er worden nog steeds pogingen gedaan om deze Scriftuurplaatsen toch te laten passen in een toekomstig herstel van Israël. Een voorbeeld hiervan vanuit Protestantse huize is L. Blokhuis en W. van Veelen, ’Israël nóg Gods volk?’, Druk. Van der Stoep Heinenoord, zonder jaar, rond 1987 volgens het voorwoord. We zijn door dergelijke publicaties niet overtuigd. Wat is en blijft en zal zijn moet steeds de toets van Jer.18 doorstaan. We lezen in Jer.18:8-11: “Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen. Nu dan zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HERE: zie, Ik bereid een rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.” Citeren we ook twee Joodse theologen in dit verband. Shalom ben-Chorin zegt: “Maar in Lukas 23:34 lezen wij het gebed van Jezus om vergiffenis na de veroordeling: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat ze doen’. Pas de theologen van onze tijd plegen er onvermoeibaar op te wijzen dat dit gebed van Christus de vloek van het joodse volk wegneemt” (’Je broeder Israël, Ten Have, 1968, blz.89). En niemand minder dan J. Neusner, schrijver van tientallen werken van hoog technische kwaliteiten, zegt: “Evenals na 586 VC was ook na 70 NC het alternatief dit: ’Of onze vaderen hebben zwaar gezondigd, óf God is onrechtvaardig’. Dit alternatief liet dus eigenlijk helemaal geen keuze. God is rechtvaardig, maar wij hebben gezondigd - wij, maar vooral onzer vaderen voor ons. Daarom is alles dat ons overkomen is - de hongersnood, de ballingschap, de slavernij onder heidenen - slechts vergelding van onze daden” (’De Joodse wieg van het Christendom’, Kok, 1987, blz.20). Wat kunnen we daar op zeggen? S. ben-Chorin kan zeker niet beweren dat na het vergeven van de Vader alles ook werkelijk weer koek en ei is tussen God en Israël. De geschiedenis van de laatste negentienhonderd jaren is het bewijs dat dit niet het geval is. Hij kan niet wegcijferen dat de Heer de harde voorspellingen over Israël deed en dat zijn leerlingen dezelfde dingen zeggen als hun Heer. Men moet zowel de positieve als de negatieve teksten in de Scrift laten zeggen wat er


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

328

staat. Israël is dus nog niet vergeven! Wat niet wil zeggen dat het niet zó zou kunnen zijn in de toekomst! De opmerking van Dr. Neusner is een zeer diepzinnige gedachte en geeft blijk van een inzicht in Gods rechtvaardigheid die we bij S. ben-Chorin niet vinden. Zie bijvoorbeeld Lev.26:39,40. De hemelse Vader staat klaar om al deze afstammelingen van dat gezegende volk te vergeven, hun zonden te vergeten (en wellicht) hen te herstellen in het hun beloofde land. Daarom blijft het de taak van de Kerk om aan haar ’broeder Israël’ te verkondigen dat de Messias in de persoon van Jezus is gekomen en dat Hij de énige is met wie ze zich moeten verzoenen. Dat is de boodschap die al door de eerste apostelen werd uitgedragen en die nog onveranderd blijft staan (Hand.4:12). Dat evangelie is eeuwig en hoeft kan zich niet wijzigen of aan te passen aan veranderende omstandigheden. Het is de mens die er mee geconfronteerd wordt die er zich moet naar schikken zowel de Jood als de Heiden. Wie denkt dat er toch een waarheid zit in de woorden van S. ben-Chorin vragen we ook aandacht voor het volgende. In ’De Waarheidsvriend’ van 14 maart 1991 lezen we van de hand van W. van Vlastuin naar aanleiding van het kruiswoord van de Heer: “Vader vergeef het hun” Luc.23:34a: “Het zijn de Joden niet die de Zaligmaker kruisigden. Het zijn de Romeinse soldaten niet. Neen, het zijn onze zonden (vgl. H.C. zondag 15). Iedere zondige gedachte is Godsmoord! (...) Hier opent de Zaligmaker Zijn mond. Wat is nu te verwachten? Is er iets anders te verwachten dan dat Hij zal bidden om vuur van de hemel zoals Elia? Is er iets anders te verwachten dan dat Hij Zijn Vader zal bidden om de fiolen van Zijn gramschap uit te storten op deze grenzeloos goddeloze menigte? De wet zegt dat dit gebeuren moet. De duivel maakt het iedere zondaar met schuldbesef duidelijk dat dit de enige uitkomst kan zijn. Ook mijn geweten ziet geen andere weg. Het evangelie getuigt echter anders. Het evangelie komt hier zo helder naar buiten. Christus bidt niet om de verdelging van Zijn vijanden, maar Hij bidt voor hun behoud. Hij heeft Zijn vijanden lief. Hij zegent degenen die Hem vervloeken. Hij doet wel degenen die Hem haten en Hij bidt voor degenen die Hem geweld doen en Hem vervolgen (Matth. 5:44). Zijn er ooit woorden te vinden om deze zondaarsliefde te verwoorden? Een eeuwigheid is nodig om Hem te prijzen! Als zelfgenoegzaam christen ligt hierin weinig troost. Ik erger mij aan Gods ontferming over goddelozen. Dat wordt echter anders als ik er enigermate achter kom dat heel mijn nette en aktieve christelijke leven voor de Heere afschuwelijk is. Dan denk ik aan dat meisje van 17 jaar dat zichzelf niet beter acht dan al die Joden. Zij weent over haar harde hart. Ze voelt zichzelf zo’n huichelaar. ’s Morgens staat ze op en denkt: ’Het lijkt wel alsof ik geboren ben om te zondigen’. Ik denk aan die grijsaard van 78 die heel zijn leven lang precies wist hoe het allemaal moest, maar nu de werkelijkheid onder ogen krijgt. Hij beseft dat heel zijn leven niet in Gods dienst stond, maar in dienst van het eigen ’ik’. Hij buigt zijn stramme knieën om met schorre stem de Heere aan te lopen. Ik weet wel dat dit evangelie van troost niet aansluit bij uw geweten, maar toch wil ik het u voorhouden. Jezus bidt voor zulke mensen als u bent!.” Het is een goede zaak dat de “vloek” (perfidia) die de Roomse Kerk steeds uitsprak op Goede Vrijdag over het Joodse volk, wegens hun aandeel aan de dood van Jezus, door de Paus Johannes XXIII is afgeschaft. Maar zowel in parabels als uitspraken wordt het duidelijk dat het Joodse volk in zijn geheel of gedeeltelijk (zijn leiders), door de Heer en zijn discipelen aan de kaak gesteld worden als


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

329

zondaars, weerspannigen, en vijanden van het evangelie. God zit ondertussen niet stil tot ze zich bekeren! Heidenen waren ééns van God vervreemd en zonder hoop in deze wereld of de toekomst, maar God heeft daar een keer in gebracht (Hand.14:16 / 17:26-28 / Rom.8:15,23). Want ook de gemeente heeft wel iets waarop ze haar recht kan doen gelden. Mogen we hier in gedachten houden dat bij God “de eersten de laatsten zijn” (Mat.19:30 / Luc. 13:30). De kredentiebrieven van de gemeente staan duidelijk in o.a. de brief aan de Ephesiërs waaruit we enkele teksten citeren. Eph.1:3 “die ons met allerlei geestelijk zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft” 4 “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld” 5 “heeft hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden” 6 “waarmede Hij ons begenadigd heeft” 7,8 “de vergeving (...) welke Hij ons overvloedig heeft bewezen” 9 “door ons het geheimenis van Zijn wil te doen kennen.” Telkenmale er staat “ons”, dan gaat het om de heiligen verkozen sinds Christus, Joden en Grieken (t.t.z. heidenen). God heeft géén twee volkeren uitverkoren. Wat er staat heeft ook betrekking op wie in vorige tijden overleden was. Dat God één volk uit alle natiën zou verkiezen is ook duidelijk in Rom.8:28-30 / 2 Thes.2:13 / 2 Tim.1:9). Zie bijvoorbeeld het slot van hoofdstuk 11 aan de Hebreeën. “Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid zouden komen” (verzen 39,40). “Ons” moet dan slaan op alle christelijke gelovigen uit de volkeren. In de vijfde druk van A. Visser, ’De Openbaring van Johannes’, Callenbach, 5de druk z.j.(1996 ?), lezen we in dit verband het volgende: “Ten aanzien van het door mij gewraakte ongenuanceerde “antisemitisme” moet ik helaas constateren, dat dit niet, zoals ik hoopte, is afgeflauwd, maar op het ogenblik nog sterker is dan voor acht jaar, met name in het theologisch vlak. Het is onmogelijk daar hier op in te gaan; hoogstens kan ik een paar dingen noemen: het heilloze vereenzelvigen van Israël-als-theologisch-begrip en Israël-als-staat, het bagatelliseren van het verschil tussen Oud en Nieuw Verbond, het op groen en dor hout inhakken met een enorm grote botte bijl, die “joods of “hebreeuws denken wordt genoemd, de blindheid voor het feit dat er tussen religie van het Oud Testament en de religie van de Talmoed een zeer diepe kloof gaapt enz ... enz ....” (nieuwe aantekeningen op blz.290). Waarop ik in elk geval “amen” dien op te zeggen! Een Rooms Katholiek theoloog in die optiek kunnen we warm aanbevelen: André Paul. Zie zijn ’Le Judaïsme ancien et la bible’, Desclée, 1987 en ’Leçons paradoxales sur les Juifs et les Chrétiens’, Desclée de Brouwer, 1992. Een stelling van deze is dat men niet te vlug naar de Talmoed moet grijpen om op die wijze het NT te verklaren, want het NT heeft een eigen zeggingskracht. Jodendom en Christendom zijn volgens hem “des faux jumeaux”, een onechte tweeling.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

330

Vincent Mora geeft in zijn boek ’Le Refus d’Israël’, Mattieu 27,25, Editions du Cerf, 1986, blz.46, volgende korte inhoud van het evangelie van Mattheüs. Hierdoor wordt duidelijk dat Israël in conflict staat tot zijn God. En dat is het minst wat er over gezegd kan worden. “ A) Voorspel: de weigering van Israël; het verhaal van de wijzen uit het Oosten (Mat.2:1-23 Jezus in Galilea; het ongeloof van Israël en het geloof van de volkeren (8:5-13). B) Het Koninkrijk gaat over naar anderen ; Tempel, Jeruzalem en het Jodendom Jeruzalem is een onvruchtbare vijgeboom (21:18-22) Gelijkenis van de twee zonen (21:28-32) De parabel der verontschuldigingen (22:1-10) De moordende wijnboeren (21:33-46) C) Val van de tempel en Jeruzalem (hoofdstukken 24,25 ) D) Conclusie: Tot wanneer? (23:37-39)” . Wie dit goed leest merkt dat er in dat evangelie een voortdurende klacht loopt over het ongeloof van Israël. Zo is dan de positie van Israël dan ook een zaak van het hart, en dat hart is: van steen, Ezech.11:19 /36:26 hard als diamant, Zach.7:12 onbesneden, Deut.10:16 / Jer.9:25,26 afgeweken, Deut.17:17 ver van God, Jes.29:13 vet geworden, Jes.6:10 / Ps.119:70 verduisterd, Rom:1:21 ontrouw, Ps.78:36,37 zonder hart (t.t.z. zonder verstand), Spr.10:13 gaat uit naar woekerwinst, Ezech.33:31 en ook de koning zal afwijken, 1 Kon.11:1-4 Er zijn meerdere mensen die ofschoon ze geloven in een toekomstig herstel van Israël toch niet geloven dat wat er zich nu afspeelt in dat land Gods wil is en de vervulling van de beloften aan de Vaderen. En dat zou de al te lichtzinnige besluiten van sommigen wellicht kunnen intomen. We citeren er twee. Vooreerst: P. Slagter zegt in het Bijbelstudie-Katern van het Tijdschrift ’Amen’, n° 10, december 1996, blz.17: “Israëls huidige terugkeer.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

331

Israël keert vandaag naar het land terug, maar niet doordat de HERE het volk roept. Het volk keert terug in ongeloof en in eigen kracht. In de geschiedkundige geschriften hebben we ontdekt, dat de HERE Israël door andere volken heeft laten verstrooien. In de profetische geschriften zagen we, dat de beloofde vergadering van het Joodse volk nog moet plaatsvinden. Het volk dat tot nu toe in ongeloof naar het beloofde land is teruggekeerd, heeft door eigen inspanning het land weer bevolkt en herbouwd en zelf zijn plaats onder de volken ingenomen. Het kan dus niet de vervulling zijn van: “Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug” (Jes.43:6) . Voor veel christenen is het een tegenstrijdigheid, dat, hoewel de Jood weer in Zijn land woont, de Bijbelse beloften nog niet vervuld zijn . Er wordt beweerd, dat sommige beloften een gedeeltelijke vervulling hebben gekregen, zoals “de steppe zal juichen en bloeien als een narcis” (Jes.35:1b), en: “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des HEREN; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang” (Jes.51:3). Maar is dit werkelijkheid geworden in onze dagen? De Israëli’s werken hard om deze dingen tot stand te brengen, maar dit is zeer zeker niet wat door het Woord van God is beloofd. De Schriften zullen precies vervuld worden op de manier die ze zelf aanduiden. De HERE, en niet de mens, staat garant voor de vervulling van Zijn Woord.” En een tweede citaat is dit. P.A. Slagter schrijft in ’Israël en de Bijbel’, januari 1995, blz.4: “Het gaat te ver om de huidige cultivering van het land te bestempelen als Gods beloofde werk. De woestijn bloeit, inderdaad, op vele plaatsen. Machtige irrigatiewerken zorgen voor de nodige bewatering. Alleen, en daar gaat het nu om, heeft God gezegd dat het land niet kunstmatig gedrenkt zal worden, maar dat het “water drinkt van de regen des hemels.” En dat lezen wij o.a. in Deut. 11:10-12, Jes. 41:18, Ezech. 34:26. Nergens wordt zo duidelijk de oorzaak, de aanleiding en het tijdstip van het herstel gegeven als in Ezech. 36:33 e.v.. Immers de HERE begint met te zeggen: “Wanneer Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik.”, en dan worden de heerlijke zegeningen opgenoemd, die daarbij horen. Het wijst weer op dezelfde tijd: het einde van de 70e jaarweek en daarna. Dán is aan Gods voorwaarde voldaan en kunnen al Zijn beloften zonder belemmering letterlijk in vervulling gaan, voor het oog van de mensen die dan leven! Het zal een geweldig teken van de HERE zijn. Hij zal in en door alles heen de eer ontvangen, die Hem toekomt.” Er zijn meerdere pogingen om aan het unieke van Jezus van Nazareth en het christendom van Zijn/haar waarde af te nemen. We wijzen op één zo een poging in de weerlegging ervan door een theoloog die nog steeds wat te zeggen heeft. Toen men in 1978 aan de Gereformeerden in Nederland vanuit het Deputaatschap voor Kerk en Israël voorstelde een Israëlzondag in te voeren reageerde H.M. Matter daarop met wat volgt in het citaat. Om alles goed te begrijpen moeten we u vertellen dat het gaat om een reactie op de stelling van Drs. Zuidema dat het “Onze Vader” niet echt van Jezus is maar een compositie van “beden” die door andere rabbi’s waren uitgesproken. We citeren het ’Gereformeerd Weekblad’ van 29 september 1978, blz.126: “In de laatste alinea


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

332

van zijn bijdrage verklaart Drs. Zuidema: “Wat mij persoonlijk boeit in de joodse wijze van bidden, is, dat het zo ontspannen is.” Dat is dus de “achtergrond”, Jezus moet nl. vooral uit zijn Joodse achtergronden verklaard worden. Waarom eigenlijk? Als iemand Luther wil begrijpen zeggen we: Dan moet je Luther lezen. We zeggen niet: Je moet eerst eens allerlei andere auteurs uit Luther’s tijd lezen, want: je kunt Luther alleen begrijpen tegen zijn “achtergrond.” Dat zou weinig helpen want die auteurs hebben ook weer een achtergrond, en zo blijf je aan de gang . Je zou bij zo’n eventueel onderzoek kunnen ontdekken dat Luther helemaal niet oorspronkelijk was, en dat hij zijn gedachten bij anderen heeft weggehaald. Maar daar verklaar je die gedachten niet mee. Je kunt ze dan alleen maar uit Luther’s oeuvre wegschrappen en ze in hun oorspronkelijke context bestuderen. We weten dat Luther duizenden anonieme medestanders en voorlopers heeft gehad, maar we begrijpen Luther pas als we zijn tegenstanders begrijpen. We willen iets van Luthers achtergrond weten, niet omdat Luther vanuit maar omdat hij tegen die achtergrond in heeft gepraat. M.a.w. om Luther te begrijpen, moeten wij het katholicisme van zijn dagen begrijpen. Ik dacht dat we het daar wel over eens waren. Maar met Jezus schijnt dat allemaal anders te liggen (...) Het Onze Vader is dus eigenlijk niet van Jezus. Nu, goed dan. We kunnen het dus uit de evangeliën schrappen. Maar: We zouden het verklaren? Zie boven. Wat wordt hier nu eigenlijk verklaard? De oude Kerk heeft met dat “Abba” in haar liturgische gebeden gemeend de ipsissima vox, de allereigenste stem van Jezus te horen en zelfs te reproduceren. Dit gebed kon volgens haar alleen maar van Jezus zijn. We kunnen nu zeggen: Het is niet van Jezus maar een compositie van enz. We kunnen het (dit tussen haakjes) misschien beter nalaten, want voor zover ik iets weet van het ontstaan van het N. Testament begrijp ik niet waar Drs. Zuidema dat vandaan haalt. Maar als ons dan wordt gesuggereerd (en dat gebeurt hier, en dan door een van onze eigen synodale organen!) dat het er ook niet zoveel toe doet wie de auteur is, want “het waren toch allemaal Joden met joodse gedachten”, dan stel ik de vraag wat we dan moeten met al de andere woorden van Jezus, b.v. de gelijkenissen. Dat zijn voor een goed deel maar vrij slappe verhalen waarover eeuwenlang slap, d.i. moraliserend en dogmatiserend, is gepreekt omdat men vergat dat ze gesproken zijn door Jezus en door niemand anders, en tot achtergrond hebben het beslissende feit dat in Hem het “einde der eeuwen over ons gekomen is” (1 Cor.10:11) . Ik zal niet aan een Israëlzondag meewerken. Ik zal steeds “gewoon” preken. Misschien zeg ik in de preek wel eens waar we als kerken met Israëlzondagen e.d. terechtkomen.” Nog een tweede maal wat P. Slagter zegt in het Bijbelstudie-katern van het tijdschrift ’Amen’, n° 10, december 1996, blz.18: “Is dat zo? Is God inderdaad thans bezig Zijn beloften te vervullen? We moeten bedenken dat de profetieën verband houden met Gods regeringswegen met Israël en de wereld. Het volk Israël staat centraal in de profetieën. En de verheerlijking van Jezus Christus is het doel.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

333

Bij al het wereldgebeuren van nu staat God achter de schermen. Hij regeert de wereld ondanks het feit dat Satan nog altijd de overste van deze wereld is en de god dezer eeuw. Maar God regeert thans niet op een directe en zichtbare wijze. Het lijkt erop dat de aardse machthebbers kunnen doen wat zij willen, terwijl het in wezen de wil van satan is, want diens slaven zijn zij; toch kunnen zij niet verder gaan dan de grenzen die God hun stelt. Ja, God gebruikt hen zelfs om Zijn plannen te laten uitvoeren en tot Zijn doel te komen. Maar dat neemt niet weg, dat de aardse machthebbers en de volken verantwoordelijk zijn voor hun daden, ook al gebruikt God die om Zijn doeleinden te verwezenlijken. Er zijn genoeg voorbeelden uit het OT om dat te illustreren. Daarom is het onjuist te beweren dat alles wat in de wereldgeschiedenis heeft plaats gevonden in overeenstemming is met Gods wil. Eens zal er weer een tijd komen dat Gods regering niet meer indirect en verborgen zal zijn. Nu echter is er geloof nodig om uit te spreken dat God niet buiten al het wereldgebeuren staat. IN DIE ZIN KUNNEN WE ZEGGEN DAT GOD NIET STAAT BUITEN ALLES WAT ER NU IS GEBEURD EN NOG GEBEURT MET DE JODEN EN DE STAAT ISRAËL” (wij onderlijnen). In dit citaat zegt P. Slagter dat Israël centraal staat in de profetie uit de Bijbel. Maar dat klopt niet. Noch Christus, noch de discipelen van Hem staan achter deze stelling. Wat is het belangrijkste en wie is de belangrijkste in de Schrift, zowel OT als NT, is nochtans gemakkelijk op te lossen. Niet de Wet van Mozes! Niet de beloften aan de Aartsvaders! Maar het individuele geloof van de Jood of de Griek is alles waar het om draait. Dat is duidelijk in Hab.2:4 / Rom.1:7 / Gal.3:18 / Heb.10:38. Met ander woorden datgene wat de Reformatoren hun leven lang van de daken geschreeuwd hebben. We mogen van één zaak zeker zijn; het is duidelijk dat vanuit het NT duidelijk wordt gemaakt dat het begrip Israël uitgebreid is naar een geestelijke betekenis. De gelovige heiden draagt óók de titel van geestelijk Israëliet. Zo kunnen één of meerdere van de profetieën over herstel van Israël geestelijk opgevat worden en hoeven niet letterlijk te zijn. We nodigen u uit dit zelf te onderzoeken na een beschouwing over dat Nieuw Testamentisch principe. HAND.2:17-21 = JOËL 2:28-32. Gal.3:16 = Gen.12:7 / 13:15 / 24:7.

DE KOMST VAN DE HEILIGE GEEST OVER DE GEMEENTE. De beloften aan Abraham zijn vervuld in Christus.

2 Cor.6:16 = Lev.26:12 / Jer.32:38 / Eze.37:27.

De Kerk (gemeente) is de tempel van God.

Rom.9:25 = Hosea 2:23.

God noemt de Kerk (gemeente) MIJN VOLK.

DE GEMEENTE VAN HET NT = (NIEUWE / VER-NIEUWDE) ISRAËL. In Hem (door Hem) zijn ook de Heidenen gered. De gemeente van het NT = Israël. De gemeente van het NT = Israël. De gemeente van het NT = Israël.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Hand.13:47 = Jesaja 49:6.

Christus is een licht voor de Heidenen.

Hand.13:34 = Jes.55:3.

God heeft Jezus uit de dood opgewekt. Christus zit op de troon van David. God heeft zijn zoon uit Egypte geroepen. De vervallen tent van David is wederom opgericht. Het ganse Israël wordt gered.

Mat.2:15 = Hos.11:1. Hand.15:16,17 = Amos 9:11,12. Rom.11:26,27 = Jer 31:31,34. Eph.2:16,17 = Jes.57:19.

Eph.2:11-13.

Christus heeft aan het kruis vrede gebracht aan gelovige Joden en gelovige Heidenen. Het nieuwe verbond is er ook voor Heidenen.

334

De gemeente van het NT = Israël plus Christus = Israël. De gemeente van het NT = Israël.

Christus van het NT = Israël. De gemeente van het NT = Israël. De gemeente van het NT = Israël. De gemeente van het NT = Israël = Gelovige Joden en Heidenen. De gemeente van het NT = Israël.

Conclusie Sinds Pinksteren heeft God een nieuwe Israël opgericht bestaande uit; een rest van natuurlijke gelovige Joden en aangevuld door Heidenen, maar slechts bestaande uit hen die zich tot Jezus bekeerd hebben. 2de Stelling: De cultus van offers en het Levitische priesterschap over Israël is niet meer belangrijk en is sinds het offer van Christus afgeschaft Wat zij op dat gebied zeggen Een artikel uit ’Israël en de Bijbel’, 23e jaargang-nr.3, maart 1992 blz.8, geschreven door Orman L. Norwood ’Tempeldienst in het duizendjarig rijk’, zegt: “Toch geloof ik, dat we wel kunnen begrijpen, waarom er gedurende het duizendjarig rijk offers zullen worden gebracht. Als een Jood in het Oude Testament een offerdier naar de tempel bracht, wees dat offer heen naar de dag, dat Degene Die komen zou, zichzelf zou offeren op Golgotha. Het liet zien, wat in de toekomst zou gebeuren. En in het Nieuwe Testament en daarna hebben de gelovigen het Heilig Avondmaal gevierd en de doop bediend, die beide naar Golgotha wijzen en naar het offer dat daar gebracht


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

335

is voor onze zonden. Ik geloof stellig, dat de offers die in het duizendjarig rijk worden gebracht, zullen dienen als herinnering aan het offer van Golgotha om ons telkens opnieuw te laten beseffen, dat we zondaars zijn die door genade zijn gered. We zullen er altijd aan herinnerd worden, dat we daar zijn vanwege het vergoten bloed van de Messias, het ware Lam van God.” Deze opmerking van O. Norwood klopt niet met de feiten. Een gelovige in het OT kon nog geen verband leggen met het offer van Christus omdat dat verband een openbaring is uit het NT. Ook Jesaja 53 kan zo niet uitgelegd worden, dan achteraf. Want ook dat moet gezien worden vanuit het leven en werk van onze Heer. T. Niemeijer schrijft in zijn Vragenrubriek van ’Het Zoeklicht’ van 26 juni 1999, blz.18 over Ezechiël 40 tot 48 het volgende: “De profeet Zacharia laat ons zien, dat de Here Jezus dan tegelijkertijd Koning en Priester zal zijn: “Ja Hij zal de tempel des Heren bouwen en Hij zal met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op zijn troon” (6:13). Dit zal allemaal tijdens het Duizendjarig Vrederijk plaatsvinden: de Here Jezus zal hier op aarde als Koning maar ook als Priester regeren. Tijdens dit vrederijk zullen de aardse beloften aangaande het volk Israël vervuld worden en zal dit volk hier op aarde tot een wereldwijde zegen worden. Jeruzalem zal hier op aarde het centrum zijn, waar vanuit de zegen verspreid wordt. Zowel het Evangelie, als ook de materiële zegen zal dan vanuit de stad van de Grote Koning verspreid worden. In deze derde tempel zullen nog wel offers gebracht worden, maar dan wel offers, die niet meer vooruitzien, maar terugzien op het volmaakte offer: Christus als het Lam van God aan het kruis van Golgotha.” Volgens Walvoord (blz.471) is het niet slechts Ezechiël die spreekt over een toekomstig herstel van de tempel en de daarbij horende offers in het Millennium. Ook Jes.56:7 / 66:20- 23 / Jer.33:18 / Zach.14:16-21 / Mal.3:3,4 spreken over offeren van dieren in een toekomende herstelde tempel. Vraag is natuurlijk of het gaat om een tempel in een duizendjarige rijk. Laat ons dat eens nader onderzoeken. Wat wij op dat gebied zeggen Zonder ons over te geven aan dubbelzinnige uitspraken laten we vooraf drie Scriftuurplaatsen na elkaar lezen: 1°) “Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning” Heb. 8:13. (Zie ook Gal.3:24 / Phil.3:3.) 2°) “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft” Rom.10:4. (Zie ook Mat.5:17 / Hand.13:39 / Heb.10:1.) 3°) “Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen” Col.2:13,14. (Zie ook nog Col.2:16,17.)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

336

Deze teksten laten dus geen onduidelijkheden overeind staan. Wat God aan het Israël in het vlees had opgedragen heeft Hij ook doen ophouden. De wet van Mozes met zijn verplichtingen is voor God thans niet meer geldig. Ook geen verplichting meer voor de Joden. Want bedenk wat de schrijver aan de Hebreeën schrijft aan de letterlijke Israëlieten; uw priesterschap en offerdienst is afgeschaft (Heb.7:12 / 10:9). Ook niet-Joden waren en zijn niet verplicht zich te stellen onder een wet die “verouderd” is en aan vervanging toe was. Daar heeft de Heilige Geest voor gezorgd dat ze dit niet zouden doen (Hand.15:12-21, 28,29). Paulus maakt ook later in een niet verkeerd te begrijpen geestelijke interpretatie van de geschiedenis van Abraham duidelijk dat zijn vrouw Sara de afbeelding is van “het hemelse Jeruzalem.” Dàt Jeruzalem is aangebroken met de dood van de Messias (Hij is het Lam Gods) en is bezegeld met Pinksteren toen de Heilige Geest zich openbaarde. Zijn bijvrouw Hagar was de afbeelding van het aardse Jeruzalem waar vleselijke offers van dieren gebracht werden (Gal.4:2131). En alle gelovigen, of ze nu letterlijke of geestelijke zonen zijn van Abraham, moeten aan dezelfde voorwaarden voldoen om dat hemelse Jeruzalem binnen te treden (Heb.12:22,23). Voor beiden één en dezelfde voorwaarde; geloof in Gods aanbod van liefde en genade (Joh.3:16 / Heb.13:20), dat in de persoon van Jezus werkelijkheid is geworden. De theologen die het herstel van Israël leren, zitten verveeld met deze teksten uit Galaten hoofdstuk vier. Biederwolf heeft op geen enkele tekst uit deze brief enig commentaar. Scofield zegt bij Gal.4:21 e.v. dat wij hier de verhouding wet en genade in het oog moeten houden. Maar niets over het “aardse en hemelse Jeruzalem” wat toch zeer merkwaardig is. Waar het schoentje wringt hebben ze dus blijkbaar wel door. Vergeten we hierbij niet dat Galaten 4 voor een groot deel de interpretatie is van Paulus op een gedeelte uit Jes.54 (vooral verzen 7-15). De onvruchtbare (Israël) is vruchtbaar geworden in de Kerk; bestaande uit Joden en Heidenen. Zie ook Opb.21 dat de vervulling is aan de Gemeente van Jes.54:11,12. (Zeer goed in dit verband is het commentaar op Gal.4 van H. Jansen, ’Allegorie van slavernij en vrijheid’, in de bundel ’Paulus en de andere Joden’, edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J. Naarda, J.S. Vos, Meimema Delft, 1984, blz.75-113. We accepteren niet elke visie van H. Jansen. Zie ook: A.T. Hanson, ’Studies in Paul’s technique and theology’, SPCK, 1974.) Uit een boekje van nog geen honderd bladzijden, zonder enige reserve aanbevolen als een geestelijke goudmijn, citeren we in dit opzicht het volgende. “Die misvatting is zonder meer aanwijsbaar in de uitspraak dat de gojim alleen in Israël gezegend zullen worden; opdat de Schrift zegt: ’En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde’ (Gen.22:18). Het lijkt wel alsof de apostel Paulus voorvoeld heeft dat deze belofte verkeerd opgevat zou worden in de zin dat men bij ’uw zaad’ zou denken aan het natuurlijke nageslacht van Abraham, dus het volk Israël, in plaats van Christus. Dat we hier inderdaad niet moeten denken aan Israël, maakt hij op een merkwaardige manier duidelijk door te stellen dat er niet staat: de zaden, maar uw zaad, zodat slechts één persoon is bedoeld (Gal.3:16). De zegening van Abraham zou dan niet tot de heidenen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

337

komen in Israël, maar in Christus Jezus (vs.14)! Men lijkt tegenwordig blind te zijn voor deze aanwijzingen van de apostel.” Uit A. Maljaars, ’Niet allen Israël’, Uitg. J.P. van de Tol, Dordrecht, 1976, blz.84. Alle pogingen van een toekomstig herstel van de tempel in Jeruzalem tijdens die duizendjarige regering moeten we met een kritische kijk benaderen. Wanneer we de juiste analyse maken van zo een toestand komt het er op neer dat God opnieuw “apartheid” invoert. Nadat Jezus door zijn dood alle vormen van racisme en voorkeur van ras heeft weggedaan zou het opnieuw ingevoerd worden in de duizendjarige regering. Jeruzalem en het Joodse volk zijn er het centrum van de wereld en alle volkeren moeten daar komen aanbidden. Zoiets kan toch niet! Want wat zou er ontbreken aan het offer van de Heer dat er nog een nieuwe tempel nodig zou zijn? De wet van Mozes en de daarbij behorende offers zijn slechts de schaduw van de toekomende dingen (Col.2:17 / Heb.10:1). Offers van stieren en lammeren in het Oude Verbond gebracht zijn toch vervuld in dat wat Christus bewerkt heeft aan het kruis (Heb.9:1-10 / 10:1-10)! Heeft de Heer aan de Samaritaanse vrouw niet gezegd dat er ééns en voor altijd een aanbidding zou komen: niet in een tempel, maar in “geest en waarheid” (Joh.4:23)? En het uur van die aanbiddingsvorm van YaHWeH was niet ver af, het was zelfs aangebroken! Wat Israël op Gods bevel heeft nagevolgd voor een periode is thans door de komst van het “tegenbeeld” vervuld (Col.2:14 / Heb.8:8-12). Of is het “oude” niet verouderd (Heb. 8:13)? Is Christus niet de grotere Salomo, groter dan de bouwer van de eerste tempel (Luc.11:31)? Christus heeft Zijn tempel gebouwd: de gemeente = een rots (Mat.16:18). De Opgestane Heer is toch de nieuwe Hogepriester! En zijn wij niet door Hem uitverkoren; als het nieuwe priesterlijke geslacht tot eer van God (Heb.7:7 / 1 Pet.2:6)! Wat afgeschaft is en vervuld ga je toch niet weer opnieuw invoeren als folklore! We gaan dat Oude Verbond toch niet opnieuw bewierroken (Rom.3:25 / 1 Cor.5:7,8 / Col.2:11)? De 613 geboden en verboden uit de wet van Mozes zijn niet meer geldig, afgeschaft en/of vervuld. Het staat in duidelijke taal te lezen in het NT (Eph.2:11-23 / Col.2:14). Buiten de wet om is gerechtigheid geschied! We kunnen die wet dan niet meer in voege laten (Rom.3:21,22)! Met het oog daarop kan Scofield (blz.962, 963) geen gelijk hebben wanneer hij over Haggaï 2:19 het volgende schrijft: “De profeet roept de oude mannen op die zich de tempel van Salomo nog kunnen herinneren om aan de nieuwe generatie te getuigen hoe groots dit bouwwerk was vergeleken bij het huidige. En hij spreekt dan een profetie uit (verzen 7-9) die slechts naar het komende koninkrijk kan verwijzen en de tempel die in Ezechiël is beschreven.” Voor Scofield spreekt deze tekst over de duizendjarige regering. Hoewel hij zelf opmerkt dat Hag.2:6 wordt aangehaald in Heb.12:26 (met betrekking tot de tijd van de schrijver van het boek aan de Hebreeën) maakt hij toch een verkeerde conclusie over vers 7. Dat zou spreken over de grote verdrukking van Mat.24:29,30 en zo kan hij verzen 8 en 9 dáárna plaatsen (blz.963). Zelfs indien we die koppeling maken, laat de tekst van Haggaï ons niet toe nog een letterlijke tempel te verwachten in een komende duizendjarige regering. Want vóórdat de grote verdrukking begint is


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

338

elke vorm van dienst in een tempel afgeschaft. Toen de Heer ééns en voor altijd stierf aan het kruis is letterlijk offeren in een letterlijke tempeldienst ongedaan gemaakt. De auteur van het boek aan de Hebreeën schrijft daarover als volgt: “(wat) veroudert en verjaart is niet ver van verdwijning” (Heb.10:9, zie ook 2 Cor.3:11,13). En mét Pinksteren ging in vervulling dat we God niet aanbidden in tempels, maar “in geest en in waarheid” (Joh.4:23,24). Vanaf de “aardbeving” die er in de Joodse cultus is bewerkt, door het optreden van de Messias (en Zijn volgelingen), is “het uur” gekomen om dat oude te verlaten en niet weer opnieuw leven in te blazen. Voor de wijze van aanbidding door een christen zie o.a. Eph.6:18 / Phil.3:3 / 1 Pet. 2:5 / Judas 20 / Rom.8:26. Het “wankelbare” Oude Verbond is vervangen door wat “niet wankel is” = “het eeuwige nieuwe verbond” (Heb.12:27,28). Ezechiël 40-48: Een nieuwe aardse tempel? Wanneer we zeggen dat er nog een derde tempel zal opgericht worden uit letterlijke stenen in het letterlijke Jeruzalem dan heeft men de schrijver van de Hebreeënbrief niet begrepen. Dan heeft men ook een verkeerd zicht op het offeren van zowel wat in de letterlijke tempel geschiedde als wat Jezus aan het kruis bewerkt heeft. Prediken over een nog toekomstige tempel, ware het zelfs maar als “aandenken” of “monument” van het offer van Jezus, het maakt niet uit. Dat hoeft niet, want Christus doet nu dienst in de hemelse tempel ten bate van allen die Hem aanroepen (Heb.7:25 / 10:21). Zo mag men Ezechiël 40-48 niet als een nog toekomstig bouwwerk in steen beschouwen. Het is de symbolische beschrijving van wat de echte cultus aan de Almachtige is: ordelijk, adembenemend, niet bezoedeld en ook alleen voor het verbondsvolk bestemd. Elke stam heeft er zijn plaats en functie, Israël is er één volk, opnieuw verenigd zoals door God oorspronkelijk gepland. Het plan van de ideale verhouding van de Heer met Zijn volk, maar géén plan voor een nieuwe tempel die het offer van Christus moet afbeelden, aanvullen of wat dan ook. Scofield is trouwens niet consequent in zijn uitleg. Op blz.93 bij de bespreking van het Mozaïsche verbond zegt hij dat Israël: “de genade opgeeft voor de wet” en over deze wet: “Ze was slechts van tijdelijke opvoedkundige aard totdat het Zaad zou komen” (slot voetnota twee). Maar het Zaad “is” gekomen onder de wet om hem te vervullen. Laten we er dan ook niet meer naar teruggrijpen (Gal.4:4 / Heb.5:8). Tempel en offers verwezen slechts naar wat in het offer van de Christus werkelijkheid zou worden: een effectieve verzoening, verlossing en vergeving van schuld. Wanneer we zeggen dat dit de derde tempel is dan zou men ook kunnen spreken van de vierde. Technisch gesproken dan toch. Want wanneer Herodus in 20/19 vóór Christus aan de herbouw van de tempel begint is dit zeer drastisch. Wanneer we Josephus mogen geloven zijn is de vorige tempel met op de grond gelijk gemaakt. Zie Josephus, ’De Joodse oorlog’, I,XXI,1 en ’De Joodse oudheden’, XV,XI,3. In de dagen van Jezus was men 46 jaren bezig aan deze herbouw (Joh.2:20). De latere Joodse traditie heeft deze tempel van Herodes nooit aanvaardt als een herbouw. Voor hen is dit niet de derde tempel maar de verfraaiing van de tweede. Herodes was voor hen een heiden en geen Jood; men kan toch niet een heiden de tempel laten (her)bouwen!


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

339

Op welke wijze gebruikt het NT dit gedeelte uit Ezechiël 40-48. De onderstaande tabel uit ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966 maakt dat duidelijk: Vers. Ezech.40:2 40:3 40:3,5 43:2

Citaat . Opb.21:10 Opb.11:1 Opb.21:15 Opb.1:15 14:2 19:6 44:4 Opb.1:15 44:7 Hand.15:8 44:30 Rom.11:16 47:12 Opb.22:1 22:14 22:19 48:16,17 Opb.21:16,17 48:30-35 Opb.21:12,13 48:35 Opb.3:12 In Nestle / Aland nog Ezech.47:1,7 = Opb.22:1,2 en Ezech. 48:31-35 in plaats vanaf vers 30. De belangrijkste verwijzingen zijn deze uit 47:12 en 48:16,17,30-35 die de tempel van Ezechiël en de nieuwe hemel en aarde met een zelfde gelijkaardig woordgebruik omschrijven. Maar ook dan moeten we zeggen dat deze beelden door Gods profeten gebruikt worden, omdat slechts in een voor de mens aanvaardbare en begrijpelijke taal iets van de sluier van de werkelijkheid kan opgelicht worden. De nieuwe hemel en aarde zijn voor ons thans niet in andere termen te omvatten, maar hun werkelijkheid is grootser. “Accomodatio” zegt Calvijn over deze vorm van openbaring. God past zich aan in het spreken over deze dingen aan ons bevattingsvermogen. Er is echter altijd het element dat dit overstijgt want de mens kan de realiteit niet aan. Paulus was in het paradijs maar kan de woorden niet vinden om te beschrijven wat hij zag (2 Cor.12:1-4). Het is hem zelfs niet geoorloofd daarover iets kenbaars te maken. De toekomende heerlijkheid van deze zaken hoort tot het geheim van God. Het gaat om zaken die “geen oog heeft gezien en geen oor gehoord” (Jes.64:4 en 1 Cor. 2:8,9) maar God heeft er toch een gedeelte van geopenbaard door Zijn Geest. (Wie zinvol wil ingaan op dat spreken van God raden we aan: J.J. van Es, ’Spreken over God. Letterlijk of figuurlijk?’, Rodopi, 1979). Blijkbaar hebben de meesten die Scofield navolgen en de redenering van een herstel van de tempel volgens Ezech. 40-48 géén weet van wat in de ’New Scofield Reference Bible’, O.U.P., 1970 staat. We citeren daaruit op blz.888 (wij onderlijnen): “De verwijzing naar de offers moet niet


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

340

letterlijk genomen worden, gezien deze offers zijn weggenomen. Ze moeten dan de voorstelling zijn van de aanbidding van Israël in gereinigde toestand, in haar eigen land, in een duizendjarige tempel, in woorden die de Joden in de dagen van Ezechiël kunnen begrijpen.” Dit is natuurlijk een terechte maar onvoldoende toegeving. Het gaat niet ver genoeg. Want in dezelfde context moeten dan ook de tempel, de priesters en alles wat in die hoofdstukken genoemd wordt, “niet letterlijk genomen worden” maar een voorstelling van iets anders zijn. Een belangrijke schrijver ter verdediging van de duizendjarige regering van enkele decennia terug zegt dat het niet om een reële tempel gaat en offerdienst. Men mag zoiets in deze teksten niet inlezen zegt ook A. Berkhoff, ’De Christusregering’, Kok, 1929, blz.163,164. Daarom blijft onverwoestbaar staan wat aan de Hebreeën werd geschreven, ook voor ons onderricht overeind op dit punt. Want Heb.8:1,2 zegt: “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens.” De Heer is thans reeds, zowel koning als priester en een duizendjarige regering in de toekomst zal daar niets kunnen aan toevoegen. God heeft ooit op een provincialistische wijze Israël uitverkoren uit alle volkeren. In Zijn Zoon worden nu alle natiën gezegend, in vervulling van wat aan Abraham was voorzegd (Gal.3:8). Maar de leer van de duizendjarige regering gaat dit laatste terug ondergraven. De Heer kon daarom zeggen: “dat het vlees van geen nut is” (Joh.6:63). Wanneer de gemeente “de volheid is van Christus”, waarom wil men dit dan niet gewoon aanvaarden (Eph.1:23). Met de vernieuwing van het priesterschap is ook een vernieuwing van de tempel gekomen. En die tempel is sinds Pinksteren: de gemeente (1 Pet.2:5). In vervulling van Jes.56:7 / Marc.11:17 is elke gelovige discipel een steen in die tempel. De gemeente is “de woonstede Gods in de Geest” (Eph.2:22) en is Gods “bouwwerk” (Eph.2:21). Daarom staat in 1 Cor.3:16,17 / 6:19 dat gelovigen “de tempel van God” zijn. Petrus zegt in dat verband dat de gemeente “het huis van God is” (1 Pet.4:17). De gelovigen uit het NT zijn priesters ván God (“vóór God” in Opb.1:6) en offeren áán God (Rom.12:1). Offers, van geloof (Phil.2:17) van lof (Heb.13:15) en van barmhartigheid (Mat.9:13). Het gaat hier, wanneer we de parafrase gebruiken, om “het verhaal van twee steden.” Het letterlijke aspect van de tempel is opgehouden en heeft plaats gemaakt voor de geestelijke tegenhanger. Er zijn in dit slot van Ezechiël zaken te vinden die niet te verenigen zijn met de leer van de duizendjarige regering en een letterlijk herstelde Israël. Zo spreekt Ezech.43:7 van “koningen” die niet begraven kunnen worden in Jeruzalem want dan zou de tempel ontheiligd worden. Maar er zijn in die tijd géén koningen dan slechts Jezus en David volgens deze leer. En van de grotere David (Jezus) zal men toch niet beweren dat Hij nog eens sterft. En David die volgens de leer een viceregent zal zijn van de Heer zal toch ook niet sterven! De teksten die men daarvoor gebruikt zijn: 2 Sam.7:16 / Jer.30:9 / Ezech.34:23,24 / 37:24,25 / Hosea 3:5. (Zie vb. H. Wilmington, ’Book of bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.283.) Details kloppen niet, dus ook het geheel niet. Dat er


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

341

nog een vorst zal zijn die offers zal brengen om verzoening te brengen is nog zo iets (Ezech.45:17 / 46: 4,12). En die vorst zal zelfs nog zonen hebben (Ezech.46:16). David of de grotere David? Is er dan geen vrede onder mens en dier in dat rijk, want men offert dieren? Hoe past Jes.11:6-9 in dit beeld? Is er dan nog procreatie in dat rijk? Volgens Walvoord (blz.478, 488) zal er met de komst van de Heer een zó grote en drastische verandering in Israël plaatsvinden op topografisch gebied dat men voorzeggingen als Ezech.47:8 en Zach.14:10,11 gerust letterlijk mag nemen. Dat lijkt ons echter niet meer het echte Israël te zijn zoals we het nu kennen, maar een totaal vernieuwd “land.” Komt de Nieuwe Aarde er dan toch met de wederkomst? Maar dan een totaal andere Nieuwe Aarde! En nog een andere opmerking over Jes.66:19-21 een tekst die ook misbruikt word. Aangehaald uit de NBG: “Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken - naar Tarsis, Pul en Lud, die den boog spannen, naar Tubal en Javan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien - opdat zij mijn heerlijkheden onder de volkeren verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor den HERE; vop paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in een vaatwerk naar het huis des HEREN brengen. En ook uit hen zal IK er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de HERE” (wij onderlijnen). Het gaat erom dat God zich uit de heidenen een priestergeslacht zal verzamelen evenals dat er is onder het volk Israël. Dat slaat niet op de duizendjarige regering. Het is thans in deze tijd sinds Pinksteren - en vooral sinds Cornelius - dat God zich een priestergeslacht zoekt uit gelovige Joden en gelovige Heidenen. Duidelijker kan het niet staan in 1 Pet.2:5,9. Ook Jes.56:7,8 zegt dat de HERE Joden en Heidenen samen vergaderd. Sinds wanneer? Allemaal sinds Pinksteren volgens Rom.11:15 en Opb.1:6. We hebben daarvoor geen duizendjarig rijk, of een herstel van een nieuwe tempel nodig, integendeel het zou het voorafgaande werk van God onderschatten en minimaliseren. In het OT werd dus degelijk de gemeente al voorzegd en dat in tegenstelling tot de beweringen van wie in de bedelingen geloven. In Zion is een hoeksteen gelegd en die is zonder enige tegenspraak Jezus de Christus (Jes.28:16 / Mat.21:42-44 / I Cor.3:11). Voor Israël is deze steen “een steen des aanstoots.” Een steen die hen doet struikelen (Rom.9:32,33 / 1 Cor.1:23 / 1 Pet.2:7,8). God heeft zijn aanwezigheid daarom kenbaar gemaakt in het Israël Gods en heeft zich daar gevestigd. De profetie van Jes.12:6 gaat aan hen in vervulling en niet aan het vleselijke Israël. We moeten ons dan ook neerleggen bij de verklaring van H. Matter in ’De toekomst van Israël’, Bosch & Keuning, 1953, blz.25: “Wanneer het Nieuwe Testament (bv. in Hebreeën) van iets zo centraals als de offerdienst verklaart, dat hij in Christus’ werk op aarde en in de hemel is vervuld, heeft dat zijn consequenties voor èlk ander detail der Oudtestamentische voorzeggingen. Het is niet in te zien waarom sommige details letterlijk dienen genomen en andere niet. Het is nog


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

342

minder te zien, hoe men in Christus’ werk en offer een letterlijke vervulling kan zien van de Oudtestamentische beloften. Wanneer we het Oude Testament letterlijk nemen, is Jezus de Messias niet. Het Oude Testament kleedt zijn heilsbeloften noodzakelijkerwijze in het gewaad van comtemporaine idealen en voorstellingen, en doet hierin niet anders dan wij, die over het komende heil, zo niet spréken en toch dènken in drie- of vier-dimensionele voorstellingen, waarvan niet vaststaat, dat ze met dat heil iets te maken hebben” (wij onderlijnen). Biederwolf bespreekt in zijn boek enkele voor en tegenstanders van een letterlijk herstel van de tempel en komt dan tot de volgende gevolgtrekking op blz.200: “De vraag laat je uiteindelijk perplex staan. Voor onszelf is het moeilijk te ontsnappen aan een letterlijk herstel van het land, aan de vaderen beloofd voor de Joden in het Oud testament. Maar we hebben dezelfde moeilijkheden om een letterlijk herstel aan te nemen van dit tempelvisioen” (wij onderlijnen). Zo hoor je het ook eens vanuit een andere hoek. We hebben in het bovenstaande geen rekening gehouden met de leer van sommigen dat er nog twee tempels zullen opgericht worden. Dat beweren T.S. McCall en Z. Levitt in hun boek, ’Israel and tomorrow’s temple’, Moody Press, 1977. Er komt een tempel in de tijd van de grote verdrukking die slechts enkele jaren in gebruik zal zijn voor de Antichrist (blz.17,38). De tweede tempel komt kant-en-klaar uit de hemel, met de komst van de Heer om de duizendjarige regering in te luiden. Over de offers in deze tempels zeggen ze het volgende: “In de tempel van de Grote verdrukking zullen offers gebracht worden door de ongelovige Joden. God zal dit in zijn barmhartigheid toelaten. In de tempel van de duizendjarige regering, door de Heer zelf ingesteld, zijn de offers blijkbaar van een wijze van herdenking, ter nagedachtenis van het verzoenend offer aan het kruis” (blz.33). (Een Franse versie verscheen bij Echos de la Joie, Strassbourg, 1982). Ook dat is fantasialand. En een andere verdediger van een nieuwe tempel zegt dat mensen deze zelf zullen bouwen. Ook niet op de plaats waar vroeger de tempel heeft gestaan want die oppervlakte is te klein, wel een beetje verderaf in de omtrek van Jeruzalem, nl. Haram. Zie H.G. Stigers in ’The Zondervan Pictorial Bible’ edit. M.C. Tenney, deel 5, Zondervan, 1975, blz.641. In de duizendjarige regering zullen, volgens de theologie van de Mormomen, twéé nieuwe tempels opgericht worden. De éne in Jeruzalem voor het tweestammenrijk de tweede in Indipendence, Missouri U.S.A. voor het tienstammenrijk. Voor het Nederlandstalige taalgebied is het commentaar van G. Aalders nog steeds het belangrijkste. Daarvan citeren we uit de inleidende woorden bij hoofdstukken 40-48 deze wijze woorden (Ezechiël, deel 2, Kok, 1957): “Dit visioen is, zo zou men kunnen zeggen, de tegenhanger van dat van hfdst. 8-11: wordt dáár getekend de naderende ondergang van Jeruzalem - die inmiddels een feit geworden is (33:21) -, hier wordt ten aanschouwen gegeven de verwezenlijking van Gods heilsplan: weer in visionaire toestand gebracht naar het land van Israël ziet de profeet een nieuwe tempel, ontvangt hij aanwijzingen omtrent een hernieuwde eredienst, verneemt hij van een nieuwe verdeling van het land, en van een nieuwe stad, waarvan de naam zal zijn (...) “de HEERE is aldaar.” Met HERRMANN het te betitelen als “Die grosse Vision vom Tempel der Zukunft” is daarom eenzijdig, het lijkt mij juister te spreken van “Het grote herstellingsvisioen (...) Over de verklaring heerst


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

343

heel wat verschil van mening. De moeilijkheid van de interpretatie zal wel aanleiding gegeven hebben tot de opvatting bij de Joden waarvan HIERONYMUS ( (...)) gewag maakt dat het niet geoorloofd was deze capita te lezen alvorens men het dertigste levensjaar ten einde gebracht had. Het belangrijkste punt in de exegetische discussie is ongetwijfeld of men een letterlijke dan wel een symbolische exegese heeft te aanvaarden. ook ten aanzien van talrijke details zijn er moeilijkheden, die bij de behandeling van vers voor vers ter sprake moeten komen (men raadplege daarbij ERNST KÛHN, Ezechiëls Gesicht vom Tempel der Vollendungszeit, ThSK 1882, blz. 603-688); maar de hoofdzaak waar het om gaat, is de beschouwing van het geheel, waarover we daarom thans eerst het een en ander moeten te berde brengen (...) De symbolische verklaring is daarentegen nagenoeg algemeen door de oudere Christelijke exegeten gegeven en heeft ook onder nieuwere verklaarders besliste voorstanders gevonden in mannen als HAEVERNICK, KLIEFOTH, HENGSTENBERG, KEIL, en in zeer recente tijd nog bij EDWARD J. YOUNG, An Introduction to the Old Testament, Grand Rapids 1950, blz. 241 v. Te haren gunste spreekt allereerst een woord van gewicht het feit dat we met een visionaire openbaring te doen hebben: men denke aan het visioen van 37: 1-14, alsmede aan tal van visioenen bij andere profeten, bv. Am. 7:1-9; 8:1-3; 9:1-6; Jer.1:11,13,24. Verder zijn er in de beschrijving van het visioen zoals die hier gegeven wordt bepaalde elementen die een letterlijke verklaring beslist uitsluiten: zo de tempelbron in hfdst. 47, waarvan de letterlijke interpretatie zelfs niet door een verwijzing naar een mogelijk reële bron op de tempelberg (SMEND, KRAETZSCHMAR, BERTHOLET HBAT) kan worden verdedigd, en de verdeling van het land zoals die in hfdst. 48 wordt aangegeven: het gehele land door rechte lijnen van Oost naar West in twaalf precies even brede stroken gesplitst zonder dat met de natuurlijke bodemgesteldheid, of met de grootte der verschillende stammen, laat staan met vroegere historische toestanden en rechten gerekend wordt; benevens tal van andere (...) (...) door SKINNER de vraag opgeworpen: waarom gaat het hier, om een werkprogram of om een aankondiging van wat Jahwe doen zal, en die hij terecht in de laatste zin beantwoord. De tempel door Ezechiël gezien is “a house not made with hands”, en hij stelt die op één lijn met de stroom die volgens hfdst. 47 eruit voortvloeit. Het zeer gedetailleerde karakter van de beschrijving kan niet als een argument tegen de zinnebeeldige opvatting worden aangevoerd: gedetailleerde uitwerking van symbolen treffen we juist bij Ezechiël meer aan, bv. in het zinnebeeld van het te vondeling gelegde en door Jahwe aangenomen kind (Ez. 16), in de allegorie van arend en wijnstok (Ez. 17), in de symbolische vrouwenfiguren Ohola en Oholiba (Ez. 23) (...) Onder Chiliastischgezinde exegeten zijn er die consequent de letterlijke uitlegging accepteren, en dan menen dat alles precies zoals het in het visioen getekend wordt in het millennium zal worden gerealiseerd. Dat brengt mee dat er dus in het duizendjarig rijk ook weer een tempel en een offerdienst zal zijn. Het fatale van deze consequentie is, dat men in flagrante strijd geraakt met het getuigenis van het NT, dat tempel en offerdienst hebben afgedaan.” Niet onder de wet!


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

344

We kunnen niet al te ver uitweiden over de betekenis van “het einde (Grieks “telos”) van de wet” dat ook belangrijk is in dit verband. Maar zie naar de volgende verwijzingen die we voor waar overnemen uit E. Elisabeth Johnson, ’The Function of Apocalyptic and Wisdom traditions in Romans 9-11’, S.B.L. Dissertation n°109, Scholars Press, 1989. We citeren voenota n°127. Het is de doctorale scriptie van de schrijfster. Het begrip kan drie betekenissen hebben: 1°) “telos” wijst op het einde als een slotfase. 2°) “telos” wijst naar het doel van iets. 3°) “telos” wijst terzelfertijd naar beide. “127. The majority of commentators claims that télos signifies “termination.” E.g., P. Althaus, Der Brief an die Römer NTD 6.11 (Göttingen: Vandenhoeck and Ruprecht, 1970) 108; Beker, Paul, 106-107 and 184-187; G. Bornkamm, Das Ende des Gesetzes: Paulusstudien: Gesammelte Aüfsatze I (Munich: Chr. Kaiser, 1963); F. F. Bruce, “Paul and the Law of Mozes”, BJRL 57 (1975) 259-279; Bultmann, “Christ and the End of the Law”, 54; J. A. Fitzmyer, “Paul and the Law” in A Copmpanion to Paul: Readings in Pauline Theology, ed. M. J. Taylor (New York: Alba, 1975) 75; Getty, “Apocalyptic Perspective”, 91-121. F. Hahn, “Das Gesetzeverständnis im Römer- und Galaterbrief”, ZNW 67 (1976) 49-51; Käsemann, Romans, 279-285; O. Michel, Römer, 224; F. Mussner, “Christus (ist) des Gesetzes Ende zur Gerechtigkeit für jeden, der glaubt’ (Röm 10,4)” in Paulus: Apostat oder Apostel? Jüdische und christliche Antworten (Regensburg: Pustet, 1977) 3144; Sanders, Paul, 550; Schoeps, Paul, 171; H. Schlier, Der Römerbrief HTKNT 6 (Freiburg: Herder, 1977) 311; P. Stuhlmacher, “’Das Ende des Gesetzes’: Über Ursprung und Ansatz der paulinischen Theologie”, ZTK 67 (1970) 14-39; D. Zeller, Juden und Heiden in der Mission des Paulus: Studiel zum Römerbrief (Stuttgart:Katholisches Bibel-werk, 1973) 193. Others who argue alternatively that télos signifies “goal” or “destination” are R. Badenas, “The Meaning of Telos in Romans 10:4” (Ph.D. Dissertation, Andrews University, 1983); A. J. Bandstra, The Law and Elements of the World: An Exegetical Study in Aspects of Paul’s Teaching (Kampen: J. H. Kok, 1964) 101-106; P. Bläser, Das Gesetz bei Paulus NTA 19.1-2 (Münster: Aschendorfer, 1941) 173-181; R. Bring, “Paul and the Old Testament: A Study of the Ideas of Election, Faith and the Law in Paul With Special Reference to Rom. 9:30-10:30,” ST 25 (1971) 20-60; Cranfield, Romans, 515-520; idem, “St. Paul and the Law,” SJT 17 (1964) 43-68; Davies, Paul and Rabbinic Judaism, 69; G. E. Howard, “Christ the End of the Law: The Meaning of Romans 10:4ff,” JBL 88 (1969) 331337; Meyer, “Romans 10:4,” 61, 75-76; C. T. Rhyne, Faith Establishes the Law SBLDS 55 (Chico: Scholars, 1981) 103-104; Suggs, “’The Word is Near You’: Romans 10:6-10 Within the Purpose of the Letter;” Toews, “The Law in Paul’s Letter to the Romans,” 238-245; U. Wilckens, “Was heisst Paulus: ’Aus Werken des Gesetzes wird kein Mensch gerecht’?” in Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament (Neukirchen: Neukirchener, 1969) 51-77. A third option is chosen by exegetes who follow Barth (Romans, 375) and sit on the fence, claiming telos means both “goal” and “termination”, e.g., Barrett, Romans, 198; Bruce, Romans, 203; J. W. Drane, Paul: Libertine or Legalist? (London: SPCK, 1975) 133; Kuss, Römerbrief, vol. 3, 752-753; F. J. Leenhardt, Epistle to the Romans: A Commentary, tr. H. Knight (London: Lutterworth, 1961) 266. R. Jewett rightly dismisses this compromise as an attempt “to have one’s cake and eat it too” (“The Law and the Coexistence of Jews and Gentiles in Romans” (Int 39 (1985) 353).”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

345

Het zal de lezer wel duidelijk zijn dat we, zoals trouwens het merendeel van de theologen, de eerste uitleg kiezen: “telos” wijst op het einde als een slotfase. De wet van Mozes is niet meer geldig! Niet voor Israëlieten die Christus hebben aangenomen en niet voor Heidenen. En een laatste aantekening in dit verband aan de hand van de opmerking van de Heer in Mat.11:10-15. “Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen bereiden zal. Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij. Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen, ernaar. Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe, en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. Wie oren heeft, die hore!” Johannes de Doper is de vervulling van de door Maleachi voorspelde komst van Elia (Mal.4:5). Voor ons is belangrijk de opmerking dat “al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe.” Vanaf het ogenblik dat Jezus zijn prediking begint “breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan.” Het oude Joodse systeem is opgehouden. Of indien dit te sterk is uitgedrukt, Jezus zet het Koninkrijk der hemelen in contrast met “wet en profeten.” Beide zijn tegengesteld aan elkaar. In die zin zijn ook twee belangrijke gebeurtenissen te bezien uit de evangeliën. In Marcus 2:21,22 een conflict over vasten. Zowel de volgelingen van Johannes als deze van de Farizeeën vasten op bepaalde dagen, maar de discipelen van Jezus niet. Hij is de bruidegom en daarom moet men niet vasten. Meer zelfs men doet geen “jonge wijn” in oude zakken. Het evangelie van Gods Koninkrijk is een “nieuwigheid” op theologisch vlak. Het gaat verder dan wat de wet van Mozes zegt, verder dan de theocratie die bestond in de dagen van de koningen van Israël en moet daarom anders gebracht worden dan wat Johannes de Doper zegt of wat Farizeeën willen. En een tweede tekst in Marc.7:18,19. “En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.” Dat is ongehoord voor een “rabbi.” Men kan de wet van Mozes toch niet tegenspreken? Toch doet die Jezus dat! Jaren later zal Paulus het formuleren als dat Joodse wetten over “eten en drinken” aan het kruis zijn genageld (Col.2:14-16). Deze zaken wijzen op wat geschiedt: Jezus vervulde de wet in zichzelf. Daarenboven legt Hij al vast wat met het volk Israël zal geschieden. Tenzij ze in Hem zullen geloven als de nieuwe wetgever horen ze niet meer tot het volk Gods. Een nieuw begrip komt daarbij naar boven, tegen het eind van zijn prediking: “mijn gemeente.” En de nadruk mag gerust om “mijn” vallen. Hij is er ontwerper en Heer van. In den beginne


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

346

slechts bestaande uit vleselijke zonen van Israël. Maar het gaat om een uiteindelijke universaliteit. “Zijn” gemeente zal bestaan uit gelovigen uit alle rassen. U leest hierbij Mat.16:18 / 18:15-18 / 28:18-20. En gezien de stand van zaken en de verhouding Israël - Kerk van de Heer niet meer kan wijzigen is de onderstaande gevolgtrekking de enige juiste. De verschillen Israël - Kerk zijn o.a. de volgende: 1°) Het priesterschap van Aäron is vervangen door het priesterschap van Melchizedek (Heb.7:1-22). 2°) De cultus van het offer in Israël is een dagelijks terugkerende zaak. Deze van het NT is éénmalig (Heb.10:1-10). 3°) Centraal in Israël is de tempel in Jeruzalem. Centraal in het NT is dat de HERE (Vader, Zoon en Heilige Geest) “woont” in de gelovige (Joh.14:20,23 / Col.1:26,27). 4°) De Joodse religie gaat over Gods relatie tot één volk. In het NT gaat het om alle volkeren (Mat.28:19-20). 5°) Het OT gaat om het behoren tot het volk. In het NT gaat het om persoonlijk geloof in het werk van Christus en niet het tot een bepaald ras behoren (Hand.2:32,33,38). 6°) In het NT is God nabij Zijn volk zoals nooit het geval was in het OT (Joh.1:17 / Rom.6:14 / Gal.2:15-21) . 7°) De wet van Mozes die volkeren scheidde is niet meer van tel in het NT, waar alle volkeren één kunnen zijn in Christus (Eph.2:11-22). Biederewolf besluit zijn commentaar op Ezechiël met de volgende zin (blz.200): “Voor onszelf is het moeilijk om ons te ontdoen van de overtuiging van een letterlijk herstel van het land der vaderen zoals het aan de Joden is beloofd in het OT, hoewel we het even moeilijk vinden een letterlijk herstel volgens het tempelvisioen te aanvaarden.” Conclusie Een herstel, tijdelijk of voor een langere termijn, van de tempel en zijn offers is uitgesloten. Het zou erop neerkomen het werk van de Heer aan het kruis belachelijk te maken en voor onbelangrijk of niet efficiënt aan te zien. En ook voor niet-Joden zou dergelijk herstel waardeloos zijn. Wij, die uit de heidenen komen, die eertijds vreemdelingen waren voor God, zijn door het éne offer van de Heer en Zijn bloed dat op de aarde vloeide in vrede tot God mogen komen (Eph.2:11-16). Laat ons dus nooit of nimmer leren dat er nog eens een aardse tempel zal opgericht worden (Opb.21:22-25). 3de Stelling: Voorspellingen met betrekking tot Israël kunnen in vervulling gaan aan het “geestelijke Israël”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

347

Ware het niet dat de schrijvers van het NT zelf het principe toepassen om een letterlijke profetie (of wat letterlijk lijkt) uit het OT, “symbolisch” over te dragen op een “geestelijk Israël”, dan zou deze stelling zeker niet geformuleerd kunnen worden. We gaan daar uitvoerig op in in de vijf volgende onderdelen. Maar eerst wat ter inleiding. Wat zij op dat gebied zeggen Ofschoon het citaat dat hier volgt zeer voorzichtig is opgesteld en we er gedeeltelijk “amen” kunnen op zeggen moeten we toch neen zeggen op wat volgt. Er wordt geen rekening gehouden met wat er geschiedkundig en Bijbels aan het volk Israël voorviel in de jaren na de moord op Jezus van Nazareth. En ook de visie van de schrijvers van het NT is niet verwoord. We lezen in de Bijlage van het Tijdschrift ’Amen’, n°9, september 1996. “Wat is Gods voorwaarde voor het herstel van Israël ? Inderdaad, bekering en geloof! Zeg nou zelf, als Israël vanwege ongehoorzaamheid aan het Woord van God uit het land verwijderd is, en het keert nu, na verloop van jaren, in ongehoorzaamheid en ongeloof naar het land terug, zou dat dan nu naar Gods welbehagen zijn? Als de Joden terugkeren zonder aan de Goddelijke voorwaarde te voldoen, dan is dat ongeloof c.q. ongehoorzaamheid, en daarop rust de toorn van God. Het verraad van de Here Jezus vond plaats onder Gods toelating, profetie werd vervuld; sterker nog: het pastte in het Plan van God. En toch: wee degene door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Zou het vandaag anders zijn? Neen! Deze terugkeer geschiedt wel onder Gods toelating, en ligt in de profetieën opgesloten; het past zelfs in het wonderbare Plan van God. En toch: wee degene die terugkeert! De aanwezigheid in het land is tot nu toe alleen nog maar ellende geweest: oorlogen, aanslagen, geweld, etc. En het profetische Woord leert, dat Israël in het land de zonde vol zal maken door zich in de eindtijd te verbinden met het beest (...) Het vredesproces, dat zich nu voor onze ogen ontwikkelt, is de weg daar naartoe..! Zolang Israël zich niet tot God keert, keert Gods toorn zich niet van hen af (Lees bijv. Jes.5:25 / 9:11,16,20 / 10:4).” J. Schouten schrijft in ’Het Zoeklicht’, 22 aug. 1998, blz.10: “Omdat de gemeente onder het Oude Verbond een verborgenheid was, een geheimenis (Efeze 3), wordt er in het Oude Testament niet over geschreven.” Over het verband van Hosea 2:23 en Rom.9:25 zegt Walvoord (blz.74): “Dit is in Romeinen aangehaald, niet om Heidenen en Israël samen te voegen, maar om als een toepassing te dienen. Evenals God sommigen zou zegenen in Israël voor ze in Christus geloofden en toch het ware Israël niet waren, zo kan God ook Heidenen zegenen die vroeger niet gered werden. Het is een zaak van een tekst toepassen en niet interpreteren. Er is hier dus geen rede Heidenen en Israël te


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

348

verwarren. Alhoewel, God’s handelen met hen is op dezelfde wijze in dit gedeelte. Zowel Israëlieten die geloven als Israëlieten die niet geloven zijn echte afstammelingen van Jacob, maar slechts dezen die geloven worden gered. Op die wijze is de afstamming van Joden en Heidenen aangehouden.” Wat wij op dat gebied zeggen Aan de hand van vijf gedachten gaan we in op de verhouding van enkele Bijbelteksten en hun vervulling. 1) Gelovige Heidenen in Christus = Gods volk Dit is al gebleken uit de 2de stelling; alle letterlijke offers, waarvan het OT zegt dat ze “eeuwig” zijn, werden vervangen door het éne offer van de Heer aan het kruis. Dat er met Israël wat mis was blijkt o.a. uit het spel dat de profeet Hosea moet spelen om af te beelden dat de Almachtige “aanneemt” en “verwerpt” wie Hij wil. Hosea krijgt opdracht van God om één van zijn zonen die geboren wordt de naam te geven: “Lo-ammi”, letterlijk vertaald “niet mijn volk.” Een andere zoon geeft hij de naam “Lo-ruchamah”, letterlijk “géén barmhartigheid.” Dit is een beeld van het volk Israël en profetisch wat God met hen zal doen (Hosea 1:6,9). God gaat het met Zijn volk opnieuw beginnen. Er komt nog eens een vernieuwing van het verbond (Hosea 2:17-19). En het volk zal dan opnieuw belijden: “Mijn God” (Hosea 2:22). Nu is het toch verbazingwekkend dat dit Bijbelgedeelte door niemand minder dan Paulus onder goddelijke inspiratie toegepast wordt op Gods volk dat Hij heeft uitverkoren uit alle mensen, zowel Joden als Heidenen. Dus allen die Zijn Zoon hebben beleden en aangenomen als de Verlosser van hun zonden. Zo staat het in Rom.9:25,26 en lees gerust de context. Daar bestaat geen twijfel over. Dit gedeelte spreekt ook over heidenen. Wanneer we het zeer kritisch bekijken gaat het bij Hosea slechts over het tienstammen-rijk. Maar Paulus geeft aan het begrip Israël de wijdere betekenis, die ook de oorspronkelijke in het OT is: het ganse volk bestaande uit de twaalf stammen. De gedachte van Paulus gaat veel verder; hier gaat het om de twaalf geestelijke stammen van Israël die uit gelovige christenen van alle natiën is samengesteld. Wat men in een eerste opwelling slechts ziet als de vervulling aan het letterlijke Israël is in werkelijkheid aan de kerk, bestaande uit gelovigen (heidenen en Joden), in vervulling gegaan. Het “herstel van Israël” gaat zich waar maken aan een groep mensen waarvan het grootste deel niets te maken heeft met de vleselijke afstamming van Israël. Wat Paulus hier beschrijft is door Jezus van Nazareth voorzegd in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters. Die afvallige Israëlieten zullen hun rechten en voorrechten ontnomen worden en een ander volk zal er door gezegend worden. Mat.21:43 zegt: “Daarom, Ik zeg u, dat het Gods Koninkrijk van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” Vergelijk


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

349

hetzelfde beeld in Jes.5:1,2 / Jer.2:21. Dit is een profetie gezien er staat “zal weggenomen worden.” Geloven we dat, dan worden veel dingen klaar en duidelijk. Dan zijn ook de volgende teksten onze bezinning waard. Mat.22:7 waar staat: “En de koning werd toornig, en zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.” Deze parabel spreekt in de eerste plaats over het volk Israëls. De kinderen van het koninkrijk Israël uit die periode zullen bijna allen in Gehenna belanden (Mat.8:12 / Luc.10:10,11). Vergelijk nog Dan.9:26 / 1 Thes.2:16 / Heb.2:3. Verder lezen we in Mat.23:38: “Zie uw huis wordt aan u overgelaten.” Met ander woorden; God verlaat dat afvallige vleselijke huis Israëls om zijn intrek te nemen in een ander huis. Vergelijk Luc.19:43,44 / 21:20, 24 / Rom.11:25. Wie over Israël iets te zeggen heeft en zijn eventuele toekomst, kan dat niet zonder te luisteren naar Mat.21:43 / 22:7 / 23:38. Zouden we niet luisteren naar de Heer van Israël en wat Hij te zeggen heeft over dat volk? En het is ook duidelijk dat de profeten uit het OT leren dat slechts een “rest” de Messias aanneemt en “gered” wordt. Zie bijvoorbeeld naar Jes.4:3 / 6:13 / 10:20 / Jer.23:3 / Amos 3:12 / 5:15 / Haggaï 1:12 / Zach.8:6-11 / 13:8,9 / Micha 4:6,7. 2) Joël 2:27-29: de Heilige Geest is uitgestort Een tweede voorbeeld van deze overdracht van wat aan Israël is beloofd en aan een “geestelijk Israël” in vervulling gaat is wat in Joël 2:27-29 werd voorzegd. En terug zou men zeggen: dat kan slechts op het vleselijke Israël betrekking hebben gezien Joël 3:1. Zo zegt Bultema het op blz.231. Maar dat is het niet. Op de Pinksterdag, ná de Hemelvaart van Jezus, geeft Petrus zondermeer te kennen: wat Joël schreef gaat vandaag in vervulling (Hand.2:14-21). Wie dan goed leest zal zeggen: dit gaat toch in vervulling aan vleselijke Joden! Dat is juist! Het was wel een groep van alleen selecte Joden; zij die Jezus van Nazareth hadden aangenomen als hun Messias. En later wordt in dezelfde groep aan wie dit in vervulling gaat nog een groep Samaritanen (half-Joden) toegevoegd (Hand.8:4-7). Later ook heidenen (Hand.10). Daarom schrijft Lucas terecht over deze laatste: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: Zou iemand het water kunnen weren om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige Geest hebben ontvangen?” (Hand.10:44-47, wij onderlijnen). Zie ook nog Hand.11: 17 / 15: 8,9 / Rom.10:12. Slechts voor een korte tijd was Joël 2:27-29 exclusief weggelegd voor het vleselijke Israël. De profetie van Jer.31 spreekt in vers 31 over een nieuw verbond met zowel ”het huis van Israël” als het ”huis van Juda” dus alle twaalf stammen van Israël. Daarna worden in deze groep gelovigen uit de heidenen - mensen uit de volkeren - opgenomen (1 Cor.12:1-11). Die groep wordt nog later, door de apostel Paulus, omwille van de afbakening van theologische begrippen ”het Israël Gods” genoemd (Gal.6:15,16). Het appendix n°183 van Bullinger is in dit geval betreurenswaardig. Hij zegt dat gezien de ”geest” niet was uitgestort op ”alle vlees” zonder onderscheid met Pinksteren, de vervulling van Joël toen niet is geschied. Petrus zou op die morgen slechts naar de profetie


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

350

verwezen hebben om aan te tonen dat ze op dat uur van de dag nog niet dronken waren. Niet om de vervulling ervan aan te kondigen. Anderen zeggen dat er nog een grotere vervulling zal geschieden wanneer gans Israël zich zal bekeren. Maar de context van Handelingen twee is duidelijk. De bekering van de gelovige Israëlieten op dat ogenblik en de hoorders uit de volkeren die er op dat moment aanwezig waren hebben de vervulling ontvangen. Voor de aanwezigen uit de andere volkeren gaat het natuurlijk om bekeerlingen tot de godsdienst van Israël die zich dan tot christenen hebben laten herdopen. Ook dan gaat het om Israël die eerst is geroepen en gezegend, om negen uur in de ochtend. En later tegen het eind van de dag de enkele proselieten die zich laten dopen nadat ze Jezus als persoonlijk verlosser hebben aangenomen. Daarom een opmerking over proselieten. Die zijn er in Israël bijna altijd geweest. In de tijden van David zijn gekend Ittai, een Filistijn van Gath (2 Sam.15:19-22), Arauna de Jebusiet een Kanaïniet die David een plaats schenkt voor het altaar van YaHWeH (2 Sam.24:18-25). En natuurlijk Uriah de Hethiet wiens vrouw David op slinkse wijze weet te bemachtigen volgens 2 Sam.11. En nog wat over de situatie in Samaria nadat het overgrote deel van de 10 stammen waren weggevoerd naar Assyrië. Mensen vanuit Assyrië, geïmporteerd naar Samaria, trouwden met enkele overgeblevenen en deze afstammelingen kregen de ware naam van Samaritanen (2 Kon.17). Een geïmporteerde priester uit de vroegere bannelingen kwam terug om hen ”de juiste dienst van de God des lands (te) leren” (vers 27). Deze Samaritanen zijn dus geen echte vleselijke afstammelingen van de aartsvaders. Ze aanvaarden ook niet zoals de Farizeeën alle 24 boeken uit het O.T. (volgens de Joodse telling) maar zoals de Sadduceeën slechts de 5 eerste Bijbelboeken. Ze verwachten in de tijd van Jezus dan ook de Messias (Deut.18:15-18 / Joh.4:25). Hoewel Jezus Zijn eerste discipelen opdracht geeft niet door Samaria te gaan (Mat.10:5,6). Maar dat is wel tijdelijk want zelf gaat Hij er op zijn minst eenmaal prediken (Joh.4). En nog voordat het evangelie definitief aan de heidenen gebracht wordt zijn er discipelen gemaakt in Samaria (Handelingen hoofdstukken 8 en 10). In dat Israël, dat Gods werk is, worden erfgenamen van alle volkeren opgenomen (Gal.3:26-29). En dat wil zeggen dat: ”niet allen die van Israël afstammen, Israël zijn” (Rom.9:6). Zo is het echte onvervalste nageslacht van Abraham ”hij” of ”zij” die handelt zoals Abraham zou gedaan hebben; in waarachtig geloof. Wie Jezus van Nazareth de ”echte” zoon van Abraham heeft aangenomen heeft zich met die aartsvader geïdentificeerd en mag ook zijn naam dragen (Gal.3:8,9,16). Daarom geeft Paulus ook ééns een speciale term aan de gelovigen. Een ”eigen” (Grieks ”periousion”) volk zegt hij in Titus 2:14. In enkele Engelse vertalingen staat er ”peculiar” en geeft volgens ons nog meer weer. De kerk bestaande uit Joden en Heidenen is uniek. Afgezonderd uit de wereld voor een ambt als priesters en koningen (1 Pet.2:9). Nog enkele opmerkingen over de vervulling van de belofte van Joël 2. Ook hier schermt men met twee of meerdere vervullingen van deze ene tekst. Dat is natuurlijk om iets te verbergen nl. dat de Kerk van Joden, en Heidenen in de plaats van Israël gekomen is. Of men gebruikt het om te


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

351

beweren dat zijn eigen groep de vervulling van die tekst waar maakt. Dat doen o.a. Jehovah’s Getuigen met volgende woorden: ”Die profetische woorden van Joël maakten diepe indruk op zachtmoedige mensen in de eerste eeuw. Maar tegenwoordig is hun uitwerking nog krachtiger omdat er, zoals de gebeurtenissen in de twintigste eeuw aantonen, een tweede vervulling van Joëls profetie heef plaatsgehad... In 1919 begon Jehovah zijn geest op zijn volk uit te storten op een manier die deed denken aan Pinksteren 33 G.T.”. ’De Wachttoren’ van 1 mei 1998, blz.14. Of ook nog dit. In ’De Wachttoren’, van 1 mei 1992, blz.13 lezen we: ”Er zou echter nog een verdere toepassing van Joël 2:28-32 zijn. Ja, deze profetie heef een opmerkelijke vervulling gehad sinds september 1919. Er werd toen een gedenkwaardig congres van Jehovah’s volk gehouden in Cedar Point (Ohio, VS). Gods geest was duidelijk aanwezig, en zijn gezalfde dienstknechten werden gestimuleerd om een aanvang te maken met de wereldomvattende getuigeniscampagne die heden ten dage nog steeds aan de gang is”. 3) Jesaja 11: Het Vrederijk . Over Jesaja 11 kunnen we kort dit zeggen. Het is een lievelingsprofetie van wie in de duizendjarige regering geloofd. In H.L. Wilmington, ’Book of Bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.283, 284 vinden we volgende verwijzingen: ”De oorspronkelijke vloek op de schepping zal ophouden (zie Gen.3:17-19)” met de verwijzing naar Jes.11:6-9. ”De wolf, lam en leeuw zullen bij elkander liggen” met de verwijzing naar Jes.11:6,7. ”Een klein kind zal er spelen met slangen” met de verwijzing naar Jes.11:8. Maar uit één oogopslag naar de verwijzingen in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966, blijkt dat daar vanuit het Nieuwe Testament geen aanleiding toe is. Alles behalve deze verzen 6-9 in Jes.11 hebben een verwijzing (of meerdere) in het N.T.. We lezen daar: Vers. Jes.11:1

11:2 11:3 11:4

11:5

Citaat. Mat.2:23 Hand.13:23 Heb.7:14 Opb.5:5 Opb.22:16 Eph.1:17 1 Pet.4:14 Joh.7:24 Joh.7:24 Eph.6:17 2 Thes.2:8 Opb.19:11 Eph.6:14


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

352

11:10

Rom.15:12 Opb.5:5 Opb.22:16 Nestle / Aland hebben verder nog: Jes.11:2 = Opb.5:6 en Jes.11:4 = Opb.22:16. Een duidelijk punt is hier dat deze profetie in vervulling gaat voorafgaande aan de Wederkomst van de Heer. En het heeft ook geen letterlijke uitleg gekregen in de verwijzingen van het NT. En bedenk: ook niet in het boek Openbaring, het is nergens in dat boek te vonden! De vervulling wordt op figuurlijk en geestelijk vlak uitgelegd. Het heeft betrekking op de kerk van Jezus waarin Joden én Heidenen ”volgens de beloften aan de vaderen gedaan” deel hebben aan Gods ontferming over de zondaar (Rom.15:7-13). Vijanden zoals kat en hond, zoals leeuw en lam of schaap en wolf leven in vrede naast elkaar. Dat wil zeggen dat mensen die natuurlijke vijanden zijn, vanuit ras, stand of sekse in de gemeente van de Heer in vrede naast elkaar leven. Op Gods heilige berg, in Zijn gemeente, sticht men geen verderf en is er een volheid van kennis zonder weerga (Gal.3:28,29). Een andere binding dan deze figuurlijke en symbolische uitleg van Jes.11:1-10 wordt in het N.T. niet gemaakt. Een letterlijke uitleg eraan geven - ook als die slechts in de duizendjarige regering plaats heeft - is niet op Bijbelse grondslag te bewijzen. Trouwens het beeld dat we geschetst krijgen in Jes.11 over de dierenwereld is in tegenstrijd met een andere profetie die over dezelfde periode spreekt. Dat is Jes. 35:8,9. Beiden neven elkaar gelegd zijn niet te rijmen wanneer we het letterlijk gaan interpreteren. Maar dat is geen probleem gezien het niet gaat om een letterlijke zaak. Beiden gaan over geestelijke beschrijvingen. Beide trachten voor ons menselijk begrip iets te zeggen van datgene wat we moeilijk kunnen begrijpen. En hoe moet je dan uitleggen dat in het duizendjarig rijk nog mensen zullen sterven volgens de aangehaalde teksten in dit verband. Zo o.a. Jes.11:4 / 65:20 / Zach.14:17-19. Wanneer we er het boek Handelingen op na lezen ligt de nadruk op de vervulling van wat de profeten hebben voorzegd. Petrus zegt kort na de Pinksterdag het volgende: ”Hem moet de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. Mozes heeft toch gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samuël af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd” (Hand.3:21-24, wij onderlijnen). De christelijke profeten zeggen zonder tegenspraak dat door Christus ”vrede is gemaakt” (Col.1:20). ”De vrede Gods is gekomen” (Phil.4:7). Eén van de vruchten van de geest is ”vrede” (Gal.5:22). Wanneer de Heer Zijn gemeente verlaat is dat in ”vrede” (Joh.14:27). ”Wij... hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus” (Rom.5:1). Dat was voorzegd vanaf de geboorte van de Heer (Luc.2:14). Hij is wel degelijk; de vrede van de wereld (Eph.2:14). Het is deze ”vrede”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

353

die in de profeet Jesaja was aangekondigd op een figuurlijke wijze. De voorzegging van de vrede aan Israël uit Ps.125:5 en 128:6 zijn in het Israël Gods vervuld (Gal.6:16). Zie ook de geestelijke uitleg van een andere gelijkaardige profetie die in dit verband verkeerd gelezen wordt; Jes.2:3 = Joh.4:22 en Jes.2:5 = 1 Joh.1:7. Jehovah’s Getuigen verklaren in ’De Wachttoren’ van 1 mei, 1998, blz.14, 24, 25 dat zij het enige volk zijn aan wie deze profetie van Jes.2:4 op een geestelijke wijze in vervulling gaat. In Jezus echter kan elke gelovige rust voor zijn ziel vinden: ”Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt; en Ik zal u rust geven: neemt mijn juk op u en leert van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is licht en mijn last is licht” (Mat.11:28, 29). Mensen hebben soms moeilijkheden dit dubbele aspect van Gods Koninkrijk te begrijpen. Wellicht kan de volgende illustratie helpen. We leven thans in wat men zegt ”de eeuw van de vooruitgang” te zijn. Maar dat is één manier om ons tijdperk te typeren. In deze ”eeuw” is er ”méér dan vroeger”; hongersnood, nieuwe ziekten, wereldomvattende armoede enz... De kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter. De helft (en meer) van grote steden zoals New York, Chicago, Mexico, Rio de Janeiro e.a. geven een indruk dat aan hen die ”eeuw van vooruitgang” is voorbij gegaan. Dan zeggen we nog niets over de 3de wereld. Op dezelfde wijze is het Koninkrijk Gods nu in volle expansie en staat open voor alle mensen van goede wil. Ongelovigen hebben daar echter geen weet van, aan hen lijkt het Koninkrijk Gods voorbij te zijn gegaan. En hetzelfde beeld krijgen we ook in Ps.2 beschreven, de Heer is gekomen en regeert, met Zijn volk, in het midden van Zijn vijanden. Niet in de letterlijke zin van het woord maar in zijn volle betekenis op geestelijk vlak. Dieren die symbolisch mensen voorstellen is ook iets waar we niet moeten over vallen. Men kan dat regelmatig terugvinden in de Schrift. We geven enkele voorbeelden. De koningen van Assyrië en Babylon zijn ”leeuwen” (Jer.4:7 / 50:17). De prinsen van Israël zijn ”briesende leeuwen” en hun rechters ”wolven” (Zef.3:3). De prinsen van Israël zijn ook op een andere plaats ”welpen” genoemd van een leeuwin (Ezech.19:1-9). Vijanden van David worden vergeleken met ”stieren” (Ps.22:12). Bepaalde personen worden door Amos vergeleken als ”koeien van Basan” (Amos 4:1). Jezus vergelijkt sommigen als zijn ze ”wolven” (Mat.7:15 / 10:16). En Paulus spreekt over valse leraars als ”wolven” (Hand.20:29). Maar ook dan zal men nog opmerken: er is toch niet zoveel vrede in de kerk(en)? Laten we daar het antwoord op geven dat Paulus gaf en waaraan we niet moeten twijfelen of het correct is. Hij zegt in Rom.15:12,13 het volgende: ”En verder zegt Jesaja: Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen. De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop,


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

354

door de kracht des heiligen Geestes” (wij onderlijnen). De twee Scriftuurplaatsen die Paulus gebruikt ter ondersteuning van zijn argument zijn de volgende; Jes.32:17,18 en Jes.55:12. Daar lezen we dan: ”En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust... Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden; de bergen en de heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich en alle bomen des velds zullen in de handen klappen” (wij onderlijnen). Jesaja moet dus niet vervuld worden in een nog komend vrederijk. We moeten geloven wat Paulus zegt: we leven thans met beide voeten in het vrederijk. De vrede van de Messias, ook voor de heidenen is een zaak van het heden en niet van de toekomst. En daarom mogen we herhalen wat Paulus zegt zonder dat iemand het mag in twijfel stellen. Wie dit doet zal het met Paulus aan de stok krijgen! Of denkt u dat Paulus géén goede kijk had op deze profetieën? Daarom bij wijze van formule: het geestelijk Vrederijk van de Messias in Jes.11 = Rom.15:12 = de gemeente. Eén van de manieren van verdwijntrucs in deze duidelijke relatie is dat Scofield en zijn volgelingen zeggen dat Jes.11:11 over een tweede herstel spreekt en dat dit verwijst naar de duizendjarige regering. Maar deze uitleg kan niet, gezien er een uitleg gegeven is aan de eerste herstelling en dat is de uittocht uit Egypte volgens Jes. 11:16. Dat tweede herstel wijst daarom naar deze die vanuit zijn standpunt nog moet plaatsvinden. En wijst dus naar de periode van de terugkeer tijdens en uit de Babylonische gevangenschap. Van een herstel in het land na een mogelijke straf daaropvolgend, (een derde!) zegt de Schrift niets meer. Want hoe moet in deze derde vervulling een interpretatie gegeven worden aan de Filistijnen, Moabieten en de Ammonieten? Die stammen bestaan niet meer. Maar heeft u een Bijbel met de Deuterocanonische boeken (vb. Luther, of alle Katholieke Bijbels) zie dan naar het boek der Macabbeën. Naar 1 Mac. 3:41 / 5:1-8,68 / 10:83-89 / 11:60,61. Het maakt duidelijk dat Jes.11:1116 al is vervuld. Wacht dus niet op een verdere vervulling. U zegt: dat is geen geïnspireerd Bijbelboek! Dat klopt, maar het is toch geschiedkundig juist en wordt als historisch document niet in twijfel getrokken. Hou er dus ook rekening mee. 4) Jeremiah 31: De gemeente van Christus is het nieuwe verbond In Christenen voor Israël, juni 2001, blz.4 geeft J. van Barneveld de volgende uitleg bij Jer.31:3140. “Op zeer veel plaatsen in de Torah en in de profeten wordt over dit ‘nieuwe verbond’ gesproken. De belangrijkste plaats in de Schrift is wel Jeremiah 31:31-40... Wij zien de plotselinge, onverwachtse en wonderlijke groei van het aantal messiaanse Joden, die zo’n 20-25 jaar geleden begonnen is, als een klein begin van deze geestelijk verlossing van Israël”. Wanneer een Jood zich nu bekeerd, zou dit een teken zijn van het nieuwe verbond? Wat van alle duizenden Joden uit de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

355

tijd vóór de vernietiging van de tempel die Jezus als verlosser hebben aangenomen en gestorven zijn in de vervolgingen die Rome er liet op volgen? Wat moeten we zeggen over de grote mannen en vrouwen die in de 18-20e eeuw vanuit hun Joods geloof belijders van de Messias geworden zijn. Edersheim, Baron, Da Coste, Montifiori en de huidige bisschop van Parijs! We vergeten er nog honderden anderen! Men zegt dat heden, 0,5% van de Joden in Christus geloven! Is het nieuwe verbond slechts iets van de toekomst! Slechts voor Joden! Walvoord geeft over het Nieuwe Verbond de volgende details: (we korten in) ” 1°) Het verbond is specifiek gemaakt voor de natie Israël... dit verbond spreekt niet over iemand die geen afstammeling is van Jacob... 2°) Het Nieuwe Verbond is daarom voorzegd ter vervanging van het Mozaïsche verbond... 3°) De belangrijkste voorziening van het Nieuwe Verbond zal vervuld worden na de tijd van de verdrukking van Israël, speciaal de Grote Verdrukking... de beloofde vervulling is na die tijd van verdrukking (Jer.30:7)... 4°) Het Nieuwe Verbond vervangt het Mozaïsche verbond en zal in ”de harten geschreven” zijn en niet op stenen tafelen (Jer.31:33). 5°) Het Nieuwe Verbond zal een grote geestelijke zegen zijn voor Israël... 6°) Het Nieuwe Verbond zal met zich de openbaring brengen van de heerlijkheid van God... Het verwijst in het kort naar het Koninkrijk van Christus dat opgericht wordt met de tweede komst... 7°) Het Nieuwe Verbond spreekt van vergeving, genade en zegen... De voorzieningen van het Nieuwe Verbond zijn zo gedetailleerd dat het voor elke zorgvuldige onderzoeker duidelijk moet zijn dat dit Verbond in het verleden nog niet werd vervuld en ook nu zich niet vervuld. Het is daarom de hoeksteen van het geloof in een duizendjarig koninkrijk dat komt met de tweede komst van Christus. Daarom dienen de a-millenialisten, die het komende duizend rijk niet aannemen, trachten te bewijzen dat het verbond nu wordt vervuld alhoewel al de details ervan nog niet verwezenlijkt zijn” (blz.209, 210). Bij Jer.31 heeft Scofield géén commentaar. In de lijst van nog onvervulde profetie uit het O.T. met betrekking tot Israël bij Bultema is Jer.31:31-34, de belofte van het nieuwe verbond, niet opgenomen. Hij gaat van Jer.31:27,28 over naar Ezech.34:23 (zie blz.228, 229). Biederwolf doet aan elke poging om dit deel niet naar de Kerk van Jezus Christus te laten verwijzen, maar naar een toekomstig herstel van Israël. John Darby stichter van de Broeders heeft hetzelfde gedaan als Biederwolf. Volgens Scofield heeft Jer.31:31-34 betrekking op de Joden en een zijdelingse verwijzing naar de gemeente van Christus. Voor Walvoord (blz. 218) zijn er twee nieuwe verbonden die nauw met elkaar gekoppeld zijn, één voor Israël en één voor de gemeente van het N.T.. En ook een citaat uit H.L. Wilmington, ’Book of Bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.283. We lezen daar dat Jer.31:31-34 / 32:39 / Ezech.11:19,20 / 36:26 wijst naar een verbondsvernieuwing. Blijkbaar vergeet deze schrijver dat Paulus deze eerste tekst, die de belangrijkste is, op de Kerk van Jezus (bestaande uit Joden èn Heidenen) toepast. Wilmington heeft dan ook geen oprecht gebruik van de Schrift gemaakt. Wie denkt dat we hem verkeerd voorstellen verwijzen we


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

356

nogmaals naar ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966. Het N.T. gebruikt Jeremia 31 niet in de zin van een nog toekomstige profetie die aan Israël en gelovige Heidenen in vervulling gaat na de Wederkomst van de Heer. Vers Jer.31:31

Citaat Mat.26:28 Luc.22:20 1 Cor.11:25 2 Cor.3:6 31-34 Heb.8:8-12 31:33 2 Cor.3:3 Heb.10:16 (en 7 in Nestle / Aland) 31:33-34 Rom.11:27 1 Thes.4:9 1 Joh.2:27 32:40 Luc.22:20 1 Cor.11:25 2 Cor.3:6 Ezech.11:19 2 Cor.3:3 Ezech.36:25 Heb.10:22 36:26 2 Cor.3:3 36:27 1 Thes.4:8 Nestle / Aland hebben nog Jer.31:31 = Marc.14:24 Wilmington laat de Bijbel hier buikspreken. Deze teksten geven géén toekomstig herstel aan van Israël. Aan herstel is de Heilige Geest sinds Pinksteren bezig en blijft dit doen tot aan de Wederkomst van Christus. J. de Heer geeft (blz.34-50) in zijn lijst van 50 nog te vervullen profetieën, in verband met het herstel van Israël, dit vers niet op. Maar in de tekst van zijn boek doet hij dat wel (o.a. blz.149, 185). Is hij zijn eigen regels vergeten? Of had hij juist de kracht nodig van deze verwijzing om zijn leer toch een stevig uitzicht te geven! De Heilige Geest is over de gemeente sinds Pinksteren nedergedaald en heeft de volheid van het evangelie geopenbaard aan zijn geestelijke kinderen. Het Nieuwe Verbond is door de andere Trooster ook in werkelijkheid gekomen, het start niet met de Wederkomst van de Heer, maar is er reeds (Mat.24:14 / 28:18-20 / Marc.16:15,16 / Joh. 6:45 / Hand.1:8). De vrijgekochten des Heren zijn wedergekomen en ”jubelen in Sion”. Zo had Jes.35:10 het voorzegd en gaat het nu in vervulling (Luc.1:68,69 / 1 Pet.1:19). De gemeente is reeds tot Sion genaderd (Gal.4:26 / Heb.12:22) op geestelijke wijze. Eén voorafgaande profetie van Jesaja is gelijkaardig aan deze van Ezechiël. Zo staat er in Jes.54:13: ”Al uw zonen zullen leerlingen des HEREN zijn, en het heil uwer


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

357

zonen zal groot zijn”. De vervulling ervan geeft Jezus aan in een gesprek met de Joden in Joh.6:45: ”Er is geschreven in de profeten: En ze zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.” Iedereen, hetzij Jood of Griek, die de Heer aanroept zal behouden worden (Rom.10:12,13). V. Mora gaat hier op in wanneer hij tot de volgende gevolgtrekking komt: ”Men zegt wel eens dat de vernietiging van de Tempel en van de heilige stad het Evangelie de toegang tot de natiën verschafte. Deze bewering staat lijnrecht tegenover wat Mattheüs zegt. Het evangelie weerklonk reeds over de ganse wereld, en bereikte alle volkeren vóórdat de heilige stad verwoest werd . Mattheüs en Paulus gaan hier hand in hand. Tegen het jaar 57 of 58 van onze jaartelling kan Paulus reeds schrijven in zijn brief aan de Romeinen (10:18) dat het evangelie alle Joden reeds bereikt had, zelfs dezen die in de diaspora leefden. Van zijn kant zegt Mattheüs (in hoofdstukken 24 en 25) dat het evangelie alle volkeren zal bereiken voordat de tempel verwoest wordt. Vanuit het standpunt van een Jood was de wereld rond de Middellandse Zee trouwens de enige wereld die hem kon boeien”. (wij onderlijnen) ’Le Refus d’Israël, Matthieu 27:25’, Edition du Cerf, 1986, blz.69, 70. Wat deze schrijver zegt is trouwens te ondersteunen met een uitspraak van Paulus tegen het einde van zijn leven. Hij schreef toen hij in Rome in de gevangenis zat, het volgende met betrekking tot het evangelie: ”dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel” (Col.1:23). Het nieuwe verbond is gekomen en bekrachtigd met de dood van de Heer (Heb.8:13 / 9:15 / 13:20). Wie anders leert neemt een loopje met de waarheid zoals de schrijver van de brief aan de Hebreeën ze verkondigd. Dat kan niet. Hij verwoord het duidelijk in Heb.2:2,3: ”Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en voor hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd”. Zich begeven op de uitleg die de mensen van een toekomstig duizendjarig rijk voorstaan is dan ook fout. Die tekst van Jer.31:31 wijst naar de dagen nà de verdrukking van Israël. En dat is volgens de voorafgaande woorden (verzen 1-30) nà de uittocht uit Egypte en/of de terugkeer na de Babylonische gevangenschap. We geven toe dat de tekst niet gemakkelijk is maar een verschuiven naar een duizendjarig rijk kan niet. Wanneer op het apostelconcilie Petrus zegt dat de Heidenen door Gods genade de Heilige Geest hebben ontvangen, dan moeten we zo een uitspraak honoreren. Hij voegt daar trouwens aan toe dat God dit doet: ”zonder enig onderscheid te maken tussen ons en hen” (Hand.15:8,9). En het is deze apostolische taal die we ook vandaag moeten verkondigen. We moeten dus op geen enkele wijze de volkeren in de wereld trachten te “divisioneren” in een Joods deel èn de anderen. We mogen geen rassenonderscheid maken, de Heilige Geest doet dat ook niet!


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

358

Wanneer we om gelijk welke reden ook een ”apartheid” leren dan gaan we in tegen wat de reden is van de komst van de Heilige Geest, namelijk de mensen te overtuigen van zonde. Bij wijze van formule: het Nieuwe Verbond van Jer.31:31-37 = Heb.8:8-12 = gelovige Joden en Heidenen = alle geestelijke zonen van de Vaderen. Zo is dan elke onbekeerde Jood voor God een verloren Jood (Joh.3:3-7). Ook de Jood moet om door God aangenomen te worden gereinigd worden voordat hij kan behoren tot Gods ”eigen volk” volgens Titus 2:14. De schrijvers van het N.T. hebben deze tekst (van Ezechiël) dan ook niet ge-judaïseerd of ge-literaliseerd, maar wel ge-universaliseerd. 5) Opgepast voor oppervlakkigheid Een aanhaling met betrekking tot het geestelijk Koninkrijk van God over alle Natieën is Amos 9:11-15 = Hand.15:15-18. Hij die recht heeft op de troon van David is gekomen (Ezech.21:27). Jezus heeft de troon van YaHWeH op zich genomen (1 Kron.29:23). Zie ons commentaar bij stelling n°1 in verband met Israël en verder bij Mat.7:22 in hoofdstuk vier. Om u een idee te geven van de voorwaarden waaraan Israël moet voldoen om gezegend te worden in dat rijk lezen we wat de HERE zelf tot Salomo spreekt: ”Wat u aangaat, indien gij voor mijn aangezicht wandelt zoals uw vader David in volkomenheid van hart en in oprechtheid gewandeld heeft, en doet naar alles wat Ik u geboden heb, als gij mijn inzettingen en verordeningen in acht neemt, dan zal Ik uw koningstroon over Israël voor altijd bevestigen, zoals ik tot uw vader David gesproken heb; nimmer zal u een man ontbreken op de troon van Israël. Maar indien gij u ooit met uw zonen afkeert en Mij niet volgt, mijn geboden en inzettingen niet volbrengt, maar andere goden gaat dienen, en u voor die nederbuigt, dan zal ik Israël uitroeien van de bodem die Ik hem gegeven heb, en het huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik u van mij wegstoten, zodat Israël tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken zal worden. Dit huis zal tot puinhopen worden” (1 Kon.9:4-8a wij onderlijnen). Wat we met dubbele strepen onderlijnen is normaal wat men in bepaalde Israëlkringen aanhaalt. Wat we in de enkele streep zetten is datgene waaraan moet voldaan worden wil de zegen van God op Israël blijven. Dat is van hun kant uit de primaire voorwaarde. Is Salomo afvallig dan zal hij tezamen met het volk mee moeten delen in de straffen van God. Hij heeft het beginsel van gemeenschapsverantwoordelijkheid geschonden. Indien er geen berouw op volgt dan is er van géén herstel sprake. We citeren H.M. Ohmann uit, ’Wie kent uw toorn?’, Oosterbaan & Le Cointre, Goes, 1988, blz.107, 108 die hierover schrijft: ”En even later: ’gij zijt immers een hardnekkig volk’. Tot zesmaal toe vertelt Mozes hun dat zij de HERE tot toorn hebben verwekt of dat de HERE Zich tegen hen vertoornde (9:7,8,18,19,20,22). Hoe de HERE hen zal weten te treffen, lezen we in hoofdstuk 11:17: ’... en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de HERE u geven zal’. Nogmaals citeren we B. Holwerda: ’Ze gaan dan verdwijnen uit dit goede land, cf. I 35, VIII 7-10; immers de heerlijkheid van dit land is het grote motief van dit boek; in het feit dat ze het in bezit


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

359

gaan nemen openbaart zich de trouw en de genade van Jahwe; maar daarom betekent zijn toorn ook het verlies van die rijkdom die ze nu op het punt staan in ontvangst te gaan nemen’”. In hetzelfde verband van een mogelijks herstel van Israël duiken steeds een reeks teksten op bij de verdedigers ervan, trouwens altijd dezelfde. Hier enkele met een kort commentaar. Lev.26:40-45: gaat in vervulling met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap. Zie 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 / 29:12-14. En wat is vervuld op basis van geloof hoeft niet meer nog eens vervuld te worden in een duizendjarig rijk. Trouwens het berouw van het volk van het verbond leidde tot een herstel als natie terwijl, sinds de komst van de Heer het om een individuele verzoening gaat na een persoonlijk belijden van zonde. Duidelijk is dat bij vergelijk van de volgende teksten: 1 Kon.8:33 / Neh.9:2-4 / Dan.9:5 met Hand.2:36-40. Geslachtsregisters zijn hierbij een hindernis en zijn thans niet meer belangrijk. Onder christenen is het Jood-zijn niet de belangrijkste factor tot verzoening (1 Tim.1:4 / Tit.3:9). Ook de Jood-christen mag niet meer op zijn vlees vertrouwen (Phil.3:3 / Gal.3:7). Jes.45:17: gaat in vervulling aan Christen-Joden sinds Pinksteren Heb.5:9. Jes.54:7,8: de verzen 11 en 12 vinden we vervuld aan de gemeente (Joden en Heidenen) in 1 Pet.2:9,10 / Opb.21: 10-21. Zo ook deze verzen. Voor vers 13 zie Joh.6:45. Jes.59:17: = Eph.6:14,17 / 1 Thes.5:8. Jes.59:18: = 1 Pet.1:17 / Opb.20:12,13 / 22:12. Jes.59:20 = Rom.11:26,27. Hier lopen de zaken gewoon als ”zijnde” en nog ”niet zijnde” door elkaar, zoals de uitdrukking ”eeuwig leven” van ”nu” is èn van de ”toekomst”. Jer.32:37-41: zie naar 2 Cor.6:16 (voor vers 38) en voor vers 40 naar Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb. 13:20. Ezech.36:24-26: zou moeten in vervulling gaan in deze tijd volgens wie nog een duizendjarig rijk verwacht. Bultema (blz.83) haalt deze tekst aan om te beweren dat Israël in ongeloof zal hersteld worden. Maar hoe is zoiets mogelijk wanneer de God van Israël steeds geloof op de eerste plaats stelt, voordat er een zegen kan op volgen? Neem als voorbeeld de Babylonische gevangenschap en het herstel dat daarna volgt. Israël heeft berouw en daarna volgt het herstel! Zie o.a. Ezra 3:5,10,11 / Neh.1:4-11 / Hag.1:12,13 / Dan.9:1-6. Uit de volgorde der gebeurtenissen in Ezech.36 mag niet een definitieve regel van Gods vergeving zomaar te niet gedaan worden. Wanneer u trouwens dat gedeelte leest tot en met vers 33 is alles duidelijk. Men zal zich vooreerst bekeren. En ook nog dit: het is een ”rest” die zich zal bekeren (Jes.1:9 / 10:20-22 / 46:3 / Jer.23:3 / 31:7 / Amos 5:30 / Micha 2:7 / 4:5-7 / 7:18). Een totaal herstel leren vanuit Ezechiël 36 is de Schrift nog eens misbruiken. Hosea 3:5: Biederwolf geeft twee mogelijke uitleggingen: een letterlijke (zijn keuze) of een geestelijke (onze keuze). Micha 7:19,20: zie Luc.1:55 en Rom.15:8. Dat gaat in vervulling aan Joden én Heidenen die de Messias hebben aangenomen sinds Pinksteren. De gemeente van Christus is het zaad van Abraham. Wanneer het om gelovige Heidenen gaat, onder een lichamelijke band.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

360

Het is raadzaam om bij de verklaring van deze teksten uit het O.T. altijd een lijst bij de hand te hebben met de verwijzingen in het N.T.. Dat lost vele vragen op zonder lang zoekwerk, want die tekst, of een nabijgelegen, heeft soms betrekking op de christelijke gemeente zonder dat men er erg in heeft. (Zie bijvoorbeeld de lijst die we terugvinden in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.) We hebben het principe van deze overdracht van een profetie uit het O.T. naar het geestelijke Israël slechts kunnen aangeven. Het N.T. geeft er nog veel meer. Volgens professor A. A. van Ruler is het Oude Testament “de eigenlijke Bijbel” en het Nieuwe Testament is “niet meer dan het lijstje met vreemde woorden ter nadere verklaring achterin.” (Religie en politiek, Nijkerk 1945, blz.123.) Dit beeld is niet volledig correct, maar één ding is zeker. Het N.T. bevat de sleutel om het O.T. te begrijpen. Dat zal een Jood natuurlijk niet aannemen. Sinds Golgotha staan de zaken echter definitief vast op die wijze! (Zie o.a. H. de Knijf, ’Sleutel en slot’, Kok, 4de druk 1995.) Er moet ook op gelet worden dat sommige teksten spreken over het volk van Israël in de betekenis van de 10 stammen die hersteld zijn met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap (Jer.31:2-22 / Ezech.37:16-19 / Hosea 1:10,11). De profetie van Jer.31:1 maakt het duidelijk dat het herstel er zal zijn voor alle geslachten van Israël, dus alle twaalf stammen van dat volk. Na de herbouw van de tempel in de tijd van Ezra worden er twaalf bokken geofferd volgens het aantal van de 12 stammen, wat wijst op hun herstel (Ezra 6:16,17). En dat was volgens de voorzegging van Jer.33:7 en 50:19. In een symbolische handeling illustreert Jeremiah dat ook: twee stokken worden één stok (Jer.37:15-28). Zo vinden we in het N.T. ook verwijzingen naar het bestaan van de twaalf stammen in de tijd van Jezus. Anna, de profetes, was van het geslacht van Aser volgens Luc.2:36. Ook 1 Kron. 9:3 / Ezra 2:70 / Hand.26:7 om u te overtuigen. Zie hoe Jesaja dezelfde term ”Israël” wisselend voor de twaalf stammen en de tien stammen gebruikt (Jes.1:48 / 8:18 / 9:7-11). Jesaja gebruikt zelfs éénmaal de uitdrukking ”de beide huizen van Israël” in Jes.8:14. Velen zien dat niet in en maken dan ook verkeerde gevolgtrekkingen. Want wat God aan de 10 stammen vervuld heeft of aan 2 stammen moet Hij niet nogmaals aan de 12 stammen vervullen. Laten we nog op enkele punten wijzen. Jer.29:14, steeds aangehaald om nog een toekomend herstel te bewijzen van Israël, kan als uitleg niet juist zijn. Dit moet in zijn samenhang begrepen worden als met betrekking op de terugkeer na een zeventigjarige ballingschap in Babel. Het herstel van stad, tempel en muur duurt naar gelang de chronologie die we aannemen tussen 80 à 120 jaar. Maar... zegt men; in Jer.29:14 is toch sprake van herstel uit alle volkeren waarheen ze verstoten zijn. Vergeten we toch niet de gewoonte van al die volkeren in dat tijdperk om wanneer ze slaven maken uit één of andere natie men een gedeelte slaven meeneemt naar het land dat de overwinning heeft behaald. Maar ook dat een groot deel slaven verkocht wordt aan wie het hoogste bod doet en dezen worden naar andere landen in de omtrek gebracht. Er zullen dus Joden in ballingschap geweest zijn in nog andere landen dan: 1°) Assyrië (2 Kon.15:29 / 18:9-12. Kort daarop ontstaat er een nieuw ras, half Joods, half


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

361

Assyrisch = de Samaritanen), 2°) Babylon (2 Kon.25:11,12 / Jer.39:9,10) en 3°) Egypte (Jer.32:6-15 / 41:6-44:30). Wat betreft het laatste. Eén van de grootste bastions van het Joodse denken was te vinden in Alexandria in Egypte. Het is ook daar dat de idee is ontstaan om de Joodse Bijbel in het Grieks te vertalen rond 280 V.C.. Maar ook Elephantine (in de 5de eeuw voor Christus) was een belangrijke nederzetting van Joden. Jer.29:14 spreekt over het herstel van het gelovige deel uit al die landen. En dat kan ook nog vanuit een ander gezichtspunt bezien worden. In het verhaal van Ester valt namelijk op te merken dat deze koning Ahasverus (zeer waarschijnlijk Xerxes I, zoon van Cyrus) koning is over 127 landen en dat de Joden in verschillende van deze landen terug te vinden zijn volgens Ester 1:1 / 3:8. En nog twee opmerkingen hierover. 1°) Nadat Israël is hersteld uit de Babylonische gevangenschap spreken de profeten niet meer over een ”herstel of heropbouw”. Profetieën van Jesaja, Jeremiah, Ezechiël en nog enkelen gingen in vervulling vanaf 537 V.C.. Men zou hierop slechts één uitzondering kunnen vinden en dat is Zach.8:1-8. Maar bij nader toezien is ook dat geen uitzondering. Zacharia 8 laten slaan op een nog toekomstig herstel is die tekst geweld aandoen. Men moet de tekst begrijpen in de zin van wat er op dat moment aan de gang is: het herstel van land en de tempel in Jeruzalem. Voor wie Ezra 7:1-10 / Neh.11:1,2 en 1 Mac.14:8-14 vergelijkt is dat duidelijk. Zacharia 8 wijst naar de toenmalige herstelperiode, die in verschillende stappen tot het uiteindelijk resultaat leidde: de gelovige rest van Israël is terug in het land van de Vaderen. Want het herstel verliep in drie of vier etappen: 1°) in 537 (536) V.C. een groep van 42.560 mannen en 7.537 slaven en zangers, vrouwen en kinderen niet ingerekend. Het zal in zijn totaal dan ook een groep zijn van 200 à 300.000 personen zijn (2 Kron.36:20,21 / Ezra 1:1-4). 2°) Rond 470 V.C. een groep onder leiding van Ezra van 1750 mensen (Ezra 7:1-8:32). 3°) Korte tijd daarop één groep of twee onder leiding van de profeet Nehemia (Nehemia 2:5,6,11 / 13:6,7). De beschrijving van Zachariah 8 moet dan vanuit deze zaken begrepen en uitgelegd worden. 2°) De latere profeten spreken dus niet meer over herstel. Zo ook niet over het bezit van het ”land”. Na 537 V.C. zijn er geen teksten meer die spreken over een mogelijk herstel bij een nieuwe afvalligheid. Integendeel in het N.T. zijn de uitspraken van Christus en Zijn discipelen duidelijk tegenovergesteld aan deze stelling. In het O.T. wordt het begrip ”land” ongeveer 1600 maal gebruikt, bijna altijd m.b.t. Israël. In het N.T. slechts 50 maal en nooit m.b.t. een herstel in het land. Over ”terugkeer” spreekt het O.T. 245 maal waarvan het grootste deel i.v.m. de Babylonische gevangenschap. Maar slechts 13 maal in het N.T. en dan altijd zonder verwijzing naar herstel en terugkeer in het letterlijke Israël. ”Terugkeer” heeft in het N.T. te maken met een ”terugkeer” naar God, bekering eraan voorafgaande.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

362

En omdat volgens de norm en theologie van het N.T. Israël hersteld is vanaf 537 V.C. vinden we deze term daar ook steeds in gebruik en niet ”Judah” zoals te verwachten zou zijn. Jezus is de heerser van ”Israël” (Mat.2:6). Het land  Judah + Canaan = ”Israël” (Mat.2:20,21). De discipelen moeten prediken tot ”Israël” (Mat.10:23) en de inwoners ervan krijgen de naam ”volk van Israël” (Mat.2:6 / Luc.2:32 / Hand.4:10). Ze zijn de ”zonen van Israël” (Mat.27:9 / Luc.1:16 / Hand.5:21 / 7:23,37). En ze worden daadwerkelijk aangesproken als ”Israëlieten” (Hand.2:22 / 5:35 / 13:16). Het is niet in ”Israël” dat Jezus geloof vindt maar bij een heidense honderdman (Mat.8:10 / Luc.5:9). Ze moeten niet hersteld worden en zijn ook niet volgens een andere leer van het BritsIsraël terug te vinden in het UK en/of de USA. Of volgens de Mormonen voor wie Israël is terug te vinden onder de Amerikaanse Indianen. Daarom nog het volgende citaat bij dit alles: ”Indien de uiteindelijke betekenis van het O.T. terug is te vinden in het Nieuwe, wat moeten we er dan van maken gezien daar niets terug te vinden is over het herstel van Israël. Rom. 9-11) heeft het slechts over de geestelijke aspecten van de beloften die aan de vaderen gedaan zijn. Volgens Paulus bestaat Israël’s redding daarin; dat ze opnieuw ingeënt worden in de Olijfboom waarin reeds Heidenen ingeënt zijn door hun geloof in Christus (Rom. 11:13-36). Het is dan ook de beste uitleg om de vele profetieën van het herstel in het land te verklaren met betrekking tot de terugkeer onder Ezra en Nehemia, wanneer de Tempel en de stad Jeruzalem herbouwd werden; en de uiteindelijke vervulling te zien als de hemelse geestelijke zegeningen in een hemels land dat is weggelegd voor het ganse volk van God, alle gelovigen in Christus” P. Jewett in ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, edit. Merrill C. Tenney, deel 2, Zondervan, 1975, blz.344, 345. En bij wijze van formule van wat thans in vervulling gaat: het geestelijke Koninkrijk over alle Natieën inclusief de Joden is volgens Amos 9:11-15 = Hand.15:15-18. Een van de belangrijkste boeken over het verleden van Israël en de vervolging van dat volk (door meestal Christenen, jammer genoeg) is: M. Brown, ’Bloed aan onze handen’, Shalom Books, 1995. Toch moeten we voor het slot in het boek reserves maken, omdat de liefde voor Israël deze schrijver dingen laat zeggen die niet Scriftuurlijk zijn. We lezen op blz.189 “Als de verwerping van Israël de verzoening van de wereld betekent, zal de aanneming van Israël iets veel groters betekenen: de opstanding uit de dood van iedereen die met God verzoend is! En Israël zal aangenomen worden! Want: ’Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken (Romeinen 11:16); God zal het hele deeg redden.” (Wat de schrijver in schuinschrift zet hebben we onderstreept). Rom.11:16 spreekt over wat er van het begin af is geschied. Namelijk dat gezien er Joden afvallig geworden zijn, ze afgehouwen zijn en er onmiddellijk anderen - Heidenen - in de plaats gekomen zijn. De tekst spreekt van wat er in de tijd van Paulus al aanwezig was, een kerk bestaande uit Joden, waarmee God opnieuw gestart was en Heidenen die de Heer hadden aangenomen. Daarom is ook dat heidense deeg thans geheiligd. En trouwens de opstanding van de mensen uit de heidenen heeft niets te maken met Israël. Maar


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

363

alles met de Messias, met Jezus van Nazareth en het zoenoffer dat Hij bracht. Zelfs indien de schrijver op een geestelijke opstanding doelt, ook dan is zijn redenering verkeerd want het is de Heilige Geest die de wedergeboorte bewerkt. Blinde liefde voor Israël mag ons er niet toe leiden de Schriften (of de feiten) te verdraaien. Niet inlezen wat er niet staat. De hiernavolgende tabel kan u ook duidelijk maken dat men zich niet moet verliezen in het gebruik van één of ander beeld of gedachte in verband met de gemeente. Want één beeld geeft aan dat een bepaald aspect van de gemeente zo is. Een ander beeld geeft iets anders te kennen. De conclusie van de tabel is in elk geval deze; de kerk = de gemeente = de synagoge van het OT is = deze uit het NT, want ze hebben dezelfde namen en titels. In deze gemeente van het Nieuwe Testament oorspronkelijk bestaande uit Joden krijgen gelovigen uit de Heidenen dezelfde rechten (ook aangepaste plichten!) als de gelovigen uit Israël. BESCHRIJVING ”Gods tempel” ”kinderen der belofte”

OUD TESTAMENT Ex.29:45 Jer.31:31-33

”zaad van Abraham” ”erfgenamen naar de belofte” ”Gods uitverkorenen” ”wij zijn de besnijdenis” ”erfgenamen van het koninkrijk” ”een eigen volk” ”het volk van God” ”een uitverkoren geslacht” ”een koninklijk priesterschap” ”een heilige natie” ”een volk Gode ten eigendom” ”de berg Sion” ”de Stad van de levende God” ”het hemelse Jeruzalem” ”de heilige Stad” ”en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor

Gen.17:7,8 Deut.29:12,13

NIEUW TESTAMENT 1 Cor.3:16 Rom.9:8 (Joden) / Gal.4:28 (Heidenen) Gal.3:29 Gal.3:29

Lev.20:24,26 Gen.17:12

Col.3:12 Phil.3:3

Jes.62:12

Jac.2:5

Deut.4:20 Ex.19:5 Ex.19:5

Tit.2:14 Heb.4:9 1 Pet.2:9

Ex.19:6

1 Pet.2:9

Ex.19:6 Ezech.37:23

1 Pet.2:9 1 Pet.2:9

Ps.2:6 Ps.48:2

Heb.12:22 Heb.12:22

Joël 2:32

Heb.12:22

Ps.125:1 Ex.19:5,6

Opb.21:2 Opb.1:6


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

364

Zijn God en Vader gemaakt” Een nog steeds prachtig boek dat ingaat op het geheel van deze zaken is: H. Matter, ’De toekomst van Israël, in het licht van het Nieuwe Testament’, Bosch en Keunig, 1953. Conclusie Het is in het NT overduidelijk dat teksten die in het OT over vleselijke Joden spreken, onder inspiratie van de Heilige Geest, op een geestelijk Israël zijn toegepast. De Schriften worden daarbij geen onrecht aangedaan. Integendeel, dat is voor hen soms de énige mogelijke uitleg. 4de Stelling: Met de Wederkomst van Christus zal een deel van het vleselijke Israël gered worden Wat zij op dat gebied zeggen Wat zeggen de leraren van de toekomstige duizendjarige regering hierover? We lezen in ’Het Zoeklicht’ van 7 februari 1998 op blz.19 het volgende: “Op de bijbelstudie voor jongeren hebben wij laatst een discussie gevoerd over Romeinen 11:25,26, en dan vooral over het behoud van Israël. Hoe moeten we dit zien? Worden ook de seculieren, die dus niet in God geloven behouden? (J.S. te E.). Antwoord: Voor de wederkomst van Christus zal er voor het volk Israël nog een heel moeilijke tijd aanbreken, die Jeremia de ’Tijd van benauwdheid van Jacob’ (30:7) noemt. Wij kennen deze tijd meer onder de benaming ’Grote verdrukking’. Gedurende deze periode zal Hijzelf zijn volk louteren, tot hen spreken en Zich aan hen openbaren. Aan het einde van deze moeilijke tijd zal de Here Jezus als Messias wederkeren en dan zal het moment aangebroken zijn, dat het gehele volk Israël de Here Jezus als Messias aanvaarden zal. In Zacharia 12:10 lezen we:”Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen Hem aanschouwen die zij doorstoken hebben en over Hem een rouwklacht aanheffen als over een enig kind, ja, zij zullen bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene.” Wanneer Christus op aarde terugkeert en als koning Zich op de troon van David zal zetten, zal het volk Israël tot op de laatste man zich tot de Here Jezus bekeren en als hun koning aanvaarden” (wij onderlijnen). T. Niemeijer, de persoon die meestal de vragenrubriek voor zijn rekening neemt in ’Het Zoeklicht’ zegt als antwoord aan een lezer (13 juni 1998, blz.19): “U schrijft dat het gehele volk Israël de Here Jezus bij zijn wederkomst als hun Messias zal aanvaarden en dat doet op grond van Romeinen 11:26 waar staat dat ’Gans Israël behouden zal worden’. In Romeinen 9:27 staat echter, dat een ’overschot’ behouden zal worden (zie ook Jesaja 10:22, 23). Wordt nu gans Israël behouden of een overschot? (K.K. te H.) Antwoord: Het woordje ’gans’ Israël vraagt hier om verdere uitleg. Heeft ’gans’ betrekking op alle Israëlieten die ooit geleefd hebben, dus ook hen, die reeds gestorven zijn? Heeft het betrekking op


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

365

de nog levende Israëlieten tijdens de ’grote verdrukking’ of heeft het met het totale overblijfsel te maken, dat nog leeft, wanneer de Here Jezus terug komt? Ik geloof het laatste. Tijdens de grote verdrukking zal de Here God zijn volk louteren, waaruit een volkomen, Hem toegewijd volk, tevoorschijn zal komen. Het volk, dat door deze ’benauwdheid van Jacob’ tot bekering komt, zal als geheel volk de Here Jezus aanvaarden. Zoals Elia 3 jaar en zes maanden onder het volk werkte (zie Jacobus 5:17) waarop het volk zich op de hellingen van de Karmel tot God bekeerde, zo zal in de toekomst Elia, samen met een andere getuige, naar de aarde terugkeren, om het hart van de vaderen tot de kinderen terug te voeren! Deze twee getuigen zullen hun werk in de tweede helft van de grote verdrukking doen, een werk, dat uiteindelijk zal leiden tot de bekering van Israël als volk! Tot op de laatste man zal dit volk zich tot hun Messias bekeren. Maar dan hebben we het wel over de overgebleven Joden” (wij onderlijnen). Wat wij op dat gebied zeggen We geloven niet dat deze uitleg naar de Schriften is. Daarom moeten we op een en ander dieper ingaan? Onze stelling ligt hier ver vandaan. Laat ons trachten aan te geven waarom we ’Het Zoeklicht’ niet kunnen of niet willen volgen. In een slotfase van een moeilijk en gecondenseerd betoog aan de Romeinen (hoofdstukken 9, 10 en 11) zegt Paulus: “en aldus zal gans Israël behouden worden” (Rom.11:26). In onze stelling geven we aan dat “een deel” van het vleselijke Israël zal behouden worden. Op het eerste gezicht totaal wat anders. Toch denken we dat onze stelling ook deze van Paulus is, alleen anders geformuleerd. Vooreerst gaan we terug in de geschiedenis van de laatste jaren. In 1948 is door inwonende Israëlieten in het Palestina van toen, na een korte hevige oorlog, de staat Israël uitgeroepen. Als vervulling van Bijbelse voorspellingen zeggen velen dan, maar hier moeten we reeds neen op zeggen. Want herstel van het land naar goddelijke belofte kan slechts op basis van enkele voorwaarden. De eerste daarvan is “bekering.” De hoofdding van Deut.30:1-10 in de NBG zegt genoeg: “na berouw - verlossing.” Maar daartegenover lezen we bij een voorstander van de toekomstige duizendjarige regering het volgende (Biederwolf, blz.21, 22): “Zelfs in de akeligste omstandigheden en de meest serieuze afvalligheid van het volk zou er altijd een heilig zaad zijn op wie de zegeningen betrekking hebben, zoals er ook een overgrote meerderheid zou zijn over wie de vloek heen zou razen (origineel “exhausted”) (...) Dit gedeelte (vers 4,5) schijnt niet te verwijzen naar een nationale of plaatselijke terugkeer. Het heeft steeds en opnieuw een gedeeltelijke vervulling gehad tijdens de geschiedenis van de Joden. Maar of ze nadat de Joden zich tot Christus bekeerd hebben; letterlijk hersteld worden in het aardse Kanaän moet vanuit andere Scriftuurplaatsen die erop betrekking hebben, beslist worden” (wij onderlijnen). Dit is een echo van Scofield (blz.250).


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

366

Het boek Richteren is het mooiste voorbeeld van de wijze waarop God redt. En ofschoon Israël op dat moment nog in het land vertoefde waren ze er toch niet hun eigen meester. Door ontrouw aan het verbond werden ze overgeleverd aan de machten en volkeren rondom hen zoals vooraf voorspeld in Deut.31:29. Tot tienmaal toe krijgen we een beeld van: geloofsafval gevolgd door overheersing van een vreemd volk, God zend een Richter-Profeet, het volk heeft berouw en ze worden terug in Gods gunst aangenomen. Zie Richt.1:1-9 / 3:9,10 / 3:15 / 4:4-9 / 6:11-16 / 11:29 / 13:24,25. Een ander voorbeeld is de Babylonische gevangenschap, de tijd van de “eindafrekening” (Ezech.7:1-6 / 21:25). Het was slechts nadat het volk daar zijn afvalligheid en zondigheid betreurde dat God hen terug liet gaan naar het beloofde land (Neh.1:4-11). Maar ook daarna is het volk opnieuw afgevallen. Christus geeft aan zijn 12 apostelen de raad zich niet te begeven naar de steden der Samaritanen wanneer Hij ze uitstuurde. Ze mogen zich slechts richten tot “de verloren schapen van Israël” (Mat.10:5-7). Deze opdracht zal slechts na Hemelvaartsdag wijzigen (Hand.1:8 / 10:44-47). En uit Handelingen weten we dat Israël zich ook niet heeft bekeerd tot de boodschap van Jezus en zijn discipelen. Hun harten bleven verhard! Aan de voorwaarde van “berouw” voldoet het huidige Israël ook nu nog niet en dus is wat er zich momenteel voordoet in de moderne staat het resultaat van menselijk streven, niet Gods handelen. Ook aan de tweede voorwaarde van herstel voldoet het huidige Israël niet. Moderne godsdienstfilosofen van Joodse oosprong hebben over Jezus van Nazareth veelvuldig en veelzijdig geschreven. Of je nu H.J. Schoeps, D. Flusser, P. Lapide of J. Klausner (en vele anderen) neemt ze hebben dit gemeen: Jezus is niet de ware Messias die voorspeld werd in het OT. Maar dan zegt het getuigenis van het NT; “totdat” ze Hem niet hebben beleden en verkondigd kan Gods gunst niet op hen rusten (Mat.23:39). 

“Want wij gaan tot (de) rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn” zegt de schrijver aan de Hebreeën duidelijk (Heb.4:3). Een Jood die schrijft aan Joden! Elke Jood moet om deze rust in te gaan “toegaan tot de troon der genade” en die troon der genade is den “groten hogepriester (...) Jezus” (Heb.4:14-16). Voor de uitdrukking “totdat” in Mat.23:39 en zijn betekenis zie nog Mat.2:13 / 5:18 / 5:26 / 10:11 / 11:23 / 16:28 / 24:34 en vergelijk de paralleltekst in Luc.13:25.

Een ongelovige Jood is in Gods ogen sinds Golgotha niets meer dan een ongelovige Belg of Nederlander. De Hemelse Vader wacht tot men Hem nadert met de woorden “Ik heb gezondigd” (Luc.15:21). Daarbij heeft de Jood wel al dit voordeel: hij heeft van God de woorden ontvangen die hem tot de Messias moeten brengen (Rom.3:1-4). Maar gezien het algemene ongeloof van de huidige doorsnee Israëliet en het verwerpen van de Messias Jezus, kan wat thans in Israël geschied géén vervulling zijn van één of andere profetie. Of is juist niet Israël's verwerping van zijn Messias profetisch! Dat zegt o.a. Jer.7:13-15 / Mat.21:9 / 2 Cor.3:15,16. Dat geeft Paulus toch toe in Rom.9-11! Het


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

367

overgrote deel van Israël is niet tot geloof gekomen en deelt dus niet in Gods beloften van hoop en herstel (Rom.9:6). SLECHTS OP DIE GELOVIGE JODEN SLAAT IN DIT BIJBELGEDEELTE DE UITDRUKKING “KINDEREN DER BELOFTE” (ROM.9:8). Maar dezelfde uitdrukking heeft ook betrekking op het geheel van de kerk, Joden én Heidenen in Gal.4:28. Rom.9:24-30 Joden en Heidenen = Gods volk Dan komt Paulus tot een eerste besluit. Het gaat niet meer om vleselijke afstamming: “niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen, gelijk Hij ook bij Hoséa zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk” (Rom.9:24,25). Hoséa 1:10 en 2:23 gaan op een geestelijke wijze in vervulling aan alle discipelen van Jezus, ras is hierbij onbelangrijk. Zij vormen thans het “ware” Israël en dat Israël is “als het zand der zee” (Rom.9:27). Zij zijn het zaad = kinderen Gods (Rom.9:29). Voor dit laatste zijn het twee teksten uit de profeet Jesaja die aangehaald worden (Jes.10:22,23 / 1:9). Paulus zegt dat ze spreken over het geestelijke Israël (van bekeerde Joden en bekeerde Heidenen) en niet van een toekomstig herstel van een vleselijke Israël. Wie daar geen “Amen” wil of kan op zeggen zal ook hoofdstuk 10 en 11 in Romeinen niet meer begrijpen. En dat doet Biederwolf (blz.418,419) voor wie deze verzen slechts op Joden betrekking hebben. Over vers 27 maakt hij volgende aantekening: “De woorden die Jesaja uitsprak hebben betrekking op de terugkeer van het overblijfsel uit de gevangenschap. Hosea, in vers 25, spreekt van de ongelovige heidenen, maar Jesaja spreekt over de verwerping van Israël met uitzondering van het gelovige overblijfsel” Scofield geeft hierop geen commentaar. Merkwaardig is toch dat J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs in de ’Korte verklaring der heilige Schrift, Romeinen’, Kok, een zelfde uitleg geven over deze verzen als de voorstanders van de duizendjarige regering: Paulus spreekt hier over Israël zonder heidenen. Maar als theologen uit de Gereformeerde gezindte hebben ze natuurlijk géén leer van een komend duizendjarig rijk. Deze verzen die in het OT slechts kunnen spreken over het Joodse volk worden in dit gedeelte door Paulus toegepast op de kerk van de gelovigen in Jezus, gelovigen zowel uit de Joden als de Heidenen. Zij vormen samen het Nieuwe Israël. Romeinen 9:25 spreekt over Israël én Heidenen en aan beiden gaan de drie aangehaalde verzen uit het OT die daarop volgen in vervulling. De gedachte dat ook aan heidenen deze teksten in vervulling gaan is aangegeven door de gevolgtrekking in vers 30. Slechts in vers 31 wordt de draad met het vleselijke Israël terug opgenomen. In een commentaar hierop zegt J.S. Vos: “In vs.24-29 vindt, zoals reeds gezegd, de identificatie plaats van de “voorwerpen des erbarmens”: zij zijn de geroepenen uit de joden en heidenen. De gemeente uit joden en heidenen staat in het spoor van Izaäk, Jacob en Mozes. Met citaten uit de profeten Hosea en Jesaja bewijst Paulus deze identificatie. Hosea spreekt reeds over de roeping van de heidenen, terwijl Jesaja de redding van een “rest van Israël aankondigt.” Zie ’Paulus en de andere Joden’, edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J. Noorda, J.S. Vos, Meimema Delft, 1984; artikel van J.S. Vos op blz.114-145. In de schematische voorstelling van Rom.9-11 volgens


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

368

de schrijver (blz.119) lezen we over de verzen 25-30: “dit geldt voor ons, geroepenen uit joden en heidenen; volgens de profetie van Hosea en Jesaja: God heeft een niet-volk tot volk geroepen en in Israël een rest overgelaten.” 

Er is bij God “geen aanziens des persoons” meer, sinds Petrus de honderdman Cornelius en zijn huisgezin bekeerde (Hand.10:34-36). Vergelijk nog met 1 Cor.12:13 / Gal.3:28. Dat staat ook in Rom.9:24-27. Uit het vleselijke Israël heeft een klein deel Christus aangenomen (Rom.11:5) maar het grootste deel is verhard en verblind, wat trouwens ook voorzegd was (Rom.11:7-10). Paulus geeft dan grif toe dat gezien er nu zoveel heidenen zijn die de Messias aannemen dit wel eens een prikkel zou kunnen zijn voor Israël tot bekering (Rom.11:11-24). Wellicht is ondertussen nog geldig wat Jacobus schrijft aan de 12 stammen in de verstrooiing: “Kan soms, mijn broeders, een vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen opleveren? Evenmin kan een zilte bron zoet water geven” (Jac.1:1 / 3:12).

Schematisch ziet Rom.11:20-24 er dan als volgt uit: 1°) 2°) 3°) 4°) 5°) 6°) 7°)

geloof is het centrale thema (vers 20a) geloof alléén zal de Heidenen sparen (vers 21) geloof alléén zal de Israëlieten sparen (vers 23) geloof van Israël in de Messias zal opnieuw hun herstel betekenen (vers 24) ongeloof van Israël is verwijdering uit Gods gunst(vers 21) zo werkt Gods goedertierenheid onafhankelijk van het ras (vers 22) raciale hoogmoed telt niet meer, maar vrees (vers 20b)

Wat is de situatie van het vleselijke Israël in Rom.9-11? “Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots” (9:32), “hebben zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen” (10:4), “niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven” (10:16), “een ongehoorzaam en tegensprekend volk” (10:21), “door hun val” (11:11,12), “hun tekort” (11:12), “nu ongehoorzaam geworden” (11:31), “allen onder ongehoorzaamheid besloten” (11:32). “Hieruit volgt dat heidenen, die de gerechtigheid niet nastreefden, haar toch hebben verworven, de gerechtigheid namelijk door het geloof” (Rom.9:30 SV). Rom.11:26 Gans Israël = Welk Israël? De woorden, “en aldus zal gans Israël behouden worden” (Rom.11:26) mogen dus niet uitgelegd worden in contradictie tot vers 23: “maar ook zij (de afvallige Joden) zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven weder geënt worden.” Er moet aan de voorwaarde voldaan worden van “geloof” in de God van hun Vaderen en Jezus als de Messias aannemen. Dat is nu nog niet het geval. Maar dat zal zo zijn met de Wederkomst zegt men in veel kringen. Dan blijven


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

369

echter enkele vragen zonder antwoord! Heeft God ooit een gans volk gered alleenlijk op basis van nationaliteit? Of moest daar ook nog niet geloof aan toegevoegd worden? Wanneer God van datzelfde volk (en ons Heidenen) door de jaren heen geloof in Jezus vraagt als enige norm van redding waarom zou dat bij de Wederkomst anders zijn (Hand.4:10-12)? Zal God bij de Wederkomst een “aanziens des persoons” invoeren voor de Joden en niet voor de Heidenen (Hand.10:34-36)? Moet men dan toch een vorm van al-verzoening leren (alleen voor Joden) terwijl tientallen Bijbelteksten een dergelijke leer duidelijk als leerstelling verwerpen? En nog een punt: waarom zoveel nadruk leggen op de bekering van een volk terwijl in het NT alle accent ligt op de individuele bekering! Over bekeringen “en blok” van volkeren zwijgt het NT! Wanneer we het OT met het NT op dit punt vergelijken komen we ook in de problemen. Want er is geen enkele tekst uit het OT waar zonder onderscheid alle Israëlieten gered worden. Zou Paulus nu in strijd met wat de regels zijn van redding en verzoening met God thans iets anders verkondigen? Heeft geloof dan nu afgedaan als duidelijke voorwaarde tot vergeving en redding? Moet men dàt dan leren volgens het NT? Vragen waar men niet te vlug mag over heen stappen voordat we zulke drastische conclusies trekken uit dit gedeelte van Paulus! Stel dan toch dat God in al zijn barmhartigheid alle Joden zal redden. Dan staat er ook nog niets over herstel in het letterlijke Israël! Het NT zwijgt daarover en die gedachte is niet terug te vinden in de prediking van Jezus. Dàt herstel gaat men dan bewijzen uit het OT. Kan dat allemaal? Zaken zo maar verschuiven van links naar rechts, van Oud naar Nieuw Testament en omgekeerd zonder dat er aanwijzingen toe zijn! Maar ook de Griekse tekst van Rom.11:26 laat niet toe een volledig herstel van Israël te leren op het tijdstip van de Wederkomst. In de ’Korte verklaring der Heilige Schrift, Romeinen’ J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs, 3de druk, 1952, blz.249 lezen we: “De toebrenging van alle geroepenen uit de heidenen, tezamen met het ’overblijfsel’ uit Israël zal zijn de redding van ’gans Israël’; vandaar dat hij zegt: ’en alzo, op die wijze zal gans Israël zalig worden.” ’En alzo’, dus niet: ’en dan’, zoals meermalen wordt opgevat. Het Griekse woord betekent: zó, op die wijze, vgl. 1 Cor.11:28 / 14:25; ook 1 Thess.4:17. Het wijst natuurlijk wel terug op hetgeen onmiddellijk voorafgaat, maar op geen der aangehaalde plaatsen wijst het zonder meer een tijdstip aan. Ook hier, 11:25, ligt de nadruk meer op de volheid der heidenen in tegenstelling met Israëls gedeeltelijke verharding dan op het: ’totdat’. Ware er sprake van een tijdstip, dan zou het op een andere wijze uitgedrukt zijn, vgl. 1 Cor.4:5 / 13:12 / 15:28,54 / 16:2 / 2 Cor.12:10 / Col.3:4, waar onze St. V. heeft ’alsdan’ of ’dan’. Zo opgevat, dat nl. onder ’gans Israël’ verstaan moet worden de geroepenen uit de heidenen tezamen met het ’overblijfsel’ van Israël, spreekt Paulus hier dus niet van een bekering van Israël als volk, als volksgeheel, tot den Christus, aan het eind der dagen, wanneer het evangelie aan alle volken zal gebracht zijn; maar hij zegt eenvoudig positief, wat in 9:6 negatief was gezegd: niet allen, die uit Israël zijn, die vormen Israël; positief kan en mag deze gedachte zó aangevuld worden: zij zijn Israël, die door het geloof erfgenamen der belofte, het ’zaad Abrahams’ zijn. En dit temeer, wanneer men in aanmerking neemt, dat de brief aan de Romeinen na dien aan de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

370

Galatiërs is geschreven, en meermalen Gal. in Rom. sterk naklinkt. Zó betekent hier ’gans Israël’, het gehele geestelijk Israël, alle ’erfgenamen der belofte’, door Paulus Gal.6:16 het ’Israël Gods’ genoemd, vgl. ook Ef.2:12” (wij onderlijnen). Uit de Griekse tekst blijkt dat Rom.11:26 niet verwijst naar een momentopname van de komst van Christus of iets dat dáárna moet geschieden. Het wijst op gans de periode van verwerping van Israël en aanvaarding van de heidenen tot aan de Wederkomst. Dat wil zeggen vanaf Pinksteren tot de tweede komst; de tijd van de christelijke heilsperiode. En de meeste vertalingen zijn hier ook correct:  “en alzoo” SV / Luther,  “en zóo” Leidse Vert.,  “en zo” J.B. Poukens S.J.,  “en op die wijze” Brouwer,  “en dan” Canisius,  “en zo zal tenslotte” Willibrord,  “en aldus” NBG Canisius is fout indien hij verwijst naar een nog toekomend gebeuren na de Wederkomst, de anderen correct. En hieronder nog enkele Franse en Engelse vertalingen:  “et ainsi” Segond (1979) / Crampon / Liénart / Darby / Ostervald / D. Buzy / E.Osty / Synodale,  “alors” Maredsous,  “et après cela” E. Stapfer (is duidelijk fout),  “and then” Diaglott van B. Wilson (Jehovah’s Getuigen),  “and thus” K.I.T. interlineair (Jehovah’s Getuigen),  “and in this manner” K.I.T. tekst (Jehovah’s Getuigen),  “and in this manner” The better version C. Estes,  “and thus” The bible in living English, Steven T. Byington (Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen vooral omdat deze vertaling de naam Jehovah bevat)  “and so” J. Rotherham / American SV van 1901 / H. Schonfield / Douay / N.I.V.,  “and then” KJV / R.SV 1881 / F. Fenton / The New American Bible,  “this done” James Moffatt,  “once this has happened” Philips. De parafrase van Philips is er één om enkele dagen in zak en as te lopen want ze is beduidend bevooroordeeld. Een staaltje van INLEGHUNDE. Toch is niet iedereen overtuigd door dit argument. Men wil aanhouden dat er bij de tweede komst een herstel is van Israël, het grootste argument berust dan op de uitverkiezing als volk. Hoe de invulling in te schatten is, geven ook de schrijvers uit het vorige citaat aan en zeggen dan (blz.249, J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs): “Velen menen, dat Paulus hier tot vs. 32 een bekering


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

371

van Israël als volksgeheel leert. De beslissing is moeilijk, misschien mag men haar in Paulus’ woorden lezen. De boven uiteengezette opvatting lijkt verkieslijker. De uitdrukking ’gans Israël’ komt elders bij Paulus niet voor; had Paulus bedoeld een bekering van Israël als volksgeheel, dan zou het toch wel wat duidelijker mogen gezegd worden; in de woorden ’gedeeltelijke verharding’ ligt dit toch niet opgesloten; zij ontkennen, in aansluiting aan het tevoren gezegde, eenvoudig, dat Israël in zijn geheel zonder enige uitzondering, zich zou verhard hebben; en evenmin mag men het lezen uit het voegwoord: ’totdat’. Indien na het ingaan van de ’volheid der heidenen’ een andere toestand voor Israël als natie, een andere houding tegenover den Christus zou volgen, had dit toch wel met zoveel woorden mogen gezegd zijn.” 

In die zin geeft ook Charles Hodge zijn commentaar op Rom.11:26. Er komt volgens hem zeer waarschijnlijk een herstel van het Joodse volk maar dat wordt opgenomen in de Kerk en er is géén toekomstig rijk bedeeld op een Nieuwe aarde. Dus ook geen toekomstig rijk in de duizend jaren. Zijn redenen aangegeven voor hun opname in de Kerk zijn nog steeds de moeite waard overdacht te worden. Zie C. Hodge, Systematic Theology, Eerdmans, reprint 1973, deel 3 blz.792, 805-121. Voor wie een andere uitgave heeft de referentie is: Part IV., Ch III, par.2 en 5.

De lezer die nog verder wil ingaan op de visie van de Gereformeerden is één van de beste dingen in de literatuur die we kennen: Steve Schlissel, ’Hal Lindsay and the restoration of the Jews’, Still Waters Revival Books, Edmonton, Canada, 1990. De schrijver is van Joodse oorsprong en is tot Christus bekeerd in de kringen waar de leer van Hal Lindsay over de duizendjarige regering en dergelijke, heilige koeien zijn. Hij heeft deze na nauwkeuriger bestuderen van de eindtijdprofetieën gewoon moeten aanklagen in dit en andere boeken. Deze titel is de beste. Dit is Messiasbelijdend Jodendom op zijn best!

De ’SDA Bible Commentary’, zegt bij Rom.11:25 en 26 o.a. het volgende: “De verharding is niet gekomen over geheel Israël, maar slechts ’voor een deel’. Ze trof niet het overblijfsel naar de verkiezing der genade. (vers 5). ’Enige der takken’, niet alle, zijn afgebroken (17). Tot het uiterste einde destijds zal de verharding ’voor een deel’ de geestelijke toestand der Joden zijn. De twee sleutelgedachten van dit Schriftgedeelte zijn: ’de volheid der Heidenen’ en ’geheel Israël’ (vers 26). Indien, zoals sommigen menen, Paulus in deze uitdrukking letterlijk het heiligdom in zijn geheel hieronder vervat, en ’geheel’ het Joodse ras naar het vlees, dan predikt hij kennelijk de alverzoening. Wat Paulus echter leert in dit Schriftgedeelte, is stellig niet de alverzoening, want zijn brieven bevatten talrijke teksten die volkomen in strijd zijn met de leer (zie Rom.1:18,32; 2 Thess.1:7-10; enz.). (...) In vers 12 spreekt Paulus over ’de volheid’ van de Joden. ’De volheid der Heidenen’ dient dan natuurlijk zó te worden verstaan, dat het verwijst naar die Heidenen die het gehele Evangelietijdperk door, de middelen der verlossing aannemen. Met ’zal ingegaan zijn’ wordt bedoeld: in het Koninkrijk van Christus, de gemeenschap van Gods volk, dat voorgesteld wordt


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

372

door de goede olijfboom en waarin sommigen van de Heidenen reeds zijn ingeënt. ’En alzó’, dat wil zeggen: op die wijze, ’zal geheel Israël zalig worden’. Dat Paulus niet de alverzoening zowel voor Heidenen als Joden leert, is hierboven reeds aangetoond. Bovendien, waarom zou slechts het geslacht der Joden dat in de eindtijd leeft, de zaligheid verzekerd zijn door een zeker Goddelijk besluit? Paulus heeft zijn hoop uitgedrukt dat ’enigen uit hen’ (vs.14) mochten behouden worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat hij geloofde dat velen alle pogingen om hen te behouden, verwerpen zouden, en dat dienovereenkomstig hij nooit de bekering van een gehele natie op het oog had. (...) Andere verklaarders menen, dat ’geheel Israël’ het geestelijk Israël voorstelt. Dit gezichtspunt is gebaseerd op de gedachte, dat Paulus hier zijn voorbeeld van de olijfboom afmaakt. Hij heeft aangetoond hoe de takken die de ongelovige Joden voorstellen, waren afgebroken, en de enten van de wilde olijfboom, die de Heidenen voorstellen, werden geënt. Hij heeft ook aangetoond, hoe de afgehouwen takken herenigd zouden kunnen worden met de oorspronkelijke stam. Door het enten van deze takken zou de boom, die het geestelijk Israël voorstelt, weer tot een volkomenheid gemaakt worden. Aldus zou met ’geheel Israël’ alle verlosten bedoeld worden, Joden en Heidenen, die tezamen het ’gehele’ ware Israël vormen (Rom.2:28,29; Gal.6:15,16).” (Wij citeren hier de vertaling uit de niet onaardige brochure van de gekende Adventist F.J. Voorthuis, ’Israël en de Maranathaverwachting’, Boekenhuis Veritas, z.j.(1965), blz.53-55.) Het argument dat men gebruikt; de term Israël in Rom.11:26 moet uitgelegd zoals in vers 25 en spreekt daarom over het vleselijke volk - kan daarom niet juist zijn. Reeds aan het begin van de brief aan de Romeinen is het voor Paulus duidelijk dat de vleselijke afstamming van iemand niet een echte Jood maakt (Rom.2:25-29 / 4:11,12). En wanneer hij dat gedeelte aanvangt in relatie van de Joden/Heidenen, merkt hij van den beginne op dat er een vleselijk en een echt Israël is. Want beide zijn niet hetzelfde. Dat is duidelijk in Rom.9:6-8: “Het is echter niet zóó, dat het woord Gods gefaald zou hebben. Want niet allen uit Israël zijn Israël; evenmin zijn allen kinderen van Abraham, omdat zij tot zijn nakroost behooren, maar: Izaäks kinderen zullen uw nakroost heeten. Dat wil zeggen, niet de op natuurlijke wijze geboren kinderen zijn kinderen Gods; maar de kinderen, in wie de belofte wordt vervuld, die worden tot nakroost gerekend”(Brouwer). En wat denkt bijvoorbeeld iemand als Calvijn hierover: “Wederom, nadat hij hun het ijdel vertrouwen op hun afkomst ontnomen had, en toch aan de andere kant zag, dat het verbond, dat God eenmaal met Abrahams nakomelingen had aangegaan, geenszins teniet gemaakt kon worden, betoogt hij in het 11e hoofdstuk, dat de vleselijke verwantschap met Abraham niet van haar waardigheid beroofd mag worden, door welke weldaad, zo leert hij, de Joden de eerste en natuurlijke erfgenamen van het evangelie zijn, behalve voorzover zij door hun ondankbaarheid, als onwaardigen, verstoten zijn; maar toch zo, dat de hemelse zegening niet geheel van hun volk is weggegaan. Daarom noemt hij hen, ofschoon ze hardnekkig en verbondbrekers waren, niettemin heilig. Zoveel eer betoont hij aan het heilige geslacht, hetwelk God zijn heilig verbond waardig gekeurd had (...) Opdat ze dus niet van hun voorrecht zouden worden beroofd, moest


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

373

hun in de eerste plaats het evangelie verkondigd worden. Want ze zijn in Gods huisgezin als het ware de eerstgeborenen. Daarom moest hun deze eer betoond worden, totdat ze de hun aangeboden eer verwierpen en door hun ondankbaarheid maakten, dat ze naar de heidenen werd overgebracht. En met hoe grote hardnekkigheid zij ook volhouden oorlog te voeren tegen het evangelie, zo mogen wij hen daarom toch niet verachten, wanneer wij bedenken, dat Gods zegening, ter wille van de belofte, nog onder hen overblijft, gelijk de apostel betuigt, dat ze nooit geheel van hen zal wijken; want Gods gaven en roeping berouwen Hem niet.” Institutie Boek IV, hoofdstuk 16, slot par.14, W.D. Meinema Delft, z.j., vertaling Dr. Sizoo. Volgens Calvijn, (in zijn commentaar op Rom.11:26) is de naam Israël het gehele volk van God. Maar zegt: “dat de Joden de eerste plaats zullen innemen, daar deze in het huisgezin Gods als het ware de eerstgeborenen zijn” (“ut priorem locum Judaei ontineant, ceu in familia Dei primogeniti”). En daar moet en kan men slechts, “amen” bij zeggen. Met het oog op alles wat we hebben gezegd in dit verband moet dan ook de uitleg van J. De Vreugd over de term “gans Israël” verkeerd zijn. Hij zegt in het tijdschrift ’Christenen voor Israël’, mei 2001, blz. 24: “Vanuit het bijbels taalgebruik moeten we in ieder geval vaststellen dat ’geheel Israël’ ongeveer de helft van de gevallen dat de term wordt gebruikt, inderdaad betekent ’alle Israëlieten’ hoofd voor hoofd, en in de andere helft gaat het om een deel van Israël, maar dat dan wel weer in zijn totaliteit. Zo komt de term in het Oud Testament nogal eens voor als het om het leger van Israël gaat; met ’geheel Israël’ wordt dan het totale leger van Israël bedoeld.” Maar dat lijkt ons te gemakkelijk als oplossing en vooral de conclusie die hij hieruit heeft getroffen; allen van Israël uit de eindtijd. Ten eerste wordt de term “geheel Israël” in het NT niet zomaar gebruikt zoals hij in het OT gebruikt is. De term ontbreekt er bijna totaal en een vergelijk vanuit dat standpunt dringt zich niet op. Wanneer we zéér breed zijn in onze berekeningen dan komt de term in het NT slechts driemaal voor, waarvan Rom.11:26 er één is. Ten tweede heeft de term gans Israël wanneer gebruikt in betrekking tot het leger van Israël niet de betekenis van allen. Want daarbij moeten dezen uit het leger die kortelings getrouwd zijn uitgesloten worden. Ze hebben namelijk recht op één jaar verlof uit het leger wanneer ze trouwen. En er zijn nog enkele andere uitzonderingen (Deut.20:5-7). Tot slot: waarom dit beweren wanneer er klaar en onomwonden in het NT staat dat niet allen Israël zijn die uit de aartsvader Abraham stammen (Gal.3:14,26-29). We gaan dus nog wat verder in op de tekst! Rom.11:26. Gans Israël: 4 of (5) visies We citeren van F. Refoulé en zijn ’Et ainsi tout Israël sera sauvé’, Editions du Cerf, 1984, blz.3645,181 (sterk ingekort). “a) Gans Israël: het historische volk.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

374

Deze verklaring wordt door het grootste deel van de huidige commentators aangenomen. Volgens deze uitleg is Israël in 11:26a de aanduiding van het historische Israël of het vleselijke Israël. Aan dit Israël kondigt Paulus het heil aan (...) In zijn voordeel zijn de volgende argumenten. 1°) Vooreerst de context: vanaf het begin van hoofdstuk 9 spreekt Paulus over de toekomst van dit volk (...) 2°) De term Israël kan in vers 26a geen andere betekenis hebben dan in vers 25 (...) 3°) “Gans” staat in tegenstelling met het “gedeeltelijke” van vers 25.. . 4°) “Gans” is het tegenbeeld van “volheid” der heidenen in 11:25 (...) 5°) Tenslotte. In de Septuaginta is de uitdrukking “gans Israël” hetzelfde als “gans het volk van Israël.” b) Gans Israël: het Israël van God. In zekere zin is deze uitleg de omgekeerde van de vorige. En waarschijnlijk ook de oudste. Het was in elk geval deze van Theodorus van Mopsuesta, Theodorus van Cyrus, Theophylactus, Augustinus (...) Deze uitleg had weinig aandacht in de Middeleeuwen (...) Maar ze werd terug geleerd in de tijd van de Reformatie. Het was de uitleg van Luther en later Calvijn (...) en heeft heden nog vertegenwoordigers onder O. Glombitza, L. Cerfaux, E. Osty, D. Judant, H. Ponsot (...) We volgen hier zijn (Ponsot) uitleg: 1° Het tijdelijke van “achri hou” (“totdat” vers 25) heeft betrekking op de periode van de (...) handeling die gaande is, maar zegt niets over de daaropvolgende tijd. 2° “Houtôs” (“aldus”) heeft een betekenis van aanwijzing (...) 3° De betekenis van “houtôs” door U. Luz aangenomen als de wijze waarop God te werk gaat doet H. Ponsot besluiten dat de tijdsperiode of de aantallen in deze teksten toch vaag zijn, zonder het totaal uit te sluiten zijn, (...) 4° Men moet de beperkingen van Paulus in 11:14 en vooral 11:23 aldus begrijpen (...) c) Gans Israël: het Israël van God + het verharde Israël. Deze uitleg is nauw verwant aan de vorige gezien “gans Israël” Joden en heidenen bevat. Daarom is ze soms verward met de uitleg van b) (...) Ze zijn echter niet identiek gezien daar de redding van het verharde Israël niet is inbegrepen (...) Hier kunnen we noemen K. Barth, O. Cullmann, E. Gültgemans, D.E.H. Whiteley, J. Jeremias, W. Vischer, C.K. Barrett, C.H. Giblin (...) Ook deze uitleg is niet zonder argumenten. 1° Ze schijnt conform te zijn aan het hoofdthema uit Romeinen, in 1:16 staat “Ik schaam mij het evangelie niet!” 2° In dezelfde lijn ligt Rom.11:32: “Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.” 3° “houtôs” is die uitleg gunstig (...) men moet aan vers 25 de toevoeging doen dat ook het andere deel zal terugkeren. 4° Tenslotte (...) het thema van de pelgrimstocht van de volkeren aan de horizon van deze verzen. Paulus zou hier het visioen van de profeten op het oog hebben dat heidenen optrekken naar Jeruzalem om daar hun schatten aan te bieden (...)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

375

Bij deze uitleg gelden dezelfde bezwaren als voor de vorige uitleg (...) d) Gans Israël: het Israël van de uitverkiezing . Dit was de uitleg van veel protestantse exegeten uit de 18de eeuw en begin 19é eeuw. Heden heeft het nog slechts weinig verdedigers, waaronder toch H. Ridderbos en H. Willkom (...) Voor Mélanchton, Philippi, Olshausen, H. Willkom is gans Israël het totaal van alle Joden die zich hebben bekeerd. Het argument van Willkom is: 1° (...)”achri hou” (“totdat” in vers 25) zegt niets over wat er daarop volgt (zie ook de 2de uitleg) (...) In Mat.24:14, de tekenen van het einde is er geen enkele verwijzing naar een “tijd voor de Joden” 2° De “volheid” spreekt over alle uitverkorenen uit de heidenen zo moet het “gans Israël” in Rom.11:26 overeenkomen met alle (uitverkorenen) uit de heidenen. 3° Paulus schrijft “houtôs” (aldus) en niet “tote” (dan) (...) 4° De aanhaling van Jes 59:20 wijst er duidelijk op dat behalve de Rest van Israël de anderen onder de gramschap van God komen te staan. 5° “Uit Zion” laat een toepassing met de 2de komst niet toe (vers 26b) 6° De belofte van het nieuwe verbond door Jeremia in 31:33 is vervuld met de komst van Christus in het vlees en de passie die de vergeving der zonden heeft gebracht. 7° Deze uitleg is geen toutologie. Want het is niet vanzelfsprekend dat er nooit een tijd ontbreekt in de geschiedenis der mensheid zonder bekering van enkele Joden en dat het Joodse volk blijft tot de tijd van alle heidenen volbracht is” (blz.36-45). En de vijfde verklaring van F. Refoulé, die toch niet de eerste de beste theoloog is gezien zijn post als direkteur van l’Ecole Biblique de Jerusalem. “De dubbele bevestiging van Paulus in de hoofdstukken 9-11: “De Rest zal behouden worden” en gans Israël zal gered worden” is dan geen tegenstrijdigheid: het is zeker de Rest die behouden wordt, maar de ganse Rest, zij die reeds in de Kerk zijn opgenomen en dezen die hun hart nog verhard hebben. Dat is het mysterie door Paulus beschreven” (blz.181). Deze uitleg heeft wel het voordeel dat het begrip Israël hier steeds dezelfde betekenis blijft behouden in deze teksten maar lijkt ons niet in de zin van het argument van Paulus. Want teksten in de profeten die over Israël spreken worden door Paulus in het voorgaande (Rom.9:25 vv.) op de gemeente van Joden en Heidenen toegepast! Gezien Refoulé vooral nadruk legt op de Katholieke vertegenwoordigers van de verschillende visies, hieronder enkele van Protestantse huize. 1°) Volgens allen die de leer van de bedelingen aannemen. Uitzonderlijk iemand in de klassieke theologie die denkt dat God alle Joden zal genadig zijn en tot bekering bengen. 2°) Luther, Calvijn, Van Leeuwen en Jacobs (Korte Verklaring), Denny (Expositor’s Greek Testament), Doekes, Erdman, Gifford.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

376

3°) Greydanus, Hodge, Sanday and Headlam (I.C.C. 1é serie) 4°) Barthing, Bavinck, Berkhof, Hallesby, Lenski, Odland, Ridderbos, Volbeda. Er zijn in dat gedeelte van Romeinen hoofdstukken 9-11 elf verwijzingen te vinden naar de term Israël en die volgen hieronder in chronologische orde uit de Willibrordvertaling van 1995 (8 maal Israël, 2 maal Israëlieten, 1 maal Israëliet). Rom.9:3,4: “Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten, daarmee kon helpen; ik bedoel de Israëlieten.” Rom.9:6: “Toch is het niet zo dat Gods woord heeft gefaald. Want niet allen die uit Israël stammen, behoren tot Israël.” Rom.9:27: “En omtrent Israël roept Jesaja uit: Al waren de Israëlieten talrijk als het zand van de zee, slechts het overschot zal gered worden.” Rom.9:31: “Maar Israël, met al zijn ijver voor de Wet van de gerechtigheid, heeft het doel van de Wet niet bereikt.” Rom.10:19: “Maar, vraag ik weer, heeft Israël het misschien niet begrepen? Als eerste is er Mozes, die zegt: Ik zal u naijverig maken op een volk dat geen volk is, en kwaad op een volk zonder inzicht.” Rom.10:21: “Maar met betrekking tot Israël zegt hij: De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en weerspannig volk.” Rom.11:1: “De vraag is nu: heeft God zijn volk verstoten? Helemaal niet. Ik ben zelf een Israëliet, een afstammeling van Abraham uit de stam Benjamin.” Rom.11:7: “We zien dus dat Israël niet heeft bereikt wat het nastreeft. Alleen het uitverkoren deel heeft zijn doel bereikt; de overigen zijn versteend.” Rom.11:25: “Overschat uzelf niet, broeders en zusters. Ik wil u niet onkundig laten van dit geheim: de verstening die over een deel van Israël gekomen is, duurt slechts totdat de grote massa van de heidenvolken is binnengegaan.” Rom.11:26: “En zo zal tenslotte heel Israël gered worden, volgens de woorden van de Schrift (...) .” Een opmerking bij deze teksten van G.C. Berkouwer ’De wederkomst van Christus’, deel II, Kok, 1963, blz.144 die zegt: “Het is echter goed er aan te denken, dat de vanzelfsprekendheid m.n. over de verliesbare verkiezing het grote probleem van Israël is geweest en dat de profeten (Amos!) haar met de meeste stelligheid hebben weersproken als een misvatting, als een onjuiste conclusie uit de trouw van God. We komen dan nl. in een totaal andere sfeer dan wanneer Paulus over die trouw van God handelt. Het is juist voor het verstáán van de trouw Gods essentieel, te beseffen, dat het ongeoorloofd en onmogelijk is hieruit als uit een “stelling” conclusies te trekken en dat het alleen in de weg van geloof en bekering kan worden verstaan. De vanzelfsprekendheid is een aan de trouw van God vreemde kategorie, die dan ook nimmer als algemene waarheid in het kerugma


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

377

kàn worden opgenomen. Als Paulus over Gods trouw spreekt, dan handelt hij niet over een goddelijke vanzelfsprekendheid, maar dan wijst hij de correlatie aan tussen Gods barmhartigheid en het geloof.” “Alle” niet altijd = “allen” zonder onderscheid Er zijn van die woorden die méér dan één betekenis hebben zowel in de Griekse taal van het NT of een vertaling ervan. Zo een woord is “pas.” Dat Griekse begrip dat in het origineel zowel enkelvoud als meervoud kan zijn is in de Statenvertaling en de NBG weergegeven door een dertigtal begrippen. In de King James version ongeveer een veertigtal. Het is het woord dat in Rom.11:26 staat wanneer Paulus over “gans” (= Grieks “pas”) Israël spreekt. Gezien uit het onderzoek van dat woord regelmatig blijkt dat “pas” niet gelijk is aan “allen zonder één uitzondering” hoeft dat ook niet in Rom.11:26 zo te zijn. 

Laten we daarop dieper ingaan aan de hand van voorbeelden. Wat is de betekenis van Mat.4:23? Wat doet Jezus? Hij geneest “alle ziekte” (SV / Brouwer), “allerlei ziekte” (Luther / Leidse Vert.) of “iedere ziekte” (Canisius)? We staan hier aan het begin van Zijn prediking en Zijn wonderen, maar indien “alle” hier “alle zonder één uitzondering” is, dan valt er daarop niemand meer te genezen. Maar enkele maanden later krijgen de apostelen opdracht om “alle ziekte” te genezen (Mat.10:1). Maar ook daarna blijken er nog zieken te zijn in Israël (Mat.12:10,22). Zodat we tot de slotsom moeten komen dat “alle” (= Grieks “pas”) dus niet wijst naar het aantal zieken maar wijst naar het soort van ziekten die Jezus geneest. Zo kan men vertalen “allerlei” (Luther / Leidse Vert.).

De context van een Scriftuurplaats waar “pas” gebruikt is kan ook duidelijk maken wat zijn betekenis is. Zo zijn “alle verzoekingen” van de Satan in Luc.4:13 te herleiden tot 3 verzoekingen. Wanneer Herodes hoort van de wijzen uit het Oosten dat er een nieuwe koning zou geboren zijn, is “geheel” (= Grieks “pas”) Jeruzalem ontsteld. Maar dat “geheel” klopt niet met een reeks uitzonderingen waaronder Maria, Jozef, Zacharias, Elisabeth, Simeon en Anna. Lees daarvoor de eerste hoofdstukken in het evangelie van Lucas.

We lezen in Mat.3:5 dat “allen” uit Jeruzalem, Judea en de Jordaanstreek tot Johannes komen om gedoopt te worden. Maar dat is zéér onwaarschijnlijk want het is niet zo dat zijn boodschap gehoor zou vinden bij het merendeel van Farizeeën, Sadduceeën, Zeloten of Essenen. Hij weigert ze trouwens te dopen (verzen 7-12). In Mat.13:34 lezen we dat Jezus “alles” (= Grieks “pas”) zegt in gelijkenissen. Maar er zijn genoeg dingen aan te halen van Jezus die niet in parabels werden gesproken.

Nog belangrijker is de theologische betekenis van twee teksten waar een vergelijk gemaakt wordt tussen Adam en Christus. Ze bewijzen, zegt men, dat alle mensen een


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

378

opstanding krijgen. Maar dit is een verkeerdelijke visie op deze Scriftuurplaatsen. Niet dat we het opstaan uit de doden van de onrechtvaardigen niet zouden aannemen. We geloven dat zeker, maar dan wel op basis van o.a. twee andere belangrijke teksten en dat zijn; Joh.5:28,29 en Hand.24:15. En we citeren ze daarom: “Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” Joh.5:28,29. En: “Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn” Hand.24:15. 

We geven dan ook hierbij onze argumenten waarom de twee betrokken teksten die men aanhaalt om een algemene opstanding te bewijzen niet mogen gebruikt worden in dat verband. De tweede tekst is 1 Cor.15:22 en mensen die in een toekomstig duizendjarig rijk geloven, gebruiken dit gedeelte te pas en te onpas. Omdat de indruk gewekt wordt in hun uitleg dat er in dat gedeelte sprake is van drie opeenvolgende opstandingen; Christus, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Maar zoals boven aangetoond is dat niet het geval en wordt de Scrift geweld aangedaan.

De eerste van deze teksten is Rom.5:18: “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven” (wij onderlijnen). We kunnen u meerdere citaten aanhalen waarbij “allen” uitgelegd wordt als “alle mensen” gezien het gaat om alle afstammelingen van Adam, in die exegese. Maar voor elk citaat in die aard is er een ander aan te halen waar “alle” slechts spreekt over de gelovigen in Christus. Hierbij twéé als voorbeeld en ter illustratie. Citeren we vooreerst H.C.G. Moule, ’The epistle to the Romans’, Pickering & Inglis, 7th edition, z.j., blz.151: “We denken ook niet, wanneer we nadenken over vers 18, dat omwille van de “veroordeling” over “alle mensen” in de betekenis van niet slechts de mogelijkheid veroordeeld te worden maar het ook in werkelijkheid nog te zijn, daarom “alle mensen” een rechtvaardiging ten leven ontvangen. Ook hier is de boodschap van Paulus zoals altijd, zowel in deze brief als de andere van Paulus, deze van het persoonlijk aanvaarden van de boodschap. De voorziening is er voor de mensheid als geheel, maar het bezitten ervan is slechts voor de gelovigen weggelegd. Neen, deze grote onderscheidingen in de parallel moeten onze hoogste zorg zijn.” En de Gereformeerde theoloog D.G. Barnhouse schrijft in een nog steeds prachtig homilitisch commentaar op het boek aan de Romeinen: “Laten we er in het voorbijgaan van deze tekst nog op wijzen dat de uitdrukking “alle mensen” niet mag geïnterpreteerd worden als elk mens in het menselijke ras. Hier is een goed voorbeeld van het bijbelse beginsel dat een vers geen private uitleg toelaat (2 Pet.1:20). Want immers wanneer we deze tekst nemen zoals het er staat, en


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

379

gewoon maar afgaan op wat er in een woordenboek staat over het begrip “alle”, dat we dan moeten leren dat er een universele verzoening en redding is van alle mensen. Maar we weten uit zoveel andere passages uit de Scrift dat dit niet het geval is. Jammer dan ook dat er nog steeds mensen zullen zijn die de Zoon onder de voeten vertrampelen. Maar ze zullen van God verwijderd worden. In meerdere bijbelpassages komen we de begrippen “alle mensen”, “ieder mens”, of “onder de mensen” tegen. Maar ze betekenen daar zonder enige twijfel “alle gelovige mensen”, “ieder gelovig mens” of “onder de gelovige mensen.” De gelovige is deze die Gods uitspraak over zijn eigen zonde heeft aanvaard en daarenboven aanneemt dat zijn persoonlijke zonden op het kruis is geplaatst en dat de rechtvaardiging van de Redder op het krediet van de zondaar is overgedragen. In 1 Cor.3:11-15 is er geen twijfel mogelijk dat “ieder” en “alle” slechts over de gelovigen spreekt. Want allen die in de tekst genoemd worden zijn gered, sommigen ontvangen zo waar ook een aanvullende beloning, ze worden allen gered als door het vuur heen. Zo moeten we ook de uitdrukking “alle mensen” in deze tekst verstaan. Het is de rest van de Scrift waaruit we begrijpen dat de vrije gift van Gods genade en rechtvaardigheid voor alle wedergeborenen de rechtvaardiging meebrengt door het werk van de Verlosser.” We citeren de herdruk van 1977 bij Wm. Eerdmans, deel 3, blz.89,90. De theologie is dus verdeeld in twee kampen; dezen waar “allen” in Rom.5:18 niemand uitsluit, maar de anderen waar “allen” slechts de gelovigen insluit. En 1 Cor.15:22 is de tweede tekst. De NBG zegt: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (wij onderlijnen). Ook hier kunnen we twee kanten op met “allen.” “Allen” als alle afstammelingen van Adam of “allen” slechts en alléén de gelovigen in Christus. En bij dit laatste zijn er nog twee visies, een groep die géén onderscheid maakt tussen gelovigen vóór of na Christus en dezen die dat onderscheid wel maken. Maar op dit laatste gaan we niet in. Dat de opstanding van deze “allen” slechts over gelovigen spreekt hiervoor de volgende citaten. Vooreerst uit F.W. Grosheide, ’Korte Verklaring der Heilige Scrift, 1 Korinthe’, Kok, 3de druk 1966, blz.188, 189. “In de mens Adam sterven allen, in de mens Christus worden allen levend gemaakt. Dat dit allen niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard der zaak. Paulus spreekt alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de levendmaking betreft, duidelijk uit vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook zó zeggen. De daad van Adam en die van Christus heeft betekenis voor hen, die in hen zijn, gelijk er uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval gebruikt worden als bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus behouden worden. Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het dus niet zó voor, dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het voortdurend sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend gemaakt worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de opstanding, die voor allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus, zie vs. 23. Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij noemen de opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op opstanding de


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

380

nadruk vallen, want de mens staat op, vs.23” (wij onderlijnen wat de schrijver in schuinschrift zet). En J. Reiling, ’De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs’, Callenbach, 1997, blz.275, 276 zegt: “(15:22) Het ’door een mens’ van vs.21 wordt in vs.22 vervangen door ’in Adam’ en ’in Christus’. De woorden ’dood’ en ’opstanding van doden’ worden nader ontvouwd in werkwoorden: ’allen sterven’, ’allen zullen levend gemaakt worden’. Het eerste is tegenwoordige tijd, het tweede is futurum. Adam is de eersteling van alle mensen: hij is gestorven door zijn zonde en dat werkt door in alle mensen, zodat zij ook sterven. Christus is de eersteling van de gestorven mensen, omdat Hij de eerste is die uit de dood is opgewekt. Ook dat werkt door in allen, zodat zij levend gemaakt zullen worden. De vraag rijst of beide keren met ’allen’ dezelfde mensen worden bedoeld, met andere woorden of met deze zin de algehele opstanding van de doden wordt verkondigd. De herhaling van ’allen’ is echter eerder het gevolg van de parallelle opbouw van vs. 21-22 dan bedoeld als een theologische identificatie. In vs. 23 preciseert Paulus dit tweede ’allen’ als ’zij die van Christus zijn’.” Dat wil zeggen: dat in de theologie van Paulus het begrip “allen” dus soms een beperktheid kan inhouden! Laten we dan nu onze aandacht richten op enkele teksten uit het OT die spreken over het herstel van Israël en de manier waarop “alle” daar is gebruikt. Lezen we eerst (wij onderlijnen):  Jes.60:4: “Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen” (vergelijk 49:18). 

Jes.60:20,21a: “Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want de HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen ten einde wezen. Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan.”

Jes.66:20: “En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kame-len, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen.”

Hoewel we dus telkenmale “alle” lezen, zijn er toch een reeks Joden uitgesloten van dat herstel. 

Jes.35:8,9: “geen onreine of dwaze maar slechts de verlosten en vrijgekochten.”

Jes.52:1: “geen onbesnedene of een onreine.”


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

381

Jes.66:17: “niet zij die zwijnevlees eten of gruwelijke beesten of muizen, maar de heiligen en dezen die zich gereinigd hebben.” Duidelijker kunnen we het niet zeggen. De drie eerste teksten worden steeds aangehaald om zogezegd te bewijzen dat “gans Israël” bij de Wederkomst gered zal worden in zijn totaliteit. Maar dat beeld wordt niet aangehouden in de drie daaropvolgende teksten. En ook die hebben betrekking op die herstelperiode van de nieuwe hemel en aarde. “Gans Israël” wil dus niet zeggen, alle Joden zonder één uitgezonderd! Dat leert de Bijbel absoluut niet

En passen we dit beginsel ook nog toe op het NT. Neem het evangelie van Johannes als voorbeeld: 1°) Jezus kwam (de Logos werd mens) “opdat allen door Hem geloven zouden” 1:7. 2°) “En zij zullen allen door God geleerd worden” 6:45a. 3°) Maar het zijn slechts “allen” die God aan Jezus heeft gegeven die geloven volgens 6:45b en 17:2. Dus niet alle Israëlieten werden gered toen Jezus rondging, goeddoende en de zonden vergevende. Maar waarom zou er nog eens een herstel moeten zijn in de toekomst? Waar Hijzelf zich niet over uitspreekt? Hij ging toch niet om met een boodschap: kijk mensen dit is jullie voorlaatste kans! Een toekomstig letterlijk herstel prediken lijkt ons daarom een utopie want bij Jezus gaat het om het geestelijke. Het is dus duidelijk dat niet alle Israëlieten gered worden bij de Wederkomst. Wie dat beweren ontnemen ook aan Paulus de argumenten die hij tevoren in zijn brief aan de Romeinen heeft gezegd. Hij heeft duidelijk gemaakt dat niet allen die uit Abraham stammen of die uit Israël zijn, automatisch gered worden (Rom.2:28,29 / 3:9,22 / 4:13-16 / 8:4,6,13,28,33 / 9:6-8). Sinds Pinksteren is er iets totaal nieuw gekomen. We mogen dat niet wegmoffelen. Nog een klein detail. Ook in de Talmoed komt de uitdrukking “gans Israël” eens voor in de betekenis dat er toch een reeks Joodse mensen zijn uitgesloten. Zie Sanhedrin X.1., en het commentaar van C.K. Barrett, Romans, Black, 1974. En de goede visie op de uitverkiezing moet dan deze zijn van G.C. Berkouwer ’De wederkomst van Christus’, deel II, Kok, 1963, die zegt in dit verband: “Het gaat hier niet om een meer of minder, omdat een dergelijke vergelijking uitgesloten wordt door wat verkondigd wordt, nu God allen onder ongehoorzaamheid besloten heeft om Zich over allen te ontfermen. Wanneer het chiliasme Israël weer “particularistisch” tot centrum maakt, dan ligt daarin m. i. geen meerdere, maar een mindere waardering voor Israël. Niet ten onrechte schrijft Schenk: “Es liegt ihm (Paulus)


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

382

gar nichts an einer eschatologischen Vorzugsstellung Israëls im Sinne seiner geistlichen Mittlerschaft under den Völkern, noch viel weniger natürlich an seiner nationalen politischen Wiederherstellung.” Het is hem er om te doen, dat Israël - gans Israël - de zin van zijn bestaan zijn verkiezing - zal ontdekken om zo met de aangenomen heidenen te leven onder Gods ontferming.” Rom.11:25. Een geheimenis Vraagt u zich af waarom we niets zeggen over het begrip “mysterie = geheimenis” dat Paulus opvoert in Rom.11:25? Laten we dat hierbij dan doen. Maar lopen we niet te hard van stapel bij het horen van dat woord. De gedachte die men meestal leert bij de uitleg van dat begrip onder de verdedigers van de duizendjarige regering is dat Paulus hier een splinternieuwe openbaring gaat wereldkundig maken. Maar die uitleg klopt helemaal niet met de context van wat Paulus zegt. We citeren twee (uit vélen) die dat punt onderlijnen. Th. C. De Kruif zegt in ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, Katholieke Bijbelstichting, 1986, op blz.224, 225 het volgende in dat verband: “Veel lezers en uitleggers van deze brief storten zich, wanneer zij bij dit vers zijn aangekomen, meteen op het woord ’geheim’. Zij letten dan te weinig op het aanwijzend voornaamwoord ’dit’, dat op nabijheid, niet op afstand duidt. ’Dit geheim’ is niet iets dat nog onthuld moet worden, maar iets dat Paulus zojuist, in het vorige vers onthuld heeft. Het enige nieuwe is, dat hij nu zonder beeldspraak zegt: ’zo zal heel Israël gered worden’. Geen van de drie elementen waaruit ’het geheim’ bestaat is echt geheim. Dat ’verharding ten dele over Israël is gekomen’ is constateerbare werkelijkheid. ’Tot de tijd van de volheid van de volken is binnengegaan’ is een zeer bekend thema uit de profetie (vgl.Jes.2,2-3;56,7;60,3;Mich 4,2 (...)) ’Zo zal Israël gered worden’ is eveneens een leerstuk, zoals blijkt uit Paulus’ verwijzing naar de Geschriften. Het geheime van ’geheim’ is de onnaspeurlijkheid van Gods wegen (v.33vv) (...) De ’onberouwelijkheid’ van Gods liefde is het eigenlijke mysterie. De Geschriften’ hebben dit mysterie - onopgelost en onoplosbaar - aan ons doorgegeven” (wij onderlijnen). Een tweede citaat van A.F.N. Lekkerkerker uit, ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, deel 2, Callenbach, 1965, blz.94: “De apostel gaat nu over naar de verkondiging van een “mysterie.” Dit woord heeft in de apocalyptiek de zin van een verborgen goddelijk raadsbesluit dat aan het einde der tijden in de openbaarheid treedt en zich gaat verwerkelijken. Deze betekenis is vrijwel op alle plaatsen in het Nieuwe Testament duidelijk aanwezig. Bijvoorbeeld in wat de apostel in 1 Cor.15:51 vlg. meedeelt over de verandering van hen die nog in leven zijn bij de laatste bazuin” (vgl;1 Thess 4:13-18) (...) In onze pericoop gaat het over het mysterie van Israël. Het lijkt wel, alsof de apostel een gans nieuw inzicht gaat mededelen, op de manier van een apocalypticus die meer weet heeft van de onzichtbare wereld dan andere mensen?. Bij nader inzicht blijken de verzen 2527 een conclusie te bevatten waartoe de gehele voorafgaande gedachtengang wel móest leiden (feitelijk is bijna alles al gezegd in de verzen 11,12 en in vs.24); bovendien beroept de apostel zich voor de herkomst van het door hem medegedeelde mysterie niet op een hem ten deel gevallen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

383

persoonlijke openbaring, maar op de Schrift (Jes.59:20; Jer. 31:33; Jes.27:9), zoals hij tevoren voortdurend uitging van het geheel van de oudtestamentische openbaring” (wij onderlijnen). En we citeren nog eens Th. C. De Kruif, ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, Katholieke Bijbelstichting, 1986, blz.225, 226 in zijn slotanalyse van Rom.11: “Bijzonder boeiend is het gebruik van de tijdsbepalingen: ’eens’ (het nabije verleden); ’nu echter’ (het nu van de vervulling); ’nu’ (de verhoopte nabije toekomst). Zij laten op een heel bijzondere wijze zien in welke spanning Paulus leeft. Inhoudelijk komt deze spanning tot uitdrukking in de tegenstelling ’ongehoorzaam(heid)’ - ’ontferming’; en wel op een tweevoudige wijze. Enerzijds leeft Paulus in de spanning van de relatie van de zwakke, ongehoorzame mens tot de God die rijk is aan ontferming. Anderzijds leeft Paulus in zijn persoon en in zijn werk als apostel van de volken in de spanning die er bestaat, doordat de beide, Israël en de volken, in hun lot onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zodat de ongehoorzaamheid èn het ervaren van de ontferming Gods van de een zijn weerslag heeft op het lot van de ander.” Het is goed om het begrip “mysterie” dan naar zijn waarde in te schatten wanneer we naar Rom.11:25 kijken. Daarom hieronder een lijst van alle teksten waar het woord is terug te vinden in het NT. Tabel over het gebruik van het begrip “mystérion” Mat.13:11 Marc.4:11 Luc.8:10 Rom.11:25 Rom.16:25 1 Cor.2:7 1 Cor.4:1 1 Cor.13:2 1 Cor.14:2 1 Cor.15:51 Eph.1:9 Eph.3:3 Eph.3:4 Eph.3:9 Eph.5:32 Eph.6:19 Col.1:26

“de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen” “het geheimenis van het Koninkrijk Gods” “de geheimenissen van het Koninkrijk Gods” “dit geheimenis, een gedeeltelijke verharding is over Israëlgekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat” “de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen” “een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft” “het beheer van de geheimenissen Gods” “alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist” “door de Geest spreekt hij geheimenissen” “een geheimenis (...) Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden” “het geheimenis van Zijn wil” “mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt” “het geheimenis van Christus” “de bediening van het geheimenis” “Dit geheimenis (...) Christus en de Gemeente” “het geheimenis van het evangelie” “het geheimenis, dat eeuwen en geslachten


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

Col.1:27 Col.2:2 Col.4:3 2 Thes.2:7 1 Tim.3:9 1 Tim.3:16 Opb.1:20 Opb.10:7 Opb.17:5 Opb.17:7

384

lang verborgen is geweest” “de heerlijkheid van dit geheimenis: Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid” “het geheimenis Gods, Christus” “het geheimenis van Christus” “het geheimenis der wetteloosheid” “het geheimenis des geloofs” “het geheimenis der godsvrucht” “het geheimenis der zeven sterren” “het geheimenis van God” “een geheimenis: het grote Babylon” “het geheimenis van de vrouw”

Het begrip “geheimenis” mag niet verkeerd begrepen worden. En Phil.4:12 kan ons daarbij helpen. Daar is de lijdende vorm gebruikt “mueo” waaraan “mysterion” verwant is. We geven dit weer in enkele vertalingen: “In alles en allen ben ik ingewijd” (Leidse Vertaling). “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd” (Brouwer). “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd” (NBG). En dan gaat het niet om spectaculaire zaken waarin Paulus is ingewijd maar gewoon om: “zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek.” Een mysterie kan dus “aangeleerd” worden. De “geheimenissen” waarover de Schrift melding maakt zijn deze die God heeft “geopenbaard.” En dan ook in een voor gelovigen begrijpelijke taal. Wat niet wil zeggen dat de ongelovige het begrijpt. Dat is onder andere duidelijk uit de éne leermethode die Christus gebruikt en gelijkenissen genoemd worden. Het zijn “geheimenissen” van het Koninkrijk Gods die geopenbaard worden. Maar ofschoon eenvoudig, ontsnapt het “geheim” aan de omstanders en zelfs bij wijlen aan de discipelen (Mat. 13:11-13 / Luc.8:10). Kort samengevat is “mysterion” in 4 contexten gebruikt. 1°) de “geheimenis” van Christus. Jezus, de Opgewekte, is het geheimenis Gods (Col.2:2). En daarom valt in het NT de volle nadruk op het verklaren van dat geheim dat in Christus is gelegen. De apostelen zijn de “beheerders” van de geheimenissen Gods (1 Cor.4:1). De nadruk ligt voor hen op de persoon én het volbrachte werk. In Hem is de “volheid van de godheid lichamelijk” aanwezig en HIJ is dan ook het hoofd “van alle overheid en macht” (Col.2:9,10). 2°) de “geheimenis” van het Koninkrijk Gods. Enkele malen spreekt de Bijbel over “geheimenissen” in het meervoud (Mat.13:11 / Luc.8:10). Het is aan Zijn discipelen dat deze dingen geopenbaard worden (Marc.4:11). Maar dat wil niet zeggen dat ze dat ook zondermeer begrepen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

385

en konden schatten. Men kan dat vinden in een opmerking als bij de Hemelvaart: “Here herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” (Hand.1:6). 3°) de “geheimenis” van Gods gemeente. De gemeente bestaande uit “heidenen en Joden” die zich bekeren hebben één ding gemeen: samen vormen zij de gemeente. Zoals ze is geopenbaard in het NT is het een nieuw geheim niet volledig geopenbaard in het OT (Rom.11:25-29 / Eph.3:36). Joden vragen zich hierbij af: hoe kan een onreine deel hebben aan God. Gods antwoord is gelegen in o.a. een bekering als deze van Cornelius (Hand.10). Vreemdelingen die door het bloed van Christus aangenomen zijn (Eph.2:13). Dat is het geheim van Gods evangelie (Eph.6:19), het geheim van Zijn wil (Eph.1:9). En vanuit deze optiek mogen we niet zeggen dat Israël zijn Messias totaal heeft verworpen. Er zijn duizenden (in de Griekse tekst myriaden = tienduizenden) Joden die de Heer als Messias hebben aangenomen in die tijd (Hand.21:20). Gezien de soevereiniteit van God in deze zaak en de individuele uitverkiezing van de gelovigen heeft God niet gefaald. Men mag dus ook niet zeggen zoals in de leer van de bedelingen dat Israël heeft gefaald. De ontrouw door het forse deel van de afstammelingen van Abraham doet niets tekort aan Gods beloften aan de getrouwen. God heeft beloofd en het is vervuld. Allen die in het boek des levens staan zijn door God aangenomen en er ontbreekt niemand. Geen iota die niet is vervuld. Het is dus onwaarschijnlijk dat met de Wederkomt in werkelijkheid alle Joden tot bekering zullen komen. 4°) de “geheimenis” des geloof. Tweemaal spreekt Paulus tot Timotheus over dit “ge-heimenis.” Diakenen moeten het bewaren in een rein geweten, dus niet in winstbejag hun taak verrichten (1 Tim.3:9). En dat “geheimenis” is Christus waarvan zes belangrijke punten vallen op te noemen. Een “geloofsbelijdenis” waarin Zijn wezen en werk duidelijk gemaakt worden (1 Tim.3:16). De Olijfboom uit Rom. 11 Nog een andere opmerking in dit verband: wat is de betekenis van de olijfboom in deze aantekeningen van Paulus. Laat ons in dit verband vooraf een citaat aanhalen van P. Lapide, een Jood van geboorte en zonder tegenspraak een kenner van het NT. Wat niet noodzakelijk wil zeggen dat zijn gevolgtrekkingen steeds juist zijn. In P. Lapide en K. Rahner, ’Heil uit de Joden? een discussie’, Gooi en Sticht, 1984, blz.57-59 lezen we: “Het is merkwaardig, hoeveel definities voor de christenen uit de heidenen Paulus heeft geformuleerd, die allemaal met het voorvoegsel ’mede’ beginnen: medeerfgenamen, medeburgers, medehuisgenoten, medegeredden, medegenoten enzovoort. Woorden die er allemaal naar verwijzen, dat de olijfboom Israël met zijn oude wortel de kerk als later ’geënte takken’ nog altijd ’draagt’ (Rom. 11, 16-24) en deze nieuwe takken de voedende wortel niet kunnen ontberen zonder te verdorren. Beide zouden zichzelf echter als gelijkwaardige lidmaten van één en dezelfde boom van het geloof moeten zien, die elkaar juist vanwege hun onderling verschil organisch aanvullen. Aangezien er bij Paulus een nauw verband bestaat tussen Christus en de Tora (’Wet’), zouden we deze tweeheid in het licht van zijn hele werk opnieuw moeten overdenken. Gods ’heilige, rechtvaardige en goede Wet’


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

386

(Rom. 7, 12) waarin ook de apostel der heidenen zijn ’behagen schept’ (Rom. 7, 22), is volgens Paulus alleen en uitsluitend aan het volk Israël gegeven, nadat daaraan eerst het verbond en de belofte waren geschonken, die het fundament en de bodem van de voortaan geldende Tora zijn en blijven. Maar zoals er onder verbond en belofte geen ’Wet’ bestaat, zo is het net zo zinloos aan de heidenchristenen ’die vreemd waren aan de verbonden der belofte’ (Ef. 2, 12), de Wet op te leggen, zoals het ook onzin zou zijn aan de joden, die immers ook na Pasen leden van het godsvolk, en verbondspartners van God blijven (Rom. 9, 4 en 11, 29), en die allen zeker zijn van het uiteindelijke heil (Rom. 11, 26), de Christus te willen opdringen (...) Dat Jezus de heiland van de heidenen is geworden, ook zonder dat hij de Messias van Israël is, hoeft helemaal niet iets tegenstrijdigs te zijn. Tenzij wij met alle geweld Gods ’veelkleurige wijsheid’ (Ef.3, 10) en zijn ’menigvuldige genade’ (1 Petr. 4, 10) in een bekrompen zwart-witschema willen persen, dat slechts één of-of kent: of gedoopt, of verdoemd. Zouden wij aan God nu eindelijk eens niet wat meer fantasie toekennen dan de exclusiviteit van één enkele straat met eenrichtingsverkeer, die dan naar zijn heil voert? (...) Het gaat er niet om of iemand besneden of onbesneden is, het gaat alleen om het onderhouden van Gods geboden (1 Kor. 7, 18). Dat de jood Jezus ons zowel met elkaar verbindt als scheidt, dat hij zowel brug als scheidsmuur is die ambivalentie zou ons moeten aanzetten tot nadenken, om ons in een dialoog te verdiepen in de ondoorgrondelijkheid van Gods wegen” (wij onderlijnen). En hier een laatste visie uit J. Vlaardingerbroek, ’Jezus Christus tussen joden en christenen’, Kok, 1989, blz.68, 69. “In zekere zin kan men zeggen: de tamme olijfboom is Israël. Leden van dit volk worden als takken van de olijf aangeduid (verzen 17,19). Maar niet Israël als zodanig wordt hier bedoeld, maar Israël als resultaat van het werk van God. Het gaat hier niet over de geschiedenis zonder meer maar over de heilshistorie. Heidenen hebben door de prediking van het Evangelie van Christus deel gekregen aan dit heilswerk van God. In die zin zijn ze op de olijfboom geënt. Ze zijn dus niet ’in Israël ingelijfd’ of zelfs geworteld’(?) in Israël’, maar opgenomen in het werk van God in de geschiedenis, dat zich vroeger (in hoofdzaak) tot Israël beperkte. Het is één boom, één werk van God, het werk van de genade. De wel gehoorde bewering, dat het christendom is ’voortgekomen uit’ het jodendom, is dus niet juist; ze miskent zowel het openbaringskarakter van het werk van God in Israël als het geheel nieuwe dat met de komst van Christus verschenen is. Het overtrokken gebruik, dat dikwijls van het beeld van de olijfboom gemaakt wordt, alsof de kerk niet anders zou zijn dan dat er een paar takken aan Israël toegevoegd zijn, brengt in strijd met andere in het NT gebruikte beelden zoals dat van de kerk als lichaam van Christus (...) De bedoeling van het beeld van de enting is duidelijk: alle vanzelfsprekendheid is vreemd aan het behoren tot dit genadewerk en wie zich daarop laat voorstaan kon er juist daardoor wel eens uit vallen. Ook tegenover Israël past daarom de gelovigen uit de heidenen geen hoogmoed: Israël had in dit werk van God eerder een plaats dan zij en via Israël is het heil tot hen gekomen. Juist omdat het één boom is, één weg van het heil van God door de geschiedenis, mag men hier geen weg van Israël naar het heil lezen die buiten Christus zou omgaan. Evenmin is het in strijd met dit beeld wanneer ’de kerk’ zich beschouwt als het ’volk van God’, het ’nieuwe Israël’. Dat is geen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

387

’vervangingstheorie’ maar een serieus nemen van de weg van God door de geschiedenis. Dit ’nieuwe Israël’ omvat gelovigen uit Joden en heidenen. Binnen die ene boom horen het ’oude’ en het ’nieuwe’ Israël bij elkaar. Daarmee is niet gezegd, dat er niet een opvatting van de kerk als ’het nieuwe Israël’ mogelijk en ook werkelijk voorgekomen is, die in strijd is met de vermaning van Paulus zich niet hoogmoedig op te stellen tegen de ’weggebroken takken’. Eerder in dit hoofdstuk werd erop gewezen, dat het gebruik van woorden als ’Israël’ en ’volk van God’ voortdurend het gevaar van onduidelijkheid en misverstand in zich draagt. De kerk zal daarvoor altijd op haar hoede moeten zijn. Maar die bescheidenheid zal nooit mogen betekenen: te kort doen aan het beslissende van het Evangelie van Christus. Wat de kerk in haar verhouding tegenover de Joden verweten kan worden, is heel veel. Maar dat heel vele houdt eerder verband met een te weinig dan met een te veel leven uit het Evangelie van Christus als de weg van genade alleen. De erkenning van die schuld mag er dan ook nooit toe leiden iets af te doen van dat evangelie als enige weg tot behoud. Schuldgevoelens - die terecht aanwezig zijn - mogen niet theologisch worden opgelost” (wij onderlijnen). In de onderstaande tabel willen we de lezer enig verder inzicht geven over de symbolische betekenis van wat er in Romeinen 11 staat. Want zoals te verwachten was zijn er ook hier verschillende interpretaties. We verwijzen in al de citaten naar het commentaar op de brief aan de Romeinen van de betrokken schrijvers. BOOM: Moeten we niet uitleggen want Paulus geeft ook geen uitleg: Lard blz.360 en Lard Quarterly Jan.1867 blz.1-21 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97 Boom van Gods beloften: W. Newell blz.421 Joodse natie: Vincent Word studies deel 3, blz.126 Ideale theocratie: Olshausen (U.K. uitgave) blz.368, 369 idem De Wette daar aangehaald. Natie Israël: Greydanus deel 2, blz.500-503 / Lekkerkerker blz.90 / J. Murray deel, 2 blz.85-88 / H. Liddon (U.K. uitgave) blz.208. WORTEL: Jodenchristenen: Lard blz.360 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97 Abraham: W. Newell blz.421 Patriarchen of Abraham alleen: Vincent Word studies deel 3, blz.126 Patriarchen: Olshausen (U.K. uitgave) blz.368, 369 idem De Wette daar aangehaald / Greydanus deel 2, blz.500-503 / J. Murray deel 2, blz.85-88 / H. Liddon (U.K.uitgave) blz.208. “De wortel van de tamme olijf staat voor Israël als eenheid van ’volk, Thora en plaats (Hand.21:28). En heidenen leren de God van Israël kennen via deze ’rest’, concreet vertegenwoordigd in de moedergemeente van Jeruzalem” zegt Ds. H. Vreekamp in ’Christenen


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

388

voor Israël’, nr.140, april 2001, blz.24. Van Israël in dit beeld zowel de wortels als de takken maken kan natuurlijk niet zonder de Schrift groot geweld aan te doen. TAKKEN: Joden en Heidenen: Lard blz.360 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97 / H. Liddon (U.K. uitgave) blz.208. Individuele gelovigen: Vincent Word studies deel 3, blz.126 / Olshausen (U.K. uitgave) blz.368, 369 en ook De Wette daar aangehaald / Greydanus deel 2, blz.500-503 / Lekkerkerker blz.90, 91 / J. Murray deel 2, blz.85-88 Over de olijfboom lezen we merkwaardige dingen in de diverse Bijbelwoordenboeken. We wijzen op de belangrijkste. De boom heeft een omvangrijke wortel(s) en men kan gerust stellen dat op die wortel(s) steeds meer dan één boom staat. Wanneer een boom geen vrucht meer geeft of bevriest dan hakt men hem af tot aan de wortel. Daar neven word de grond vrijgemaakt tot bij de wortel en men ent een nieuwe scheut in de wortel zelf. In het beeld is Israël vergeleken bij een olijfboom zoals vroeger in het OT; Jer.11:16 / Hos.14:7 en het beeld wordt opgeroepen van een wortel die vrucht zal voorbrengen volgens Jes.11:1,10 / 53:2. Men ent een vreemde loot nooit in op een bestaande gave boom en dat is toch wat Paulus ook zegt. Maar deze wilde ent blijft levend omdat ze gevoed is dor de wortel. En dat is ook om de eenheid en verscheidenheid aan te duiden van de tamme olijf en de wilde olijf; beiden leven vanuit de ene wortel. Verkeerdelijk zegt men steeds dat de heidenen op de boom Israël zijn ingeënt maar dat is niet zo. De Statenvertaling had hierbij een verkeerde indruk gewekt door te zeggen dat wanneer een tak is afgebroken “in derzelver plaats ingeënt” wordt. Dat staat niet in de tekst. Men is als heiden rechtstreeks op de wortel ingeënt. Romeinen 11:17 is daar duidelijk genoeg in. Dat beeld van de olijfboom moet men dus niet verkeerd gaan uitleggen. Om die reden hebben enkele Kerkvaders en moderne theologen erop gewezen dat het beeld beter met betrekking tot Jezus zou uitgelegd worden. Volgens Theodorus van Mopsuestia en Thedoretus is Abraham de wortel. Voor Origenes is de wortel Christus. En ook Karl Barth gaat in die richting, gezien Hij de wortel Davids is (Opb5:5). Zo draagt Christus het volk Israël maar ook de bekeerde heidenen. A.F.N. Lekkerkerker zegt terecht dat Paulus in dit gedeelte “abrupt en gecompliceerd” is (Commentaar, deel 2, blz.91). Conclusie Men mag vanuit Rom.11:26 niet beweren dat er een volledig herstel komt van Israël, of de bekering van alle levende natuurlijke Joden bij de Wederkomst des Heren. Doen we dat, dan moet ook geleerd worden dat alle heidenen op dat ogenblik gered worden, want Rom.11:25 spreekt van “de volheid der heidenen” die moet ingaan. En omdat de volheid der heidenen “is” ingegaan bij de Wederkomst, hoeft er géén duizendjarig rijk meer te zijn waar Joden daarna “de heidenen” nog moeten bekeren. De éné onlogische bewering zou dus tot een andere leiden en daardoor de Schriften tegenstrijdige dingen laten zeggen.


1-DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING

389


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.