De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 1
De opstanding, de Joden en het duizendjarig rijk
Geen onaardige illustratie. Gevonden op parochiedegoedeherder.nl De Schrift zegt in Johannes 20:7: “En de zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen maar afzonderlijk, opgerold, op een andere plaats.”
Guido Biebaut, Alle rechten voorbehouden, 04/05/2017 Zeer korte inleiding: We hebben een goede vriend, die ook dominee is, en hij is al enkele jaren geleden in pensioen is gegaan. Hij heeft de kerk in België en Nederland gediend. Van alle predikanten die ik gekend heb, is deze het wel die ons serieuze stof tot nadenken gaf. We hebben samen al ongeveer 25 jaar regelmatig heftige debatten. Voor hem is er een toekomstig duizendjarig rijk. Niet voor ons. In zijn laatste brief, einde vorig jaar, ging het vooral over de opstanding, want voor hem is het 1 Cor 15 en Openbaring 20:4-6 duidelijk: er zijn vier etappes in de opstanding. Maar niet voor ons, wij rekenen met drie opstandingen. En ook de duizendjarige regering was aan de orde. Voor ons is deze niet voor de toekomst maar voor hetnu, totaan de Wederkomst. Mijn antwoord is nu wel wat uitgelopen en serieus over tijd. Het is NOG MAAR EENS een boek geworden. Ik hoop zijn argumenten allen aan bod gebracht te hebben, hoewel ik hem hier niet citeer. Dit betoog is wel bekend, het internet staat er vol van! Maar dat is geen garantie van waarheid en Bijbels inzicht! [Wij gebruiken een reeks Bijbelvertalingen: HSV (nog steeds onze voorkeur), SV, SV Tukker, NBG en Willibrord door elkaar, een voordeel met wellicht ook een nadeel. Wij hebben vele oude citaten niet aangepast aan de nieuwe spelling en gewoon in oorspronkelijke vorm overgenomen.]
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 2
INHOUD HOOFDSTUK 1 1 CORINTHIËRS 15:20-28 HOEVEEL OPSTANDINGEN ZIJN ER? HOOFDSTUK 2 ER IS MAAR ÉÉN GEMEENTE IN DEZE TIJD TOT AAN DE WEDERKOMST. HOOFDSTUK 3 ER KAN MAAR ÉÉN ISRAËL GERED WORDEN, HET ISRAËL VAN GOD: BESTAANDE UIT BEKEERDE JODEN EN BEKEERDE HEIDENEN! HOOFDSTUK 4 HET “ISRAËL VAN GOD” IN GALATEN 6:16. HOOFDSTUK 5 OVER PROFETIE: NOODZAKELIJKE OPMERKINGEN VOORAFGAANDE AAN DE STUDIE VAN OPENBARING 20. HOOFDSTUK 6 HET KONINKRIJK VAN GOD EN MENSEN. HOOFDSTUK 7 OPENBARING 20 EN DE OPSTANDING. APPENDIX 1: HEIDENEN REEDS VOLK VAN GOD IN HET OUDE TESTAMENT. APPENDIX 2: DE GEMEENTE VAN CHRISTUS: HET OVERBLIJFSEL IN ISRAËLS PROFETIE. APPENDIX 3: ISRAËL ALS BELOOFDE LAND IS DOOR GOD TWEEMAAL VERVULD. APPENDIX 4: JEZUS HEEFT DE TERRITORIALE BELOFTEN AAN ISRAËL UITGEBREID! APPENDIX 5: DE NIEUWE HEMEL EN NIEUWE AARDE KOMEN ER SLECHTS NA EEN CATASTROFE.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 3
HOOFDSTUK 1 1 CORINTHIËRS 15:20-28 HOEVEEL OPSTANDINGEN ZIJN ER?
We zetten vooreerst vier aanhalingen achter elkaar, hoe over deze zaak gedacht word. Daarop volgt onze kritiek en/of aantekeningen. 1°) In ‘The Encyclopedia of the Jewish Religion’, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, lezen we op p.331: “De leer van de opstanding leert dat de lichamen van de doden zullen opstaan uit de graven in een toekomende tijd. Geloof in de opstanding begon zich te ontwikkelen tegen het einde van de Bijbelse Periode, waarschijnlijk onder Perzische invloed, en vinden we in het boek Daniël (12:2). Tegen het einde van de Tweede Tempelperiode was het uitgegroeid tot een fundamentele leerstelling van de Pharizeeën (...) De opstanding is een van de enige dogma’s die uitdrukkelijk terug te vinden is in de liturgie, waar het als onderwerp staat van de tweede paragraaf van de Amidah.” Voor een Jood is er dus slechts één opstanding. 2°) We GAAN NAAR Scofield met een voetnota van Opb.20:5: “We here learn for the first time what interval of time seperates these resurrections” (p.1350). In ‘The New Scofield Reference Bible’ staat bij dat vers: “here for the first time the precise interval between the two resurrections is revealed as a period of 1.000 years” (p.1374). We vertalen u dat; “We leren hier voor de eerste maal wat de tussenperiode is tussen deze opstandingen” en “voor de eerste maal is de nauwkeurige tussentijd van de twee opstandingen geopenbaard als een periode van 1000 jaren.” 3°) Ook de Mormonen leren dat er méér dan één soort opstanding is: “Christus was dan ook de eerste die de macht van de dood brak en uit de doden opstond. Hoewel vele ‘heiligen’ het voorrecht kregen reeds op datzelfde tijdstip uit het graf voort te komen, is de eigenlijke, massale opstanding een toekomstige gebeurtenis, gespreid over enkele fasen. De eerste opstanding, beginnend op het moment van Christus’ wederkomst, behelst vooreerst hen, die beantwoord hebben aan al de normen van het Evangelie; vervolgens hen, die als rechtvaardigen geleefd hebben naar de wet die zij kenden. Op de tweede opstanding, bij het einde van het duizendjarig rijk, dienen zij in louterend lijden te wachten, die bewust voor het kwade hadden gekozen (Openbaring 20:4-5; Leer en Verbonden 45:54; 76:85; 88:100-101)” (wij onderlijnen). Uit W. Decoo, ‘Het Mormonisme’, De Nederlandsche Boekhandel, 1979, p. 80. 4°) Aan het begin van de duizendjarige regering zullen er meerdere opstandingen plaatsvinden volgens ‘Bijbels Panorama’, 12de schets. We lezen er het volgende: “Opstanding ten leven Joh.5:20a.”(moet 29a zijn) “Opstanding der rechtvaardigen Luc.14:14.” “Opstanding der OT-ische gelovigen Dan.12:2a / 12:13.” “Opstanding der martelaren” Opb.20:4.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 4
Laat ons dat eens bekijken in de optiek van de gebeurtenissen die verband houden met de tweede komst van de Heer. Waarom komt de Heer terug? 1) Om alle doden op te wekken Joh.5:28,29. Géén sprake van 1000 jaren tussen gelovig/ongelovig. 2) Om Zijn volk/gemeente af te scheiden van goddelozen Mat.13:4749 / 25:31,32. Straf en loon volgt zonder dralen. 3) Om iedereen te oordelen 1 Cor.4:5. Géén sprake van 1000 jaren daar tussenin Het is de oogsttijd “der aarde” Opb.14:14-20. 4) Om Zijn volgelingen onsterfelijkheid te verschaffen Phil.3:20,21 / 1 Cor.15:51-54. 5) Om wraak uit te spreken over goddeloosheid en ongelovigen te straffen 2 Thes.1:6-9. Verlichting voor verdrukten en straf voor anderen tegelijkertijd. 6) Om de schepping te bevrijden Rom.8:23 / Opb.22:20. 7) Om een eeuwig Koninkrijk in gerechtigheid op te richten Mat.16:28 / Rom.14:17 / Opb.1:9. Onmiddellijk voorafgaande aan Zijn komst zijn er: 1) Tijden van onzekerheid Luc.17:26-30. 2) Een tijd van spotters 2 Pet.3:3,4 / 1 Thes.5:3. 3) “De generatie” die dat meemaakt is met Pinksteren begonnen; “generatie” die reeds bijna 2.000 jaren voortduurt Hand.2:40 / Heb.3:10 / 1 Pet.2:9. 4) Aan het einde van dat tijdperk (eeuw = aioon) zijn er gelovigen en ongelovigen. Na dit tijdperk is er geen mengvorm meer van goed en kwaad zoals nu (Mat.13:39). 5) Op een ongekend tijdstip (Mat.24:36 / 25:13 / Luc.12: 40 / 1 Thes.5:1,2), komt de Heer met zijn engelen. Een eerste opmerking: er is géén mogelijkheid om na de Wederkomst van de Heer nog een tussenperiode in de wereldgeschiedenis in te lassen. Er is géén mogelijkheid om “rechtvaardigen” aan het begin en “goddelozen” na een duizendjarige regering te laten “opstaan uit de doden.” De Schrift leert duidelijk een éénmalige opstanding “uit de doden” met uitzondering van Christus die als eerste al is opgestaan (Opb.1:18). Men tracht in 1 Cor.15:24 de gedachte van “daarna het einde” nog een periode in te lassen van 1000 jaren. Dat staat er toch niet, we gaan er later nog verder op in. Maar toch al deze twee aantekeningen. R. R. Collins zegt in zijn, First Corinthians, (Sacra pagina series), The Liturgical Press., 1999, het begrip “parousia” hier is = “Wederkomst.” “24. dan is het einde, wanneer hij het Koninkrijk aan God en vader overdragen zal: "Dan"(eita) is problematisch. Is het de inleiding van een derde element in een reeks, de eerstelingen, degenen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 5 die tot Christus, en daarna het einde (zie het opeenvolgend gebruik van “eita” in 15:5,7), of is het slechts interpretatieve? De laatste lijkt het geval te zijn. Grammaticale en theologische overwegingen vormen een beletsel voor de interpretatie van het vers dat een interregnum tussen de parousia en het einde suggereert. Niet tegenstaande doet Hans Lietzmann de poging een revisionistische te bieden bij de lezing van dit vers (Zie Korinther 80). Er is geen bekend Grieks gebruik mogelijk om "het einde" (“to telos”) op te vatten als de rest van die aan de orde worden gesteld (in een opstanding). Ondanks L. J. Kreitzer, die pleit voor het bestaan van een tijdelijke Messiaanse Koninkrijk tussen de “parousia” (tegenwoordigheid of komst) en "het einde" (zie Jesus and God, 131-164, vooral 142-145), C. E. Hill ("Paul's Understanding") heeft overtuigend betoogd dat het Koninkrijk van Christus aanwezig is in de heerlijkheid van Christus, uitgeoefend vanuit de hemel tussen de “parousia” en "het einde." Met de opstanding van de gelovigen op de “parousia“ heeft het tijdelijke Messiaanse Koninkrijk de voltooiing ervan bereikt.” (uitleg bij 1 Cor.15:24) Heil, John Paul geeft dit commentaarin zijn, The rhetorical role of Scripture in 1 Corinthians, Society of Biblical Literature, 2005. "De rol van de Bijbelse citaten in het onderdeel "want het is nodig dat hij [Christus] regeert" in 15:25a van de C eenheid van het onderdeel is gebaseerd op Gods gebod in de Septuagint Ps 109:1b voor de koning van de Davidische lijn "zit aan mijn rechte", dat wil zeggen
om te
regeren in de gezaghebbende rechtse positie samen met God. Deze Bijbelse noodzaak voor Christus om "te regeren" (basilein) start met het uitleggen aan het publiek waarom er in de Aeenheid (15:24ab) staat, die aan het einde het "Koninkrijk" (basilein) van Christus, waarin hij heeft "geregeerd" - aangezien God hem uit de doden (15:20), heeft opgewekt - : het zal overhandigen aan de God en vader die bevoegd en gemachtigd is hem te laten “regeren" in dit "Koninkrijk" volgens de LXX Ps 109:1b. De Bijbelse noodzaak van de verrezen Christus is te regeren "Totdat Hij [God] alle vijanden onder Zijn [Christus] voeten plaatst" in 15:25b van de C-eenheid van het onderdeel ontwikkelt wat het publiek in de B-eenheid heeft gehoord in 15:24 c. Het is God zelf die absoluut en nadrukkelijk "alle" (pantas) vijanden in het universum zal plaatsen "onder de voeten" van de verrezen Christus (15:25b) in volslagen nederlaag en totale onderwerping, zodat, in overeenstemming met het Bijbelse citaat van Septuagint Ps 109:1b, het is door middel van Gods overtreffende macht dat de verrezen Christus regeert (15:25a) dat Christus "elke" (pasan) regeerder en "elke" (pasan) autoriteit en macht (15:24 c) zal hebben vernietigd: aan het eind wanneer hij het Koninkrijk in handen van het de God en vader (15:24ab) geeft." (Deze Ps.109 is natuurlijk onze Psalm 110, want de Septuaginta heeft een andere indeling.gb) Dus opgepast: niet nog eens een extra opstanding, maar wel dat Christus regeert “tot” zijn wederkomst. En daar is de opstanding van allen die in de graven zijn inbegrepen. Dan is Zijn middelaarschap opgehouden en geeft om die reden dat Koninkrijk aan de Vader over. Daarom is er: “daarna het einde” en niet het begin van een duizendjarige regering. Dat het om een opeenvolgend gebruik van “eita” in 1 Cor. 15:5,7 betwist niemand. Maar zie toch eens goed na: dat gaat daar in een vliegende vaart de ene verschijning van de Heer na de andere. Alles over een periode van enkele weken met nog een staatje achteraan, de verschijning aan Paulus. Wie van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 6 “eita” iets wil maken van een tijd van duizend jaar die heeft wel een grote fantasie! We gaan hier nog uitvoerig op in bij de behandeling van 1 Thes.4. Als tweede punt is het duidelijk dat de Schrift spreekt van twee soorten opstandingen: één voor rechtvaardigen, één voor onrechtvaardigen. De teksten die dat ondersteunen zijn (wij onderlijnen): “Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen” Dan.12:2. “Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” Joh.5:28,29. “Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn” Hand.24:15. Er staat echter niet in deze teksten; een opstanding of ontwaken van de rechtvaardigen en daarna (of later) een opstanding of ontwaken van onrechtvaardigen. Er is in deze teksten niet de indruk gewekt dat er enige tijdsruimte is tussen de opstanding van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Er staat altijd dat er één opstanding is. En in die ene opstanding zullen er zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen zijn. De tekst van Johannes 5:28 zegt dat het in “één uur” zal geschieden. Dus niet over een periode van 1007 jaar volgens de leer van Cyrus Ingerson Scofield e.a.. Dan zou er in de tekst moeten staan dat er “een uur” (tijdstip, periode) is waarop de rechtvaardigen opstaan. En daarna “een uur” (tijdstip, periode) voor de opstanding der onrechtvaardigen. Dat zou de enige manier zijn om een tijdsperiode aan te geven die zinvol is. Maar dat staat er niet. Ja maar zeggen Scofield en zijn vrienden (Biederwolf blz.390,391 / Bultema blz.121)., de uitdrukking “het uur” in Joh.5:24,25 wil toch zeggen; een lange periode van thans reeds bijna 2000 jaren en beschrijft de geestelijke opstanding. En zo moeten we ook “het uur” in Joh.5:28 interpreteren: het gaat om een lange periode gedurende welke de vleselijke opstanding zal geschieden, eerst de gelovigen en daarna de ongelovigen duizend jaren later. Maar dat is echter een redenering die niet opgaat. Want in de verzen 24,25 gaat het om een ononderbroken tijdsperiode van nu al ongeveer 2.000 jaar. Maar zo word vers 28 door hen niet uitgelegd; daar is “het uur” (tijdstip, periode) dat aan de gang is door een periode van 1007 (of 1003 en 1/2 jaar volgens anderen) onderbroken. Ze interpreteren dat begrip “uur” dus niet volgens dezelfde normen maar geven er twee betekenissen aan. Slechts wanneer ze zullen leren dat het uur van de opstanding 1007 jaren lang duurt, en er gedurende die tijd mensen opstaan uit de dood, dan is hun uitleg van deze twee “uren” op hetzelfde principe gebaseerd. Maar dat doen ze niet en is hun vergelijk verkeerd. Wanneer Scofield een beschrijving geeft van de wedergeboorte dan vermijdt hij angstvallig te verwijzen naar Joh.5:25. Dat kunnen we niet zomaar bewijzen maar de aanwijzingen gaan in die richting: hij geeft namelijk wel 25 teksten in dat verband. Maar Joh.5:25 is daar een belangrijk onderdeel van zijn bewijsvoering. Die tekst geeft namelijk duidelijk de grens aan van de tijd die er is om wedergeboren te worden. (Zie Scofield blz.1117, 1118). De tijd die de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 7 mensen is toegemeten om zich te bekeren en wedergeboren te worden is beperkt tot een welomschreven tijdsduur. Er bestaan geen teksten die spreken over mensen die nog wedergeboren worden in een duizendjarig rijk. Het is dus onmogelijk om dan het Koninkrijk nog te beërven want men kan niet meer wederom geboren worden. Het uiteindelijke lot van de mens is: opstaan uit de dood. Maar niet om iedereen op een zelfde basis vrij te spreken. Er is géén algemene amnestie. Wie vóór zijn dood als rechtvaardige was in Gods ogen, is dat ook nog in de opstanding. En hetzelfde voor de onrechtvaardigen. Dat was ook de manier waarop leerlingen van Jezus de opstanding zagen. Bij de opwekking van Lazarus zegt één van zijn zusters tot de Heer; “Marta zeide tot Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongste dag” (Joh.11:24). Christus maakt geen correctie bij haar opmerking, ze heeft dus juist geantwoord. Maar dan is de conclusie dat er slechts één jongste dag is en één opstanding voor allen (Joh.6:40). Toch kan men van twee soorten mensen in de opstanding spreken. Er is vanuit het NT slechts plaats voor één oordeel, wanneer de Heer met zijn engelen terugkeert om ieder te vergelden naar zijn daden. We lezen in Mat.16:27: “Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden.” Drie vragen die men kan stellen aan de hand van deze tekst over de dag van het oordeel zijn hier op een rij gezet: 1°) Wie: “een ieder” = levenden en doden 2°) Wanneer: “en dan” = bij die ene komst 3°) Waarover: “naar zijn daden” = de goede en slechte. Er is dan ook geen plaats om daar ergens een tussentijd van 1000 jaar nog tussen te voegen. Die twee soorten opgestane mensen zijn niet gescheiden door dagen, maanden of jaren zoals men ons wil leren in bepaalde kringen (contra bijvoorbeeld Bultema blz.122, 123). De teksten noemen een onderscheid omdat ze vooruitzien op wat er bij de komst van de Heer zal gebeuren: een scheiding tussen gelovigen en ongelovigen, rechtvaardigen en onrechtvaardigen. En zoals we het al enkele malen gezegd hebben dat ligt bij ieders dood al vast. Zie o.a. Joh.3:16-18 en 34-36. Wie niet zal geloven vóór zijn dood is in principe reeds geoordeeld en véroordeeld. Dat zal onmiddellijk bij de opstanding al blijken. Want de gelovigen worden dán reeds in “onsterfelijkheid”, “onverderfelijkheid” en “onvergankelijkheid” opgewekt. Dat is niet het geval voor de ongelovigen. Daarom de uitdrukkingen: “opstanding ten leven” en “opstanding ten oordeel.” Deze eenvoudige woorden zijn door voorstanders van de duizendjarige letterlijke regering zodanig uitgelegd dat er tussen de eerste en de tweede opstanding 1000 jaren verlopen. Dat is een schriftinleg en niet een schriftuitleg. Maar terug naar het voorgaande; naar de éne opstanding. Om aan te geven wat we bedoelen met onze aanklacht eerst een citaat uit: H. Moll, ‘Wat zegt Gods Woord over (...)?’, 4de deel, Uitgeverij Pieters Groede, 3de druk, zj, p.101. Daar staan we zelf niet achter maar is slechts ter illustratie van, een denkwijze.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 8 DE OPSTANDING Eerste opstanding vóór het 1000-jarig vrederijk Mark. 9: 9; ] Luk. 20:35; ] hier genoemd de opstanding uit de doden; 1 Kor.15:20,23 ] alleen de in Jezus ontslapenen hebben en Fil. 3:11 ] hieraan deel Luk. 14: 14 en Hand. 24: 15 het is de opstanding der rechtvaardigen Joh. 5: 29 de opstanding des levens 1 Thess.4: 16 de gelovigen zullen eerst opstaan Openb. 20: 4 eerste opstanding Tweede opstanding na het 1000-jarig vrederijk Joh. 5 : 29 de opstanding des oordeels, d.i. om geoordeeld te worden Hand. 24 : 15 de opstanding der onrechtvaardigen Opb.20: 11-15 de opstanding der doden; allen zullen geoordeeld worden, de in Jezus ontslapenen zijn reeds 1000 jaren eerder opgestaan. Men zegt dat dit alles in overeenstemming is met 1 Cor.15:20-28! We lezen daarover in Jb. Klein Haneveld ‘Ik geloof de wederopstanding des vlezes’, brochure ‘Het Morgenrood’ n°3, z.j., op p.14, 15. “Al wat we tot dusver hebben gezegd over de opstanding, betrof hoofdzakelijk de opstanding van de rechtvaardigen. Maar ook de onrechtvaardigen zullen opstaan. Echter niet op hetzelfde ogenblik. Een algemene “opstanding ten laatste dage”, naar de gangbare voorstelling in de christenheid, kent de schrift niet! Zij leert zeer duidelijk dat er twee opstandingen zijn, van rechtvaardigen en onrechtvaardigen, niet alleen onderscheiden in karakter en doel maar ook in tijd (...) In 1 Korinthe 15, het hoofdstuk dat wij al zo dikwijls aanhaalden, spreekt Paulus over de volgorde in de opstanding. “Want gelijk ze allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook allen in Christus levend gemaakt worden. Maar een iegelijk in zijn orde (niet allemaal tegelijk); de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn in Zijn toekomst, en daarna zal het einde (van de opstanding) zijn” (vs.23,24). Het einde is de opstanding der “overige doden”, de “tweede opstanding”, de “opstanding der onrechtvaardigen.” Heel merkwaardig is verder nog de Nieuw Testamentische uitdrukking “uit de doden opstaan.” Niet “uit de dood”, maar “uit de doden”! Velen lezen daarover heen, alsof dat hetzelfde is; “Uit de doden opstaan” wil zeggen “van tussen de doden opstaan, dus met achterlating van de anderen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 9 De opstanding van Jezus was een “opstanding uit de doden (...).” Hier volgt dan een uitleg dat in het OT de oogst in drie fazen geschiedde, drie fasen die de afbeelding zijn van drie soorten opstanding. Een lange uiteenzetting gebaseerd op het Joodse oogstfeest van de garf (Lev.23:1014) dat overeenkomst zou vertonen met “de opstanding uit de doden.” De schrijver zegt verder: “Een gelijktijdige opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen, maakt onze harten niet gelukkig. Zij betekent geen werkelijke overwinning over de zonde. Zij laat de zondekwestie onbeslist, als een zaak, die nog afgehandeld moet worden voor Gods oordeelstroon.” Op deze laatste ontboezemingen gaan we niet in, gezien de Schrift niets van die zaken suggereert en er geen enkele jota over zegt. Wanneer H. Moll en Jb. Klein Haneveld het aan het rechte eind hebben is het schema van de opstandingen op zijn minst driedelig: 1) Christus met Pasen. 2) Gelovigen bij de wederkomst van Christus. a) enkelen bij een onzichtbare wederkomst, zeven jaar vroeger dan b) hieronder. b) nog andere gelovigen aan het begin van de duizendjarige regering en een zichtbare komst van de Heer, ineens of in meerdere malen afhankelijk van de schrijvers die men nagaat. Zie o.a. het begin van deze bespreking. 3) Ongelovigen na een duizendjarige regering. Maar dan is één en ander verwrongen aan wat we weten uit die andere teksten hier boven. Ze beweren dat Handelingen 24:15 slechts spreekt over deze die in het millennium zullen opstaan. De “rechtvaardigen” zijn alle getrouwen uit de oudheid (vb. Abel, Henoch, Noach, Abraham enz.) en “ook de duizenden godvrezende personen die in recentere tijden zijn gestorven en die geen hemelse hoop hadden.” Wie zijn de “onrechtvaardigen?” Volgens de Wachttoren: “Tot hen behoren miljoenen, misschien wel miljarden mensen die gestorven zijn zonder de gelegenheid te hebben gehad de Bijbelse waarheid te leren en toe te passen (...) ligt voor de hand dat de aardse opstanding geen chaotische bevolkingsexplosie teweeg zal brengen (...) Als allen tegelijkertijd weer tot leven zouden komen, zou het onmogelijk zijn voor hen te zorgen (...) Het is redelijk aan te nemen dat de opstanding geleidelijk zal verlopen.” (‘De Wachttoren’ van 1 juli 1998, blz.22). En in een artikel over de opstanding berekenen Jehovah’s Getuigen dat er waarschijnlijk wel 3 miljoen mensen de grote verdrukking overleven. Dat deze aan de personen die zullen opstaan uit de doden onderricht zullen moeten geven en dat de opstanding dus geleidelijk moet geschieden. Wanneer het aan 3% per jaar zal zijn dat de doden opstaan, dan zullen de laatste opstaan tegen ongeveer het jaar 400 van de duizendjarige regering. Zie ‘Inzicht in de Schrift’, deel 2, 1997, blz.524. Daar heeft de Bijbel één antwoord op: wanneer het gaat over de opstanding is het duidelijk dat die in éénmaal plaats vindt, niet over een periode van jaren. Alle andere theologische constructies zijn niet te bewijzen aan de hand van de Schrift.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 10
Uit de doden = Grieks “ek” In de uitdrukking “opstanding uit de doden” zien de verdedigers van twee opstandingen (minimaal), gescheiden door 1000 jaren, het belangrijkste bewijs van hun leer. We citeren daarover een lang gedeelte uit Bultema (blz.153, 154): “De uitdrukking ek nekroon (van uit, van tusschen de dooden) wordt nimmer van de opstanding der goddelozen en immer van de opstanding van Christus en van de Christenen gebezigd. Deze uitdrukking wordt ongeveer vijftigmaal gebruikt in het NT, maar nimmer in betrekking tot de idee van opstanding in het algemeen of ten aanzien van de opstanding der goddelozen. Dan blijft het verbizonderende ek stelselmatig weg (...) Van de opstanding van Christus zal niemand ontkennen dat deze eene uitopstanding was, waarbij vele doden in hunne graven bleven (...) Wordt er van de opstanding van den Doper en van Lazarus gesproken, dan wordt telkens ek gebruikt, om aan te duiden, dat er vele dooden achterbleven. Slechts in twee gevallen wordt ek weggelaten, als b.v. in Matt.22:23,28;Joh.11:24;Hand.23:8. In zulk een geval wijst de schrift alleen maar op het toekomstig feit der opstanding, zonder meer. Dan is het volstrekt de bedoeling niet, om op het bizondere in verband met de opstanding te wijzen, en dient men de eerste opstanding eenvoudig als het species onder het genusbegrip te denken. Olshausen merkt hierbij terecht op, dat de profeten op dezelfde wijze de eerste komst van de Messias onder Diens tweede komst begrepen hebben. Het meerdere omvat het mindere. Twee sluit een niet uit, maar in.” En hieronder de lijst waarin “ek” gebruikt wordt met betrekking tot de opstanding, die we terugvinden in SVM. (S. van Mierlo, leerling van Bullinger) ‘Wat de concordantie leert’, Adm. Uit de Schriften, 1933, p.61: Opwekken (egeiroo) Opstaan (anistèmi) Opstanding (anastasis) _________________________________________________________ “uit dooden” “uit dooden” Mat.17:9; Mark.6:14,16; Mark.9:9,10; 12:25; Luk. Luk.9:7; Joh.2:22; 12:1, 16:31; 24:46; Joh.20:9; 9,17; 21:14; Hand.3:15; Hand.10:41; 13:34; 17:3,31; 4:10; 13:30; Rom.4:24; 1 Petr.1:3. 6:4,9; 7:4; 8:11; 10:9; 1 Kor.15:12(a),20; Gal. 1:1; Ef.1:20; 2 Tim.2:8; Heb.11:18; 1 Pet.1:21. “uit van de dooden” “uit van de dooden” Kol.2:12; 1 Thess.1:10 Luk.20:35; Hand.4:2; Ef.5:14
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 11 Het argument van “ek” wordt echter in dit geval misbruikt. En dit is een voorbeeld! Eerst en vooral wil “ek” in deze teksten niet zeggen dat er een definitieve bestemming door wordt aangegeven. Er is daar een duidelijk voorbeeld van. Over Lazarus zegt de Schrift dat Jezus hem “uit de doden” heeft opgewekt. Zie Joh.12:1,9,17. Het gaat om dezelfde formule die er gebruikt wordt voor de opstanding “uit de doden” van de Heer zelf. Zie Joh.21:14. Men mag gezien Lazarus nog na die tijd is gestorven, en we zelfs niet weten of hij getrouw is gebleven tot aan zijn dood - en dus waardig “een opstanding ten leven” te ontvangen - aan “ek” geen enkele morele waarde toeschrijven. Die inlegkunde doen al de leraars van de duizendjarige regering die we al hebben aangehaald. Het is trouwens in contradictie met de termen die gebruikt worden. Ook de ongelovigen moeten opstaan “uit de doden”! Want op welke wijze kunnen ze anders een opstanding krijgen? Zij zijn de laatste die opstaan “uit de doden” want daarna wordt de dood zelf vernietigd. Zie ook Bultema blz.156 waar hij het opstaan “uit de doden” van Christus en de gelovigen gelijkvormig noemt want ze staan op in een “heerlijk lichaam.” Ook deze combinatie is fout gezien Lazarus niet met een “heerlijk lichaam” = een onsterfelijk lichaam is opgestaan. Toen de mensen hoorden van Jezus van Nazareth en van Zijn werken zeiden sommigen: “Johannes de Doper is opgewekt uit de doden en daarom werken die krachten in Hem” (Marc.6:14, wij onderlijnen, vergelijk Luc.9:7). Het blijkt hieruit dat de gewone Jood toen al een gedachte had van opstanding en wat kon gebeuren. God kan een enkelvoudig mens uit de doden doen opstaan terwijl alle anderen dood bleven. Een gunst Gods! Dat leek de man van de straat niet onmogelijk want ook zij hadden dat in de Schrift gelezen. En dat profeten doden hadden opgewekt terwijl alle andere doden niet werden opgewekt. Dat had Abraham al gevat toen hij op het punt stond zijn erfgenaam en wettelijke zoon te offeren (Heb.11:18). De gedachte van de algemene opstanding “uit de doden” van zowel gelovigen als zondaars was niet onbekend in het Israël van die dagen. Daar is Daniël 12:2 een prachtig voorbeeld van. Bultema (blz.132) doet verwoede pogingen om in deze tekst twee afzonderlijke opstandingen te zien in tijd gescheiden. Hij zoekt dat bijvoorbeeld in Daniël 9:26 waar volgens hem de afsnijding van de Messias en de verwoesting van de tempel door 40 jaren gescheiden zijn. Zo zou er ook in Dan.12:2 een tussentijd zijn tussen het ontwaken van de goeden en de bozen. Maar wanneer we iets dat duidelijk blijkt uit de geschiedenislessen (maar slechts betrekking heeft op één gebeurtenis) nemen als grond en basis om andere voorspellingen te verklaren dan kunnen we alle kanten op. En het gaat in Dan.9:26 niet om het opschorten van de profetie voor een bepaalde tijd, want dan klopt de profetie niet meer. Het gaat dus niet om vergelijkbare eenheden. De opstanding heeft hoegenaamd niets met Dan.9 te maken, het is een vergelijk tussen afzonderlijke grootheden. Dan hebben we dus niets uit de Bijbel bewezen, alleen misbruikt. Daar dient het Woord van God trouwens niet voor.
De oogst van de garf De verwijzing naar de oogst van de garf, door Jb. Klein Haneveld, heeft niets met de opstanding te maken. Meer zelfs, de oogst die er geschiedde (ook van de garf) zal in de werkelijkheid moeten
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 12 inhouden dat het slechte van het goede koren zal afgescheiden worden en vernietigd. Uiteindelijk gaat het om één oogst van zowel het goede als het slechte, zoals ook blijkt uit de gelijkenissen die de Heer daarvoor gebruikt (Mat.13:24-30,36-43). Maar dat kunnen ze niet geloven. De verwijzing naar de garf met betrekking tot de opstanding, berust dan ook op een inlegkundige spitsvondigheid. Meer ook niet. Bewust vergeet men te vertellen dat dit beweegoffer een offer is van de gerst en dat de oogst van de tarwe slechts weken later volgt met de Pinkstertijd. Het beeld dat men schets is dus niet juist; Jezus zou een offer van gerst voorstellen en de gemeente een offer van tarwe. Maar ze hebben éénzelfde soort lichaam in de opstanding, beeld en tegenbeeld overdekken elkaar dus niet op het belangrijkste aspect van vergelijking. C. Vonk heeft in zijn ‘De voorzeide leer’ IB Leviticus, Barendrecht, 1963, goede opmerkingen over dat offer (vanaf blz.634). Men vergeet ook te vernoemen dat alle soorten oogst aan God werden opgedragen, het is ten slotte “zijn oogst” Deut.26:1-4. En wanneer we naar lijsten van de verwijzingen van het OT in het NT gaan kijken is het ook wonderlijk dat er geen enkele verwijzing van Lev.23:1-14 of Deut.26:1-4 in het NT te vinden is. Ook daarom zeggen we; Jb. Klein Haneveld en zijn vrienden hebben veel fantasie en moeten beter hun Schriften lezen vóórdat ze deze dingen beweren. En ook Jehovah’s Getuigen hebben hier een geestelijke uitlegging. We citeren uit ‘Hulp tot begrip van de Bijbel’, 1989, deel 6, p.1127: “De aanbieding van een schoof (of homermaat) van de eerstelingen van de gerstoogst op 16 Nisan was een door de hogepriester gebracht beweegoffer. Op deze datum in het jaar 33G.T. werd Jezus Christus uit de doden opgewekt, de “eersteling van hen die ontslapen zijn” (1 Kor.15:20;Lev.23:11b;Joh.20:1). Op de dag van het Pinksterfeest werden er twee gezuurde broden van de eerstelingen van de tarwe als beweegoffer gebracht (Lev.23:15-17). Dit is de dag waarop Jezus als hemelse Hogepriester de eersten van zijn geestelijke broeders (leden van de christelijke gemeente), die uit de zondige mensheid genomen en door de uitstorting van de heilige geest gezalfd waren, aan Jehovah kon aanbieden; Hand.2:1-4, 32,33; vergelijk Jakobus 1:18.” De Wachttoren maakt dus een andere zaak van de beweegoffers in Lev.23; het gaat om de uitstorting van de heilige geest (kleine letters voor hen). Ook dat is inlegkunde. En nog een kort citaat uit ‘DE WACHTTOREN’ van 1 juli 1998, p.17: “Paulus vervolgt: “Christus is uit de de doden opgewekt. “Wat meer is, hij is “de eersteling van hen die ontslapen zijn” (1 Korinthiërs 15:20). Wanneer de Israëlieten Jehovah gehoorzaam de eerstelingen van hun opbrengst gaven, zegende Jehovah hen met een grote oogst (Exodus 22:29,30.23:19;Spreuken 3:9,10). Door Christus de eersteling te noemen, impliceert Paulus dat er nog een verdere oogst aan personen uit de dood tot hemels leven zou worden opgewekt.” Ook hier slaat de fantasie van Jehovah’s Getuigen op hol. Niet het volk of de priesters in Israël hebben Jezus als eersteling aan God gegeven of geofferd. Integendeel! In het van de Bijbel beeld is Christus de hogepriester en ook tezelfdertijd het offer. In het boek aan de Hebreeën staat dat in de duidelijkste bewoordingen die in een taal gebruikt kunnen worden. Het beeld dat Paulus gebruikt heeft dan gewoon de betekenis dat sommige vruchten eerder rijp zijn dan anderen. Alle gelijkenissen met een offer moeten hier gemeden worden. Want het ene soort offer sluit het andere uit indien we zoiets op letterlijke basis vergelijken bij het offer van de Heer. En laten we ook niet doen zoals de Wachttoren doet, het offer van de Messias vergelijken bij wat de gemeente (volgens hen de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 13 144.000 uit Opb.7:1-8) als offer aan God brengt, hun leven of wat dan ook. Dat vergelijk staat zover als het oosten van het westen staat en ze zullen elkaar nooit ontmoeten.
1 Cor.15:24, daarna “het einde” In 1 Cor:14:24 HSV staat: “Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan.” Deze tekst is steeds misbruikt geworden in kringen van de voorstanders van een duizendjarig rijk. En u had het wellicht aan het begin van deze bespreking verwacht. Het betreft de uitleg van 1 Cor.15:23. We laten daarbij Bultema aan het woord (blz.143-145): “Een iegelijk in zijn orde. Letterlijk zegt hij: een iegenlijk in zijn eigen legerafdeling, bende, cohort. De term is ontleend aan de verschillende regimenten van soldaten. Hierin ligt op zichzelf de idee van opvolging, tijdsopvolging, want de verschillende legerafdelingen marcheeren immers niet naast maar achter elkander. Zo zegt de Apostel hier, dat de opstanding geschiedt in drie verschillende troepen. 1. De eersteling Christus. Hier hebben we de eerste troepenafdeeling van de opgewekten. het beeld van eersteling is ontleend aan het leven onder de schaduwen. Bij het rijpen van den oogst moest Israël de eerstelinggarven naar den tempel brengen (...) 2. Daarna die van Christus zijn in Zijne toekomst. a) Nadrukkelijk wordt hier de verbizondering gemaakt: die van Christus zijn. Het eerste, dat Hij doen zal in Zijne toekomst, is het bijeenvergaderen van Zijne juweelen, die alom verstrooid zijn, diep in de zeeën en diep in de aarde. b) Zijn volk vertegenwoordigt den vollen oogst, waarvan Hijzelf de eersteling genaamd is. De ongelovige dooden zijn niet door den eersteling geheiligd. Dat er geene anderen dan de Zijnen zullen verrijzen in Zijne toekomst, lag reeds opgesloten in het pas gebruikte beeld, doch het wordt ons ten overvloede en tot volle verduidelijking nog nadrukkelijk gezegd. 3. Daarna zal het einde zijn. - Hier wordt gedoeld op de derde legerafdeeling. Dat hier niet breder of duidelijker van gesproken wordt, vindt misschien daarin zijn oorzaak, dat in deze troep niets dan de goddelozen gevonden worden en de Schrift, hoewel ze de opstanding der goddelozen leert, spreekt hiervan nimmer in eenige lengte. Ze wordt steeds veelmeer verondersteld dan nadrukkelijk geleerd. Zij die dit vers verklaren van de algemene opstanding vertalen hier alsof er stond: “Dan (d.i. bij Christus’ wederkomst) zal het einde zijn.” Doch een ieder die een weinig grieks kent, weet zeer wel, dat eita zo niet vertaald mag worden. Het ontga de aandacht niet dat het eerste daarna reeds een tijdperk van bijna tweeduizend jaren insluit. En wie geeft ons dan het recht, om dit daarna, uitgesproken in hetzelfde verband, te vertalen door dan? Het woordje wijst op een korter of langer tijdsverloop (...) Het mag dus ook niet vertaald worden: onmiddellijk daarop, terstond of oogenblikkelijk daarna. Ter aanduiding van deze gedachte worden de woorden exautees en euthepos gebuikt.” (Wat de schrijver in schuine letters schrijft hebben we onderstreept. Tweemaal hebben we “daarna” zwart weergegeven.)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 14 De visie van Bultema is dus als volgt samen te vatten: 1°) Opstanding van Christus 2°) daarna opstanding van de gelovigen 3°) daarna opstanding van de ongelovigen 4°) en Christus die zijn koningschap afgeeft aan de Vader. Wie goed zijn Grieks kent moet, volgens Bultema, tot deze conclusie komen. Dat klopt niet, want de visie die Bultema voorstaat, is vrij recent als uitleg (rond 1830) en door weinig christenen aangenomen. Ook niet door de Griekse specialisten en exegeten. Bultema (wellicht kent hij wel Grieks) gaat toch slordig om met zijn uitleg. Want er staat vooreerst “epeita” (vers 23) en dan “eita” (vers 24). Maar hij doet alsof er tweemaal hetzelfde staat en vertaald beide keren als “daarna.” Zo kun je gemakkelijk wat wegmoffelen voor wie niet aandachtig is! En het klopt dat de twee woorden die Bultema aanhaalt méér dan “eita” of “epeita” het “onmiddellijk” weergeven van een of andere gebeurtenis. (In feite zijn er in het Grieks zes woorden die als “onmiddellijk” vertaald kunnen worden.) Maar ook “eita” en “epeita” kunnen dat weergeven. Zie de lijst die we achteraan plaatsen in de samenhang van deze twee woorden. Laten we niet redeneren vanuit iets dat niet in de Schrift staat, maar vanuit wat er wel staat. Met bouwt zijn huis toch niet op een hypothese? Dit is al een weerlegging met wat Charles Hodge, 1 Corinthians, Robert CARTER & BROTHERS, 1874 hier bij zegt, het vers 23. En dat is ook een betere uitleg. “23. maar ieder mens in zijn eigen orde: Christus de eerstelingsgarve; daarna zij die van Christus zijn bij de wederkomst. “In zijn eigen rangorde.” Het woord "tagma" is een goede en concrete term, wat betekent “een band van soldaten.” Als op deze betekenis hier word aangedrongen, dan beschouwt Paulus de afdelingen die verdeeld zijn in verscheidene cohorten of onderafdelingen; eerst Christus, dan zijn mensen, dan de rest van de mensheid. Maar het woord is door latere schrijvers anders gebruikt, zoals Clemens in zijn brief aan de Korintiërs I. 37 en 41, in de zin van "verloop" van iets, opvolg en volgorde. En dit past het beste bij de context, want Christus is “alleen” en niet een “afdeling.” Alles wat Paulus leert is dat, hoewel de opstanding van Christus dat beveiligt voor zijn volk, de twee gebeurtenissen verlopen niet gelijktijdig. Eerst de Christus, daarna degenen die van Christus zijn. Er is geen aanwijzing van een verdere afdeling of scheiding in de tijd in het proces van de opstanding. De opstanding van de mensen zal moeten plaatsvinden bij de komst van Christus, 1 Thess. 3, 13. 4, 14-19.” We geven hieronder een commentaar op dat deel van 1 Cor.15:23. Dr. J. Reiling, Baptist, hoogleraar en docent Grieks over een periode van meer dan 30 jaar zegt in zijn ‘De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs’, Callenbach, 1997, p.276: “Nu de band tussen Christus’ opstanding en de opstanding van doden is vastgelegd, moet een nadere ordening worden aangebracht. Deze ordening wordt bepaald door het perfectum van Christus’ opstanding en het futurum van hen ‘die van Christus zijn’, hoi tou Christou. Zij zijn of zullen worden opgewekt ‘ieder in zijn eigen rangorde’, hekastos en tooi idioi tagmati, d.w.z. op
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 15 eigen plaats in de rangorde. Hoewel er twee keer sprake is van ‘vervolgens’, gaat het om meer dan rangorde. Christus is ‘eersteling’, eerste in de tijd maar vooral eerste in rang: Hij is de eerstegeborene uit de doden, vlg. Kol.1:18; Hand.3:25; 26:23, en heeft dus de eerste rang, want Hij is reeds opgewekt uit de doden en heeft de naam boven alle namen ontvangen, vgl. Fip. 2:11. ‘Vervolgens’, epeita, zullen, ‘zij die van, Christus zijn’, hoi tou Christou, levend worden gemaakt; het werkwoord staat er niet maar kan uit vs.22 worden afgeleid. ‘Van Christus’ is bij Paulus synoniem met ‘gelovig’, vgl.1/11; 3/23; Gal.3:29; 5:24; Rom.8:9; hier is het kortheidshalve gebruikt voor de gestorven gelovigen. Hun opstanding zal plaatsvinden ‘bij zijn komst’, en tèi parousiai autou. De beste toelichting op deze tekst (...) is te vinden in 1 Tess.4:14-16. Parousia is de technische term voor de komst van, de Zoon des Mensen op de wolken van de hemel, vgl.Mat.24:27,37,39, de vervulling van Dan.7:13, vgl.26:64. Paulus spreekt steeds van de komst van ‘de Heer’, vgl. 1 Tess.2:19; 3:13; 4:15; 5:23; 2 Tess.2:1. Daarmee is de toelichting op vs. 20-22 voltooid, maar de zin gaat verder: ‘vervolgens het einde’, eita to telos. Dit woord wordt ook wel vertaald met ‘de rest’, d.w.z. de niet gelovige rest van de mensheid, die na de gelovigen zal worden opgewekt. Maar de volgende bijzin wijst uit dat het niet daarom gaat, maar om de voleinding van Christus’ koningschap, waarmee het eschaton zal worden voltooid: het einde is er, ‘wanneer Hij, d.w.z. Christus, het koningschap overgeeft aan zijn God en Vader’.” [Nog eens herhalen “parousia” = “Wederkomst”] De conclusie van J. Reiling is samengevat deze: 1°) Christus is de eersteling die is opgestaan 2°) “vervolgens” staan deze op die van Christus zijn 3°) “dan” geeft de Heer zijn koningschap over aan de Vader omdat Hij alle vijanden heeft overwonnen. Wanneer Paulus het begrip “eita” (dan) gebruikt heeft het geen betrekking op de opstanding van de ongelovigen want: “de volgende bijzin wijst uit dat het niet daarom gaat, maar om de voleinding van Christus’ koningschap” zegt J. Reiling. En hij is specialist op gebied van de Griekse taal. Hij weet waarover hij praat. Want Voor ons zegt dit dat er hier op de afscheiding van vers 23 en 24 niet over een opstanding van de goddelozen gerept wordt. Het “eita” (dan) dat gebruikt wordt slaat niet op de opstanding van wie dan ook. Het wijst op wat Christus doet tegenover de Vader; de macht die Hem gegeven was om in de tussentijd van Zijn eerste en tweede komst de redding en uitverkiezing van de gemeente te bewerkstelligen. Tijdens de periode van Zijn regeren zou dat ook moeten gebeuren, want de tijd om tot God te komen is in dat tijdperk tot zijn voltooiing gekomen. Nu wil Bultema (en zijn vrienden) daar nog eens een duizendjarig rijk aan verbinden dat onmiddellijk na het eerste “vervolgens” komt en vóór “dan het einde.” Bultema tracht ons verder nog iets te bewijzen aan de hand van de combinatie “epeita-eita” (vervolgens-dan). Maar wat hij tracht te bewijzen staat er niet. Hij zegt: “het mag dus ook niet vertaald worden: onmiddellijk daarop, terstond of oogenblikkelijk daarna.” We geven daarom in de tabel van het gebruik van deze woorden aan, dat de context moet aangeven waarover het gaat. Men mag niet een vooropgezet idee nemen als basis van de te geven uitleg. Beide woorden kunnen een tijdstip aangeven dat zowel enkele seconden kan zijn, of maanden of jaren. eita epeita
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 16
Joh.19:27, seconde(n) Joh.20:27, seconde(n) Marc.8:25, minuten 1 Cor.15:5, enkele uren 1 Tim.2:13, korte tijd 1 Tim.3:10, maanden Jac.1:15, kort of langer Marc.4:17, maanden of jaren Heb.12:9, spreekwijze
1 Thes.4:17, seconde(n) Luc.16:7, minuten Heb.7:27, minuten 1 Cor.15:6,7, enkele dagen Jac.4:14, korte tijd Gal.1:18, drie jaar (Gal.2:1 = 14 jaar) 1 Cor.15:23, honderden jaren 1 Cor.15:28, deel van volledige zin Heb.7:2, deel van geheel
Met ander woorden: Bultema tracht te bewijzen dat wanneer “eita” in 1 Cor.15:24 gebruikt wordt dit wijst op een: “3. Daarna zal het einde zijn. - Hier wordt gedoeld op de derde legerafdeeling. Dat hier niet breder of duidelijker van gesproken wordt, vindt misschien daarin zijn oorzaak, dat in deze troep niets dan de goddelozen gevonden worden.” Zo wordt “eita” een synoniem van wat in vers 23 staat, waar we “epeita” vinden. Maar zo slordig gaan schrijvers van de Bijbel niet te werk. Want in 1 Cor.15 wordt er niet gesproken van de opstanding van goddelozen en de enige uitzondering zou vers 22 kunnen (?) zijn. De volgorde, in de gedachte van Paulus, moet dan deze van Reiling en zo vele anderen: 1°) Christus is de eersteling die is opgestaan 2°) “vervolgens” staan deze op die van Christus zijn 3°) “dan” geeft de Heer zijn koningschap over aan de Vader omdat Hij alle vijanden heeft overwonnen. Over de opstanding van de goddelozen moeten we andere teksten raadplegen en dat feit niet persé hier ergens tussen willen voegen. Ook een Duizendjarige rijk, herstel van Israël, Jezus als zichtbare koning in Jeruzalem op de troon van David, al dat staat hier niet maar wordt er regelmatig “ingelezen.” Dat is verkeerd omgaan met de Bijbel. Daarom dit citaat van Fee, Gordon D., The First Epistle to the Corinthians, Wm. B. Eerdmans, Reprinted 1988, blz.753,754 voetnoten wegggelaten: "Na de bewering dat "in Christus allen levend gemaakt zullen worden," gaat Paulus uiteenzetten “maar elke (gebeurtenis) in zijn (haar) eigen orde." De eerste "orde" is reeds vermeld v. 20, waarop het volledige argument terugvloeit — de opstanding van Christus is de "eersteling." God heeft daardoor zelf, een reeks van gebeurtenissen op gang gebracht die te maken hebben met de opstanding en de nederlaag van de dood. Dus het volgende evenement in deze regeling gebeurt bij de komst van Christus, wanneer hij roept uit de dood wie van Hem zijn. Hoewel het derde item wordt voorafgegaan door een ander 'toen', is het onwaarschijnlijk dat Paulus een plan heeft voor het zoveelste evenement in de reeks begonnen door de opstanding van Christus is. De "orde" van opstandingen is slechts twee: Christus de eersteling; dan de volledige oogst van degenen die hem op zijn Parousia. Paulus toont hier geen belangstelling voor iets verder dan deze zaken. Het 'toen' in deze derde instantie is om zeker te zijn opvolgend, maar in een meer logische zin, namelijk die dat er na de opstanding van de gelovigen op de Parousia de laatste twee "gebeurtenissen" afkomen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 17 Met de opstanding van de doden, is het einde, of doel, bereikt; een "einde" die twee kanten heeft. Aan de ene kant, de opstanding uit de dood zal betekenen dat Christus, de laatste vijandelijke dood, onderworpen heeft, en daardoor vernietiging heeft uitgedrukt in dit geval met de terminologie "elke heerschappij" en "elke autoriteit en macht." Dat deze vernietiging van de "bevoegdheden" naar de nederlaag van de dood verwijst wordt gemaakt bepaald door het ondersteunende argument uit de Schrift dat volgt. Aan de andere kant, met de definitieve nederlaag van de laatste vijand heeft de onderwerping van alle dingen plaatsgevonden, zodat Christus zou kunnen overgaan de "macht" aan God de vader terug te geven. De rest van het argument spreekt uit hoe dit zal zijn." ^^^^^^^^ Enkele citaten nog in verband over 1 Corinthe 15:22,23. Dr. Thomas L. Constable zegt in zijn, Notes on 1 Corinthians, 2001 Edition “15:23 het woord vertaald "rangorde" of "korps" is een militaire term gebruikt voor de rangen van de soldaten (tagma). De idee van Paulus was dat Christus de eerste rang heeft ervaren in de opstanding. Christenen zijn een andere rang en beleven de opstanding samen op een ander moment, namelijk bij de komst van de Heer (Gr. parousia, vert. “verschijnen”, dat wil zeggen, bij de opname). De apostel ging niet op te geven van een volledige uitleg van de verschillende opstandingen hier. Er zullen andere rangen van mensen zijn die zullen opstijgen op andere momenten: heiligen uit de verdrukking, Oudtestamentische gelovigen, de niet-gelovigen, enz. Zijn punt hier is dat de opstanding der Christenen net als bepaalde andere plaatsvinden als die van Christus al plaatsgevonden heeft. Hij wilde niet zeggen dat onze opstanding van een ander type zou zijn dan deze van Christus (dat wil zeggen, "geestelijk" in plaats van fysieke zal zijn). (blz.168,169)” Wat deze man zegt, in geel gekleurd, staat niet in de Bijbel, het in niets meer dan een nattevingerwerk om enkele teksten van het Oude Testament nog een bepaalde draai te geven. Zogenaamd niet vervulde teksten; het probleem is dat men dit uit het NT moet bewijzen, dat blijft immers Gods laatste Openbaring voor ons. ^^^^^^^^ http://biblehub.com/commentaries/pulpit/1_corinthians/15.htm Pulpit Commentary Corinthians bij 1 Corinthians 15:23. “Maar ieder mens in zijn eigen rangorde: Christus de eersteling; daarna zij die van Christus zijn bij zijn komst. Vers 23. - In zijn eigen rang. Het woord in het Klassiek Grieks betekent "een cohorte." Het moet hier ofwel betekenen "gerangschikt" of worden gebruikt in St. Clement ('Ad. Corinthians,' 1:37), in de zin van "op volgorde." Zij die in Christus zijn. "De doden in Christus" (1 Tessalonicenzen 4:16). Bij zijn komst. Het woord hier gebruikt voor de tweede komst is Parousia, wat letterlijk, “aanwezigheid” betekent. Het is impliciet (blijkbaar) hier zowel in 1 Tessalonicenzen 4:15-17; Openbaring 20:5, heeft daar een interval - hoe lang of hoe kort we weten het niet - tussen deze opstanding der rechtvaardigen en de laatste opstanding. Maar alle details staan er onzuiver en vaag.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 18 ^^^^^^^^ Commentatoren nemen het niet zo nauw met duidelijke Bijbelteksten en nemen gemakkelijks halve standpunten in dat er toch twee gescheiden opstandingen zijn. Laat ik vooraf een opmerking maken over wat Dr. C. Stevens, Study notes on The Book of First Corinthians, 1999 schrijft. De gelijkenissen van Jezus onderschrijven nooit dat er twee van elkaar gescheiden opstandingen zijn. Het gaat steeds om een één-malige gebeurtenis. Bekijk eens deze van de oogst of een visvangst. “De Jezus-woorden in John 5:25 – 29 lijken het beeld te geven van het ene moment wanneer de rechtvaardigen en onrechtvaardigen tot leven komen, maar Johannes ziet twee opstandingen in Openbaring 20:4-6, 11-15, die worden gescheiden door een duizend - jarige periode. De eerste is die van de rechtvaardigen die zijn opgestaan om deel te nemen aan een regering van de duizend jaar van Christus op aarde. De tweede is die van de onrechtvaardige die na de periode van duizend jaar opstaan voor God en in een oordeel zijn herrezen. Deze twee passages zijn niet strijdig met elkaar. Wat waarschijnlijk het geval is dat God door Johannes, geopenbaard heeft dat een bepaalde volgorde en tijdschema op deze gebeurtenissen terwijl Jezus dergelijke dingen niet hoefde uitleggen want dit inzicht onnodig aan het punt He was maakte.” ^^^^^^^^ Pulpit commentary zegt bij 1Cor 15:23: “Bij zijn komst. Het woord hier gebruikt voor de tweede komst is Parousia, wat letterlijk, aanwezigheid betekent. Het impliceert (blijkbaar) zowel hier als in 1Th.4:15-17; Opb.20:5, dat er een interval is — hoe lang of hoe kort weten we niet — tussen deze opstanding der rechtvaardigen en de laatste opstanding. Maar alle details staan er donker en vaag.” ^^^^^^^^ Citeren een gedeelte van, ICC New Testament commentary, bij Cor:15:23. “St Paulus denkt misschien aan een derde bataljon. Degenen die niet van Christus zijn, worden opgewekt uit de dood enige tijd vóór het einde. Maar in deze passage, zijn de ongelovigen en de goddelozen nogal op de achtergrond, als er al helemaal aan gedacht is. Het hele kader wordt beheerst door in ἐν Χρ. Ζωοποι (die in Christus zijn) (v. 22). Het is misschien omdat alleen de goede overwogen worden door St Paulus in de “aanwezigheid” (parousia) in plaats dat er “crisis” of “oordeelsdag” gebruikt is. Met de mooie expressie van Christus, vergelijk 3:23 / Galaten 5:24 / Joh.10:3 / Joh.10:14: het betekent al de geredden of christenen, Joden en heidenen. Deissmann (Light, pp. 372, 382) heeft aangetoond dat “aanwezigheid” een technische term is voor de komst van een potentaat of diens vertegenwoordiger, en dat die behoren tot de Caesar als "behorend tot de Keizer" werd gebruikt en in ongeveer dezelfde zin, wordt het hier gebruikt voor Christus.” ^^^^^^^^ Dr. Bob (Robert) Utley commentaar bij 1 Cor.15:23 “1Cor.15:23-25 sommige theologen beweren dat deze verzen een vooraf duizendjarig concept van eschatologie bevestigen. Deze tekst is echter niet een bespreking van het millennium, maar de opstanding. De dood werd verslagen bij het lege graf, niet een toekomstige tijdelijke regering. We
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 19 moeten oppassen voor onze theologische agenda's rijden de interpretatie van een context. Paul bespreekt nooit een millennium, zelfs in zijn bespreking van de opname (vgl. 1Th_4:13-18), noch van de Antichrist (cf. 2 Tessalonicenzen 2). Noch deed Jezus ooit bespreken een millennium, zelfs in zijn eschatologische discourses (cf. Matteüs 24; Mark 13; Luke 21). Er zijn meerdere goede boeken die een overzicht geven van elke huidige duizendjarige positie en dat laat de andere posities die wijzen op de sterke en zwakke punten van elk.” ^^^^^^^^
1 Cor.15:22. In Adam (...) , in Christus We geven u hier 1 Corinthe15:21-26 Wil 75 mee als inleiding: “21 Want omdat door een mens de dood is gekomen, komt door een mens ook de opstanding der doden. 22 Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren; 24 daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. 25 Want het is vastgesteld dat Hij het koningschap zal uitoefenen, tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. 26 En de laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood.” Vanuit twee belangrijke teksten waar een vergelijk gemaakt wordt tussen Adam en Christus zegt men dat alle mensen een opstanding krijgen. Maar dit is een verkeerde visie op deze Schriftuurplaatsen. Niet dat we het opstaan uit de doden van de onrechtvaardigen niet zouden aannemen. We geloven dat zeker, maar dan wel op basis van bijvoorbeeld twee andere belangrijke teksten en dat zijn; Joh.5:28,29 en Hand.24:15. En we citeren ze daarom ook nogmaals: “Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” Joh.5:28,29. En: “Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn” Hand.24:15. We geven dan ook onze argumentatie hierbij, waarom de twee betrokken teksten die men aanhaalt om een complete opstanding te bewijzen niet mogen gebruikt worden in dat verband. De tweede tekst is 1 Cor.15:22. Mensen die in een toekomstig duizendjarig rijk geloven, gebruiken dit gedeelte te pas en te onpas omdat ze dan ook de indruk geven dat er in dat gedeelte sprake is van drie opeenvolgende opstandingen; Christus, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Maar zoals boven aangetoond: dat is niet het geval en de Schrift wordt bij zo een uitleg geweld aangedaan.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 20 De eerste van deze teksten is Rom.5:18: “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven” (wij onderlijnen). Met één oogopslag moet men toch zien dat het eerste “alle mensen” werkelijk op “allen” slaat. Maar van het tweede “allen” ook echt zonder uitzondering te rekenen dat zou willen zeggen dat alle mensen RECHTVAARDIG VRKLAARD WORDEN. Maar dat is toch niet zo. Universalisten mogen dat beweren maar dat is dan strijdig met wel honderd andere teksten. Dus! We kunnen u meerdere citaten aanhalen waarbij “allen” uitgelegd wordt als “alle mensen” gezien het gaat om alle afstammelingen van Adam, zegt men dan. Maar voor elk citaat in die aard is er een ander aan te halen waar “alle” slechts spreekt over de gelovigen in Christus. Hierbij twéé, als voorbeeld en ter illustratie. Citeren we vooreerst H.C.G. Moule, ‘The epistle to the Romans’, Pickering & Inglis, 7th edition, zj, blz.151: “We denken ook niet, wanneer we nadenken over vers 18, dat omwille van de “veroordeling” over “alle mensen” in de betekenis van niet slechts de mogelijkheid veroordeeld te worden maar het ook in werkelijkheid nog te zijn, daarom “alle mensen” een rechtvaardiging ten leven ontvangen. Ook hier is de boodschap van Paulus zoals altijd, zowel in deze brief als de andere van Paulus, deze van het persoonlijk aanvaarden van de boodschap. De voorziening is er voor de mensheid als geheel, maar het bezitten ervan is slechts voor de gelovigen weggelegd. Neen, deze grote onderscheidingen in de parallel moeten onze hoogste zorg zijn.” En de Gereformeerde theoloog D.G. Barnhouse schrijft in zijn (wellicht) nog steeds onovertroffen homiletisch commentaar op het boek aan de Romeinen: “Laten we er in het voorbijgaan van deze tekst nog op wijzen dat de uitdrukking “alle mensen” niet mag geïnterpreteerd worden als elk mens in het menselijk ras. Hier is een goed voorbeeld van het Bijbelse beginsel dat een vers geen private uitleg toelaat (2 Pet.1:20). Want immers wanneer we deze tekst nemen zoals het er staat, en gewoon maar afgaan op wat er in een woordenboek staat over het begrip “alle”, dat we dan moeten leren dat er een universele verzoening en redding is van alle mensen. Maar we weten uit zoveel andere passages uit de Schrift dat dit niet het geval is. Jammer dan ook dat er nog steeds mensen zullen zijn die de Zoon onder de voeten vertrampelen. Maar ze zullen van God verwijderd worden. In meerdere Bijbelpassages komen we de begrippen “alle mensen”, “ieder mens”, of “onder de mensen” tegen. Maar ze betekenen daar zonder enige twijfel “alle gelovige mensen” of “ieder gelovig mens” of “onder de gelovige mensen.” De gelovige is deze die Gods uitspraak over zijn eigen zonde heeft aanvaard en daarenboven aanneemt dat zijn persoonlijke zonden op het kruis zijn geplaatst en dat de rechtvaardiging van de Redder op het krediet van de zondaar is overgedragen. In 1 Cor.3:11-15 is er geen twijfel mogelijk dat “ieder” en “alle” slechts over de gelovigen spreekt. Want allen die in de tekst genoemd worden zijn gered, sommigen ontvangen zo waar ook een aanvullende beloning, ze worden allen gered als door het vuur heen. Zo moeten we ook de uitdrukking “alle mensen” in deze tekst verstaan. Het is de rest van de schrift waaruit we begrijpen dat de vrije gift van Gods genade en rechtvaardigheid voor alle wedergeborenen de rechtvaardiging meebrengt door het werk van de Verlosser.” We citeren de herdruk van 1977 van Eerdmans, deel 3, blz.89, 90.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 21
De theologie is dus verdeeld in twee kampen; dezen waar “allen” in Rom.5:18 niemand uitsluit, maar de anderen waar “allen” slechts de gelovigen insluit. En 1 Cor.15:22 is de tweede tekst. De NBG zegt: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (wij onderlijnen). Wat we hier boven over Rom.5:18 schreven is ook hier van dezelfde aard. Ook hier kunnen we twee kanten op met “allen.” “Allen” als alle afstammelingen van Adam of “allen” slechts en alléén de gelovigen in Christus. En bij dit laatste zijn er nog twee visies, een groep die géén onderscheid maakt tussen gelovigen vóór of na Christus en dezen die dat onderscheid wel maken. Maar op dit laatste gaan we niet in. Dat de opstanding van de “allen” slechts over gelovigen spreekt hiervoor de volgende citaten. Vooreerst uit F.W. Grosheide, ‘Korte Verklaring der Heilige Schrift, 1 Korinthe’, Kok, 3de druk 1966, blz.188, 189. “In de mens Adam sterven allen, in de mens Christus worden allen levend gemaakt. Dat dit allen niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard der zaak. Paulus spreekt alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de levendmaking betreft, duidelijk uit vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook zó zeggen. De daad van Adam en die van Christus heeft betekenis voor hen, die in hen zijn, gelijk er uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval gebruikt worden als bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus behouden worden. Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het dus niet zó voor, dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het voortdurend sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend gemaakt worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de opstanding, die voor allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus, zie vs. 23. Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij noemen de opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op opstanding de nadruk vallen, want de mens staat op, vs.23” (wij onderlijnen wat de schrijver in schuinschrift heeft gezet). En J. Reiling, ‘De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs’, Callenbach, 1997, blz.275,276 zegt: “(15:22) Het ‘door een mens’ van vs.21 wordt in vs.22 vervangen door ‘in Adam’ en ‘in Christus’. De woorden ‘dood’ en ‘opstanding van doden’ worden nader ontvouwd in werkwoorden: ‘allen sterven’, ‘allen zullen levend gemaakt worden’. Het eerste is tegenwoordige tijd, het tweede is futurum. Adam is de eersteling van alle mensen: hij is gestorven door zijn zonde en dat werkt door in alle mensen, zodat zij ook sterven. Christus is de eersteling van de gestorven mensen, omdat Hij de eerste is die uit de dood is opgewekt. Ook dat werkt door in allen, zodat zij levend gemaakt zullen worden. De vraag rijst of beide keren met ‘allen’ dezelfde mensen worden bedoeld, met andere woorden of met deze zin de algehele opstanding van de doden wordt verkondigd. De herhaling van ‘allen’ is echter eerder het gevolg van de parallelle opbouw van vs. 21-22 dan bedoeld als een theologische identificatie. In vs. 23 preciseert Paulus dit tweede ‘allen’ als ‘zij die van Christus zijn’.” Dat wil zeggen dat in de theologie van Paulus het begrip “allen” dus soms een beperktheid kan inhouden! We mogen dit vers niet uitleggen als ware het “alverzoening” waarover Paulus sprak!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 22 Daarom moeten we de opstanding van de goddelozen niet trachten te bewijzen vanuit 1 Cor.15:20-28. Daarom ook nog eens dat gedeelte en kijk naar de belangrijke zaken zonder wat er bij te denken dat er niet staat. “20 Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn. 21 Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens. 22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst. 24 Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan. 25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. 27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. Wanneer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft, hiervan is uitgezonderd. 28 En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.” (HSV) ^^^^^^^^ Twee citaten: Dr. A. van Veldhuizen, Paulus Brieven aan de Korinthiërs Tekst en uitleg, 1922, (Commentaar bij 1Korinthe 15.) [Staat op http://www.dbnl.org/] “De ontslapenen zullen volgen. Kwam de dood door 'n mensch, Adam, in de wereld, door 'n mensch, meer dan een mensch, Christus, komt de dood weer uit 22 de wereld. Allen, die bij Adam behooren, zijn geheele nakomelingschap, sterven in en met hem als onder één hoofd samengevat. We hebben hier den droeven tegenhanger van het welbekende „in Christus", dat dan ook volgt. Want evenzoo zullen allen in Christus als tot hem behoorend, in hem samengevat, weer herleven. We weten, dat bij Paulus „in Christus" alleen op de geloovigen slaat. We kunnen moeilijk bij Paulus hier een andere opvatting aannemen, 23 vgl. Rom. bl. 39. Er is sprake van Christus en de zijnen. Maar ieder op zijn plaats, in zijn rangorde. Eerst Christus, de eersteling, alleen, straks de zijnen als een schare, die niemand tellen kan, wanneer 24 Christus wederkomt. En is hij gekomen op de wolken, dan volgt de ontknooping, het einde. De overwinnaar legt de veroverde kroon van het hoofd af. De Zoon draagt alle door hem verworven heerlijkheid en het rijk en de overwinning over de machten der hel aan den Vader over, zooals een Joab over de veroverde stad Jebus den naam 25 van David doet uitroepen. Dat is het einde, waarop Paulus straks nog terugkomt; maar nog even teekent hij het voorspel er van. 26 Christus moet als koning heerschen zoolang, totdat hij alle vijanden ten onder heeft gebracht. De laatste daarvan is de dood. Dan kan er van sterven
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 23 geen sprake meer zijn. Hoe Paulus in den dood een vijand zag, bleek Rom. bl. 47 en zal blijken 2 Kor. 1 .en 5.” ^^^^^^^^ Ds. F. W. Grosheide, Korte Verklaring der Heilige Schrift 1 Korinthe, Kok, derde druk, 1966. We waren eraan begonnen te knippen omdat dit een lang citaat zou zijn; maar we kwamen op onze stappen terug. Het ganse verhaal is zo helder dat er niets uit weggenomen kan. We kleuren er wel nog in voor nadruk. 20 (…) De apostel spreekt van de opwekking van Christus, van de Middelaar, die als ambtsdrager Zijn werk doet. Als ambtsdrager ook staat Hij op, daarom heeft Zijn verrijzenis betekenis voor anderen. Bij de naam Christus sluit zich daarom regelmatig aan de uitdrukking: als eersteling der ontslapenen, d.w.z. de eersteling van hen, die evenals Hij ontslapen zijn. Nu bedenke men, dat Paulus in dit hoofdstuk alleen spreekt van Christenen. Of ook de ongelovigen opstaan zullen en wat hun lot zal zijn, waarover bv. Joh. 5 : 29 gesproken wordt, stelt hij in 1 Kor. 15 niet aan de orde. Het beeld van de eerstelingen wordt meer door Paulus gebruikt, zie Rom. 11 : 16. Het is ontleend aan de Mozaïsche wetgeving Exod. 23 : 19; 34 : 26; Lev. 2 : 12; 23 : 10, 17, 20; Num. 15 : 20, 21. Daar is voorgeschreven de Here te offeren de eerstelingen van de oogst en in de eerstelingen is de gehele oogst Hem toegewijd. Christus is de eerste, die opstaat, Hand. 26 : 23, maar Christus is nooit zonder de zijnen, Rom. 6 : 5. Henoch en Elia zijn niet opgestaan, ze hebben de dood niet overwonnen. De doden, die opgewekt werden, zijn weer gestorven, en hun opwekking had geen gevolgen voor anderen. Daarom is Christus de eersteling der ontslapenen en Hij alleen. En zijn betekenis als eersteling gaat uit boven die van de eerstelingen van de oogst. Want door en met Hem worden alle vrome ontslapenen opgewekt ten leven. 21 Vs. 21 geeft in een redengevende zin een soort algemene stelling, die niet bewijst, dat Christus de eersteling der ontslapenen is, maar wel, dat Hij het kan zijn. Hij kan het zijn, omdat Hij mens is. Paulus giet zijn uitspraak, gelijk hij mag doen in verband, met wat er geschied is, in feitelijke vorm, zie vs. 22. Door een mens is de dood, door een mens is de opstanding van doden. Het voorzetsel door spreekt van bemiddeling. God deed de dood komen door de zonde der mensen, God wekt Christus op en wel als eersteling. 22 Het vorige vers legde nadruk op de hoedanigheid mens. Dit vers geeft daar een reden van op. Die reden is, dat het zo is geschied, als het is geschied. En in die geschiedenis zien we een overeenkomst. In de mens Adam sterven allen, in de méns Christus worden allen levend gemaakt. Dat dit allen niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard der zaak. Paulus spreekt alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de levendmaking betreft, duidelijk uit vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook zó zeggen. De daad van Adam en die van Christus heeft betekenis voor hen, die in hen zijn, gelijk er uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval gebruikt worden als bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus behouden worden. Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het dus niet zó voor, dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het voortdurend sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend gemaakt worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de opstanding, die voor
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 24 allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus, zie vs. 23. Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij noemen de opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op opstanding de nadruk vallen, want de mens staat op, vs. 23. 23 Thans gaat de apostel nader de opstanding tekenen, dat is die opstanding, die sommigen te Korinthe loochenden. Het staat dus zó, dat de bestrijding van dwaling voor Paulus de aanleiding is om een verdere uiteenzetting te geven. Sprak de apostel vs. 20.—22 over de eenheid van Christus en de zijnen, thans gaat hij onderscheiden. Er is verschil in orde. Het woord, dat we door orde vertaalden, betekent eigenlijk, afdeling, klasse, groep. Er zijn twee groepen bij de opstanding, Christus en de zijnen. Het is moeilijk te zeggen, of Paulus bedoelt, dat die tweeërlei opstanding in tijd verschilt of dat ze in rang verschilt. Vermoedelijk beide. Want hij zegt, dat Christus eersteling is, dus dat Zijn opstanding betekenis heeft voor die der zijnen, zie vs. 20, en hij schrijft ook daarna. Die van Christus zijn, d.w.z. die Christus' eigendom zijn. Hoe ze dat zijn geworden, hoe de band aan Christus is, zegt Paulus niet. Dat alles wordt als bekend verondersteld, thans valt alle nadruk op het nieuwe, dat Paulus predikt inzake de opstanding des vleses. Wederkomst is het woord, waardoor wij gewoonlijk het Griekse parousia, parousie weergeven. Men weet, dat het eigenlijk aankomst betekent, het feit, dat Christus er weer is. Waarom de gelovigen nog wachten moeten tot de parousie, leert vs. 24 vlg., zie ook vs. 54. Eerst moet alle anti-goddelijke macht overwonnen zijn. 24 Nadat de opstanding der vromen bij Jezus' wederkomst heeft plaats gegrepen, komt volgens vs. 24 het einde, d.i. het absolute einde van deze wereldontwikkeling, het doel, waarheen de geschiedenis gaat. Waarom dat zó is, zegt de tijds-bepalende zin, die te kennen geeft, wat er op een voor ons onbekend, maar door ons te verwachten tijdstip gebeurt. Die gebeurtenis immers betekent het einde van wat er thans geschiedt. Zij is de overgave van de heerschappij door Christus aan God. Paulus spreekt hier van het koninkrijk Gods. Het is nodig daarop met een enkel woord in te gaan, willen we de betekenis van ons vers althans enigermate verstaan. God heeft de wereld geschapen en is daarom haar Koning en Heer. Vóór de val wordt Hij ook als zodanig door de mens erkend. De zondeval doet Gods koningsheerschappij niet te niet, dat zou een onmogelijkheid zijn, Ps. 10 : 16. Maar wel is er dit veranderd, dat de mens niet meer gewillig het koningschap Gods erkent. Daarom komt er na de val een werk Gods in de wereld om alles weer te brengen tot erkenning van Zijn heerschappij. Dat is de stichting van het rijk Gods op aarde. In dat rijk leeft de erkentenis van de majesteit Gods en worden de weldaden, die daarbij behoren, genoten. De opbouw van het rijk Gods vindt in het werk van Christus zijn middelpunt. Met Hem is het koninkrijk der hemelen nabij gekomen. Christus overwint de grote tegenstander van het rijk Gods. En het einde is, dat allen de heerschappij Gods weer erkennen, hetzij vrijwillig en dan is er voor hen zaligheid, de blijdschap van de burgers van het rijk Gods, hetzij gedwongen en dan zijn ze verloren, Fil. 2 : 10, 11. Nu spreekt de apostel van het einde. Dat einde kan komen, misschien beter gezegd, is er, wanneer Christus bewerkt heeft, dat allen God erkennen als God. Dan kan Hij de heerschappij, die Hij van de Vader ontvangen had, om het Middelaarswerk te verrichten, weer aan de Vader overgeven. De vraag, of Christus dan geen Koning blijft, is hier eigenlijk niet aan de orde, en kan ook niet met één woord beantwoord worden, daar over die vraag in de kerk verschil is geweest. Prof. dr. H. Bavinck schrijft, Geref. Dogmatiek, III, 4e dx„ bl. 480: „Onder de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 25 Gereformeerden was er ook verschil; sommigen zeiden, dat het koningschap van Christus oeconomisch en tijdelijk was; anderen waren van oordeel, dat er wel verandering komt in de wijze van regeren, maar dat zijn koningschap toch eeuwig is. Het verschil is gemakkelijk in dien zin op te lossen, dat het middelaarschap der verzoening, en dus in zover ook het profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt van Christus een einde neemt; God zal koning en alles in allen wezen; maar wat blijft is het middelaarschap der vereniging. Christus blijft profeet, priester en koning, zoals dit met de menselijke natuur vanzelf gegeven, in het beeld Gods opgesloten, en het hoogst en rijkst in Christus als Beeld Gods verwezenlijkt is. Christus is en blijft het hoofd der gemeente, uit wien alle leven en zaligheid eeuwiglijk haar toevloeit". Verder kunnen we hier op deze zaak, waarvan de tekst niet spreekt, niet ingaan. Christus geeft de heerschappij over aan God en de Vader, d.w.z. aan God, die ook Vader is, Ef. 5 : 20; Jak. 1 : 27. Het is moeilijk te zeggen, of Paulus met Vader bedoelt Vader van het volk Gods of Vader van Christus. Trouwens, die twee zijn niet te scheiden. In de gang van het betoog staat het laatste wellicht het meest op de voorgrond. De Middelaar is de Gezondene van de Vader, Joh. 5 : 23; Rom. 15:6 enz. Er volgt een tweede tijdsbepalende zin, die weer zo is gebouwd, dat hij uitdrukt: het zal gebeuren, maar wanneer weten we niet. De tijd, waarin het werkwoord staat in het oorspronkelijk, leert, dat naar Paulus' bedoeling het kracht ontnemen voorafgaat aan het overgeven. Het van kracht beroven is reeds aan de gang. Is het gereed, dan wordt het rijk overgegeven. Wanneer de apostel nu spreekt van heerschappij, macht en kracht, is het niet nodig bij elk van die drie woorden iets bepaalds te denken, waardoor het ene zich van het andere onderscheidt. Wel horen macht en kracht, die alle vóór zich hebben, bijeen. Zij zien op de bevoegdheid, terwijl heerschappij meer op een concrete overheid ziet. Er staat niet met zovele woorden, dat Gode vijandige machten bedoeld zijn. Maar het verband maakt het noodzakelijk daaraan te denken. Christus geeft de heerschappij over, als alles wat God nog tegenstaat, van kracht beroofd is. Hoewel ook dit er niet uitdrukkelijk staat, zullen we het ons toch, ook in verband met de volgende verzen, zó moeten voorstellen, dat Christus door Zijn opstanding de heerschappij over alles bezit, maar eerst langzamerhand alles de betekenis daarvan doet bemerken. Wanneer alle machten krachteloos gemaakt zijn, zodat ze de majesteit Gods erkennen moeten — en zo zal het zijn bij de parousie — geeft Christus het rijk over en komt het einde. 25 Dat licht vs. 25 nader toe door te zeggen, waarom Christus de heerschappij de Vader aanbiedt. De Middelaar moet juist als Koning heersen, totdat alle macht aan riem onderworpen is. Die taak is riem opgedragen als deel van Zijn koningschap. Paulus zegt niet, dat het koningschap van Christus ophoudt, als het werk gereed is, wel, dat Hij tot dat tijdstip Koning is. Zie bij vs. 24. Paulus zet zijn betoog voort in woorden van Ps. 110, waarschijnlijk om daardoor de grond van het want Hij moet aan te geven. In de psalm heeft God zelf gezegd, dat Hij alle vijanden onder de voeten van de Middelaar stellen zal. Daarom gebeurt het aldus. De vijanden onder de voeten stellen plaatst ons te midden van het leven der oude Oosterse vorsten. De uitdrukking spreekt niet van de overwinning zelf, maar van de openlijke verkondiging van de overwinning. De koning zet de voet op de nek van zijn verslagen vijand. 26 Er moeten verschillende vijanden worden overwonnen. De laatste van alle is de dood. Dood nemen we hier in de ruimste zin, "de geestelijke, tijdelijke en eeuwige dood, de dood, zoals hij
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 26 door de zonde in de wereld is gekomen, Rom. 6 : 23. Eerst als die dood geen heerschappij meer oefenen kan, kan er opstanding van de doden zijn. Want daarin openbaart zich het meest de overwinning van de dood. De dood is de laatste vijand, omdat de dood, voorzover hij tijdelijke dood is, na de opstanding van Christus zelfs nog macht heeft over de kinderen Gods. Dit laatste gevolg van de zonde verdwijnt bij de eindoverwinning van Christus. 27 De gedachte van vs. 26 mag nog wel nader bewezen worden, en dat bewijs geeft Paulus weer in een aanhaling uit het Oude Testament, thans met Ps. 8 : 7. Om de betekenis daarvan te verstaan, moet men Hebr. 2 naast ons vers leggen. Dan zien we, dat Ps. 8 oorspronkelijk gold van de mens, zoals God hem schiep, dat het daarna weer van Christus geldt en in Christus van de verloste mens. Ps. 8 kan door Paulus op Christus toegepast worden, omdat Christus is de laatste Adam. Omdat aan Christus alle dingen onderworpen zijn, daarom ook e dood.”
Hoe de verhouding is tussen Openbaring 20 en 1 Corinthe 15 bekijken we in een later hoofdstuk.
1 Thessalonicenzen 4:14-17. De Heer tegemoet Wat dispensationalisten op dat gebied leren We lezen in ’Middernachtsroep,’ van augustus 1999 op blz.24 naar aanleiding van een vraag van een lezer over deze tekst het volgende: “Ik geef u volkomen gelijk, dat de Opname van de Gemeente van Christus elk moment plaats kan vinden en niet van een of ander teken afhankelijk is. De Grote Verdrukking daarentegen, met de aansluitende zichtbare Wederkomst in heerlijkheid, is met tekenen verbonden. De Bijbelteksten, voornamelijk die in de Evangeliën, die over tekenen van de Wederkomst spreken, hebben altijd betrekking op Zijn Wederkomst na de Grote Verdrukking. Dat de Here Jezus bijvoorbeeld in Matthéüs niet over de Gemeente van Christus spreekt, blijkt uit meerdere aanduidingen. Eenmaal zegt de Here Zijn discipelen in vers 20: “Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op de sabbat.” De sabbat is een duidelijk teken voor Israël en betreft niet de Gemeente van Christus. Eveneens betreft de oprichting van de “gruwel der verwoesting” in Mattheüs 25:15, waarvan Daniël reeds gesproken had, het Joodse volk. In Mattheüs 24:31 staat: “En Hij zal Zijn engelen uitzenden mat luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere.” Ook hier is naar mijn mening geen sprake van de Opname, maar van het feit, dat de Joden bij de verschijning van Jezus tot de oprichting van Zijn koninkrijk door de engelen Gods van de einden der aarde naar Israël gehaald zouden worden. En wanneer er in vers 30 staat: “En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid”, dan wordt daar naar mijn mening het volk Israël en de stammen daarvan bedoeld. Voor zover ik het verstaan en beoordelen kan, denk ik, dat de Here Jezus in Matthéüs 24 van een gelovig Joods overblijfsel spreekt, die door de Grote Verdrukking moet gaan.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 27 Wat echter de opname van de Gemeente aangaat, vinden wij geen teken. Zij kan elk moment, te allen tijde, plaatsvinden” (wij onderlijnen). Th. Niemeijer zegt in het ’Het Zoeklicht’, van 15 nov. 1997,: “Gods prioriteiten We leven inderdaad in spannende tijden. Wat vraagt de HEER van ons in deze tijd? Wat is Gods prioriteit voor de Gemeente van de Here Jezus? Laten we drie van de belangrijkste punten nog maar eens op een rij zetten: 1. ’En ieder die deze hoop (op Zijn openbaring bij Zijn komst) op Hem heeft reinigt zich, gelijk Hij rein is’ (1 Joh.3:3). 2. ’En aan alle volken moet eerst het Evangelie verkondigd worden’ (Marc.13:10 / Mat.24:14). 3. Gods profetische herstel van Israël en de komst van de Messias, die daarmee samenhangt. Als we hierbij iets mogen zien van de prachtige patronen en machtige vergezichten, die de Schepper ook in Zijn Woord heeft gelegd, dan is dat een bemoediging en een zegen. Maar in deze spannende tijd liggen naar mijn inzicht de prioriteiten van de HERE voor Zijn kerk bij de drie genoemde geestelijke slagvelden. In die strijd zijn wij allen gemobiliseerd!” En ook dit is van Th. Niemeijer in ‘De Schuilplaats’, Jaargang 27 nr. 260, juni 2015: “ (1 Tessalonicenzen 4 vs. 17). Het eerstvolgende feest dat nu nog vervuld zal worden is dus het Feest van de Bazuin. Op deze dag wordt de bazuin geblazen, waarop het volk zich opmaakt in haar voorbereiding voor de meest heilige dag: de Grote Verzoendag. Deze feestdag wordt op de eerste van de zevende maand gehouden. In Israël begint de nieuwe maand altijd met het verschijnen van de nieuwe maan. Vroeger wist men nooit precies van te voren wanneer het nieuwe maan was, vandaar dat er ook meestal twee dagen voor aangewezen waren. Maar zodra men de nieuwe maan als een klein streepje aan de horizon zag verschijnen, werd dit bij het Sanhedrin gemeld en wanneer er twee onafhankelijke meldingen hiervan binnenkwamen, werd de bazuin geblazen: de eerste dag van de nieuwe maand was dan aangebroken! Zo weten wij ook niet precies op welke dag de bazuin zal klinken, maar we weten wel wanneer we de bazuin mogen verwachten. Laat het duidelijk zijn dat de bazuin elk moment kan klinken! Of zal het klinken van de bazuin ook dit keer weer samenvallen met het Joodse Feest van de Bazuin? Wanneer het gaat in de lijn zoals ook de voorjaarsfeesten vervuld werden, dan ligt dit voor de hand! Laten we wat meer op de kalender van deze Joodse feestdagen kijken en alert zijn op de tijd waarin we leven. Het Feest van de Bazuin was dus eigenlijk het einde van een lange zomer, waarin de oogst binnengehaald werd. Wanneer dit jaar de bazuin zal klinken, wordt ook duidelijk op welke manier wij meegeholpen hebben om de oogst binnen te halen. Na het klinken van de bazuin kan het niet meer, dan moet het gebeurd zijn. Pinksteren vormde het begin van het binnenhalen van de grote oogst. In Mattheüs 9 vs. 37-38 zegt de Here Jezus: "De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst". Bent u bereid om te gaan, te bidden, zodat nog velen uit deze zondige, ten ondergaande wereld geoogst zullen worden?”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 28
Een eerste gevolgtrekking hierover: afhankelijk wie men er op naleest van dezen die de leer van de bedelingen aannemen zullen er voorafgaande aan de Wederkomst wél of géén tekenen te bespeuren zijn door de gelovigen. Voor ons persoonlijk is dat als Israël een staat word in 1948 dit geen teken is. Maar alle dispensationalisten zeggen dat het wel zo is. Het KAN toch geen vervulling zijn van een profetie. Want wanneer ze gesticht is zijn het Zionisten die dat land besturen, de meesten van hen zelfs geen joodse gelovigen maar = joodse ON-gelovigen. Het is een zuiver menselijk politieke poging. ALS ER IN HET OT STAAT DAT GOD ZE TERUG ZAL BRENGEN NAAR HET LAND IS HET HIJ DIE DAT BEWERKT. DUS IS DEZE OORLOGVOERING GEEN TEKEN. Dit is wat een evangelische hierover zegt. Stephen Spector, Evangelicals and Israel The Story of American Christian Zionism, OUP, 2009, blz.19. "Om het programma van Herzl voor Joodse emigratie naar het Heilige Land verder te helpen, bereikte Hechler voor hem voldoening bij de groothertog van Baden, de oom van de Duitse Keizer Wilhelm. Dat leidde tot een ontmoeting met de Keizer, die, voor een tijd, erg warme woorden had voor het plan. Toen ontmoette Hechler hem op het eerste zionistische Congres in 1897 in Bazel. Hechler en een aantal andere christenen woonden in een gebaar van steun de vergadering bij. Herzl en de Zionisten namen de motieven van de christenen millennialisten niet serieus maar waardeerden van hun steun in de politieke waarde. De christelijke Zionisten, van hun kant, enthousiaste bondgenoten waren maar waren teleurgesteld dat Zionisme een seculiere beweging was. 34" 34. Yaakov Ariel, “An Unexpected Alliance: Christian Zionism and Its Historical Significance,” Modern Judaism, 26.1 (2006), 78; Michael J. Pragai, Faith and Fulfillment: Christians and the Return to the Promised Land (London: Vallentine Mitchell, 1985), 61. In ’Werkend verwachten’ van H. Medema, privé uitgave te Apeldoorn, zonder jaar geschat rond 1965, lezen we op blz.147, 148: “In dit verband is het wellicht nuttig iets te zeggen over de diverse fasen waarin de opstanding zal plaats vinden. We doen dat schematisch als volgt: 1. De opstanding van Christus als eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Kor.15:20,21). 2. De opstanding van hen die Christus toebehoren bij zijn komst (1 Kor.15:23), ook aangeduid als: a. de opstanding ten leven (Joh.5:29); b. de opstanding van rechtvaardigen (Luk.14:14; Hand.24:15); c. de opstanding uit de doden (Fil.3:11); d. de eerste opstanding (Openb.20:5,6). De opstanding van de gelovigen heeft tot doel om opgenomen te worden de Heer tegemoet in de lucht en altijd bij Hem te zijn (1 Thess.4:17) en om duizend jaren met Christus te leven en te heersen (Openb.20:4). Deze opstanding vindt op hetzelfde moment plaats, maar in twee fasen: a. bij de komst van Christus voor zijn gemeente (1 Thess.4:16) staan op de gelovigen die deel uitmaken van zijn gemeente en waarschijnlijk de oud-testamentische heiligen;
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 29 b. bij de verschijning van Christus, aan het begin van het duizendjarig rijk (Openb.19:11 enz.) zullen opstaan allen die na de opname van de gemeente het evangelie van het koninkrijk (Matth.24:14) of het eeuwig evangelie (Openb.14:6) hebben aangenomen. 3. De opstanding van de ongelovigen, die ook wordt genoemd: a. de opstanding ten oordeel (Joh.5:29); b. de opstanding van de onrechtvaardigen (Hand.24:15); c. de opstanding van de overige doden (Openb.20:5,13,14). Het doel van deze opstanding is om de ongelovigen te oordelen en te werpen in de poel van vuur (Openb.20:13-15). Zij vindt plaats in één moment, duizend jaren na de opstanding van hen die bij de verschijning van Christus zijn opgestaan (Openb.20:5).”
Er zijn meerdere groepen in Israël die het Zionisme niet zien zitten als de vervulling van beloften van God. Zie deze fotogalerij en kijk ook eens naar http://www.israelversusjudaism.org/
Men vergeet in bepaalde Israëlkringen, wat ook de achtergrond of de bedoelingen zijn, dat in de Bijbelse profetie met betrekking tot herstel in het land er een “CONDITIONELE” achtergrond ligt het gaat om een “indien ze God zoeken” en een “bekering.” Zie o.a. Ps.102:18-23 / 147:11-20 / Jes.11:9-11 / Jer.23:5,6 / 30:18,19 / Ezech. 34:11-13 / 48:35 / Dan.9:24 / Obadja 17 / Haggaï 2:8 / Zacharia 8:8 / Zefanja 3:14-17 / Mal.4:2.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 30 Wat wij op dat gebied leren De gedachten van Paulus draaien rondom twee centrale dingen: 1°) wat is het lot van dezen die gestorven zijn in de Heer en wat gebeurt er met dezen bij de komst van Christus? 2°) wat zal er geschieden met de levenden die tot Christus behoren bij Zijn komst? Omwille van de diepe gedachten verscholen in deze enkele verzen is deze studie zo volledig mogelijk uitgewerkt. Praktisch elk Grieks woord en elke gedachte worden daarom ook tot in details uitgediept. Dit is dan ook géén gemakkelijk gedeelte geworden, maar dezen die stap na stap onze uitleg volgen zullen een rijk begrip krijgen van wat de bedoeling is van wat God ons hier leert. We moeten ook opmerken dat we onze eigen vertaling gebruiken. J. Van Leeuwen zegt als slot van zijn bespreking van dit gedeelte - dat we gebruiken ter inleiding - het volgende: “Het is haast overbodig te zeggen, daar het vanzelf spreekt dat indien Gods woord van deze dingen wil spreken, die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in eens mensen hart niet is opgekomen, het niet anders kan geschieden dan in woorden van menselijke taal en in voorstellingen, ontleend aan het bekende leven. Opmerkelijk is de soberheid van formuleringen en de beperking, die hier valt waar te nemen. Wanneer men de uitvoerige, fantasierijke beschrijvingen en grove voorstellingen vergelijkt, waarin de Joodse en ook latere christelijke apocalyptiek zich vermeit, dan is het verschil zeer sprekend” (’Korte verklaring, Colossensen, Thessalonicensen’, Kok, 3de druk 1966, blz.143). Paulus geeft enkele malen de dringende raad om zich niet maar te laten bedriegen in zaken die met God te maken hebben. En dat is zeker waar met betrekking tot deze tekst. Hij zegt te blijven bij (ww = werkwoord / adj = adjectief of bijvoeglijk naamwoord): 1 Tim.1:10 (ww) de gezonde leer Tit.1:9 (ww) de gezonde leer 1 Tim.6:3 (ww) de gezonde woorden Tit.1:13 (ww) gezond in het 2 Tim.1:13 (ww) de gezonde woorden Tit.2:1 (ww) de gezonde leer 2 Tim.4:3 (ww) de gezonde leer Tit.2:2 (ww) gezond in het geloof Tit.2:8 (adj) een gezonde prediking Vers 13 NBG: “Broeders, we willen niet dat gij onbekend blijft met betrekking tot dezen die slapen, zodat gij niet zou treuren als de rest, dezen die géén hoop hebben.” 1 Thes.4 HSV: "13 Maar ik wil niet, broeders, dat u onwetend bent ten aanzien van hen die ontslapen zijn, opdat u niet bedroefd bent zoals ook de anderen, die geen hoop hebben.” 1 Thes.4: Wil: “13 Broeders, wij willen u niet in onwetendheid laten over het lot van hen die ontslapen zijn; gij moogt niet bedroefd zijn zoals de andere mensen, die geen hoop hebben.” Paulus spreekt hier tot zijn medegelovigen, zijn broeders in het geloof. In de strikte betekenis is een broeder iemand die volgens de woorden van de engel uit Opb.22:9 diegene “die de woorden van deze boekrol onderhouden.” Dat is het zuivere standpunt van God. In praktijk is het voor ons
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 31 mensen echter ietwat moeilijker. Want ofschoon God de zijnen werkelijk kent, is het niet gemakkelijk om van ons standpunt uit een broeder te identificeren. Zo zijn bijvoorbeeld allen op een vergadering “broeders” volgens Hand.1:16 / Rom.1:13. Of nu al dezen in Handelingen of Romeinen aan de goddelijke standaard voldaan hebben is een andere vraag. Daarin zijn er: “ouderlingen”, dat zijn personen die in de wijsheid Gods ver gevorderd zijn. Deze worden ook opzieners of “episkopoi” genoemd volgens Hand.20:17,28 / Titus 1:5,7. Ook dienaren = “diakonoi”, een term die op allen uit die broederschap in de kerk toepasselijk is volgens Joh.12:26 / Eph.6:21 / Col.1:7 / 4:7. Maar ook op personen die in Schriftuurlijke term de zwakken helpen (Rom.15:1,2 / Gal.6:2). En ook broeders (en zusters) zonder een specifieke opdracht in de gemeente. En aan àl dezen schrijft Paulus. De apostel begint zijn uiteenzetting met de woorden: “Wij willen niet dat gij onwetend blijft” een uitdrukking die hij in verscheidene brieven gebruikt en speciaal dàn wanneer hij grote nadruk op iets wil leggen. Zie voor deze manier van spreken o.a. in Rom.1:13 / 11:25 / 1 Cor.10:1 / 2 Cor.1:8. Paulus wil dat zijn geloofsgenoten kennis hebben betreffende dezen die “slapen.” Bijna alle vertalingen spreken over het “ontslapen” maar dit voorvoegsel “ont” is er in het geheel niet nodig en kan zelfs verwarring stichten. De enige juiste weergave van het Griekse “koimaomai” is “slapen” of “inslapen.” Het is een Bijbelse gedachte om het sterven aan te geven van dezen die in de graven gaan t.t.z. naar Hades of Sjeool. Dat ziet er op het eerste zicht voor sommigen misschien uit als dokterstaal. We willen het daarom verduidelijken. Er bestaat eerst en vooral een bepaalde theorie die gangbaar is en zegt dat de mens een onsterfelijke ziel bezit en dat deze na zijn sterven overleeft in ofwel hemel, vagevuur of hel. Maar niets is minder waar. Deze gedachte is namelijk gebaseerd op de eerste leugen die er ooit is uitgesproken en dit door Satans medium, de slang uit de hof van Eden. Indien men zich de moeite getroost om Gen.3:1-5 nauwkeurig te lezen dan ziet men dat Eva degelijk wist dat Gods verbod op de boom niet iets oppervlakkigs had. Want YaHWeH had gezegd dat, wie van de boom zou eten de dood zou sterven. De slang echter, gemanipuleerd door Satan, verdraait Gods woorden door te zeggen dat het eten van de boom zou betekenen dat ze als God zelf zouden worden en voegt eraan toe: “Gij zult volstrekt niet sterven” (vers 4). Dàt is de eerste leugen. Door allerhande argumenten wil de mens zich toch een onsterfelijke ziel toebedelen. Maar wat is een ziel volgens Bijbelse terminologie? Dat antwoord staat in Gen.2:7 waar een beschrijving gegeven is van de schepping van de mens. Toen God de mens schiep nam Hij een stuk aarde blies daarin leven (of geest) en zo werden die twee dingen tot “een levende ziel” zegt de Schrift. Maar de Bijbel zegt zelfs nog verder dat ook dieren “levende zielen” zijn (Gen.1:20,21,24). Mensen èn dieren zijn levende zielen, maar hebben geen onsterfelijkheid uit zichzelf. Iets dat in hen woont en bewust overleeft na de dood. Daarom zegt de Schrift dat wanneer de mens sterft hij teruggaat tot de aarde en dat zijn gedachten ophouden te bestaan. (Ps.6:5 / 115:17 / 146:4). Maar er is hoop voor de mens, want God beloofde na de zonde der eerste mensen Zijn Zoon te sturen als
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 32 “losser” = Hebreeuws “goel” (Gen.3:15). En aangezien de “geest van de mens naar God is teruggegaan” kan een mens terug tot leven geroepen worden. Prediker 12:7: "7 het stof terugkeert naar de aarde zoals het was, en de geest terugkeert tot God, Die hem gegeven heeft." Gen. 3:19: "In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren." Christus bracht het enige echte offer om de mensheid te verlossen Joh.10:18 / Rom.5:12-18 / 1 Cor.6:20 / 2 Cor.5:18-21 / Eph.2:13 en is onze voorbidder (Rom.8:34). De dierenoffers van de wet van Mozes waren slechts een afbeelding van wat moest komen. Zonder nader in te gaan op details hierover in het kort dit. (Wie er meer wil over weten zie onze studie ’Bijbelse aantekeningen over, leven, dood en opstanding’.) Er is niemand die bij zijn dood onmiddellijk zal genieten van de waarde die dat offer van Jezus kan brengen: onsterfelijkheid. Ook zijn discipelen zijn gestorven en doen dat ook nu nog. Maar dat offer is niet zonder kracht, het effect ervan wacht nog om gedemonstreerd te worden bij de opstanding uit de doden. Daar zullen we ook enkele dingen over zeggen bij dit gedeelte uit 1 Thes.4:13-18. Het beeld dat de Bijbel gebruikt om de toestand aan te geven van de overleden persoon tot aan zijn opstanding is de “slaap.” Vergeten we niet dat in de Griekse tekst van het NT twee woorden gebruikt worden voor het Nederlandse “slaap.” Eén woord is “katheudoo” dat altijd op de natuurlijke slaap toegepast is en nooit op het inslapen in de dood van een persoon. Voorbeeld hiervan is 1 Thes.5:7. Symbolisch is dit woord ook gebruikt om de vleselijke behoeften van de mens aan te duiden zoals in Eph.5:14 / 1 Thes.5:6,10 / Marc.13:36. Dát Griekse woord is in 1 Thes.4:13-18 niet gebruikt. Hier heeft men te maken met “koimaomai”, een uitdrukking die steeds op een ongewilde slaap betrekking heeft: het inslapen in de dood. Het verschil tussen deze twee woorden is zeer duidelijk in Joh.11:11-13. Daar staat “na deze dingen zei hij (Christus) tot hen “Lazarus onze vriend is gaan rusten maar ik ga er heen om hem uit de slaap te wekken (Grieks exupnizo = doen opstaan). Daarom zeiden de discipelen tot hem: “Heer indien hij is gaan rusten zal hij beter worden. Jezus had echter van zijn dood (Grieks = thanatos) gesproken.” Vanuit dit vers zien we duidelijk dat de Christus over de dood spreekt als een “slaap.” Er is echter een belangrijk verschil tussen dezen die sterven vóór de komst van Christus, dezen die Christus’ broeders genoemd worden in de Schrift en de rest van de wereld. Want alléén over de broeders van Christus (de gemeente/de kerk) wordt er gezegd dat zij “in Christus” of “in de Heer” slapen. Door die uitdrukking geeft de Schrift te kennen dat deze groep speciaal door God is afgezonderd van de rest van de mensheid. Het zijn alléén ook dezen die zullen deel hebben aan de eerste opstanding in onsterfelijkheid, samen met de getrouwen uit de oudheid. Zie hiervoor o.a. Opb.20:4-6 / Heb.11:39,40. En dat wil zeggen dat ook dezen die in geloof zijn ingeslapen vóór de komst van de Heer óók “in Christus” zijn. Alleen kon de formule toen nog niet gebruikt worden. Maar de gelovige kerk van het OT heeft tegenover God (en de Messias) dezelfde roeping. Hier volgen dan ook nog enkele teksten die spreken over de aartsvaders en koningen van Israël als in “slaap” rustend tot hun opstanding: Deut.31:16 / 1 Kon.2:10 / 11:43 / 14:20,31 enz...
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 33 Om het onderscheid tussen het sterven van een lid van de gemeente van Christus nog scherper te doen uitkomen, zegt Paulus dat er om dezen niet moet getreurd worden. Want zij hebben een hoop: terwijl de rest géén hoop heeft. En als ze op wat hoen zal het een ijdele hoop zijn! Wat is nu die “hoop” en wie is die “rest?” Want het één kan niet zonder het ander begrepen worden. De “rest” waarover de apostel spreekt zijn de mensen uit de wereld die niet tot Gods gemeente behoren. Hij gebruikt die uitdrukking samen met twee andere (“de anderen” en “de andere mensen”) regelmatig om mensen uit de wereld aan te duiden. Men zie hiervoor naar 1 Thes.5:6 / Rom.11:7 / 1 Cor.7:12 / 15:37 / 2 Cor.13:2 / Phil.1:13 / Eph.2:3. Het zijn volgens hem mensen die géén hoop hebben. Klaarblijkelijk heeft hij dan speciaal de Grieks-denkenden op het oog die zoals sommigen van hun filosofen dachten dat ná de dood alles ophield. Zo zegt de Griek Aeschylus in de “Eumenides” par.648: “voor iemand die dood is, is er geen opstanding.” En Theocritos schreef: “zonder hoop zijn de gestorvenen.” Ofschoon er wel bepaalde groepen bij de Grieken en andere volken waren die wél een hoop hadden (dan van onsterfelijkheid of zielsverhuizing of een soort nirwanatoestand) toch is dit geen hoop. Het is op een valse basis berustende. Want hoop die niet op Christus gefundeerd is, kan geen echte hoop zijn (Eph.2:12). Wanneer er dan getreurd zou worden bij het sterven van iemand die ons geliefd is zouden we hier dan het bewijs hebben dat dit niet Schriftuurlijk is? In het geheel niet! Of zou men soms het voorbeeld van Christus vergeten die weende om de dood van Lazarus? Of is Joh.11:33-35 dan geen deel van Gods geïnspireerde woord? Wat Paulus wil zeggen is dat men niet hoeft te treuren voor de doden, alsof alles voor hen verloren is. Alsof we ze nooit terugzien, want dan zou men treuren als wereldse mensen. Het is dus niet het betreuren van de doden dat hier afgekeurd is maar het “waarom” van deze handeling. Vers 14 NBG: “Want indien we geloven dat Jezus stierf en is opgestaan, zo ook zal de God dezen die ingeslapen zijn, door die Jezus met hem samenbrengen.” 1 Thes.4 HSV: “14 Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem.” 1 Thes.4: Wil: “14 Wij geloven immers dat Jezus is gestorven en weer opgestaan; evenzo zal God hen die in Jezus zijn ontslapen levend met Hem meevoeren.” Samengevat in een schema leert deze tekst het volgende: 1° Jezus is gestorven, geloven we dat? 2° Jezus is opgestaan, geloven we dat? 3° Indien ja, dan zullen we tot de Heer gebracht worden. De Heer zei dat Hij zou sterven en opstaan uit de doden. Het was een onderdeel van Zijn prediking ofschoon zijn discipelen niet altijd begrepen waarover Hij sprak (Joh.2:19-22 / Mat.26:61 / Joh.10:11,15,17,18-21). Indien Christus hierover niets had voorspeld, zelfs dan zouden we nog het overweldigende bewijs ervan bezitten van/door Zijn discipelen. Want de prediking over dood en opstanding van Jezus staat centraal in het NT. Daarover leze men
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 34 Rom.6:5 / 8:11 / 14:8 / 1 Cor.6:14 / 15:15 / 2 Cor.4:14 / 1 Pet.1:3-5, en nog tientallen andere teksten. Wanneer Paulus zegt “indien” we dat geloven, dan hoeft men dit niet speciaal in negatieve zin te gaan beschouwen. Het moet eerder als een neutrale opmerking gezien worden vooral door het feit dat deze leerstellingen overbekend waren bij de christelijke gemeente. En dat die opstanding zelfs nog meer betekenis heeft dan het sterven van Christus leert Paulus in Rom.8:34 door te zeggen: “Christus is het die gestorven is, ja nog meer, die ook opgewekt is.” Het is daarom ook niet te verwonderen dat op Pinksteren door Petrus speciaal de nadruk op die opstanding wordt gelegd (Hand.2:24,31,32). Laten we ook wat opmerken over het gebruik van het woord “opstaan” in deze tekst, want veeleer spreekt Paulus liever over de “opwekking” van Christus. Het Griekse werkwoord voor “opstaan”, is “anistèmi” en het zelfstandige naamwoord “anastasis.” Voorbeelden hiervan zijn Mat.17:9 / 20:19 / Joh.6:39,40,44,54 voor het werkwoord en Hand.1:22 / 2:31 / 4:33 / Rom.1:4 voor het naamwoord. Het andere Griekse woord dat hieraan synoniem is en als “opwekken” (opwekking) is vertaald is “egeiroo” (werk-woord) en “egersis” (zelfstandig naamwoord). Voorbeelden van het werkwoordgebruik vinden we in Mat.10:8 / 27:63,64 / Luc.20:37 / 24:6,34 / Eph.1:20 / 5:14 enz. Slechts éénmaal (in Mat.27:53) is “egersis” gebruikt. Of men nu echter spreekt over het “opwekken” of “opstaan” uit de dood het is eigenlijk hetzelfde. De Heer was dood maar Hij leeft opnieuw! Nu wat betreft de vertaling zelf van dit vers. We vinden hier een zeer moeilijke Griekse woordconstructie. We moeten dan eerst opmerken dat het Grieks spreekt over “ho theos” en het best letterlijk vertaald is als “de God”, met het lidwoord iets dat ontbreekt in alle vertalingen. Ook staat er “tou Iesou” wat de nadruk legt op de persoon Jezus en dus als “die Jezus” moet weergegeven worden. Het moeilijke van de vertaling is dat er staat dat de God door die Jezus de ingeslapen met hem samenbrengt. Het probleem is nu wie door “hem” bedoeld wordt? Is het God? Of is het Christus? Het doet er eigenlijk niet veel toe want beide gedachten zijn Schriftuurlijk. Zo wordt er verder in vers 17 geleerd dat de ontslapenen tot Christus komen en altijd met hem zullen zijn. Maar verder leert ook 2 Cor.4:14 dat ze tot God gebracht worden. Het is dus misschien best niet de nadruk te leggen op zowel het een als het ander. Vers 15 NBG: “Want dit zeggen we u door het woord van de Heer, dat wij de levenden die achterblijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ingeslapen in het geheel niet zullen vóórgaan.” 1 Thes.4 HSV: “15 Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan.” 1 Thes.4: Wil: “15 En dit kunnen wij u meedelen volgens een woord van de Heer: wij die in leven blijven tot de komst van de Heer, wij zullen de doden in geen geval voorgaan.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 35
De Nieuwe Wereld Vertaling zegt “door Jehovah’s woord” in plaats van “door het woord van de Heer.” De nota van de grote uitgave van hun Bijbel zegt dat vier vertalingen van het NT naar het Hebreeuws toe, die godsnaam gebruiken. Dat zijn ’Greek scriptures in Hebrew’ door Elias Hutter, ’Greek scriptures in Hebrew’ door William Robertson, ’Greek scriptures in Hebrew’ door Frans Delitzsh en ’Greek scriptures in Hebrew’ door Salkinson-Ginsberg. Maar er zijn vijf zulke vertalingen die dit niet doen. Dus ook voor vertalers is er geen zekerheid op dit gebied. We geven de absolute voorkeur, ofschoon we niet dogmatisch willen zijn, de voorkeur aan “Heer” in plaats van “Jehovah.” Want over een persoonlijk direct contact van God (de Vader) met Paulus is er nergens sprake in de Schrift, terwijl Paulus verscheidene malen met de Christus heeft gesproken (Hand.9:4,5 / 2 Cor.12:7-9). Bij andere gelegenheden spreekt Paulus erover een woord van de Heer ontvangen te hebben. Zie dan 1 Cor.7:10 / 9:14 / 11: 24,25. De argumenten die de WT gebruikt om in het NT de godsnaam YHWH, of een transscriptie ervan, in te voeren zijn allen misleidend. En dat woord van de Heer zegt dat de gemeenteleden die levend overblijven tot aan de tegenwoordigheid van Christus géén voordeel heeft tegenover wie is ingeslapen. Twee Griekse woorden in dit vers verdienen onze speciale aandacht: “eis” en “parousia.” En moesten er geen absurde verdraaide uitleggingen bestaan over dit vers dan zou het niet nodig geweest zijn hierover te spreken. Want de Wachttoren en verscheidene groepen die daaruit ontstaan zijn leren dat de “parousia” of “tegenwoordigheid” begon in 1874 of 1914 en dat de gemeente overblijft tot na die tijd. Maar niets is minder waar. Want wat betekent “parousia” eigenlijk? Het is het samengestelde begrip van de woorden “para” wat “nabij” wil zeggen en “eimi” het werkwoord “zijn.” Letterlijk gezien wil dit zeggen “nabij-zijn.” En een goed voorbeeld hiervan is Joh.11:20-28. Daar ziet men dat Martha, de zuster van Lazarus, gehoord heeft dat Christus op komst is (Grieks “erchomai”) en zij gaat hem tegemoet om hem te spreken. Dan gaat zij terug tot haar zuster Maria en zegt “de Meester is nabij” (Grieks “pareimi” waarvan “parousia” is afgeleid). Dat in vers 28 dit woord niet als “tegenwoordigheid” (aanwezigheid) mag vertaald worden zegt het vers 30 duidelijk. Daar staat “Jezus was in feite nog niet in het dorp gekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Martha hem had ontmoet.” Parousia, is dus in zijn eerste betekenis te vertalen in een tijdsverband en daarom als “nabij-zijn.” Maar veronderstel dat de tijd van het “nabij-zijn” en het werkelijke aanschouwen van de persoon op slechts seconden gerekend moet worden, wat dan? In dit geval is de “parousia” tot een “tegenwoordigheid” aan het worden en het is die betekenis die we hier in 1 Thes.4:15 voor het woord hebben. Dit begrip, van kapitaal belang, begrijpen mensen van de WT niet. Het is dus zo dat “parousia” altijd als “nabij zijn” mag vertaald worden maar niet altijd als “tegenwoordigheid.” Het is zoals in de parabel die Christus vertelt; een boom waaraan bloesems komen kondigt de zomer aan. Zo ook tonen tekenen de werkelijke komst aan (zie Mat.24:32-35). De Bijbel leert dan ook geen onzichtbare tegenwoordigheid vanaf 1874 of 1914 zoals er zo velen leren, maar een “nabij-zijn” van de werkelijke komst in macht en heerlijkheid. Nu wat betreft het voorwoord “eis” in dit vers! De WT en andere gelijkgezinden geven hieraan de gedachte van “tot in” de parousia maar dat is verkeerd. Geen enkele Griekse geleerde zal dit
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 36 zo vertalen want die weten dat “eis” gebruikt in tijdsverband (zoals hier) altijd moet vertaald worden als “tot aan.” Het Griekse woord geeft de tijdslimiet aan van de gebeurtenis die dan zal plaatsvinden. Wanneer Paulus werkelijk had willen leren dat de leden der gemeente “tot in” de parousia zouden blijven dan had hij het woord “en” gebruikt of “ek.” Het verschil tussen die drie woordjes volgt hier daarom in een tabel: Eis = tot aan / En = gedurende / Ek = uit. Diegenen die The Kingdom Interlinear Translation bezitten kunnen dit nagaan op de tweede bladzijde van het kaft waar zulk een diagram is afgebeeld met alle Griekse voorzetsels. Alleen op het gebied van “eis” gaan we niet akkoord met hen want zij zeggen “tot-in.” Hun onbegrip komt alleen maar doordat zij de werkelijke betekenis van parousia niet kennen en niet beseffen. Wat wij echter zeggen over “eis” - en het feit dat dit als “tot aan” moet vertaald worden - kunnen we aan de hand van de grootste Griekse deskundigen bewijzen, zoals Liddell-Scott, Thayer en andere. Zo schrijft Thayer in zijn Lexicon vier lange bladzijden over dat woordje “eis.” Hij zegt o.a. over het gebruik ervan in tijdsverband (blz.184 der Zondervan uitgave uit 1965): “van de tijdslimiet tot wanneer; tot aan t.t.z. zelfs tot, tot: Hand.25:21 / 1 Thes.4:15.” Men ziet dat Thayer als voorbeeld 1 Thes.4:15 geeft in dit verband. Ten andere dat dit woord in 1 Thes.4:15 niet anders kan vertaald worden zal nog duidelijker worden in vers 17. Paulus leert dus duidelijk dat de slapenden “tot-aan” (en niet “tot-in”) de tegenwoordigheid slapen en dat de levenden tot aan de tegenwoordigheid achterblijven. Dit alleen weerlegt al de theorie dat er leden van de Christusklasse levend achterblijven ná Armageddon om de opgestane mensheid te onderrichten. En toch leert de WT dit. Zowel de doden in Christus als de levenden in Christus, hebben geen enkel voordeel of nadeel met betrekking tot de komst van de Heer. Wanneer zal men dat in die kringen eens als Gods woord gaan geloven? We hebben dit ook trachten duidelijk te maken in onze vertaling door dat Griekse “ou me” als “in het geheel niet” te vertalen. Deze Griekse uitdrukking “ou me” is de sterkste Griekse uitdrukking die er bestaat om te zeggen dat iets nooit of nimmer zal gebeuren. Vers 16 NBG: “Want de Heer zelf zal met een oorlogsroep, met een aartsengelstem en met een trompet van God nederdalen uit de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan.” 1 Thes.4 HSV: “16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan.” 1 Thes.4: Wil: “16 Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen, en eerst zullen de doden die in Christus zijn verrijzen;” Doordat Paulus deze zin begint met “want” wil hij het verband leggen met de voorafgaande gedachte. Het is het Griekse woordje “hoti” dat ook in vers 14 gebruikt is. Dit woord geeft de reden aan van iets of een verklaring van voorgaande gedachte. Er is geen voordeel voor de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 37 levenden “want” eerst zullen de doden opstaan. In het Grieks is het woord eerst = proton. Het is een tijdsgedachte die hierin verscholen zit. Zo gezien is er tot aan de parousia géén opstaan, maar bij de werkelijke tegenwoordigheid is de eerste gebeurtenis het tot leven komen van de doden in eendracht met Christus. Waar Paulus speciaal de nadruk op legt is de persoon die dit bewerkt: namelijk de Heere Jezus. Het is Hijzelf die komt en niet een ander, of alleen maar een demonstratie van gebeurtenissen. Want “Hijzelf” legt de nadruk op de persoon en niet op de omstandigheden. Dit is dan in volledige overeenstemming met het getuigenis van de Schrift, dat een persoonlijke, zichtbare komst van Christus leert (Hand.1:11 / Mat.24:30 / 2 Thes.2:8). Voor het gebruik van de uitdrukkingen “hemzelf, zelf en zichzelf” zie men naar Mat.27:42 / Joh.16:27 / 5:26 / Hand. 8:34 / Gal.6:4 enz...). Wanneer Christus dan komt is dit 1°)met een oorlogsroep 2°) een stem van een aartsengel en 3°) met een trompet van God. In al die uitdrukkingen ontbreekt in het Grieks het lidwoord en hebben we ook alzo vertaald. Het Griekse “keleugsma” hebben we vertaald als “oorlogsroep.” Hiervoor zijn ook goede redenen ofschoon we niet willen beweren dat de vertalingen als “roep” of “bevelende roep” verkeerd zijn. In de 19é eeuw heeft ook Coneybeare als “oorlogsroep” vertaald. Dit woord heeft volgens Liddell-Scott de betekenis van “een woord van bevel tot oorlog.” En Henry-Scott schrijft dat dit woord gebruikt wordt om aan te geven dat een koning met een leger een ander koninkrijk in bezit neemt. Dus de roep van een koning (Num.23:21) zoals Christus werkelijk is. Deze roep is de stem van de Heer zelf want alléén Hij heeft macht over de dood en Hades (Opb.1:17,18) en alléén Zijn stem hebben de ingeslapen te horen om op te staan (Joh.5:28 / 11:43). Bij zijn komst heeft de Heer ook een stem als van een aartsengel. De enige persoon die een aartsengel in de Schrift genoemd wordt is Michaël (Opb.12:7 / Judas 9 / Dan.12:1). Maar Christus zelf is niet de aartsengel Michaël. Hoe die stem is en wat die stem zegt, laat ons daarover liever niet speculeren. De Heer heeft bij zijn komst ook “de bazuin van God” dus niet zijn eigen bazuin maar deze van God, de Vader. Hij is hier nog steeds Middelaar. Ten tijde van Israëls feesten, overwinningen bij oorlog, en Godsopenbaringen werd altijd op de bazuin geblazen (Ex.19:16 / 20:18 / Ps.47:6 / Num.10:1-10 enz...). In het NT staat een bazuin steeds in verband met de komst van de Heer. Zo zegt Mat.24:31: “En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid trompetgeschal en zij zullen zijn uitverkorenen vergaderen van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan.” En 1 Cor.15:51,52 zegt: “Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.” Dat deze twee Schriftuurplaatsen samen met 1 Thes.4:16 over hetzelfde spreken zien we duidelijk door vergelijking. In 1 Cor.15 zien we dat bij de laatste klank van de trompet zowel doden als levenden in Christus “in een oogwenk” veranderd worden. “En atomos” zegt het Grieks, dus letterlijk “in een ondeelbare tijdsperiode.” Volgens deze tekst zijn het géén jaren welke deze verandering in beslag neemt maar extra kort. In Mat.24:31 dat over hetzelfde
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 38 moment spreekt is nu alleen sprake over het vergaderen der levenden, terwijl 1 Thes.4:16 het verband houdt met de doden in Christus. Ook de zevende bazuin uit Opb.11:15-18 spreekt hiervan wanneer gezegd is dat het dan de tijd is om de doden te oordelen en de slaven van God, terug dus de ingeslapen evenals de levende dienaren van God. Schematisch gezien leren die Schriftuurplaatsen dus het volgende: 1 Thes.4:16 - trompet van God brengt doden tot leven Mat.24:31 - trompet der engelen vergaderd levenden 1 Cor.15:51,52 - de laatste trompet blaast voor levenden en doden die in een ondeelbaar moment veranderd worden. Opb.11:15-18 - de zevende trompet blaast, de levenden en doden zijn geoordeeld. Dit is ook het signaal voor de vernietiging van dezen die de aarde verdelgen. (Volgens de leer van de bedelingen valt Opb.11:15-18 jaren na 1 Thes.4. En Mat.24:13 is zeven jaar na 1 Thes.4:16. Slechts 1 Cor.15 en 1 Thes.4 zijn parallel aan elkaar.) In verband met de opstanding van 1 Thes.4 zijn ook deze andere uitdrukkingen nog gebruikt: De doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan (1 Thessalonicenzen 4:16). De opstanding van de rechtvaardigen (Lucas 14:14). De opstanding uit de doden (Lucas 20:35). De opstanding van de kinderen van God (Lucas 20:36). De opstanding tot leven (Johannes 5:29). De opstanding uit de doden (Handelingen 4:2, onderwijs voor die in Jezus geloven). De betere opstanding (Hebreeën 11:35). Vers 17 NBG: “daarna, zullen wij de levenden die achterblijven, terzelfder tijd en tezamen met hen weggerukt worden in wolken de Heer tegemoet in de lucht, en alzo zullen we voor altijd tezamen met de Heer zijn.” 1 Thes.4 HSV: “17 Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.” 1 Thes.4: Wil: “17 daarna zullen wij die nog in leven zijn tegelijk met hen in een oogwenk op de wolken in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet. En zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer.” Het eerste wat onze aandacht verdiend is “epeita” wat we als “daarna” vertaald hebben maar ook als “dan” of “daarop” kan weergegeven worden. Dit woord geeft een tijdsbegrip aan, hoewel het niet mogelijk is om deze tijd hier te bepalen. Een studie van “epeita” leert dat de zestien maal dat dit woord gebruikt is, tijdsintervallen kan aangeven die gaan van enkele seconden tot jaren. Zo zien we wanneer Christus zegt: “Huichelaar doe eerst dien balk uit uw oog weg, dan (epeita)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 39 zult gij scherp kunnen zien” (Mat.7:5) dan ziet men hier een voorbeeld waar “epeita” een onbepaalde en ongekende tijdsduur heeft. Maar in Joh.11:7 zien we “epeita” als een zeer korte tijd namelijk twee dagen (zie vers 6). Nog korter is de “epeita” periode in Heb.7:27 waar sprake is over de offers van de hogepriester die hij eerst voor zichzelf bracht en daarna (epeita) voor het volk. Hier is het slechts enkele minuten. Langere “epeita”-periodes zijn dan Gal.1:18 (drie jaren) en Gal.2:1 (14 jaren). Daarom moet men eerst en vooral besluiten dat het woord op zichzelf niet aantoont hoeveel tijd er verloopt tussen de opstanding der doden in Christus en het wegrukken de Heer tegemoet. Maar men mag niet vergeten dat er weinige getrouwen/gelovigen zijn die het waardig zullen zijn dit evenement mee te maken (Mat.7:13,14 / Luc.13:23,24 / 1 Pet.4:18). Dat betekent dat de miljoenen engelen die met Christus komen om de levenden van de Gemeente Gods te vergaderen niet lang zullen moeten zoeken voordat dit gedaan is (Mat.24:31). En de opstanding van dezen die in de Heer zijn duurt: “en atomos” een klein onderdeel van de tijdsindeling. Dat alles wijst een zeer korte tijd aan en niet jaren zoals de WT en anderen leren. Volgens hen is deze periode begonnen in 1918 en duurt tot Armageddon. In elk geval, dàt zegt Paulus niet. Ze schrijven in ’U kunt Armageddon overleven’, 1959, blz.105: “Het is daarom redelijk te geloven dat deze symbolische tempelstenen die in de dood waren ontslapen, kort na de komst van Adonai en zijn boodschapper des verbonds tot de geestelijke tempel in de lente van 1918, werden opgewekt.” Dus, de WT leert dat er nu al getrouwen bij Christus in de hemel zijn, terwijl anderen nog op aarde zijn. Zulk een scheiding is volledig in strijd met het woord van God, en wat Paulus in dit gedeelte schrijft. De Almachtige God wist dat er valse leraren zouden komen om die waarheid te verduisteren en tegen te spreken. Dat is duidelijk uit de rest van de geïnspireerde woorden van Paulus. Want hij zegt nadrukkelijk dat “de levenden die achterblijven tezelfdertijd en tezamen met hen”, met dezen die zijn opgestaan uit de doden, weggerukt worden. De woorden “tezelfdertijd en tezamen met” zijn de Griekse vertaling van “ama” en “sun.” Laat ons die betekenisvolle woorden nader bekijken. Eerst dan dat laatste woordje “sun.” Het is volgens Smith’s concordantie (dat is deze die alle Griekse woorden met hun vertaling in de King James in tabelvorm weergeeft, soms een pluspunt) 125 maal gebruikt in de Schrift. De King James vertaling geeft dit 123 maal weer als “met”, dan nog éénmaal als “nabij” (Luc.24:21) en nog éénmaal als “in gezelschap met” (Hand.11:12). Het is dus overduidelijk dat “sun” als “met” moet vertaald worden. Waardoor we tot de conclusie komen dat wanneer Paulus schrijft dat “levenden met doden” weggerukt worden dan wil zeggen dat niemand uit de gelovigen een voordeel of nadeel zal hebben wanneer zij tot de Heer gaan. Dat wil zeggen, dat op het ogenblik dat dit zal geschieden er niemand achterblijft op aarde in ofwel een vleselijk of geestelijk lichaam. Wanneer de levenden die geloven in de Heer Hem tegemoet gaan, dan ook de doden die geloofd hebben in hun Verlosser. Ten tweede, om dit nog verder te bevestigen gebruikt Paulus hier ook het woord “ama” (uitspraak hama) in verband met “sun.” Het is een woord dat tien maal gebruikt is in de Schrift en
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 40 heeft steeds de betekenis van “tezelfdertijd.” Door het gebruik ervan zien we dat dit woord speciaal dient om een gebeurtenis aan te geven die aan twee dingen of twee personen op een zelfde ogenblik geschieden. Dat begrip is zó belangrijk dat we alle tien gevallen waar het gebruikt is zullen citeren en onderzoeken. 1°) Mat.13:29: “opdat Gij niet soms bij het verzamelen van het onkruid tegelijk (hama) daarmee de tarwe uittrekt” (NWV). Dit is een deel van een parabel van het goede zaad en het onkruid. Het ene mag niet verwijderd worden want het andere zou gevaar lopen tegelijk uitgetrokken te worden. Enkele andere vertalingen: “tegelijk” in Leidse vert. en Brouwer, “tevens” in N.B.G.. 2°) Mat.20:1: “Want het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, een heer des huizes, die er vroeg in de morgen op uitging om werkers voor zijn wijngaard te huren” (NWV). Er staat letterlijk: “die tegelijk (hama) met de vroege morgen” enz... De meeste vertalingen hebben “hama” onvertaald gelaten in dit vers wat zeer jammer is. Voor ons staat in het relaas van deze parabel: dat de heer des huizes zeer vroeg naar werkers gaat zoeken. Ja, vóór het eerste uur van de dag gaat hij al op zoek (vers 2,3). Daarom ook staat er dat “tezelfdertijd” met de opgang der zon dat uitzoeken begint. De Kingdom Interlinear translation en andere woord voor woord vertalingen vertalen dit echter in de tekst. Bij studie van deze tekst kan men ook Marc.1:35 en Marc.13:35 nagaan die erop wijzen dat dit tijdstip van de vroege morgen ook de laatste wacht genoemd wordt. Enkele andere vertalingen: “met” in SV, maar is veelal onvertaald gebleven. 3°) Hand.24:26: “Tegelijkertijd (hama) hoopte hij echter dat Paulus hem geld zou geven” (NWV). Het gaat hier over het feit dat Paulus voor Felix gebracht wordt. Felix laat hem in vrijheid maar tegelijkertijd denkende dat Paulus hem hiervoor geldelijk zal belonen. In de Diaglott, Rotherham, Young, Green en NWV is dit woord juist vertaald als “tegelijkertijd.” Enkele andere vertalingen: “tegelijk” in SV, “tevens” in Leidse Vert. en Brouwer. 4°) Hand.27:40: “Ze kapten daarom de ankers en lieten ze in zee vallen, terwijl zij tegelijk (hama) de banden van de stuurriemen losmaakten” (NWV). De Diaglott, Rotherham, Green, Young, de Revised version en NWV schrijven hier juist “tegelijk” of “tezelfdertijd.” Hier zijn twee handelingen beschreven die op een zelfde moment plaatsvinden. Enkele andere vertalingen: “tegelijk” in Brouwer en Canisius, “meteen” in N.B.G.. 5°) Rom.3:12: “Allen zijn afgeweken, allen te zamen (hama) zijn zij waardeloos geworden” (NWV). Waar Paulus over spreekt is de zondige toestand waarin de ganse mensheid verkeerd (vers 9). De mensheid is als één klasse van zondaars, en allen zijn: 1° afgeweken van God en 2° waardeloos voor God. Hier zijn dus twee toestanden beschreven die tegelijk gebeuren, het een gaat niet zonder het ander. Sommige commentators redeneren dat “hama” hier geen eigenlijk tijdsgebruik heeft maar dat is verkeerd. Want iemand kan tot God komen en dus afwijken van zijn zonde en dan is hij hoegenaamd niet waardeloos meer. Wat Paulus beschrijft is dat op elk moment - en op alle momenten van iemands leven een afgeweken persoon - tegelijkertijd waardeloos is. Wanneer de ene toestand ophoudt, bestaat ook de andere toestand niet meer;
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 41 t.t.z. houden ook tegelijkertijd op te bestaan. Enkele andere vertalingen: ”te zamen” in SV, Luther en N.B.G., “tegader” in Leidse Vert, “gezamelijk” in Brouwer. 6°) Col.4:3: “en bidt tegelijkertijd (hama) ook voor ons” (volgens Rotherham, Diaglott, Young en Green, maar niet volgens NWV die het synoniem “tevens” gebruiken. Dus géén woord-voorwoord vertaling!). Paulus vraagt de leden der gemeente te Colosse voor zichzelf in gebed te gaan en bij dezelfde gelegenheid voor hem en zijn medewerkers te bidden. Twee dingen die op hetzelfde ogenblik moeten geschieden, in hetzelfde gebed. Enkele andere vertalingen: “tegelijkertijd” in Brouwer, “tevens” in N.B.G., “meteen” in SV. 7°) 1 Thes.4:17: dit is de tekst die we bespreken en die in overeenstemming met het gebruik van “hama” dus vertaald moet worden als “tezelfdertijd.” Enkele andere vertalingen: “tegelijk” in Leidse Vert. en Brouwer, “te zamen” in SV en Luther, “tezamen” in Canisius. 8°) 1 Thes.5:10: “Hij is voor ons gestorven, opdat wij, hetzij wij wakker blijven, hetzij wij slapen, te zamen (tezelfdertijd = hama) met hem zouden leven”(NWV). Iets wat ons niet mag ontgaan is dat dit vers een voortzetting is van wat Paulus als uiteenzetting is begonnen in 1 Thes.4:13-18. Want hetgeen na vers 18 staat heeft óók betrekking op de komst van de dag des Heren en het is een ongelukkige zaak dat dezen die de Bijbel onderverdeeld hebben in hoofdstukken ná 1 Thes.4:18 met hoofdstuk vijf beginnen. Wie het één na het ander leest ziet duidelijk dat over één zaak gesproken wordt. Het enige verschil in 1 Thes.4:16,17 en 1 Thes.5:10 is dat het ene spreekt over personen in de doodsslaap (kaomaiomai) terwijl hier over slapende in gewone toestand sprake is. Want hier is “katheudo” gebruikt, het woord dat op de natuurlijke slaap betrekking heeft. Het is dus zo dat de klasse der levenden die achterblijven tot de komst van de Heer Jezus als twee groepen verdeeld is, fysiek slapende en fysiek bewusten. Paulus spreekt dus niet in deze tekst over ons “leven in Christus” wat we thans bezitten maar dat glorierijke leven dat hij zijn gemeente geeft bij zijn komst. Enkele andere vertalingen: “te zamen” in SV, Brouwer, N.B.G. en Luther, “samen met” in Canisius en Leidse Vertaling. 9°) 1 Tim.5:13: “Terzelfder tijd (hama) leren zij (...) door doelloos bij de huizen rond te lopen, ja, niet alléén zonder bezigheid, maar (zij worden) ook roddelaarsters.” (Volgens NWV en zo ook, Diaglott, Rotherham, Young, Green enz...). Hier is sprake van weduwen die soms aan twee geestelijke ziekten (ondeugden) tezelfdertijd lijden namelijk doelloosheid en roddelen. Enkele andere vertalingen: “tegelijkertijd” in Canisius, “tegelijk” in N.B.G., “tevens” in Luther en Brouwer. 10°) Philemon 22: “Maak terzelfertijd (hama) echter ook logies voor mij gereed.” Hier heeft Paulus verscheidene verzoeken gericht aan Philemon, terzelfder tijd moet hij ook huisvesting zoeken en gereedmaken voor de apostel. Enkele andere vertalingen: “tegelijk” in SV, “tevens” in Luther, Brouwer, N.B.G. en Brouwer. Na deze studie van de tien teksten waarin “hama” is gebruikt hopen we dat het duidelijk is dat de vertaling wel degelijk moet gelezen worden als “tegelijk” of “tezelfdertijd.” Het is dan ook niet te verwonderen dat de Vulgaat vertaling dit Grieks woord weergeeft met het Latijnse “simul”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 42 waarvan onze Nederlandse “simultaan” komt. Maar dit is slechts een grammaticale gevolgtrekking. Theologisch en dogmatisch heeft dit woord in zichzelf een overweldigend getuigenis voor het feit dat de ganse gemeente op een zelfde ogenblik de Heer tegemoet gaat. Moge de Heer aan allen licht hierover geven zodanig dat ze beseffen dat er niet zoiets bestaat als partieële opstandingen van de gemeente des Heren. Nog twee gedachten resteren er om besproken te worden. Vooreerst dan de betekenis van het begrip “de Heer tegemoet.” Dat Grieks woord “tegemoet” is “apantesis” (sommige manuscripten zeggen “hupantaoo”). Dat woord is een technische term uit het klassieke Grieks. Het woord geeft weer wat iemand of een groep een ander tegemoet gaat die op weg is. Behalve hier in deze tekst is het slechts gebruikt in enkele teksten namelijk Mat.25:1,6 / Hand.28:15. De werkwoordsvorm vinden we ook in Mat.28:9 / Marc.5:2 / 14:13 enz... De beste manier om dit te begrijpen is de volgende die doet denken aan wat de 10 maagden doen: de gemeente gaat in de lucht de Heer tegemoet om Hem er te ontmoeten en ze komen samen op aarde. In het beeld van de 10 maagden gaan ze terug naar de plaats vanwaar ze gekomen zijn. Volgens de Apocalyps van Johannes komt het Nieuwe Jeruzalem = de gemeente op de aarde. Als tweede punt is er het woord “weggerukt” wat een zeer mooi beeld geeft van de handeling van de Heer bij deze gelegenheid. Het woord is “harpazoo” en is ook nog gebruikt in Hand.8:39 / 2 Cor.12:2,4. In teksten als Joh.6:15 / 10:12 / Hand.23:10 / Judas 23 heeft het woord betrekking op het met grote kracht ontrukken. En die betekenis kan ook hier aangenomen worden want de Heer ontneemt de gemeente als het ware van Satan en de wereld. Dat wegrukken der gemeente en ontmoeting met de Heer in de wolken betekent voor de gemeente dat zij altijd (Grieks “pantote”) met de Heer zullen zijn. Daarom kan Paulus ook besluiten: Vers 18 NBG: “Blijft elkaar derhalve met deze woorden vertroosten.” 1 Thes.4 HSV: “18 Zo dan, troost elkaar met deze woorden.” 1 Thes.4: Wil: “18Troost elkander dan met deze woorden.” Deze woorden zijn de afronding van wat Paulus zijn lezers wil bijbrengen, ofschoon hij nog verder over deze dingen spreekt in 1 Thessalonicenzen hoofdstuk 5, maar dan speciaal over het niet kennen van het tijdstip van deze gebeurtenis. N. Lieth beschrijft in ’Middernachtsroep’, april 1999, blz.29,30 de afval van deze tijd in woorden waarop we ook “amen” kunnen zeggen. En dat is niet altijd het geval met schrijvers uit deze kringen. Slechts het slot zouden we anders formuleren. Hij schrijft: “Maar op kerkelijk terrein is sinds jaren een ongekende theologische en ethische teruggang waar te nemen. Er worden inzichten vertegenwoordigd en er wordt op de kansels en leerstoelen ruimte geboden, ook wanneer zij de Bijbel en de reformatorische belijdenissen ten zeerste weerspreken. Waarvoor de reformatoren gevochten en voor een deel met hun bloed betaald hebben, dat wordt vandaag lichtvaardig overboord gegooid. Er worden “nieuwe afgodsbeelden” verkondigd, de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 43 schepping en inspiratie van de Heilige Schrift door God echter geloochend. De geboden worden geminacht en de religies vermengd. De Godheid en persoon van Jezus Christus als alleen zaligmakend wordt duidelijk ter discussie gesteld (1 Joh. 4:1-4). Hoezeer moeten hier waarachtig gelovende dominees en kerkgangers, die er zonder twijfel zijn, onder lijden. De pijngrens is voor hen meer dan bereikt. Wanneer dezen opgenomen zijn, zal het in de instituten tot de volledige afval komen. Maar hier zijn ook wij van Middernachtsroep en alle andere vrije kerken en gemeenten aangesproken. Dr. Uwe Siemon Netto, Luthers theoloog en journalist, schreef in “Idea Spektrum” (nr. 44/1998): “Mijn Lutherse kerk heeft zich tot hansworst gereduceerd - tot salami, waarvan de substantie zich plakjesgewijs vermindert (...). Het weekblad “Focus” berichtte daarover, dat een meerderheid van de kerkleden en dominees in Duitsland niet meer in de wezenlijke, heilsbeslissende uitspraken van het Evangelie geloven. Volgens een enquete (Idea Spektrum, nr.24/1997) zou driekwart van de kerkgangers niet meer in de opstanding van Jezus (het fundament van het ware Christendom) geloven en ook een kwart van de evangelische voorgangers daar niet meer aan vasthouden. Slechts 21 procent van de dominees betitelen de Here Jezus als hun voorbeeld, en voor bijna 40 procent is Jezus niet de Zoon van God. Hier bevindt zich het antichristendom midden in de kerk (1 Joh. 4:2-3). Maar ook in Zwitserland zouden nog slechts 43 procent van de mensen tussen 16 en 35 jaar geloven, dat er een God is, Die Zich in Jezus Christus heeft doen kennen. Commentaar: “De kennis van de Goddelijke waarheid vermindert” (“Ethos”, nr.6/1997). Enerzijds verliest de Evangelische kerk in Duitsland elk jaar een kwart miljoen leden, de Rooms-Katholieke 120.000. Aan de andere kant echter worden steeds meer toetredingen tot de Islam genoteerd. Er zijn vandaag reeds meer dan 100.000 boeddhisten en 500.000 sympatisanten. Het boeddhisme wordt als huidige trendreligie gekenmerkt. Waar de Dalai-Lama ook maar uitgenodigd wordt, zitten vele duizenden aan zijn voeten. Hij wordt als “God-koning” betiteld. Op het woord Gods uit de 1e Johannesbrief wordt nauwelijks nog acht geslagen: “Wij weten, dat (...) de gehele wereld in het boze ligt (...) Kinderkens, wacht u voor de afgoden” (1 Joh.5:19,21). Maarten Luther zou eens gezegd hebben, dat de kerk ook tot een instituut van satan verworden kan, wanneer zij niet meer volgens de maatstaven van de Bijbel leeft (Op.17). Dat is precies, wat ook de apostel Paulus zegt, wanneer hij leert over de afval, die door de mens der wetteloosheid (Antichrist) wordt voortgebracht, wiens komst is naar de werking des satans (2 Thess.2:3,9). Wanneer de afval vandaag al zo ver gevorderd is, veronderstellen wij zeer zeker juist, dat de “Dag des Heren” voor de deur staat en daarmee de Opname niet lang meer op zich laat wachten. Bovendien wordt de roep van de wereldwijde Gemeente van Christus tot haar Here en Heiland steeds luider: “En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet” (Op.22:17). In ‘The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible’ deel 5, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.73 lezen we: “Wanneer zullen de doden opgewekt worden? Volgens de algehele beginselen van het NT en vooral deze van Paulus (1 Cor.15:51,52 en 1 Thess.4:16) zal de opstanding van de overleden gelovigen plaats hebben bij de Tweede komst van de Heer wanneer ook dezen die in Christus zijn en levend overblijven bij die komst veranderd worden. Alle gelovigen uit alle eeuwen vormen samen één groep van verheerlijkte heiligen en hebben
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 44 het voorrecht hun Verlosser te ontmoeten in de lucht (...) ze zullen deelnemen aan de gerechtelijke uitspraken over ongelovigen en afgevallen engelen (Matt.25:41 f.f.; 1 Cor.6:23)” (wij onderlijnen). Even een citaat van de Heidelbergse Catechismus met Kanttekeningen over de opstanding. Versie van http://www.oudesporen.nl/Download/HB234.pdf
Extra nota I Over de opname (weg-rukken) der gemeente. Bepaalde Bijbelcommentators van de dispensatieleer, durven in ernst schrijven dat de opname van de gemeente in het geheim zal geschieden, dat niemand het zal merken en onzichtbaar voor mensen zal zijn. Dat is in elk geval een halve waarheid en een halve waarheid is en blijft een leugen. Want zichtbaar voor de mensen op aarde zal die opname zeker zijn. Maar sommigen zullen zeggen dat dit géén betrekking heeft op de wegneming der gemeente. Laat ons veronderstellen dat dit zo is. Wat leert dit dan wel en wat is de relatie tot Opb.11:12? En hierop hebben we nooit een goed antwoord uit de kringen van Millennialisten wat de moeite
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 45 waard is om weerlegd te worden. De gelijkenis tussen Opb.11:12 en 1 Thes.4:16,17 spreekt voor zichzelf, wanneer men maar de juiste identificatie heeft gedaan der twee getuigen. Deze getuigen zijn volgens sommigen een symbool voor de Bijbel zelf; t.t.z. Oud en Nieuw Testament. Maar wanneer men zich de moeite getroost om dat ganse hoofdstuk te lezen dan ziet men toch dat dit onmogelijk is. En waarom zou een stem uit de hemel zeggen tot deze twee delen van de Bijbel “stijg hierheen op?” Anderen hebben dan gedacht aan Mozes en Elia als de twee profeten en getuigen. Maar hoe klopt dat? Spreekt de Schrift niet over die twee getuigen als predikende op aarde? O, ja er is de leer dat die twee profeten niet gestorven zijn en opgenomen zijn tot God zonder sterven. Wat dan onmiddellijk strijdig is met Heb.9:27 waar is gezegd dat alle mensen ééns moeten sterven. Indien het juist is dat Mozes en Elia (en ook Enoch) zijn opgenomen dan is Paulus ook leugenaar wanneer hij in Heb.11:39 schrijft dat “al dezen (die getrouwen uit de oudheid) de belofte niet hebben ontvangen.” Dan is ook Christus een leugenaar wanneer Hij tot Nicodemus zegt: “geen mens is opgevaren naar de hemel” (Joh.3:13). En zegt de Bijbel soms niet dat Mozes gestorven is en begraven (Deut. 34:5,6)? En de opname van Elia in 2 Kon.2 hoe is dit te verklaren als een opneming ten hemel, tot Gods tegenwoordigheid, wanneer diezelfde profeet tien jaren nadien nog een brief schrijft aan koning Jehoram (2 Kon.21:12-15). Sommigen redeneren over die brief als wel degelijk van Elia maar geschreven vóór zijn opneming, maar dat is een verkeerde uitleg aangezien de brief een verwerping is van daden die Jehoram (Joram) beging ná die tijd. En aangezien mannen als Mozes en Elia ná de opstanding der gemeente tot leven komen (Heb.11:39,40) daarom kunnen deze twee niet de profeten uit Opb.11 zijn. Maar wie zijn deze dan? De enige juiste verklaring kan zijn dat deze twee symbolisch de gemeente van de eindtijd voorstellen. Zij zijn “twee” omdat dit getal het symbool is van eenheid in streven (Pred.4:9-12). Zij zijn als kandelaars omdat zij het licht van de wereld zijn (Joh.5:35 / Mat.5:14-16). En zij staan voor God omdat zij Zijn dienaren zijn (Zach.4:14). We kunnen er dan ook aan toevoegen dat hun dood door het wilde beest slechts symbolisch kan zijn want dit zou anders strijdig zijn met het getuigenis dat er levenden overblijven tot bij de komst van Christus. Het feit dan dat levensgeest in hen komt volgens vers 11 kan daarom alleen maar betekenen dat zij nog tot activiteit aangespoord zijn door Gods Geest om een laatste maal tot prediking over te gaan. Dan echter een prediking van vernietiging over de goddelozen. Ofschoon dat levensgeest krijgen ook kan betekenen dat de gemeente dan verheerlijkt wordt en het kan hierom juist zijn dat de wereld verbaasd is. In elk geval Opb.11:12, kan alléén op de wegrukking of opneming der gemeente toegepast worden. Zo zijn vroeger ook eens opgestaan, maar later ook gestorven: 1. Zoon van de weduwe van Sarfath 2. Zoon van de Sunamitische vrouw 3. Een man die in aanraking komt met de beenderen van de overleden Elisa 4. Dochter van Jaïrus
1 Kon.17:22 2 Kon.4:34,35 2 Kon.13:20,21 Luc.8:52-56
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 46 5. Zoon van weduwe van Naïn 6. Lazarus van Bethanië 7. Dorcas 8. Eutychus
Luc.7:14,15 Joh.11 Hand.9:40 Hand.20:9-12
Extra nota II Sterven en veranderd worden Zoals we opgemerkt hebben leren de Schriftuurplaatsen 1 Cor.15:51,52 en 1 Thes.4:16,17 dat er bij de komst van de Heer met twee klassen personen een gebeurtenis plaatsvindt. De éne groep van “de doden in de Heer” zal eerst tot leven gewekt worden (1 Thes.4:16). Dan zal die groep met het levende overblijfsel der gemeente tezelfdertijd en tezamen de Heer tegemoet gaan. In 1 Thes. schrijft Paulus dus niet over enige verandering die de levenden moeten ondergaan om tot de Heer te gaan. Maar dat deze wel degelijk een verandering moeten ondergaan leert hij op een andere plaats. We hebben hier 1 Cor.15 in gedachten. De lering van Paulus op dit gebied is soms verkeerd begrepen en willen dit daarom nader onderzoeken. De vraag waar het hier om gaat is: wat zal er gebeuren met de doden en hoe worden die opgewekt? De apostel toont eerst en vooral dat het sterfelijke lichaam dat wij bezitten zal afsterven als een zaad. De dood van een zaad geeft echter leven aan iets geheel nieuws ofwel plant of boom. En zo ook dat sterfelijke lichaam dat gedood wordt. Wat er bij de opstanding uit voort komt is iets nieuw. Het is niet een vernieuwing van het oude maar een herschepping. Maar het is ook het verlengde van het vorige; uit het zaad van een roos komt geen ajuin voort! En zoals planten en hemellichamen verschillen in structuur zo ook voor dezen die uit de doden opstaan. Dat is de inleiding van verzen 35-41. Over de natuur zelf van het lichaam der opstanding, redeneert de apostel dat het een onverderfelijk lichaam is (vers 42), een lichaam opgewekt in kracht (vers 43) en een geestelijk lichaam (vers 44). Want zegt hij, de eerste zondige Adam gaf ons een ziellichaam maar de tweede Adam, Jezus Christus, geeft ons het geestelijke lichaam. En zoals Adam zijn we geweest, maar als Christus zullen we worden (verzen 45-49). Over de noodzaak tot het verkrijgen van een geestelijk lichaam zegt hij dat “vlees en bloed” onmogelijk het Koninkrijk kan binnengaan (vers 50). En “ziet” zegt Paulus “ik vertel u een geheimenis.” Een geheimenis (Grieks mysterion) is niet iets dat niet begrepen kan worden. Het is een waarheid die slechts begrepen kan worden door dezen die ingewijd zijn in de christelijke leer en aan wie Gods Geest het openbaar zal maken Joh.14:16,17. Dat geheimenis is het volgende (althans volgens sommige Bijbelmanuscripten): “Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden.” Andere manuscripten van de Bijbel zeggen het juist omgekeerd: “wij zullen allen slapen, maar niet allen veranderd worden.” Zo staat het in de Codex Alexandrinus / Codex Ephraemi rescriptus / Codex gamma 33 / Sinaïticus MS. Men ziet dus dat drie van de oudste manuscripten hierbij te vinden zijn.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 47 Nu, wanneer de laatste manuscripten juist zijn dan is het geheimenis van Paulus het volgende: dat allen uit de gemeente werkelijk zullen slapen, ofschoon de levenden bij de komst van de Heer slechts slapen voor een onderdeel van een “atomos” t.t.z. een ondeelbaar ogenblik zoals vers 52 leert. De tijd om het sterfelijke lichaam af te leggen en het geestelijke lichaam aan te doen. Zulk een slaap zou in het geheel niet strijdig zijn met vers 52. Het zou ook ondersteuning vinden in Heb.9:27 waar staat dat het voor ALLE MENSEN weggelegd is ééns te sterven. Ook door de gelijkenis van het zaad zoals Paulus in 1 Cor.15:35-41 leert. Het zaad sterft om een nieuw leven te geven. Maar even betrouwbare manuscripten (ja zelfs het merendeel) zegt in 1 Cor.15:51 “pantes ou koimethesomata” wat bijna altijd vertaald wordt als “we zullen niet allen slapen.” Maar principieel is die vertaling verkeerd. Robertson één der grootste deskundigen op het gebied van Bijbels en klassieke Grieks geeft namelijk in zijn standaardwerk “A Grammar of the Greek New Testament” blz.753 te kennen dat dit vertaald moet worden “niemand zal slapen.” Wat wil zeggen dat Paulus hier iets zou leren dat strijdig is met het feit dat er wél leden van de gemeente overblijven tot de komst van de Heer. Want dat leren verscheidene parabels en Schriftuurplaatsen zoals Joh.14:3 / 1 Thes.4:15. Het komt dus hierop neer, dat we moeten kiezen tussen de Schriftuurlijke voorstelling in 1 Cor.15:51 van enkele oude manuscripten en het grote gedeelte manuscripten dat om één of andere reden een volledig on-Bijbels beeld geeft van de zaak. We kiezen dan ook het eerste en leren dan ook zo; dat alle leden der gemeente werkelijk sterven al is dit voor de overblijvende tot de Wederkomst (parousia) van de Heer slechts voor een ondeelbaar ogenblik. De Schrift geeft dan ook duidelijk te kennen dat ons sterfelijk lichaam moet veranderd worden; verheerlijkt, onsterfelijk en geestelijk worden. Zelfs Phil.3:20,21 moet ook zo gelezen worden. Want hoewel sommigen beweren dat het lichaam waarover hier sprake is “het lichaam van Christus” is t.t.z. de gemeente, dat is echter verkeerd. Wie goed leest ziet dat Phil.3:20,21 spreekt over “ons vernederde lichaam”, terwijl de gemeente “zijn lichaam” genoemd wordt 1 Cor.12:27. Het spreken van Paulus in de enkelvoudige zin als “ons” lichaam geeft nog niet het recht om een valse leerstelling op te bouwen. Temeer nog dat “onze geest” (Rom.8:16), “ons lichaam en uitwendige mens” (2 Cor.4:10,16) en “ons hart” (1 Joh.3:19-21) enz. ofschoon in het enkelvoud toch duidelijk volgens deze teksten op ieder van de gelovigen afzonderlijk toepasselijk is. De Bijbelse leer der opstanding van het lichaam (gemeente) van de Heer leert daarom: 1°) levend-making der doden = slapende, 2°) sterven en onmiddellijk veranderd worden der levenden (Marc.12:27 / Rom.4:17). Extra nota III Oosprong van de “rapture” leer (opname van de Gemeente)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 48 Men heeft in de kringen van de bedelingen ook geen besef van de recente ouderdom van de leer van de onzichtbare komst van Christus om zijn kerk (gemeente) tot zich te nemen. Men denkt of geeft de indruk dat de Kerk zoiets sinds onheuglijke tijden leert! We mogen dankbaar zijn dat een Amerikaanse reporter (theoloog) het ware verhaal voor ons op papier heeft gezet. We hebben het boek van Dave MacPherson in gedachten ’The unbelievable PreTrib Origin’, Heart of America Bible Society, Kansas City, 1973, 123 paginas. Dit is een meesterwerk en we geven u daarom ook de korte inhoud. De uitleg dat de kerk zou worden opgenomen vóórdat “de grote verdrukking” zou beginnen is terug te voeren tot het jaar 1830. In Port Glasgow, Scotland, had een zekere vrouw Margaret Mac-Donald behorende tot wat later “The Catholic Apostolic Church” is genoemd een openbaring: de kerk zou opgenomen worden van op deze aarde om gespaard te worden van de grote verdrukking die over de wereld in de eindtijd zou komen. Dit verhaal dat zich afspeelde in het begin van dat jaar werd opgetekend door een niet nader bekende arts dr. Robert Norton. In zijn verhaal over die bepaalde kerk beschreef hij de openbaring van deze vrouw. De gemeente zou worden opgenomen op een onzichtbare wijze. Enkele mensen zouden er op een bepaald ogenblik niet meer zijn, die worden opgenomen om bij de Heer te zijn. Zo begon de onzichtbare parousia die zou eindigen in een zichtbare, zeven jaar later. Maar het is niet vanuit deze Margaret MacDonald dat de leer vermaard is geworden. In dat zelfde jaar was John Nelson Darby, stichter van wat later de Broeders is genoemd op bezoek bij Margaret MacDonald, en het is na dit bezoek dat hij vooreerst over de opname der gemeente gaat schrijven in de zin van een onzichtbaar komen. De eerste sporen ervan vinden wij in zijn tijdschrift ‘Morning Watch’ van september 1830. En de leer van de “pretrib rapture” was geboren om duisternis te brengen onder velen. Een korte verklaring van de term hierboven: pre = voorafgaande / trib(ulation) = verdrukking / rapture = opname, wegrukking. Toen S. Gundry, zijn ’The church and the triblutaion’, Zondervan, schreef in 1973 (ON-misbaar in deze optiek) had hij dit boek nog niet. Walvoord (blz.344) doet nogal minnetjes over deze aanpak. Maar Gundry (blz.185-188) komt langs andere wegen tot dezelfde gevolgtrekkingen zoals Dave MacPherson. U MOET DIT EERST LEZEN VOORDAT U MET KENNIS VAN ZAKEN OVER HET ONDERWERP KAN PRATEN. In ’Lees en Luister’, Christelijke catalogus, 9de editie 1999, blz.8, lezen we wat over de boeken van T. LaHaye en J.B. Jenkins. Over hun boek ’Oogst’ staat het volgende: “De laatste bazuin - 4. Miljoenen mensen zijn opeens van de aarde verdwenen. De wereld is veranderd in chaos. Nicolae Carpathia krijgt de macht in handen; hij belooft vrede en veiligheid. De mensen zien hem als hun redder en held. Maar Rayford en zijn familie weten wel beter (...) De laatste bazuin: een meeslepende serie over de zeven laatste jaren van de wereld, vooral gebaseerd op Openbaringen, waarbij je voortdurend denkt: ’Zo zou het inderdaad kunnen gebeuren (...)’.” We hopen dat u als lezer méér dan de gewone aandacht zou schenken aan deze vorm van nieuw christelijk proza. Het is NIET op vaste leer Bijbelleer gebaseerd. Lees het dus liever niet want het zal inderdaad alzo NIET gebeuren.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 49 En een andere leer met een omweg in de leer van Jehovah’s Getuigen belandde is deze van de Duitse exegeet Olshausen. Deze 19de -eeuwse theoloog (ook vertaald in het Engels bij T & T Clark) heeft een rare visie op 1 Thessalonicenzen en de opname. [Kan men gratis downloaden van de site “Archive”] De gemeente zal de Heer tegemoet gaan om dan terug te reizen naar de hemel met Jezus. Het Millennium wordt opgericht op aarde en als bewijs dat de hemelse gemeente regeert over (op) de aarde zullen velen zich zichtbaar vertonen aan de mensen op aarde. Ze doen dat juist op de manier zoals Jezus verscheen aan zijn discipelen tussen de Opstanding en de Hemelvaart. Zo kan Opb.5:10 in zijn meest letterlijke vorm in vervulling gaan volgens de schrijver. Ook dat hoort zeker tot de fantasieverhalen van theologen. Bij het grootste deel van de dispensationalisten zal de opname plaatsvinden ofwel 7 jaar voor de Wederkomst ofwel 3 en een half jaar daarvoor. Dit is één van de uitzonderingen. We citeren uit http://www.eindtijdbode.nl/weblog/ct-openbaring20.pdf slechte een voetnoot 8 “8 De Bijbelverzen van 1 Thess. 4:13-17 slaan dan ook NIET op een gebeuren VOOR de grote verdrukking (zoals vele gelovigen denken), maar NA de grote verdrukking (weliswaar VOOR aanvang van het 1000-jarig Rijk). Zie eventueel – op onze website www.eindtijdbode.nl – het artikel “Een ANDER geluid – Is de visie aangaande de zgn. OPNAME wel juist?” (noot AK)” ^^^^^^^^ Nog iets extra. We zijn géén grote fan van Edward Schillebeeckx maar citeren hem toch met dit gedeelte over de opstanding, vooral van Jezus. Uit ‘Jezus, het verhaal van een levende’ (1974) met de voetnoten erbij omdat ze zeer belangrijk zijn. (Uitgeverij H. Nelissen, Baarn 2000, 10de druk) “In het nieuwe testament is een werkwoordelijke uitdrukking in connectie met ‘uit de doden’ weliswaar haast uitsluitend alleen in verband met Jezus' verrijzenis gebruikt, terwijl de algemene verrijzenis steevast ‘anastasis nekroon’, dodenverrijzenis wordt genoemd15. Toch is het interessant op te merken, dat volgens Bauers Wörterbuch de uitdrukking ‘anastasis nekroon’ (dodenverrijzenis), als substantief, afgeleid werd uit het werkwoordelijke ‘anastènai ek nekroon’ (opstaan uit de doden). Volgens G. Kegel16 zijn daarom de op zichzelf staande formules - ‘hij is verrezen’ e.d. - ouder dan de formules ‘verrezen uit de doden’; deze laatste formule zou gevormd zijn in de polemiek met de joden die naar Jezus' dood verwezen. Vanzelfsprekend is bovendien, dat termen als ‘opstaan’, ‘doen opstaan’, bekende woorden uit de dagelijkse woordenschat, een veelvoudige betekenis hebben, zodat toevoegingen nodig zijn om het bedoelde duidelijk te maken; ‘opgewekt uit de doden’ of ‘gestorven en verrezen’, d.i. gestorven maar verrezen. Maar het werkwoordelijk (opstaan) gebruik met ‘uit de doden’ en het substantievelijk gebruik: verrijzenis van de doden, verraden desalniettemin een nieuwtestamentische eigenheid, want het substantief ‘dé verrijzenis’ wordt althans in verband met Jezus zelden gebruikt17. Daarom lijkt me het in het nieuwe testament opvallend frekwent gebruik van ‘ek nekroon’ - uit de doden - niet het eigene van het nieuwe testament, maar slechts het gevolg van het wel eigen, haast uitsluitend werkwoordelijk spreken over Jezus' verrijzenis, wat meer op handelen, op dynamiek duidt. Typisch is dan veeleer het kennelijk vermijden van het substantief i.v.m. Jezus' verrijzenis. Blijkbaar leent
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 50 het heilshandelen Gods dat Jezus doet opstaan uit de doden, zich moeilijk tot substantificatie. Dit wijst op het belijdend karakter van het christelijk geloof niet zozeer in ‘de verrijzenis’ van Jezus Christus, maar in het feit dat Jezus verrezen is, juister: dat God hem uit de doden deed opstaan. Het voortdurend spreken van ‘uit de doden’ is daarvan dan het (veeleer grammaticaal) gevolg. Maar belangrijker dan deze grammaticale ontleding is de vaststelling, dat in alle oude teksten gezegd wordt dat het Gód is, die Jezus uit de dood deed opstaan18. De nadruk ligt op Gods heilshandelen in Jezus van Nazaret. Wel zijn er teksten, waarin gezegd wordt, dat ‘Jezus zelf opstaat uit de doden’19. Vaak is dan de betekenis nog: Jezus is opgestaan (uit de doden) door de kracht van Hem, die hem oprichtte. Gedeeltelijk lijkt deze formule het gewone gevolg van een grammaticale constructie: ‘Jezus is gestorven, begraven, opgestaan’. Wanneer nl. de dood en verrijzenis hetzelfde subject hebben, ligt het grammaticaal voor de hand dat men niet van onderwerp verandert (tenzij in het contrastschema: ‘gij hebt hem gedood, maar God heeft hem opgewekt’). Waarschijnlijk is de aparte belijdenis van de verrijzenis-alléén ouder (1 Thess. 1,10), en dan luidt het steeds: ‘Gód heeft hem opgewekt’ (of: ‘hij werd opgewekt’). Anderzijds moet men toch opmerken dat juist in de mensenzoon-traditie gezegd wordt dat Jezus zelf opstaat, blijkbaar uit eigen kracht (Mc. 8,31: ‘anastènai’; 9,31 en 10,34: ‘anastèsetai’; hier wordt duidelijk opstandings-, niet opwekkingsterminologie gebruikt). Er lijkt daarom een traditie te hebben bestaan in het vroege christendom de mensenzoon-traditie - waarin duidelijk sprake is van Jezus' opstanding. Deze traditie komt pas scherp naar voren in Joh. 10,17-18, waar Jezus eigenmachtig zelf het leven terugneemt; wat later wordt dit door Ignatius van Antiochië zeer geprononceerd geformuleerd20, en deze formulering werd vanaf de tweede eeuw klassiek in het christendom. In het vroege christendom, tot in het nieuwe testament, ligt de nadruk globaal echter op Gods heilshandelen dat Jezus uit de doden doet opstaan. ‘Ho egeiras’ - ‘God, die ten leven wekt’ - wordt voor de christenen dan ook a.h.w. een Godsattribuut21, d.i. een lofprijzing aan God.”
15 / Egeirein ek nekroon: alleen van Jezus in het nieuw testament (Rom. 4, 24; 8, 11; 10, 9; Gal. 1, 1; 1 Thess. 1, 10; zie Ef. 1, 20; Kol. 2, 12); - Egeiresthai ek nekroon: eveneens alleen voor Jezus (Rom. 6, 4. 9; 7, 4; 8, 34; 1 Kor. 15, 12. 20; (Anagein ek nekroon is al een oude Septuaginta-formule: 1 Kor. 2, 6; 28, 8. 11; Tob. 13, 2; Wijsh. 16, 13; ps. 29, 3); - anastasis nekroon, in het nieuwe testament algemeen gebruikt voor de universele verrijzenis, wordt eenmaal op Christus toegepast (Rom. 1, 4), terwijl de algemene opstanding der doden tweemaal ook anastasis hè ek nekroon wordt genoemd (Lc. 20, 35 en Hand. 4, 2). Zie Hoffmann, l.c., 182; Delorme, in: Lectio Divina, n. 72, 114. n. 10; Wilckens, Die Missionsreden, 137-145. Volgens de wel plausibele stelling van G. Kegel, Auferstehung Jesu. Auferstehung der Toten, Güters-Ioh 1970, sprak het nieuwe testament aanvankelijk over Jezus' verrijzenis binnen de joodse verwachtingshorizon van de algemene verrijzenis, terwijl later (Lc.-ev. en Hand. markeren de omslag) de verhoudingen zijn omgedraaid: men tracht vanuit Jezus' verrijzenis de algemene verrijzenis begrijpelijk te maken voor grieken. De kern van deze wezenlijke omslag lijkt me moeilijk te ontkennen voor het nieuwe testament.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 51 16 / G. Kegel, Auferstehung Jesu, 24. 17 / Anastasis nekroon (Rom. 1, 4); anastasis (Fil. 3, 10), exanastasis (Fil. 3, 11), en egersis (Mt. 27. 53). [p. 430] 18 / Het ‘egeirein’: Rom. 10, 9 (een voor-paulinische belijdenis); Hand. 3, 15; 4, 10; 5, 30; 10, 40; 13, 30. 37 (alle plaatsen, waarin overgeleverd kerygma te onderkennen is); 1 Thess. 1, 10; Rom. 4. 24; 1 Kor. 6, 14; 1 Kor. 15, 15; 1 Petr. 1, 21; met ‘anistanai’: Hand. 2, 24. 32; 13, 34. Ook 1 Thess. 4, 14 moet zó vertaald worden (niet: ‘opgestaan’, maar ‘opgewekt’). Gods handelen kan dus ook passief uitgedrukt worden. ‘Jezus werd opgewekt’ (nl. door God): Mc. 14, 28 par Mt. 28, 7; Mc. 16, 6. 14; Mt. 16, 21 en Lc. 9, 22; Mt. 17, 23; 20, 19; 27, 63-64; Lc. 24, 34; Joh. 2, 22; 21, 14; Rom. 4, 25; 6, 4. 9; 7, 4; 8, 34; 1 Kor. 15, 4; 15, 12-13. 14. 16. 17. 20; 2 Kor. 5, 15; 2 Tim. 2, 8. De passieve vorm is niet te vinden in de Handelingen, die een duidelijke voorkeur hebben voor de actieve vorm: God deed hem opstaan (egeirein), zo zelfs dat ‘anistanai’, als op Jezus betrokken (en uit de traditie komend) door Lc. niettemin als ‘opwekking’, niet als ‘opstanding’ wordt verstaan (verg. Lc. 24, 7 met 24, 34; Hand. 10, 41 met 10, 40; Hand. 17, 3 met 17, 1; vooral Hand. 13, 23 en 13, 34 met 13, 30 en 13, 37). 19 / Mc. 16, 6; Mt. 27, 64; 28, 6. 7; Lc. 24, 6. 34; Rom. 4, 25; 6, 4; 1 Kor. 15, 3-5; Rom. 6, 9; 7, 4; 8, 34; Joh. 21, 14. 20 / Anestèsen heauton (Ignatius, ad Smyrn. 2). 21 / Rom. 4, 24; 8, 11; 2 Kor. 4, 14; Gal. 1, 1; Ef. 1, 20; Kol. 2, 12; 1 Petr. 1, 21. - Ook in de tweede zegening van het joodse gebed Schmone Esre staat een lofprijzing ‘aan God, die de doden levend maakt’ (mechajje hammatim); het is een gebed dat sinds Gamaliel II de joden verplicht waren dagelijks driemaal te bidden; steunend op oudere tradities werd deze tweede zegening pas rond 100 na Chr. opgesteld, en zij betreft bovendien waarschijnlijk niet uitdrukkelijk de verrijzenis uit de doden, maar de oudtestamentische belijdenis: ‘bij God is alles mogelijk’.
De litteratuurlijst bij dit hoofdstuk is: Biederwolf, dispensationalist: W. Biederwolf, ‘The second coming bible’, Baker Book house, reprint 1972. De oorspronkelijke titel was ‘The Millenium Bible’, rond 1920. Bijbels Panorama:’Bijbels Panorama’, Het Morgenrood, 1974. Dit is een reeks tabellen waarin de tekst minder belangrijk is. De “zeven bedelingen” worden in 12 schetsen en twee aanhangsels als enige Bijbelse visie aan de man gebracht. Bultema: H. Bultema, ‘Maranatha, eene studie van de onvervulde profetie’, Eerdmans-Sevensma Co., 2de druk, z.j. maar rond 1917. Een Gereformeerd predikant die de duizendjarige regering aanhangt met eigen accenten en die van zijn collega’s Darbysten toch moet onderscheiden worden. De onzichtbare opname van de gemeente zeven jaar vóór de wederkomst is volgens hem fantasie en terecht.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 52 Het boek van Mormon,’Lesboek’, Copyright De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste dagen, 1986. We citeren dus niet het Boek van Mormon maar een belangrijk studieboek hierover met aanhalingen van vooral theologen van dit genootschap. Scofield: Cyrus Ingerson Scofield, ‘The Scofield Reference bible’, Oxford University Press, renewed version 1945, eerste versie 1909. We citeren dus de versie van Scofield zelf en niet de latere bijgewerkte uitgaven. Tot hiertoe twee. Samen met Biederwolf, dispensationalist is dit het basiswerk van veel hedendaagse schrijvers bij dit onderwerp, ook al geven ze het niet toe, of zijn er zich niet bewust van wanneer ze anderen citeren. Het Morgenrood heeft een vertaalde Bijbelcursus van Scofield (950 bladzijden), maar is géén aanrader. ^^^^^^^^
De belangrijkheid om zich te houden aan de geschreven teksten van de Schrift zijn duidelijk aangegeven. Een sleutelbegrip in de brieven van Paulus is: “Gezonde leer”. Deze uitdrukking “gezonde leer” komt voor in: 1 Timotheüs 1:10: “voor ontuchtplegers, voor mannen die met mannen slapen, voor mensenhandelaars, leugenaars, meinedigen en als er iets anders tegen de gezonde leer is,” 2 Timotheüs 3:9: “Vasthouden aan de Schriften en aan de gezonde leer” 2 Timotheüs 4:3: ”Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten.” Titus 2:1: ”maar u, spreek wat bij de gezonde leer past.” En dit zijn gelijkaardige begrippen: “goede leer” (1 Timotheus 4:6) “gezonde woorden" (1 Tim.6:3 / 2 Tim.1:13), “leer die in overeenstemming is met de godsvrucht,” (1 Tim.6:3) “naar de leer betrouwbare woord” (Titus 1:9)
HOOFDSTUK 2 ER IS MAAR ÉÉN GEMEENTE IN DEZE TIJD TOT AAN DE WEDERKOMST.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 53
Wat dispensationalisten op dat gebied leren Ze leren dat als de opname van de gemeente zal geschied zijn er een duizendjarig rijk komt waar Jeruzalem het centrum van de wereld zal zijn en ook van de aanbidding. Kort geschetst, God zou zijn eerste volk niet verlaten hebben en ze alleen voor een tijd opzij geschoven hebben om de heidenen te bekeren. Wij zijn niet gelukkig met zo een zwakke uitleg van het NT. Want hoe men het draait of keert als het daar niet te vinden is, zou het kunnen dat men teksten uit het Oude Testament nog een vervulling geeft die feitelijk niet meer kan. Want ondertussen is de enige Messias ven zowel Joden als heidenen gekomen. Daar is Gods plan uitgewerkt zoals het aan Abraham in het kort was uitgelegd. We gaan dus een en ander aan de zwakheden van de dispensatieleer moeten onderzoeken en de zwakke punten aanstippen! Arnold G. Fruchtenbaum is een Messias-belijdende Jood die het volgende schreef: Het gebruik van de term Israël in het Nieuwe Testament op www.middletownbiblechurch.org/reformed/Israëlaf. Het is vertaald uit het Engels in het Nederlands op www.verhoevenmarc.be: We lezen er als inleiding: “Verbondstheologen beweren onbeschaamd dat de Kerk het nieuwe Israël is. De waarheid echter is dat de term “Israël” in het totaal 73 keer gebruikt wordt in het Nieuwe Testament en geen bewijs vormt voor de claim van de verbondstheologen.” Het slot is dit: “Bovenstaande lijst omvat alle plaatsen waar “Israël” wordt genoemd in het Nieuwe Testament. Het is duidelijk dat praktisch alle teksten gaan over nationaal-etnisch Israël. In feite zijn er slechts drie passages die door verbondstheologen gebruikt worden om hun “Kerk = Israël” stelling te willen bewijzen. Over twee van deze, Romeinen 9:6 en 11:26, zijn ze het niet unaniem eens, want sommige verbondstheologen zien deze verzen als betrekking hebbend op nationaal-etnisch Israël. Het enige vers dat nog overblijft is Galaten 6:16.” Wat wij op dat gebied leren Omdat de verbondstheologen mijn geestelijke vaders zijn hebben we een andere berekening voor u. We hebben gezocht naar de term “Abraham” in het Nieuw Testament volgens de Herziene Statenvertaling (2010) en vonden 68 vindplaatsen ervan in 65 verzen. Kijk eens naar deze: Rom.4:16,17a: “Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, DIE EEN VADER IS VAN ONS ALLEN, zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt.” Dat is geestelijke taal: maar het zegt duidelijk dat wij: Joden en HEIDENEN DIE ZICH HEBBEN BEKEERD TOT JEZUS kinderen van Abraham zijn. Galaten 3:8: “En DE SCHRIFT, DIE VOORZAG dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.” Hier eenzelfde opmerking als hier boven.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 54 Galaten 3:9: “Daarom worden zij [JODEN en HEIDENEN]die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.” 1 Pet.3:6: “zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde. U bent kinderen van haar geworden, als u goeddoet en niet bevreesd bent voor enig ding dat u angst zou kunnen aanjagen.” Petrus gaat dus nog een stap verder: we zijn ook kinderen van Sara de vrouw van de aartsvader. Dat is ook geestelijke taal. Als wij KINDEREN VAN ABRAHAM GENOEMD MOGEN WORDEN en toch als heiden geboren zijn, dan is een term als “het kind/volk van God” toch niet veraf! Zijn we soms niet ingeënt in de Joodse olijfboom om daar een eenheid mee te vormen! We vormen toch samen de ene kudde van de Heer! Temeer daar – dat volgt later in punt twee – de wet van Mozes is afgeschaft en zelfs een Jood niet meer onder die WET (= ook deze van God genoemd) staat. De inhoud van het boek aan de Galaten laat dat niet alleen toe, het volgt uit de noodzaak van wat Paulus voorafgaande heeft opgemerkt. Ik voel me niets minder dan te behoren tot DAT Israël van God, gelijk elke Messias-belijdende Jood het is. Het ongelovige Israël zij is juist een klasse apart, maar zitten in de verkeerde richting. Ze hebben de Messias verworpen en kunnen maar opnieuw bij God horen als ze zich tot Hem bekeren. We bekijken eens de uitdrukking “kinderen van Abraham”, uiterst belangrijk in deze problematiek. Van Thomas R. Schreiner, “The Church as the New Israel and the Future of Ethnic Israel in Paul”. Studia Biblica et Theologica 13. (1983), blz.17-38, citeren we, blz. 20,21 “Toch, door zich te concentreren op de enkelvoudige term “Israël”, kan men niet zien dat Paulus de Kerk wezenlijk gezien heeft als het nieuwe Israël, zelfs dat hij deze bewering niet expliciet maakt. Bijvoorbeeld, de bewering van Paulus dat de Kerk het zaad van Abraham is (Gal.3:29) lijkt bijna een verklaring dat de Kerk, het nieuwe Israël is. Robinson [een ander theoloog] merkt op dat een dergelijke toerekening niet bewijst dat de Kerk het nieuwe Israël is, want Abraham had veel “joodse” kinderen. Het is natuurlijk waar, dat Abraham zowel de vader van de besnedenen en de onbesnedenen was (Rom.4:9-12), maar bij Paulus is de overdracht van de uitdrukking “zaad van Abraham” aan gelovige heidenen niet alleen een bewering dat die heidenen via Abraham gezegend worden (Gal.3:8).” In de NT-ische tijd blijkt: dat een “zoon van Abraham” of “het zaad van Abraham” gelijk te zijn aan het begrip “Jood.” Dit wordt duidelijk in Mat.3:9 en Johannes 8:33,37,39. In Mattheüs, heeft Johannes de Doper kritiek op de Farizeeën en Sadduceeën, omdat ze dachten dat alleen afstamming van Abraham voldoende was om ze te beschermen van de toorn. Johannes waarschuwt hen dat het hebben van Abraham als fysieke vader niet per se in aanmerking komt om zijn kinderen (Grieks tekna) te zijn. In het Johannes evangelie is Jezus bezig in een vergelijkbaar debat met de Joden. De Joden konden niet begrijpen waarom Jezus zei dat ze moesten vrij worden van de zonde. Immers, ze waren geen heidenen, maar het zaad (sperma) van Abraham (Johannes 8:33,37). De “tekna” te zijn was gelijk aan dat van het “sperma” van Abraham te zijn. We zien het bij een vergelijking van Johannes 8:33,37 met Johannes 8:39. Het belang van deze passages voor onze huidige discussie is duidelijk. Zowel Matthéüs als Johannes laten zien dat de Joden in de dagen van Jezus de uitdrukkingen “kinderen van Abraham”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 55 en “zaad van Abraham” als synoniemen begrepen voor het begrip “Joods” zijn. Als aanwijzingen voor hun speciale verbondsrelatie met God. Paulus heeft die uitdrukkingen kennelijk in die zin begrepen en het op dezelfde manier toegepast. Volgens Paulus, werd het zaad van Abraham nauw verbonden met de belofte (Gal.3:16-18 / 3:29). Nu zijn niet alle nakomelingen van Abraham de ontvangers van de belofte. De belofte was beperkt tot het zaad van Isaac (Gal.4:30 / Gen.17:15-22 / 21:10). Dus, heeft Paulus toen hij de uitdrukking “zaad van Abraham” gebruikte in Galaten geen verwijzing naar alle kinderen van Abraham gedaan, maar aan het bevoorrechte zaad van Abraham, die de belofte hadden ontvangen, dat wil zeggen, de Joden.” Als ik dan gezien wat hierboven staat beweer “een geestelijk Jood” te zijn dan moet dat toch niet zo ketters klinken, maar gewoon een logisch besluit van die achterliggende zaken.
James Tissot schilderde dit tussen 1896-1902. Beeld van het verschijnen van de engelen aan Abraham volgens Genesis 18. Later kreeg Abraham deze belofte van YaHWeH: “15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. 16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, 17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. 18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.” (Genesis 22) Een stap verder met de visie van de dispensationalisten. Op www.verhoevenmarc.be staat ook het artikel: -Israël en Gemeente - het verschil? En citeren er dit uit:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 56 “11. De Gemeente verschilt van Israël als hemel en aarde Het Nieuwtestamentische Christendom verschilt letterlijk en figuurlijk als hemel en aarde van het Oudtestamentische Jodendom. Eerst was er het natuurlijke Jodendom - vanaf Pinksteren kwam het geestelijke Christendom.” Dan volgt een tabel met veel tegenstellingen. Maar er is wat anders, dat we ook in het NT terug vinden. Dat is: de vervulling van teksten uit het Oude Testament spekend over Israël die door de schrijvers van het Nieuw Testament toegepast worden op DE GEMEENTE VAN JEZUS [bestaande uit Joden + heidenen]. Deze tabel geeft dat aan (een deel van een grotere reeks): Oude Israël bestaat uit vleselijke Joden van de Nieuwe Israël bestaat uit geestelijke Joden uit 12 stammen alle rassen van de wereld Heilige natie — Ex.19:5,6
Heilige natie — 1 Petrus 2:9 / Mat.21:43
Koninkrijk van priesters— Ex.19:5,6
Koninkrijk van priesters— 1 Petrus 2:5,9 / Opb.1:6 / Opb.4:4 / 5:10
Een speciaal volk — Ex.19:5,6
Een speciaal volk — 1 Petrus 2:9
Gods volk — Hosea 1:9,10 / Rom.9:6-8
Gods volk — 1 Petrus 2:9
Een heilig volk — Deut.7:6
Een heilig volk — 1 Petrus 1:15,16
Een volk met een erfenis— Deut.4:20
Een volk met een erfenis— Eph.1:18
Gods tabernakel in Israël — Lev.26:11
Gods tabernakel in Jezus — Joh.1:14 = God tabernakelde van de geboorte van Jezus tot Zijn dood onder het Joods volk.
God wandelde met hen — Lev.26:12
God wandelde met hen — 2 Cor.6:16-18
Twaalf zonen van Jacob
Twaalf apostelen in de gemeente
Twaalf stammen
Twaalf stammen, verstrooid — Jacobus 1:1
YaHWeH getrouwd met Zijn volk — Jes.54:5 / Christus getrouwd met Zijn gemeente — Jacobus Jer.3:14 / Hosea 2:19 / Jer.6:2 / 31:32 4:4 / Eph.5:23-33 / 2 Cor.11:2 Hierbij vergeten we niet: dat YaHWeH = Jezus de Christus. God is geen polygamist, want het ware Israël en de ware heidenen zijn namelijk 1 geworden in Christus. Voor het heden, sinds Pinksteren, is er wel wat belangrijks op te merken! De Heere Jezus heeft enkele dagen voordien, de wet vervult en aan het kruis genageld. Die is niet meer van tel, ook niet voor de joden die CHRISTUS AANNEMEN ALS HUN VERLOSSSER! En persoonlijk begrijpen we niet dat Messias-belijdende joden nog de feesten willen onderhouden, het grootste deel van hen toch. Maar gaan we een eeuw terug in de tijd dan was dat niet zo. Bekeerde joden gingen er gewoon naar de protestantse kerk op zondag!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 57 Dit moeten we wel aannemen als een belangrijk theologisch punt. Gelovigen uit de Joden staan niet meer onder de wet en de gelovigen uit de heidenen staan ook niet meer onder hun wetten! Ze zijn “ samen” geplaatst onder de wet van Jezus. Als Hij onze verlosser is kan Hij toch gewoon ook onze wetgever zijn. We gaan naar Romeinen 11:26: “En zo zal heel Israël zalig worden” (In dit gedeelte vooral HSV) Dit is de tekst in zijn volledigheid en alle teksten die de HSV en in de marge er aan weergeeft. Romeinen 11:26: “En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.” Ps.14:7 Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn. Jes.27:9 Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden. Dit is de volle vrucht: dat Hij zijn zonde zal wegdoen, wanneer Hij alle altaarstenen zal maken als stukgeslagen kalksteen; geen gewijde paal of wierookaltaar zal blijven staan. Jes.59:20 En naar Sion zal een Verlosser komen voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, spreekt de HEERE. Jer.31:31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, Jer.31:32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Jer.31:33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Jer.31:34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken. 2 Kor.3:16 Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. Hebr.8:8 Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, Hebr.10:16 Want na eerst gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven, Hier onder wat de Oude Statenvertaling met kanttekeningen zegt:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 58 26 En 24alzo zal 25geheel Israël 26zalig worden; pgelijk geschreven is: 27De Verlosser zal uit Sion komen en zal 28de goddeloosheden afwenden 29van Jakob; 24 Dat is, alsdan, namelijk als de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. 25 Dat is, niet enige weinigen, maar een zeer grote menigte, en gelijk als de ganse Joodse natie. 26 Namelijk door de predicatie des Evangelies krachtiglijk beroepen, en door het geloof gerechtvaardigd zijnde. p Ps. 14:7. Jes. 27:9; 59:20. Jer. 31:31, 32, 33, 34. 2 Kor. 3:16. Hebr. 8:8; 10:16. 27 Gr. Die uittrekt, namelijk iemand uit enige zwarigheid. Hebr. Goël. Waardoor de Messias verstaan wordt, Die als een naaste bloedverwant der Joden hen uit het verderf zal trekken en verlossen. 28 Namelijk hen door den Geest der wedergeboorte van dezelve bekerende, en hun die vergevende. 29 Dat is, van de Joden, die Jakobs nakomelingen zijn.
27 En dit is 30hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. 30 Namelijk den Joden, die derhalve, alzo dit verbond onveranderlijk en vast is, nog bekeerd zullen worden tot het geloof, opdat hun zonden daardoor mogen vergeven en weggenomen worden.
In de dispensatieleer zegt men dat de tekst uit Romeinen 11:25:26 overeenkomsten heeft met drie teksten uit het OT waar iets over “allen” in dien aard gezegd wordt. Dan gaat men aan andere duidelijke teksten voorbij, waar ook over straffen gesproken is. Want “allen” wil niet zeggen “allen” zonder onderscheid. Kijk eens naar deze van het OT: Jes.35:8,9: “geen onreine of dwaze maar slechts de verlosten en vrijgekochten.”
Jes.52:1: “geen onbesnedene of een onreine.”
Jes.66:17: “niet zij die zwijnevlees eten of gruwelijke beesten of muizen, maar de heiligen en dezen die zich gereinigd hebben.”
We gaan hier niet verder op in maar citeren wat we daar al hebben aangehaald: uit J. Vlaardingerbroek, ’Jezus Christus tussen joden en christenen’, Kok, 1989, blz.68,69. Dat geeft redelijk goed weer wat we zelf denken. “In zekere zin kan men zeggen: de tamme olijfboom is Israël. Leden van dit volk worden als takken van de olijf aangeduid (verzen 17,19). Maar niet Israël als zodanig wordt hier bedoeld, maar Israël als resultaat van het werk van God. Het gaat hier niet over de geschiedenis zonder meer maar over de heilshistorie. Heidenen hebben door de prediking van het Evangelie van Christus deel gekregen aan dit heilswerk van God. In die zin zijn ze op de olijfboom geënt. Ze zijn dus niet ’in Israël ingelijfd’ of zelfs geworteld’(?) in Israël’, maar opgenomen in het werk van God in de geschiedenis, dat zich vroeger (in hoofdzaak) tot Israël beperkte. Het is één boom, één werk van God, het werk van de genade. De wel gehoorde bewering, dat het christendom is ’voortgekomen uit’ het jodendom, is dus niet juist; ze miskent zowel het openbaringskarakter van het werk van God in Israël als het geheel nieuwe dat met de komst van Christus verschenen is. Het overtrokken gebruik, dat dikwijls van het beeld van de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 59 olijfboom gemaakt wordt, alsof de kerk niet anders zou zijn dan dat er een paar takken aan Israël toegevoegd zijn, brengt in strijd met andere in het NT gebruikte beelden zoals dat van de kerk als lichaam van Christus (...) De bedoeling van het beeld van de enting is duidelijk: alle vanzelfsprekendheid is vreemd aan het behoren tot dit genadewerk en wie zich daarop laat voorstaan kon er juist daardoor wel eens uit vallen. Ook tegenover Israël past daarom de gelovigen uit de heidenen geen hoogmoed: Israël had in dit werk van God eerder een plaats dan zij en via Israël is het heil tot hen gekomen. Juist omdat het één boom is, één weg van het heil van God door de geschiedenis, mag men hier geen weg van Israël naar het heil lezen die buiten Christus zou omgaan. Evenmin is het in strijd met dit beeld wanneer ’de kerk’ zich beschouwt als het ’volk van God’, het ’nieuwe Israël’. Dat is geen ’vervangingstheorie’ maar een serieus nemen van de weg van God door de geschiedenis. Dit ’nieuwe Israël’ omvat gelovigen uit Joden en heidenen. Binnen die ene boom horen het ’oude’ en het ’nieuwe’ Israël bij elkaar.” De Nieuwe Bijbelvertaling is absoluut NIET mijn ding, maar ga eens de uitzondering maken en citeren hun commentaar op Rom.11:28. “Rom. 11:28] ‘verkondigd’ In de Griekse tekst staat kata ton euangelion, wat zoiets betekent als ‘naar het evangelie’. Letterlijk zegt Paulus dat een deel van Israël ‘naar het evangelie Gods vijanden zijn’. En dat zijn ze ‘om uwentwil’ (zo NBG-vertaling 1951), namelijk omwille van de heidenen die Paulus aanspreekt. De woorden kata ton euangelion kunnen op uiteenlopende manieren geïnterpreteerd worden. In de Willibrordvertaling zijn ze bij de vijandigheid van Israël getrokken, wat heeft geresulteerd in de vertaling ‘Al staan zij vijandig tegenover het evangelie omwille van u’. In de Groot Nieuws Bijbel zijn ze ook bij de vijandigheid van Israël getrokken maar op een ietwat andere wijze; daar luidt de vertaling: ‘In het licht van het evangelie zijn ze vijanden van God en u hebt daar baat bij’. In de Nieuwe Bijbelvertaling is het vers geïnterpreteerd in het licht van Romeinen 11:15, 11:20 en 11:24: Israëls ongehoorzaamheid is slechts tijdelijk en is bedoeld om ook de heidenen een kans te geven Christus aan te nemen. De woorden ‘naar het evangelie’ zijn daarom bij ‘omwille van u’ getrokken: ‘Ze zijn Gods vijanden geworden opdat het evangelie aan u kon worden verkondigd’.” Daar willen we wat op zeggen. We moeten wat opmerken over de dagen van vroeger. Sinds de periode na de zondeval is het niet meer mogelijk, dat mensen zondermeer deel uitmaken van Gods uitverkorenen. Abel is dat geworden omdat hij zijn God wou eren zoals het moest. Hij staat bij de heiligen van het Oude Testament. Hebreeën 11:4: “Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan Kaïn. Daardoor kreeg hij getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit heeft God met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.” Gods schepselen moeten in Hem geloven en Hem vrijwillig gehoorzamen. Wie Hem niet wil als soevereine HEER valt uit de boot. Ook vandaag is dat nog zo.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 60 We gaan die uitleg eens bekijken in het licht van de Bijbel. Het is daar duidelijk dat Gods oorspronkelijke Israël gevormd bestaat uit afstammelingen/bloedverwanten van Abraham. Het is niet oprecht om zomaar naar Romeinen 11:26 te wijzen als ware het dat alle Joden zondermeer gered zijn. Voor ons zegt dit dat in datzelfde boek aan de Romeinen God een onderscheid maakt in wie van Israël is en wie van Abraham is. Dat is bepalend voor wat in hoofdstuk 11:25 staat: dus, liefst deze teksten niet tegenspreken. Romeinen 9: “6 Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël. 7 Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. 8 Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.” Romeinen 2: “28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, 29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.” God eiste dus van dezen die Hij ook “mijn volk” noemde het ware geloof en gehoorzaamheid. Wie dat niet kon opbrengen heeft niets aan zijn nationaliteit. Afstamming was geen waarborg om een kind van God te zijn, integendeel! Met Pinksteren en sinds de redding kwam door Jezus is niets meer van de offerdiensten in de tempel nog geldend. Dat was voor de joden uit de afstamming, nu is er Gods nieuwe verbond. Daarin moeten ze Jezus persoonlijk aannemen. Paulus is duidelijk en niet mis te verstaan in Romeinen 10:10-12 zegt: “10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. 11 Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. 12 Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen.” Als dit niet duidelijk aantoont aan dat ook de Joden door geloof “alleen” in Jezus gered kunnen worden, dan begrijp ik het niet meer. Waar zou Paulus onduidelijk zijn en verwarrend? Er is voor hem maar één volk van God meer sinds Pinksteren! Aangezien Jezus zelf van Johannes de doper, zijn neef, een uitspraak doet die ons wat moet leren: deze is de grootste van de profeten, gaan we van hem wat citeren, Matthéüs 3:7-12. “Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak hij tot hen: “Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? 8 Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering, 9 en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt: Wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken! 10 Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen. 11 Ik doop u met water, opdat ge u bekeren moogt; Hij die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.12 De wan heeft Hij in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 61 Vanuit Matthéüs 11:11 moeten we de woorden van de Doper serieus nemen. "Voorwaar, Ik zeg u: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper; maar wie de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is groter dan hij." Wie behouden wil worden moet naar Jezus gaan volgens Marcus 16:16: "16 Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden." Dat is ook van kracht voor de joden die leven voor de Wederkomst van Jezus: buiten Hem staan ze in de zonde, en geen kind van God. Afstamming is totaal onbelangrijk. We moeten ons enkele vragen stellen bij de uitleg van de dispensationalisten bij Romeinen 11:26 Wat wil het begrip/woord “aldus” in Romeinen 11:26 zeggen? Dit kan alleen maar betrekking hebben op wat staat in slaat vers 23: “En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.” Dus is geloof als voorwaarde voor het persoonlijke heil duidelijk gesteld: wie geen geloof heeft is geen kind van God en krijgt geen redding Wat wil het begrip/woord “Gans Israël” in Romeinen 11:26 dan zeggen? “Gans Israël” moet vanuit vers 23 betrekking hebben op Gods geestelijke volk, niet een volk met een eenduidige afstamming, van Abraham of zo! Zodat “aldus” namelijk “door het geloof alleen” als we Luther mogen herhalen, behouden worden. Het vroegere Israël = t.t.z. Messias-belijdende Joden van onze dagen, is dus thans vanuit Romeinen 9-11 ook opgenomen en versmolten met de gemeente van Christus. Om het even welke de nationaliteit is van de “gelovige” heeft daar heeft hij/zij totaal niets aan. Allen, die door hun wedergeboorte het offer van Jezus aannemen, zijn deelgenoot van Gods nieuwe schepping en vormen samen het Israël Gods. Tegenwoordig zijn alle mensen, Jood of Griek - gelijk. We leren uit Romeinen 11 ook dat er bij God is er “geen aanneming des persoons” Handelingen 10:34-36 zegt namelijk: “34 En Petrus opende zijn mond en zei: Ik zie nu in waarheid in dat God niet iemand om de persoon aanneemt; 35 maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig. 36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft tot de Israëlieten, waardoor Hij vrede verkondigt door Jezus Christus; Deze is de Heere van allen”. Ook naar 2 Corinthe 6:2 moeten we blijven bekijken in dat verband: "Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!" Het is niet omdat dat Paulus citeert in een brief aan vroegere heidenen dat het ook niet van toepassing zou zijn voor Joden! “De dag des heils” is NU voor alle mensen met welke achtergrond ook en wil je aan het geestelijke Israël die de gemeente van Christus is toegevoegd worden dan moet dat in deze periode gebeuren. Wachten tot de Opname van de gemeente zoals de dispensationalisten zeggen of de Wederkomst en denken dat het dan beter zal worden en de tijd nog heeft van het bekeerd worden, vergeet dat want het is niet waar. Het is “nu” of “nooit.” We begonnen hier in dit gedeelte met de stelling: Ik hou absoluut NIET van de Nieuwe Bijbelvertaling maar ga eens de uitzondering maken en citeren hun commentaar op Rom.11:28.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 62 “Rom. 11:28] ‘verkondigd’ In de Griekse tekst staat kata ton euangelion, wat zoiets betekent als ‘naar het evangelie’. Letterlijk zegt Paulus dat een deel van Israël ‘naar het evangelie Gods vijanden zijn’. En dat zijn ze ‘om uwentwil’ (zo NBG-vertaling 1951), namelijk omwille van de heidenen die Paulus aanspreekt.” Dat is een opmerking die geen grond heeft om een huis op te bouwen. Want in die gemeente zit het ook vol met bekeerde joden. Dus beweren dat het om Romeinen - dus Messias-belijdende heidenen - gaat die zich bekeerden is absoluut niet correct en zet je op een verkeerd spoor. Op die wijze geeft men een draai aan de woorden van Paulus. Deze teksten zijn in dit boek speciaal gericht aan de joden die daar wonen en dat boek zullen voorgelezen krijgen in een van hun frequente samenkomsten. Romeinen 2:17 HSV: “Zie, u wordt Jood genoemd. U steunt op de wet en roemt in God," Romeinen 2:28 HSV: “Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt," Romeinen 2:29 HSV: “maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God." Romeinen 3:1 HSV: “Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn?” Romeinen 3:29 HSV: "Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen. En deze verwijzen (met nog enkele andere teksten in dit Bijbelboek) naar Joden en heidenen Romeinen 9:24 HSV: "Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen." Romeinen 10:12 HSV: “Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen." We blijven de NBV beschuldigen van inlegkunde als het om Romeinen 11:28 gaat.
Dit is een herhaling van het vorige op een andere manier! Rom.11:26 Gans Israël = Welk Israël? De woorden, “en aldus zal gans Israël behouden worden” (Rom.11:26) mogen dus niet uitgelegd worden in contradictie tot vers 23: “maar ook zij (de afvallige Joden) zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven weder geënt worden.” Er moet aan de voorwaarde voldaan worden van “geloof” in de God van hun Vaderen en Jezus als de Messias aannemen. Dat is nu nog niet het geval. Maar dat zal zo zijn met de Wederkomst zegt men in veel kringen. Dan blijven echter enkele vragen zonder antwoord! Heeft God ooit een gans volk gered alleenlijk op basis van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 63 nationaliteit? Of moest daar ook nog niet geloof aan toegevoegd worden? Wanneer God van datzelfde volk (en ons Heidenen) door de jaren heen geloof in Jezus vraagt als enige norm van redding waarom zou dat bij de Wederkomst anders zijn (Hand.4:10-12)? Zal God bij de Wederkomst een “aanziens des persoons” invoeren voor de Joden en niet voor de Heidenen (Hand.10:34-36)? Moet men dan toch een vorm van al-verzoening leren (alleen voor Joden) terwijl tientallen Bijbelteksten een dergelijke leer duidelijk als leerstelling verwerpen? En nog een punt: waarom zoveel nadruk leggen op de bekering van een volk terwijl in het NT alle accent ligt op de individuele bekering! Over bekeringen “en blok” van volkeren zwijgt het NT! Wanneer we het OT met het NT op dit punt vergelijken komen we ook in de problemen. Want er is geen enkele tekst uit het OT waar zonder onderscheid alle Israëlieten gered worden. Zou Paulus nu in strijd met wat de regels zijn van redding en verzoening met God thans iets anders verkondigen? Heeft geloof dan nu afgedaan als duidelijke voorwaarde tot vergeving en redding? Moet men dàt dan leren volgens het NT? Vragen waar men niet te vlug mag over heen stappen voordat we zulke drastische conclusies trekken uit dit gedeelte van Paulus! Stel dan toch dat God in al zijn barmhartigheid alle Joden zal redden. Dan staat er ook nog niets over herstel in het letterlijke Israël! Het NT zwijgt daarover en die gedachte is niet terug te vinden in de prediking van Jezus. Dàt herstel gaat men dan bewijzen uit het OT. Kan dat allemaal? Zaken zo maar verschuiven van links naar rechts, van Oud naar Nieuw Testament en omgekeerd zonder dat er aanwijzingen toe zijn! Maar ook de Griekse tekst van Rom.11:26 laat niet toe een volledig herstel van Israël te leren op het tijdstip van de Wederkomst. In de ’Korte verklaring der Heilige Schrift, Romeinen’ J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs, 3de druk, 1952, blz.249 lezen we: “De toebrenging van alle geroepenen uit de heidenen, tezamen met het ’overblijfsel’ uit Israël zal zijn de redding van ’gans Israël’; vandaar dat hij zegt: ’en alzo, op die wijze zal gans Israël zalig worden.” ’En alzo’, dus niet: ’en dan’, zoals meermalen wordt opgevat. Het Griekse woord betekent: zó, op die wijze, vgl. 1 Cor.11:28 / 14:25; ook 1 Thess.4:17. Het wijst natuurlijk wel terug op hetgeen onmiddellijk voorafgaat, maar op geen der aangehaalde plaatsen wijst het zonder meer een tijdstip aan. Ook hier, 11:25, ligt de nadruk meer op de volheid der heidenen in tegenstelling met Israëls gedeeltelijke verharding dan op het: ’totdat’. Ware er sprake van een tijdstip, dan zou het op een andere wijze uitgedrukt zijn, vgl. 1 Cor.4:5 / 13:12 / 15:28,54 / 16:2 / 2 Cor.12:10 / Col.3:4, waar onze St. V. heeft ’alsdan’ of ’dan’. Zo opgevat, dat nl. onder ’gans Israël’ verstaan moet worden de geroepenen uit de heidenen tezamen met het ’overblijfsel’ van Israël, spreekt Paulus hier dus niet van een bekering van Israël als volk, als volksgeheel, tot den Christus, aan het eind der dagen, wanneer het evangelie aan alle volken zal gebracht zijn; maar hij zegt eenvoudig positief, wat in 9:6 negatief was gezegd: niet allen, die uit Israël zijn, die vormen Israël; positief kan en mag deze gedachte zó aangevuld worden: zij zijn Israël, die door het geloof erfgenamen der belofte, het ’zaad Abrahams’ zijn. En dit temeer, wanneer men in aanmerking neemt, dat de brief aan de Romeinen na dien aan de Galatiërs is geschreven, en meermalen Gal. in Rom. sterk naklinkt. Zó betekent hier ’gans Israël’,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 64 het gehele geestelijk Israël, alle ’erfgenamen der belofte’, door Paulus Gal.6:16 het ’Israël Gods’ genoemd, vgl. ook Ef.2:12” (wij onderlijnen). Uit de Griekse tekst blijkt dat Rom.11:26 niet verwijst naar een momentopname van de komst van Christus of iets dat dáárna moet geschieden. Het wijst op gans de periode van verwerping van Israël en aanvaarding van de heidenen tot aan de Wederkomst. Dat wil zeggen vanaf Pinksteren tot de tweede komst; de tijd van de christelijke heilsperiode. En de meeste vertalingen zijn hier ook correct: “en alzoo” SV / Luther, “en zóo” Leidse Vert., “en zo” J.B. Poukens S.J., “en op die wijze” Brouwer, “en dan” Canisius, “en zo zal tenslotte” Willibrord, “en aldus” NBG Canisius is fout indien hij verwijst naar een nog toekomend gebeuren na de Wederkomst, de anderen correct. En hieronder nog enkele Franse en Engelse vertalingen: “et ainsi” Segond (1979) / Crampon / Liénart / Darby / Ostervald / D. Buzy / E.Osty / Synodale, “alors” Maredsous, “et après cela” E. Stapfer (is duidelijk fout), “and then” Diaglott van B. Wilson (Jehovah’s Getuigen), “and thus” K.I.T. interlineair (Jehovah’s Getuigen), “and in this manner” K.I.T. tekst (Jehovah’s Getuigen), “and in this manner” The better version C. Estes, “and thus” The bible in living English, Steven T. Byington (Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen vooral omdat deze vertaling de naam Jehovah bevat) “and so” J. Rotherham / American SV van 1901 / H. Schonfield / Douay / N.I.V., “and then” KJV / R.SV 1881 / F. Fenton / The New American Bible, “this done” James Moffatt, “once this has happened” Philips. De parafrase van Philips is er één om enkele dagen in zak en as te lopen want ze is beduidend bevooroordeeld. Een staaltje van INLEGHUNDE. Toch is niet iedereen overtuigd door dit argument. Men wil aanhouden dat er bij de tweede komst een herstel is van Israël, het grootste argument berust dan op de uitverkiezing als volk. Hoe de invulling in te schatten is, geven ook de schrijvers uit het vorige citaat aan en zeggen dan (blz.249, J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs): “Velen menen, dat Paulus hier tot vs. 32 een bekering van Israël als volksgeheel leert. De beslissing is moeilijk, misschien mag men haar in Paulus’ woorden lezen. De boven uiteengezette opvatting lijkt verkieslijker.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 65
De uitdrukking ’gans Israël’ komt elders bij Paulus niet voor; had Paulus bedoeld een bekering van Israël als volksgeheel, dan zou het toch wel wat duidelijker mogen gezegd worden; in de woorden ’gedeeltelijke verharding’ ligt dit toch niet opgesloten; zij ontkennen, in aansluiting aan het tevoren gezegde, eenvoudig, dat Israël in zijn geheel zonder enige uitzondering, zich zou verhard hebben; en evenmin mag men het lezen uit het voegwoord: ’totdat’. Indien na het ingaan van de ’volheid der heidenen’ een andere toestand voor Israël als natie, een andere houding tegenover den Christus zou volgen, had dit toch wel met zoveel woorden mogen gezegd zijn.”
In die zin geeft ook Charles Hodge zijn commentaar op Rom.11:26. Er komt volgens hem zeer waarschijnlijk een herstel van het Joodse volk maar dat wordt opgenomen in de Kerk en er is géén toekomstig rijk bedeeld op een Nieuwe aarde. Dus ook geen toekomstig rijk in de duizend jaren. Zijn redenen aangegeven voor hun opname in de Kerk zijn nog steeds de moeite waard overdacht te worden. Zie C. Hodge, Systematic Theology, Eerdmans, reprint 1 973, deel 3 blz.792, 805-121. Voor wie een andere uitgave heeft de referentie is: Part IV., Ch III, par.2 en 5.
De lezer die nog verder wil ingaan op de visie van de Gereformeerden is één van de beste dingen in de literatuur die we kennen: Steve Schlissel, ’Hal Lindsay and the restoration of the Jews’, Still Waters Revival Books, Edmonton, Canada, 1990. De schrijver is van Joodse oorsprong en is tot Christus bekeerd in de kringen waar de leer van Hal Lindsay over de duizendjarige regering en dergelijke, heilige koeien zijn. Hij heeft deze na nauwkeuriger bestuderen van de eindtijdprofetieën gewoon moeten aanklagen in dit en andere boeken. Deze titel is de beste. Dit is Messias-belijdend Jodendom op zijn best!
De ’SDA Bible Commentary’, zegt bij Rom.11:25 en 26 o.a. het volgende: “De verharding is niet gekomen over geheel Israël, maar slechts ’voor een deel’. Ze trof niet het overblijfsel naar de verkiezing der genade. (vers 5). ’Enige der takken’, niet alle, zijn afgebroken (17). Tot het uiterste einde destijds zal de verharding ’voor een deel’ de geestelijke toestand der Joden zijn. De twee sleutelgedachten van dit Schriftgedeelte zijn: ’de volheid der Heidenen’ en ’geheel Israël’ (vers 26). Indien, zoals sommigen menen, Paulus in deze uitdrukking letterlijk het heiligdom in zijn geheel hieronder vervat, en ’geheel’ het Joodse ras naar het vlees, dan predikt hij kennelijk de alverzoening. Wat Paulus echter leert in dit Schriftgedeelte, is stellig niet de alverzoening, want zijn brieven bevatten talrijke teksten die volkomen in strijd zijn met de leer (zie Rom.1:18,32; 2 Thess.1:7-10; enz.). (...) In vers 12 spreekt Paulus over ’de volheid’ van de Joden. ’De volheid der Heidenen’ dient dan natuurlijk zó te worden verstaan, dat het verwijst naar die Heidenen die het gehele Evangelietijdperk door, de middelen der verlossing aannemen. Met ’zal ingegaan zijn’ wordt bedoeld: in het Koninkrijk van Christus, de gemeenschap van Gods volk, dat voorgesteld wordt door de goede olijfboom en waarin sommigen van de Heidenen reeds zijn ingeënt. ’En alzó’, dat wil zeggen: op die wijze, ’zal geheel Israël zalig worden’. Dat Paulus niet de alverzoening zowel voor Heidenen als Joden leert, is hierboven reeds aangetoond. Bovendien, waarom zou slechts het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 66 geslacht der Joden dat in de eindtijd leeft, de zaligheid verzekerd zijn door een zeker Goddelijk besluit? Paulus heeft zijn hoop uitgedrukt dat ’enigen uit hen’ (vs.14) mochten behouden worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat hij geloofde dat velen alle pogingen om hen te behouden, verwerpen zouden, en dat dienovereenkomstig hij nooit de bekering van een gehele natie op het oog had. (...) Andere verklaarders menen, dat ’geheel Israël’ het geestelijk Israël voorstelt. Dit gezichtspunt is gebaseerd op de gedachte, dat Paulus hier zijn voorbeeld van de olijfboom afmaakt. Hij heeft aangetoond hoe de takken die de ongelovige Joden voorstellen, waren afgebroken, en de enten van de wilde olijfboom, die de Heidenen voorstellen, werden geënt. Hij heeft ook aangetoond, hoe de afgehouwen takken herenigd zouden kunnen worden met de oorspronkelijke stam. Door het enten van deze takken zou de boom, die het geestelijk Israël voorstelt, weer tot een volkomenheid gemaakt worden. Aldus zou met ’geheel Israël’ alle verlosten bedoeld worden, Joden en Heidenen, die tezamen het ’gehele’ ware Israël vormen (Rom.2:28,29; Gal.6:15,16).” (Wij citeren hier de vertaling uit de niet onaardige brochure van de gekende Adventist F.J. Voorthuis, ’Israël en de Maranathaverwachting’, Boekenhuis Veritas, z.j.(1965), blz.53-55.) Het argument dat men gebruikt; de term Israël in Rom.11:26 moet uitgelegd zoals in vers 25 en spreekt daarom over het vleselijke volk - kan daarom niet juist zijn. Reeds aan het begin van de brief aan de Romeinen is het voor Paulus duidelijk dat de vleselijke afstamming van iemand niet een echte Jood maakt (Rom.2:25-29 / 4:11,12). En wanneer hij dat gedeelte aanvangt in relatie van de Joden/Heidenen, merkt hij van den beginne op dat er een vleselijk en een echt Israël is. Want beide zijn niet hetzelfde. Dat is duidelijk in Rom.9:6-8: “Het is echter niet zóó, dat het woord Gods gefaald zou hebben. Want niet allen uit Israël zijn Israël; evenmin zijn allen kinderen van Abraham, omdat zij tot zijn nakroost behooren, maar: Izaäks kinderen zullen uw nakroost heten. Dat wil zeggen, niet de op natuurlijke wijze geboren kinderen zijn kinderen Gods; maar de kinderen, in wie de belofte wordt vervuld, die worden tot nakroost gerekend” (Brouwer). En wat denkt bijvoorbeeld iemand als Calvijn hierover: “Wederom, nadat hij hun het ijdel vertrouwen op hun afkomst ontnomen had, en toch aan de andere kant zag, dat het verbond, dat God eenmaal met Abrahams nakomelingen had aangegaan, geenszins teniet gemaakt kon worden, betoogt hij in het 11e hoofdstuk, dat de vleselijke verwantschap met Abraham niet van haar waardigheid beroofd mag worden, door welke weldaad, zo leert hij, de Joden de eerste en natuurlijke erfgenamen van het evangelie zijn, behalve voorzover zij door hun ondankbaarheid, als onwaardigen, verstoten zijn; maar toch zo, dat de hemelse zegening niet geheel van hun volk is weggegaan. Daarom noemt hij hen, ofschoon ze hardnekkig en verbondbrekers waren, niettemin heilig. Zoveel eer betoont hij aan het heilige geslacht, hetwelk God zijn heilig verbond waardig gekeurd had (...) Opdat ze dus niet van hun voorrecht zouden worden beroofd, moest hun in de eerste plaats het evangelie verkondigd worden. Want ze zijn in Gods huisgezin als het ware de eerstgeborenen. Daarom moest hun deze eer betoond worden, totdat ze de hun aangeboden eer verwierpen en door hun ondankbaarheid maakten, dat ze naar de heidenen werd overgebracht. En met hoe grote hardnekkigheid zij ook volhouden oorlog te voeren tegen het evangelie, zo mogen wij hen daarom toch niet verachten, wanneer wij bedenken, dat Gods zegening, ter wille van de belofte, nog onder hen overblijft, gelijk de apostel betuigt, dat ze nooit
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 67 geheel van hen zal wijken; want Gods gaven en roeping berouwen Hem niet.” Institutie Boek IV, hoofdstuk 16, slot par.14, W.D. Meinema Delft, z.j., vertaling Dr. Sizoo. Volgens Calvijn, (in zijn commentaar op Rom.11:26) is de naam Israël het gehele volk van God. Maar zegt: “dat de Joden de eerste plaats zullen innemen, daar deze in het huisgezin Gods als het ware de eerstgeborenen zijn” (“ut priorem locum Judaei ontineant, ceu in familia Dei primogeniti”). En daar moet en kan men slechts, “amen” bij zeggen. Met het oog op alles wat we hebben gezegd in dit verband moet dan ook de uitleg van J. De Vreugd over de term “gans Israël” verkeerd zijn. Hij zegt in het tijdschrift ’Christenen voor Israël’, mei 2001, blz. 24: “Vanuit het bijbels taalgebruik moeten we in ieder geval vaststellen dat ’geheel Israël’ ongeveer de helft van de gevallen dat de term wordt gebruikt, inderdaad betekent ’alle Israëlieten’ hoofd voor hoofd, en in de andere helft gaat het om een deel van Israël, maar dat dan wel weer in zijn totaliteit. Zo komt de term in het Oud Testament nogal eens voor als het om het leger van Israël gaat; met ’geheel Israël’ wordt dan het totale leger van Israël bedoeld.” Maar dat lijkt ons te gemakkelijk als oplossing en vooral de conclusie die hij hieruit heeft getroffen; allen van Israël uit de eindtijd. Ten eerste wordt de term “geheel Israël” in het NT niet zomaar gebruikt zoals hij in het OT gebruikt is. De term ontbreekt er bijna totaal en een vergelijk vanuit dat standpunt dringt zich niet op. Wanneer we zéér breed zijn in onze berekeningen dan komt de term in het NT slechts driemaal voor, waarvan Rom.11:26 er één is. Ten tweede heeft de term gans Israël wanneer gebruikt in betrekking tot het leger van Israël niet de betekenis van allen. Want daarbij moeten dezen uit het leger die kortelings getrouwd zijn uitgesloten worden. Ze hebben namelijk recht op één jaar verlof uit het leger wanneer ze trouwen. En er zijn nog enkele andere uitzonderingen (Deut.20:5-7). Tot slot: waarom dit beweren wanneer er klaar en onomwonden in het NT staat dat niet allen Israël zijn die uit de aartsvader Abraham stammen (Gal.3:14,26-29). We gaan dus nog wat verder in op de tekst!
Rom.11:26. Gans Israël: 4 of (5) visies We citeren van F. Refoulé en zijn ’Et ainsi tout Israël sera sauvé’, Editions du Cerf, 1984, blz.3645,181 (sterk ingekort). “a) Gans Israël: het historische volk. Deze verklaring wordt door het grootste deel van de huidige commentators aangenomen. Volgens deze uitleg is Israël in 11:26a de aanduiding van het historische Israël of het vleselijke Israël. Aan dit Israël kondigt Paulus het heil aan (...) In zijn voordeel zijn de volgende argumenten. 1°) Vooreerst de context: vanaf het begin van hoofdstuk 9 spreekt Paulus over de toekomst van dit volk (...) 2°) De term Israël kan in vers 26a geen andere betekenis hebben dan in vers 25 (...) 3°) “Gans” staat in tegenstelling met het “gedeeltelijke” van vers 25.. . 4°) “Gans” is het tegenbeeld van “volheid” der heidenen in 11:25 (...) 5°) Tenslotte. In de Septuaginta is de uitdrukking “gans Israël” hetzelfde als “gans het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 68 volk van Israël.” b) Gans Israël: het Israël van God. In zekere zin is deze uitleg de omgekeerde van de vorige. En waarschijnlijk ook de oudste. Het was in elk geval deze van Theodorus van Mopsuesta, Theodorus van Cyrus, Theophylactus, Augustinus (...) Deze uitleg had weinig aandacht in de Middeleeuwen (...) Maar ze werd terug geleerd in de tijd van de Reformatie. Het was de uitleg van Luther en later Calvijn (...) en heeft heden nog vertegenwoordigers onder O. Glombitza, L. Cerfaux, E. Osty, D. Judant, H. Ponsot (...) We volgen hier zijn (Ponsot) uitleg: 1° Het tijdelijke van “achri hou” (“totdat” vers 25) heeft betrekking op de periode van de (...) handeling die gaande is, maar zegt niets over de daaropvolgende tijd. 2° “Houtôs” (“aldus”) heeft een betekenis van aanwijzing (...) 3° De betekenis van “houtôs” door U. Luz aangenomen als de wijze waarop God te werk gaat doet H. Ponsot besluiten dat de tijdsperiode of de aantallen in deze teksten toch vaag zijn, zonder het totaal uit te sluiten zijn, (...) 4° Men moet de beperkingen van Paulus in 11:14 en vooral 11:23 aldus begrijpen (...) c) Gans Israël: het Israël van God + het verharde Israël. Deze uitleg is nauw verwant aan de vorige gezien “gans Israël” Joden en heidenen bevat. Daarom is ze soms verward met de uitleg van b) (...) Ze zijn echter niet identiek gezien daar de redding van het verharde Israël niet is inbegrepen (...) Hier kunnen we noemen K. Barth, O. Cullmann, E. Gültgemans, D.E.H. Whiteley, J. Jeremias, W. Vischer, C.K. Barrett, C.H. Giblin (...) Ook deze uitleg is niet zonder argumenten. 1° Ze schijnt conform te zijn aan het hoofdthema uit Romeinen, in 1:16 staat “Ik schaam mij het evangelie niet!” 2° In dezelfde lijn ligt Rom.11:32: “Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.” 3° “houtôs” is die uitleg gunstig (...) men moet aan vers 25 de toevoeging doen dat ook het andere deel zal terugkeren. 4° Tenslotte (...) het thema van de pelgrimstocht van de volkeren aan de horizon van deze verzen. Paulus zou hier het visioen van de profeten op het oog hebben dat heidenen optrekken naar Jeruzalem om daar hun schatten aan te bieden (...) Bij deze uitleg gelden dezelfde bezwaren als voor de vorige uitleg (...) d) Gans Israël: het Israël van de uitverkiezing . Dit was de uitleg van veel protestantse exegeten uit de 18de eeuw en begin 19é eeuw. Heden heeft het nog slechts weinig verdedigers, waaronder toch H. Ridderbos en H. Willkom (...) Voor Mélanchton, Philippi, Olshausen, H. Willkom is gans Israël het totaal van alle Joden die zich hebben bekeerd. Het argument van Willkom is: 1° (...)”achri hou” (“totdat” in vers 25) zegt niets over wat er daarop volgt (zie ook de 2de uitleg) (...) In Mat.24:14, de tekenen van het einde is er geen enkele verwijzing naar een “tijd voor de Joden”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 69 2° De “volheid” spreekt over alle uitverkorenen uit de heidenen zo moet het “gans Israël” in Rom.11:26 overeenkomen met alle (uitverkorenen) uit de heidenen. 3° Paulus schrijft “houtôs” (aldus) en niet “tote” (dan) (...) 4° De aanhaling van Jes 59:20 wijst er duidelijk op dat behalve de Rest van Israël de anderen onder de gramschap van God komen te staan. 5° “Uit Zion” laat een toepassing met de 2de komst niet toe (vers 26b) 6° De belofte van het nieuwe verbond door Jeremia in 31:33 is vervuld met de komst van Christus in het vlees en de passie die de vergeving der zonden heeft gebracht. 7° Deze uitleg is geen toutologie. Want het is niet vanzelfsprekend dat er nooit een tijd ontbreekt in de geschiedenis der mensheid zonder bekering van enkele Joden en dat het Joodse volk blijft tot de tijd van alle heidenen volbracht is” (blz.36-45). En de vijfde verklaring van F. Refoulé, die toch niet de eerste de beste theoloog is gezien zijn post als directeur van l’Ecole Biblique de Jerusalem. “De dubbele bevestiging van Paulus in de hoofdstukken 9-11: “De Rest zal behouden worden” en gans Israël zal gered worden” is dan geen tegenstrijdigheid: het is zeker de Rest die behouden wordt, maar de ganse Rest, zij die reeds in de Kerk zijn opgenomen en dezen die hun hart nog verhard hebben. Dat is het mysterie door Paulus beschreven” (blz.181). Deze uitleg heeft wel het voordeel dat het begrip Israël hier steeds dezelfde betekenis blijft behouden in deze teksten maar lijkt ons niet in de zin van het argument van Paulus. Want teksten in de profeten die over Israël spreken worden door Paulus in het voorgaande (Rom.9:25 vv.) op de gemeente van Joden en Heidenen toegepast! Gezien Refoulé vooral nadruk legt op de Katholieke vertegenwoordigers van de verschillende visies, hieronder enkele van Protestantse huize. 1°) Volgens allen die de leer van de bedelingen aannemen. Uitzonderlijk iemand in de klassieke theologie die denkt dat God alle Joden zal genadig zijn en tot bekering bengen. 2°) Luther, Calvijn, Van Leeuwen en Jacobs (Korte Verklaring), Denny (Expositor’s Greek Testament), Doekes, Erdman, Gifford. 3°) Greydanus, Hodge, Sanday and Headlam (I.C.C. 1é serie) 4°) Barthing, Bavinck, Berkhof, Hallesby, Lenski, Odland, Ridderbos, Volbeda. Er zijn in dat gedeelte van Romeinen hoofdstukken 9-11 elf verwijzingen te vinden naar de term Israël en die volgen hieronder in chronologische orde uit de Willibrordvertaling van 1995 (8 maal Israël, 2 maal Israëlieten, 1 maal Israëliet). Rom.9:3,4: “Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten, daarmee kon helpen; ik bedoel de Israëlieten.” Rom.9:6: “Toch is het niet zo dat Gods woord heeft gefaald. Want niet allen die uit Israël stammen, behoren tot Israël.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 70 Rom.9:27: “En omtrent Israël roept Jesaja uit: Al waren de Israëlieten talrijk als het zand van de zee, slechts het overschot zal gered worden.” Rom.9:31: “Maar Israël, met al zijn ijver voor de Wet van de gerechtigheid, heeft het doel van de Wet niet bereikt.” Rom.10:19: “Maar, vraag ik weer, heeft Israël het misschien niet begrepen? Als eerste is er Mozes, die zegt: Ik zal u naijverig maken op een volk dat geen volk is, en kwaad op een volk zonder inzicht.” Rom.10:21: “Maar met betrekking tot Israël zegt hij: De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en weerspannig volk.” Rom.11:1: “De vraag is nu: heeft God zijn volk verstoten? Helemaal niet. Ik ben zelf een Israëliet, een afstammeling van Abraham uit de stam Benjamin.” Rom.11:7: “We zien dus dat Israël niet heeft bereikt wat het nastreeft. Alleen het uitverkoren deel heeft zijn doel bereikt; de overigen zijn versteend.” Rom.11:25: “Overschat uzelf niet, broeders en zusters. Ik wil u niet onkundig laten van dit geheim: de verstening die over een deel van Israël gekomen is, duurt slechts totdat de grote massa van de heidenvolken is binnengegaan.” Rom.11:26: “En zo zal tenslotte heel Israël gered worden, volgens de woorden van de Schrift (...) .” Een opmerking bij deze teksten van G.C. Berkouwer ’De wederkomst van Christus’, deel II, Kok, 1963, blz.144 die zegt: “Het is echter goed er aan te denken, dat de vanzelfsprekendheid m.n. over de verliesbare verkiezing het grote probleem van Israël is geweest en dat de profeten (Amos!) haar met de meeste stelligheid hebben weersproken als een misvatting, als een onjuiste conclusie uit de trouw van God. We komen dan nl. in een totaal andere sfeer dan wanneer Paulus over die trouw van God handelt. Het is juist voor het verstáán van de trouw Gods essentieel, te beseffen, dat het ongeoorloofd en onmogelijk is hieruit als uit een “stelling” conclusies te trekken en dat het alleen in de weg van geloof en bekering kan worden verstaan. De vanzelfsprekendheid is een aan de trouw van God vreemde kategorie, die dan ook nimmer als algemene waarheid in het kerugma kàn worden opgenomen. Als Paulus over Gods trouw spreekt, dan handelt hij niet over een goddelijke vanzelfsprekendheid, maar dan wijst hij de correlatie aan tussen Gods barmhartigheid en het geloof.”
“Alle” wil niet altijd zeggen = “allen” zonder onderscheid Er zijn van die woorden die méér dan één betekenis hebben zowel in de Griekse taal van het NT of een vertaling ervan. Zo een woord is “pas.” Dat Griekse begrip dat in het origineel zowel enkelvoud als meervoud kan zijn is in de Statenvertaling en de NBG weergegeven door een dertigtal begrippen. In de King James vertaling ongeveer een veertigtal. Het is het woord dat in Rom.11:26 staat wanneer Paulus over “gans” (= Grieks “pas”) Israël spreekt. Gezien uit het onderzoek van dat woord regelmatig blijkt dat “pas” niet gelijk is aan “allen zonder één uitzondering” hoeft dat ook niet in Rom.11:26 zo te zijn.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 71
Laten we daarop dieper ingaan aan de hand van voorbeelden. Wat is de betekenis van Mat.4:23? Wat doet Jezus? Hij geneest “alle ziekte” (SV / Brouwer), “allerlei ziekte” (Luther / Leidse Vert.) of “iedere ziekte” (Canisius)? We staan hier aan het begin van Zijn prediking en Zijn wonderen, maar indien “alle” hier “alle zonder één uitzondering” is, dan valt er daarop niemand meer te genezen. Maar enkele maanden later krijgen de apostelen opdracht om “alle ziekte” te genezen (Mat.10:1). Maar ook daarna blijken er nog zieken te zijn in Israël (Mat.12:10,22). Zodat we tot de slotsom moeten komen dat “alle” (= Grieks “pas”) dus niet wijst naar het aantal zieken maar wijst naar het soort van ziekten die Jezus geneest. Zo kan men vertalen “allerlei” (Luther / Leidse Vert.).
De context van een Schriftuurplaats waar “pas” gebruikt is kan ook duidelijk maken wat zijn betekenis is. Zo zijn “alle verzoekingen” van de Satan in Luc.4:13 te herleiden tot 3 verzoekingen. Wanneer Herodes hoort van de wijzen uit het Oosten dat er een nieuwe koning zou geboren zijn, is “geheel” (= Grieks “pas”) Jeruzalem ontsteld. Maar dat “geheel” klopt niet met een reeks uitzonderingen waaronder Maria, Jozef, Zacharias, Elisabeth, Simeon en Anna. Lees daarvoor de eerste hoofdstukken in het evangelie van Lucas.
We lezen in Mat.3:5 dat “allen” uit Jeruzalem, Judea en de Jordaanstreek tot Johannes komen om gedoopt te worden. Maar dat is zéér onwaarschijnlijk want het is niet zo dat zijn boodschap gehoor zou vinden bij het merendeel van Farizeeën, Sadduceeën, Zeloten of Essenen. Hij weigert ze trouwens te dopen (verzen 7-12). In Mat.13:34 lezen we dat Jezus “alles” (= Grieks “pas”) zegt in gelijkenissen. Maar er zijn genoeg dingen aan te halen van Jezus die niet in parabels werden gesproken.
Nog belangrijker is de theologische betekenis van twee teksten waar een vergelijk gemaakt wordt tussen Adam en Christus. Ze bewijzen, zegt men, dat alle mensen een opstanding krijgen. Maar dit is een verkeerde visie op deze Schriftuurplaatsen. Niet dat we het opstaan uit de doden van de onrechtvaardigen niet zouden aannemen. We geloven dat zeker, maar dan wel op basis van o.a. twee andere belangrijke teksten en dat zijn; Joh.5:28,29 en Hand.24:15. En we citeren ze daarom: “Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” Joh.5:28,29. En: “Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn” Hand.24:15.
We geven dan ook hierbij onze argumenten waarom de twee betrokken teksten die men aanhaalt om een algemene opstanding te bewijzen niet mogen gebruikt worden in dat verband. De tweede tekst is 1 Cor.15:22 en mensen die in een toekomstig duizendjarig rijk geloven, gebruiken dit gedeelte te pas en te onpas. Omdat de indruk gewekt wordt in hun uitleg dat er in dat gedeelte sprake is van drie opeenvolgende opstandingen; Christus, de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 72 rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Maar zoals boven aangetoond is dat niet het geval en wordt de Schrift geweld aangedaan. De eerste van deze teksten is Rom.5:18: “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven” (wij onderlijnen). We kunnen u meerdere citaten aanhalen waarbij “allen” uitgelegd wordt als “alle mensen” gezien het gaat om alle afstammelingen van Adam, in die exegese. Maar voor elk citaat in die aard is er een ander aan te halen waar “alle” slechts spreekt over de gelovigen in Christus. Hierbij twéé als voorbeeld en ter illustratie. Citeren we vooreerst H.C.G. Moule, ’The epistle to the Romans’, Pickering & Inglis, 7th edition, z.j., blz.151: “We denken ook niet, wanneer we nadenken over vers 18, dat omwille van de “veroordeling” over “alle mensen” in de betekenis van niet slechts de mogelijkheid veroordeeld te worden maar het ook in werkelijkheid nog te zijn, daarom “alle mensen” een rechtvaardiging ten leven ontvangen. Ook hier is de boodschap van Paulus zoals altijd, zowel in deze brief als de andere van Paulus, deze van het persoonlijk aanvaarden van de boodschap. De voorziening is er voor de mensheid als geheel, maar het bezitten ervan is slechts voor de gelovigen weggelegd. Neen, deze grote onderscheidingen in de parallel moeten onze hoogste zorg zijn.” En de Gereformeerde theoloog D.G. Barnhouse schrijft in een nog steeds prachtig homiletisch commentaar op het boek aan de Romeinen: “Laten we er in het voorbijgaan van deze tekst nog op wijzen dat de uitdrukking “alle mensen” niet mag geïnterpreteerd worden als elk mens in het menselijke ras. Hier is een goed voorbeeld van het Bijbelse beginsel dat een vers geen private uitleg toelaat (2 Pet.1:20). Want immers wanneer we deze tekst nemen zoals het er staat, en gewoon maar afgaan op wat er in een woordenboek staat over het begrip “alle”, dat we dan moeten leren dat er een universele verzoening en redding is van alle mensen. Maar we weten uit zoveel andere passages uit de Schrift dat dit niet het geval is. Jammer dan ook dat er nog steeds mensen zullen zijn die de Zoon onder de voeten vertrappen. Maar ze zullen van God verwijderd worden. In meerdere Bijbelpassages komen we de begrippen “alle mensen”, “ieder mens”, of “onder de mensen” tegen. Maar ze betekenen daar zonder enige twijfel “alle gelovige mensen”, “ieder gelovig mens” of “onder de gelovige mensen.” De gelovige is deze die Gods uitspraak over zijn eigen zonde heeft aanvaard en daarenboven aanneemt dat zijn persoonlijke zonden op het kruis is geplaatst en dat de rechtvaardiging van de Redder op het krediet van de zondaar is overgedragen. In 1 Cor.3:11-15 is er geen twijfel mogelijk dat “ieder” en “alle” slechts over de gelovigen spreekt. Want allen die in de tekst genoemd worden zijn gered, sommigen ontvangen zo waar ook een aanvullende beloning, ze worden allen gered als door het vuur heen. Zo moeten we ook de uitdrukking “alle mensen” in deze tekst verstaan. Het is de rest van de Schrift waaruit we begrijpen dat de vrije gift van Gods genade en rechtvaardigheid voor alle wedergeboren de rechtvaardiging meebrengt door het werk van de Verlosser.” We citeren de herdruk van 1977 bij Wm. Eerdmans, deel 3, blz.89,90.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 73 De theologie is dus verdeeld in twee kampen; dezen waar “allen” in Rom.5:18 niemand uitsluit, maar de anderen waar “allen” slechts de gelovigen insluit. En 1 Cor.15:22 is de tweede tekst. De NBG zegt: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (wij onderlijnen). Ook hier kunnen we twee kanten op met “allen.” “Allen” als alle afstammelingen van Adam of “allen” slechts en alléén de gelovigen in Christus. En bij dit laatste zijn er nog twee visies, een groep die géén onderscheid maakt tussen gelovigen vóór of na Christus en dezen die dat onderscheid wel maken. Maar op dit laatste gaan we niet in. Dat de opstanding van deze “allen” slechts over gelovigen spreekt hiervoor de volgende citaten. Vooreerst uit F.W. Grosheide, ’Korte Verklaring der Heilige Schrift, 1 Korinthe’, Kok, 3de druk 1966, blz.188, 189. “In de mens Adam sterven allen, in de mens Christus worden allen levend gemaakt. Dat dit allen niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard der zaak. Paulus spreekt alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de levendmaking betreft, duidelijk uit vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook zó zeggen. De daad van Adam en die van Christus heeft betekenis voor hen, die in hen zijn, gelijk er uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval gebruikt worden als bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus behouden worden. Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het dus niet zó voor, dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het voortdurend sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend gemaakt worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de opstanding, die voor allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus, zie vs. 23. Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij noemen de opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op opstanding de nadruk vallen, want de mens staat op, vs.23” (wij onderlijnen wat de schrijver in schuinschrift zet). En J. Reiling, ’De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs’, Callenbach, 1997, blz.275, 276 zegt: “(15:22) Het ’door een mens’ van vs.21 wordt in vs.22 vervangen door ’in Adam’ en ’in Christus’. De woorden ’dood’ en ’opstanding van doden’ worden nader ontvouwd in werkwoorden: ’allen sterven’, ’allen zullen levend gemaakt worden’. Het eerste is tegenwoordige tijd, het tweede is futurum. Adam is de eersteling van alle mensen: hij is gestorven door zijn zonde en dat werkt door in alle mensen, zodat zij ook sterven. Christus is de eersteling van de gestorven mensen, omdat Hij de eerste is die uit de dood is opgewekt. Ook dat werkt door in allen, zodat zij levend gemaakt zullen worden. De vraag rijst of beide keren met ’allen’ dezelfde mensen worden bedoeld, met andere woorden of met deze zin de algehele opstanding van de doden wordt verkondigd. De herhaling van ’allen’ is echter eerder het gevolg van de parallelle opbouw van vs. 21-22 dan bedoeld als een theologische identificatie. In vs. 23 preciseert Paulus dit tweede ’allen’ als ’zij die van Christus zijn’.” Dat wil zeggen: dat in de theologie van Paulus het begrip “allen” dus soms een beperktheid kan inhouden!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 74 Laten we dan nu onze aandacht richten op enkele teksten uit het OT die spreken over het herstel van Israël en de manier waarop “alle” daar is gebruikt. Lezen we eerst (wij onderlijnen): Jes.60:4: “Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen” (vergelijk 49:18).
Jes.60:20,21a: “Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want de HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen ten einde wezen. Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan.”
Jes.66:20: “En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kame-len, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen.”
Hoewel we dus telkenmale “alle” lezen, zijn er toch een reeks Joden uitgesloten van dat herstel.
Jes.35:8,9: “geen onreine of dwaze maar slechts de verlosten en vrijgekochten.”
Jes.52:1: “geen onbesnedene of een onreine.”
Jes.66:17: “niet zij die zwijnevlees eten of gruwelijke beesten of muizen, maar de heiligen en dezen die zich gereinigd hebben.”
Duidelijker kunnen we het niet zeggen. De drie eerste teksten worden steeds aangehaald om zogezegd te bewijzen dat “gans Israël” bij de Wederkomst gered zal worden in zijn totaliteit. Maar dat beeld wordt niet aangehouden in de drie daaropvolgende teksten. En ook die hebben betrekking op die herstelperiode van de nieuwe hemel en aarde.
“Gans Israël” wil dus niet zeggen, alle Joden zonder één uitgezonderd! Dat leert de Bijbel absoluut niet En passen we dit beginsel ook nog toe op het NT. Neem het evangelie van Johannes als voorbeeld: 1°) Jezus kwam (de Logos werd mens) “opdat allen door Hem geloven zouden” 1:7. 2°) “En zij zullen allen door God geleerd worden” 6:45a. 3°) Maar het zijn slechts “allen” die God aan Jezus heeft
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 75 gegeven die geloven volgens 6:45b en 17:2. Dus niet alle Israëlieten werden gered toen Jezus rondging, goeddoende en de zonden vergevende. Maar waarom zou er nog eens een herstel moeten zijn in de toekomst? Waar Hijzelf zich niet over uitspreekt? Hij ging toch niet om met een boodschap: kijk mensen dit is jullie voorlaatste kans! Een toekomstig letterlijk herstel prediken lijkt ons daarom een utopie want bij Jezus gaat het om het geestelijke. Het is dus duidelijk dat niet alle Israëlieten gered worden bij de Wederkomst. Wie dat beweren ontnemen ook aan Paulus de argumenten die hij tevoren in zijn brief aan de Romeinen heeft gezegd. Hij heeft duidelijk gemaakt dat niet allen die uit Abraham stammen of die uit Israël zijn, automatisch gered worden (Rom.2:28,29 / 3:9,22 / 4:13-16 / 8:4,6,13,28,33 / 9:6-8). Sinds Pinksteren is er iets totaal nieuw gekomen. We mogen dat niet wegmoffelen. Nog een klein detail. Ook in de Talmoed komt de uitdrukking “gans Israël” eens voor in de betekenis dat er toch een reeks Joodse mensen zijn uitgesloten. Zie Sanhedrin X.1., en het commentaar van C.K. Barrett, Romans, Black, 1974. En de goede visie op de uitverkiezing moet dan deze zijn van G.C. Berkouwer ’De wederkomst van Christus’, deel II, Kok, 1963, die zegt in dit verband: “Het gaat hier niet om een meer of minder, omdat een dergelijke vergelijking uitgesloten wordt door wat verkondigd wordt, nu God allen onder ongehoorzaamheid besloten heeft om Zich over allen te ontfermen. Wanneer het chiliasme Israël weer “particularistisch” tot centrum maakt, dan ligt daarin m. i. geen meerdere, maar een mindere waardering voor Israël. Niet ten onrechte schrijft Schenk: “Es liegt ihm (Paulus) gar nichts an einer eschatologischen Vorzugsstellung Israëls im Sinne seiner geistlichen Mittlerschaft under den Völkern, noch viel weniger natürlich an seiner nationalen politischen Wiederherstellung.” Het is hem er om te doen, dat Israël - gans Israël - de zin van zijn bestaan zijn verkiezing - zal ontdekken om zo met de aangenomen heidenen te leven onder Gods ontferming.”
Rom.11:25. Een geheimenis Vraagt u zich af waarom we niets zeggen over het begrip “mysterie = geheimenis” dat Paulus opvoert in Rom.11:25? Laten we dat hierbij dan doen. Maar lopen we niet te hard van stapel bij het horen van dat woord. De gedachte die men meestal leert bij de uitleg van dat begrip onder de verdedigers van de duizendjarige regering is dat Paulus hier een splinternieuwe openbaring gaat wereldkundig maken. Maar die uitleg klopt helemaal niet met de context van wat Paulus zegt. We citeren twee (uit vélen) die dat punt onderlijnen. Th. C. De Kruif zegt in ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, Katholieke Bijbelstichting, 1986, op blz.224, 225 het volgende in dat verband: “Veel lezers en uitleggers van deze brief storten zich, wanneer zij bij dit vers zijn aangekomen, meteen op het woord ’geheim’. Zij letten dan te weinig
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 76 op het aanwijzend voornaamwoord ’dit’, dat op nabijheid, niet op afstand duidt. ’Dit geheim’ is niet iets dat nog onthuld moet worden, maar iets dat Paulus zojuist, in het vorige vers onthuld heeft. Het enige nieuwe is, dat hij nu zonder beeldspraak zegt: ’zo zal heel Israël gered worden’. Geen van de drie elementen waaruit ’het geheim’ bestaat is echt geheim. Dat ’verharding ten dele over Israël is gekomen’ is constateerbare werkelijkheid. ’Tot de tijd van de volheid van de volken is binnengegaan’ is een zeer bekend thema uit de profetie (vgl.Jes.2,2-3;56,7;60,3;Mich 4,2 (...)) ’Zo zal Israël gered worden’ is eveneens een leerstuk, zoals blijkt uit Paulus’ verwijzing naar de Geschriften. Het geheime van ’geheim’ is de onnaspeurlijkheid van Gods wegen (v.33vv) (...) De ’onberouwelijkheid’ van Gods liefde is het eigenlijke mysterie. De Geschriften’ hebben dit mysterie - onopgelost en onoplosbaar - aan ons doorgegeven” (wij onderlijnen). Een tweede citaat van A.F.N. Lekkerkerker uit, ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, deel 2, Callenbach, 1965, blz.94: “De apostel gaat nu over naar de verkondiging van een “mysterie.” Dit woord heeft in de apocalyptiek de zin van een verborgen goddelijk raadsbesluit dat aan het einde der tijden in de openbaarheid treedt en zich gaat verwerkelijken. Deze betekenis is vrijwel op alle plaatsen in het Nieuwe Testament duidelijk aanwezig. Bijvoorbeeld in wat de apostel in 1 Cor.15:51 vlg. meedeelt over de verandering van hen die nog in leven zijn bij de laatste bazuin” (vgl;1 Thess 4:13-18) (...) In onze pericoop gaat het over het mysterie van Israël. Het lijkt wel, alsof de apostel een gans nieuw inzicht gaat mededelen, op de manier van een apocalypticus die meer weet heeft van de onzichtbare wereld dan andere mensen?. Bij nader inzicht blijken de verzen 2527 een conclusie te bevatten waartoe de gehele voorafgaande gedachtengang wel móest leiden (feitelijk is bijna alles al gezegd in de verzen 11,12 en in vs.24); bovendien beroept de apostel zich voor de herkomst van het door hem medegedeelde mysterie niet op een hem ten deel gevallen persoonlijke openbaring, maar op de Schrift (Jes.59:20; Jer. 31:33; Jes.27:9), zoals hij tevoren voortdurend uitging van het geheel van de oudtestamentische openbaring” (wij onderlijnen). En we citeren nog eens Th. C. De Kruif, ’De brief van Paulus aan de Romeinen’, Katholieke Bijbelstichting, 1986, blz.225, 226 in zijn slotanalyse van Rom.11: “Bijzonder boeiend is het gebruik van de tijdsbepalingen: ’eens’ (het nabije verleden); ’nu echter’ (het nu van de vervulling); ’nu’ (de verhoopte nabije toekomst). Zij laten op een heel bijzondere wijze zien in welke spanning Paulus leeft. Inhoudelijk komt deze spanning tot uitdrukking in de tegenstelling ’ongehoorzaam(heid)’ - ’ontferming’; en wel op een tweevoudige wijze. Enerzijds leeft Paulus in de spanning van de relatie van de zwakke, ongehoorzame mens tot de God die rijk is aan ontferming. Anderzijds leeft Paulus in zijn persoon en in zijn werk als apostel van de volken in de spanning die er bestaat, doordat de beide, Israël en de volken, in hun lot onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zodat de ongehoorzaamheid èn het ervaren van de ontferming Gods van de een zijn weerslag heeft op het lot van de ander.” DR. A. A. van Veldhuizen, Paulus en zijn brief aan de Romeinen Tekst en uitleg, Wolters, 1927, (Commentaar bij Romeinen 11.) [Staat op http://www.dbnl.org/] “Gods doel: bekeering der heidenen en Israels behoud, vs. 25-36. -
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 77 25 Weer waarschuwt Paulus de heiden-Christenen voor hoogmoed, die bij Israel ook al vóór den val is gekomen. Daarom deelt hij hun een thans ontsluierd geheimenis mede. Er is tot op zekere hoogte, in zekere mate — weer dat optimisme van den patriot — een verharding bij Israël ingetreden, doch dat is maar tijdelijk. Daaraan komt wel een einde, zoodra het volle getal der heidenen is binnengeleid.
Dat volle getal behoeft niet te zijn alle heidenen
zonder onderscheid. Er kan ook mee bedoeld wezen het volledige aantal, dat God zich heeft voorgesteld. We hebben hier weer dat woord, dat de lading of de bemanning van 26 een schip aanduidt. Is
die oogst binnen, dan zal gansch Israël worden behouden. Ook hier de vraag: wil dit zeggen zonder uitzondering of beteekent het Israël als geheel? M. i. het laatste. Laten er takken zijn weggesnoeid, de boom gaat weer bloeien schooner dan ooit tevoren en vrucht dragen in overvloed. We kunnen het ook zoo opvatten, dat in den boom alle open plaatsen van weggesnoeide takken zijn aangevuld uit het heidendom, maar dit zou te beperkt zijn tegenover de uitwerking op het einde van dit gedeelte. Aanhalingen uit Ps 14 : 7 en Jr 31 : 33 v. 27 gebruikt Paulus tot staving van zijn verwachting. Let men op het evangelie 28, dan zijn de Joden vijanden, wat den heidenen ten goede komt, doch let men op Gods verkiezing van zijn volk, dan blijven het voor 29 werpen van Gods liefde met het oog op de aartsvaders. Als God eenmaal begenadigd of geroepen heeft, dan komt Hij niet meer daarop terug. 30 Want evenals de heidenen eenmaal Gode ongehoorzaam waren, maar de ongehoorzaamheid der Joden hun ontferming bracht, zoo zal die ongehoorzaamheid ten slotte ook voor de Joden leiden moeten tot ontferming. Onze vertaling en verklaring is maar een zwak pogen om 32 den duisteren zin hier te beheerschen. Beider ongehoorzaamheid, die van Joden en die van heidenen, valt niet buiten Gods bestel. Het is een ban geweest, door God gebracht over beide groepen der menschheid 33, om zich te kunnen ontfermen over beide. Nu barst Paulus uit in een doxologie, een lofprijzing Gods. Hij staat voor een onpeilbare diepte, voor een donkere mijnschacht, waaruit al maar schatten van wijsheid en kennis aan het licht komen. Iets bespeurt hij er van, doch het is maar iets. Hij weet, dat zijn slotsom niet is de doorgronding van Gods raad. Wie rekent zijn overwegingen en beslissingen na?” Het is goed om het begrip “mysterie” dan naar zijn waarde in te schatten wanneer we naar Rom.11:25 kijken. Daarom hieronder een lijst van alle teksten waar het woord is terug te vinden in het NT. Tabel over het gebruik van het begrip “mystérion” Mat.13:11 Marc.4:11 Luc.8:10 Rom.11:25 Rom.16:25 1 Cor.2:7
“de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen” “het geheimenis van het Koninkrijk Gods” “de geheimenissen van het Koninkrijk Gods” “dit geheimenis, een gedeeltelijke verharding is over Israëlgekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat” “de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen” “een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 78
1 Cor.4:1 1 Cor.13:2 1 Cor.14:2 1 Cor.15:51 Eph.1:9 Eph.3:3 Eph.3:4 Eph.3:9 Eph.5:32 Eph.6:19 Col.1:26 Col.1:27 Col.2:2 Col.4:3 2 Thes.2:7 1 Tim.3:9 1 Tim.3:16 Opb.1:20 Opb.10:7 Opb.17:5 Opb.17:7
(reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft” “het beheer van de geheimenissen Gods” “alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist” “door de Geest spreekt hij geheimenissen” “een geheimenis (...) Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden” “het geheimenis van Zijn wil” “mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt” “het geheimenis van Christus” “de bediening van het geheimenis” “Dit geheimenis (...) Christus en de Gemeente” “het geheimenis van het evangelie” “het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest” “de heerlijkheid van dit geheimenis: Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid” “het geheimenis Gods, Christus” “het geheimenis van Christus” “het geheimenis der wetteloosheid” “het geheimenis des geloofs” “het geheimenis der godsvrucht” “het geheimenis der zeven sterren” “het geheimenis van God” “een geheimenis: het grote Babylon” “het geheimenis van de vrouw”
Het begrip “geheimenis” mag niet verkeerd begrepen worden. En Phil.4:12 kan ons daarbij helpen. Daar is de lijdende vorm gebruikt “mueo” waaraan “mysterion” verwant is. We geven dit weer in enkele vertalingen: “In alles en allen ben ik ingewijd” (Leidse Vertaling). “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd” (Brouwer). “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd” (NBG). En dan gaat het niet om spectaculaire zaken waarin Paulus is ingewijd maar gewoon om: “zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek.” Een mysterie kan dus “aangeleerd” worden. De “geheimenissen” waarover de Schrift melding maakt zijn deze die God heeft “geopenbaard.” En dan ook in een voor gelovigen begrijpelijke taal. Wat niet wil zeggen dat de ongelovige het begrijpt. Dat is onder andere duidelijk uit de éne leermethode die Christus gebruikt en gelijkenissen genoemd worden. Het zijn “geheimenissen” van het Koninkrijk Gods die geopenbaard worden. Maar ofschoon eenvoudig, ontsnapt het “geheim” aan de omstanders en zelfs bij wijlen aan de discipelen (Mat. 13:11-13 / Luc.8:10). Kort samengevat is “mysterion” in 4 contexten gebruikt.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 79
1°) de “geheimenis” van Christus. Jezus, de Opgewekte, is het geheimenis Gods (Col.2:2). En daarom valt in het NT de volle nadruk op het verklaren van dat geheim dat in Christus is gelegen. De apostelen zijn de “beheerders” van de geheimenissen Gods (1 Cor.4:1). De nadruk ligt voor hen op de persoon én het volbrachte werk. In Hem is de “volheid van de godheid lichamelijk” aanwezig en HIJ is dan ook het hoofd “van alle overheid en macht” (Col.2:9,10). 2°) de “geheimenis” van het Koninkrijk Gods. Enkele malen spreekt de Bijbel over “geheimenissen” in het meervoud (Mat.13:11 / Luc.8:10). Het is aan Zijn discipelen dat deze dingen geopenbaard worden (Marc.4:11). Maar dat wil niet zeggen dat ze dat ook zondermeer begrepen en konden schatten. Men kan dat vinden in een opmerking als bij de Hemelvaart: “Here herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” (Hand.1:6). 3°) de “geheimenis” van Gods gemeente. De gemeente bestaande uit “heidenen en Joden” die zich bekeren hebben één ding gemeen: samen vormen zij de gemeente. Zoals ze is geopenbaard in het NT is het een nieuw geheim niet volledig geopenbaard in het OT (Rom.11:25-29 / Eph.3:36). Joden vragen zich hierbij af: hoe kan een onreine deel hebben aan God. Gods antwoord is gelegen in o.a. een bekering als deze van Cornelius (Hand.10). Vreemdelingen die door het bloed van Christus aangenomen zijn (Eph.2:13). Dat is het geheim van Gods evangelie (Eph.6:19), het geheim van Zijn wil (Eph.1:9). En vanuit deze optiek mogen we niet zeggen dat Israël zijn Messias totaal heeft verworpen. Er zijn duizenden (in de Griekse tekst myriaden = tienduizenden) Joden die de Heer als Messias hebben aangenomen in die tijd (Hand.21:20). Gezien de soevereiniteit van God in deze zaak en de individuele uitverkiezing van de gelovigen heeft God niet gefaald. Men mag dus ook niet zeggen zoals in de leer van de bedelingen dat Israël heeft gefaald. De ontrouw door het forse deel van de afstammelingen van Abraham doet niets tekort aan Gods beloften aan de getrouwen. God heeft beloofd en het is vervuld. Allen die in het boek des levens staan zijn door God aangenomen en er ontbreekt niemand. Geen iota die niet is vervuld. Het is dus onwaarschijnlijk dat met de Wederkomt in werkelijkheid alle Joden tot bekering zullen komen. 4°) de “geheimenis” des geloof. Tweemaal spreekt Paulus tot Timotheus over dit “ge-heimenis.” Diakenen moeten het bewaren in een rein geweten, dus niet in winstbejag hun taak verrichten (1 Tim.3:9). En dat “geheimenis” is Christus waarvan zes belangrijke punten vallen op te noemen. Een “geloofsbelijdenis” waarin Zijn wezen en werk duidelijk gemaakt worden (1 Tim.3:16).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 80
Een beeld dat we ergens vonden op het internet. De puzzle kan men alleen maar in elkaar steken, of uiteen halen met de steutel die in het slot past. Een mooie illustratie van wat we vinden in de Bijbel: het is maar in het Nieuwe Testament dat we de sleutel vinden om alles te begrijpen. Beeld van het offer van Jezus of van Gods plan met de wereld na de zondeval! Ja, Jezus, de Opgestane, is wel degelijk de geheime oplossing van God! En als er nog een zeker ander mysterie is aan het koninkrijk dat zijn het de gelijkenissen van Jezus die er ons moeten voor hoeden verkeerde richtingen in te slaan met onze exegese. Want het Koninkrijk der Hemelen (van God) is gelijk aan: 1°) Een akker met goed en slecht zaad bezaait Mat.13:24-30. 2°) Een mosterdzaadje tussen andere minder vruchtbare bomen Mat.13:31. 3°) Meel dat zuurdesem bevat, ander meel bevat het niet Mat.13:33. 4°) Een schat in een akker, vele akkers hebben géén schat Mat.13:44. 5°) Een koopman die een waardevolle parel koopt, veel parels zijn waardeloos Mat.13:45,46. 6°) Een sleepnet dat soorten van goede (en slechte) vissen oppikt Mat.13:47-50. 7°) Wie tegenover het evangelie een houding als een kind heeft, voor de meeste mensen een aanslag op hun persoonlijkheid Mat.18:4. 8°) Een koning die zal afrekenen in goede en slechte zin over zijn onderdanen Mat.18:23-35. 9°) Een toestand waar rijken en armen leven, en voor de rijken zal het koninkrijk ingaan zéér moeilijk zijn Mat.19:23-26. 10°) Zoals een wijngaard waarin mensen werkzaam zijn Mat.20:1-16. 11°) Als een bruiloftsmaal waar mensen uitgenodigd en uitgesloten worden Mat. 22:1-14. 12°) Tien maagden waar slechts vijf van aangenomen worden Mat.25:1-13. 13°) Een mens die zijn slaven een werkopdracht geeft, maar het gaat voor één slaaf verkeerd Mat.25:14-30. 14°) Een scheiding van schapen en bokken Mat.25:31-46.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 81 15°) Als een veld dat bezaaid is Marc.4:26-29. ^^^^^^^^ Als inleiding op deze gelijkenissen een kleine uitstap met een citaat van een beroemd predikant. http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/spurgeon-mat2532.html "De gelijkenissen van de Heiland" van C. H. Spurgeon “Worden wij dan zalig door onze werken? In geen geval. Maar onze werken zijn er het bewijs van, dat wij verlost zijn. En de genade zal die bewijzen, zo wij ze bezitten, openbaar maken in ons leven. Een rechter oordeelt de daden naar de bewijzen, die er voor geleverd zijn. Wel is waar, hij kan, en hij zal acht geven op de beweegredenen, waaruit de daad is voortgekomen, maar vóór alles moeten de daden zelf met de bewijzen onder zijn aandacht worden gebracht. En zo maakt ook de Koning hier melding van de daden, die geschied zijn. Laat ons opmerken, dat de daden, die de regel aangaven voor het oordeel, alle daden waren met betrekking tot Christus. Ik wens, dat gij hier nauwkeurig acht op geeft. De Heere zegt: Ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht." Dit is een kort begrip van daden voor Christus. Ik zal dus deze zeer ernstige vraag tot u richten. - Welke daden hebt gij ooit gedaan met betrekking tot Jezus? "Ik ben lid van de gemeente," zegt iemand. Daarover wens ik thans niets te horen, want de Rechter zal hier geen woord van zeggen. Het verheugt mij, dat gij belijdt een discipel van Christus te zijn, indien gij dit waarlijk zijt; maar bewijst gij het door uw daden? Dat is de vraag. Hebt gij ooit iets voor Christus gedaan? Hebt gij ooit iets aan Christus gegeven? Zou Christus tot u kunnen zeggen: "Ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven?" Ach! Ik ken sommige belijders, van wie, naar ik vrees, Jezus Christus niet aldus zou kunnen spreken, want Hij kan niet zeggen, wat niet waar is. Hun beurs is hermetisch gesloten, zelfs de reuk van hun geld zal nooit Christus' arme broeders bereiken. Een hongerige te eten geven? O neen, dat zullen zij niet. Laat hem naar het armenbestuur gaan. Kleren geven aan een naakte? O neen! Waar betalen wij belasting voor? Het denkbeeld van iemand iets te geven, of iets voor iemand te doen, zonder er voor betaald te worden, of zonder er voor geprezen te worden, schijnt hun iets buitensporigs, iets ongehoords en onredelijks. Nu is zelfzucht evenzeer in tegenspraak met het Evangelie, als de koude van het Noorden tegenovergesteld is aan de warmte van de zon. Indien de zon van Christus' liefde in uw hart heeft geschenen, dan zult gij anderen liefhebben. En gij zult uw liefde voor anderen tonen door uw begeerte om hen op allerlei wijze goed te doen, en gij zult het doen om Christus wil. Zodat Hij, als Hij komt, zeggen kan: "Ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ik ben in de gevangenis geweest onder smaad en verachting, en gij zijt tot mij gekomen." Wat zijn uw daden geweest ten opzichte van Christus? Ik bid u, broeders en zusters, die met mij verenigd zijt in de belijdenis van trouw en gehechtheid aan Christus, oordeel u zelf naar uw daden ten opzichte van Hem, gelijk ik mij zelf zal oordelen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 82 U moet eens een eigen onderzoek doen naar de betekenis van deze zaken, gezien vanuit de leer van de bedelingen. Is er hier sprake van dat er na de oogst, na het huwelijk, na het feest nog een periode gaat beginnen waar mensen een tweede kans krijgen? Neen, natuurlijk niet en doen we dan geen pijn aan de tekst van die verhalen? De ware zin van die gelijkenissen is deze: op een bepaald moment is er een oordeel naar wat men gedaan heeft als persoon: het goede en dan wordt men beloond! Of het kwade en dan volgt er een straf! Geen nieuw moment dat voor de bozen is weggelegd waar hij het opnieuw mag proberen. Met dat kritische moment van de paravels is het gedaan: het oordeel is uitgesproken, en niemand kan er dan nog wat aan veranderen. Een komend duizendkarig rijk is in de gelijkenissen niet te vinden! Het gaat in het gebruik van gelijkenissen duidelijk om een vorm van onderwijs (Marc.4:2 / 12:35). Ze worden uitgesproken met het oog op de Schriftgeleerden en de Farizeeën. Ze beseffen dat goed want men wil er Jezus zelfs voor grijpen en doen ophouden (Luc.15:3 / Luc.20:19 / Mat.21:45,46). Een gelijkenis is tot één persoon gericht in Lucas 14:15, echt privéonderwijs. Sommige gelijkenissen waren alleen voor de discipelen bestemd (Mat.13:36-50 / Luc.21:41). Maar de meeste gelijkenissen zijn met het oog op de schare verteld (Marc.4:1,2). Een ander punt is dat men niet mag vergeten dat alle gelijkenissen en zelfs deze die Christus uitgesproken heeft bepaalde onwaarheden bevatten indien zij in de meest letterlijke zin opgevat worden. Want gelijkenissen gaan mank op één of méér punten. J. Hermann zegt hierover: “Dat een gelijkenis ook wel eens de poging om de vergelijking tot in de bijzonderheden uit te breiden helemaal niet verdraagt, omdat dit een verwrongen beeld zou geven, daarvan is de onrechtvaardige rentmeester, Luc. 16:1 vv., het duidelijke voorbeeld.” Uit ‘Encyclopedie van het Oude en Nieuwe Testament’, deel 1, Red. S. Dee en J. Schoneveld, Bosch & Keuning, zj, p.209. Nemen we een ander voorbeeld. Zo zijn er die beweren dat bij de voleinding der wereld eerst de goddelozen gestraft worden en dat daarna Gods volk gezegend wordt. Men baseert zich dan op Mat.13:36-43. Volgens die woorden zullen goddelozen eerst in de vurige oven gaan en daarna zullen Gods kinderen stralen in heerlijkheid. Maar volgens een andere parabel, deze van het sleepnet, in Mat.13:47-50 kan men juist het omgekeerde bewijzen. Want de goede vissen worden éérst uitgezocht, dáárna de slechte weggeworpen. Waar we de lezer van willen overtuigen, is dat een gelijkenis géén basis mag zijn tot het dogmatisch onderbouwen van een leerstelling. Zo is het in de voorgaande parabels niet de bedoeling van Christus om een chronologische volgorde te geven van wat eerst zal geschieden bij Zijn komst en wàt daarna. Het gaat hier alleen maar over de “sunteleia”, het “tezamen tot een einde brengen” van de wereld, letterlijk “het tijdperk” want er staat in het Grieks “aioon” (Mat.13:40,49). Zo wil Christus duidelijk maken dat er bij Zijn komst zowel getrouwe volgelingen van Hem zullen zijn als vijanden. De gelijkenis van het verloren schaap is een prachtige gelijkenis die in betekenis geen moeilijkheden oplevert. Maar laat een echte herder zijn 99 schapen zo maar zonder verweer achter “in de wildernis” (Luc.15:5)? Want in wat Christus zegt over de Goede Herder in het evangelie naar Johannes hoofdstuk tien, beschermt Hij zijn schapen voor rovers en wolven (verzen 4,5,9-12)! Of heeft de Heer juist de zaak zo beschreven om het verhaal nog scherper te stellen. Want dat mag
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 83 men toch doen in een gelijkenis! Op eenzelfde wijze moeten we het gezegde bezien dat een kameel niet door het oog van een naald gaat. In de parabel van de Barmhartige Samaritaan gaat het niet om het tegenover elkaar stellen, op racistische wijze, van twee volkeren, maar om de vraag naar wie de ware naaste is van de ander. Deze gelijkenis is racistisch te interpreteren. Maar dat mag men niet of we zeggen zaken die niet met Christus’ onderwijs stroken. Men mag niet beweren dat elk woord dat in de Schrift tot ons komt slechts één letterlijke uitleg heeft. Want er is nog zoiets als een allegorische uitleg, metaforische uitleg, een typologie, een verborgenheid of nog iets anders. Een zeer diepgaand artikel vinden we hierover in het Gereformeerde tijdschrift ‘Beweging’, 61st jaargang, n°3 september 1997, p.94. We citeren de schrijver F. Pathuis: “De belijdenis dat wij de Bijbel aanvaarden als Gods woord betekent, dat wij geloven dat God door middel van de Bijbel tot ons wil spreken. Dit impliceert logisch gezien een dubbele interpretatietaak. Allereerst dat wij de betekenis dienen vast te stellen van de Bijbeltekst, zoals die door de menselijke auteur geformuleerd is, de ‘sensus literalis’ (de letterlijke betekenis). Vervolgens dat wij de vraag stellen, wat God ons door middel van deze tekst wil openbaren. Mijns inziens zullen we deze twee vragen moeten blijven onderscheiden en de wijze waarop wij de antwoorden daarop vinden, niet met elkaar moeten identificeren, omdat anders het dynamisch karakter van Gods openbaring in het heden te weinig recht wordt gedaan. De ‘sensus literalis’ van de Bijbeltekst is niet automatisch ook datgene, wat God ons nu door middel van de Bijbel wil openbaren. Zelfs is het mogelijk, dat God ons nu iets wil openbaren, dat juist tegen de letterlijke betekenis van de Bijbeltekst ingaat.” Wanneer we dit beginsel aanvaarden dan zal dit zeker bij de studie van gelijkenissen het geval zijn. Zo is er ook niemand die het boek Openbaring volledig letterlijk gaat uitleggen, want dan heeft het geen enkele betekenis meer. Het argument dat er in het verhaal van de rijke en de arme Lazarus geen woord staat als “gelijkenis” bewijst dus niets ten gunste van een waarachtige geschiedenis. De meer dan tien voorbeelden die we noemen geven dit te kennen. Er zijn in het Koninkrijk Gods ook mannen hoewel de parabel van de 10 maagden slechts vrouwen noemt. De schapen en de bokken zijn dat niet echt, ze stellen de mensen voor die geoordeeld zullen worden. De talenten zijn geen echte talenten, maar genadegaven van God. Het gaat ook niet om een gave die iemand zou kunnen hebben buiten het gemeentewerk. Dat Hitler zijn mensen goed kon bepraten was géén gave Gods, géén talent ten dienste van de uitbreiding van het Koninkrijk. Laat ons de parabels toch niet misbruiken. Ze staan als gelijkenis neven een moreel of leerstellig punt bij de prediking van de Heer en steeds in verband met het Koninkrijk Gods. Meerdere malen zelfs met een lering over het einde (voleinding) van deze wereld. Laat ons enkele andere opmerkingen geven over: “De schapen en de bokken.” Het oordeel over de volken begint met een scheiding, nadat allen zijn opgestaan uit de dood. Bij dat oordeel is er een gevolg voor de goeden en de bozen: de schapen en de bokken. Voor de ene groep een beloning voor de andere groep een straf! Jezus is diegenen die ze zal van elkander scheiden. Voor ons westerlingen klinkt dat raar want eigenlijk zeggen wij: iedereen kan dat doen. Dat is een
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 84 foutje want in de dagen van Jezus was het verschil in beide niet zo enorm groot. Het is door de boeren en specialisten in het ontwikkelen van dierenrassen zo geworden dat we ze heden gemakkelijk kunnen onderscheiden. Hij die de Heer is van allen, maar meerderen weigeren Hem als hun Heer, zal ze van elkaar scheiden. Jezus, is de goede Herder die Zijn kudde weidt en elk individueel kent. Jezus, is de goede Herder en daarom zal Hij bij Zijn komst de volken scheiden. Een herder in die dagen scheidde tegen de avond zou aankomen de schapen van de bokken, en toch liepen ze de hele dag samen in de weiden. Zo zet Hij de schapen aan de rechterhand, maar de bokken tot Zijn linkerhand. De rechterzijde is symbolisch gezien de plaats van de vrijgesprokenen. In de Bijbelse symboliek is dat de zijde van voorspoed, huldebetoon, en zegen zowel in het Oude als het Nieuwe Testament (Ez.10:3 / Marcus 16:5 / Lucas 1:11 / Joh.21:6 / Heb.8:1 / Heb.12:2). Deze schapen ontvangen zegeningen en worden als burgers het Koninkrijk der hemelen aangenomen. Die aan de linkerzijde staan, de bokken, ontvangen de vloek en geen zegen, ze zullen met de demonen worden opgesloten in een andere wereld. Als er een toekomstig duizendjarig rijk is, voorafgegaan door de opname van de gemeente dan moet er een opstanding zijn van de heiligen die er leven; later ook een tweede oordeel van de schapen en bokken aan het eind ervan. En voor dezen die zeggen dat de parabel van de schapen en de bokken vóór de duizendjarige regering plaats vindt een vraag: is een schaap aan het begin van dat rijk ook nog een schaap op het einde van dat rijk? Want Satan wordt nog eens losgelaten en zal er nog veel verleiden? Zijn er dan twéé boeken des levens en twéé boeken van de werken die geopend worden? Eenmaal aan het begin en eenmaal aan het einde van de duizendjarige regering (Opb.20:11,12). Johannes zegt dat de twee soorten boeken op hetzelfde ogenblik geopend worden. Het boek des levens wordt niet aan het begin van de duizendjarige regering geopend. Deze tijd moet dus gelijklopend zijn aan het aangename jaar van de Heer (Luc.4:18,19). Na deze symbolische 1000 jaar staan allen op uit de dood (Opb.20:12,13). Anders gezegd: gezien de gemeente opgetekend staat in het boek des levens en alle boeken op hetzelfde moment geopend worden kan de gemeente niet al 1007 jaar opgenomen zijn. Het moet op hetzelfde moment zijn van het oordeel van de goddelozen of zeer kort ervoor.
Opb.20:11-15 = Het laatste oordeel Iets waar men het bijna unaniem over eens is in de grote christelijke kerken is dat er na de Wederkomst van de Heer een algemeen universeel oordeel uitgesproken wordt door Jezus Christus. Want Hij is Heer over levenden èn doden (Rom.14:9 / Opb.1:18). Volgens het overgrote deel van Pinsterkerken en Evangelische kerken komt dit oordeel na een duizendjarige regering over deze aarde. De details uit dit gedeelte van Openbaring 20 geven echter bij nader onderzoek duidelijk aan dat een letterlijk duizendjarige regering daaraan voorafgaande uitgesloten moet worden. En daartoe zijn volgende redenen: I Een oordeelsdag (vers 11). 1) De Witte troon is het symbool van a) Gods aanwezigheid en een lofzang die ervóór
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 85 en daar rond gezongen wordt, ofwel b) geeft het de plaats aan van de uitspraak van de Opperste rechter. Dit laatste is het geval zoals de context aangeeft. 2) Hem die erop gezeten is, zoals blijkt uit andere teksten, is Jezus Christus de verheerlijkte Godmens. Hij heeft alle macht om te oordelen (Mat.28:18). Hij zal onpartijdig oordelen over alle mensen (Joh.5:22 / Rom.2:2). 3) De letterlijke hemel en aarde zijn reeds ge(ver)-oordeeld op dat moment (Mat.24:35 / 2 Pet.3:7,10). II Universeel (vers 12a,13). 1) Zowel groten als kleinen staan voor de troon. Groten en kleinen, qua ouderdom, sociale achtergrond of gelovigen - ongelovigen, ze staan er allen. Eerst het oordeel over wie zich de naam gaf tot Gods huis te behoren en zodoende ook alle andere ongelovigen (1 Cor.3:17 / 2 Cor.5:10 / 1 Pet.4:17). 2) Daaruit moeten we concluderen dat “allen” opgestaan zijn uit de doden en niemand in de dood of het dodenrijk is overgebleven (Hand.17:31,32 / 24:15). 3) Alleen Jezus Christus is uitzondering op de regel dat “allen” ineens opstaan (Col.1:18 / Opb.1:18). III Individueel (vers 12b). 1) Ieder geeft “voor zichzelf rekenschap” (Rom.14:12). Geloven in de plaats van een ander kan niet in het rechtssysteem van God (Ezech.18:20-24). 2) God heeft iedereen tijdens zijn leven de kans gegeven Hem te dienen of te verwerpen (Rom.10:18). 3) Elk mens leeft, sterft en wordt geoordeeld, zonder één uitzondering (Heb.9:27). Na de dood staat alles vast en is het oordeel in principe reeds vastgelegd (Joh.3:18 / Opb.22:11). Na uw dood staat u opgetekend in één van Gods boeken, die des levens of die van het veroordelen. IV Boek des levens (vers 12b). 1) Dit is ook genoemd “het boek des levens van het Lam” (Opb.21:27). 2) Een gelovige hoort bij de familie van God, hij is opnieuw wedergeboren om daar deel aan te hebben (Phil.4:3 / Joh.3:1-5). 3) Wie hierin genotuleerd staat komt niet in veroordeling te staan voor de troon (Rom.8:1) maar om gekroond te worden (Opb.2:10 / 3:11). V Er werden boeken geopend (vers 12b). 1) Boeken geven afstamming, verhalen en daden weer van mensen. Het “boek der boeken” zegt ons hoe we dienen te leven (Rom.15:4 / 2 Tim.3:16,17). 2) Hoe hebben ze gestaan en geleefd tegenover het “boek der boeken” gedurende hun leven Ps.119:105 / Joh.15:3. 3) Zijn onze daden, déze daden geweest die het “boek der boeken” voorschrijft (Mat.22:34-40 / Rom.13:8-10)? 4) Hebben we “de woorden” van de Heer aangenomen (Joh 12:48 / Rom.11:2-6).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 86 Hij spreekt “boekdelen.” 5) Alle boze daden staan opgetekend en van wie zijn zonden niet beleden heeft, vóór zijn dood, zal rekenschap gevraagd worden (Hand.2:37,38 / Dan.7:10 / 12:1 / 1 Joh.1:7,9). VI De dood is overwonnen (vers 14,15). 1) Een gewaarschuwd man is er twee waard. Wie niet tot Gods familie behoort bij “het laatste oordeel” zal uitgewist worden uit Gods boeken (Ex.32:33 / Mat.7:13 / Luc.12:5 / 2 Thes.1:8,9). 2) Het resultaat, nadat Gods uitspraak heeft weerklonken, is onherroepelijk. Een hoger beroep dat gratie zou kunnen verlenen is er niet (Opb.19:11-16). 3) Voor de gelovigen is er alle reden tot lof en eer aan God (Opb.7:9-16). De deur die de toegang gaf tot het heil is gesloten voor de ongelovigen (Opb.22:14) Nu is er geen onheil meer (Opb.22:3). De dood is overwonnen (1 Cor.15:55). Joodse visie We lezen uit ’The Encyclopedia of the Jewish Religion’, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, zegt op blz.107 over de oordeelsdag het volgende: “Het laatste oordeel van het mensdom door God, of een door Hem aangesteld persoon, dat plaatsvindt aan het einde van de dagen (aharit ha-yamim). Parallel aan de gedachte uit de schrift over beloning en straf in de wereld was er een concept over de Dag des HEREN. De dag waarbij Israël verhoogd zou worden en de vijanden overgeleverd aan de Goddelijke gerechtigheid (...) In latere Apocalyptische werken (Syrische Baruch, IV Esdras) wordt de gedachte weergegeven dat de eeuw van de Messias slechts een overgangsperiode is van deze wereld naar een nieuwe tijd, beschreven als “de Komende Wereld” (Olam ha - ba). Tannaïtische geschriften schijnen ook een onderscheid te maken tussen de Messiaanse tijd en de Komende Wereld. De Messiaanse tijd volgens deze gedachte is een overgangstijd (ook terug te vinden in de vroege christelijke kringen) die plaats heeft aan het einde van de Messiaanse tijd maar vóór de komst van de Komende Wereld” (wij onderlijnen).
HOOFDSTUK 3
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 87
ER KAN MAAR ÉÉN ISRAËL GERED WORDEN, HET ISRAËL VAN GOD: BESTAANDE UIT BEKEERDE JODEN EN BEKEERDE HEIDENEN!
Dit is de bewijsvoering bij enkele theologische problemen A° GODS VERBOND MET ABRAHAM, WAT HET IS EN NIET IS! B1° HEEFT GOD EEN TWEESPORENBELEID? B2° NEEN, GOD HEEFT GEEN TWEESPORENBELEID! C° HET NIEUWE VERBOND SINDS PINKSTEREN EN HET OUDE IS NIET MEER VAN TEL.
A° GODS VERBOND MET ABRAHAM, ZIN EN ONZIN ERVAN In de dispensatieleer hoor je vertellen dat God een verbond met Abraham heeft gesloten. Wie zou daar geen Amen kunnen op zeggen! We lezen dat toch in onze Bijbels! Maar ze zeggen ons ook dat de zegeningen door God aan Abraham gegeven automatisch met “Israël” te maken hebben. Maar dat is niet zo: met “Israël” heeft God een ander verbond gesloten, dat van de “wet” (dat was 430 jaar later dan Abraham). Galaten 3:17,18: “17 Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen. 18 WANT ALS DE ERFENIS UIT DE WET IS, IS ZIJ NIET MEER UIT DE BELOFTE; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken.” Dat we beginnen met een dergelijke opmerking heeft alles te maken met de opstanding uit de doden van Israël. En met de beloften die God doet aan Abraham over heidenen die in hem gezegend zullen worden. In de dispensatie leert men ongeveer dit: de Heer zal zijn gemeente oproepen ten hemel, daarna zullen 144.000 Joden uit alle stammen nog prediken voor 7 of e en een half jaar waarna de 1.000 jarige regering start en enkelen opstaan uit de dood. Kort uitgeschreven Israël krijgt nog een speciale opdracht na de opname van de gemeente. Gods verbond met Abraham werd gesloten vóórdat hij de besnijdenis onderging en dat geeft een andere reden aan waarom men het verbond van de Sinaï niet aan dat van Abraham kan koppelen. Romeinen 4:10 is duidelijk hierin: “Hoe is het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of als een onbesnedene? Niet als besnedene, maar als onbesnedene!” Bovendien was Gods verbond met Abraham een universeel verbond en NIET SLECHTS MET ISRAEL. Daarom ook enkele teksten die dat ondersteunen: Genesis 12:3: “Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” Genesis 17:4: “Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken.” Ik hoor dan sommigen – in de bedelingenleer - zeggen dat wijst toch op de 12 stammen, eventueel met de twaalf volkeren van de andere zoon Ismaël erbij. Neen zeggen we daar op. Daar
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 88 hebben we iemand als Paulus voor, om ons duidelijk te maken dat het zo niet mag uitgelegd worden. De apostel der heidenen geeft in Romeinen 4:16,17 duidelijk een richting aan dat het gaat om ALLE gelovigen? Of ze nu van Abraham afstammen of uit de heidenen zijn! We lezen daar toch: “16 daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen, 17 ZOALS GESCHREVEN staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn.” Als heidenen die Jezus hebben aangenomen zijn we kinderen van Abraham. Hij is onze geestelijke vader en volgens Paulus is het over deze VOLKEN dat God spreekt in Genesis 17:4. De leer van de bedelingen misbruikt die tekst van Genesis 17:4 om het wat anders in te vullen, zeker niet naar de uitleg van Paulus. Tot slot Galaten 3:8: “En DE SCHRIFT, DIE VOORZAG dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.” Ook Galaten 3:26-29 spreekt erover en die teksten volgen verderop. Vergeet de uitleg van de dispensationalisten in dit verband, men mag dat zondermeer laten doorgaan in de papierversnipperaar: want dat is niet de taal van Paulus. Natuurlijk was Israël door YaHWeH bestemd om een zegen voor de wereld te zijn. Alleen zijn ze er niet toe gekomen, behalve dat uit hen de Messias is geboren. Israël zou een voorbeeld voor de volkeren moeten geworden zijn: een voorbeeld van vertrouwen op God. Ook dat beeld van faling weet Paulus precies aan te geven in Romeinen 9:31,32: “31 Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen. 32 Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” Romeinen 10:21: “Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” Het verbondsvolk heeft meerdere malen in het verleden het verbond met hun Vader verbroken en ze blijven het doen totdat ze de Here Jezus niet aannemen als HUN Messias. Slechts een “gelovige rest” is ingevoegd in het Israël Gods (Galaten 6:16): de gemeente van Christus bestaande uit gelovigen UIT ALLE VOLKEREN. Dat was profetisch aan Abraham gezegd. Hij zal de echte inhoud niet begrepen hebben. Maar een leerling van Jezus, Jood van geboorte en ijverige volgeling van religieuze tradities van mensen heeft het door de Heilige Geest verstaan: de gelovigen uit de vleselijke Abraham zullen niets meer ontvangen dan de gelovigen uit de heidenen. Abraham ontving een onvoorwaardelijk belofte maar deze die de Joden op Sinaï gesloten hebben was gekoppeld aan de voorwaarden die God gaf: “Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.” – Exodus 19:4. Daarin faalde Israël maar gelukkig kunnen ze genieten van de beloften aan Abraham. Alles is nog niet verloren: als kind van Abraham hebben ze meer rechten dan als kind van de Wet.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 89 Wil dat zeggen dat “de kinderen van het vlees” - dus allen in wie het bloed van Abraham door de aderen nog stroomt - gezegend worden onafhankelijk van wat ze doen in het leven? Dat ze gewoon alles ontvangen wat aan Abraham is beloofd omdat ze een vleselijke band hebben met die aartsvader! Ik krijg wel eens de indruk dat men in kringen van de bedelingen daar ja wil op antwoorden. Maar eigenlijk wil men zeggen, dat voor onze tijd (van het “einde” zegt men dan) op een bepaald moment ALLEN met Joods bloed door God zullen aanvaard worden. Wij geloven dat niet. Twee teksten daarover, de eerste die over de periode spreekt nadat Israël de wet had ontvangen maar bij gebrek aan Godsvertrouwen zal gestraft worden. 1 Corinthe 10: “1 En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, 2 en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, 3 en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, 4 en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus. 5 Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad, want ZIJ ZIJN NEERGEVELD IN DE WOESTIJN.” Hier staat hoe wij, de heidenen, dat dan moeten begrijpen: “Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.” – Romeinen 15:4 In een tweede tekst, (Galaten 3:26-29) maant Paulus ons aan om een onderscheid te maken dat erop wijst dat er tussen “het Israël naar het vlees” (1 Corinthiërs 10:18) - dus de lichamelijke nakomelingen van Jacob - en het ware Israël Gods een enorm verschil bestaat. In Galaten 3:26-29 lezen we namelijk: “26 Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. 27 Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. 28 DAARBIJ IS HET NIET VAN BELANG DAT MEN JOOD IS OF GRIEK; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. 29 EN ALS U VAN CHRISTUS BENT, DAN BENT U ABRAHAMS NAGESLACHT en overeenkomstig de belofte erfgenamen.” Gods volk bestaat nu uit gelovigen uit alle rassen, zowel Joden als heidenen. Zij zijn vanaf Pinksteren de ware erfgenamen van de verbonden van de belofte. Dit is meer waard als uitleg: “DAARBIJ IS HET NIET VAN BELANG DAT MEN JOOD IS OF GRIEK” dan te beweren dat alle Joden automatisch “het Israël Gods” zijn volgens Galaten 6:16. Gebruik je die tekst dan moet men hem ook helemaal gebruiken, er staat in het vorige vers 15 namelijk dat je in Christus Jezus een nieuwe schepping bent geworden. “Want in Christus Jezus heeft niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar wel dat we een nieuwe schepping zijn.” Dus niet de vleselijke afstamming is van tel maar of men een nieuwe schepping is geworden in Christus. Dan is waar, en slechts dan, wat Paulus zegt:
“EN ALS U VAN CHRISTUS BENT, DAN BENT U ABRAHAMS NAGESLACHT.” EN ALS IK IN CHRISTUS BEN, BEN IK OOK ERFGENAAM VAN ABRAHAM!!! Wie zou dat verwacht hebben alleen maar uitgaande van de profetie in Genesis 17:4?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 90 Paulus weet het door openbaring! En wij mogen hem dat nazeggen! Degenen die zich verzetten tegen de “vervangingstheologie” of “vervullingstheologie” zeggen dat we daardoor proberen anderen, heidenen, mee te nemen dan de Joden in de zegeningen van de Heer van dat volk. Integendeel, we zijn er ons van bewust dat het DANKZIJ de Joden is dat we iets mogen ontvangen. Wij zijn niets als we de Joden wegdenken uit het verhaal. Kan er een christelijke leer zijn zonder de Jood Jezus. We gaan niet weg van de Joden, wij leren dat het de heidenen nu door GOD is toegestaan om in alle geestelijke zegeningen te delen beloofd aan de Joden. Wij ontnemen niets aan de Joodse gemeenschap. Wij delen met hen, althans het gelovige deel ervan. Apostelen hadden de toelating van God om ons tot het geestelijke Israël te brengen. Aan de Joden en hun beloften is geen schade veroorzaakt. - Romeinen 11:11,31. B1° HEEFT GOD NU WERKELIJK EEN TWEESPORENBELEID? Zijn er = is er een twee soorten “sporenbeleid”? De ene ontstaan rond 1830 met Darby die zegt dat Israël nog een toekomst heeft apart van de andere rassen. De andere is ontstaan begin 20st eeuw en zegt dat God momenteel, tot de Wederkomst van Jezus, twee sporen heeft naar de eeuwigheid: het christendom en het Jodendom. We hebben het slechts over de eerste soort. Maar het merendeel van de argumenten die we tegen het eerste gebruiken gelden evenzeer voor de twee versie. We geloven geen van beide. Over die laatste soort nog dit. De Jood Martin Buber schreef in zijn boek ‘Twee wijzen van geloven’ over een wezenlijk verschil in religieuze ervaring bij het Jodendom en het Christendom. Zijn invloed op de moderne theologie is zeer groot. Voor hem zijn de twee wegen vooral beschreven in het onderscheidt tussen “emoena” en de “pistis”. Voor het Jodendom is kenmerkend de “emoena” = de “ommekeer.” In het christendom is het belangrijkste geloofsbegrip de “pistis” = “het geloof” gecentreerd in één persoon de Jood Jezus Christus. De geloofsdaad die absoluut is om te komen tot de persoonlijke verlossing en verzoening. De sleutelterm die hier thuishoort is: bekering. Lezen we Buber dan sprak Jezus, in de synoptische evangeliën, over de “emoena” = de “ommekeer.” Maar bij Paulus schijnt het accent te vallen op de “pistis” = “het geloof”. Twee wegen naar God noemt Buber dat. Het is in werkelijkheid een vertekend beeld van het NT: het christelijk geloof is duidelijk een verlossingsreligie, en schaft de wet van Mozes af. Er is maar één = 1 weg tot de Vader, langs Jezus om, Hij die stierf en is opgestaan uit de doden. Dit Bijbelgedeelte van Galaten 6:16 is slechts uitgegroeid tot een controversiële tekst, omdat de traditionele interpretatie en de dispensatieleer/bedelingenleer geen overeenkomsten hebben. We weten het wel, dat wie met de zoekfunctie “Het Israël van God” op het Internet gaat zoeken zal voor 95% de uitleg van de bedelingenleer krijgen. We zijn daar niet onder de indruk van, er staan nog andere theologische onregelmatigheden op het net. De volgelingen van de dispensationalisten willen een scherp en afgelijnd onderscheid maken tussen “Israël” en “de Kerk (gemeente van Jezus).” Ze trekken die lijn door naar alle takken van de theologie. De hele waaier van theologische kwesties: profetie, leer over de kerk, en bevrijdingsleer is aan die regel vastgeklonken. Ze kunnen niet overweg met het idee dat Paulus hier met de zinsnede “Israël van God” ook heidenen, die zich bekeerden, zou bedoelen. Want dat zou het zorgvuldig
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 91 onderscheiden in de Schrift, zoals ze aangeven, tussen “Israël” en “de Kerk” ondermijnen. Men zou als men dit zou leren een belangrijk basisprincipe van de bedelingenhermeneutiek (uitleg volgens de leer van de dispensaties) overboord gooien. Een van hun leraren (Scofield) zegt: we moeten het Woord van de Waarheid recht snijden. Hij schreef er een boek over, uitgegeven bij Loizeaux Brothers, in 1888. Hij tracht duidelijk te maken dat de Schrift met betrekking tot Israël en de Kerk een totaal contrast is qua: oorsprong, beloften, aanbidding, de gedragsbeginselen en zelfs de toekomstige bestemming. Dat is ook zo maar je mag er geen verkeerde conclusie aan koppelen zoals ze doen: het blijft niet in de eeuwigheid een contrast. Meer zelfs dat contrast is VOLGENS HEM NIET opgehouden te bestaan met de dood van Jezus. Een van zijn leerlingen Charles Ryrie legde in het boek Dispensationalism Today (Chicago, 1965) het als volgt uit: “uitgangspunt van het dispensationalisme is, dat God twee doeleinden tot uiting laat komen in de vorming van twee volkeren die hun onderscheid behouden tot in de eeuwigheid.” - (blz.44,45). ALLEN DIE DIT BEWEREN HEBBEN NAAR ONZE OVERTUIGING GEEN KAAS GEGETEN VAN HET NIEUW TESTAMENT. U weet waarschijnlijk wel dat de dispensatieleer zegt dat de offers en de wetten van Mozes opnieuw gedeeltelijk ingesteld worden in een toekomstig duizendjarig rijk. We geloven dat niet om deze redenen. Jezus, kwam niet om de wet en de profeten te ontbinden, maar om de profetie van de wet (en ook de profeten) te vervullen. En als dat vervuld is, dat is als een profetie, dan is het niet meer van toepassing voor een tweede vervulling. De tien geboden zijn vervallen - hoewel de principes ervan steeds gelden - want in de leer van Christus worden ze ver overtroffen. In de Bergrede vraagt Jezus nog veel meer van ons dan de tien geboden: “Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” (Mat.5:20). De apostel Paulus schreef dat de tien geboden door iets veel beters vervangen zijn: “Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest, hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? Want indien de bediening, die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening, die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid. Immers, zelfs hetgeen verheerlijkt was, is in zoverre niet verheerlijkt, als déze heerlijkheid het te boven gaat. Want als het verdwijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid” (2 Corinthiërs 3:711). De tien geboden, op stenen gegrift, waren een bediening die géén leven bracht en dat moest verdwijnen. Christus bracht het betere. “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft” (Romeinen 10:4). Als we dat in twijfel trekken en nadruk blijven leggen op teksten waarin over de eeuwigheid van iets staat in verband met Israël, dan moet u goed opletten. Er zijn geen Aäronische priesters meer (hoewel ze “eeuwig” zouden werkzaam zijn) en offers die dagelijks moesten worden gebracht kunnen niet meer, er is namelijk geen tempel voor die handeling. “Christus is het einde der wet.” Voor het eeuwige Aäronische priesterschap zie bijvoorbeeld Numeri 25:13: “hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 92 priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.” – zie ook Exodus 40:15 Ook dit moet u weten! Je zou denken, al dat commentaar aanhorend/lezend van de bedelingenleer dat Israël zal hersteld worden (of hersteld is op 14 mei 1948) in het land van de vaderen. Maar dit is de waarheid: van de 50 teksten die over “land” spreken in het NT is er geen enkele die spreekt van het terug in bezit nemen van het land door het volk dat uit de aartsvaderen is ontsproten. Wat Jezus wel gedaan heeft is de val van het land en Jeruzalem voorspeld. Er werden toen in de jaren 66-73, ongeveer 1,1 miljoen Joden afgeslacht en meer dan 90.000 als slaaf verkocht. Bijna alle anderen vluchtten naar andere oorden. Israël was bijna leeg. Het huidige Israël is niet een vervolg op de val in de jaren 70 toen stad en tempel verwoest werden. David Ben-Gurion, heeft op 14 mei 1948 als eerste minister Israël ’s onafhankelijkheid afgekondigd, in Tel Aviv, niet Jeruzalem. Dat is op zichzelf al een teken dat God er niet achter zit. Grote portretten van Theodor Herzl, stichter van het moderne politieke Zionisme hangen in het huidige Israël boven vele hoofd en op allerhande plaatsen. Deze staat = een zuiver politieke zaak. Waarom geloven we niet dat wat in het huidige Israël aan het gebeuren is, niet zien als een daad van God. Wel, als men Deuteronomium 28 leest weet men wat een verschrikkingen er aan Israël zullen gebeuren als ze hun God verlaten. Lezen we wat er in de verzen 15 en 16 staat! Dat maar de inleiding is op alle soorten rampen die hen te wachten staan als ze hun Heer achter zich laten en opstandig zijn. “15 Daarentegen zal het gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent door al Zijn geboden en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, nauwlettend te houden, dat al deze vervloekingen over u zullen komen en u zullen treffen: 16 Vervloekt zult u zijn in de stad en vervloekt zult u zijn op het veld. (HSV)” Deuteronomium 30:1,2 Wil 75: “1 Wanneer alles wat ik u nu heb voorgehouden over u is gekomen, de zegen en de vloek, en wanneer gij het in uw hart overdenkt, onder welke volken Jahwe uw God u ook heeft verspreid, 2 zodat gijzelf met uw kinderen terugkeert tot Jahwe uw God en Hem met heel uw hart en heel uw ziel weer gehoorzaamt, zoals ik u dat heden voorhoud.” Deuteronomium 30:7,8 Wil 75: “7 Dan zal Jahwe uw God al deze vervloekingen doen neerkomen op de vijanden en tegenstanders die u achtervolgd hebben. 8 Maar gij zult weer gehoor geven aan Jahwe en alle geboden volbrengen die ik u heden geef.” Deuteronomium 30:10 Wil 75: “10 Maar dan moet gij aan Jahwe gehoorzamen en alle geboden en voorschriften onderhouden, die in dit wetboek staan opgetekend; dan moet gij met heel uw hart en heel uw ziel terugkeren tot Jahwe uw God.”
We gaan nu naar Galaten 6:16 en citeren enkele dispensationalisten, vrij te verkrijgen op het Internet.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 93 Commentaar GALATEN, H.C. Voorhoeve, Site Oude Sporen, Revisie 2006 “En allen die naar deze regel zullen wandelen, vrede en barmhartigheid zij over hen en over het Israël van God” (vs. 16). In deze woorden verenigt de apostel de gelovigen uit de heidenen met die uit Israël. In de eerste plaats wenst hij vrede en barmhartigheid aan degenen, die volgens de regels van de nieuwe schepping wandelen; en onder hen verstaat hij voornamelijk de gelovigen uit de heidenen. In de tweede plaats wenst hij dit aan het Israël Gods; waaronder hij het ware Israël verstaat, niet hen die naar het vlees, maar die naar het hart besneden waren, die hun eigen werken verwierpen en in het kruis roemden.” - blz.72 [Israël = vleselijke Israël] Commentaar GALATEN, J.N. Darby, site Oude Sporen “Een wereld die de Heer gekruisigd heeft, is geen plaats waar een Christen eer kan zoeken. De wereld heeft door het kruis openbaar gemaakt wat ze is. Zullen we samengaan met de wereld en Christus kruisigen? Of zullen we Hem erkennen, die Zichzelf op het kruis voor ons gegeven heeft en Hem liefhebben, daar waar Hij Zijn liefde voor ons liet zien? “In Christus Jezus is noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn” – dat is allemaal voorbij door het kruis, nu we gestorven zijn aan de wereld en zijn beginselen – “maar een nieuw schepsel”. Dit is de Christelijke leefregel. Niet een wet die van toepassing is op een kind van Adam, naar het vlees geboren, die in de wereld leeft. Hoewel het vlees zich niet onderwerpt aan de wet en dat ook niet kan. “En allen”, zegt de apostel, “die naar deze regel zullen wandelen, vrede en barmhartigheid zij over hen en over het Israël van God” – niet over de mens naar het vlees.” - blz.71,72 [Israël = alle mensen. Of Darby ooit leerde dat het Israel van God = Joden heb ik niet kunnen achterhalen.] Commentaar GALATEN, Ger de Koning, site Oude Sporen “V16. Wil je een regel om naar te leven? Dan vind je die hier. Deze regel luidt: Leef het nieuwe leven dat je bij je bekering hebt ontvangen. Daarin is Christus het Voorwerp waarop je je richt en de Heilige Geest is de kracht ervan. Op die weg vind je ‚vrede en barmhartigheid‛. Die dingen vind je niet als je de wet wilt houden. Dan krijg je alleen veroordeling, vervloeking en dood. APART noemt Paulus nog‚ het Israël van God‛. Dat zijn die gelovigen uit Israël die in deze tijd, de tijd van de genade, de Heer Jezus als Heiland hebben aangenomen. Ze horen dus bij de gemeente. In Romeinen 11:5 zegt Paulus van dezelfde groep gelovigen: ‚Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van de genade.‛ Israël als volk wordt door God sinds de verwerping van de Heer Jezus niet meer als Zijn volk erkend. Als de gemeente is opgenomen, zal God de draad met Zijn volk weer opnemen en al de beloften vervullen die Hij aan dit volk heeft gedaan. Dit kun je allemaal leren uit Romeinen 9-11. De enkelingen die nu van Zijn aardse volk tot geloof komen, worden door God als ‘Zijn Israël’” - blz.73 [Israël = vleselijke Israël] Charles F. Baker, iemand uit de ultra-dispensatieleer zegt in zijn: HET BEGRIJPEN VAN DE GALATEN EN DE WET
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 94 “Aan allen die zo wandelen zegt Paulus: “over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël God”. Het “Israël Gods” is op verschillende manieren uitgelegd. De meeste vertalingen vinden het “en” vóór het Israël Gods overtollig, waardoor het Israël Gods gelijk wordt gemaakt aan de voorgaande passage. Dus: “over allen die zo wandelen, zelfs op het Israël Gods”. Deze uitleg is een goed argument voor de verbondstheologie. Echter verwijst Paulus op geen enkele plaats naar de leden van het Lichaam van Christus als het Israël Gods. Paulus spreekt in de brief aan de Romeinen over het gelovig overblijfsel van Israël, van welke er heden ten dage ook enigen zijn, en het zullen er enigen in de toekomst zijn die door de grote verdrukking gaan en die veel vrede en barmhartigheid nodig zullen hebben. Paulus was een Israëliet en identificeerde zichzelf als een deel van het overblijfsel (Rom.9:27; 11:5; 2Kor.11:22). Zelf geloof ik dat het hier genoemde Israël Gods bestaat uit het overblijfsel van gelovige Joden. De ongelovige Joden (Judeeërs) probeerden wettische Joden te maken van de gelovigen. Paulus spreekt van natuurlijke Israëlieten van hen die geen geestelijke Israëlieten waren, Rom.9:6: “Doch ik zeg dit niet, alsof het woord Gods ware uitgevallen; want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn.” - blz.84,85 B2° NEEN, GOD HEEFT GEEN TWEESPORENBELEID? Op http://janvanbarneveld.nl/artikelen/geestelijk/69-de-vervangingsleer: vonden we dit “de oudste dwaalleer van de kerk. Een dwaling die niet alleen de kerk, maar vooral ook het Joodse volk veel schade en leed heeft gebracht. Een valse leer, die nog steeds in veel kerken bewust als een van de uitgangspunten van hun theologie wordt gehanteerd.” Deze Ds. schrijft voor een reeks tijdschriften en heeft de dispensatieleer totaal ingezogen. Wat uit zijn pen komt is licht venijnig maar hij maakt ons niet bang. Met het gebruik van dergelijke slagzinnen zal hij wel anderen beïnvloeden. En di e komen verder van God en de echte waarheid af te staan. De uitdrukking ISRAËL GODS komt slechts eenmaal voor in de Schrift. We vinden het niet in het OT en slechts eenmaal in het NT. Het begrip heeft naar onze overtuiging betrekking op het geestelijke Israël van het NT, de gemeente van Christus, en niet op de vleselijke nakomelingen van Jacob/Israël. De Schrift spreekt natuurlijk over: “het Israël naar het vlees” (1 Cor.10:18) dat valt niet te betwisten. Maar we horen er ook over een geestelijke Israël! We lezen in Mat.3:9: “En denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken”. Het geestelijke Israël hoeft dus niet uit personen te bestaan die vleselijk van Abraham afstammen. De apostel Paulus zal later de uitdrukking gebruiken dat het er niet op aankomt als gelovige, of men een letterlijke nakomeling van Abraham is of niet. Ja, om christen te zijn telt er geen besnijdenis: “Want in Christus Jezus heeft niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar wel dat we een nieuwe schepping zijn.” - Gal.6:15. Er is trouwens een aanwijzing in het OT van uitbreiding van het kindschap Gods naar andere rassen dan het Joodse. De profeet Hosea voorzei dat God de natuurlijke natie Israël zou verwerpen, ze waren niet geestelijk genoeg ingesteld. Of je Israël hier wil lezen als de 10 stammen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 95 dat maakt niets uit voor de uitleg van de apostel. De uitbreiding zou ten gunste van een geestelijke natie zijn. Die zou ook bestaan uit heidenen (niet-vleselijke-joden). We lezen de profeet en de uitleg van Paulus in dat verband: Hos.2:22: “En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen over Lo-Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi: U bent Mijn volk, en hij zal zeggen: Mijn God!” Rom.9:22-25: “22 En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft? 23 En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? 24 Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, MAAR OOK uit de heidenen. 25 Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.” Nog een opmerking over de “geestelijke besnijdenis” uit het boek Philipenzen. We citeren met een groot Amen er achteraan van Thomas R. Schreiner, The Church as the New Israel and the Future of Ethnic Israel in Paul, Studia Biblica et Theologica 13, (1983), blz.17-38, we citeren blz.19,20: “Phil.3:3-5 ondersteunt het idee dat Paulus de taal van het OT kon gebruiken in twee verschillende betekenissen. In Phil.3:5 verklaart hij besneden te zijn op de achtste dag. Nu is er geen twijfel over dat Paulus spreekt over de letterlijke besnijdenis in dit vers. Aan de andere kant, in Phil.3:3, zegt hij dat de kerk de ware besnijdenis is. In Phil.3:3 spreekt Paulus niet letterlijk, of beweerd hij dat de mannen uit de niet-Joodse gemeente in Philippi niet echt besneden waren hoewel niet in de zin van besneden in het vlees. Het punt van Paulus is dat de ware besnijdenis geestelijk is van aard, en geestelijk tot uiting komt in 'aanbidding en vertrouwen' in Christus Jezus. In Rom.2:25-29 maakt Paulus een vergelijkbaar punt. De ware besnijdenis is niet deze aan de buitenkant maar naar binnen toe: het is niet lichamelijk, maar geestelijk, niet extern maar intern. De gevolgen voor onze huidige stelling is belangrijk. De teksten in Philippenzen en Romeinen laten zien dat Paulus onderscheid kon maken tussen de fysiek besneden van de voorhuid, en toch op hetzelfde moment onderscheid beweren dat christenen besneden zijn in de diepste zin van het woord, dat wil zeggen: zij waren geestelijk besneden. Dus de bewering dat Paulus de Kerk niet kon identificeren als het geestelijke Israël, omdat hij nog steeds heeft vastgehouden aan een onderscheid tussen etnische Israël en heidenen, is logisch onjuist. Om consequent te zijn moeten ze zeggen dat Paulus de Kerk niet de geestelijke besnijdenis kon noemen, omdat Paulus nog steeds onderscheid bleef maken tussen mensen die fysiek besneden waren of onbesneden waren. We hebben al gezien, echter, dat de identificatie van de Kerk door Paulus als de geestelijke besnijdenis is gezien, en toch erkend hij nog steeds het feit van de fysieke besnijdenis. Zo, toont de analogie van de besnijdenis aan dat in principe Paulus de kerk kon identificeren als het nieuwe Israël en tegelijkertijd het bestaan van het etnische Israël erkennen.” Er zijn teveel teksten om ze allemaal op te sommen: hoe God tewerk ging met de uitverkiezing van de heidenen. Als we de achtergrond van die verhalen lezen merken we dat apostelen en predikers door God gezonden zijn tot deze mensen: dat is niet hun gedachte geweest maar hebben ze van hogerhand als opdracht ontvangen. Gods plan werd uitgevoerd op tijd en stonde.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 96
Handelingen 15:12: "En heel de menigte zweeg, en zij hoorden Barnabas en Paulus vertellen wat voor grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had." Handelingen 21:19: "En nadat hij hen gegroet had, verhaalde hij tot in bijzonderheden wat God door zijn bediening onder de heidenen gedaan had." Handelingen 21:21: "Men heeft hun over u verteld dat u alle Joden die onder de heidenen wonen, leert afvallig te worden van Mozes, doordat u zegt dat zij de kinderen niet moeten besnijden en ook niet moeten wandelen overeenkomstig de gebruiken van de wet.” Romeinen 2:24: "Want de Naam van God wordt, zoals geschreven is, door uw toedoen gelasterd onder de heidenen." Romeinen 15:9: "en opdat de heidenen God zouden verheerlijken vanwege de barmhartigheid, zoals geschreven staat: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen." 1 Corinthe 5:1: "Men hoort algemeen dat er hoererij onder u voorkomt, en wel zo'n vorm van hoererij waarvan zelfs onder de heidenen geen sprake is, namelijk dat iemand de vrouw van zijn vader heeft." Galaten 1:16: "Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, ging ik meteen niet te rade bij vlees en bloed,"
Is dat niet vervuld tot in de details? Werd het Koninkrijk Gods van de vleselijke Joden niet weggenomen en aan een geestelijke natie gegeven? Ja, kijk eens naar deze teksten uit de mond van Jezus: Mat.8:12: “en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.” De aanleiding van deze tekst is dit: “5 Toen Jezus Kapernaüm binnengegaan was, kwam er een hoofdman over honderd naar Hem toe, die Hem smeekte: 6 Heere, mijn knecht ligt verlamd thuis en lijdt hevige pijn.” Die heiden heeft meer geloof dan de Joden die erop staan kijken: als ongelovige kinderen van het Koninkrijk zullen ze er niet toe behoren in de toekomst! Mat.21:43: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.” Dat is in vervulling van wat in Jesaja 55:5a staat: “Zie, U zult een volk roepen dat U niet kende, en het volk dat U niet kende, zal naar U toe snellen.” Dus een ander volk dan het Joodse zal tot in Gods zegeningen opgenomen worden. Mat.22:13: “Toen zei de koning tegen de dienaars: Bind hem aan handen en voeten, neem hem mee en werp hem uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.” Niet te vergeten, dit is een gelijkenis met het oog op het ongeloof van de Joden, ze zullen worden uitgesloten. Slecht als men die vruchten, die verband houden met
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 97 het Koninkrijk zal voortbrengen, dan is men een kind van God. Dat wil niet zeggen dat alle natuurlijke Joden uitgesloten werden van het geestelijke Israël. Met Pinksteren 33 na Chr. gaf de Heilige Geest zijn gaven aan de 12 en op dezelfde dag nog aan 3.000 Messias belijdende, allen Joden. - Hand.1:8 / 2:41. Hand.15:14: “Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.” Als we de leer van de dispensaties aannemen dan zou God twee volkeren moeten hebben. Maar hier staat duidelijk dat Hij maar één = 1 volk heeft. Het is onmiddellijk zichtbaar in dat gedeelte dat het om zowel Joden als heidenen gaat die dat volk uitmaken. 1 Pet.2:10: “u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.” Heidenen zijn met de gelovige Israëlieten [de Messias-belijdende] één = 1 volk geworden. Dit is ook het bewijs dat het geen brief is die gericht werd aan de letterlijke 12 stammen in de diaspora maar aan de gemeente van Christus in de diaspora vanwege vervolgingen door Joden en de Romeinse overheid. We zeggen dus niet dat er geen Joden christenen zijn geworden maar wel dit, zoals Jesaja had gezegd, “slechts een overblijfsel” heeft dat gedaan en dat zal blijven tot de Wederkomst. Jes. 10:21,22: “21 Die rest zal terugkeren, de rest van Jakob, naar de sterke God. 22 Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een rest daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van gerechtigheid.” Paulus geeft deze tekst de uitleg als volgt in Rom.9:27: “27 En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden.” Daarom kan Paulus gezien de uitgebreidheid van de gemeente van Christus eraan toevoegen in Rom.9:30: “Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is.” Gods gemeente is groter dan alleen maar een groep van veel of weinig Joden. We gaan naar http://grace-ebooks.com/library/Matthew%20Poole/MP_Romans.pdf gewoon om aan te tonen dat de dispensationalisten hem niet achter hun kar kunnen spannen. “Romeinen 9:25 Ver. 25. Hier bewijst de apostel, dat de heidenen ware kinderen van de belofte zijn, of dat de belofte hen toebehoorde, evenals aan de Joden, en omdat de Joden dit niet konden verdragen te horen, citeert hij twee getuigenissen uit Hosea, om hen ervan te overtuigen: de ene is in dit vers, en het is genomen uit Hos.2:23, de andere is in het volgende vers. Romeinen 9:26 Ver. 26. Dit getuigenis is genomen uit Hos.1:10, en het is alsof hij dit had gezegd: dat is wat ik bevestig over de bekering en roeping van de heidenen, het is niets anders dan wat de profeet Hosea lang geleden predikte aan onze vaderen. Sommigen denken, dat deze plaatsen in Hosea in de eerste plaats spreken van de Joden, en maar secundair, of door gevolg van de heidenen. Anderen denken, dat zij vooral
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 98 spreken van de heidenen, de termen - niet geliefden, en geen volk - die in de Schrift meestal gebruikt zijn voor hen.” In die zin – van bekering van de heidenen en aanvaarding door God als Zijn kinderen - zijn ook andere teksten belangrijk. Vooreerst Rom.11:17-24: we lezen daar dat enkele “natuurlijke takken” van de figuurlijke olijfboom – de voorstelling van Israël - werden afgebroken. In de boom werden “wilde”, niet-Israëlitische takken geënt. Zo geeft de Schrift aan dat er geen rassenonderscheid meer bestaat bij God. Het natuurlijke Israël is ernstig in gebreke gebleven Gods wetten te onderhouden en de boom leek er kaal bij, God richtte Zijn aandacht verder naar de heidenen. Bij de wortel van de boom moeten we dus niet denken aan de “wet van Mozes” maar aan het verbond met Abraham!
Paulus is nog duidelijker op een andere plaats daarover, in Gal.3:28, 29: “28 Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. 29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.” LEG DAAR NOG EENS ROM.9:6 EN 2:28,29 BIJ. DAN WEET JE DAT DE VLESELIJKE JODEN NIET MEER ALLEEN GODS VOLK ZIJN, MAAR DAT HET OOK MESSIASBELIJDENDE HEIDENEN OMVAT. Bekijken we ook een tekst van de apostel Petrus. In een gedeelte van zijn eerste brief neemt hij woorden die oorspronkelijk gericht zijn tot het natuurlijke Israël en past ze toe op het geestelijke Israël. Ex.19:5,6: “5 Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. 6 U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.” 1 Pet.2:9: “Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.” Merk op dat het eerste deel van de verzen uit Exodus er bij Petrus niet meer bij staat: de wet van Mozes is namelijk niet van toepassing op de heidenen die zich bekeren. In Handelingen 15 is dat begrijpelijk gemaakt: “28 Want het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: 29 dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen. Vaarwel.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 99
Maar die wet is ook niet meer van toepassing voor de Joden die Jezus ondertussen hebben aangenomen als Messias. Als een Messias-belijdende Jood dat nog opvolgt kan dat slechts als een zaak van respect tegenover zijn geloofsgenoten zijn. Elke andere reden is verkeerd en we hebben er veel gezien op het Internet. Als in een Messias-belijdende synagoge alle Joodse symbolen aanwezig zijn en niet het kruis, dan heb ik daar enorme vragen bij. En dat is wat ik regelmatig zie. Dat nieuwe verbond werd niet alleen met de natie Israël gesloten, de natuurlijke afstammelingen van de 12 aartsvaders. Als we verder lezen in het NT is deze zaak duidelijk: dat de volgelingen van Jezus Christus, zonder onderscheid van ras het hemels burgerschap word geschonken op basis van Zijn offer aan het kruis. In Christus is er geen onderscheid van ras, geen Jood of heiden zegt, Galaten 3:28. God heeft alle mensen uit een [1] bloed gemaakt zegt Handelingen 17:26. Zodat we de gelijkheid van Joden en heidenen in de bedeling van het evangelie mogen zien als de vervulling van Jesaja 19:23-25. De profeet Jesaja leert ons, dat de Egyptenaren, Assyriërs en de Joden allemaal samen Gods volk zouden zijn en verenigd in één aanbidding. Dat is sinds Pinksteren een feit. Ook dit moeten we meegeven als iets om over na te denken: met betrekking tot Israël en de terminologie die God regelmatig gebruikt daar over is het volgende te zeggen:
WIE IS JEZUS EN IN WELKE MATE MAAKT HIJ DE WETTEN VAN MOZES ONGELDIG, AAN HET KRUIS? 1°) DE NIEUWE MOZES:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 100 JOHANNES 1:17: "WANT DE WET IS DOOR MOZES GEGEVEN, DE GENADE EN DE WAARHEID ZIJN ER DOOR JEZUS CHRISTUS GEKOMEN." JOHANNES 1:46: "FILIPPUS VOND NATHANAËL EN ZEI TEGEN HEM: WIJ HEBBEN HEM GEVONDEN OVER WIE MOZES IN DE WET GESCHREVEN HEEFT, EN OOK DE PROFETEN, NAMELIJK JEZUS, DE ZOON VAN JOZEF, UIT NAZARETH." LUKAS 24:27: "EN HIJ BEGON BIJ MOZES EN AL DE PROFETEN EN LEGDE HUN UIT WAT IN AL DE SCHRIFTEN OVER HEM GESCHREVEN WAS." 2°) MEER DAN DE TEMPEL: MATTHEÜS 12:6: "IK ZEG U ECHTER DAT HIER IEMAND IS DIE MEER IS DAN DE TEMPEL." MARKUS 15:38: "EN HET VOORHANGSEL VAN DE TEMPEL SCHEURDE IN TWEEËN, VAN BOVEN TOT BENEDEN." 3°) ONZE NIEUWE WETGEVER: JOHANNES 14:15: "ALS U MIJ LIEFHEBT, NEEM DAN MIJN GEBODEN IN ACHT.” JOHANNES 14:21: "WIE MIJN GEBODEN HEEFT EN DIE IN ACHT NEEMT, DIE IS HET DIE MIJ LIEFHEEFT, EN WIE MIJ LIEFHEEFT, HEM ZAL MIJN VADER LIEFHEBBEN; EN IK ZAL HEM LIEFHEBBEN EN MIJZELF AAN HEM OPENBAREN." JOHANNES 15:10: "ALS U MIJN GEBODEN IN ACHT NEEMT, ZULT U IN MIJN LIEFDE BLIJVEN, ZOALS IK DE GEBODEN VAN MIJN VADER IN ACHT GENOMEN HEB EN IN ZIJN LIEFDE BLIJF." C° HET NIEUWE VERBOND IS BEGONNEN MET PINKSTEREN
Is er een belofte van een Nieuw Verbond tussen Israël en God: ja! Numeri 18:19: “Alle hefoffers van de geheiligde gaven die de Israëlieten de HEERE moeten brengen, geef Ik u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Het is een eeuwig, met zout bekrachtigd verbond, voor het aangezicht van de HEERE, voor u en voor uw nageslacht met u.” Dat “eeuwige verbond” is het “eeuwige” dat God bepaald en aangezien het volk Israël meerdere malen dat verbond heeft later varen in de praktijk van het dagelijks leven zal dat toch ooit eens moeten VERNIEUWD WORDEN. ISRAEL KAN DAT NIET AAN! Jeremia 31:31-34: “31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. 33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.” – zie ook Jeremia 24:7 en 30:22.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 101
Romeinen 3:20: “DAAROM ZAL UIT WERKEN VAN DE WET GEEN VLEES VOOR HEM GERECHTVAARDIGD WORDEN. DOOR DE WET IS IMMERS KENNIS VAN ZONDE.” Dit DAAROM IS DE OPMERKING VAN Paulus dat Israël de wet heeft, maar ze niet navolgt. Johannes 6:45: “Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God onderwezen zijn. Ieder dan die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.” Deze tekst en de twee hieronder zijn slechts te verstaan als we naar Handelingen twee kijken. We lezen vers 17: “En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen.” (…) “38 En Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. 39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen DIE VERAF ZIJN, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.” Kijk eens naar Epheze 2:13 voor het laatste en wie het kunnen zijn! Handelingen 10:43: “Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam.” Hebreeën 8:8: “Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten.”
Gesloten met gelovige Joden Het oude verbond is afgeschaft Het nieuwe verbond heeft dat oude vervangen! De Wet van Mozes is achterhaald! Hebreeën 7:18: “Want de terzijdestelling van het voorgaande gebod vindt plaats vanwege zijn zwakheid en nutteloosheid.” De wet kon niemand redden van de dood! Hebreeën 8:6,13: “Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. ... Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat oud is verklaard en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen.” Het Oude Verbond verdween volledig uit het beeld met de val van Jeruzalem in het jaar 70. Het was al met de dood van Jezus juridisch niet meer in tel. Hebreeën 10:9: “Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede daarvoor in de plaats te zetten.” Men maakt in de dispensatiekringen nogal wat van de term “vervanging” (zou ketters zijn) maar als u het liever heeft over het feit dat het Nieuwe Verbond de “vervulling” is van de beloften dan is dat voor ons ook goed. Zelf gebruiken we beide termen door elkaar. Het is zowel “theologie van vervanging” als “theologie van vervulling” omdat de schrijver aan de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 102 Hebreeën het duidelijk aangeeft. Woorden hebben een betekenis OOK als ze ons dwarsliggen, het blijven Bijbelse uitdrukkingen. Geen directe Bijbelse termen maar afgeleid zoals het begrip” theocratie” het is.
We onthouden dus: “theologie van vervanging” = de vleselijke Joden zijn als volk vervangen door geestelijke Joden, dat kan dan zowel een Jood zijn als iemand van een ander ras [in elk geval is hij/zij een geestelijk kind VAN ABRAHAM.] Enkele theologen in de USA noemen het “expansie” = “uitbreiding” of “uitdijing.” Als verklarende term wellicht nog beter. Maar ”vervangen” is gebaseerd op Matthéüs 21:41: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.” “theologie van vervulling” = veel van wat in het OT profetisch staat in verband met de vleselijke Joden krijgt een geestelijke uitleg met betrekking tot de gemeente van Christus bestaande uit Joden en heidenen. Ja, zegt de dispensationalist: God heeft wat Hij beloofde aan Israël steeds opnieuw hersteld. Maar men trekt de lijn niet door. Er zijn meerdere vernieuwingen van het verbond geweest, en dat ging steeds om dat van DE WET VAN MOZES die - luister toch eens aandachtig - te maken heeft met het beleven en onderhouden van die wet. Met Jezus kwam dat verbond met Abraham om de hoek kijken en heeft dit van Mozes opzij gezet. Van een herstel van het Mozaïsche verbond heeft Jezus of het NT geen weet. Laten we bij de feiten blijven. Om te illustreren hoeveel verbonds-vernieuwingen er niet waren in Israël, hier een lijstje. Daar hoort geen herstel meer bij na de komst van Jezus. Hij heeft de wet van Mozes volbracht, zodat niemand er nog verplichtend toe hoort om Gods zegen te ontvangen. Het hoogste dat de mens kan ontvangen is genade Gods na vergeven te zijn van schulden, ook de Jood staat daar onder. Vernieuwing door Jozua. Na de verovering van het land is er een vernieuwing van het verbond te Shechem (Joz.8:30-35 / 24:14-16 / Deut.7:1-8). Vernieuwing door Samuël. In 1 Samuël 12 is het woord verbond niet gebruikt maar alles wat er gebeurd lijkt op een bevestigen van het vroegere verbond van God met Israël. De geschiedenis van Israël herhaalde zich (12:8-13). De profeet roept het volk op God te gehoorzamen (12:14, 20-21) en merkt op dat er consequenties zijn bij eventuele overtreding (12:15, 25). Waarop het volk toezegt, te doen wat God vraagt (12:22). Vernieuwing onder Elia. 1 Koningen 18 vertelt het verhaal van Elia met de profeten van de Baäl en Ashera op de berg Carmel. Elia is er het beeld van Mozes. Het altaar bestaat uit 12 stenen, de voorstelling van de 12 stammen (18:31). Veel van wat beschreven staat op de berg Sinaï (Exodus 24:4) en wat Jozua bij de verovering van Kanaän gedaan heeft (Jozua 4:8-9,20). Elia beklaagt zich over de zonden van het volk en roept ze op trouw te zijn aan het verbond (1 Kon.19:10). Wie de wet zal verbreken zal door Gods zwaard gestraft worden, een term uit het verbond (Lev.26:25) en de zwaarden van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 103 Hazaël en Jehu (1 Kon.19:17). Wanneer men trouw is aan het verbond is men ook zeker van de goddelijke aanwezigheid en het wonen in het land (1 Kon.19:18 / Rom.11:2-5). Vernieuwing door Jehoïda & Joash. 2 Kon.11:17-18 beschrijft tweemaal een verbondsvernieuwing. Het volk en de koning zweren trouw aan God en het volk bevestigd zijn trouw aan David en zijn opvolgers Athaliah (11:1-3). Daaropvolgende is er een grote kuis in de tempel. Alles wat aan Baäl-aanbidding doet denken wordt weggedaan en Mattan, de priester van Baäl verwijdert. Vernieuwing door Hezekia. De reformatie onder deze koning is zeer goed beschreven in 1 Kronieken 29-30. Er is een herstel van de tempel die al vervallen lijkt en een vernieuwing van de beloften van priesters en levieten. Hij laat de bronzen slang vernietigen want ze was als een afgodspaal voor velen geworden (Num.21:9 / 2 Kon.18:4). Wanneer de tempeldienst hersteld is worden alle Israëlieten uitgenodigd naar Jeruzalem te komen om er Pesach te vieren (Deut.16:1-8), zelfs dezen van het tienstammenrijk zijn uitgenodigd (1 Kron.30:1-12). Het volk reinigt zich van alle soorten plaatselijke afgoderij (31:1). Door deze handeling van Hezekiah is hij zegevierend ten oorlog getrokken tegen zijn vijanden (1 Kon.18:7,8). Vernieuwing door Josia. Josia was slechts acht toen hij koning werd en begon God te zoeken (2 Kron.34:3). Toen hij twaalf was reinigde hij Jeruzalem, Juda, Manasse, Ephraïm en Simeon van de altaren van afgoden (34:4-7). Op zijn achttiende werd het boek van de wet opnieuw gevonden in de tempel (2 Kon.22:3-10 / 2 Kron.34:14-18). Vanaf die tijd gaat hij op zoek naar andere afgodische praktijken in het ganse land (2 Kon.23:1-25) en laat het Pesach vieren (2 Kron.35:1-19). Dit was volgens de historicus die Kronieken schreef het grootste Paasfeest ooit gehouden sinds de dagen van Samuël (2 Kron.35:18). Vernieuwing onder Ezra & Nehemia. Het lange gebed van verootmoediging door de Levieten (Neh.9:5-37) doet denken aan Gods genadeverbond met de kinderen van Abraham. In het gebed is duidelijk onderstreept dat het volk alle voorgaande dingen heeft ondergaan omdat ze ontrouw waren aan Gods verbond. Het volk gaat hierop in en zal zich in de toekomst houden aan Gods wetten die Mozes heeft ontvangen (9:38; 10:28-29). Men zal de vreemde vrouwen uitbannen (10:30 / Exod.34:16) en de Sabbat en de Sabbatsjaren naar de wet onderhouden (Neh.10:31 / Exod.23:10-12 / Lev.25:1-7). Men zal zowel de tempel als de levieten in ere houden en volgens de wet er naar leven (Neh.10:32-39).
Gesloten met mensen die gelovig zijn = Messias-belijdende heidenen Matthéüs 26:28: “want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Dat nieuwe verbond werd niet alleen met de natie
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 104 Israël gesloten, de natuurlijke afstammelingen van de 12 aartsvaders. Als we verder lezen in het NT is het duidelijk: dat de volgelingen van Jezus Christus, zonder onderscheid van ras het hemels leven word geschonken op basis van Zijn offer aan het kruis. Toen Jezus het laatste avondmaal instelde en de christenen dit als viering in gedachten hielden beschrijft Paulus wat de beker wijn wil betekenen. Het is voor alle gelovigen uit alle rassen bedoeld. 1 Cor.11: “25 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: Deze drinkbeker IS het nieuwe verbond in Mijn bloed. Doe dat, zo dikwijls als u die drinkt, tot Mijn gedachtenis.” Het gaat duidelijk om een verbond voor zowel Joden als heiligen uit de wereld van heidenen: de grens is of je geloofd in Jezus als Messias. Dit moet wel betrekking hebben op de Messiaanse heidenen, want er zijn geen echte aanwijzingen dat in Corinthe veel Joden tot geloof gekomen waren. De twee brieven geven daar geen aanleiding toe. Handelingen 18 geeft hier wat uitleg bij: “4 Elke sabbat sprak Paulus in de synagoge en trachtte hij Joden en Grieken te overtuigen. 5 Nadat Silas en Timoteüs uit Macedonië waren aangekomen, richtte Paulus zich volledig op de verkondiging en getuigde ten overstaan van de Joden dat Jezus de messias is. 6 Maar omdat ze zich verzetten en lasterlijke taal spraken, schudde hij het stof van zijn kleren en zei: ‘U roept zelf het onheil over u af! Mij treft geen blaam. Voortaan zal ik me tot de heidenen richten.’ 7 Hij verruilde de synagoge voor het huis van Titius Justus, iemand die God vereerde en wiens huis naast de synagoge stond.” Uitzondering zijn: een Jood met de naam Aquila, afkomstig uit Pontus en zijn vrouw Priscilla, die onlangs uit Italië gekomen waren vanwege een vervolging. – Handelingen 18:2 Als Paulus dus de beker van het avondmaal de naam geeft van: “deze drinkbeker IS het nieuwe verbond” gaat het om een verbond met bekeerde heidenen, want de Joden ter plaatse hebben afgehaakt. Het is dus ook ONS VERBOND, van bekeerde = Messiabelijdende heidenen, hoewel Jeremia 31:31-34 dat oorspronkelijk niet inhield. Zodat we niet als dispensationalisten moeten denken dat die tekst nog een groter vervulling krijgt in de toekomst, allen voor Joden. Het is vervuld en het enige dat echt waard is te onthouden is dit: het blijft geldig voor elke Jood die nog niet Jezus als Messias heeft aangenomen. Want in die wet, als men hem goed leest, weten we de Messias nog verkondigd worden. Handelingen 18 spreekt niet in raadselen: bekeerde heidenen zijn ook leden van het Nieuwe Verbond.
Zowel Joden als heidenen zijn nu onder de hoop van God geplaatst en hebben vrede in Jezus Eph.2:11-19: “11 Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt, 12 dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld. 13 Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. 14 Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, 15 heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, 16 en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. 17
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 105 En bij Zijn komst heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren. 18 WANT DOOR HEM HEBBEN WIJ BEIDEN DOOR ÉÉN GEEST DE TOEGANG TOT DE VADER. 19 Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God.” Deze drie teksten geven daar de uitleg bij wat het in werkelijkheid wil betekenen. Romeinen 5:2: “Door Hem hebben wij [zowel Joden als heidenen] ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.” Eph.3:12: “ In Hem hebben wij [zowel Joden als heidenen] de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen, door het geloof in Hem.” Hebreeën 10:19: “Omdat wij [zowel Joden als heidenen] nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus.” Aan allen wie daar problemen mee hebben, vooral de volgelingen van de bedelingleer: het Israël zoals het vroeger was KOMT NOOIT MEER TERUG. We moeten niet naar het letterlijke Jeruzalem optrekken maar naar het hemelse: alleen zij is onze geestelijke MOEDER. G. K. Beale geeft in zijn studie over Galaten 6:16 terecht deze opmerking: “Paulus ziet waarschijnlijk in dat heidenen de eindtijd zegeningen niet apart kunnen genieten van Joden, want de enige manier om deel te nemen aan een dergelijke zegening wordt gedaan door het identificeren met Christus, het ware Israël, het ware “zaad van Abraham” (Gal.3:16,29). Heidenen dienen niet langer te verhuizen naar het geografische Israël om daar “toevlucht” te vinden of om zich te bekeren tot het geloof van die theocratische natie en ze hebben om te worden beschouwd als echte Israëlieten niet meer nodig om het nationale teken van Israël (de besnijdenis) op te nemen. Integendeel, nu, in het nieuwe verlossende-historisch tijdperk gelanceerd door de dood van Christus en Zijn opstanding, moeten heidenen zich alleen maar verplaatsen naar Christus om spiritueel de, “schuilplaats”te vinden in Hem, en het geloof in hem om te zetten om werkelijke Israëlieten te zijn.” blz.217 Verder uitgewerkt in APPENDIX 2: de gemeente van Christus: het overblijfsel in Israëls profetie
Joden en heidenen zijn nu door dat offer van Jezus een en afstamming of ras is onbelangrijk Rom.2:28,29: “28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, 29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 106 Gal.3:6-9: “6 Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend. 7 Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. 8 En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden. 9 Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.” Gal.3:28,29: “28 Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.” 29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”
Phil.3:3: “Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen.” De christusgelovigen van overal bestaande uit alle rassen, zijn de ware besnijdenis. De letterlijke besnijdenis is van geen tel meer zelfs bij Joden brengt hen dat nu niet dichter tot God. Als het hart niet besneden is, dan is het maar ceremonie. Jac.1:1: “Jakobus, een dienstknecht van God en van de Heere Jezus Christus, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: wees verheugd!” Spreekt over de 12 geestelijke stammen. De reden is eenvoudig: de gemeente wordt vervolgd door zowel de orthodoxe Joden als de Romeinse overheid, men gaat ergens anders wonen en is overal verspreid, een verstrooiing. Rom 12,12 “Verblijd u in de hoop. Wees geduldig in de verdrukking. Volhard in het gebed.” 2 Kor 1,4 “Die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen kunnen troosten die in allerlei verdrukking zijn, met de vertroosting waarmee wij zelf door God getroost worden.” 2 Kor 1,8 “Want wij willen niet, broeders, dat u geen weet hebt van onze verdrukking, die ons in Asia overkomen is: dat wij het uitermate zwaar te verduren hebben gekregen, boven ons vermogen, zodat wij zelfs aan ons leven wanhoopten.” 2 Kor 2,4 “Want in veel verdrukking en benauwdheid van hart heb ik u geschreven, onder veel tranen, niet opdat u bedroefd zou worden, maar opdat u de liefde zou leren kennen die ik overvloedig voor u heb.” 2 Kor 4,17 “Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg.” 1 Pet.1:1: “Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië.” Zowel Joodse als heidense christenen waren in de verdrukking en in de verstrooiing. We citeren nog eens Dr. Beale: “Deze lijn van argumentatie bevestigt verder dat de zin van Gal.6:16b deze is van “vrede en genade zij over hen, dat wil zeggen op het Israël van God” of een gelijkaardige weergave die de “hen” overeen laat komen met het “Israël van God” Vrijgekochte
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 107 heidenen vormen nu het ware Israël, “Abraham’s zaad” (Gal.3,29) samen met de Joodse christenen, omdat ze worden geïdentificeerd als en vertegenwoordigd door het individuele “zaad van Abraham”, Christus, die Israël in zichzelf vat (Gal.3:16). Bijgevolg heeft Paulus dit niet gezien als een profetische draai in de betekenis van Jesaja 54 bij het toepassen op niet-Joodse gelovigen, omdat ze nu als echte Israëlieten gezien worden en hun terugkeer naar God is een onderdeel van de vervulling van de restauratie en de nieuwe scheppingsbelofte aan Israël. Zelfs in de interpretatieve parafrase van Jesaja 54 in de SEPTUAGINTA zoals hierboven aangegeven, kan de redding van de heidenen zich niet afzonderlijk voltrekken zonder die van de Joden, maar zou geschieden als heidenen worden geïdentificeerd met de God van Israël en Israël zelf. Paulus begrijpt dat deze Jesaja-profetie aan zijn vervulling begon in Christus: als heidenen en Joden deelnemen aan de zegeningen beloofd aan Israël in de eindtijd door het identificeren met Jezus, het ware Israël en de ware zaad van Abraham.” blz.218 Laten we niet vergeten: het Israël van beneden heeft ervoor gezorgd dat Jezus werd veroordeeld. Het verdikt dat de joodse clerus uitspreekt over Jezus is hier beschreven in Matthéüs 26:64–66 HSV. “64 Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel. 65 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft God gelasterd. Waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u Zijn godslastering gehoord. 66 Wat denkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is schuldig en verdient de dood.” De clerus van het afvallige Israël heeft zijn uitspraak al voorafgaande gemaakt en nu kenbaar voor allen te horen. Paulus had nog een andere argumentatie en geeft daarbij aan dat “het Israël Gods” uit Gal.6:16 in dezelfde lijn ligt van de gelovigen uit de gemeente van Jezus die deelhebben aan: “het Jeruzalem dat boven is.” Die stad in de hemel is zelfs ONZE MOEDER. We lezen daar een gedeelte van: “21 Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? 22 Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. 23 Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. 24 Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. 25 Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. 26 Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.” Wel, Paulus hebben we in het vorige al tientallen malen geciteerd en dat zal ook in het volgende zo zijn. Waarom? Hij krijgt een opdracht van de Heer zoals uit 2 Timothéüs 1:11 blijkt:
“waarvoor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heidenen.” We citeren ook nog eens van Thomas R. Schreiner, The Church as the New Israel and the Future of Ethnic Israel in Paul, Studia Biblica et Theologica 13, (1983), blz.21
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 108 “Maar als Paulus begrijpt dat het zaad van Abraham degenen zijn die de belofte ontvangen, zijn die dan de ware erfgenamen van Abraham en Isaak en hoe kan de uitdrukking van toepassing zijn op heidenen? Het antwoord van Paulus is te vinden in Gal.3:16,29. Hij stelt dat Christus het ware zaad van Abraham is. Dus, heidenen die uit hoofde van hun deelname aan Christus, kinderen van Abraham worden en erfgenamen van de belofte aan Abraham, Isaak en Jakob. Als Robinson [een ander theoloog] het juist heeft dat de uitdrukking “zaad van Abraham” in Galaten enkel verwijst naar de niet-Israëlietische nakomelingen van Abraham, dan is het punt van Paulus moeilijk te begrijpen. Uit de Galatenebrief blijkt Paulus niet alleen te verklaren dat Joodse gelovigen vallen onder de categorie van kinderen van Abraham, maar ook de niet-Israëlietische zijn nakomelingen. Hij blijft erbij dat zij de ware erfgenamen van Abraham zijn, de ontvangers van de erfenis aan Abraham beloofd, door Christus. Ze nemen deel aan de privilegies die de Joden dachten alleen voor henzelf gereserveerd waren. Met andere woorden, bij Paulus is er de overdracht van een titel tot de gelovige heidenen, die meestal werd beperkt tot Joden.” De theologen van het dispensationalisme willen de muren van scheiding tussen Jood en heiden die Jezus heeft afgebroken opnieuw opbouwen. Letterlijke of doorzichtbare uit dik plastiek. Volgens Epheziërs 2:14 heeft Jezus de midden-muur verbroken/afgebroken die vroeger bestond tussen Jood en heiden. In Epheziërs 3:4-6 wordt ons verteld dat God de heidenen in hetzelfde lichaam met de Joodse gelovigen opneemt. Voordien had Jezus al gezegd dat ongelovige Joden geen kinderen van Abraham zijn, Johannes 8:39. Maar wedergeboren heidenen zijn wel de kinderen van Abraham zegt Paulus in Galaten 3:7,29. Het is duidelijk: niet alle Joden naar het vlees zijn onderdeel van het ware Israël, Romeinen 9:6,7. Echter, wedergeboren heidenen zijn echte geestelijke Joden, terwijl de ongelovige Joden het niet zijn. - Romeinen 2:28,29. Er is geen verschil meer tussen de Joden en de Grieken, Romeinen 10:12 / Handelingen 10:34-35 / 11:18 / 15:9. Dat is duidelijk en eenvoudige de lering van het Nieuwe Testament: het nieuwe, ware geestelijke Israël van God is samengesteld uit heidense en Joodse discipelen van Jezus en die zijn kinderen van Abraham door het geloof. Historisch gezien is dat ook te achterhalen de vroege kerkvaders zijn het er allemaal over eens dat christenen nu het ware Israël zijn: Clemens, Barnabas, Hermas, Justinus de Martelaar en de auteur van de Didache. Ja, maar, zal een dispensationalist opmerken: het is toch Justinus die voor de eerste maal Galaten 6:16 van toepassing brengt op de gemeente van Jezus? Ja, dat klopt, maar geef daar geen verkeerde interpretaties aan zoals ik wel tien maal gelezen heb. Het is echt niet omdat een tekst maar rond 160 zo is uitgelegd geworden, dat men mag leren dat er TOEN DOOR DE KERKVADERS een tweesporenbeleid ingevoerd werd. Dat bijvoorbeeld een Clemens Romanus gewoon vertelde aan zijn lezers: mensen als jullie Jood zijn blijft dat dan maar, het is een weg naar God. Dat is niet zo. Ga eens rondneuzen op http://clemensvanrome.blogspot.com/ We gaan naar http://kerkvaderignatius.blogspot.com/ en citeren Ignatius (vertaling Jos M. Strengholt ) “In zijn brief aan Magnesia lezen we ook:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 109 Wordt niet misleid door vreemde leerstellingen en verouderde mythen, want die zijn waardeloos. Want als we doorgaan te leven in overeenstemming met het Jodendom, geven we toe dat we geen genade hebben ontvangen. (Magnesia 8:1) Het is totaal absurd om Jezus Christus te belijden en het Jodendom te praktiseren, want het Christendom ging niet in het Jodendom geloven, maar het Jodendom in het Christendom. (Magnesia 10:3) Aan de gemeente in Philadelphia schreef Ignatius: Maar als iemand het Jodendom aan jullie uitlegt, luister niet naar hem. [Als hij] niet spreekt over Jezus Christus, beschouw ik ze als grafstenen en de graven van de doden. (Philadelphia 6:1) Ik hoorde sommigen mensen zeggen: ‘Als ik het niet in de Archieven vindt, dan geloof ik het niet in het evangelie.’ En toen ik tegen ze zei: ‘Het is geschreven’, antwoorden ze me: ‘Dat is precies de vraag’. Maar wat mij betreft, de ‘archieven’ zijn Jezus Christus, de onveranderlijke archieven zijn zijn kruis en dood en zijn opstanding en het geloof dat door Hem komt. (Philadelphia 8:2)” De conclusie is zondermeer dat het gebruik bij de eerste maal dat een tekst door een Kerkvader aangehaald er geen uitsluitsel is dat de gedachte die hij weergeeft niet vroeger in de kerk leefde. Eenzelfde kan gezegd worden van de drie-eenheid. De term komt maar uit de jaren 170/180 maar de gedachte en de weergave van de godheid van Jezus zien we al zeventig jaar voordien bij de Kerkvaders omschreven. “What’s in a name?” [Over de christologie van de Kerkvaders zie onze: De-Jehovah’s-Getuigen-over-DE-DRIE-EENHEID-2016, Hoofdstuk 12 , Oude dwalingen in een nieuw pak gratis op de site SCRIBD of ISSUE.COM]
Christus sticht zijn kerk op basis van het overblijfsel Israëls Ondanks dat er zo weinig Messiasbelijdende joden zijn, moeten we niet denken dat ze niet de belangrijkste schakel zijn tussen Messiasbelijdende heidenen en hun Verlosser Jezus. Jezus is een jood zegt men, en dat is natuurlijk terecht, maar wie dan niets verder daarna zegt heeft de waarheid onrecht aangedaan. Jezus is véél meer dan een Jood. Ja, de kern van de christelijke gemeente is door Christus persoonlijk binnen het Jodendom bij elkaar gebracht. De gemeente ontstond niet door de prediking van Paulus onder de heidenen, dat is maar een latere toevoeging. Toen Jezus als 30-jarige werd gedoopt was dat de “openbaring aan Israël” van hun Messias. Het was al voorspeld in enkele profetische uitspraken. Jes.11:2 HSV: "Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN.” Jes.42:1 HSV: "Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 110 God zalfde hem met de heilige Geest. En Handelingen maakt dat zonder enige twijfel duidelijk in 10:38 HSV: “hoe God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht en hoe Hij het land doorgegaan is, terwijl Hij goeddeed en allen die door de duivel overweldigd waren, genas, want God was met Hem.” Vanuit de hemel kondigde God dit aan. Deze man zal alle messiaanse voorspellingen vervullen. Johannes 1:29-34 HSV: “29 De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt! 30 Híj is het van Wie ik gezegd heb: Na mij komt een Man Die voor mij geworden is, want Hij was er eerder dan ik. 31 En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met het water. 32 En Johannes getuigde: Ik heb de Geest zien neerdalen uit de hemel als een duif, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tegen mij gezegd: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het Die met de Heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd dat Híj de Zoon van God is.” Matthéüs 3:16-17 HSV: “En nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Zich komen. 17 En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Dat was voor velen een schok. Zijn komst als Messias was voor Israël tegelijkertijd de grootste test voor het joodse volk. Een poort tot God die geopend werd zoals nooit tevoren maar Jezus was ook een schandaal voor velen. Een “steen des aanstoots” en een “rots die hen doet vallen.” De relatie van het Joodse volk en de God van het verbond: zou een hoogtepunt moeten zijn maar was voor velen een dieptepunt. God heeft daarvan ook nog het beste gemaakt. De Messias zou ook “losser” zijn van de heidenen! Romeinen 9:31-33 HSV: “31 Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen. 32 Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, 33 zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikel- blok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” Een niet te onderschatten catastrofe. Ps. 118:22 HSV: "De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden." Jes.8:14 HSV: "Hij zal tot een heiligdom voor u zijn, tot een steen des aanstoots, en tot een rots waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël, tot een strik en een val voor de inwoners van Jeruzalem. Jes 28:16 HSV: "daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is. Wie gelooft, zal zich niet weghaasten."
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 111 Matt. 21:42: "Jezus zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwers verworpen hadden, die is tot een hoeksteen geworden; dit is door de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? 1 Petr. 2:6: “Daarom staat er in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een hoeksteen die uitverkoren en kostbaar is; en: Wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Ps. 2:12: “Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt. Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!" Spr.16:20: "Wie verstandig omgaat met het woord, zal het goede vinden, en wie op de HEERE vertrouwt: welzalig is hij." Al tijdens de prediking wijst Jezus op het verharde hart van zijn volksgenoten. En daar komt achter de hoek reeds bekering van heidenen kijken. Matthéüs 12:30 HSV: “Wie niet met Mij is, die is tegen Mij; en wie niet met Mij bijeenbrengt, die drijft uiteen.” Matthéüs 18:20 HSV: “Want waar twee of drie in Mijn Naam bijeengekomen zijn, daar ben Ik in hun midden.” Matthéüs 23:37 HSV: “Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!” Johannes 10:16 HSV: “Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.” Jesaja 56:8 HSV: “De Heere HEERE, Die de verdrevenen uit Israël bijeenbrengt, spreekt: Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen, naast hen die al tot Hem bijeengebracht zijn.” Dat ging in twee stappen: 1°) de Messiaanse herder start met het zoeken naar de grondleggers van zijn gemeente: allen joden. 2°) Als die er niet meer zullen zijn zal het overgrote deel uit de heidenen geroepen worden. Denk nog eens aan de beloften aan Abraham. In het kort als inhoud: het is hoe Christus een nieuw Israël stichtte. Johannes 12:32 HSV: “En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen naar Mij toe trekken.” Marcus 3:14-15 HSV: “En Hij klom de berg op en riep bij Zich wie Hij wilde; en zij kwamen naar Hem toe. En Hij stelde er twaalf aan om bij Hem te zijn, en om hen uit te zenden om te prediken.” Matthéüs 16:18-19 HSV: “18 En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.19 En Ik
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 112 zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.” Matthéüs 18:18 HSV: “Voorwaar, Ik zeg u: Alles wat u op de aarde bindt, zal in de hemel gebonden zijn; en alles wat u op de aarde ontbindt, zal in de hemel ontbonden zijn.” Joh.20:22 HSV: “En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest.” Ik citeer uit een jongerenblad Isreality Magazine 2015, uitgave december 2014, een gedeelte van een Bijbelstudie door Geert-Jan van der Spek, om aan te tonen dat zijn visie met het vorige niet alleen in strijd is maar ook et wat volgt. Het kan niet zomaar enkele zaken uit uiteenlopende Bijbelteksten aan elkaar rijgen en daar enkel conclusies aan verbinden. “Het is dus niet Bijbels om te zeggen dat Israël voor God een volk is als alle andere. Dat zal in de toekomst ook blijken: volgens Simeon zou Jezus Israël verheerlijken. Lukas 2:32 Ik denk dat dit nog moet gebeuren. Hij gaat voor Israël het Koninkrijk herstellen, Handelingen 1:6 Hij gaat de vervallen hut van David (Israël dus) weer opbouwen Handelingen 15:16 en Hij brengt de verstrooide kinderen van Israël weer thuis. Johannes 10:16 Mattheüs 24:31 Als de volheid van de heidenen is binnengegaan, Romeinen 11:25 als Jeruzalem genoeg vertrapt is door heidenen, Lukas 21:24 dan zal de Messias zich weer over Zijn volk ontfermen. Niet-mijn-volk wordt dan: Mijn volk. Hosea 2:22 Romeinen 9:25 Heel Israël zal dan zalig worden. Romeinen 11:26 Ik geloof dat dit zal gebeuren als Jezus terug komt. Dan zal Israël zien Wie zij doorstoken hebben (of: aan de hemel zal het teken van de zoon des mensen verschijnen) en men zal over Hem rouw bedrijven als over een enig kind. Zacharia 12:10, Mattheüs 24:30 Ze zullen roepen: Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heere! Mattheüs 23:39 Hij zal daarna als Jood over de wereld heersen; ons de eeuwige thora onderwijzen. Micha 4:2, 7 Openbaring 19:15 Hij heeft Zijn Joodse identiteit immers nooit verloren. Openbaring 5:5” Geert-Jan van der Spek die het artikel hierboven schreef zou beter moeten nazien wat de visie van de Heer is. Tegen het einde van zijn prediking zal Jezus het definitieve oordeel over het joodse volk aankondigen. De joodse leiders besluiten dat Hij Israëls Verlosser niet is en men Hem moet verwerpen. Jezus, wist al dat het eraan kwam en geeft Zijn goddelijke visie op hun gedachten van moord op Zijn persoon. Matthéüs 21:43 HSV: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.” Matthéüs 23:32 HSV: “31 Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. 32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! 33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen?” De maat van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 113 Israëls schuld is voor God vol, er kan niets meer bij. Zijn oordeel is daarom: “het koninkrijk van God zal u worden afgenomen/ontnomen/weggenomen.” Dat wil zeggen, dat het joodse volk niet langer het theocratische volk van God op aarde is. God zal verdergaan met het ware Israël. Enkele jaren later is dat duidelijk: de verenigde gelovigen het overblijfsel van de joden die hun God willen dienen, en gelovige heidenen. we krijgen er tijdens de prediking van Jezus al een voorsmaak van. Dat is als een Romeinse Centurion meer geloof toonde in de macht van Jezus dan ooit iemand in Israël al had gedaan. Jezus zegt daarover: Matthéüs 8:11-12 HSV: “11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, 12 en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.” Lucas 13:29 HSV: "En daar zullen er komen van oost en west, van noord en zuid, en zij zullen aan tafel gaan in het Koninkrijk van God." Mat.21:43: HSV: "Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.” De theocratie zoals de dispensationalisten erover schrijven komt niet terug. Het is in de woorden van Jezus duidelijk, dat Christus het koninkrijk van God, beloofd aan mensen uit alle rassen en volken, “uit het oosten en het westen.” Indien Israël als volk in Jezus was gaan geloven, dan was het ware verbondsvolk van God op de eerste plaats gebleven in het wereldrijk. Het koninkrijk is nu sinds men Hem verworpen heeft, een geestelijk rijk geworden. De “nieuwe David” zit op zijn troon en regeert over de wereld. Doordat ze de door God aangewezen koning niet wilden aannemen, faalde de joodse natie. Christus vernieuwde Gods verbond met zijn twaalf apostelen, letterlijke joden qua geslacht maar geestelijke joden qua roeping en uitverkiezing. Lees eens wat Jezus aan die Schriftgeleerde zegt die hem in het midden van de nacht komt bezoeken, verhaald in Johannes 3. We mogen het beeld van Pinksteren in gans die affaire niet onderschatten. Hier is de NIEUWE WERELD geboren. Deze apostelen zullen op zoek gaan naar de eis van Jezus naar zijn leerlingen uit alle volken en te “dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.” (Matthéüs 28:19). De dispensationele uitleg van “Het Israël van God” in Galaten 6:16 lijkt niet alleen een beetje in strijd met de strekking van de brief aan deze Griekse gelovigen, het is in strijd met dat epistel voor de volle 100%. De centrale gedachte van de brief is verwoord in het derde hoofdstuk: “1 O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was? 2 Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? 7 Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. 25 Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. 26 Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. 29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 114 Samengevat en concluderend: In de gemeente van Jezus is het onderscheid van Jood en heiden totaal verdwenen! Er is vanuit Gods standpunt geen contrast tussen christenen van Joodse achtergrond en heidense! Er is geen apart koninkrijk voor ‘Joodse christenen’ en een klasse ‘christenen uit de heidenen’! Er zijn toch geen twee soorten van christendom, twee gemeenten/kerken!
Een lange nota over Matthéüs 25:31-46. Het laatste oordeel. Waarom doen we dat? Om de eenvoudige reden dat men dat in de leer van de bedelingen dit verhaal zet op een tijdstip dat niet Bijbels te verantwoorden is. En men doet dat bewust: zo kan men de “broeders van de parabel verklaren als over de joden in het vlees. Maar bedenk eens dat de gemeenteleden de broeders zijn van Jezus volgens het Nieuwe Testament: het vleselijke Israël heeft dat verspeeld. Dit is de reden waarom we dit hier achteraan zetten bij dit hoofdstuk. Sommigen beschrijven dit Bijbelgedeelte in vervulling gaande na een nog toekomstige duizendjarige regering. In de klassieke theologie is dit de beschrijving van het laatste oordeel. In enkele Evangelische en Pinkstergroeperingen gaat dit in vervulling na de opname van de gemeente. Waarna nog een duizendjarige regering plaats vindt met Israël als centrale plaats van aanbidding; Israël en de schapen hebben dit oordeel overleefd. Dezen die beweren dat deze gelijkenis aan het begin van de letterlijke duizend jaren uit Opb.20 zal plaats vinden kunnen dit niet wáármaken. Want aan deze uitspraak van de Heer is niets meer te wijzigen, terwijl er nog een aantal in het oordeel van Opb.20:11-15 zullen verworpen worden. Die worden dan twéémaal geoordeeld over een periode van 1000 jaar, iets dat tegen de Schrift ingaat. Daar is iedereen éénmaal geoordeeld. Zijn er twee boeken des levens en twee boeken der werken? Van elk één; één voor het begin van de duizendjarige regering en één erna? En het zijn dan ook (meestal) dezelfde die zeggen dat men in die duizendjarige regering nog tot christelijk geloof kan komen. Dit is dan toch bij deze teksten weerlegd! Er is dus slechts één gevolgtrekking te maken in dit verband: er komt géén duizendjarige regering. De parabel van de schapen en de bokken kan slechts in vervulling gaan op het ogenblik van de tweede komst en zonder dralen daarop aansluitend de schepping van de nieuwe hemel en aarde, want het is deze die de schapen erven. Laat ons aan die uitleggingen enige aandacht besteden. H. Berkhof, zegt in ’De crisis der midden-orthodoxie’, Nijkerk, 1952 blz.34,35: “wij vermijden het over de hel te spreken. Je mag de mensen immers niet bang maken. We vergeten daarbij, dat Jezus in zijn gelijkenissen de mensen wél bang heeft gemaakt. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht geven? De goede preek dringt ons in een hoek, waarin wij niet langer vrijblijvend kunnen toekijken (...) Omdat wij niet over de hel durven te spreken, wordt de hemel een bleek en vanzelfsprekend geval. Omdat wij geen bedreigingen meer durven uit te spreken worden de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 115 beloften in onze mond flauw en nietszeggend. En de mensen die voor ons zitten, behoeven niet te beslissen.” We gaan daarom niet mee met de redenering van Jb. Klein Haneveld die het volgende zegt in de brochure 'Het duizendjarig Rijk' (Het Morgenrood n°35), z.j., blz.8: “De groep volkeren die zich aan de rechterhand van Christus bevinden, zullen de kern vormen van de wereldbevolking gedurende het Duizendjarig Rijk. De volkeren die aan zijn linkerkant gezet zijn, zullen gaan naar “de eeuwige pijn.” De grond van dit oordeel der volkeren is de wijze waarop zij Zijn “broeders” behandeld hebben (d.i. het Joodse overblijfsel) gedurende de verdrukking, die dan juist geëindigd is. Vele gelovigen verwarren het oordeel der volkeren in Mattheüs 25 met het “laatste oordeel” voor de Grote Witte Troon in Openb. 20. Maar hierover behoeft in het geheel geen verwarring te bestaan. In de eerste plaats moeten wij letten op het verschil in tijd van deze beide oordelen. Het oordeel der volkeren zal geschieden, zodra Christus is wedergekomen in heerlijkheid. Het oordeel voor de Grote Witte Troon zal echter plaatshebben op de “jongste dag”, nadat Christus reeds duizend jaren op aarde geregeerd heeft. Verder zullen bij het oordeel van de Grote Witte Troon alleen “de doden” worden opgewekt om te staan voor God. Bij het oordeel van Mattheüs 25 is in het geheel geen sprake van een opstanding, het is eenvoudig een oordeel over de levende “volkeren.” Laten wij in dit steeds bedenken, dat deze profetie te maken heeft met de zgn. christelijke volken onder wie het evangelie reeds gepredikt werd” (onderstreping is van de schrijver zelf). Deze opmerkingen zitten vol Bijbelse en theologische problemen. Vooreerst moeten we ons de vraag stellen: waarom nog een afgescheiden regering van 1000 jaren toevoegen aan wat de Heer thans doet. Want Hij is nu al Koning en Heer over zowel de wereld als de gemeente. In de volle zin van het woord: want anders hebben al de volgende Schriftuurplaatsen geen enkele betekenis meer, en het zijn slechts een deel van de teksten die we aanhalen in dit verband. Zie o.a. Joh.17:4,5 / Hand.2:31-36 / 4:25-29 / Eph.1:18-23 / Phil.2:9-11 / Col.2:15 / 1 Pet.3:22 / Opb.1:1823. De dingen die beschreven worden in Ps.2 gaan in vervulling sinds de Hemelvaart. Met Pinksteren is de Heilige Geest gekomen en heerst de Messias te midden van zijn vijanden.
Psalm 2 gaat thans in vervulling En we gaan enkele details bekijken uit deze Psalm 2. Vooraf de lijst van de aanhalingen en verwijzingen uit deze Psalm in het NT: Vers: Ps.2:1 1,2 2 7
Citaat: Opb.11:18 Hand.4:25,26 Opb.19:19 Mat.3:17 15:3
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 116
8 8,9 9 11
Marc.1:11 Luc.3:22 9:35 Joh.1:49 Hand.13:33 Heb.1:5 5:5 Heb.1:2 Opb.2:26,27 Opb.12:5 19:15 Phil.2:12
Dit is de lijst die we terugvinden in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966. Nestle / Aland hebben nog voor Ps.2:1,5,12 = Opb.11:18 en Ps.2:2 = Opb.6:15 / 11:15 en Ps.2:7 = Heb.7:28 en 2 Pet.1:27. In H. Wilmington’s, ’Book of Bible lists’, Tyndale, 1987 vinden we voor vers 7 ook nog aangegeven Mat.17:5 en Marc.9:7. Even tussendoor daarom ook nog dit: de kracht van God, de Heilige Geest, de vervanger van Jezus is door Hem voorzegt bij het laatste avondmaal. Die Geest zal werken in de gelovigen. Dat is een aanwijzing dat er wat op het spel staat te gebeuren dat totaal anders is dan wat in het Oude Testament aan de orde was. De gelovigen zullen van God uit leven en getuige zijn van dat wonder. Dat is een nieuwe hemel en nieuwe aarde die is beloofd. Wat de Geest zal ingeven aan de gelovigen zal op de aarde bewerkt worden. En nog eens onderspreept: dat is in geestelijk zin. Het gaat er niet om dat we de aarde moeten ontginnen maar om de harten van de mensen naar God toe te brengenl Joh.14:26 HSV: "Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb. Joh.15:26 HSV: "Maar wanneer de Trooster is gekomen, Die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van de waarheid, Die van de Vader uitgaat, zal Die over Mij getuigen. Joh.16:7 HSV: " Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden." Bij zijn heengaan, de opname ten hemel, herhaald Jezus dat en apostelen en schrijvers van het evangelie spreken later over de vervulling ervan. Hand.1:8: HSV: "maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen." Lucas 24:49 HSV: "En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden." Hand.2:4 HSV: “4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.” Hand.11:15: "En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin."
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 117 Hand.19:6 HSV: "En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en profeteerden." Epheze 3:16 HSV: "opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens." Met Pinksteren in Handelingen 2 beschreven, is de nieuwe wereld begonnen, een nieuwe aarde en een nieuwe hemel. De oude, die vanuit God naar Mozes toekwam en waar Israël al die tijd mee geleefd had: die heeft God zelf afgeschaft! Twijfel er niet aan, a.u.b., dat God dat mag doen! De paralleltekst van Jes.2 is te vinden in Micha 4:1-5. Het vers vier ervan verwijst naar 1 Kon.4:25, bij wijze van illustratie. Naar de vredestijd van Salomo tijdens zijn regering. Vers vijf wijst naar de eeuwigheid en niet naar een duizendjarige regering. De tekst toepassen op zo een tijdstip is dus foutief. De WT heeft aan deze teksten volgende interpretatie gegeven in hun recente Bijbels (?) woordenboek: “De profetie van Jesaja en van Micha. In Jesaja 2:2 en Micha 4:1 vormen de woorden “laatst der dagen” de inleiding tot een profetie over de tijd waarin mensen uit alle natiën naar “de berg van het huis van Jehovah” zouden stromen. In een typologische vervulling werd de aanbidding van Jehovah in de tijd tussen 29 en 70 G.T., gedurende het laatst der dagen van het joodse samenstel van dingen, verhoogd boven de hoge positie die heidense natiën aan hun valse goden toekenden. De Koning, Jezus Christus, maakte “een doorbraak” doordat hij de ware aanbidding verhoogde, waarop eerst een overblijfsel van de natie Israël zich bij hem aansloot en vervolgens mensen uit alle natiën hem gingen volgen (Jes 2:2; Mi 2:13; Han 10:34,35). In een tegenbeeldige vervulling, is het laatst der dagen van dit samenstel van dingen, is de aanbidding van Jehovah hemelhoog verheven. De Koning, Jezus Christus, heeft het overblijfsel van het geestelijke Israël tot de zuivere aanbidding geleid, en een grote schare uit alle natiën is hen gevolgd. - Opb 7:9.” ’Inzicht in de Schrift’, deel 2, 1997, blz.141. (wij onderlijnen). M.a.w. voor een Jehovah’s Getuige gaat dit thans geestelijk in vervulling zoals dat al eens geschied was in de tijd van de eerste christenen. Ze beweren dat ze het nieuwe verbondsvolk zijn, niemand anders. Ook Mormonen leren iets dergelijks, ze noemen zich trouwens “de heiligen van de laatste dagen.” Men mag deze vervulling ook niet interpreteren zoals Jb. Klein Haneveld doet die het volgende zegt van Ps.2: “De Here Jezus leeft en zit thans aan de Rechterhand van de troon Zijns Vaders in de hemel. Hij is daar, onbereikbaar voor zijn vijanden, verborgen bij God! Maar de dag nadert, dat Jezus tot grote schrik der naties andermaal in deze wereld zal komen om de volken te oordelen, om Zijn vijanden onder zijn voeten te verpletteren en om zijn koninkrijk van gerechtigheid en vrede op aarde op te richten (...) Met de kruisiging en de dood van de Here Jezus is de profetie dan ook allerminst uitgeput (...).” Zie 'Gods antwoord op de rebellie der volken', (Het Morgenrood brochure n°32), z.j., blz.9. Dan volgt een lang verhaal dat Christus nog terugkomt om over de volkeren te heersen in een duizendjarige regering. Maar dat is in de Psalm iets inleggen dat er niet staat. De aanhaling van de Psalm zo kort na Pinksteren door Petrus en Johannes (in Hand.4:25,26) maakt het duidelijk dat de Heer vanaf dat moment regeert en heerst “in het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 118 midden van zijn vijanden” (Ps.2:6 en 7 en Ps.110:2). Wie aan het einde van Zijn regeerambt niet zal voldoen aan de voorwaarden om het eeuwige koninkrijk te beërven zal verwijderd worden uit Zijn tegenwoordig rijk dat de aanloop is tot het eeuwige (vers 9). Over een duizendjarige regering waarin Hij slechts over de aarde regeert staat in Psalm 2 niets. De Heer regeert thans met liefde over zijn volk. En over zijn vijanden met de dreiging dat indien ze niet vrijwillig Zijn koningschap aanvaarden verbrijzeld worden onder het gericht van Zijn oordeel (verzen 10-12). Dat is trouwens één van de problemen van dezen die de toekomstige duizendjarige regering prediken, hun Christologie gaat mank op het punt van het Koningschap van de Heer. Zoals ook trouwens Adventisten verkeerdelijk de verzoening beoordelen, die nog niet volledig zou zijn, dan wanneer ze is toegepast. De Gemeente Gods: Priesters, Profeten, en Koningen. Vervolgens is er ook de vraag: waar en waarover regeert Gods Gemeente en sinds wanneer? Wat zeggen verdedigers van de duizendjarige regering hiervan. We citeren uit W.J. Ouweneel, ’Wat is Christelijke hoop?’, Uit het Woord der Waarheid, 1975, blz.41,42: “Heerst Christus dan nu al niet met de ontslapen gelovigen over de wereld? Zeker niet. Nooit zegt de Schrift dat ontslapen maar nog niet opgewekte gelovigen nu al heersen. Zij zúllen over de aarde heersen (Openb.5:10), maar pas na de eerste opstanding. Maar wat nog veel sterker spreekt: ook Christus Zelf heerst nu nog niet! Niet het tegenwoordige maar het toekomstige aardrijk is aan Christus onderworpen; nu zien wij nog niet alle dingen aan Hem onderworpen (Hebr. 2:5,8). God heeft tot de Heere Jezus gezegd: “Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet heb tot een voetbank voor uw voeten” (Hand.10:34,35). Is dat al vervuld? Nee, Christus wácht Zelf nog op de vervulling van dit Woord. God zal Hem stellig straks de troon Zijner vader David geven (Luk.1:32), maar nu zit de Heere Jezus nog niet op deze eigen troon van Hem, maar ten rechterhand van God in Díens troon. De Heere zegt Zelf: “Wie overwint, die zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en mij gezet HEB met Mijn vader op Zijn troon” (Openb.3:21). De regering van Christus wordt onveranderlijk gezien als plaatshebbend na Zijn wederkomst, zoals we ook zagen in Openb.19 (vs.15) en 20 (vs.4 en 6)” (wij onderstreepten wat de schrijver heeft schuin gezet, zwart en onderstreept is door onszelf). Er staat hier een en ander dat doet denken aan onwetendheid van het ambt dat de Heer nu uitoefent: “Maar wat nog veel sterker spreekt: ook Christus Zelf heerst nu nog niet!.” Dat iemand van dat kaliber zulke een “onkunde” op papier zet is verbazingwekkend! Lees de volgende Schriftuurplaatsen die aantonen dat elk volwassen lid van de gemeente van Christus thans is aangesteld als: priester, profeet en koning. Daar komt geen onderscheid aan te pas van ras, stand of biologische sekse (Gal.3:26-29). Bekeerde Joden zijn niet beter dan bekeerde heidenen. Priesters: 1 Pet.2:9 (vergelijk Ex.19:6) / Eph.2:18 / 2 Tim.4:6 / Heb.13:15,16. Offeren redelijke eredienst aan God Rom.12:2 Brengen geestelijke offers 1 Pet.2:5. Aanbidden in Geest en Waarheid Joh.4:23.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 119 Wij zijn tot lof van Zijn heerlijkheid Eph.1:12,14 / 2 Thes.1:12. Profeten: Hand.2:14-22 / Phil.4:8,9 / 1 Tim.4:6 / 5:17. In het doorgeven van het evangelie 2 Tim.2:2 In het openbaar belijden Rom.10:10. Wanneer wij de Heer belijden zal Hij ons Belijden bij Zijn Vader Mat.10:32,33. Koningen: Col.1:13,14 / Opb.1:6 / 5:9,10. De gemeente is in oorlog met de machten en regeerders van de duisternis Eph.6:12 (vgl.1 Joh:2:15). Elke gelovige in de gemeente heeft door de Heer nu reeds een plaats gekregen in de hemelse gewesten Eph.2:6. Daarin zijn we door genade méér dan overwinnaars Rom.8:37-39 (vgl.Rom.7:22,23). Gelovigen hebben “de boze overwonnen” 1 Joh.2:14 èn de goddeloze “wereld” 1 Joh.5:4. We delen thans reeds in Zijn verheerlijking Rom.1:17. We zijn mede-erfgenamen met Christus Rom.8:17. Dit is de tijd waar gelovigen de goede strijd strijden 1 Tim.6:12 / 2 Tim.4:7 Om naar waarde te schatten wat het koning-zijn van de gemeente en haar gelovigen inhoudt, kan men dit het best illustreren met wat het koning-zijn van Christus is. In het OT was voorzegt dat het koningschap over Israël steeds in het geslacht van David zou blijven (1 Sam.7:16). Toen de engel Gabriël verscheen aan Maria om haar het nieuws te melden dat ze een zoon zal baren voegt hij hieraan toe: “en Hij zal als koning over het huis van Jacob heersen tot in eeuwigheid” Luc.1:33. Wanneer het boek Openbaring dat thema aanhaalt lezen we over Hem dat Hij “heerst in alle eeuwigheid” en “Koning der koningen” is (Opb.11:15 / 17:11). Maar wat in die tussentijd? Wat vanaf Zijn opstanding tot Zijn tweede komst? Regeert Hij nu al? Zo ja, sinds wanneer? En op welke wijze? Zijn lijn van afstamming loopt van Abraham naar David de eerste “echte” koning in Israël (Mat.1:1). De engel Gabriël spreekt over Hem als de toekomstige “koning over het huis van Jacob” (Luc.1:32,33). Maria profeteert de vervulling van de beloften aan Abraham gegeven en daar is in een later stadium de ganse wereld bij betrokken (Luc.1:46-56). Zacharias bezingt het herstel van “het huis van David.” Het “heilige verbond (...) verbond dien Hij (God) zwoer aan Abraham” zal God gedenken (Luc.1:69,70,72,73). De Magiërs gaan op zoek naar “de koning der Joden (...) want wij hebben zijn ster gezien” (Mat.2:2). De profeet Simeon ten slotte looft God wanneer hij de kleine Jezus in zijn armen neemt. Hij heeft nu met eigen ogen “het heil van de wereld” gezien (Luc.2:29-32), dus de heilbrenger voor de ganse wereld. De Zoon Gods is volgens Zijn vroegste discipelen - en dat ligt 30 jaren na de aangehaalde teksten hierboven - een “koning Israëls” (Joh.1:50). Voorstanders van het chiliasme leggen nadruk op de plaats van waaruit de Heer zal regeren; in Jeruzalem. De nadruk die de Schrift echter legt op Zijn koningschap is niet het territorium waarover geregeerd wordt maar het feit dat
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 120 Hij “alle macht” heeft. En dat is de grondbetekenis van zowel het Hebreeuwse woord “malkut” als het Griekse “basileia”: het wijst naar de autoriteit in het koninkrijk, de regeermacht. De Heer geeft dit van zichzelf te kennen bij de Hemelvaart (Mat.28:18) en zó wordt het door Paulus geïnterpreteerd sinds die Hemelvaart (Eph.1:20-22). De Heer regeert thans en de zichtbaarheid in Jeruzalem heeft daar niets mee te maken. De Heer heeft Zijn regeerambt bijna 2000 jaar geleden opgenomen. Het is géén regering “door geweld” maar door “het woord en de Geest” (Joh.14:23 / 16:30). Christus dwingt niemand. Het is een liefdevolle uitnodiging om zich onder Zijn heerschappij te plaatsen (Luc.14:23 / Joh.6:67). Wie tot Hem komt (wie onder Zijn regering wil leven) mag ook zeker zijn van de bescherming van deze koning (Mat.16:18). Niemand of niets kan dat in de weg staan. Vijanden niet en zelfs de dood niet (Joh.10:28 / 1 Pet.1:5). Dat wil zeggen: Jezus, de zoon en énige wettelijke opvolger van David, regeert al en hoeft niet te wachten om daar mee aan te vangen in een toekomstig rijk. Hij “heeft” getriomfeerd over machten en overheden en zit nu “in” de troon van God en doet Zijn werk als koning (Mat.26:64 / Eph.4:8 / Col.2:15 / Opb.3:21). Nu zeggen verdedigers van een komende duizendjarige regering dat de gelovigen natuurlijk thans priesters en profeten zijn. (Zie o.a. Bijbelles n°8 van Scofield in ’Het Morgenrood’ brochure n°27, z.j., blz.12; alle gelovigen zijn priesters. En in Les n°12, op blz.19 staat dat alle gelovigen getuigen (profeten) moeten zijn; met verwijzing naar Hand.1:8 / Joh.3:11 / 2 Tim.1:12). Alleen moeten we volgens hen het koningschap, dat we samen delen met de Heer, in de toekomst zetten. Maar daar wringt dan iets gezien de teksten die we hebben aangehaald. We zijn als gelovigen nu al opgenomen in: “het koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Col.1:13). Dat wil niet zeggen in de toekomst, maar vanaf het moment dat men door God uit de duisternis van de wereld is weggenomen; m.a.w. op het moment van de wedergeboorte van elke christen. Dat zegt de context in de brief aan de Colossenzen duidelijk. Wat is dat koningschap van de gelovigen dan? Dit is niet zo moeilijk te begrijpen gezien we al in het OT een aanduiding vinden die op hetzelfde wijst. Vierhonderd jaar vóórdat er sprake was van énige koning in Israël was het volk zelf al uitverkozen tot een geslacht van “priesters en koningen.” Want in die zin was het verbond gesloten op Sinaï. En die tekst uit het OT wordt door Petrus toegepast op het nieuwe geestelijke Israël, op Messias-belijdende uit de Joden en uit de Heidenen (Ex.19:6 / 1 Pet.2:9,10). De nieuwe “besnijdenis” bestaat uit zowel Joden als Heidenen. Samen vormen ze het Nieuwe Israël (Gal.6:16). In 'Korte verklaring der Heilige Schrift, De Openbaring des Heeren aan Johannes' van S. Greijdanus, Kok, 3de druk 1955, lezen we bij Opb.5:9,10 de volgende woorden: “En Hij maakte zijn gekochten en gelovigen een koninkrijk Gode, en priesters, Hem tot heiligen dienst, en tot koningen over de gehele aarde. We hebben hierbij reeds de voorstelling van hetgeen eerst ten volle werkelijkheid zal zijn na den jongsten dag. Het aanvankelijke was ook toen wel gewerkt; en kan de eeuwen door in meerdere of mindere mate gezien worden. Maar wat hier gezongen wordt, zal in rechte volheid eerst verwerkelijkt en aanschouwd worden na den jongsten dag. Met dit lied leven we in den geest dus reeds in den toestand der eeuwigheid” (blz.110). En op blz.28,29 als uitleg bij Opb.1:6: “Wat God Israël wilde doen zijn, dat maakt de Heere Christus Zijn verlosten,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 121 hier in beginsel en bij aanvang, eens in volle glorie. Hij verbindt hen allen aan elkander, en doet hen gezamenlijk zijn een volk, Zijn volk, en wel een koninkrijk, waarvan Hij Zelf de Koning is. Alles is daarin wel geordend, in een schone, vaste maar toch vrije, eenheid, waarin het alles schittert van Zijn goedheid, wijsheid, en majesteit.” Een derde aantekening naar aanleiding van de opmerkingen van Jb. Klein Haneveld is in verband met de “behandeling” van de broeders. Het zou om Israël gaan en hoe de “andere volkeren” hen behandelen. Laat ons dan eerst duidelijk stellen dat dit Schriftgedeelte zegt dat “al de volken” voor de Heer verzameld worden. Dat wil zeggen dat ook Israël er moet bij gerekend worden en dat ook zij geoordeeld en waar nodig veroordeeld worden. Dat de term “alle volkeren” in het NT ook Israël insluit ziet men uit volgende Schriftuurplaatsen. Het evangelie moet aan “alle volkeren” gepredikt worden, dat wil zeggen ook aan Israël (Mat.28:19 / Hand.1:8). Abraham is de vader van vele “volkeren”, letterlijk al zijn vleselijke afstammelingen, maar tevens geestelijke vader van alle gelovigen uit de andere volkeren (Rom.4:16,17). Thans moet gepredikt worden “gehoorzaamheid des geloofs (...) onder alle volken” dus ook Israël is niet uitgesloten (Rom.16:26). Zie voor het gebruik van de term “alle volkeren” nog Opb.5:9 / 10:11 / 14:6,8 / 18:3 / 21:24 / 22:2. En we gaan nog iets verder in op de betekenis van “alle volkeren” zoals uitgelegd in de leer van Scofield. Robert Strong, in leven professor homiletiek aan de Reformed Theological Seminary in Jackson, antwoordde daarop in 1942 als volgt: “De stelling is dat met de komst van Christus naar deze aarde hij alle levende volkeren zal oordelen al naar gelang de wijze waarop ze met de Joden gehandeld hebben. Slechts dezen die ze met goedheid hebben behandeld “als broeders” van Christus zullen het duizendjarige rijk binnengaan (...) Zowel theologische als exegetische argumenten zijn naar voren gebracht door wie deze leer aannemen. Maar de vraag hangt in zijn totaliteit af van slechts één ding: wat is de betekenis van de uitdrukking “alle volkeren” - panta ta ethne. Heeft deze uitdrukking te maken met volkeren in de zin van een politieke grootmacht? Indien niet wat is dan de betekenis? Men kan dan zonder dat er enige tegenspraak is zeggen dat nergens anders in het NT er een voorbeeld zou zijn dat “alle volkeren” wijst op een georganiseerde regering. Merk dat op bijvoorbeeld in Mat.28:19 waar Jezus het volgende zegt: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen.” Het gaat dan om dezelfde Griekse uitdrukking. Nu zal toch niemand leren dat de Heer hiermee bedoelde dat zijn discipelen de regeringen van deze aarde moesten onderrichten. De betekenis is duidelijk dat ze de mensen van alle volkeren moesten leren. In Markus 11:17 lezen we dat Jezus zegt: “Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken?” Het is een aanhaling die Hij maakt uit Jes.56:7 dat gedeeltelijk het volgende zegt: “mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken.” Nu vertaald Hand.15:17 dit begrip als “alle heidenen.” En in Rom.16:26 zegt Paulus dat Gods geheimenis is geopenbaard “tot bewerking van gehoorzaamheid (...) onder alle volken.” De zichzelf steeds herhalende betekenis is deze van; mensen uit alle volkeren.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 122 Thayer zegt dat de term ta ethne wijst op “vreemde volkeren” die de ware God niet aanbidden, paganisten, heidenen” en voegt eraan toe dat Paulus de term zelfs gebruikt voor heidenchristenen. Vincent zegt over Mat. 25:32: “Het gehele mensenras, ofschoon het woord “volken” meestal gebruikt wordt voor heidenen in onderscheid van de Joden!” De gevolgtrekking kan dan slechts deze zijn: C.I. Scofield, Dr. Feinberg en alle anderen die hier iets belangrijks willen achter zoeken, van wat een alledaags Engels (of Nederlands G.B.) woord voor volken is hebben de belangrijkheid van dit bijbelgedeelte niet juist ingeschat” (J. Skilton en C. Ladley edit., ’The New Testament Student and Bible Translation’, Vol. IV, Presbyterian and Reformed Co, 1978. Het artikel van R. Strong is ’The Olivet Discourse and the Lord’s Return’, citaat blz.230,231). En nog een detail dat te maken heeft met de Griekse tekst. Het begrip volken is in het origineel een onzijdig woord. Nu spreekt vers 32 over “hen” in de mannelijke vorm. En “gij gezegenden” en “gij vervloekten” in vers 34 en 41 zijn dit eveneens. De grammatica verplicht ons om in de woorden “ta ethne” niet één of andere vorm van regering te zien maar de individuen waaruit ze zijn samengesteld. Wanneer de uitspraak volgt na de scheiding zijn “deze” en de “rechtvaardigen” ook weergegeven in de mannelijke vorm. Vierde opmerking over de leer van Jb. Klein Haneveld: de broeders = het vleselijke Israël. Maar dat staat niet in de tekst. En een goed inzicht over wat de prediking van Christus inhoudt verplicht ons zeker niet tot die interpretatie. Integendeel. Ofschoon de Heer met nadruk zegt dat Hij gekomen is om Israël' s bekering te bewerken toch horen we ook reeds doorklinken dat heidenen (andere volkeren) daar niet van uitgesloten zullen worden. Israël zowel als de wereldse “andere” volkeren moeten zich “bekeren” of ze gaan hun eigen veroordeling tegemoet. Zie voor Israël Mat.5:22,26,29 / 10:28,33 / Hand.5:31 / 13:24 en voor de volken Luc.24:47 / Hand.11:18 / Rom.2:4 / 2 Pet.3:9. Ook “omkeren” (andere stappen zetten in je leven) zit er in voor Israël én “andere” volkeren. Zie voor Israël Mat.13:15 / Marc.4:12 / Luc.1:16,17 / Joh.12:40 / Hand.3:19 en voor “andere” volkeren Hand.11:21 / 14:15 / 15:19 / 26:18,20. Voor alle mensen zonder onderscheid zijn de voorwaarden tot ontvangen van het “zoonschap” van God dezelfde. Er bestaat géén apart evangelie voor Joden en een ander goed nieuws voor “andere” volkeren. Daaruit volgt dat wanneer Christus over “mijn broeders” spreekt we twee uitleggingen moeten openlaten maar zeker geen identificeren met het vleselijke Israël voorop moeten stellen. De ene manier om over de broeders van de Heer te spreken zou zijn dat het slaat op Zijn “geestelijke broeders” en dat zijn niet slechts de gelovigen uit Israël. Uit welke “stam” of “volk” ze dan komen doet er niet toe. En de tweede uitleg, een modernere, is dat de broeders van de Heer alle verdrukten, hongerige en dorstige voorstellen. En beide zijn verdedigbaar vanuit teksten uit het evangelie van Matthéüs zelf. Zie voor het eerste Mat.12:48-50 / 18:15,21,35 / 23:8 / 28:10 waar “adelphos” (broeders) in de zin van geestelijke geloofsbroeders staat. Zie voor het tweede, de identificatie van de “adelphos” als de arme, verdrukte in letterlijke zin Mat.5:22,23,24,47 / 7:3,4,5. Elke gelovige in Christus is verplicht deze “goede werken” te doen, anders is zijn geloof een dood geloof (Mat.7:12 / Heb.11:6,7).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 123 Rom.8:29: “Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.” Heb.2:11: “Immers, zowel Hij Die heiligt als zij die geheiligd worden, zijn allen uit één. Daarom schaamt Hij Zich er niet voor hen broeders te noemen.” En nog een vijfde opmerking volgt uit de vierde. Er is in dit oordeel geen sprake van verdienste van de schapen. Ook zij moeten, of ze er zich van bewust zijn of niet, weten dat wát men ook doet, steeds in de optiek staat van de “onnutte slaaf” (Luc.17:10). Achter het verhaal van de schapen en de bokken staat de soevereine schuldvergeving van de Heer (Marc.2:10 / Mat.10:22). Het gaat in het gericht steeds om liefde, dat het hoogste gebod is, en genade en vergeving van schuld waar wij niet meester over zijn of zelf in de hand hebben. De gelijkenis in Mat.18:21-35 is daar een goede illustratie van. Laat ons het paard niet achter de kar spannen. Dat wij als gelovigen géén antisemitische gevoelens mogen hebben is duidelijk, we mogen trouwens geen énkel volk haten! Men mag Mat.25:31-46 dus niet uitleggen alsof het om rassenhaat gaat, daar spreekt de parabel niet over. Over het al dan niet accepteren van het Joodse volk in de staat Israël gaat het ook niet, terwijl de verdedigers van de leer van de toekomstige duizendjarige regering dit meestal voorop zetten. Hierin zijn Jehovah's Getuigen en Zevende-dag-Adventisten uitzonderingen want dezen hebben een variante op de gewone leer van de duizendjarige regering. Geen van beiden geloven in het herstel van Israël als Gods volk in dat land in het Midden Oosten. De korte inhoud van wat deze gelijkenis ons wil zeggen is dan deze: I Een troon in heerlijkheid (verzen 31,32a). 1) De Heer der heerlijkheid zit op de troon (Joh.5:22,27 / 1 Cor.2:8). 2) Engelen vergezellen de Heer om Zijn werk te doen (Mat.13:41,42 / 2 Thes.1:7,8 / Judas 14). “Zijn engelen” zullen dit werk zonder morren uitvoeren (Mat.16:27 / Marc.8:38). 3) De volken staan vóór de troon om zonder onderscheid in het oordeel te komen “Om een ieder te vergelden naar zijn daden” (Mat.16:27). Goed en kwaad dat tot nu toe ongemengd in de kerk en de wereld naast elkaar bestonden worden van elkaar gescheiden voor de eeuwigheid(Mat.13:24-30). II Een scheiding (verzen 32b,33). 1) Christus kent wie Hem toebehoort en wie niet (Joh.10:14 / 2 Tim.2:12). 2) De scheiding is “als volk” en “als individu” de éne gescheiden van de ander (Rom.4:12 / 2 Cor.5:10). Zoek niets te bewijzen op theologisch vlak uit de volgorde van die scheiding. In Mat.13:49 worden “de bozen uit het midden der rechtvaardigen” door de engelen afgezonderd. Maar in de voorafgaande gelijkenis - van het sleepnet - worden goede vissen verzamelt van tussen de ondeugdelijke Mat.13:48.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 124
3) Elk krijgt bij de scheiding een plaats toegewezen (Eph.1:4 / 2 Tim.1:9). Dat wil zeg gen dat de eerste fase van de Wederkomst reeds achter de rug is t.t.z. “de opstanding uit de doden” (Marc.13:27). De laatste bazuin heeft geklonken (1 Cor.15:52 / 1 Thes.4:16) en de opgewekte doden worden geoordeeld. a) schapen aan één zijde, rechts, de plaats van eer (Ps.110:1 / Marc.16:19 / Opb.1:16,17). b) bokken aan de andere zijde, links, de plaats van oneer (Mat.7:23 / 2 Thes.1:9). c) van een gulden middenweg is er géén sprake. Er kan na dit oordeel geen verzoening meer zijn of aflossing van zonden in een vagevuurtoestand (Mat.7:13,14 / 12:30). III Een zegen over de schapen (verzen 34-40). 1) De uitnodiging “kom tot Mij”, wil zeggen aangenomen en verzoend (Mat.11:28 / Marc.10:14 / Joh.7:37). 2) Zij beërven het koninkrijk; voor eeuwig (Joh.14:1-3 / Rom.8:17 / 1 Pet.1:3,4). 3) Gezegend omdat ze als gelovigen niet slechts hoorders maar daders in geloof bleken te zijn (Gal.6:10 / Jac.2:5). IV Een verwerping van de bokken (verzen 41-45). 1) Een afwijzing: “Ga weg.” Nu zegt de Heer nog steeds: “kom tot Mij.” 2) Zij gaan naar een plaats waar ook de duivel (Satan) en zijn engelen zullen zijn; voor eeuwig. Dat is wég van God, van Christus en van het koninkrijk. 3) Op grond van hun hebzucht en eigenliefde zullen ze geoordeeld worden. Ze zijn nooit een deel van Christus geweest of hebben deelgehad aan Zijn Koninkrijk. Ze waren vijanden van de Heer (Hand.9:4,5). V De eeuwigheid (vers 46). 1) Bokken gaan voor eeuwig naar de plaats van duisternis, zonder God en een eventuele wijziging in de toekomst zit er niet in (1 Cor.6:9 / Opb.14:9-11). 2) Schapen gaan voor eeuwig met God - Vader, Zoon en Heilige Geest leven op een nieuwe hemel en aarde (Opb.21:1,2). 3) De uitspraak is onherroepelijk en de beslissingen zijn gevallen voor eeuwig, ze zijn niet meer te wijzigen. Mag ik dit lijstje nog meegeven van het Boek Handelingen waar de “opstanding” zeer centraal staat. Deze van Jezus en de toekomstige.! De volgelingen van Jezus die dat als onderwerp in hun prediking hebben en het opstaan van alle mensen leren dat. Die goed gedaan heeft en ook die het verkeerde gedaan hebben. Omdat Jezus is opgestaan hebben we ook zicht op die opstanding:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 125 Hij is de eerste, de laatsten zijn deze bij het complete oordeel. Dan is er vreugde voor de gelovigen en straf voor de bozen. Van meerdere opstandingen met duizend jaar er tussenin kent dat boek Handelingen niets. Handelingen 2:31: “daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Christus dat Zijn ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien.” Handelingen 4:2: “geërgerd, omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden.” Handelingen 4:33: “En de apostelen legden met grote kracht getuigenis af van de opstanding van de Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen.” Handelingen 17:18: “En enige epicurische en stoïsche wijsgeren raakten met hem in een twistgesprek. En sommigen zeiden: Wat zou deze praatjesmaker toch willen zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding.” Handelingen 17:32: “Toen zij nu over de opstanding van de doden hoorden, spotten sommigen daarmee. En anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen.” Handelingen 23:6: “En Paulus, die wist dat het ene deel bestond uit Sadduceeën en het andere uit Farizeeën, riep in de Raad: Mannenbroeders, ik ben een Farizeeër en zoon van een Farizeeër. Ik word geoordeeld over de hoop en de opstanding van de doden.” Handelingen 23:8 “De Sadduceeën zeggen namelijk dat er geen opstanding is en geen engel of geest, maar de Farizeeën belijden het beide. Handelingen 24:15: “Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 126
HOOFDSTUK 4 HET “ISRAËL VAN GOD” IN GALATEN 6:16! Dit jaar valt Israëlzondag op 1 oktober, de preektekst is voorzeker nog niet vastgesteld. In 2011 en 2016 was een van die teksten: Psalm 122:6. Voorafgaande en daarna verschenen overal artikelen en oproepen om te bidden voor Israël en Jeruzalem. In 2011 was op vele plaatsen ook Galaten 6:16 daaraan gekoppeld. Over die beide teksten willen we wat zeggen: de titel van dit hoofdstuk is dus, waarom ook niet: “HET “ISRAËL VAN GOD.” Hier een voorbeeld hoe de media over deze zaak meestal spreken en schrijven. We lezen in de nieuwsbrief op christenenvoorisrael.nl/_documenten/gebedsbrief_zomer_2011.pdf “Bidden voor Israël is niet optioneel voor christenen. Veel christenen bidden voor een verscheidenheid aan onderwerpen. Fantastisch, maar niemand kan de indringende Bijbelse oproep naast zich neerleggen om te bidden voor het hart van Israël, de stad Jeruzalem. “Bidt Jeruzalem vrede toe: mogen wie u liefhebben, rust genieten.” Psalm 122:6. “Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen.” Jesaja 62:6. In de afgelopen eeuwen was er misschien nog het excuus dat Jeruzalem niet zichtbaar was. En bidden voor de vrede van een hemels Jeruzalem? Daar is toch altijd vrede? Maar nu is Jeruzalem de hoofdstad van de Joodse staat Israël en heeft meer dan ooit vrede nodig. De dreiging van terreur is er altijd aanwezig, net als de druk om de stad opnieuw te delen. Of de stad onder het bewind van islam te brengen.” WAT ER NU WERKELIJK IN PSALM 122:6 STAAT! De Hebreeuwse tekst zegt “sha'alu shalom Yerushalem yeshaleyu.” In het OT is “shalu” in de King James vertaling 173 weergegeven als “vragen, navragen, verzoeken, groet, groeten” en 1 keer en SLECHTS 1 KEER, vertaald als “bidden” hier in Psalm 122 vers 6. (Zoek: Strong's Number H7592 en http://lexiconcordance.com/hebrew/7592.html) In de lijst die volgt met vertalingen zijn er enkele die “ask” = “vraag” hebben in plaats van “pray” = “bidt.” Dat lijkt beter te passen bij het Hebreeuwse grondwoord. We citeren: onvertaald en als u het niet leest heeft u niet veel gemist: Psalms 122:6 (IHOT) 6 H7592 שׁאלוPray H7965 שׁלוםfor the peace H3389 ירושׁלםof Jerusalem: H7951 ישׁליוthey shall prosper Brown-Driver-Briggs' Hebrew Definitions (van: studybible.info/strongs/H7592)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 127 שׁאל שׁאל 1. to ask, enquire, borrow, beg a. (Qal) 1. to ask, ask for 2. to ask (as a favour), borrow 3. to enquire, enquire of 4. to enquire of, consult (of deity, oracle) 5. to seek b. (Niphal) to ask for oneself, ask leave of absence c. (Piel) 1. to enquire, enquire carefully 2. to beg, practise beggary d. (Hiphil) 1. to be given on request 2. to grant, make over to, let (one) ask (successfully) or give or lend on request (then) grant or make over to Origin: a primitive root TWOT: 2303 Parts of Speech: Verb Dit vers Psalm 122:6 heeft gelijkenissen met deze twee andere uit de Psalmen: Psalm 51:20: “Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.” Psalm 137:6: “Laat mijn tong vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet aan u denk, als ik Jeruzalem niet doe uitstijgen boven mijn hoogste blijdschap.” Dit is de vertaling van het vers door enkele Oude Engelse Bijbels: Coverdale's Translation O praye for the peace of Ierusale, they shal prospere that loue the. Modern Spelling Tyndale-Coverdale O pray for the peace of Jerusalem; they shall prosper that love thee. Geneva Bible Pray for the peace of Ierusalem: let them prosper that loue thee. Bishops Bible Pray for the peace of Hierusalem: they shall prosper that loue thee Catholic Douay-Rheims Bible Pray ye for the things that are for the peace of Jerusalem: and abundance for them that love thee. King James Version Pray for the peace of Jerusalem: they shall prosper that love thee. King James Version with Strong's numbers 6 H7592 Pray [H8798] H7965 for the peace H3389 of Jerusalem H7951 : they shall prosper [H8799] H157 that love [H8802] thee.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 128
Enkele vertalingen van http://christianisrael.freevar.com/Psalms+122:6 1853 Leeser Old Testament Pray ye for the peace of Jerusalem; may those that love thee prosper. Young's Literal Translation Ask ye the peace of Jerusalem, At rest are those loving thee. John Nelson Darby Translation Pray for the peace of Jerusalem: they shall prosper that love thee. American Standard Version Pray for the peace of Jerusalem: They shall prosper that love thee. Jewish Publication Society OT Translation with ASV modified to reflect the Byzantine text Pray for the peace of Jerusalem; may they prosper that love thee. Joseph Bryant Rotherham Translation Ask ye for the peace of Jerusalem, They shall prosper, who love thee! Concordant Literal Version Ask for Jerusalem's well-being; May those loving you be at ease. Bible in Basic English O make prayers for the peace of Jerusalem; may they whose love is given to you do well. Modern King James Version Pray for the peace of Jerusalem; those who love you shall be blessed. Literal Translation Version Pray for the peace of Jerusalem; those who love you shall prosper. exeGeses Companion Bible Ask for the shalom of Yeru Shalem; they who love you are content: A Conservative Version Pray for the peace of Jerusalem. They shall prosper who love thee. World English Bible Pray for the peace of Jerusalem. Those who love you will prosper. American King James Version Pray for the peace of Jerusalem: they shall prosper that love you. Updated King James Version Pray for the peace of Jerusalem: they shall prosper that love you. Complete Apostle's Bible Pray now for the peace of Jerusalem: and let there be prosperity to them that love you. David wordt genoemd als de auteur van deze Psalm. De inleiding van de Psalmen 120-134 zegt telkens: “Een pelgrimslied.” Het Hebreeuwse woord voor “pelgrimslied” betekent in werkelijkheid “stappen tijdens de klim.” Het is onduidelijk wat dit betekent. De Misjna (dat is een Joodse verzameling van geschriften over de Joodse tradities) verwijst de verzameling van vijftien Psalmen (120-134) naar de vijftien stappen van de tempel. Dat zou dan suggereren dat de Levieten deze liederen bij de beklimming van die trappen zongen. Misschien is dat ook zo. Maar het kan eerder
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 129 nog te maken hebben met de liederen die werden gezongen tijdens de drie jaarlijkse processies naar de hoofdstad, als de gelovigen “opgingen” naar Jeruzalem. Deze “bedevaartspsalmen” vallen ongeveer samen qua belang met het “hallelpsalmen” (Ps.113-118 bevatten allen een Halleluja uitroep), Psalmen die in het bijzonder op de grote pelgrimsfeesten gezongen werden: op Pasen, Pinksteren, en op het Loofhuttenfeest. Uit Marcus 14:26 lijkt al dat met Pasen die Psalmen gezongen werden: “En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.” Hier gaat het om het laatste van de reeks liederen. In de traditionele Reformatorische of Rooms Katholieke kringen is de benadering van deze tekst iets heel anders dan het uitgangspunt van evangelische dispensatiekringen. In de Reformatorische en Katholieke [zowel Oosterse als Westerse] tradities zegt men dat het begrip “Israël” vaak typologisch geïnterpreteerd is in het Nieuw Testament. De gemeente van Jezus/de kerk wordt dan verstaan als het “geestelijk Israël.” Men gaat ervan uit dat veel dingen die in verband met Israël gezegd zijn in de Schrift toegepast worden op de kerk. De gelovige kerk van het OT is voortgezet in een nieuwe vorm - Nieuw Verbond met nieuwe wetteksten en verplichtingen – en heeft nu de naam: de Gemeente van Christus. Nu dan, de woorden van Psalm 122: 6 (recent op 2 oktober een sleuteltekst bij de ‘Israëlzondag’): “Bid om vrede voor Jeruzalem, laat het goed gaan met hen die u liefhebben.” Herziening Statenvertaling Er zijn twee uitleggingen mogelijk bij Ps.122:6 en dit is de versie van de bedelingenleer: van http://www.brunstad.org/nl/christelijk-commentaar/bid-jeruzalem-vrede-toe “Onder Gods bescherming Gods beloften aan Abraham stonden vast. Hij kreeg zijn Izaäk. Gods beloften aan het volk van Israël staan ook vast. Ze hebben hun land na tweeduizend jaar “trekken door de woestijn” teruggekregen. Het land wordt bewerkt, en de woestijn bloeit. Het land Israël is omringd door veel vijanden, maar is onder Gods bescherming. Jes. 41:14 en Jes. 32:17,18. “Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des Heren, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des Heren, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren.” Jer. 29:14. Dit is één van de vele teksten die over hetzelfde gaat, en we zien dat ze in vervulling gaan. Het is net zo onmogelijk om Israël als volk weg te vagen, als om de zon te laten stoppen met schijnen overdag en de maan en de sterren te laten stoppen met schijnen ‘s nachts. Lees Jeremia 31:35-37. Het beste wat we kunnen doen voor de mensen die in het Midden-Oosten leven, of het nu joden zijn of andere volken, is de staat Israël te steunen en “Jeruzalem vrede toe te bidden” Psalm 122:6.” In het blad Israëlaktueel van november 2011 staat op bladzijde 9 een rubriek VOORDEDE door Pieter Benard. De inleiding is als volgt: “Met de opdracht uit Psalm 122: “Bidt Jeruzalem vrede toe”, willen we u oproepen voorbede voor Israël te doen. Maandelijks noemen wij actuele gebedsonderwerpen en zo nodig lichten wij die toe, zodat u aan deze opdracht invulling kunt geven.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 130
Met enkele varianten is zo een uitleg ondertussen ook de uitleg van veel Gereformeerde en Hervormde gemeenten geworden. Maar en dit is de tweede uitleg, deze kerken hadden vroeger eigenlijk dit standpunt als in John Gill's Exposition of the Entire Bible bij dit vers: “Bid voor de vrede van Jeruzalem, ... Dit is gezegd tot de personen die de psalmist gevraagd heeft in te gaan tot het huis van de Heer, om de ware godgelovigen onder de stammen die er naartoe gingen om te aanbidden: om zijn broeders en metgezellen, ter wille van wie hij het goede wil voor Sion; voor biddende zielen, die niet naar zichzelf als enkeling zien en egoïstisch handelen, die niet alleen bidden voor zichzelf, maar ook voor anderen, voor alle heiligen, en voor de kerk van God in het algemeen, voor Jeruzalem. Niet alleen letterlijk beschouwd, hoewel dat de metropool was van de natie, en velen van dezen tot wie de psalmist het woord richt er inwoners waren, werd gevraagd te zoeken en het bidden voor hun eigen vrede waarbij zij betrokken waren, zie Jeremia 29:7, maar ook voor het geestelijke en hemelse Jeruzalem, de kerk van God, en voor de vrede ervan, dat Christus, de Man, de Vrede, de Vredestichter, die toen niet was gekomen, maar zou komen, dat de leden daarin misschien geestelijke rust genieten in hun zonen, en vrede hebben met elkaar en in vrede omgaan met hun vijanden, en genieten van de overvloed van vrede en welvaart. Die zullen in de laatste dagen bewerkt worden, en zal komen tot vrijheid van vervolging, in een vernietiging van de antichrist en alle vijanden van de kerk, in de zuiverheid van evangelische waarheden en verordeningen, en de verspreiding ervan in een groot aantal bekeringen van Joden en heidenen, in de eenheid van Gods volk in het gevoelen, aanbidding, en genegenheid, en in een grote toename van geestelijk licht en heiligheid: voor dat alles moet ernstig worden gebeden voor de weldoeners in de zaak van Christus, zie Jesaja 62:6. Er kan een toespeling op de naam van Jeruzalem zijn, gezien dat betekent “zij zullen vrede zien”, en moet worden gebeden opdat het waar zou zijn. Het argument is tot deze plicht aangespoord te worden om de volgende reden: zij moeten wel varen die u beminnen; die liefde voor Jeruzalem hebben, de kerk van God, die Christus, als Koning liefhebben, de heiligen en haar burgers, haar wetten en verordeningen, en het woord van de Heer, dat van haar uitgaat, en haar getuigenis: die wordt getoond door haar benadeling op hen, en door hun gebeden voor haar welvaart en welzijn. En die gedijen in hun uiterlijke zaken, zoals Obed-Edom en zijn familie die werden gezegend in het behandelen van de ark en de zorg ervan, en de spirituele zaken die in hun zielen floreren, zoals Gaius’s heeft gedaan, en als zodanig doen zij die het doen begunstigd met de ontdekking van de liefde van God, met een toepassing van de vergevende genade en barmhartigheid, ze hebben een spirituele honger naar het woord; wanneer ze hun gaven levendig uitoefenen, hun verdorvenheden zijn onderdrukt, geestelijk licht ontvangen en de ijver voor de waarheid is verhoogd de innerlijke kracht is vernieuwd en er de gemeenschap met God is genoten, en zo zijn ze vruchtbaar in elk goed werk.” Dat is een serieuze boterham maar de bedoeling van John Gill is deze:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 131 1) Het Joodse volk moet bidden voor Jeruzalem om gezegend te worden 2) de kerk vanouds is de gemeente van thans en ook voor dat HEMELSE Jeruzalem moeten we bidden 3) Gill zou NIET BIDDEN VOOR HET JERUZALEM VAN VANDAAG IN HET LAND PALESTINA / ISRAEL, in tegenstrijd met modernere exegeten. 4) De kerk van Jezus is voor hem en allen in zijn tijd = het vervolg van de kerk van het Oud Testament, het gelovige overblijfsel met daarbij gelovige heidenen. In het commentaar van Matthew Henry lezen we bij dat vers: “David roept anderen op die het goede voor Jeruzalem willen, v. 6, 7. Bid voor de vrede van Jeruzalem, voor het welzijn ervan, en al het goede toewensen, voornamelijk voor het verenigen van de bewoners erin onderling en hun behoud van de invallen van vijanden. Dit kunnen we echt verlangen, dat in de rust daarvan we vrede kunnen hebben, en dit moeten we oprecht bidden, want het is een gave van God, en daarvoor moet hij (David) navraag doen. Degenen die niets anders kunnen doen voor de vrede van Jeruzalem mogen ervoor bidden, dat is iets meer dan het tonen van hun goede wil, het is de aangewezen manier van het tonen van zijn goede wil. De vrede en het welzijn van de evangelische kerk, vooral in ons land, laat ernstig te wensen over en gebeden daarvoor door ieder van ons zijn gewenst. Wij worden hier aangemoedigd in onze gebeden te bidden voor de vrede van Jeruzalem: “laat het goed gaan met hen die u liefhebben.” [Nieuwe Statenvertaling] We moeten bidden voor Jeruzalem, niet uit gewoonte, of omdat het de mode is, maar uit een principe van liefde voor Gods regering over de mens en de aanbidding van God, en zo bij het zoeken naar het algemeen welzijn, zoeken we ons eigen welzijn, want zoveel heeft God de poorten van Sion lief, dat Hij zal genieten van al diegenen die van haar houden, en daarom kunnen ze geen, voorspoed hebben; tenminste zal hun ziel gedijen door de verordeningen die ze innig liefhebben.” Bij Matthew Henry kunnen dezelfde opmerkingen gemaakt worden als bij Gill. Deze Psalmen kregen de titel van “bedevaartspsalmen” (Ps.120-134) en daarin staan een reeks specifieke zaken centraal: de berg Zion, het huis van God, de tegenwoordigheid van de ark. Het priesterschap van Aäron is verondersteld, het koningshuis en de hoofdstad van het koninkrijk in het bijzonder genoemd. Moet dat geen belletje doen rinkelen? Waarom zou een tekst als Psalm 122:6 die zo uit een Joodse liturgische context is uitgenomen, nog van toepassing kunnen zijn op het huidige Jeruzalem? Waarom moeten christenen in deze tijd daarvoor Gods hulp vragen? Beter ware het te bidden voor de bekering van de Joden tot Jezus, hun Messias, die voor hen de grote onbekende blijft! Alle pogingen hen te evangeliseren, dat is wat ons zou moeten enthousiasmeren en waar we zouden moeten aan meedoen. Israël is toch onze grote broer! Voor je broer mag je wel wat doen! 122 We gaan naar het huis van de HEER 1 Een bedevaartslied, op naam van David.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 132
Verheugd was ik toen mij werd gezegd: We gaan naar het huis van de HEER. 2 Nu staan we dan werkelijk hier, Jeruzalem, binnen uw poorten. 3 Jeruzalem, prachtig gebouwde stad, in hechte gemeenschap verbonden, 4 alle stammen komen naar u toe, alle stammen van Hem, van de HEER, want in Israël hoort men zo de naam van de HEER te vieren. 5 Kijk, daar staat de rechterstoel, de zetel van Davids huis. 6 Bid voor Jeruzalem, bid om vrede en laat uw vrienden daar veilig zijn. 7 Vrede binnen uw muren, veiligheid binnen uw vesting. 8 Omwille van mijn familie en bekenden bid ik om vrede in uw midden. 9 Omwille van de tempel van de HEER onze God bid ik om voorspoed voor u. Willibrordvertaling (herziene editie 1995) De rode onderstrepingen zijn bewust gedaan: we horen van het huis van de HEER, de muren en poorten van de stad Jeruzalem, daar zou de rechterstoel van David staan en gaan de stammen naartoe. Het geheel heeft te maken met de festiviteiten van het Joodse volk en die tekst van vers 6 kan men alleen daarvoor gebruiken. En gezien die zaken niet meer bestaan mogen we niet zomaar misbruik maken van deze tekst en hem ietsje anders invullen dan wat er werkelijk in staat. Wij volgelingen van Jezus moeten toch niet bidden voor wat Hij met zijn bloedig offer volbracht en afgeschaft heeft. Dat is de wereld op zijn kop! Dat is vanuit ons inzicht de Bijbel geweld aandoen. Een opmerking van de groep waarmee we begonnen zijn en die ons toch wil laten bidden voor Jeruzalem, uit de gebedsbrief van Christenen voor Israël: “In de afgelopen eeuwen was er misschien nog het excuus dat Jeruzalem niet zichtbaar was. En bidden voor de vrede van een hemels Jeruzalem? Daar is toch altijd vrede?” Ons antwoord daarop is vrij eenvoudig. Zij geloven me dunkt niet in de leer dat de gemeente toch nu al het Koninkrijk vormt. En toch is dat zo: we zijn daar al in opgenomen. Als we vanuit Psalm 122:6 voor dat Jeruzalem bidden dan is het voor het aardse deel ervan dat nog onder het kruis staat. Een illustratie: het is iets zoals het eeuwige leven dat elke gelovige nu al heeft maar toch lichamelijk nog zal sterven. Zo bidden we voor het Hemelse Jeruzalem: dat het aardse deel ervan zou beschermd worden voor de vijanden. Deze drie teksten horen bij deze stelling.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 133 Colossenzen 1 1:13: “Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde.” 1 Thessalonicenzen 2:12: “Wij riepen u ertoe op waardig te wandelen voor God, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid.” Epheze 2:5,6: “ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden – en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus.” SAMENVATING EN CONCLUSIES:
DIT IS DE ZEER BETEKENISVOLLE TYPOLOGISCHE RELATIE TUSSEN GELOVIGE JODEN EN GELOVIGE HEIDENEN: Joden en heidenen hebben samen deel aan: “het Jeruzalem dat boven is” – Galaten 4:26 Joden en heidenen hebben dezelfde moeder: “Jeruzalem … dat is de MOEDER VAN ONS ALLEN” – Galaten 4:26 Niet het letterlijke maar hemelse Jeruzalem. Joden en heidenen zijn samen kinderen van Abraham: “die een VADER is VAN ONS ALLEN” – Romeinen 4:16,17 Joden en heidenen vormen samen de ENE olijfboom: “Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel” – Romeinen 11:17 Joden en heidenen vormen samen de ENE kudde Gods: “Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.” – Johannes 10:16 Joden en heidenen vormen samen het ENE lichaam van Christus: “zo zijn wij, HOEWEL VELEN, één lichaam in Christus.” – Romeinen 12:5 Joden en heidenen vormen samen de ENE familie van God: “Houd iedereen in ere; heb AL uw broeders lief; vrees God; eer de koning.” - 1 Petrus 2:17 DAAROM ZIJN Joden en heidenen samen: “HET Israël Gods” – Galaten 6:16
De dispensationalistische schrijvers, vermijden deze pijnlijke conclusies en implicaties. Hun onderscheid tussen Israël en de Kerk is te radicaal en geeft niet weer wat de Bijbel zegt over de verhoudingen Joden/heidenen sinds Pinksteren. Als de leer van Paulus en de andere schrijvers van het NT over het “evangelie van de genade van God” ontkracht is door dergelijke visies dan kan men alles en nog wat beweren. We moeten de leer over de eenheid van de Kerk niet uithollen met dergelijke verklaringen van Darby, Scofield, Chafer, Feike ter Velde of Willem Ouweneel. DE manier waarop ze het onderscheid tussen “Israël” en “de Kerk” maken, is zondermeer de eenheid van het lichaam van Christus ontkennen. We moeten ermee stoppen te handelen alsof God aan Israël nog een voorkeursbehandeling geeft. “HET Israël Gods” in Galaten 6:16 kan slechts over de gemeente spreken van alle gelovigen samen: uit alle volkeren. We vertalen een klein gedeelte van P. H. R. (Rob) van Houwelingen, The RedemptiveHistorical Dynamics of the Salvation of "All Israel" (Rom. 11:26a) in Calvin Theological Journal 46
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 134 (2011): 301-314. De tabel en wat er bij geschreven is. [Het is een commentaar op Romeinen 11:30,31 HSV: “30 Zoals ook u immers voorheen God ongehoorzaam was, maar nu ontferming verkregen hebt ontferming ongehoorzaamheid, 31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geworden, opdat ook zij door de ontferming die u bewezen is, ontferming zouden verkrijgen.”] Romeinen 11:30
Romeinen 11:31
u (de heidenen)
Zij (de joden)
eens (voorheen)
NU
ongehoorzaam
ongehoorzaam
nu ontferming
ontferming
door hen
door de ontferming die bewezen is
ongehoorzaam
aan u
Gods genade aan allen Het woord "allen" in vers 32, verwijst naar de genade van God, en kan alleen maar betekenen: "genade naar allen, zowel Joden en heidenen." Deze passage concludeert daarom, met de hoop-inspirerende genade van de God van Israël voor iedereen, al wie zoekt naar de zaligheid met Jezus Christus: "Want God heeft hen allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen." (HSV) Het geheim dat Paulus wilde delen met zijn heidens publiek in Rome, is dat God zijn volk niet heeft afgewezen. Samen met Ridderbos, zouden we kunnen spreken van een communicatie over en weer tussen Joden en heidenen. Of, zoals Matter het beschreef: een golvende beweging van de zaligheid: “Israëls betreurenswaardige val levert wat op voor de andere volken; in hun [= de heidenen] bekering de genade voor hen de afgewezen [= de Joden], zij [de genade] klopt met vernieuwende en zegevierende kracht op Israëls deur. Er is geen voorrang: God heeft hen allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten zo ook ontfermt Hij zich over allen. Zo is er een waarneembare geschiedenis van redding.” Volgens Matter, zag Paulus het als een mogelijkheid in Romeinen 11:11-15 en het bleek nu een werkelijkheid te. Psalm 90 geldt voor alle gelovigen: “generaties komen en generaties gaan, maar we zijn al opgenomen in de genade van God." We citeren G. K. Beale, Peace and Mercy Upon the Israel of God: The Old Testament Background in Galatians 6:16, Biblica 80 (1999) blz.206 en voetnoot n°7. [Als tegengewicht tegen deze uitlatingen van de dispensatieleer.]
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 135 “Er is echter gesteld, dat aangezien de gewone betekenis voor “kai” = “en” is ook omdat het woord “Israël” op andere plaatsen in het NT steeds verwijst naar de etnische natie, de bewijslast op anderen rust om aan te tonen dat “kai” = met betrekking tot het vorige staat en naar zowel de heidense en Joodse Christenen verwijst.”[7] 7 bijvoorbeeld, S.L. JOHNSON, Paul and the ‘Israel of God’: a Case Study, Essays in Honour of J. D. Pentecost (eds. S.D. TOUSSAINT – C.H. DYER (Chicago 1986), blz.181-196 Voor anderen is hun positie vergelijkbaar met Johnson's, zie zijn eigen discussie en die van de R. N. Longenecker, Galatians (WBC; Dallas 1990) 274. Johnson (188) is het ook eens met de stelling van Ellicott dat het onwaarschijnlijk is dat Paulus ooit “kai” heeft gebruikt met de “betekenis van uitleg.” Een aantal van de grammatica's, echter, erkennen de verklarende of epexegetische zin van “kai” als een expliciete categorie ervan in gebruik in het NT en Paulus: bijvoorbeeld, BAGD heeft zelfs een prefix voor de uitleg van de “verklarende” kai (uitgedrukt als “en zo”, “dat is”, “te weten”) met “vaak” (393, inclusief de uitvergrootte subcategorie van [“even” = “zelfs”]), daarbij verwijzend naar Rom.1:5 / 1 Cor.3:5 en 15:38 als Paulinische voorbeelden (zie ook ibid 392,. id). Het is intrigerend dat, M. ZERWICK, Biblical Greek (Rome 1963) 154, appositie (“dat is”) citeert als een expliciete categorie voor “kai” en dan Gal.6,16 benoemd als het eenzame Paulinische voorbeeld (hoewel, gevolgd door een vraagteken). Ook N. TURNER, Syntax. Vol. 3 of A Grammar of New Testament Greek, by J. H. MOULTON (Edinburgh 1963) 334335 (vermelding van onder andere de voorbeelden, Rom.1:5 en 8:17)...; F. Blass - A. DEBRUNNER - RW FUNK, A Greek Grammar of the New Testament (Chicago 1961) 229 (vermelding van, bijvoorbeeld, 1 Cor.12:15 / 15:38), A. BUTTMANN, A Grammar of the New Testament Greek (Andover 1873) 401 (vermelding van 1 Cor.3:5 / 15:38). Zie ook Rom.5:14 Ongeveer tachtig keer heeft “kai” in het NT de tegenoverstaande betekenis in de opbouw van naamwoord + adjectief + kai / + zelfstandig naamwoord , die bekend staat als de Granville Sharp regel (zie D.B. WALLACE, Greek Grammar Beyond the Basics [Grand Rapids 1996] 270-277). Zelfs onder de eerste beschrijvingen van het gebruik in Liddell-Scott (857) is het volgende:. “toevoegen van een beperking of het definiëren van een expressie”. HW Smyth, , Greek Grammar(Cambridge, MA 1920) 650 (sect. 2869) zegt: “verenigende “kai” veelal een intensivering of verhoging van kracht: is vaak “en” = “namelijk” enz.” De correcte interpretatie en vertaling van het laatste deel in Galaten 6:16 is zeer belangrijk en geeft een zekere manier van interpreteren (exegese) van Bijbelteksten weer. Slechts in de 19 de eeuw is die tekst tot een controverse uitgegroeid vanuit de kringen van de bedelingenleer. Een controverse die er vroeger niet was, men mag dat niet vergeten in wat volgt. Op slechts enkele uitzonderingen na, was “Het Israël van God” (Ἰσραὴλ τοῦ θεοῦ) steeds weer opgevat als een andere naam voor de kerk van Jezus hier op aarde. Het Griekse καὶ (in het Nederlands = “en”), dat de uitdrukking ἐπὶ τὸν Ἰσραὴλ τοῦ θεοῦ (“over het Israël van God”) voorafgaat, werd gezien als een EPEXEGETISCHE (dat is een “verklarende” = “uitleggende”) καὶ. Denk hier aan een uitdrukking als “God en Vader” waar het “en” een verklaring is van het begrip God/Vader.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 136 Romeinen 15:6: “opdat u eensgezind, met één mond, de God en [dat is een “verklarende” καὶ = “en” als een nadere uitleg van God als Vader] Vader van onze Heere Jezus Christus verheerlijkt.” 2 Corinthe 1:3: “Geprezen zij de God en [dat is een “verklarende” καὶ = “en” als een nadere uitleg van God als Vader] Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en de God van alle vertroosting.” 1 Thes.3:13: “opdat Hij uw harten zou versterken om onberispelijk te zijn in heiliging voor het aangezicht van onze God en [dat is een “verklarende” καὶ = “en” als een nadere uitleg van God als Vader] Vader, bij de komst van onze Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen.” We komen tot het slot van dit hoofdstuk nog een terug naar Pinksteren. Dit zegt de apostel Petrus, die enkele minuten voordien opnieuw herboren werd , in Hand.2:29-32 Wil 75: “29Mannen broeders, ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij gestorven en begraven is; we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag. 30Welnu, omdat hij een profeet was en wist, dat God hem een eed gezworen had, dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen, 31zei hij met EEN BLIK IN DE TOEKOMST over de verrijzenis van Christus, dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien. 32Deze Jezus heeft God doen verrijzen en daarvan zijn wij allen getuigen. ” (wij onderlijnen). Na de opstanding en verschijning aan twee discipelen is de opmerking van Jezus aan die twee, dat de Christus moest lijden op die wijze om zijn heerlijkheid in te gaan (Luc.24:16). Ook dat had te maken met vervulling. Enkele dagen later zegt in: “Mozes en de profeten en de psalmen staat moet vervuld worden (...) zodat zij de Schriften begrepen” (Luc.24:44,45). De beloofde Messias is gekomen, m.a.w. de ware Koning van Israël is gekomen (Hand.13:22-34 / Rom.1:1-7). We citeren één klein stukje uit deze laatste teksten: “En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is dat namelijk God deze vervuld heeft aan ons, hun kinderen, toen Hij Jezus verwekt heeft.” Zo zegt Paulus volgens Hand.13:32 SV. Waarom zijn er dan die beweren dat de belofte niet is vervuld, maar uitgesteld, en nog eens opnieuw aan Israël zal aangeboden worden? En tot Agrippa spreekt hij jaren later als volgt,: “En nu sta ik, en wordt geoordeeld over de hoop der belofte die van God tot de vaderen geschied is; Tot welke onze twaalf stammen, gedurig dag en nacht God dienende, hopen te komen over welke hoop ik, o koning Agrippa, door de Joden beschuldigd wordt” (SV). Dus Paulus heeft zijn leer op dat punt niet veranderd. Ter attentie van wie in de bedelingen zijn soelaas zoekt de: “belofte die van God tot de vaderen geschied is”, blijft geldig tot Zijn Wederkomst volgens Gods nieuwe versie. Tot de Mormonen en Brits-Israël zeggen we dit; de 12 stammen zijn in de dagen van Paulus niet verloren, ze aanbidden God in die tijd, in de tempel! Sinds Zijn opstanding (of eventueel Zijn Hemelvaart) is Jezus begonnen aan Zijn regering in het Koninkrijk der Hemelen. Dat is bijvoorbeeld duidelijk in Handelingen 2:25-36. Het is de vervulling van die prachtige Psalm 110:1-4. In de SV77: “Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. De HEERE zal de scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 137 in het midden van Uw vijanden. Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heerkracht, in heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad zal U de dauw Uwer jeugd zijn. De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.” Er is nog een tweede profetie die er naar verwijst, namelijk Zach.6:12,13 SV77: “En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heerscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUIT, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal de tempel des HEEREN bouwen. Ja, Hij zal de tempel des HEEREN bouwen, en Hij zal het sieraad dragen, en Hij zal zitten, en heersen op Zijn troon; en Hij zal priester zijn op Zijn troon; en de raad des vredes zal tussen die beiden wezen.” Bekijk eens het onderstaande en merk op hoe belofte en vervulling in Jezus samenvallen:
Jesaja 9:5,6 SV77: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Aan de grootheid van deze heerschappij en van de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen.” Psalm 89:3,4 SV77: “Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwig gebouwd worden; in de hemelen zelf hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen.” Psalm 132:11 SV77: “De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht van uw buik zal Ik op uw troon zetten.” Lucas 1:31,32 SV77: “En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam noemen JEZUS. Deze zal groot zijn, en de Zoon van de Allerhoogste genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven.” Het is vervuld in Jezus, niet slechts voor de Joden maar ook de heidenen die, of ze Hem aannemen als Messias of niet toch onder Zijn regerende macht staan. Eph 1:19-23 SV77 is hierin duidelijk: “En welke de uitnemende grootheid van Zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte Zijner macht, Die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft Hem gezet aan Zijn rechter hand in de hemel; Ver boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en alle naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem de Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Welke Zijn lichaam is, en de vervulling van Hem, Die alles in allen vervult” (wij onderlijnen).
Voor ons zegt dit dat heidenen in het NT en vooral bij Paulus een plaats innemen die gelijkgesteld is aan deze van de Messias-belijdende Joden. Bekijk eens deze teksten NBG:
Rom.1:5: “door wie wij de genade en het apostelschap ontvangen hebben, om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder de heidenen.” Rom.1:13: “om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen.” Rom.3:29: “is Hij niet ook de God der heidenen? Zeker ook der heidenen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 138
Rom.11:11: “Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen.” Rom.11:13: “Want ik spreek tot u, heidenen.” Rom.11:25: “totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.” Rom.15:9: “en de heidenen God ter wille van zijn ontferming gaan verheerlijken.”
Rom.15:10: “Verheugt u, heidenen, met zijn volk.” Rom.15:11: “Looft, alle gij heidenen, de Here en laten alle volken Hem prijzen.” Dat doen alle Messias-belijdende: de joodse en de anderen Rom.15:12: “Komen zal de wortel van Isaï en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen.” Jezus regeert NU! Rom.15:16: “om een dienaar van Christus Jezus voor de heidenen te zijn in de heilige dienst van het evangelie Gods, opdat de offergave der heidenen welgevallig zou wezen, geheiligd door de Heilige Geest.”
Rom.15:18: “Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door de kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes.” Rom.16:4: “Niet alleen ben ik hun dankbaar, maar ook al de heidengemeenten.” 1 Cor.5:1: “Inderdaad men spreekt van hoererij onder u en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt.” Gal.2:14b: “Indien gij, die een Jood zijt, naar heidens en niet naar Joods gebruik leeft, hoe kunt gij dan heidenen dwingen, zich als Joden te gedragen?” Het grootste probleem, voor mezelf, in de leer van de bedelingen is dat men Israël en de kerk op een manier gescheiden heeft dat het tot een twee-wegen-leer is geworden. Aan de ene kant heeft God nog zijn verbond met Israël en die gaan “hun weg” tot God en daarnaast heeft Hij zijn de gemeente van Christus als een andere weg. Men heeft van de beloften van God in vele gevallen een soort verdubbeling gemaakt, terwijl men dat niet kan bewijzen! Wel dat meerdere profetische uitspraken van het Oude Verbond in vervulling zijn gegaan in de gemeente van Christus. En die bestaat uit gelovige joden en gelovige heidenen en dat komt neer op “één weg naar God.” De verdedigers van de bedelingen leren een twee-wegen-leer. In die leer is er teveel aandacht voor Israël, voor wat niet werd vervuld omdat ze niet geloofden in de Messias Jezus maar volgens hen nog een vervulling krijgt. Maar op die manier de Bijbel uitleggen strookt niet met meerdere profetische uitspraken, veel ervan is gelinkt aan het belijden van zonden en het aannemen van God. Er zijn behoorlijk veel voorbeelden waar Paulus juist laat zien dat Christus het ware zaad van Abraham is EN DAT IN HEM een band met God kan opbouwen. Niet omdat men afstammeling is van Abraham, maar omdat men een zelfde soort geloof in God heeft gesteld als die aartsvader. Een heiden die zo handelt is ook een geestelijke zoon van dei aartsvader. Gods boodschap is sinds Pinksteren in Handelingen 2 en tot heden
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 139 dezelfde voor jood of heiden: persoonlijk geloof in Jezus als Messias. Dat is wat een echte zoon van Abraham doet: luisteren naar wat God zegt en er naar handelen. Galaten 3:14,14: "13 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt,14 opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.” Ephese 2:13-16: “13 Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. 14 Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, 15 heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, 16 en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.” Romeinen 10:17-21: "17 Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God. 18 Maar ik zeg: Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld. 19 Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Ik zal u jaloers maken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken. 20 En Jesaja durft het aan te zeggen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen. 21 Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk." Dit is geen “vervangingsleer” waar we voor pleiten: God heeft het anders gedaan. Hij heeft zijn ware volgelingen UIT HET Jodendom, in een Nieuw Israël ondergebracht. De kerk/gemeente van Jezus komt in de plaats van Israël. Dat is een toevoeging, een verrijking en een vervulling van Gods beloften aan vroegere aartsvaders voordat er sprake was van de wet van Mozes. In de leer van de bedelingen en het chiliasme is de visie er één van “scheiding. Maar God heeft in Jezus de volkeren sinds Pinksteren samengevoegd.
Wie is nu een echte Jood: is het deze die de wetten navolgt van de late geschriften van de rabbijnen overgeleverd in de Talmud en andere geschriften? Als dat zo is dan heeft Mozes gedaan want in elke geval is het de uitleg van een rabbijn die doorslaggevend is voor een jood van die strekking. En in het huidige Israël is het grootste deel van de gelovigen volgeling van de rabbijnen. Land en volk van God vraag ik me dan af: en terecht! Een slordig citaat uit https://www.protestantsekerk.nl/themas/kerk-en-israel/kerk-en-israel “Het volk Israël
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 140 De benaming ‘het volk Israël’ wordt breed opgevat. Het is het volk Israël zoals het zichzelf verstaat. Het is niet aan de Protestantse Kerk om te bepalen wie tot het Joodse volk behoren. Het Joodse zelfverstaan is heel divers. Het heeft te maken met het Joodse volk (waar ook ter wereld), de Joodse religieuze traditie en de staat Israël. Het volk Israël heeft dus niet alleen te maken met het bijbelse volk Israël, maar zeker ook met het levende Joodse volk in al zijn diversiteit en het levende jodendom in al zijn veelkleurigheid.” Citaat uit ‘Vrede over Israël‘ Januari 2014. In het artikel ‘Israël uniek’ deel 1 van Ds. Aalt Visser lezen we bladzijde 15 (zonder voetnoten): “’De vraag ‘heeft God zijn volk verstoten?’ wordt dan ook door Paulus gepareerd met een krachtig: ‘volstrekt niet!’ De apostel is zelf een voorbeeld van deze trouw van God. En met hem al degenen die God Zichzelf heeft doen overblijven als concrete gestalte van de ‘zevenduizend die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen’. De profeten spreken met het oog hierop over het ‘overblijfsel’ of de ‘rest’. Die ‘rest’ is geen restafval, dat je naar believen kunt omvormen in of vermengen met ander materiaal, waarbij het oorspronkelijk materiaal onherkenbaar wordt. Het gaat hier om een levend overblijfsel. Jesaja heeft het in hoofdstuk 11 over een tronk. Het is dezelfde stam als waaruit de Messias Jezus geboren is. Zo is en blijft de zaligheid uit de Joden.” ^^^^^^^^ Een cittaat uit: ‘Het Israël van God Schrifstudie n.a.v. Galaten 6:15-16 “Het Israël van God’ door drs. F.W. van der Rhee, uit: Vrede over Israël, jaargang 60, nr. 3, aug. 2016. “Binnen de kaders van deze nieuwe schepping mogen zowel Jood als heiden zegen verwachten. Vers 16 is een zegenspreuk. Wie in Christus is en uit Christus leeft geldt een geweldige belofte. ‘Vrede en barmhartigheid over hen en over het Israël van God.’ Wat bedoelt Paulus met die laatste woorden? Er dienen zich een aantal mogelijkheden aan. 1.Paulus spreekt hier over Israël als een nieuwe schepping. Daarmee zou de kerk de plaats innemen van de oude schepping, nl. het oude volk van God. Tegen deze opvatting pleit echter dat Paulus het hier heeft over ‘hen en het Israël Gods’. Het apart noemen van ‘hen’ (d.i. degenen die in deze regel wandelen) is bij deze opvatting niet goed meer te verklaren. 2.Een andere opvatting is dat het hier zou gaan om Israël als het Joodse volk. Het gaat er dan om dat Paulus tot nog toe in zijn brief vooral geschreven heeft voor heidenchristenen. Aan het einde noemt hij dan plotseling Israël en raakt daarmee even een totaal ander onderwerp aan. Dit om de heidenchristenen in Galatia te laten weten dat ook het Joodse volk zegen mag verwachten. Deze opvatting komt mij wat gekunsteld over. Paulus is immers uitgebreid in discussie gegaan met de judaïserende dwaalleraars. Daarbij gaat het om meer dan alleen dat zij van de heidenchristenen zouden verlangen dat ze zich laten besnijden. In hoofdstuk 4 heeft hij twee verbonden tegenover elkaar gesteld: dat van Hagar en dat van Sara. Waarbij hij in vers 26 (schrijvend aan christenen uit de heidenen!) heeft gezegd: ‘Jeruzalem is de moeder van ons allen’!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 141 Het huidige ‘Jeruzalem’ hoort echter bij het verbond van Hagar. Dat is een manier van verbonden zijn aan God, waarbij het gaat om de slavernij van de werken.
3. Het is vooral de toevoeging ‘van God’ die vragen oproept. Waarom staat er niet ‘gewoon’ Israël? Kennelijk wil Paulus benadrukken dat Israël van God is. Er blijft verbinding met Jeruzalem. Maar dan wel het Jeruzalem, waarin het niet gaat om prestatie (Hagar), maar om het leven vanuit de toezegging in Christus (Sara). Maar de kring wordt wijder: ook de heidenen mogen gaan delen in het heil van Israëls God. Het is dan ook aan te nemen dat Paulus met vers 16 bedoelt, dat vrede en barmhartigheid zij over het gelovige deel van de heidenen die samen de gelovige Joden bij Israël mogen gaan horen. Er is dan sprake van uitbreiding en inperking. De uitbreiding is die naar de heidenen toe. Daarbij is de besnijdenis niet noodzakelijk. De besnijdenis heeft immers geen eigen kracht. De inperking is gelegen in het zijn van een nieuwe schepping in Christus. Dit moet individueel worden opgevat, zoals ook de besnijdenis aan de persoon zelf wordt verricht. Wie een nieuwe schepping in Christus is, mag het heil verwachten.” ^^^^^^^^ Op http://yachad.nl/wp-content/uploads/2016/03/GS-Brochure-Studiedag-4-okt.-2013.pdf staat het Programma en toespraken van een ‘Studiedag YACHAD / TUK, GEHOUDEN OP 4 OKTOBER 2013 TE KAMPEN.’ Uit een artikel van P.H.R. (Rob) van Houwelingen ex-prof in Kampen geweest deze aanhaling. ” Scheiding Hartzeer, daar heeft Paulus dus last van als hij aan zijn halsstarrige volksgenoten denkt. De pijn gaat diep, maar heeft te maken met het evangelie dat hij verkondigt.Terwijl talloze niet-joden zich bekeren, merkt Paulus bij veel joden weerstand tegen het evangelie van Jezus Christus. Het verscheurt hem: hij is verbonden met zijn volksgenoten en toegewijd aan de Heer. Net als Mozes, die bereid was zich te laten schrappen uit Gods boek (Ex. 32:32), zou Paulus zich best willen opofferen voor de Israëlieten, als dat hun ten goede kwam. Zelfs wanneer dit zou betekenen dat hij van Christus werd gescheiden (letterlijk: ‘verbannen ‘; Grieks: anathema einai; vgl. 1 Kor. 12:3; 16:22; Gal. 1:8). In werkelijkheid voltrok zich een geestelijke scheiding binnen het volk van Gods verbond. Paulus stond op de breuklijn en moest met pijn in het hart constateren dat niet allen die uit Israël stammen werkelijk tot Israël behoren (Rom. 9:6). Toch voelde de apostel ook vreugde. Het Godsvolk van het nieuwe verbond zal zich groeperen rond de ware Israëliet, Hij die God is , die boven allen staat en te prijzen is tot in eeuwigheid! Amen. Jezus als Theos
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 142 Tegenover de afgodendienst wordt het Sjema van Israël (‘JHWH is één, en hij is de Enige’) door Paulus aangevuld met een typisch christelijke belijdenis: “Ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel of op aarde – en zo zijn er immers heel wat goden en heren –, wij weten: er is één God, de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven” (2 Kor. 8:5-6). In Filippenzen 2:9 zegt Paulus dat aan Jezus Christus de Naam geschonken is die elke naam te boven gaat: de Godsnaam. Net als in Romeinen 9:5 gaat het dan over de verheerlijkte Christus. Zie verder nog de verbindingen ‘onze God en Heer’ (2 Tes. 1:12; zo eventueel ook Jak. 1:1) of ‘onze God en redder’ (Tit. 2:13; zo ook 2 Petr. 1:1), maar het is omstreden of in deze uitdrukkingen een of twee personen zijn bedoeld. Naast deze paulinische passages vermeldt het Johannes-evangelie de belijdenis van Tomas, die de opgestane Jezus aansprak als ‘mijn Heer en mijn God’ (Joh. 20:28). Dit vinden we terug in de proloog (Joh. 1:1 en 18; de betekenis van 1 Joh. 5:20 is niet eenduidig). En Hebreeën 1:8-9 past een citaat uit Psalm 45 toe op de verheerlijkte Christus, zodat Hij God wordt genoemd. De eerste christenen waren allemaal joden. Zij bleven de God van Israël dienen, maar gingen naast de Vader ook zijn Zoon vereren. Daaruit blijkt dat het niet onverenigbaar was met het joodse monotheïsme om Jezus als God te betitelen. Je zou kunnen spreken over een ‘mutatie binnen het jodendom’ (Larry Hurtado).” (bladzijde 22,23) ^^^^^^^^ We citeren P. H. R. (Rob) van Houwelingen, ‘The Redemptive-Historical Dynamics of the Salvation of "All Israel" (Rom. 11:26a)’ Calvin Theological Journal 46 (2011): 301-314, onze vertaling. Van https://biblicalstudies.org.uk/pdf/ctj/46_301.pdf “"Over Israël, NIET AAN Israël Aan het einde van de Romeinen 9-11, staan de bekende hoofdstukken die de relatie tussen God en zijn verbondsvolk behandelen, Paulus worstelt er met de vraag: Hoe kan de weigering van veel van zijn landgenoten Jezus te erkennen als de Messias van Israël, betrekking hebben op Gods trouw aan het volk van Abraham? Paulus spreekt tot bepaalde broeders en zusters in de gemeente van Rome, wie hij wil niet onwetend laten hen van een bepaald mysterie te spreken. De gelovigen tot wij hij spreekt zijn niet van Joodse afkomst: "Ik ben in gesprek met u heidenen," zegt hij (Rom. 11:13). Paulus praat er over, maar niet rechtstreeks aan Israël. In Romeinen 11:28-32, vinden we de reeks "zij-gij-allen-mannen", en het is duidelijk dat dezen die Paulus adresseert als "gij" van heidense afkomst zijn. Dus, de woorden van Paulus nemen de belofte aan Israël langs een opmerkelijke omweg. Deze opmerkelijke omweg aan de heidenen verwijst naar de aard van het mysterie dat hij wil delen met de christenen in Rome. (…) Zo zal gans Israël worden gered In het hart van deze exegetische discussie vinden we de Griekse woorden “gans Israël” (v. 26). Het is echter twijfelachtig of het gewicht dat vaak gekoppeld wordt aan deze woorden gerechtvaardigd is. Ongeacht hoe deze expressie wordt begrepen, moet worden erkend dat er iets voorwaardelijke aan vast hangt: want de tekst brengt een contrast tussen “een deel van Israël” en
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 143 “geheel Israël.” Een deel van Israël is verhard, maar wanneer de voorwaarde aan de volheid van de heidenen is voldaan, zal geheel Israël worden gered.” ^^^^^^^^ Op https://biblicalstudies.org.uk/pdf/ref-rev/06-2/6-2_irons.pdf staat het tijdschrift, Reformation and revival A Quarterly Journal for Church Leadership, Volume 6, Number 2, Spring 1997. Met het artikel Lee Irons, ‘Pauls Theology of Israels Future: A Nonmillennial Interpretation of Romans 11’ (vertaald zonder de voetnoten) “ Israël" kan worden gebruikt in verschillende betekenissen Er wordt vaak beweerd dat het woord "Israël" dezelfde kracht en verwijzing moet hebben, die er in alle elf voorvallen in Romeinen 9-11 staan. Bijvoorbeeld, Cranfield schrijft: "het is niet haalbaar om te begrijpen dat Israël in v. 26 in een andere zin staat van wat er in v. 25 gezegd is, vooral met het oog op het aanhoudende contrast tussen Israël en de heidenen in de gehele vv. 11-32. Dat “alleen Israël” hier niet de heidenen omvat is vrijwel zeker."
Maar het is een bewering
zonder bewijs. Waarom niet hetzelfde woord gebruiken voor meer dan één nuance? Robertson zegt, het feit dat de term Israël wordt gebruikt in twee verschillende betekenissen in twee opeenvolgende verzen mag niet storend zijn. Wanneer Paulus zegt in Romeinen 9:6 (HSV) dat: "want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël", gebruikt hij ongetwijfeld de term Israël op twee verschillende manieren in het kader van een enkele zin (p. 226 n. 9). Een op het eerste gezicht geval voor mijn standpunt moet gemaakt worden door gewoon vast te stellen dat wij niet overhaast er moeten van uitgaan dat "Israël" in vers 26 dezelfde betekenis moet worden gegeven als er in vers 25 staat om de eenvoudige reden dat we in vers 26 "geheel Israël" hebben terwijl in vers 25 we "Israël" ongewijzigd hebben. Een soortgelijk gebruik van "allen" om uit te breiden dat de referent van een term die oorspronkelijk beperkt was tot het vleselijke Israël kan worden gevonden in Romeinen 4:13 en 16. " (bladzijde 108,109)
De twee teksten uit het gedeelte hierboven weergegeven, u hoeft ze dan niet op te zoeken: Romeinen 4:13: “13 Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.” Romeinen 4:16: “16 Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 144
Doek uit het Museu Nacional d'Art de Catalunya Paolo da San Leocadio, schilderde dit rond 1507, Rouw over het dode lichaam van Christus. Als je niet kan aannemen dat Hij ook voor jou stierf, dan zal je toekomst er niet goed uitzien! We zeggen wel eens bij een overlijden, dat klink wel “raar”: “God moet zijn getal hebben!” In die zin geven we u ook dit mee van P.H.R. van Houwelingen, 2 Petrus Judas: testament in tweevoud, Kok, 1993. Commentaar bij 2 Petrus 3:9, over het talmen van God die geen enkele ziel laat verloren gaan. “Reagerend op de gedachte aan vertraging bij God, merkt Petrus op dat de Heer hoe dan ook woord houdt. Gewoonlijk vertaalt men in 3,9 zoals de Nieuwe Bijbelvertaling doet: "De Heer is niet traag met het nakomen van zijn de belofte". Maar in het Grieks staat 'de belofte' (epangelia) direct na 'de Heer', terwijl de grammaticale verbinding met het gebruikte werkwoord vrij ongebruikelijk is. Daarom valt een andere vertaling te overwegen, die de spanning beter vasthoudt: 'Traag is de Heer van de belofte niet' of 'De Heer van do belofte vertraagt niet'. God wordt door Petrus dan Heer van de belofte genoemd, omdat Hij zeker zal doen wat Hij zelf had
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 145 beloofd. Als Heer van de belofte is Hij echter tegelijk volkomen vrij om die te realiseren op de door Hem bepaalde tijd en op de manier die Hem het beste voorkomt (Wohlenberg; verg. Fuchs/Reymond). Wanneer spotters vragen wat er van de belofte terechtkomt, luidt Petrus' antwoord dat God niet langzaam van aard is en dat zijn plannen geen vertraging hebben opgelopen. Te allen tijde blijft Hij als de Heer van de belofte garant staan voor zijn eenmaal gegeven woord. Nog altijd wacht God op mensen. Zijn geduld is vooral op de gemeente gericht ('op u' of volgens de meerderheidstekst 'op ons'). Als sommige mensen in hot oordeel ton onder gaan, is dat niet Gods bedoeling. Zijn geduld biedt juist een alternatief voor de in 3,7 genoemde ondergang (apooleia) van goddeloze mensen, namelijk bekering (metanoia). Een complete ommekeer is nodig, wil men gered worden. In de prediking van Petrus was de oproep tot bekering een steeds terugkerend thema (Hnd.2,38; 3,19; 5,31; 8,22). In zijn tweede brief legt de apostel de nadruk op de heilswil van God, die in zijn geduld voor mensen ruimschoots gelegenheid tot omkeer schept (ets metanoion choorèsai). Calvijn spreekt in zijn commentaar onbekommerd van Gods wonderlijke liefde tot het menselijke geslacht, maar hij voegt eraan toe dat boetvaardigheid het aangewezen middel is om te worden gered (verg. Joh.3,16-18; Hnd.17,30-31; 1 Tim.2,3-7). Gods geduld is een voortdurend appèl op alle mensen, maar natuurlijk speciaal op diegenen die zijn belofte al kennen. Juist met zijn eigen kinderen heeft de rechtvaardige Rechter alle geduld (Lc.18,7: had Petrus de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter in gedachten?). Laat de ondergang van goddeloze mensen niet de ondergang van heel de mensheid worden!” Kracht van het begrip “INDIEN” God heeft wel Zijn eigen regels vastgelegd voor redding. Mensen die de leer van de bedelingen verkondigen geven meestal een vertekend beeld van hoe het volk Israël tegenover zijn God staat. Het ontstaan van de staat Israël in 1948 is niet iets waar we goddelijke oorzaken moeten achter zoeken. Het is overduidelijk dat het God is die hen aanneemt onder alle andere volkeren. Deut.4:20 SV77: “Maar u heeft de HEERE aangenomen, en uit de ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd; OPDAT GIJ HEM TOT EEN ERFVOLK ZOUDT ZIJN, gelijk het op deze dag is.” Deut.7:6 SV77: “Want gij zijt de HEERE, uw God EEN HEILIG VOLK; u heeft de HEERE, uw God, verkoren, DAT GIJ HEM TOT EEN VOLK TEN EIGENDOM ZOUDT ZIJN UIT ALLE VOLKEN, die op de aardbodem zijn.” Maar het is ook duidelijk dat ze onder een contractuele verplichting staan alle wetten die God hen gaf na te volgen. Ex.19:5 SV77: “Nu dan, INDIEN gij naarstig Mijn stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, ZO ZULT GIJ MIJN EIGENDOM ZIJN UIT ALLE VOLKEN, want de ganse aarde is van Mij.” Wanneer ze God ongehoorzaam zijn dan zullen een reeks straffen over hen komen die niet te onderschatten zijn; Gods zegen over het land zal ophouden en zelf zullen ze onder het bewind van anderen komen te staan en hun vrijheid verliezen. We noemen slechts enkele teksten van de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 146 nadruk die er ligt op het begrip “indien” want er zijn er nog veel meer te noemen. Het is een VOORWAARDELIJK VERBOND - dat verbond met God/Mozes en Israël - en dat vergeet men meestal er bij te vernoemen in kringen van de bedelingen. Lev.4:13 SV77: “INDIEN nu de gehele vergadering van Israël afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, EN ZIJ IETS GEDAAN ZULLEN HEBBEN TEGEN ENIGE VAN ALLE GEBODEN DES HEEREN, dat niet behoorde gedaan te worden, en schuldig geworden zijn; en die zonde, die zij daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden; ZO ZAL DE GEMEENTE EEN VAR, EEN JONG RUND, TOT EEN ZONDOFFER OFFEREN, en die voor de tent der samenkomst brengen.” Lev.26:3,4 SV77: “INDIEN gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen zult; ZO ZAL IK UW REGENS GEVEN OP HUN TIJD; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven.” Lev.26:14-16 SV77: “Maar INDIEN GIJ MIJ NIET ZULT HOREN, en al deze geboden niet zult doen; en zo gij Mijn inzettingen smadelijk zult verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, OM MIJN VERBOND TE VERNIETIGEN; dit zal Ik u ook doen, DAT IK OVER U STELLEN ZAL VERSCHRIKKING, TERING EN KOORTS, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; GIJ ZULT OOK UW ZAAD TEVERGEEFS ZAAIEN, EN UW VIJANDEN ZULLEN DAT OPETEN.” Ook in het Nieuw Testament komt het begrip “INDIEN” enkele malen voor, maar dan met een totaal andere betekenis. Hier zijn enkele van die teksten. Gal.3:29 SV77: “En INDIEN gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.” Geldend voor zowel Jood als heiden. Joh.18:36 SV77: “Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. INDIEN MIJN KONINKRIJK VAN DEZE WERELD WARE, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik de Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.” Er hoeft geen herstel van een AARDS koninkrijk te komen om Gods beloften te vervullen. 1 Pet.1:17 SV77: “En INDIEN gij tot een Vader aanroept Hem, DIE ZONDER AANNEMING DES PERSOONS OORDEELT NAAR EEN IEDERS WERK, zo wandelt in vreze de tijd van uw inwoning.” Alle onderscheid tussen Jood en heiden is weggevallen met betrekking tot de aanneming als kind van God. Rom.4:13-18 SV77: “Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. Want INDIEN ZIJ, DIE UIT DE WET ZIJN, ERFGENAMEN ZIJN, ZO IS HET GELOOF IJDEL GEWORDEN, EN DE BELOFTENIS TE NIET GEDAAN. Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; opdat de belofte vast zij al het zaad, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen; (gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld) voor Hem, aan Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren; die tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij zou
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 147 worden een vader van vele volken; volgens hetgeen gezegd was: alzo zal uw zaad wezen.” Geloof in Christus is de basis voor het “eeuwige leven” en dat was er nog niet in het OT! We zeggen dat om aan te geven dat er wel een groot verschil is tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament!
Joh.3:16: opdat een ieder die gelooft eeuwig leven heeft Rom.3:25: wij zijn gerechtvaardigd door geloof in zijn bloed Rom.5:1: wij hebben vrede met God op grond van geloof Eph.2:8: wij zijn uit genade behouden, door het geloof
CONCLUSIE
God heeft zijn overspelig volk Israël vergeven, gereinigd en als maagd aangenomen. God heeft met Pinksteren geen nieuwe vrouw tot zich genomen, maar dezelfde in wedergeboren en geheiligde toestand. En gezien die toestand moet God zich dus niet opnieuw inmengen met het vorige afvallige Israël. Het enige wat kan geschieden en werkelijk geschiedde is het volgende: Gods genade werkt zo over het volk Israël dat er velen tot bekering komen. Ze worden opgenomen in het nieuwe verbond waar er ondertussen geen onderscheid meer is onder de volkeren. God heeft met: “het huis van Judah en het huis van Israël” een nieuw verbond gesloten (Heb.8:8 / 9:14,15). Niet met alle Joden maar slechts met het gelovige deel ervan. Hebreeën 9:18-25 HSV gedeeltelijk: “18 Daarom is ook het eerste (verbond) niet zonder bloed ingewijd. (…) 21 Ook de tabernakel en ook al de voorwerpen voor de eredienst besprenkelde hij op dezelfde manier met het bloed. 22 En bijna alles wordt volgens de wet door bloed gereinigd, en zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats. 23 Het was dus noodzakelijk dat de afbeeldingen van de dingen die in de hemelen zijn, hierdoor gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf door betere offers dan deze. 24 Want Christus is niet binnengegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons, 25 en dat niet om Zichzelf dikwijls te offeren, zoals de hogepriester elk jaar in het heiligdom binnengaat met bloed dat niet van hemzelf is.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 148 Dat Joden elk jaar hun bevrijding vierden uit Egypte met het slachten van een lam had voor hen niet de betekenis die een christen eraan geeft. Wij zien dat Jezus vervulde wat er zoveel honderden jaren voordien gebeurd was. Het verwijst zondermeer naar het offer van Jezus.
Verder uitgewerkt in APPENDIX 3: IsraĂŤl als beloofde land is door God tweemaal vervuld
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 149
HOOFDSTUK 5 OVER PROFETIE: NOODZAKELIJKE OPMERKINGEN VOORAFGAANDE AAN DE STUDIE VAN OPENBARING 20.
Over profetie Wat DISPENSATIONALISTEN op dat gebied zeggen Alle verdedigers van een toekomstig duizendjarig rijk leggen grote nadruk op de letterlijke vervulling van profetie waar dit mogelijk is. Natuurlijk moeten we daar “amen” op zeggen. We citeren uit een gekend boek van deze theologische richting: Hal Lindsey, ’De planeet die aarde heette’, Uitg. Luitingh, 1972, blz.173, 174: “Ons standpunt is premillemnionistisch. Het wezenlijke tussen de amillenionisten en de premillenionisten is de vraag of de profetieën letterlijk of figuurlijk moeten worden opgevat. Zoals in het boek vele malen is aangetoond, zijn bijna alle profetieën omtrent gebeurtenissen uit het verleden letterlijk uitgekomen, vooral de voorspellingen betreffende de eerste komst van Christus. Het bewijs is geleverd dat de woorden letterlijk moeten worden opgevat, dat wil zeggen dat ze hun normale betekenis hadden voor de mensen die leefden in de tijd dat ze werden neergeschreven. De woorden waren niet bedoeld om weggeredeneerd te worden door mensen die niet kunnen geloven wat duidelijk is voorspeld.” Daarop zeggen we echter: dat er hier geen “amen” mag op volgen. Want de schrijver geeft blijk van weinig respect voor wat het Nieuwe Testament leert over vervullingen van voorspellingen uit het OT. En we kunnen onze stelling ook waar maken, gezien er tientallen voorbeelden zijn van voorzeggingen die we verder aanhalen maar niet voldoen aan de definitie van Hal Lindsay. Een andere verdediger van profetie in het licht van de duizendjarige regering zegt: “Enkele weken geleden was schrijver dezes onderweg naar huis op zondagavond, na elders een spreekbeurt te hebben vervuld, terwijl de radio in de auto aanstond. De hoofdredacteur van een overigens door mij gewaardeerd christelijk dagblad werd de vraag gesteld hoe hij de profetieën zag die over Israël spreken. Op deze vraag antwoordde deze hoofdredacteur dat de Bijbel voor hem geen puzzelboek en geen spoorboekje was. Afgezien van het feit dat dit een afgesleten antwoord is, met uitdrukkingen die jaren geleden al door theologen als Aalders, Schilder en K. Dijk werden gebruikt, is het ook een gewone dooddoener. Waarom niet eens eerlijk en ruiterlijk gezegd dat de kerk zich tientallen jaren, ja, honderden jaren, heeft vergist en Israël heeft beroofd van de machtige beloften welke God aan dit volk heeft gegeven. Want de Bijbel is geen puzzelboek en nog minder een spoorboekje, maar het Woord zegt wel dat we acht moeten geven op het profetische Woord als een lamp, die schijnt op een duistere plaats (2 Petr.1 vs.19). Want als er ooit een tijd duister is geweest, dan is het deze tijd. Maar God laat de schijnwerper van het profetische Woord op een heldere wijze op Israël schijnen en de boodschappers van het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 150 profetische Woord, daar hoort ook de kerk bij, zullen die schijnwerper in de hand moeten nemen om het aan deze wereld duidelijk te maken dat Israël ons laat zien dat de laatste dagen zijn aangebroken” (J. Schouten, ’Het Zoeklicht’, 30 mei 1998, blz.11). Maar alles zo maar naar Israël toeschuiven zonder rekening te houden met de prediking, dood en Opstanding van de Heer is totaal onmogelijk. Aan de grondslag van profetie ligt Genesis 3:15 en de boodschap is daar universeel en niet slechts Joods. En hoewel de beloften aan de Vaderen (vooral Abraham) grotendeels voor Israël zijn bestemd, zijn ook hier de beloften aan de Heidenen een belangrijk tegengewicht. Twee teksten ter ondersteuning van onze visie. Genesis 12:2-3: “Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.” Gal.3:8 NBG: “En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.” J. van Barneveld schrijft in ’Het Zoeklicht’ van 4 mei 1996, blz.6, 7: “Vaak horen we in de prediking en op bijbelstudies zeggen (en wellicht heeft u het zelf ook wel eens gezegd): ’De Here Jezus komt spoedig!’. Deze verwachting van Zijn komst is een geweldige blijde verwachting. We mogen daar biddend en vol hoop naar uitzien. Inderdaad, de laatste ’jaarweek’ kan elk moment aanbreken. De beruchte antichrist, het beest dat in het boek Openbaring en ook door de profeet Daniël uitvoerig wordt beschreven, kan elk moment de kop opsteken. De gebeurtenissen komen nu in een stroomversnelling terecht. Alles gaat al razend snel (...) Een advies van Luther. We moeten nu even ’gas terugnemen’. Immers ’overspannen verwachting’ en ’overtrokken aandacht’ kunnen tot vreemde, extreme situaties leiden. Het is niet voor niets dat Luther heel nuchter heeft opgemerkt dat, als hij wist dat de Here Jezus morgen terug zou komen, hij vandaag nog een boompje zou planten. Petrus was ervan overtuigd dat de eindtijd toen al was aangebroken. Zijn eerste advies voor de gelovigen was: “komt tot bezinning en wordt nuchter” en dan geeft hij allerlei regels voor een hecht gemeenteleven en besluit dat hoofdstuk (1 Petrus 4) met ons dringend aan te raden ’steeds het goede te doen’. Wij moeten ’gewoon’ doorgaan met het goede werk wat God van ons vraagt.” Wat we hierboven opmerken bij J. Schouten is gewoon hier ook te herhalen. We vragen ons af of deze mensen wel een tekst als 2 Pet.3:1-7 naar hun waarde kunnen beoordelen. R.H. Matzken zegt in zijn ’Het Koninkrijk Gods, Hier en nu’, privé uitgave rond 1976: “Allereerst gaat het om een vraagstuk van hermeneutiek, dat is de wijze van exegetiseren. Calvinisten en Lutheranen zullen daarbij impliciet blijven binnen de kaders van hun theologische leiders, te
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 151 beginnen bij Calvijn en Luther. Evangelikalen beroepen zich principieel niet op; evangelische theologen (die veelal theoloog waren buiten hun evangelist zijn), maar op de Schrift en gaan daarbij van een aantal uitgangspunten uit, waarvan we er enkele hier expliciet noemen: 1. De Schrift is de enige gezaghebbende vertolking van Gods spreken tot de mens, dus niet náást de Kerkvaders, de oude geloofsbelijdenissen, de concilies of de tradities, zoals de Rooms Katholieke Kerk leert. 2. De Schrift dient letterlijk verstaan te worden, d.w.z. lees de Schrift “gewoon.” Vergeestelijk of allegoriseer alléén, indien dit uit het tekstverband duidelijk blijkt. 3. De Schrift spreekt zichzelf niet tegen, met andere woorden: De Schrift verklaart zich zelf en kan niet gebroken worden. 4. De Geest van God is de sleutel om de Schrift te verstaan; lees daarom de Bijbel in overgave aan Hem die de schrijvers inspireerde (1 Cor.2:10-12;2 Pet.1:21,22). (...) Deze vier uitgangspunten waren ook die welke Luther en Calvijn leerden; het gezagsprincipe, de letterlijk uitleg, Schrift verklaart Schrift en de persoon van de vertolker. Indien een Schriftgedeelte onduidelijk is, gaan we niet te rade bij de Kerkvaders of de Kerktraditie - Rooms katholiek of Protestant - maar bij de Schrift zelf, die gezaghebbend en zelfverklarend is” (blz.54,55). We komen op dit citaat niet meer terug, en om geen misverstand te scheppen toch deze opmerking bij de eerste paragraaf van de schrijver. (Dit is trouwens een zeer verhelderend boekje over de verhouding Reformatie-Evangelikalen). De auteur geeft aan dat de schrijvers van de Reformatie steeds blijven in hun eigen traditie. Dat beeld klopt niet met de werkelijkheid. We illustreren. Er verschenen bij de uitgeverij Kok ooit twee soorten bijbelcommentaren. (We hebben het niet over de derde serie.) Het niet wetenschappelijke ’Korte verklaringen’ met het oog op de gewone man, had weinig verwijzing naar andere geschriften. Zijn die er wel dan zijn die wel degelijk meestal uit Reformatorische kringen. Reden daartoe is de pastorale overweging! Doen Evangelikalen ook niet hetzelfde? Waarom dan die opmerking? De tweede wetenschappelijke serie van commentaren (die er eerst was) heeft zoals alle degelijke commentaren in dien aard verwijzingen naar de geschriften van zowel vriend als vijand. Daarom opnieuw de vraag: waarom die opmerking? En om die reden, van de wetenschappelijke duidelijkheid, zullen we ook wellicht tot verveling van sommigen, zeer kwistig zijn in het aanhalen van wie het niet met ons eens is. Want ook dat is ons duidelijk geworden: velen geloven maar wat omdat iemand hen ooit wat geleerd heeft. Maar echt nagegaan en vergeleken bij de Schriften hebben weinige. En sommigen willen daar zelfs niet op ingaan uit schrik iets aan geloof te verliezen. Alsof de waarheid en het geloof elkaar niet verdragen en elkaar uitsluiten! Wat wij op dat gebied zeggen. We lezen in ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, 5 delen, edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975, vol.4, blz.895, het volgende als algemene inleiding hierbij: “Het is soms moeilijk om nauwkeurig de betekenis van een Bijbelgedeelte te vatten. In enkele gevallen lijkt het onmogelijk om met zekerheid een passage te interpreteren of te begrijpen. Maar indien we langzaam en nauwkeurig voorwaarts gaan zal de onduidelijke tekst en de moeilijkheid
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 152 die er in zit, vanuit het licht van andere teksten klaar en duidelijk worden. En aldus zal men het grootste aantal van deze moeilijke profetische geschriften aankunnen.” Vijf stellingen over de aard van de Bijbelse profetie
1ste Stelling: Er is profetie die niet letterlijk vervuld wordt De manier waarop het NT omgaat met een voorspelling van het OT, geeft aan dat niet alles letterlijk te vervullen is. Om een voorbeeld te noemen dat zeker frappant is: profetisch zou de komende verlosser “Immanuel” genoemd worden. Matthéüs, die schrijft onder Gods inspiratie, citeerde in Mat.1:23 een gedeelte uit een ander geïnspireerde schrijver, uit Jes.7:14. Nu is het duidelijk dat men Jezus bij Zijn geboorte niet Immanuel noemt. Dat niet één van Zijn discipelen Hem aanspreekt met die naam. En dat daarna het NT deze naam voor Christus niet overneemt. Is hier iets aan de hand? Is Matthéüs zo dom dat hij dat niet kan inzien? Jezus, kan dan slechts een “Immanuel” genoemd worden in geestelijke zin. Hij was zoals het woord in werkelijkheid moet vertaald worden: “God is met ons.” Ten onrechte zet Bultema het (blz.34) bij de lijst van letterlijk te vervullen profetie. Wij citeren uit, naar onze mening, een zeer belangrijke studie over de vervulling van het OT, iets over deze Immanuel-tekst. “Bij de voorbereiding van de exodus uit Egypte verzekert de Here zijn Immanuëlbelofte aan Mozes: “Ik ben immers met u” (Ex.3:12). En aan het eind van de exodus heeft Mozes dan ook aan het volk gezegd: “De Here uw God was veertig jaar met u, gij hebt aan niets gebrek gehad” (Deut.2:7). “En als gij te strijde trekt tegen uw vijanden, dan zult gij niet vrezen, want uw God is met u” (Deut.20:1) (...) Ook mocht het volk van de Here met deze Immanuëlbelofte het beloofde land binnengaan.” (Ter ondersteuning volgt dan Joz.1:5,9 / 3:7 / Richt.2:18 / 6:12,16). Zie J.W. Smitt, ’Opdat vervuld zou worden’, De Vuurbaak, deel 1, 1975, blz.49. Maar nu is God onder het volk Israël in een lichamelijke vorm aanwezig, Immanuel heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). Hij is geestelijk met ons, de gemeente, tot zij door Hem zal bevrijd worden bij Zijn Wederkomst. Op blz.53-57 somt de schrijver enkele bezwaren op tegen bepaalde verklaringen en daaruit willen we er toch twee citeren: “Immanuël is geen type van Christus en het vervullingsverband van Mattheüs kan niet typologisch worden verklaard, omdat daarin de typologische overeenkomst tussen de in 1:23 geciteerde profetie van Jesaja 7:14 en de verhaalde heilsfeiten in Mattheüs 1:20b en 21 (samengevat in vers 22a) ontbreekt. De messiaanse opvatting kan ook niet dienen voor een meervoudige vervulling in die zin, dat na de eerste vervulling van de Immanuëlprofetie in de dagen van Achaz, de tweede vervulling zou gekomen zijn in de ontvangenis en de geboorte van Jezus Christus en de laatste in het Immanuëlland van het nieuwe paradijs, want die zogenaamde tweede vervulling ligt niet op de vervullinghistorische lijn van de eerste en de laatste en is daarmee niet in overeenstemming.” (Deze twee delen van schrijver zijn met niets anders in het Nederlandse taalgebied te vergelijken. Deel twee verscheen in 1977. Een goede tegenhanger in de Engelse taal is R. McConell, ’Law and
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 153 Prophecy in Matthew’s gospel’, Friedrich Reinhardt Kommisionsverlag, Basel, 1969. Het is de doctorale scriptie van deze schrijver. En zie ook R.H. Gundry, ’The use of the Old testament in St Matthew’s gospel’, Brill, 1967.) Dezelfde redenering is toepasselijk voor de naam David die de Messias heeft volgens Ezech. 34:23,24. Die naam heeft Jezus nooit gehad en niemand noemde Hem ooit zo. De vervulling van de tekst is toch duidelijk in Hem geschied volgens Joh.10:1-16. En vergelijk Jer.30:9 / Ezech. 37:24,25 met Hand.2:30-36 / Opb.3:7. Het gaat niet om letterlijke vervulling. In Ezech.37:22 staat dat er één koning zal zijn over alle Israëlieten, en zijn naam is “David.” Maar in Jer.23:5 staat dat een rechtvaardige spruit zal regeren. Beide teksten worden door dezen die in de duizendjarige regering geloven toegepast op dat tijdperk. Zullen er dan twee koning zijn in dat rijk? Zou niet één van die teksten figuurlijk moeten zijn? Of beiden? Een andere tegenstrijdigheid, indien we alle profetie letterlijk nemen, is de volgende. Volgens Ezech.36:35 wonen ze in versterkte steden in het nieuwe Israël. Maar volgens Ezech.38:11,12 leven ze “allen zonder muren grendels of poorten.” Eén van beide moet figuurlijk zijn en toch spreken ze over dezelfde tijd volgens verdedigers van de duizendjarige tijd. De buitenmuur van de tempel loopt volledig rond de plaats die ervoor beschreven wordt (Ezech.40:5 / 42:20). Is dat letterlijk of figuurlijk? Een soort “Chinese muur” in Israël? Maar waarom gezien Israël in het duizendjarige rijk geen vijanden zal hebben! Wanneer de Heer in Zijn eigen streek de profeet Jesaja aanhaalt, in de synagoge, en de tekst op hem zelf van toepassing brengt dan is er op zijn minst één deel uit de voorzegging die niet letterlijk in Hem in vervulling ging. Volgens Lucas 4:19 leest Hij: “om aan gevangenen loslating te verkondigen.” Maar naar teksten die over een letterlijke gevangenis spreken waarover loslating gepredikt wordt door de Heer zoeken we tevergeefs. Wel over geestelijke gevangenschap want zo moeten we toch de Bergrede verstaan. In deze éne profetie van Jesaja gaat het dus op zijn minst over een mengeling van letterlijke en figuurlijke zaken. En wie zich de moeite wil nemen om enkele commentaren er op na te kijken zal merken dat de grote nadruk ligt op het geestelijke aspect. Armen worden geestelijk rijk want Jezus deelde toch geen centen uit! Geestelijke blinden worden hun ogen van verstand geopend zodat ze de werkelijkheid in de Heer mogen zien. De verbroken van hart die Hem aannemen worden in hun geest gereinigd. Nog enkele voorbeelden. Volgens Ps.118:22,23 zal het Joodse volk, zijn enige God, YaHWeH, verwerpen. Matthéüs past dit toe op Jezus Christus, verworpen door Zijn volk, die in zijn ogen dus God moet zijn. Israël verwerpt God = Christus (Mat.21:42). Dit is echter nog niet het punt waarop we willen wijzen: zowel het OT als het NT bedoelen met het begrip “hoeksteen” geen letterlijke steen. De profetie spreekt niet over een letterlijk toekomstig bouwwerk uit stenen opgetrokken. Integendeel, op een symbolische wijze is God of Christus, de Rots en Hoeksteen van Israël. Het gaat in de aanhaling van Matthéüs niet echt om een vervulling. In de aanhaling van Matthéüs wordt één van Gods eigenschappen toegepast op Jezus van Nazareth, op een mens. Dat is nieuw. Eén van de aspecten van de Messiaanse regering is dat het er nooit aan water ontbreekt. Zonder water is de mens gedoemd te sterven, maar de voorspellingen van letterlijk water worden door
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 154 Christus vergeestelijkt. Vergelijk Ezech.47:1 / Jes.33:21 / Zach.14:8 met Joh.7:38. Er zijn nog andere dingen te vergelijken; het paaslam (Ex.12:3-13 / Joh.1:29), het manna (Ex.16:4,15 / Joh.6:33), de tempel (2 Kron.7:12 / 1 Cor.3:16), het tabernakel (Num.7:1-89 / Opb.21:3) enz... We beweren niet dat men zondermeer van een voorzegging uit het OT mag zeggen: dit moet in het NT geestelijk verklaard worden. Laat ons verder naar profetieën i.v.m. de Messias kijken. 1°) Geboren uit een vrouw Gen.3:15 / Gal.4:4. 2°) Uit geslacht van Abraham Gen.12:3,7 / Rom.9:5. 3°) Uit geslacht van Juda Gen.49:10 / Heb.7:14. 4°) Uit geslacht van David 2 Sam.7:12,13 / Rom.1:3. 5°) Geboren uit een maagd Jes.7:14 / Mat.1:22,23. 6°) Geboren in Bethlehem Micha 5:2 / Mat.2:5,6. 7°) Is vervuld van de Heilige Geest Ps.45:7 / Jes.11:2/ Luc.4:18,19. enz... alles letterlijk vervuld. Maar niet alles moet letterlijk in vervulling gaan. Er zijn voorbeelden van “aanpassing” en geestelijke vervulling. Daarom uw volle aandacht voor het volgende. Deze Lijst streeft hoegenaamd niet naar een volledigheid. 1°) De eerste Messiaanse profetie uit de Schrift staat in Gen.3:15 en deze zal niet letterlijk vervuld worden. Het zaad van de vrouw, de Verlosser, zal de slang niet letterlijk het hoofd indrukken, maar wel figuurlijk. 2°) Adam en Eva zijn een beeld van Christus en zijn gemeente, maar de gelijkenis is er slechts tot op zekere hoogte en overstijgt het letterlijke beeld (Gen.2:23,24 / Eph.5:31,32). 3°) Wat met Jona is geschied zal ook aan Jezus geschieden; drie dagen dood zijn. De betekenis is echter niet dezelfde (Mat.12:40 / Jona 1:17). Jezus, was werkelijk dood, Jona was niet dood maar zat levend in de vis. Jona was slechts in geestelijke zin dood voor Gods werk. 4°) In een opstandige bui krijgt Israël als straf van God een plaag van slangen te verduren. De slang die op een paal wordt gehangen zal in het tegenbeeld de Heer voorstellen die sterft aan het kruis (Num.21:8,9 / Joh.3:14,15). 5°) Als de Heer sterft aan het kruis worden zijn beenderen niet gebroken “opdat het Schriftwoord vervuld zou worden.” Maar dat Schriftwoord spreekt over dieren, het is géén gelijkaardige vervulling (vergelijk Joh.19:36 met Ex.12:46). 6°) Over Juda, waarschijnlijk over de afstammeling van Juda die de Messias zal worden, staan dingen voorspeld die niet letterlijk zijn (Gen.49:11). Letterlijk is deze tekst zelfs niet te begrijpen en heeft geen echte inhoud. 7°) Voorafgaande aan de komst van de Messias zal iemand optreden als volgt; hij zal paden rechtmaken, kloven opvullen en heuvels slechten. Alle krommingen en oneffenheden zullen vlak gemaakt worden. Zo was het voorzegt en zo is het in vervulling gegaan bij het optreden van Johannes de Doper. Maar Johannes was géén letterlijke bouwondernemer en ook géén straatwerker. Zijn werk was geestelijk en de profetie is op een geestelijke wijze door hem vervuld (Jes.40:3-5 / Luc.3:3-6). 8°) Over dezelfde Johannes valt nog op te merken dat de Joden hem ooit vroegen of hij Elia was die moest terugkomen vóór de grote dag van YaHWeH aanbrak. Daarop zegt hij categoriek “neen”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 155 (Joh.1:21). Maar Jezus zegt dat hij wel degelijk Elia is (Mat.17:9-13). En hij is ook zo aangekondigd vanaf zijn geboorte (Luc.1:13-17). Dat is geen tegenstrijdigheid. Hij is géén letterlijke Wederkomst of reïncarnatie van de oude profeet. Maar in geestelijke zin heeft hij alles gedaan om de profetie te vervullen. 9°) Van de Messias is voorspeld dat Hij in het jaar van de verlossing, het jaar van het oordeel, alléén te werk gaat. Maar in het oordeel zullen miljarden engelen hem helpen en zelfs de gemeente zal meehelpen in het oordeel (Jes.63:2-6 / Mat.13:36-43 / 1 Cor.6:3). 10°) De gemeente zijn de schapen van de Heer, zowel in de voorspelling als in de uitspraken van Christus, maar toch zijn het geen echte schapen! (Zie Jes.40:11 / Joh.10:11-16). 11°) Jezus voorzegt dat wie zijn discipel wil worden het lichte juk van de Heer moet opnemen. Dat is toch geen letterlijk juk? (Zie Mat.11:28,29). 12°) Om deel te hebben aan het Koninkrijk van God telt niet de afstamming, of het aardse, maar het geestelijke. Wie niet is wedergeboren door de Heilige Geest komt er niet binnen (Joh.3:3-8). Ook het water dat de Heer beloofd te geven aan zijn discipelen is geen scheikundig zuiver water H2O - maar de belofte van de Heilige Geest (Joh.4: 14,24). 13°) De belangrijkste opstanding waarover Christus het heeft is niet een letterlijke, maar de geestelijke opstanding uit de dood der zondigheid (Joh.5:25). Zo ook nog Joh. 6:51 / 7:37 / 15:15 / 21:16,17. Wie dan persé de stelling wil aanhouden dat alles wat in het OT op Israël betrekking heeft letterlijk vervuld wordt en alles wat in het NT over de kerk gezegd wordt geestelijk, komt dus bedrogen uit. Zo zullen “armen van geest het koninkrijk der hemelen beërven” (Mat.5:3) en “zachtmoedigen de aarde beërven” (Mat.5:5). Dat is géén tegenstrijdigheid. Elke gelovige wordt nu opgenomen in het Koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen: een Koninkrijk geregeld vanuit de hemel t.t.z. door God. Maar uiteindelijk komt dat Rijk op aarde (Opb.21:1-8). Vergelijk ook Jes.49:10 met Opb.7:16. En een voorbeeld dat niet rechtstreeks op de Heer betrekking heeft. Van Abraham staan enkele dingen in het boek aan de Hebreeën die op het eerste zicht tegenstrijdig zijn. Zo staat er in Heb.6:13-15: “Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf zeggende: Voorzeker zal ik u zegenen en zekerlijk vermeerderen. En zó door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen.” Maar in Heb.11:13,39,40 staat er: “In (dat) geloof zijn allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde (...) Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen.” De belofte ontvangen of niet verkregen? Oplossing: alle beloften slaan niet op hetzelfde letterlijk aspect! Een opmerking hierover maar vooraf nog een deel uit Rom.4:13-17: “Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs (...) opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld die (...) het niet zijnde tot aanzijn roept.” Met ander woorden: in Abraham én zijn
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 156 afstammelingen is vervuld wat hém en hún is aangezegd. Niet slechts aan de letterlijke vleselijke afstammelingen, maar ook aan allen die hetzelfde geloof hebben aan de dag gelegd als Abraham. Er is niets meer dat op een vervulling wacht. Abraham moet niet, zoals in kringen van de leer der duizend jaar wordt geleerd, nog eens regeren over een stukje land in Israël. Abraham zal toch niet de “erfgenaam der wereld” zijn? Zijn Zaad bij uitstek, de mens-geworden Zoon van God heeft voor Zijn voorvader alle gelovigen uit de volkeren één gemaakt. Niet Abraham maar zijn nazaat Jezus van Nazareth zal over Israël regeren. En trouwens niet over dat land dat er nu is maar over een nieuwe Israël dat op een nieuwe aarde zal gelegen zijn. Het gaat ook niet om de letterlijke vervulling, maar om méér dan de voorspelling zegt. Alle gelovigen ontvangen zelfs “iets beters”, volgens de tekst uit de brief aan de Hebreeën. Allen zullen in een onsterfelijk, onverderfelijk en vernieuwd lichaam van deze dingen mogen genieten. God doet aan elk van de vaderen méér dan er ooit in een profetie uit het OT aan hen voorzegd was. De profetie gaat meestal dus niet zondermeer letterlijk in vervulling. En zo verder... Wanneer we aannemen dat God de echte auteur is van de Schriften en dat de profeten er aan meewerkten onder zijn leiding (en als instrumenten van Zijn wil), dan is er een goede grond gelegd van het aanvaarden van de gevolgtrekking die later volgt. Zie o.a. 2 Pet.1:21 / Mat.15:4 / Marc.12:36 / Heb.3:7 / 9:8 / 10:15. Ook profetie moet gezien worden vanuit een oud Joods beginsel van Bijbelinterpretatie dat verkort als “pardes” wordt weergegeven en hetzelfde woord is als paradijs. Een verband dat waarschijnlijk om deze reden werd gemaakt. We lezen daarover in ’The Encyclopedia of the Jewish Religion’, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, blz.294 die de term “pardes” als volgt beschrijft: “In de Middeleeuwen was “pardes” gebruikt als afkorting van de vier typen van bijbelse exegese waarvan de eerste letter werd gelezen peshat - letterlijke bedoeling remez - versluierde zinspeling (symbolische) derash - homilitische betekenis (lering ) sod - esoterische betekenis.” En daarom zal je onder de Joden, ook verscheidene uitleggingen vinden in verband met de Messias en het herstel van het volk; dat is voor velen slechts een symbool. Maar de Orthodoxe Jood zal driemaal per dag blijven bidden: “Erbarm u Here, onze God in al uw talrijke erbarmingen aan Israël uw volk, aan Israël uw stad, aan Zion, de woonplaats van uw glorie en aan uw tempel, aan uw woonplaats en aan het koningschap van het huis van David, de Messias van uw gerechtigheid. gezegend zijt gij Here, God van David, die in Jeruzalem woont” (veertiende zegenspreuk uit het “achttiengebed”). Conclusie God heeft vele malen en op vele wijzen gesproken in de profeten (Heb.1:1). Waarom kan een profetie dan niet op een andere wijze vervuld worden dan een letterlijke? Wat wil zeggen dat men de Schrift geweld aandoet door zaken die in figuurlijke zin staan opgetekend in letterlijke zin wil verklaren. Temeer omdat er tientallen voorbeelden in het NT staan die een geestelijke
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 157 vervulling aangeven voor een voorzegging uit het OT. Gezien volgens een algemene regel het NT de vervulling van het OT is, moet daar rekening mee gehouden worden. We moeten een letterlijke vervulling niet forceren.
2de Stelling: Het NT geeft de grenzen aan hoe een profetie moet verklaard worden Met een grote slordigheid vinden we in geschriften die de duizendjarige regering promoten zaken verklaard die geen Bijbelse grondslag hebben. Laat ons in de volgende tabel even nagaan wat er in de eerste gemeenten allemaal werd gepredikt als “euangelion”, evangelie of goed nieuws: 1°) Over Jezus Christus: Marc.1:1 / Luc.2:10 / Hand.5:42 / 8:12,35 / Rom.1:8 / 1 Cor.9:12 / Gal.1:7,16 2°) Over het Koninkrijk: Mat.4:23 / 9:35 / 24:14 / Marc.1:14,15 / Hand.8:12 / 20:24 3°) Over God: Rom.1:1 / 15:16 / 2 Cor.11:7 4°) Over het geloof: Eph.1:23 5°) Over redding: Eph.1:13 6°) Over vrede: Hand.10:36 / Eph.2:17 / 6:15 7°) Over het woord: Hand.8:4 8°) Over Gods genade: Hand.20:24 9°) Over Gods heerlijkheid: 2 Cor.4:4 / 1 Tim.1:11 Het is een “heilig geheim” (Eph.6:19), een “mijn evangelie” (Rom.16:25 / 2 Tim.2:8), “ons evangelie” zegt Paulus (2 Thes.2:14). Maar is er één tekst die zegt dat het “goede nieuws” dat werd gepredikt over een duizendjarige rijk gaat? Niet één! De prediking van een eventueel herstel van het volk Israël (en zulke teksten zijn er) staan niet op zichzelf. Herstel van Israël is er niet zonder herstel van alle volkeren en dat is slechts na de (geestelijke) duizendjarige regering. Ze worden allen hersteld zonder uitzondering! Zie o.a.: Opb.20:11-13 / 21:3 / 22:2. Er zijn verscheidene voorbeelden aan te halen waar de betekenis van de verwijzing van een OTische tekst in het NT niet meer dezelfde is. De context kan in het OT totaal verschillend zijn van wat het NT er van maakt. Het gaat om een andere vervulling dan een letterlijke. In die zin gebruikt de schrijver dezelfde formule als wanneer hij een Messiaanse of andere voorspelling aanhaalt. We vinden dan zowel; “opdat vervuld zou worden” als “er staat geschreven.” De volgende lijst bestaat uit dergelijke voorbeelden: 1°) Ex.32:6-25 (voor vers 32:23 zie Hand.7:40). Dit is het verhaal van het aanmaken van het gouden kalf en de grote schuld die het volk op zich heeft geladen. Israël is zo gemakkelijk te verleiden.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 158 1 Cor.10:7. Paulus verwijst naar het OT om erop te wijzen dat daar voorbeelden staan van de wijze waarop God op een goede en niet de verkeerde wijze aanbeden moet worden. Het principe daarvan is voor het OT en het NT steeds hetzelfde gebleven en zelfs in de hof van Eden was het al vastgelegd. Wie in verbond is getreden met God moet Hem op die wijze aanbidden zoals Hij het heeft geopenbaard. Andere vormen zijn uitgesloten en verkeerd. Sommigen gaan in deze typologische verklaringen zeer ver zoals o.a. Jehovah’s Getuigen. In dit verband kunnen we slechts enkele opmerkingen maken. Bepaalde teksten hebben onder hen, over de jaren heen drie of vier uitleggingen gekregen. Deze van Russell tot begin jaren 1920, het nieuwe licht van rechter Rutherford vanaf ongeveer 1925 af, het vernieuwde licht van Knorr uit de jaren 1940 (tot 60), en nu het recente licht, met de vierde en vijfde president, nóg beter. En zo zonder eind, tot de Heer er een einde aan zal maken. De “waarheid” van Jehovah’s Getuigen is waarheid “van de dag”, zoals een soep van de dag. Alles onderhevig aan de nieuwe voorzitter die zal aantreden. 2°) Deut.30:12-14. God heeft aan Israël alles geopenbaard wat ze nodig hadden in hun relatie tot Hem (Deut.29:29 / Ps.12:6 / 19:8). Zelfs indien er nog iets zou zijn “in de hemel” of “aan den overkant der zee” dat doet er niet toe. Alles wat hun tot “het leven en het goede” moest leiden is hun geopenbaard. Het verbond staande in de wet heeft ook in zich de belofte van zegening in het land van melk en honing. Rom.10:6-8. Aan de aanhaling uit Deut.30 voegt Paulus toe; “wie zal ten hemel opklimmen.” Niemand natuurlijk, want de Heer heeft zijn gemeente niet als wezen achtergelaten. Wie zonder Hem te hebben gezien maar in Hem geloofd, zal dan ook behouden worden (vers 12,13). De aanhaling van Paulus is trouwens niet ter ondersteuning van een vervulling. Hij wil aantonen in dit gedeelte (waar hij zo diep ingaat op de relatie Israël/God) dat in de belofte aan de gelovigen uit het OT ook reeds de belofte van de Messias aan de Heidenen zat ingesloten. Ofschoon dood en begraven zijn ze voor God niet verloren. 3°) Ps.78:2. Asaf de profeet, beschrijft hetgeen God bewerkt heeft aan Israël, vooral sinds Egypte. God is de verlosser en hier past dan het beeld van het spreken in een “spreuk.” Want ons spreken over God is slechts gedeeltelijk, “stamelen” zie de kerkvader Augustinus hierover. Hoe Hijzelf de heilsgeschiedenis ziet weten we niet (Deut.29:29 / Dan.2:28). De diepe zin van Zijn handelswijze in de wereld begrijpen we niet, maar het toont dat de HERE steeds meester is over de geschiedenis van mensen. Mat.13:35. In een reeks gelijkenissen die de Heer uitspreekt merkt de schrijver op dat Jezus in “spreuken” tot de mensen predikt. Dit kan de alledaagse mens slechts gedeeltelijk begrijpen. Soms gaat zo wat al te diep voor hun begrip. Ook gelijkenissen van Hem begrijpt men allicht verkeerd (Mat.13:13-17). Niet dat er iets fout is aan het spreken in een spreuk of parabel. Het probleem is de mens die zijn oren niet te luisteren legt naar wat God te zeggen heeft. 4°) Jes.1:9. In de tijd van Jesaja zijn slechts weinigen ontkomen aan de toorn van God, want omwille van hun zondigheid heeft God zijn volk gestraft. Er bleven slechts enkelen over; in vergelijking niet méér als toen Sodom werd verwoest. Rom.9:29 en Opb.11:8. Zoals alle teksten die Paulus in dit gedeelte citeert gaat het om een nieuw Israël. Daarin heeft men een “rest” (de ontkomen) uit Israël mét gelovigen uit de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 159 Heidenen. Ze dienen God in “geest en waarheid”, en dus niet in Jeruzalem (Joh.4:19-26). Onderscheid des persoons is er sinds Christus niet meer bij. 5°) Jes.10:22,23. Over Israël ’s redding als volk mag niet lichtzinnig gesproken worden. Slechts een deel ervan, een “rest” zal behouden worden omdat ze trouw bewaard hebben aan het verbond en zó de beloften van God aan de vaderen waardig zijn. Vergelijk Ex.17:1-7 / 32:25-35 / Jes.1:9 / Klaagl.3:22 / Mal.3:6. Rom.9:27,28. Paulus geeft aan de profetie een totaal andere uitleg als wat te verwachten was. Jesaja sprak uitsluitend over de natuurlijke Joden in dat gedeelte. Paulus echter heeft het over een nieuwe Israël, een geestelijk volk, waarin zowel een gelovige rest van het vleselijke Israël is opgenomen als mensen uit de heidenen, die zich bekeerd hebben tot de enige God. Voor Paulus heeft het “wederkeren” uit Jes.10:22 ook een nieuwe betekenis gekregen. “Wederkeren” is voor hem = “behouden worden.” Hij vergeestelijkt een “herstel” van Israël naar een geestelijke vervulling aan alle christenen. 6°) Jes.29:13. In de verzen 9-16 klaagt Jesaja aan wat er schort aan het volk. Ziende zijn ze blind voor hun Maker. Horende zijn ze doof voor wat Zijn woorden brengen. In de plaats hebben “wijzen en verstandigen” een eigen leer opgesteld die niet naar de wil van God is. Het volk heeft deze menselijke kennis boven de wet van God gesteld. Mat.15:8,9 en Col.2:22. Jezus wijst op het grote verschil dat er is tussen wat God van de mens vraagt en wat de traditie van mensen (hier vertegenwoordigd door de Farizeeën) ervan gemaakt heeft. Maar God dienen op die wijze is de mens op het verkeerde spoor zetten. Van deze lippendienst wil de Christus niets weten. De aanhaling van Jes.29 gaat dan ook om het algemene principe en niet een specifieke vervulling. Deze mensenwetten zijn geen echte dienst aan God. Maar dat is niet nieuw in Israël. Het is hetzelfde oud zeer sinds ze uit Egypte verlost zijn. Ook Jes.35 moeten we op dezelfde basis uitleggen. Het gaat er vooral niet om mensen het letterlijk zicht weer te geven (enzoverder), maar om het geestelijk “zien.” Vergelijk; Mat.9:3-6 / Marc.7:3537 en voor het gedeelte Jes.35:3 = Heb.12:12. 7°) Jes.29:14 en 33:18. De context van dit gedeelte uit Jesaja heeft nog een aanhaling in het NT. Zie voor vers 13 naar Mat.15:1-9. De “wijsheid van de wijzen” is echter een “verkeerdheid”, een excuus om God niet te dienen op de wijze die Hijzelf heeft bepaald. Het is een foutief inzicht te denken dat we er iets kunnen aan toevoegen of afdoen (Deut. 12:32 / Spr.19:5,9 / 30:6). Dat heeft dramatische proporties aangenomen in de tijd van Jezus. 1 Cor.1:19,20. Paulus past op de heidense Corinthiërs toe wat eigenlijk van toepassing was op de vleselijke afstammelingen van het volk dat uit Egypte werd gered. Men kan God niet dienen op de wijze van de filosofen. Die dingen weerhouden de gelovigen ervan om God op een correcte wijze God te aanbidden. 8°) Jes.41:4. Zoals YaHWeH, de God van de aartsvaderen, is er maar één, “de eerste en laatste.” Hij roept alle mensen al bij name voordat ze geboren zijn. Geen enkele god kan Hem dit nadoen. Hij is uniek en één.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 160 Opb.1:17. De eerste Joodse gelovigen in Jezus als Messias hebben het niet gemakkelijk gehad. Deze profeet voldoet niet alleen aan het beeld dat ze zich gemaakt hebben van de Messias, Hij wou ook de Romeinen niet buiten zetten uit hun land. Daarbij komt nog eens dat Hij zich op gelijke hoogte zet als de God waar hun profeten van ouds altijd over gepraat hebben. Deze Jezus moet zoals C. S. Lewis ooit over hem zei; “gek of God” zijn. Dat Hij God is zien we hier bewezen; een tekst die in het OT slechts over YaHWeH spreekt wordt op de verhoogde Christus toegepast. En het volgende vers zegt ook nog dat Hij evenals zijn Vader “de Levende” is, een andere titel van de God van de vaderen. Zie o.a. Joh.1:4 / 5:24 / 11:25,26 / 14:6. 9°) Jes.53:4. Dit is een deel uit de vierde profetie van de knecht des Heren. Hij neemt het lijden op zich, met ander woorden, Hij neemt ze voor zijn eigen rekening. Hier gaat het om Zijn volk Israël, maar in de vervulling omsluit dat ook de gehele wereld. Dat gaat verder dan de profetie zegt, maar is Gods soevereine genade. Er wordt méér dan de voorspelling zegt vervuld. Want welk lijden neemt de Heer op zich: het letterlijke of het figuurlijke? Mat.8:17 en 1 Pet.2:24. In de context van Mat.8 neemt Jezus de krankheid van de melaatse op zich, van de knecht van de honderdman en van de schoonmoeder van Petrus. Zonde en ziekte neemt Hij op zich en daarvoor “moet” Hij naar Jeruzalem gaan en “moet” op die plaats lijden. Zie Mat.16:21 en vergelijk Hand.8:35. 10°) Jer.31:15. Onder Gods volk vieren afgoderij en beeldendienst hoogtij (Jer.9:3). Gods straf is onvermijdelijk, de 70 jaren ballingschap zijn begonnen want enkele jongelingen en edelen zijn reeds weggevoerd naar Babylon (2 Kon.24:11-16). De rest van het volk volgt zonder dralen. Voor God is deze maat vol (2 Kron.36:15,16 / Jer.7:14,15 / 26:2,3). Nu kan het volk weeklagen als in de dagen van Rachel en Lea (Gen.35:18). Van menselijk standpunt uit een “ontroostbaar” leed. Mat.2:17,18. Het gaat niet om Rachel zelf want ze is al jaren geleden gestorven. Ze is wel het beeld van elke moeder wiens kinderen op onmenselijke of onrechtvaardige wijze overlijden. De tekst spreekt niet van een specifiek Messiaanse vervulling. Dat spreekwoord kan gebruikt worden daar waar dit soort leed aan de orde is. In die zin is het tijdloos. 11°) Hosea 11:1. Het volk Israël (de 10 stammen) is ontrouw aan het verbond en is afvallig geworden. Ze zullen naar Assyrië in ballingschap gevoerd worden. Dan zal God hen nogmaals redden uit een verdrukking die gelijkenis vertoond met deze in Egypte. Mat.2:15. Gods zoon was niet in verdrukking in Egypte. Dat land was voor hem tijdelijk zelfs de plaats van bescherming. 12°) Hosea 13:14. In ’The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible, deel 5, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.72 lezen we over de aanhaling van Hosea 13:14 door Paulus in 1 Cor.15:55: “Dat wil niet zeggen dat in Hosea 13:14 de voorspelling is opgetekend over de opstanding. De ganse context bespreekt het oordeel van God over Zijn ontrouw volk en de natuurlijke interpretatie van v. 14 is dat niemand in de mogelijkheid is om Efraïm te redden van de vernietiging zodat Dood en Sheool zouden vergodelijkt worden.” 1 Cor.15:55. “In Hosea 13 heeft het geciteerde woord een tegengestelde betekenis. Het is daar geen belofte van toekomstig heil, maar een onderdeel van een gerichtsaankondiging (over
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 161 Efraïm): De HERE roept de dood op, zijn verderf brengende macht over het zondige volk uit te gaan oefenen. De hebreeuwse tekst luidt in vertaling; Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk waar is uw verderf? Paulus citeert niet de hebreeuwse tekst, verandert de tekst van de LXX en geeft het citaat een andere inhoud. Het is mogelijk, dat hij mede op grond van Hos. 13:14a een andere exegese van dit vers aanhing dan de tegenwoordig algeheel geldende” (F. Pop, ’De eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs’, Callenbach, 1965, blz.402, voetnoot 105, wij onderlijnen). 13°) Hab.1:5. Het begrip “geweld” is een sleutelwoord in dit geschrift van Habakuk (1:3,9 / 2:8,17). Assyrië is nog altijd aan de macht maar zal in korte tijd zijn heerschappij moeten overlaten aan de Chaldeeën (Babylon). Onder deze heidenen is iets aan de orde dat in menselijke begrippen onmogelijk lijkt. Voor Israël zal het echter geen enkele hulp brengen of hun lot tot een keer brengen. De profeet wil Gods rechtvaardigheid tot zijn recht laten komen (vers 4) maar het zal de menselijke rechtvaardigheid van Babylon zijn die in de plaats komt (vers 9). Israël is geen stap dichter tot God gekomen. Hand.13:40,41. Er is géén rechtstreeks verband tussen de profetie van Habakuk en wat Paulus aangeeft als de vervulling. Slechts één zaak is in beide op te merken: menselijk is wat aan de orde is onmogelijk. Niemand in Joodse kringen vóór Jezus van Nazareth zou ooit kunnen bedenken wat nu allemaal en overal geschied: heidenen bekeren zich in massa tot God! Wie is bij machte om God daarin tegen te houden (Hand.11:17)? 14°) Zach.4:3,11,14. Twee olijfbomen zijn hier het beeld van Zerubbabel en Jozua. Het zijn ambtsdragers in de Joodse gemeente. Dan volgt een beschrijving van de macht en majesteit van God. Opb.11:4. Dit is géén herhaling, géén tweede vervulling van Zach.4. De gelijkenis is echter overduidelijk. De dienaren van de Heer verkondigen wat hun Heer als opdracht heeft gegeven. Ondanks tegenstand én vervolging zijn ze overwinnaars in Christus. Het kwaad zal deze gemeente niet overwinnen want ze is beschermd door haar Heer (Mat.28:20 / Hand.18:9,10 / Phil.4:13). 15°) Zach.12:10. ’De Korte verklaring der Heilige Schrift, Openbaring’ blz.30 zegt over deze tekst. “Dat ziet wel allereerst op het doorsteken van s’ Heeren zijde, Joh. 19:34,37, maar verder evenzeer op s’ Heeren kruisiging, het doornagelen van Zijn handen en voeten, om ze te hechten aan het schandhout; en dan voorts op zijn gehele veroordeling en verwerping.” Opb.1:7. Is de geestelijke vervulling zoals ook uit Mat.24:30 blijkt. Maar er was ooit een letterlijke vervulling volgens Joh.19:37 toen de Heer stierf aan het kruis. Herhalen we nog eens waarom we deze 15 teksten achter elkaar besproken hebben. Ze tonen aan dat een aanhaling van het OT in het NT niet altijd inhoudt dat het om een letterlijke vervulling gaat. In deze 15 gaat het om een vergeestelijking of principe waarnaar verwezen is. En toch is de inleiding ook dán, zoals bij een in letterlijke zin vervulde profetie: “er staat geschreven (...) “ of “opdat vervuld zou worden.” Gezien het hier gaat om de uitleg van geïnspireerde schrijvers uit het NT die geïnspireerde schrijvers van het OT citeren moet dit ons niet verwonderen dat ze er niet altijd van uitgaan dat alles letterlijk moet vervuld worden. Zij weten het beter dan wij en moeten daar ook acht op slaan. In enkele gevallen gaat het ook om een volledig nieuwe betekenis
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 162 die het NT geeft aan een tekst uit het OT. Voorbeelden daarvan zijn o.a.: Joh.3:14,15 en Num.21:8,9, Mat.12:40 en Jona 1:7, Joh.19:36 en Ex.12:46, Eph.5:31,32 en Gen.2:23,24. Uit ’Het geestelijke Israël’ van J.E. van den Brink, uitg. Kracht van omhoog, Gorkum, z.j. blz.78,79 citeren we wat, waar we het ook mee eens zijn, in dit verband. “Letterlijk of geestelijk? “De vraag die ons menigmaal gesteld wordt, is de volgende: ’Is het niet inkonsekwent dat men het ene gedeelte van een tekst of van een Schriftgedeelte letterlijk neemt en het andere vergeestelijkt?’ Waarom is bijvoorbeeld de geboorte uit de maagd Maria een letterlijke vervulling van de profetie en waarom zou de troon van David, waarvan Lucas 1:31-33spreekt, geestelijk opgevat moeten worden? Is zulk een willekeurige vergeestelijking nietonschriftuurlijk en verwerpelijk? Bij de beantwoording van deze vraag moet allereerst de tegenvraag gesteld worden:’Wat verstaat men onder letterlijk en wat verstaat men onder geestelijk?’ Is er wel een tegenstelling tussen deze begrippen? Met ’letterlijk’ bedoelen wij de rechtstreekse en feitelijke betekenis van een woord en niet de figuurlijke of de beeldsprakige zin. Zo wordt het woord ’hoofd’ letterlijk gebruikt, wanneer gezegd wordt: ’Ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd’, maar dit woord wordt figuurlijk gebruikt in de tekst: ’Hethoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God’ (1 Cor.11:3). Het begrip ’geestelijk’ heeft te maken met de geestelijke of onzienlijke wereld. Het wil zeggen: niet zintuiglijk waarneembaar, maar wel reëel. De tegenstelling van ’geestelijk’ is ’natuurlijk’, dat is wél zintuiglijk waarneembaar. Tegenover ’letterlijk’ staat dus ’figuurlijk’ en tegenover ’natuurlijk’ staat ’geestelijk’. Een profetie kan letterlijk vervuld worden, zowel in de natuurlijke wereld als in de geestelijke wereld. Er zijn geen ’letterlijke’ en ’geestelijke’ mensen, maar wel ’natuurlijke’ en ’geestelijke’ mensen. Zo is er ook letterlijk een ’natuurlijk’ volk Israël, maar er is ook letterlijk een ’geestelijk’ volk Israël. ’Letterlijk’ kan dus zowel betrekking hebben op de natuurlijke als op de geestelijke wereld. Zo is het Woord van God letterlijk een zwaard: al kan er geen hand mee afgehakt worden, men kan er wel reëel en concreet een scheiding mee maken tussen het goede en het kwade in de onzienlijke wereld.” Conclusie De lijst (van 15 betekeniswijziging of vergeestelijking tussen profetie en vervulling) zou wellicht nog langer kunnen gemaakt worden, maar één ding is zeker; gewaag u zelf niet aan een samenstelling die niet door de Schriften zelf is gemaakt. U zou er wel eens mijlen kunnen naast zijn en Gods woord misbruiken voor uw eigen vooropgestelde zaak (Deut.4:2 / 13:32 / Spr.30:6). Elke vorm van privaatinterpretatie is zondermeer uitgesloten, verkeerd en zondermeer verboden.
3de Stelling: Er mag geen wildgroei zijn in de uitleg van een profetie, Bijbeluitlegging heeft zijn grenzen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 163
Een derde opmerking. In het NT vinden we enkele verwijzingen naar vervullingen van een profetie waarvoor een combinatie van twee teksten (of meer) gebruikt wordt. Die zijn vanuit menselijk standpunt niet altijd te combineren omdat ze in de context van het OT soms op twee verscheidene zaken betrekking hebben. Maar onder inspiratie doen schrijvers van het NT dat toch, en waar zouden wij dan bezwaren maken? Hier volgt zo een lijst: Mat.21:5 = Jes.62:11 en Zach.9:9 Mat.21:13 = Jes.56:7 en Jer.7:11 Marc.1:2,3 = Mal.3:1 en Jes.40:3 Luc.1:16,17 = Mal.4:5,6 en Mal.3:1 Luc.3:4,5 = Mal.3:1 en Jes.40:3 Hand.1:20 = Ps.69:25 en Ps.109:8 Rom.3:10-12 = Pred.7:20 en Ps.14:2,3 en Ps.53:2,3 Rom.3:13-18 = Ps.5:9 en Jes.59:7,8 en Ps.36:1 Rom.9:33 = Jes.28:16 en Jes.8:14 Rom.11:26,27 = Jes.59:20,21 en Jes.27:9 1 Cor.15:54-56 = Jes.25:8 en Hosea 13:14 2 Cor.6:16 = Lev.26:11,12 en Ezech.37:27 Gal.3:8,9 = Gen.12:3 en Gen.18:18 1 Pet.2:7,8 = Ps.118:22 en Jes.8:14 Sommige zaken uit het bovenstaande zijn zeer belangrijk voor ons begrip van bijvoorbeeld: wie is de Messias? De teksten van Lucas hierboven leren duidelijk dat Johannes de Doper werk doet als voorbereiding voor YaHWeH. Maar in werkelijkheid is het voor Jezus dat het werk gedaan wordt. Besluit: Jezus is YaHWeH. Zie ook nog Rom.9:33. Er komt ook aan het licht uit deze teksten dat op de heidenen zaken worden toegepast die in de oorspronkelijke context van het OT slechts op natuurlijke Israëlieten slaan (Rom.3:13-18). Heidenen worden zelfs geestelijke Israëlieten genoemd. Dat is omdat ze evenals de natuurlijke afstammelingen van Abraham in dezelfde God zijn gaan geloven (Rom.11:26,27). En dat alles ligt in de lijn van de prediking van Jezus en de apostelen. De Heer zei ooit om een groep Joden te typeren, dat ze op geestelijke wijze kinderen van de duivel waren. Dat mag niet uitsluiten dat ze natuurlijke “zonen van Abraham” waren (Joh.8:37,44). Wat we moeten leren uit deze derde opmerking is dit: maak niet zelf een combinatie van deze teksten. Zeker niet wanneer er uitspraken ontstaan die indruisen tegen wat de Schrift in duidelijke bewoordingen leert. Men kan bijvoorbeeld niet zondermeer enkele teksten bij elkaar zetten om nog een komend herstel van Israël te leren of nog een heropbouw van een tempel in Jeruzalem. Het NT geeft daartoe géén enkele aanleiding. Wie denkt het recht te hebben profeet te spelen omdat er nog enkele voorspellingen niet vervuld zijn - of “onaangeroerd” zijn - heeft geen respect voor het Woord van God. Het Woord leent zich niet tot dergelijke misbruiken. Hierover meer in de stellingen over Israël die we hierna formuleren.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 164 Een frappant voorbeeld van wat er kan verkeerd lopen is de leer van het komende duizendjarig rijk. En dat om de volgende reden. Alle teksten uit het Oude Testament die spreken over het Messiaanse rijk spreken erover in termen van “eeuwigheid.” Zie o.a. Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / Jes.9:7 enz... Nu combineren de verdedigers van het duizendjarige rijk deze teksten die over een eeuwig rijk spreken met Opb.20:1-6, een gedeelte dat over 1000 jaren spreekt. Dat is dus niet mogelijk want 1000 jaar is niet gelijk aan de eeuwigheid. De combinatie is op verkeerde basis gemaakt. Nog een voorbeeld in deze zin. Je leest wel eens meer in de boeken die de bedelingen promoten dat wanneer “gans Israël” zal gered worden, volgens Rom.11:26, er een herstelling komt van de staat Israël, het Millennium wordt opgericht en de volkeren zullen naar Jeruzalem trekken om er te aanbidden. Pas op: dat staat allemaal niet in de tekst of de context van dat gedeelte in Romeinen hoofdstukken 9 tot 11. Men gaat aan de welvoeglijke interpretatie van de Bijbelprofetie voorbij zoals deze in het NT wordt toegepast. Wie op de betekenis van de letterlijke en figuurlijke zin van deze drie hoofdstukken wil ingaan verwijzen we naar o.a.; D.N. Steel en C.C. Thomas, ‘Romans, an interpretive outline’, Presbytarian and Reformed Publ. Company 1967, blz.96-102. We komen in het volgende hoofdstuk uitvoerig op deze teksten uit Romeinen terug. In een in vele opzichten oprecht en indringend artikel over de “eschatologie” (de leer over de dingen van het einde) zegt P. Jewett o.a.: “De verklaring van Israëls hoop, het herstel in zijn eigen land, is aan de hand van het christelijk toekomstbeeld moeilijk te bewijzen. Het is nochtans een belangrijk onderdeel van de profetie uit het OT (...) zo was de redding van het volk nooit gescheiden van de historische gebeurtenis van het herstel in het land (...) Het huidige herstel van Israël in het land Palestina moet ons tot nadenken stemmen; het is echter moeilijk in deze belangrijke ontwikkeling een duidelijke vervulling te zien van voorspelling, zolang de Israëliërs een natie blijven in ongeloof en hun voorspoed te wijten is aan hun eigen technologisch vernuft en niet het resultaat van een goddelijke, bovennatuurlijke en eschatologische verlossing.” ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, edit. Merrill C. Tenney, deel 2, Zondervan, 1975, blz.344,345. Conclusie Welke regels er aan de basis liggen om enkele teksten te combineren die een bepaalde leer moeten ondersteunen geeft het NT niet aan. We mogen ons niet op een terrein begeven waar het NT over zwijgt. Onze bezinning op de Schrift is niet het laatste woord, dat is aan de Schriften zelf gegeven, slechts daar is de laatste openbaring van God te vinden. De algemene regel is in elk geval: men moet niet iets willen aantonen waar het NT zelf over zwijgt. En een tweede regel: tracht niet door middel van kunst- en vliegwerk een belofte uit het OT over te dragen naar het NT.
4de Stelling: Profetie is meestal voorwaardelijk
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 165 Toen Abraham op het punt stond zijn zoon te offeren aan God verscheen hem de engel des HEREN. Deze zegt het volgende: “Ik zweer bij mijzelf; luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enigen, Mij niet onthouden hebt, zal ik u zeer rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poorten zijner vijanden in bezit nemen” (Gen.22:16-18, wij onderlijnen). Dit is een herhaling van vroegere voorspellingen van dezelfde aard, maar hier is iets duidelijk gemaakt. Er staat aan het begin van de voorzegging “omdat” en dat geeft aan dat het een bepaalde voorwaarde is in de vervulling die moet voldaan worden. Gehoorzaamheid en geloof is gezet als conditie van wat er zal gebeuren of geschied is. Men mag niet blijven staan bij sommige teksten (en die zijn er) van wat lijkt onvoorwaardelijke beloften van God te zijn. Onvoorwaardelijk zijn alle eigenschappen van God (voorbeelden hieronder): God is koning voor eeuwig en altoos Ps.10:6. De hemelen vertellen Gods eer Ps.19:2. Gods wegen zijn volmaakt 2 Sam.22:31. Gods getrouwheid is van geslacht tot geslacht (maar in de nieuwe wereld komen er géén nieuwe geslachten bij!) Ps.119:90. God slaapt niet Ps.121:3,4. God is goed (maar zal alle onrechtvaardigen straffen!) Ps.135:3. God verandert niet (maar past zich soms aan bij de omstandigheden van de mens!) Mal.3:6. God mag toch ook nog barmhartig zijn! Een mooi voorbeeld hiervan is Nineveh. Ze zijn ééns gespaard van vernietiging na de prediking van de profeet Jona. Maar na een latere afval zijn ze toch in de handen van Babylon gevallen. Maar hoewel van het Mozaïsche verbond werd gezegd dat het “eeuwig” zou zijn is het opgehouden in zijn bestaan met Christus (Ex.31:16,17 / Rom.10:4 / Gal.5:18 / Heb.7: 11-24). En ook het priesterschap dat was afgesloten met Aäron en zijn zonen is met Christus opgehouden. Het was niet “eeuwig” ofschoon het zo was omschreven (Ex.40:15 / Heb.7:11-24 / 10:1). God heeft een “eeuwig verbond” gesloten met Israël (Deut.7:12-16 / Ps.105:8-10 / Jer.31:3 / Luc.1:55,72,73). God sloot met dit volk een “altoosdurende inzetting” zegt Lev.23 enkele malen. Maar hoe kan dat als haar wet is afgeschaft en haar priesterschap vervangen? En sinds Christus moeten we spreken over het “geestelijke Israël” waarin zowel natuurlijke Joden als heidenen uit de volkeren zijn opgenomen. Zie hiervoor zonder tegenspraak Mat.21:43 / Hand.15:14 / 1 Pet.2:10 / Opb.14:1,4. In dit Israël is slechts een kleine rest opgenomen van vleselijke verwanten van de aartsvaders Jes.10:21,22 / Rom.11:17-24. Hoe kan men een herstel leren van Israël wanneer Paulus zegt dat alle muren tussen Joden en Heidenen door de Heer zijn afgebroken. Dat er vrede is gekomen onder de volkeren is een grondstelling van het NT (Eph.2:14-18 / Col.3:11). De vijf belangrijkste teksten van het NT waar over deze vrede van God = Christus gesproken wordt zijn de volgende: Rom.15:33: “De God nu des vredes zij met u allen! Amen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 166 Rom.16:20: “De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De genade van de Here Jezus zij met u!” 2 Cor.13:11: “Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u ver manen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.” Phil.4:9: “wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn.” 1 Thes.5:23: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn.” Een andere tekst die het waard is genoemd te worden is Col.3:15 en te vergelijken bij wat de profeten over vrede zeggen. We lezen daar in enkele vertalingen: “En de vrede Gods heersche in uwe harten” SV. “En de vrede Gods regeere in uwe harten” Luther. “En de vrede van Christus heersche in uw harten” Leidse. “En laat de vrede van Christus de leiding hebben in uw hart” Brouwer. “In uw harten heerse ook de vrede van Christus” Canisius. “En de vrede van Christus, (...) regere in uw harten” NBG. Het werkwoord dat als “heersen” of “regeren” is gebruikt in deze tekst vinden we slechts eenmaal in het NT. Hoe men dat dan moet vertalen is niet duidelijk? In elk geval moet het gezien worden als een eigenschap waardoor men als gelovige moet doordrongen zijn. Ze komt van boven, van God of van Christus, en is een vrucht van de Heilige Geest. Het Koninkrijk is begonnen en de vrede is daar een essentieel onderdeel van. Veel van wat men soms ziet als een onvoorwaardelijke belofte van God is dit in werkelijkheid niet. Men gaat al te vlug het Bijbelse element van geloof vergeten. De HERE zal alles wat Hij verkondigt heeft uitvoeren (Jer.32: 42). Zijn woord keert niet ledig tot Hem terug (Jes.56:11). Maar Hij die de dwaasheid van de mens kent, zal hem ook verwittigen van het komende onheil (Ps.69:6). God zal zijn verbond niet breken of ontwijden (Ps.89:35). Dat kan van de mens echter niet altijd gezegd worden (Ps.92:10 / Jes.46:10,11). Dat is niet alles. Daarom zijn er ook enkele teksten die te kennen geven dat God een vóóraf aangekondigde vernietiging of straf na berouw van de betrokkenen niet laat doorgaan. In barmhartigheid en rechtvaardigheid heeft God een profetie niet laten vervullen. Zie o.a.: Ex.33:35 / Num.14:30 / 1 Sam.2:30,31 / 13:13,14 / 15:10,11 / 2 Kon. 20:1-6 / Jer.15:5,6 / Jona 3:10. En we geven er vier andere volledig weer die dit samengaan van barmhartigheid en gerechtigheid illustreren. Lezen we tevens goed wat er staat: de HERE heeft over een volk - en dat kan evengoed Israël zijn - een voorspelling gedaan die in goede of slechte zin is voor de betrokkenen. Maar dat de vervulling zal geschieden zoals ze is uitgesproken, is afhankelijk van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 167 hoe dat volk zal handelen naar de oproep van God tot bekering. Dat is: een profetie wordt niet altijd vervuld zoals ze is uitgesproken. Dispensationalisten zouden daar eens goed moeten over nadenken. Deut.29:28 “de HERE heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is.” 2 Kron.7:19,20 “Maar indien gij u afkeert en mijn inzettingen en verordeningen die Ik u voorgehouden heb, verlaat, andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal Ik hen uitrukken uit mijn land dat Ik hun gegeven heb; dit huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik dan van mijn aangezicht wegwerpen, en Ik zal het tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken maken.” Jer.18:8-11 “Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen. Nu dan zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HERE: zie, Ik bereid een rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.” Dan.9:11,13,14 “Ja, geheel Israël heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar uw stem. Daarom is over ons uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen Hem gezondigd (...) Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de HERE, onze God, niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op uw waarheid. Daarom was de HERE wakker om het onheil over ons te brengen; want de HERE, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem.” Als voorbeeld van dit beginsel verwijzen we naar het verhaal van de zondvloed. God heeft alles goed gemaakt maar het mensenhart is zondig geworden (Gen.1:31 / 6:6). God zal alles wat slecht is op aarde vernietigen maar zegt de aarde niet meer op deze wijze te zullen straffen (Gen.6:7 / 8:21). Toch zal daarna de mens nog afvallig worden en zal er kwaad zijn als in DE DAGEN VAN NOACH. Bij de straf die hierop kortelings volgt zal de aarde “opgerold” worden (Heb.1:10-13) en vergaan door “vuur” (2 Pet.3:11-13). Dan zal de nieuwe aarde ontstaan waarop Gods kinderen eeuwig zullen wonen. Daarom dan de stelling dat veel voorzeggingen, ook waar dit niet is geformuleerd, in zich een conditionele aard hebben. God zegt tot Mozes: “Zie, gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 168 verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen” Deut.31:16,17. En zijn opvolger Jozua zegt tot het volk: “Wanneer gij het verbond schendt, dat de HERE, uw God, u heeft opgelegd, en gij andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal de toorn des HEREN tegen u ontbranden en gij zult welhaast vergaan uit het goede land dat Hij u gegeven heeft” Jozua 23:16. Zie het antwoord van het volk op deze woorden in Jozua 24:16-22 en het antwoord van Jezus in Mat.23:29-36. Het verbond gesloten met Israël is een “met een vervloeking bekrachtigd verdrag” Deut.19:12,14. Sleutelbegrippen in het bestuderen van de profetie zijn dan; verbond, geloof, berouw en barmhartigheid van God, zowel voor Israël als de wereld daarbuiten. Een ongelovige Jood sluit zich dus zelf uit van Gods verbond. HET “ANATHEMA” DAT DAARUIT VOLGT HEEFT HIJ OVER ZICHZELF UITGELOKT (Joh.5:40 / 8:22,24 / Rom.2:28,29 / Opb.13:8). Ook de ongelovige Jood moet zich bekeren (Mat.18:3 / 25:10). R. Soulen geeft in zijn ’Handbook of biblical criticism’ de volgende opmerking in verband met het vervullen van een profetie: “In elk geval is het duidelijk dat de OT-ische profetie de toekomst niet zag als vooraf bepaald bij Gods voorbeschikking maar het rechtmatige gevolg van vorige en huidige handelswijzen van de persoon of het volk Israël in zijn geheel” (John Knox Press, 1976, blz.129,130). Met de aantekening dat dit bijvoorbeeld niet het geval is met de voorspellingen met betrekking tot de Messias zit hier een grote waarheid achter. J. Schouten zegt onterecht in, ’Het Zoeklicht’, 16 juni 1996, blz.15, dat alle profetie over de Wederkomst letterlijk vervuld moet worden. Maar dat klopt niet. Zie in onze eerste stelling een reeks zaken die niet letterlijk te vervullen zijn. Hierbij dan dat ongelukkig citaat: “Er zijn vele beloften gegeven aangaande de eerste komst van de Here Jezus Christus, Zijn komst in vernedering. Deze beloften, teveel om hier op te noemen, zijn alle letterlijk vervuld. Niet maar een beetje, niet, dat het er op leek, of zo dat we met enig zoeken en een ingewikkelde uitleg daar achter kunnen komen. Neen, de profetieën zijn in die eerste komst letterlijk vervuld. Zo lezen we dat in Micha 5 vs. 1 staat dat de Here Jezus in Bethlehem geboren zou worden. In Zach. 9 vs. 9 dat Hij op een ezel Jeruzalem zou binnenkomen. De Here Jezus werd verkocht voor dertig zilverlingen. Dat lezen we in Zach. 11:12. En aan het kruis werden Zijn handen en voeten doorboord (Ps. 22 vs. 17). Zo is er veel meer te noemen, maar het is wel allemaal letterlijk vervuld. De evangelist Mattheüs schrijft het er ook meerdere keren bij: Opdat de Schriften vervuld zouden worden. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te denken dat de profetieën aangaande de wederkomst van de Here Jezus niet letterlijk vervuld zullen worden” (wij onderlijnen). J. Schouten vergeet dat vooral de profetie in verband met Israël als volk samengaat met een clausule van “indien.” We geven enkele voorbeelden; “indien gij aandachtig naar mij luistert” (Ex.19;5), “indien gij luistert naar de stem van de HERE uw God” (Deut.28:2), “indien gij de geboden van de HERE, uw God, onderhoudt en in zijn wegen wandelt” (Deut.28:9), “indien gij niet onderhoudt al de woorden der wet” (Deut.28:58), “indien uw zonen op hun weg acht geven en in trouw (...) voor mijn aangezicht wandelen” (1 Kon.2:4), “indien gij niet naar mij hoort om den sabbatdag te heiligen” (Jer.17:27), “dit zal geschieden indien gij aandachtig naar mij luistert” (Zach.6:15).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 169
Conclusie Vanuit een reeks profetieën uit het OT kan men niet met een “absolute stelligheid” beweren dat ze vervuld zullen worden, of de wijze waarop. Daar zal geloof van de mens en Gods barmhartigheid zijn rol spelen. Er zijn trouwens teveel voorbeelden van “onfeilbare uitleggingen” die verkeerd bleken te zijn. Van nog niet vervulde voorspellingen, daarvan is de wijze van vervulling slechts door God gekend. Dat kan dus letterlijk of figuurlijk zijn of gewoon niet.
5de Stelling: Er bestáát géén meervoudige vervulling van profetie, doe geen onrecht aan de Schriften Om de lezers een idee te geven van wat men ziet als meervoudige profetie, citeren we een vrij lang gedeelte uit ’Hulp tot begrip van de Bijbel’, deel 7, 1990, blz.1254, 1255. Wat Jehovah’s Getuigen hier schrijven is representatief voor alle vertegenwoordigers van de duizendjarige regering, ook van de dispensationalisten. Waarom we ze als voorbeeld nemen. Wel als men zoveel kritiek heeft op de Wachttoren ‘ en terecht) dan moet men bedenken dat er veel gelijklopend is wat betreft de leer van de duizendjaar met deze sekte en de leer van de bededingen. “Een groot aantal profetieën ging voor de eerste maal in vervulling ten aanzien van de mensen die destijds leefden, aangezien veel profetieën Gods oordeel tot uitdrukking brachten jegens het vleselijke Israël en de omringende natiën en Israëls en Judah’s omverwerping en hun daaropvolgende herstel voorzeiden. Toch verloren deze profetieën niet hun waarde voor latere generaties, zoals voor de christelijke gemeente in de 1st eeuw G.T. of in onze tijd (...) Daarom konden Jezus en zijn discipelen profetische uitspraken die eeuwen voordien in vervulling waren gegaan, terecht ook op hun tijd van toepassing brengen (Matth.15:7,8; Hand.28:25-27)... . Het feit dat Jezus en zijn discipelen naar profetieën verwezen, laat zien dat een profetie waarin de toekomst wordt voorzegd, meer dan één vervulling kan hebben, zoals Habakuk’s profetie, die voor de eerste maal in vervulling ging toen de Babyloniërs Juda verwoestten. Paulus verwees naar deze profetie en paste ze op zijn tijd toe (Hab.1:5,6;Hand.13:40,41). Jezus liet zien dat Daniëls profetie betreffende “het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” haar vervulling zou hebben in het geslacht dat toen leefde; toch brengt Daniëls profetie betreffende “het walgelijk ding” dat verwoesting veroorzaakt ook in verband met “de tijd van het einde” (Dan.9:17;11:31-35;12:1; Matth.24:15,16). Zoals de bijbel laat zien, betekent het ’opstaan’ van Michaël dat Jezus Christus als Koning handelend optreedt ten behoeve van Jehovah’s dienstknechten (...) Jezus’ eigen profetie met betrekking tot het besluit van het samenstel van dingen maakt ook melding van zijn komst in Koninkrijksmacht, hetgeen niet in de 1ste eeuw G.T. plaatsvond (Matth. 24:29,30; Luk. 21:25-32). Dit duidt op een tweeledige vervulling. In een verhandeling over de tweevoudige vervulling van profetieën geeft McClintock en Strongs Cyclopoedia (Deel VIII, blz. 635) derhalve het volgende commentaar: “Deze zienswijze omtrent de vervulling schijnt noodzakelijk te zijn voor de uitleg van de door onze Heer gedane
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 170 voorzegging op de Berg, die niet alleen de val van Jeruzalem maar ook op het einde van het christelijke stelsel betrekking heeft” (wij onderlijnen). Ongeveer hetzelfde vinden we terug in ’Inzicht in de Schrift’, deel 2, 1997, blz.657. Over Matthéüs hoofdstuk 24 zegt ’De Wachttoren’ van 15 dec.1997 op blz.16: “Aldus had Jezus’ uitvoerige profetie omtrent “het besluit van het samenstel van dingen” haar eerste vervulling, die culmineerde in Jehovah’s dag waarop in 66-70 G.T. ten aanzien van de opstandige joodse natie aan de gerechtigheid werd voldaan (Mattheüs 24:3-22). Maar dat was slechts een afschaduwing van de “komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah”; de laatste verdrukking die op het punt staat de hele wereld te overspoelen (Joël 2:31)” (wij onderlijnen). En een derde citaat van ’De Wachtoren’: “Jakobs sterfbedprofetie. Toen Jakob tot zijn zonen zei: “Vergadert u, opdat ik u moge vertellen wat u in het laatst der dagen (in toekomende dagen, NBG) zal geschieden”, doelde hij daarmee op de toekomstige tijd wanneer zijn woorden in vervulling zouden beginnen te gaan (Ge 49:1). Meer dan twee eeuwen voordien had Jehovah tot Abram (Abraham), de grootvader van Jakob, gezegd dat zijn nakomelingen 400 jaar gekweld zouden worden (Ge 15:13). In dit geval kon de toekomstige tijd die Jakob als het “laatst der dagen” aanduidde, dus niet beginnen voordat de 400 jaar van kwelling geëindigd zouden zijn (...) Een latere toepassing van de profetie, die verband zou houden met het geestelijke “Israëls Gods”, kon eveneens worden verwacht. - Ga 6:16; Ro 9:6.” ’Inzicht in de Schrift’ deel 2, 1997, blz.140 (wij onderlijnen). Tot slot. Het volledige verhaal van de nieuwe tempel zoals beschreven in het slot van Ezechiël heeft een eerste geestelijke vervulling na de terugkeer uit de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling vanaf 1919 in de geschiedenis van de moderne Jehovah’s Getuigen - lees dus de Wachttorenmensen zelf - en een derde geestelijke vervulling tijdens het millennium. Er komt dus geen echte stenen tempel aan te pas. Zie ’De Wachttoren’ van 1 maart 1999, blz.11,12,21. Meervoudige vervullingen kunnen extreme vormen aannemen zoals we er vinden in een herdruk van een ouder boek van de Zevende dag Adventisten. In 1945 verscheen: ’The certainty of the Third Angel’s Message’ van L. Were. Schrijver geeft tientallen voorbeelden van bepaalde voorzeggingen die niet minder dan drie vervullingen zullen hebben: een eerste met de terugkeer uit de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling met de eerste komst van de Heer en een derde met de Wederkomst van Christus. Anderen hebben een geestelijke vervulling vóórdat het Millennium aanvangt en een tweede een letterlijke vervulling wanneer de nieuwe hemel en aarde zal geschapen zijn. Voor de geestelijke uitleggingen zijn het natuurlijk de Adventisten wie het onderwerp zijn van de vervulling. Maar dat komt ook terug bij tientallen kerkjes en sekten. De redenering is dan steeds dat er slechts een kleine kudde van gelovigen in de wereld is. Het boek van L. Were verscheen opnieuw in 1979 bij First Impressions, Berrien Springs. Zie vooral paginas 122,123,311-342. Biederwolf geeft het volgende commentaar op Hand.15:14-17: “Welke vervullingen er ook geweest mogen zijn, ze zijn stellig slechts een gedeeltelijke vervulling en zijn volle werkelijkheid zal
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 171 maar ontvangen worden in de Messias” (blz.411). Bij de bespreking van het Pinkstergebeuren zegt Biederwolf terwijl hij anderen citeert: “We moeten de grotere horizon zien van de voorspelling en déze vervulling is slechts het type van een andere en grotere vervulling in de komende dagen. En Howson zegt terecht: noch Pinksteren, noch de wonderen die de vroege kerk te beurt viel, noch de tekenen in Jeruzalem anderzijds hebben deze grote belofte van Joël volledig vervuld. Petrus heeft ze opgenomen en herhaald, maar het zijn slechts gedeeltelijke vervullingen, de volledige vervulling zal niet toeven en zal zeker de doorluchtige dag des Heren voorafgaan , waarvan het tijdstip slechts aan de Vader gekend is” blz.404,405 (wij onderlijnen). Het is een leer waar Adventisten van alle slag mee werken, van William Miller naar Ellen White over Darby naar E. Bullinger en Scofield naar J. de Heer. Dit is een verhaal dat op zand is gebouwd. Een theorie die slechts aan elkaar gelijmd is met papier-maché. We moeten dat aanklagen als één grote zeepbel, dus als iets dat slechts bestaat uit lucht en een omhulsel van niemendal. Ware een theorie als deze gegrond op enige vaste basis dan zou elke leer over voorspellingen gewoon ophouden te bestaan. De Logos is toch niet tweemaal in Maria ontvangen? Toch niet tweemaal gestorven? En zo verder alle voorzeggingen over volkeren. Babylon is toch niet tweemaal door de Meden en Perzen veroverd? Israël heeft toch geen tweemaal een Babylonische gevangenschap ondergaan? Wie meervoudige vervullingen leert, heeft dit lerende, geen respect voor de Schrift en wat God over de toekomst te zeggen heeft. Profetie laat ons ook geen eigenmachtige uitleg toe (2 Pet.1:20). De uitleggingen daarvan behoren God toe (Gen.40:8). Daarom zijn ook de belangrijkste vervullingen in de Bijbel voor ons opgetekend. De vervulling van profetie geeft vertrouwen op God (vb. Dan.5). Laten we het aan God dan ook over om de verborgenheden te openbaren (Dan. 2:29). En er zeker niet van uitgaan dat wij het zoveel beter zouden weten dan de apostelen en discipelen van Christus die voor ons onderricht de vervulling van een profetie (waar nodig) ook genoteerd hebben. In de beoordeling van meervoudige profetie komt A.A. MacRae tot twee conclusies: “Tenzij meervoudstermen gebruikt zijn (of wanneer uit de context blijkt dat het over een opeenvolging van gebeurtenissen gaat) moet elke voorspelling verstaan worden als met betrekking tot één welbepaalde gebeurtenis” (blz.899). In de bespreking van Jesaja 7 (de Immanuël-profetie) die door enkele exegeten is verklaard als een meervoudige profetie is zijn besluit het volgende: “Zo beschrijft vers 14 een gebeurtenis die 700 jaren later zou geschieden, terwijl vers 15 in de nabije toekomst vervuld zou worden. Elk onderdeel van de voorspelling heeft één vervulling, en elke poging om er een “meervoudige profetie” van te maken leidt tot verduistering van het geheel ” (blz.902). ’The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible’, deel 4, edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975 (wij onderlijnen). M.S. Terry zegt in, ’Biblical Apocalyptics’, Eaton & Mains, 1898, blz.218. “Het is nauwelijks nodig de voorstelling van een tweede of derde vervulling (van een profetie) te weerleggen (...) De daarop gebaseerde uitleg zinkt onder zijn eigen gewicht in elkaar. Er zijn weinig lezers van de evangeliën die nu zullen willen aanvaarden dat we als theorie moeten aannemen dat Jezus met een dubbele betekenis speelt tegenover zijn discipelen. En de pogingen om een scheidingslijn te trekken tussen wat betrekking heeft op de val van Jeruzalem en wat wijst op de wederkomst van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 172 Jezus. De merkwaardige verschillen in opvattingen die er zijn in verband met dat scheidingspunt, van het ene naar het andere evenement zijn van dien aard dat men die hypothese met argwaan moet bekijken.” Sommigen in de leer van de bedelingen weten hoe zwak het verhaal is van de meervoudige profetie. Daarom geven enkelen dan ook toe dat er al een geestelijke vervulling is van veel beloften uit het Oude Testament in de gemeente van Christus. Er is een geestelijke vervulling in het kerkelijke gebeuren en later nog een letterlijke voor de Joden zegt men dan. En daar komt dan het millennium achter de hoek kijken. We lezen bij E. Sauer, ’From Eternity to Eternity’, Eerdmans, 1954, blz.171: ”Het zou eenzijdig zijn wanneer we zeggen dat de voorspellingen van het Koninkrijk in het OT nooit spreken over de zegeningen van de tegenwoordige tijd in de evangelieprediking. Dit zou in het geheel geen recht doen aan de wijze waarop het NT de profetieën van het OT aanhaalt. Anderzijds zou het toch eenzijdig zijn te beweren, dat gezien er reeds over de huidige zegeningen gesproken wordt er geen latere - en wellicht nog grotere - vervulling dan de huidige kan komen (...) Het ene zou in tegenstelling staan tot de wijze waarop uit het OT iets toegepast wordt; het andere een tegenstelling tot de tekst zelf uit het OT.” Dit is een zeer zwak verhaal. Want wanneer God verplicht is een profetie éénmaal geestelijk te vervullen en daarna nog eens letterlijk dan moeten we nog een tweede boek schrijven om de absurditeit daarvan aan te tonen. Conclusie Met de leer van de meervoudige profetie is niets aan te vangen. Daardoor is slechts de indruk gewekt dat profetie niet vast ligt en dus niet al te geloofwaardig. De regels toepassen: enkele voorbeelden We willen in het slotgedeelte van dit hoofdstuk de regels toepassen die we hebben aangegeven. We hebben daarvoor een citaat overgenomen uit het tijdschrift ’Amen’, n°16, december 1997. Het is een op zichzelf staand artikel hoewel het tevens het zesde deel is van een reeks over vervullingen van Bijbelprofetie. We zullen daarna ingaan op de interpretatie van de schrijver die veel te wensen overlaat en tekenen vertoond van oppervlakkig lezen van het NT. “Naast reeds vervulde profetieën zijn er ook, die slechts gedeeltelijk vervuld zijn. De volledige vervulling ligt nog in de toekomst. Hier volgen een aantal voorbeelden. 1. Deuteronomium 18:15 Vervuld: “Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben zal de HERE, uw God, u verwekken.” Toekomst: “Naar Hem zult gij luisteren (...) .” 2. Psalm 2:7-9 Vervuld: “Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt.” Hand.13:33. Toekomst: “Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 173 stukslaan als potten bakkerswerk.” 3. Psalm 22 Vervuld: “Zij verdeelden mijn klederen onder elkander en wierpen het lot over mijn gewaad” (vs.19) - Joh.19:23,2 4 Toekomst: “Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HERE bekeren, alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor Uw aangezicht. Hij is een heerser over de volken (...)” (vs.28-32) 4. Psalm 110:1 Vervuld: “Zet u aan mijn rechterhand.” Marc.16:19 Toekomst: “Totdat ik uw vijanden gelegd zal hebben als een voetbank voor uw voeten.” 5. Jesaja 9:5,6 Vervuld: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” Luc.1:31,32 Toekomst: “en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonder bare Raadsman, Sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, door dat hij het sticht en grondvest met gerechtig heid.” 6. Jesaja 11:1-10 Vervuld: “Er is een rijsje voortgekomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortel zal vrucht dragen (...) “ (vs.1) - Luc.2:4 / Rom.15:12 Toekomst: “Maar Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns mond en met de adem Zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zal zich nederleggen bij het geite bokje (...) .” 7. Jesaja 53:12 Vervuld: “Omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood” - Joh.19:30 Toekomst: “Daarom zal ik hem een deel geven onder velen, en met machtigen zal hij de buit verdelen.” 8. Jesaja 61:1-4 Vervuld: “De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis, om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN (...) ” Mat.11:5 / Luc.4:18-19 Toekomst: “en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as (...).” 9. Joël 2:23,24 Vervuld: “En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de HERE, uw God, want Hij geeft de leraar ter gerechtigheid” - Joh.3:2
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 174 Toekomst: “Ja, de regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal hen vergoeden de jaren (...) .” 10. Micha 5:1-4 Vervuld: “En gij, Bethlehem Efratha, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen (...) .” - Mat.2:1 / Luc.2:4 Toekomst: “Die een heerser zal zijn over Israël. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten (...) .” 11. Zacharia 9:9,10 Vervuld: “Juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, zegevierend, nederig, rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong” - Mat.21 Toekomst: “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en Hij zal de volken vrede verkondigen en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde.” 12. Zacharia 13:7-9 Vervuld: “Zwaard, waak op tegen mijn Herder, tegen de man, die mijn metgezel is, luidt het woord van de HERE der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden” - Mat.26:31 Toekomst: “In het gehele land, luist het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen Mijn Naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.” (einde citaat.) Wat moeten we hier allemaal op zeggen? Ogenschijnlijk hebben verdedigers van een toekomstig duizendjarige regering problemen met teksten opsplitsen. Men zet tussen de vervulling van een eerste deel en het daaropvolgende deel, perioden van nu bijna tweeduizend jaar. Kan dat zonder de Schrift geweld aan te doen? We gaan in op de vorige teksten en wat ze suggereren en één voor één bedenkingen maken. 1°) Deut.18:15. Het gedeelte “naar Hem zult gij luisteren” zou voor de toekomst zijn. Heeft deze schrijver zo weinig kennis over het NT en de vervulling ervan? Is het zijn bedoeling te beweren dat alle Joden in de toekomst onvoorwaardelijk naar Hem zullen luisteren? Die gedachte is in strijd met de daaropvolgende verzen Deut.18:18-20. Al tijdens de prediking van Jezus is het duidelijk dat Hij “de profeet” is (Joh.1:45 / 4:19,25 / 6:14 / Mat.11:15). En wie het verhaal van de apostelen leest in Handelingen kan de verwijzing naar Jezus = de profeet uit Deut.18:15 toch niet gemist hebben (Hand.3:22 / 7:37 / Heb.2:14-17). Het is duidelijk dat de Joden toen (en thans) Jezus van Nazareth dienen aan te nemen als de gezonden profeet.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 175
2°) Ps.2:7-9. Het eerste gedeelte dat de schrijver van ’Amen’ toekomstig zet: “vraag mij” enz... gaat niet in vervulling in het duizendjarige rijk maar sinds Pinksteren. Jezus is duidelijk “de Heer, de Messias” (Hand.2:34-36). Wie zegt dat Hij nog niet alle macht heeft zowel juridisch als wettelijk, neemt een loopje met de Bijbelse waarheid (Mat.28:18 / Eph.1:21 / Phil.2:9-11 / Heb.2:8 / Opb.11:17). Petrus zegt tot Cornelius dat Hij “de Heer is van allen” zowel over Joden als Heidenen (Hand.10:36). Het tweede deel, het stukslaan van de goddelozen zal zijn vervulling hebben bij de tweede komst. Niet in de zin van wie geloofd in een nog toekomstig rijk want dan is het tweemaal dat de profetie vervuld wordt: een eerste maal bij de onzichtbare komst en 1007 jaar later nog eens aan het eind van de duizendjarige regering (Opb.20:7-10). Dat is er één teveel. Hoe dat oplossen! Gewoon géén duizendjarig rijk invoegen ná de Wederkomst van de Heer. 3°) Psalm 22. Waarom dat gedeelte nog verplaatsen naar de toekomst wanneer het evident is dat sinds Pinksteren en vooral vanaf de bekering van Cornelius er bij God geen onderscheid in rassen meer is! Redding voor ieder die zal geloven (Rom.1:16). De Heidenen die zich bekeren ontvangen dezelfde Heilige Geest die drie jaar voordien met Pinksteren op die eerste discipelen is gekomen (Hand.2:17 / 10:45). We moeten prediken dat mensen zich nu dringend dienen te bekeren. Een tweede kans komt er niet (Mat.28:19 / Luc.24:47), en uitzonderingen zijn er niet. 4°) Psalm 110:1. Zelfde opmerking als punt twee. En alles is Hem nu al onderworpen, slechts de uitvoering ervan is voor een deel toekomstig (1 Pet.3:22). Een koning of rechter die een uitspraak doet of veroordeling laat die niet steeds onmiddellijk uitvoeren. 5°) Jesaja 9:5,6. Waarom dat gedeelte in de toekomst gezocht? Indien het gaat om begrippen die te maken hebben met de middelaarsfunctie van Jezus dan is het toch nu dat we dit dienen te plaatsen! Zie de volgende Schriftuurplaatsen i.v.m. de “heerschappij” van Christus (Mat.28:18 / Eph.4:15,16 / Heb.2:8). Als “wonderbare Raadsman” zie 1 Cor.1:30 / Col.2:3. En dat is ten dienste van de gemeente in deze tijd. De Heilige Geest zal daaruit nemen (Joh.16:14). “Sterke God” is een titel die Hij samen deelt met de Vader, sinds altijd en dewelke spreekt over Zijn godheid. Hij was (en is) er vóór de aartsvader Abraham (Joh.8:58). Hij is (en was) één met de Vader (Joh.10:30). En in Hem woont de godheid lichamelijk (Col.2:9). Christus is onze “eeuwige Vader” als schepper volgens Joh.1:3 en Herschepper van de gevallen mens volgens Joh.1:4,5,14-18. En dat is begonnen met zijn prediking. En gelukkig niet voor de toekomst! Anders ware er nog geen sprake van de Kerk! Hij is thans al onze Vredevorst. Hij heeft de vijandschap tussen Jood en Griek omvergeworpen (Eph.2:14-18). Wanneer we ”onvrede” hebben onder elkaar, ook als gelovigen, dan is dat door ons handelen en niet het Zijne (Col.1:20,21). Daarom moeten we ook elkaar deze vrede toewensen (2 Thes.3:16). Zijn vrede is over ons toegewenst sinds Zijn geboorte (Luc.2:14).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 176 Daarom is er ook dat verschil tussen de gelovige Jood en ons christenen. Voor ons christenen is de Messias er reeds, de gelovige Jood kan Jezus niet aannemen want hij voldoet niet aan wat hij er zich heeft van voorgesteld. Daarom bidden ze nog steeds in de vijftiende zegenspreuk uit het achttiengebed: “De spruit van David, uw dienaar, doe die snel ontspruiten en zijn hoorn verheffe zich door uw bevrijding; want op uw bevrijding hopen wij heel de dag. Gezegend gij, Heer, die de hoorn der bevrijding doet ontspruiten.” 6°) Jesaja 11:1-10. Natuurlijk zal Hij de aarde nog slaan met de roede van Zijn mond bij zijn tweede komst. Maar zeg toch niet dat de Heer thans geen gerechtigheid heeft waarmee Hij omgordt is! Zie Rom.14:17 / Rom.5:18. Indien Jezus die eigenschap nog niet zou bezitten dan kan Hij momenteel ook nog niemand rechtvaardig verklaren! Op het verhaal van wolf en schaap komen we later uitvoerig terug. Zoek de bladzijde voor uzelf op in de index indien u zich ondertussen niet zou kunnen bedwingen. 7°) Jesaja 53:12. Dit is symbolische taal om ons erop te wijzen dat dezen die de leiding hebben in de Gemeente ook al recht spreken (Eph.4:8-10 / Col.2:15). Heidenen die Gods woord horen bekeren zich van hun goddeloze wandel (Hand.10:44,45 / 15:7). Wiens zonden zij zullen vergeven (volgens Gods inzichten) zijn ook vergeven (Mat.16:19 / Joh.20:22,23). 8°) Jesaja 61:1-4. Dit zou één der teksten zijn die aan Bijbelverklaarders het recht geeft om ergens in een tekst op te houden en het tweede deel van de tekst in de toekomst te zetten. Maar dat recht hebben we niet bij nader onderzoek van dit gedeelte. Vooreerst: men zal toch niet beweren dat het eerste gedeelte vervuld is en niet meer geldig zou zijn. Dat er nu niet meer gepredikt dient te worden over “het jaar van welbehagen.” Het is toch onze bedoeling om tot aan de Wederkomst te prediken dat er redding is in het bloed van Christus! Ten tweede: als u als gewone “leek” of als voorganger in een gemeente niet tezelfdertijd de onbekeerden erop wijst dat ongeloof uiteindelijk zal leiden tot Gods afkeuren voor de eeuwigheid dan heeft u een half verhaal aan de man gebracht! God heeft de wereld lief, maar wie niet hoort wat de Geest zegt komt in Gehenna en is al veroordeeld. Eigenlijk voordat het laatste oordeel komt. Lees toch Joh.3:16-18 in één stuk door. Ten derde: Jezus heeft een belangrijke reden om toen zo vroeg in zijn prediking niet te verwijzen naar dat slot van Jes.61:1-4. Maar Hij komt later uitdrukkelijk daarop terug. Hij kan en mag zich als profeet aan Zijn toehoorders aanpassen. Nu met alle goed dat God voor hen nog heeft, indien ze geloof oefenen. Maar luister op andere momenten naar diezelfde Jezus die de wraak van God en veroordeling predikt; de gelijkenissen van Mat.13, het oordeel over de Schriftgeleerden in Mat.23 en het oordeel over Jeruzalem en haar ongelovige inwoners in Mat.24. Laten we ons dus niet blind staren op Jes.61:1-4. Lezen we het in het NT zoals het er staat, maar zonder te vergeten dat er ook nog wat anders aanvullend staat. 9°) Joël 2:23,24. Lezen we wat in de context staat: indien Israël zich bekeert tot zijn God. Voor wie bede en boete doet zal waar worden wat er staat. Maar dit komt tot géén vervulling zondermeer. Het zou voor die tijd zijn. De tijd dat ze God nog gelovig konden volgen. Dat slaat op de periode van Nehemia / Ezra en kort daarop. De verzen daaropvolgend slaan duidelijk op een vervulling met Pinksteren. Toen heeft God Zijn Heilige Geest uitgestort. “Dit” van Joël is, “toen”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 177 vervuld. Zie Hand.1:5,8 / 2:17-21. Het gelovige Israël heeft de vervulling dus ontvangen. Maar de ongelovige Joden zullen het nooit ontvangen. 10°) Micha 5:1-4. Het gedeelte dat spreekt over het “overblijfsel” zou nog toekomst zijn. Maar wie Romeinen 9-11 leest kan het toch niet ontgaan dat daar al over een bekeerd overblijfsel gesproken wordt. En dat overblijfsel is, toen Paulus die brief schreef, al teruggekeerd. Niet naar het land in Palestina, maar naar het geestelijke Israël. Daarin kan geen sprake zijn van “onrechtvaardigheid” van Godswege (Rom.9:14). Heidenen die geloven in de verzoening - in de persoon van Jezus - ontvangen dezelfde zegeningen als het overblijfsel (Rom.9:24-29). De formule heeft dan ook betrekking op “het overblijfsel van gelovigen” en deze tekst kan - tot men mij het omgekeerde bewijst - niet op ongelovigen (joden of heidenen) toegepast worden. Dat wil dit zeggen: we leven thans in de tijd van het GEESTELIJK herstel van Israël. En Israël moet zich thans laten gezeggen wat de Messias Jezus van hen wil. 11°) Zacharia 9:9,10. Het eerste gedeelte van deze twee verzen is duidelijk aangehaald bij de intocht van Jezus op een ezel in Jeruzalem. De koning van Israël komt. Maar het volk en vooral de Schriftgeleerden hebben Hem verkeerd begrepen. Want die Jezus voldoet niet aan wat ze over de Messias denken: Hij grijpt niet naar het zwaard en predikt geen opstand tegen Rome. Hij is de beloofde Messias niet, daarom weg met Hem. Ook dat vers dat erop volgt past niet in het kader van de Schriftgeleerden van toen en de leraren van een toekomstig herstel van Israël. Toch moet men geen toekomstige vervulling verwachten omdat ook dit thans geschiedt. Merk op dat er over de ezel rijdende Messias staat dat Hij zegevierend op de ezel zit. Want Hij overwint, zonde, dood en wereld. Hij heeft zodoende, volgens vers 10, de echte oorlog weggedaan en vrede gebracht. Een heerschappij van zee tot zee en tot de uiteinden der aarde, dus wereldwijd. Lees dus maar wat Jezus - door de Kerk van Joden en Heidenen - doet in Eph.2:14,17. Dat was al de bedoeling sinds Zijn geboorte op aarde (Luc.2:14). We hebben dus de vrede waarover Zach.9:10 spreekt tijdens dit leven te ontvangen. Romeinen 5:1 is daar duidelijk in. 12°) Zacharia 13:7-9. Waarom dat tweede deel naar de toekomst versluizen? De schapen werden verstrooid toen Jezus werd gevangen genomen. Maar is in de geschiedenis die erop volgt niet duidelijk geworden dat dit is vervuld in de tijd daaropvolgend. Dat het overgrote deel van Israël zich afkeert van de Messias (zie het boek Handelingen). Dat een klein overblijfsel zich laat reinigen, 3.000 op die Pinksterdag, enkele weken later nog 2.000 enz... En dat Gods wet in hun binnenste is geschreven zodat ze werkelijk kunnen zeggen: “De Here is mijn God” (Hand.2: 38,39). Maar ook dat de ongelovigen in de daaropvolgende oorlog met Rome (van 66-70 NC) gruwelijk uitgemoord worden. Voorzien door God en voorspeld door de profeet die Mozes heeft beloofd (Mat.24:3-29). De profetie is dus wel degelijk vervuld! We lezen in ’Nieuws uit Israël’, n°8, augustus 1994, blz.7 tot onze verbazing: “De zeven gelijkenissen in Mattheüs 13 worden ingeleid met de zin: “Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee” (v.1). In profetisch licht gezien, wil dat zeggen - zoals we in het eerste deel gezien hebben -, dat Jezus het huis Israëls verliet en naar de zee der naties ging, om daar een andere akker voor het zaad van het Evangelie te zoeken. Uit liefde voor ons liet Hij het huis Israëls
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 178 voor een tijd woest achter.” Is men de simpele regel vergeten alles in de Bijbel letterlijk te lezen tenzij er een andere reden toe is? Maar welke reden is er op begrippen als “het huis uitgaan” en aan “zee zitten” een gnostische symbolische uitleg toewijzen? Deed Origenes niet hetzelfde? Maar de schrijver van het artikel, Norberth Lieth zal hem waarschijnlijk niet willen aannemen als een “goed” Bijbelcommentator. Er zijn zo honderden voorbeelden aan te halen. We vinden er nog zo een rare in ’Questions’ blz.500, 501 een boek van de Zevende-dag-Adventisten. De Satan die duizend jaar alleen overblijft op de aarde in het duizendjarige rijk komt overeen met de bok van Azazel die op de verzoendag de woestijn wordt ingestuurd. Dat zou te bewijzen zijn door Lev.16:20-22. Maar de echte specialisten (?) in dit verband zijn de mensen van de WT. Meer dan 40 profetische voorbeelden, uit het OT voorspellen volgens hen dat er een grote schare van mensen zal zijn die de 144.000 uit de Openbaring zullen bijstaan in de prediking. Dat is een verwrongen exegese. Aan de volgelingen van de leer van de bedeleingen geven we nog dit mee,om met aandacht te lezen. Waaraom zou God nog een vernieuwing van de wet van Mozes en een tempel invoeren in een duizendjarig rijk? Galaten 4:21-4:31 zegt (Naardense Vertaling): “21 Ge moet het me eens zeggen, gij die onder een wet wilt staan: hoort ge de Wet niet? 22 Er staat immers geschreven dat Abraham twéé zonen had, één uit het dienstmeisje en één uit de vrije vrouw. 23 Die uit het dienstmeisje is ‘naar het vlees’ voortgebracht, en die uit de vrije vrouw door de belofte. 24 Deze dingen moeten zinnebeeldig worden verstaan; want de twee vrouwen zijn twee verbonden; het eerste is afkomstig van de berg Sinaï en brengt knechtschap voort: dat is Hagar. 25 ‘Hagar’ is de berg Sinaï in Arabië, en die beantwoordt aan het Jeruzalem van nu; want dat leidt met haar kinderen een dienstknechtelijk bestaan. 26 Maar het Jeruzalem bóven is een vrije vrouw, en die is onze moeder; 27 er staat immers geschreven: ‘verheug je, onvruchtbare die niet baart, barst uit en schater, jij die geen weeën kent, want talrijker zijn de kinderen van de verlatene dan van haar die de man heeft!’ 28 Welnu, gíj, broeders–en–zusters, zijt zoals Isaak kinderen van belofte! 29 Maar zoals toen degene die ‘naar het vlees’ is voortgebracht hem die ‘naar de Geest’ kwam vervolgde, zo gaat het ook nu. 30 Maar wat zegt de Schrift? ‘Drijf het dienstmeisje en haar zoon uit; want de zoon van het dienstmeisje zal niet mee–erven met de zoon van de vrije vrouw!’ 31 Samenvattend, broeders–en–zusters: wij zijn geen kinderen van een dienstmeisje maar van een vrije vrouw!” En een kort citaat hierbij. Citaat van Dr. S. Greijdanus, Galaten Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen, J.H. Kok, 1950, bij Galaten 4. [Staat op http://www.enigstetroos.org/]
“26 Maar het Jeruzalem omhoog, het hemelse Jeruzalem, en wie er als kinderen toe behoren, de gelovigen, die door Gods Geest bezield zijn, en geleid worden, en alzo hun gerechtigheid door Gods genade ontvangen, en van Zijn ontferming in den Heere Christus verwachten, is vrij, staat niet onder de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 179 wet met haar eis van volkomen gehoorzaamheid, en met haar verdoemende kracht, doch is ontslagen van de verplichting, om door eigen doen en wetsvervulling zich heil te verdienen, omdat de Heere Christus zijn gerechtigheid is, en het alzo vrij is van schuld en straf en vloek en dood en verderf en satan, 3:13; 5:1, 13. En dat is onze moeder. Verscheidene handschriften bieden de lezing: ons aller moeder. Maar omdat gemakkelijker te verklaren valt, dat men bij het overschrijven het woord aller ging invoegen, dan uitlaten, is het waarschijnlijk niet oorspronkelijk. Nadruk legt de apostel op ons, dat nl. dit Jeruzalem omhoog de moeder is van ons. De anderen behoren tot het aardse Jeruzalem, tot het dienstbare, wij hebben tot moeder het Jeruzalem omhoog, het vrije. Deze ons of wij zijn de gelovigen, die als de apostel Paulus al hun gerechtigheid alleen in den Heere Christus zoeken en hebben, zonder op Judaïstische dwaalwegen af te dolen.�
HOOFDSTUK 6 HET KONINKRIJK VAN GOD EN MENSEN
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 180 Een eerste aanhaling komt uit ’Het Zoeklicht’ van 1 november 1997, blz.12, schrijver is H. Schouten. “Christus heerst! Maar hoe? Wij mensen waren oorspronkelijk door God bestemd om te heersen over Zijn schepping; maar door onze ongehoorzaamheid aan God en ons gehoorzamen aan de duivel, zijn we uit die bevoorrechte positie gevallen. We zijn verkocht aan de boze, die nu in onze plaats heerst. De Here Jezus, Gods Zoon, heeft Zichzelf vernederd, is aan ons gelijk geworden, doch Hij was wel gehoorzaam, zelfs tot de dood aan het kruis. Zo kon Hij het verloren koningschap voor ons mensen herstellen en alles terugbrengen tot eer van God, de Vader. Jezus is na Zijn schitterende overwinning over satan, over dood en graf opgestaan en opgevaren naar de hemel, waar God Hem een naam boven alle naam gegeven heeft, opdat: ’alle knie zich zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Heer’ (Filippenzen 2:10,11). Pas dan!, wanneer dit alles gebeurd zal zijn, zal de heerlijkheid van God op aarde hersteld wezen. We lezen dit ook duidelijk in 1 Corinthiërs 15:28; waar staat: ’Wanneer alles Hem (de Here Jezus) onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen’. Hieruit begrijpen we, dat het verlossingswerk van de Heer nog vanuit de hemel moet worden uitgewerkt op aarde. Want de koninklijke heerschappij van Christus op aarde is nog geen feit. Het is nog niet zo, dat alle knie zich heeft gebogen en dat alle tong Hem belijdt. Verre van dat. Christus heerst! Maar hoe?” (Wij onderlijnen). En een tweede lang citaat. Th. Niemeijer schrijft in ’Het Zoeklicht’, 2 mei 1998, blz.19: “In hoeverre heeft het herstel van het koningschap voor Israël te maken met de vestiging van Gods Koninkrijk op aarde? Dit is de vraag waarmee we ons in dit artikel bezig gaan houden. Wanneer wordt nu het gebed, dat de Here Jezus ons Zelf leerde: “Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Matthéüs 6:10) nu eindelijk vervuld? Sommigen menen, dat Zijn koninkrijk reeds op aarde gevestigd werd toen de Heilige Geest op de Pinksterdag te Jeruzalem uitgestort werd. Anderen geloven, dat het Koninkrijk Gods door de groei van de kerk op aarde gevestigd wordt (...) . Zou God ooit Zijn koninkrijk op aarde vestigen buiten Zijn volk Israël om? Heeft Hij juist niet het volk Israël geroepen en bestemd om Zijn koninkrijk op aarde te vestigen? Ook binnen evangelische gemeenten komt de ’vervangingsleer’ voor Ook binnen vele evangelische gemeenten wordt dezelfde fout gemaakt. Veel evangelische christenen zijn zich er vaak niet van bewust dat zij denken Gods Koninkrijk, buiten Israël om, op aarde te kunnen vestigen. Zij menen dat door massabekeringen, het uitdrijven van demonische machten en het genezen van zieken met vele andere wonderen en tekenen, de Here God Zijn rijk op aarde nu vestigt. Met volle overgave zingt men dan: “Sta op, o machtig leger. Hij regeert. Nu is het tijd te bouwen aan zijn koninkrijk, terug te nemen het land, dat Hij ons gaf.” (Opwekking 293). “God troont op de lofzangen van Israël”, dus wanneer we voor Hem liederen zingen en Hem lofprijzen, vestigt Hij Zijn koninklijke heerschappij op aarde (...) zo redeneert men! Nogmaals de vraag: Vestigt Hij dan Zijn koninkrijk, buiten Israël om, hier op aarde?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 181 Zolang we “Uw koninkrijk kome” bidden is er kennelijk nog een ander koninkrijk op aarde Wanneer God Zijn koninkrijk, op bovenstaande manier beschreven, nu reeds op aarde zou vestigen, waarom bidden de mensen dan nog steeds: “Uw koninkrijk kome?” Zo lang we dit gebed bidden is er kennelijk nog een ander koninkrijk op aarde! Hoe moeten we hier nu op bijbelse manier mee omgaan? Allereerst geloven we, dat hier twee zaken met elkaar verwisseld worden. We hebben in Gods Woord te maken met het zichtbare en onzichtbare koninkrijk van God. Het onzichtbare koninkrijk van God is een hemels, onzichtbaar koninkrijk, dat zich in het hart van de gelovige manifesteert. Het zichtbare koninkrijk spreekt van de zichtbare wederkomst van Christus op de Olijfberg, waarop Hij het hemels koninkrijk op aarde vestigt, met Jeruzalem als ’wereldhoofdstad’” (wij onderlijnen).
Wat zij, DIE DE LEER VAN DE BEDELEINGEN AANNEMEN, op dat gebied zeggen, is echter niet het volledige verhaal! Grote stukken worden weggelaten en andere van het Oude Testament zomaar zonder enige reden opgenomen in hun leerstellingen. Natuurlijk is er een band van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament, dat is het punt niet. Het probleem is dat als er geen link gelegd is in het NT naar een bepaalde tekst uit het OT men alle voorzichtigheid aan de dag moet leggen. Als dat raakvlak van ”dit” (profetisch) = “dat” (in vervulling zoals we zo dikwijls vinden in de citaten van de schrijvers van het NT, dan is er geen reden om zo een vooropgestelde zaak aan te nemen. Met andere woorden in een korte verklaring weergegeven: volgens de leerlingen van het toekomstige duizendjarig rijk: 1°) regeert Christus thans nog niet over de aarde en 2°) is zijn echt Koninklijke regering nog niet begonnen. Dit is echter niet wat wijzelf, en vele anderen, lezen in de Schrift. Ondanks de straffe taal van de schrijvers, die elke vorm van vergeestelijking van profetie in verband met Israël zien als een satanische leer, zeggen we: dat het Koninkrijk Gods thans al werkzaam is. Wanneer de lezer goed in gedachten heeft wat we al hebben opgemerkt in verband met de vervulling van profetie dan zal hij ook met ons deze uitspraak kunnen inschatten en weten of ze op waarheid berust. In plaats van een dogmatisch verhaal te schrijven gaan we een reeks Bijbelteksten onderzoeken waaruit we enkele besluiten trekken. Naar onze overtuiging is het Koninkrijk Gods in zijn brede zin van het woord er altijd geweest. Sinds Pinksteren regeert Jezus als Heer (Grieks “kurios = koning”) over vriend en vijand. En dat is – op één na, geloof en genade - de meest centrale boodschap van het NT. De Heer regeert en Zijn Koninkrijk staat vast. Want sinds Pinksteren gaat Psalm 110 in vervulling en de slotfase ervan is de Wederkomst van de Heer. W. Verboom zegt in ’Confessioneel’ IIIe jaargang, nummer 9, 29 april 1999, blz.7 iets met betrekking tot het onderwijs van catechese aan kinderen. Maar wij volwassenen kunnen er wat van leren. Hij zegt: ”Wanneer onze kinderen alleen maar horen van Gods liefde en ze zien in de wereld om hen heen zoveel wat daarmee in strijd is, dan ontstaat er een kloof tussen de God van hun geloof en het leven van elke dag in de wereld. Dan breekt er een moment aan dat het beeld
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 182 van een lievige God stuk breekt op de weerbarstige werkelijkheid van elke dag. Gods toorn is een uiting van zijn rechtvaardigheid. In de bijbel treedt God op tegen degene, die onrecht doet. En Hij neemt het op voor degene die daarvan de dupe wordt. De schuldigen houdt Hij geenszins onschuldig, maar Hij kiest de kant van de vertrapten. Met de farao van Egypte veegt Hij de vloer aan, maar de weerloze Daniël redt Hij uit zijn lijden. Het lijkt me heel belangrijk hoe we aan kinderen vertellen over de toorn van God. Dat is nog niet zo eenvoudig. Kinderen zijn uitermate kwetsbaar en als volwassen vertellers hebben we veel macht. We kunnen kinderen beschadigen door op zo’n wijze over Gods toorn te vertellen, dat ze er bang voor worden. Hier komen behalve theologische aspecten ook psychologische en pedagogische factoren om de hoek kijken.” Dit is een sleuteltekst Matthéüs 3:2 = het Koninkrijk der hemelen. Th. Niemijer zegt in het ’Het Zoeklicht’, van 24 jan. 1998, blz.19: “Met het Koninkrijk Gods bedoelen we Zijn eeuwige heerschappij, die van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder enige onderbreking, bestaat. Met het Koninkrijk der (vanuit de) Hemelen bedoelen we het Koninkrijk Gods, dat nu al in de harten van de gelovigen ervaren kan worden en dat straks bij de wederkomst van Christus op aarde zal komen, waarin Christus 1000 jaar vanuit Jeruzalem over de gehele wereld zal regeren. Het is het koninkrijk, dat vanuit de hemel op aarde gevestigd zal worden. Daarvoor maar ook daarna zullen we te maken hebben met het eeuwige Koninkrijk Gods. Het Koninkrijk der Hemelen is dus het op aarde geopenbaarde en gevestigde Koninkrijk Gods. Het zichtbare Koninkrijk der Hemelen heeft alles te maken met het volk Israël. De Here God heeft het volk Israël uitgekozen om Zijn koningschap op aarde te openbaren (...) Toch laten de profeten er geen onduidelijkheid over bestaan, dat er voor de stad, het huis en de troon van David een geweldige toekomst in het verschiet ligt!” (wij onderlijnen). Voor iemand van de leer van de bedelingen, zoals deze schrijver, is er dus een toekomstig koninkrijk van 1.0000 jaar waar er van alles zal gebeuren: Christus regeert dan over de wereld. Voor ons en de teksten van de Bijbel die erover spreken doet Hij dat nu al. Dit is de eerste tekst in het Nieuwe Testament waar het begrip “het Koninkrijk der hemelen” gebruikt wordt. Als inleiding tot ons onderzoek van de term het “Koninkrijk der hemelen” moeten we opmerken dat deze hetzelfde is als “Koninkrijk Gods” (vergelijk Mat.4:17 met Marc.1:15 of Mat.5:3 met Luc.6:20). Wat de vorige schrijver zegt (“Koninkrijk Gods” en “Koninkrijk der hemelen” zijn verschillend aan elkaar) is voor ons eenvoudigweg een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid in dit verband. We geven enkele teksten uit het NT zodat de lezer zich een beeld kan vormen van wat het moet voorstellen. Waarom zeggen we dat beide begrippen gelijk zijn? In Mat.11:12,13 is de term het “Koninkrijk der hemelen” = de paralleltekst “Koninkrijk Gods” van Luc.16:16. Prediken dat het “Koninkrijk der hemelen nabij is” is hetzelfde als prediken dat “ Gods Koninkrijk nabij is” (Mat.3:1-3 en Marc.1:15). En in een mooi voorbeeld uit het NT van Hebreeuws parallellisme zien we dat wanneer Hij spreekt over het “Koninkrijk der hemelen” Hij spreekt over het “Koninkrijk Gods” (zie Mat.19:23,24). Twee termen die hetzelfde voorstellen,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 183 zoals men tevens kan spreken over de kinderen van Israël en over de kinderen van Jacob en een zelfde volk beschrijven. Mat.3:2 Johannes de Doper preekt: “en zeide: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Mat.4:17 Jezus preekt: “Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Mat.10:7 Apostelen krijgen de opdracht te prediken: “Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” De andere synoptische evangeliën spreken van “Koninkrijk van God” en bedoelen hetzelfde in zijn betekenis. Mat.16:28 Jezus zegt van sommigen onder Zijn discipelen: “Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid.” En die “Koninklijke waardigheid” zien = “Koninkrijk Gods” zien volgens Marc.9:1. Luc.10:9 De zeventig discipelen krijgen opdracht te prediken: “en geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen.” Luc.19:11-13 In de gelijkenis van de ponden zal de man van hoge geboorte een tijd weg zijn: “Toen zij daarnaar luisterden, sprak Hij nog een gelijkenis uit, omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden. Hij zeide dan: Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en (daarna) terug te keren. En hij riep tien van zijn slaven en gaf hun tien ponden en zeide tot hen: Drijft handel, totdat ik terugkom.” Luc.22:29,30 Tijdens het laatste avondmaal is de belofte van Christus: “En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult zitten op tronen om de twaalf stammen Israëls te richten.”
Luc.23:2,3 De vijanden van Christus beschuldigen Jezus ervan dat Hij zichzelf koning noemt. Op Zijn proces loochent Hij niet koning te zijn: “En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben bevonden, dat deze ons volk verleidt, doordat Hij verbiedt de keizer belastingen te betalen, en van Zichzelf zegt, dat Hij de Christus, de Koning is.” Volgens discipelen van Jezus is Hij de (een) Zoon van David en rechthebbende op de troon van David. Zie Mat.1:20 / Marc.10:47 / Luc.20:41 / Heb.7:14. Joh.18:37 Christus geeft Pilatus Zijn getuigenis over de waarheid te kennen en ook over zijn koningschap: “Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt gij dus een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat ik koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.” Joh.19:19,20 Aan het kruis hangt het bewijs dat Christus zichzelf als Koning zag: “En Pilatus liet ook een opschrift schrijven en op het kruis plaatsen; er was geschreven: Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden. Dit opschrift lazen dan vele Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad, en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 184 Hand.1:3 De opgestane Heer spreekt tot zijn discipelen: “aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat Gods Koninkrijk betreft.” Hand.1:6 Bij de Hemelvaart is hun vraag: “Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” Hand.8:12 Philippus de evangelist preekt: “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen.” Hand.14:22 Discipelen hebben veel verdrukking: “om de zielen der discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan.” Hand.17:7 Vijanden van de gemeente geven toe dat: “en Jason heeft hen in zijn huis opgenomen. En zij handelden allen in strijd met de geboden van de keizer door te beweren, dat er een andere koning, Jezus, is.” Hand.19:8 Paulus preekt in de Synagoge van Epheze: “En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.” Hand.20:25 Paulus heeft rondgereisd met de boodschap: “En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult.” Col.1:13 We zijn nu opgenomen in het Koninkrijk van Christus: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde.” Heb.1:8 Met de verheerlijking heeft Jezus de scepter van Zijn koningschap (zelfde woord als koninkrijk) op zich genomen: “maar van de Zoon: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap.” Heb.12:28 Een gelovige ontvangt tijdens dit leven het koninkrijk: “Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag.” Jac.2:5 Het Koninkrijk is beloofd aan armen: “Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?” Opb.1:6 de gemeente Gods is thans reeds hét koninkrijk: “en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.” Opb.1:9 het Koninkrijk Gods staat thans onder de verdrukking: “Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.” Over één tekst een wat langere opmerking Een aanhaling met betrekking tot het geestelijk Koninkrijk van God over alle Natiën is Amos 9:11-15 = Hand.15:15-18. Hij die recht heeft op de troon van David is gekomen (Ezech.21:27). Jezus heeft de troon van YaHWeH op zich genomen (1 Kron.29:23). Om u een idee te geven van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 185 de voorwaarden waaraan Israël moet voldoen om gezegend te worden in dat rijk lezen we wat de HEERE zelf tot Salomo spreekt: ”Wat u aangaat, indien gij voor mijn aangezicht wandelt zoals uw vader David in volkomenheid van hart en in oprechtheid gewandeld heeft, en doet naar alles wat Ik u geboden heb, als gij mijn inzettingen en verordeningen in acht neemt, dan zal Ik uw koningstroon over Israël voor altijd bevestigen, zoals ik tot uw vader David gesproken heb; nimmer zal u een man ontbreken op de troon van Israël. Maar indien gij u ooit met uw zonen afkeert en Mij niet volgt, mijn geboden en inzettingen niet volbrengt, maar andere goden gaat dienen, en u voor die neerbuigt, dan zal ik Israël uitroeien van de bodem die Ik hem gegeven heb, en het huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik u van mij wegstoten, zodat Israël tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken zal worden. Dit huis zal tot puinhopen worden” (1 Kon.9:4-8a wij onderlijnen). Wat we met dubbele strepen onderlijnen is normaal wat men in bepaalde pro-Israëlkringen aanhaalt. Wat we in de enkele streep zetten is datgene waaraan moet voldaan worden wil de zegen van God op Israël blijven. Dat is van hun kant uit de primaire voorwaarde. Is Salomo afvallig dan zal hij samen met het volk mee moeten delen in de straffen van God. Hij heeft het beginsel van gemeenschaps-verantwoordelijkheid geschonden. Indien er geen berouw op volgt dan is er van géén herstel sprake. En dat berouw moet toch eerste komen voordat er van herstel sprake kan zijn, of niet soms? En dat even de aandacht vestigen op d e stichting van het huidige Israël door “zionisten” die geen religieuze aanspraken maakten op dat land maar een politieke! We citeren H.M. Ohmann uit, ’Wie kent uw toorn?’, Oosterbaan & Le Cointre, Goes, 1988, blz.107, 108 die hierover schrijft: ”En even later: ’gij zijt immers een hardnekkig volk’. Tot zesmaal toe vertelt Mozes hun dat zij de HERE tot toorn hebben verwekt of dat de HERE Zich tegen hen vertoornde (9:7,8,18,19,20,22). Hoe de HERE hen zal weten te treffen, lezen we in hoofdstuk 11:17: ’... en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de HERE u geven zal’. Nogmaals citeren we B. Holwerda: ’Ze gaan dan verdwijnen uit dit goede land, cf. I 35, VIII 7-10; immers de heerlijkheid van dit land is het grote motief van dit boek; in het feit dat ze het in bezit gaan nemen openbaart zich de trouw en de genade van Jahwe; maar daarom betekent zijn toorn ook het verlies van die rijkdom die ze nu op het punt staan in ontvangst te gaan nemen’”. In hetzelfde verband van een mogelijks herstel van Israël duiken steeds een reeks teksten op bij de verdedigers ervan, trouwens altijd dezelfde. Hier enkele met een kort commentaar. Lev.26:40-45: gaat in vervulling met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap. Zie 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 / 29:12-14. En wat is vervuld op basis van geloof hoeft niet meer nog eens vervuld te worden in een duizendjarig rijk. Trouwens het berouw van het volk van het verbond leidde tot een herstel als natie terwijl, sinds de komst van de Heer het om een individuele verzoening gaat na een persoonlijk belijden van zonde. Duidelijk is dat bij vergelijk van de volgende teksten: 1 Kon.8:33 / Neh.9:2-4 / Dan.9:5 met Hand.2:36-40. Geslachtsregisters zijn hierbij een hindernis en zijn thans niet meer belangrijk. Onder christenen is het Jood-zijn niet de belangrijkste factor tot verzoening (1 Tim.1:4 / Tit.3:9). Ook de Jood-christen mag niet meer op zijn vlees vertrouwen (Phil.3:3 / Gal.3:7).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 186 Jes.45:17: gaat in vervulling aan Christen-Joden sinds Pinksteren Heb.5:9. Jes.54:7,8: de verzen 11 en 12 vinden we vervuld aan de gemeente (Joden en Heidenen) in 1 Pet.2:9,10 / Opb.21: 10-21. Zo ook deze verzen. Voor vers 13 zie Joh.6:45. Jes.59:17: = Eph.6:14,17 / 1 Thes.5:8. Jes.59:18: = 1 Pet.1:17 / Opb.20:12,13 / 22:12. Jes.59:20 = Rom.11:26,27. Hier lopen de zaken gewoon als ”zijnde” en nog ”niet zijnde” door elkaar, zoals de uitdrukking ”eeuwig leven” van ”nu” is èn van de ”toekomst”. Jer.32:37-41: zie naar 2 Cor.6:16 (voor vers 38) en voor vers 40 naar Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb. 13:20. Ezech.36:24-26: zou moeten in vervulling gaan in deze tijd volgens wie nog een duizendjarig rijk verwacht. Bultema (blz.83) haalt deze tekst aan om te beweren dat Israël in ongeloof zal hersteld worden. Maar hoe is zoiets mogelijk wanneer de God van Israël steeds geloof op de eerste plaats stelt, voordat er een zegen kan op volgen? Neem als voorbeeld de Babylonische gevangenschap en het herstel dat daarna volgt. Israël heeft berouw en daarna volgt het herstel! Zie o.a. Ezra 3:5,10,11 / Neh.1:4-11 / Hag.1:12,13 / Dan.9:1-6. Uit de volgorde der gebeurtenissen in Ezech.36 mag niet een definitieve regel van Gods vergeving zomaar te niet gedaan worden. Wanneer u trouwens dat gedeelte leest tot en met vers 33 is alles duidelijk. Men zal zich vooreerst bekeren. En ook nog dit: het is een ”rest” die zich zal bekeren (Jes.1:9 / 10:20-22 / 46:3 / Jer.23:3 / 31:7 / Amos 5:30 / Micha 2:7 / 4:5-7 / 7:18). Een totaal herstel leren vanuit Ezechiël 36 is de Schrift nog eens misbruiken. Hosea 3:5: Biederwolf geeft twee mogelijke uitleggingen: een letterlijke (zijn keuze) of een geestelijke (onze keuze). Micha 7:19,20: zie Luc.1:55 en Rom.15:8. Dat gaat in vervulling aan Joden én Heidenen die de Messias hebben aangenomen sinds Pinksteren. De gemeente van Christus is het zaad van Abraham. Wanneer het om gelovige Heidenen gaat, onder een lichamelijke band. Het is raadzaam om bij de verklaring van deze teksten uit het O.T. altijd een lijst bij de hand te hebben met de verwijzingen in het N.T.. Dat lost vele vragen op zonder lang zoekwerk, want die tekst, of een nabijgelegen, heeft soms betrekking op de christelijke gemeente zonder dat men er erg in heeft. (Zie bijvoorbeeld de lijst die we terugvinden in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.) We hebben het principe van deze overdracht van een profetie uit het O.T. naar het geestelijke Israël slechts kunnen aangeven. Het N.T. geeft er nog veel meer. Volgens professor A. A. van Ruler is het Oude Testament “de eigenlijke Bijbel” en het Nieuwe Testament is “niet meer dan het lijstje met vreemde woorden ter nadere verklaring achterin.” (Religie en politiek, Nijkerk 1945, blz.123.) Dit beeld is niet volledig correct, maar één ding is zeker. Het N.T. bevat de sleutel om het O.T. te begrijpen. Dat zal een Jood natuurlijk niet aannemen. Sinds Golgotha staan de zaken definitief vast op die wijze! (Zie o.a. H. de Knijf, ’Sleutel en slot’, Kok, 4de druk 1995.) Er moet ook op gelet worden dat sommige teksten spreken over het volk van Israël in de betekenis van de 10 stammen die hersteld zijn met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap (Jer.31:2-22 / Ezech.37:16-19 / Hosea 1:10,11). De profetie van Jer.31:1 maakt het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 187 duidelijk dat het herstel er zal zijn voor alle geslachten van Israël, dus alle twaalf stammen van dat volk. Na de herbouw van de tempel in de tijd van Ezra worden er twaalf bokken geofferd volgens het aantal van de 12 stammen, wat wijst op hun herstel (Ezra 6:16,17). En dat was volgens de voorzegging van Jer.33:7 en 50:19. In een symbolische handeling illustreert Jeremia dat ook: twee stokken worden één stok (Jer.37:15-28). Zo vinden we in het N.T. ook verwijzingen naar het bestaan van de twaalf stammen in de tijd van Jezus. Anna, de profetes, was van het geslacht van Aser volgens Luc.2:36. Ook 1 Kron. 9:3 / Ezra 2:70 / Hand.26:7 om u te overtuigen. Zie hoe Jesaja dezelfde term ”Israël” wisselend voor de twaalf stammen en de tien stammen gebruikt (Jes.1:48 / 8:18 / 9:7-11). Jesaja gebruikt zelfs éénmaal de uitdrukking ”de beide huizen van Israël” in Jes.8:14. Velen zien dat niet in en maken dan ook verkeerde gevolgtrekkingen. Want wat God aan de 10 stammen vervuld heeft of aan 2 stammen moet Hij niet nog eens aan de 12 stammen vervullen.
We willen drie opmerkingen maken vanuit al deze teksten hier boven. 1°) Het Koninkrijk Gods (= der hemelen) is het onderwerp van de prediking van zowel Johannes de Doper áls Jezus áls de 12 apostelen áls de 70 discipelen. Dat rijk is “nabij.” Eén tekst Luc.17:21, zegt dat het onder de discipelen aanwezig is. Wie met Jezus te maken heeft, is in contact gekomen met het Koninkrijk Gods. De wonderen door Jezus gedaan zijn daar het bewijs van. Zie Mat.11:12 / 12:28 / Luc.4:16-21. Jezus heeft macht over de natuur (Mat.14:22 e.v.), geneest zieken (Mat. 4:24), vergeeft de zonden (Marc.2:5,10 / Luc.7:48-50) en wekt doden op (Marc.5:35 e.v. / Luc.7:11-17). Tijdens de prediking van Christus is het heil van het Koninkrijk er “bijna” in zijn totaliteit. En dat wordt in enkele teksten ook aangegeven. Simeon verwachtte “de vertroosting van Israël” (Luc2:25). Anna is iemand die voor Jeruzalem “verlossing” verwacht” (Luc.2:38). De Emmaüsgangers: “leefden in de hoop, dat Hij het was (Jezus) die Israël verlossen zou” (Luc.24:21). En Jozef van Arimathea hoort tot dezen: “die ook ze lf het Koninkrijk Gods verwachtte” (Marc.15:43). De indruk die men krijgt bij het lezen van de opmerkingen van Johannes en Jezus dat het rijk nabij is dit: dat rijk staat op het punt uit te breken in de wereld. Een uitstel van tweeduizend jaren hier tussen voegen zoals men doet in de kringen waar de duizendjarige regering nog toekomst is, is uitgesloten. De Hebreeën die Jezus in die tijd ontvangen hebben als hun Messias hebben daadwerkelijk het rijk ontvangen en zijn er binnen gegaan (Heb.12:28). Er staat de tegenwoordige tijd in dat vers: “omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen.” Van een toekomstig duizendjarig rijk is hier geen sprake. Dat is in overeenstemming met de voorzegging van Jezus dat sommigen niet zullen gestorven zijn voordat ze het rijk Gods zien komen in al zijn heerlijkheid (Marc.9:1). 2°) Breukvlak tussen het “nabij zijn” van dat rijk en de werkelijkheid van die regering ligt op het Pinksterfeest van Handelingen 2. Dan is de boodschap duidelijk dat de opgestane “zowel Heer als Messias” is (Hand.2:36). Jezus is al in functie als Koning der Koningen! Engelen, machten en krachten zijn Hem nu
al onderworpen (1 Pet.3:22).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 188 Hij zit nu
al aan Gods rechterhand en regeert (Eph.1:21).
Nu al heerst zijn genade over wie Hem wil dienen (Rom.5:22). De gemeente heeft nu al dat “onwankelbaar Koninkrijk” ontvangen (Heb.12:28). Hij regeert nu al tot de dood is overwonnen (1 Cor.15:25-27). C Christus is nu al Zijn “heerlijkheid” in gegaan en regeert (2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10 / Heb.2:9). 3°) Met de Wederkomst zal het “Koninkrijk Gods” in een andere fase treden. Dat is evident. Want dit komen van Christus is er op gericht de definitieve afscheiding te maken tussen het kwaad en het goed; in de gemeente, in de wereld en zelfs daarbuiten. Ook geestelijke wezens zullen betrokken zijn bij de Wederkomst en er bij beloond of gestraft worden. Dat is de dag “dat God het in het verborgene oordeelt” volgens het evangelie van Christus Jezus (Rom.2:16). Meerdere parabels gaan dit dan ook breedvoerig uitwerken, vb. deze van de schapen en de bokken (Mat.25:31,32,40,46). Het avondmaal dat volgelingen van Jezus wordt aanbevolen te vieren is de voorsmaak van die nog komende volle werkelijkheid van dat Rijk (Luc.22:18). Bij de komst, dat het einde afsluit van “deze eeuw”, van de tijd dat men zich kán bekeren tot God en het Rijk waardig zijn, zal de Heer alles overgeven aan de Vader (Mat.6:33 / Joh.3:3,5 / 1 Cor.15:24-28). Deze teksten zeggen dan ook dat het Rijk Gods “verdergaat” en dat het met het ophouden van het tussenrijk gewoon verder gezet zonder dat er nog inmenging is van enige vijand van dat Rijk. We moeten bij punt twee nog enkele aantekeningen maken. De verheerlijkte Jezus is sinds de Hemelvaart: “de hemelen doorgegaan” (Heb.4:14) en is “boven de hemelen verheven” (Heb.7:26). In dat bovenhemelse (epouranious) heeft hij de macht over: 1. “allen naam, die genoemd wordt, niet alleen in deze maar ook in de toekomende eeuw” (Eph.1:20,21). 2. Aan zijn macht en rechtsgebied kan niets worden toegevoegd. (Want theoretisch is ook “de dood” nu reeds onderworpen aan Christus.) 3. Hij woont in een voor mensen ontoegankelijk licht (1 Tim.6:16). 4. Hij regeert thans uit de plaats “boven al de hemelen” (Eph.4:10). De lijdende knecht zal koningen doen verstommen (Jes.52:15 / Joh.18:19-24 / 18:33-38 / 19:2-16). Dat versleuren naar een duizendjarig rijk, we hebben het zien doen, heeft geen zin. Er zijn dan namelijk geen koningen meer. Hij is er dan koning volgens hun lering. 5. Dit wijst vooreerst naar het getuigenis dat de Heer tijdens zijn verhoor aflegt aan Herodes, Pilatus en de ouderlingen van het Sanhedrin. 6. Dat slaat ook op de macht die Zijn discipelen in Zijn naam prediken (Hand.4:23-31). Ook nog vijf aanhalingen uit het boek aan de Hebreeën bevestigen dit (wij onderlijnen):
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 189 “Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge” Heb.1:3. “En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten?” Heb.1:13. “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen” Heb.8:1. “deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God” Heb.10:12. “Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die om de vreugde welke voor Hem lag, het kruis op zich genomen heeft, de schande niet achtende en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods” Heb.12:2. We geloven niet wat Walvoord zegt (blz.467) na de aanhaling van Ezech.37:24,25: “Velen hebben getracht dit gedeelte weg te moffelen in hun verklaring, maar het heeft duidelijk te maken met de tweede komst van Christus, het oprichten van het Koninkrijk van David op aarde, de opstanding van David en David die als mederegent heerst met Christus op zijn troon in Israël. Dat David met Christus de troon deelt in het duizendjarig rijk is duidelijk (Jer.30:9 / 33:15-17 / Ezech.34:23,24 / Hos.3:5). Deze profetie kan vandaag nog niet vervuld zijn gezien David nog niet is opgestaan en er nog geen opgerichte Davidische troon is op aarde.” Voor ons zeggen deze teksten dat Jezus nu al regeert in volle heerlijkheid. Het gaat om vijf verwijzingen naar Ps.110:1. De ware Zoon van David zit op zijn troon. Hij heeft de sleutel van David, symbool van de macht van David. Hij sluit en opent wie zich bij Hem zal aanbieden in het Koninkrijk (Jes.22:22 / Opb.3:7). In Christus zijn “hoevele beloften Gods er ook zijn” dan ook “ja” en “amen” geworden, t.t.z. vervuld (2 Cor.1:20-22). Hij zit in symbolische zin op de troon van zijn vader David. Hij is met “eer en heerlijkheid gekroond” staat in de brief aan de Hebreeën (Heb.2:9). Vergelijk dit met 2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10. Een toekomstige duizendjarige regering zou aan Zijn macht en aan Zijn Koninklijke waardigheid geen “iota” kunnen toevoegen. De beloften gedaan aan de Vaderen zijn door Christus vervuld. Aan de Vaderen én aan de Heidenen. Over Zijn Koninkrijk werd de voorzegging gedaan dat er in rechtvaardigheid zou gehandeld worden en dat is precies wat er in het geestelijke Koninkrijk thans aan de orde is (Jes.16:5 / Rom.14:17). Dat Christus nu al hogepriester is - en dat niet hoeft te zijn in een duizendjarig rijk - volgt tevens uit de lezing van het boek aan de Hebreeën. Daar staat: Heb.2:17 “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.” Heb.3:1 “Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, (...) .” Heb.4:14 “Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 190 Heb.5:6 “zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.” Heb.6:20 “waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchizedek hogepriester geworden in eeuwigheid.” Heb.7:26 “Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; (...) .” Heb.8:1 “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen.” Heb.9:11 “Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping.” Heb.10:21 “en wij een grote priester over het huis Gods hebben.” En over dat hogepriesterschap zegt de Schrift in Heb.7:24 dat het “onvergankelijk” is (SV / Luther / Brouwer) “zonder dat het op een ander overgaat” (Leidse) “op geen ander kan overgaan” (NBG) Een priesterschap “in eeuwigheid” (SV / Luther) “voor altoos” (NBG) “voor altijd” (Leidse / Brouwer). Om deze reden zegt V. Mora in ’Le Refus d’Israël, Matthieu 27,25’, Editions du Cerf, 1986, blz.72: “Met andere woorden, de term Mensenzoon uit Daniël waar Matthéüs uitdrukkelijk naar verwijst (24:15) ontving zoals er staat “en hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die niet zal vergaan’ (Dan.7:14). Dit koninkrijk identificeert zo wonderlijk met de Mensenzoon in Daniël en Matthéüs dat men kan spreken van de komst van de Mensenzoon als de komst van het Koninkrijk. Het is waarschijnlijk de verkondiging van deze komst aan de Sanhedristen dat Hem zou veroordelen (Mat.26:64). Zijn dood bracht de verwoesting van de Tempel met zich mee, vernietiging van de Heilige Stad, maar niet het einde van de geschiedenis van het heil: in plaats van de verwoeste Tempel, staat de Heer op en wordt het centrum van de hereniging van het universum, van Joden en Heidenen, van de volkeren en de diaspora. Zo is in Christus de nieuwe Tempel opgestaan, een nieuw gebedshuis voor alle volkeren. In Hem is de zegen van Abraham overgegaan op alle volkeren. Een christen kan daarin het ontstaan van de Kerk van Christus onderkennen, uit de verzameling van zonen van Israël en zonen uit de volkeren.” We komen nog even terug op de vijf aanhalingen die we gedaan hebben uit het boek aan de Hebreeën. In zijn commentaar op deze brief schrijft W. Ouweneel, theoloog uit de kringen van de Broeders en dus verdediger van een komend duizendjarig rijk, over deze teksten als volgt: “Hij zit thans aan de rechterhand van God, totdat Deze zijn vijanden zal stellen tot een voetbank voor zijn voeten (1:13). Dit ’totdat’ duidt dus het ogenblik aan: a. dat Christus zal opstaan van Gods rechterhand (waar Hij nu ’wacht’:10:13) en zal wederkomen naar deze aarde (1:6; 9:28);
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 191 b. dat zijn troon in Sion geplaatst zal worden (1:5,8; Ps.2:6v); c. dat zijn vijanden zich aan Hem zullen onderwerpen (1:13; vgl. Ps 18:44-51; 72:7-11; 110:1-7). Uit Op 20:1-6 weten we dat deze regering over het toekomstig aardrijk duizend jaar zal duren (...) Er zijn dus twee fasen in de verheerlijking van de Zoon des mensen na het kruis, zoals ook Jh 13:31v. in een notedop aanduidt: 1) nadat Christus voor alles de dood gesmaakt had, heeft God Hem ’terstond verheerlijkt’ (Jh 13:32v.) door Hem uit de doden op te wekken (...) 2) zo zal Christus ook straks publiekelijk verheerlijkt worden (Jh 13:32a) en zijn regering over het aardrijk aanvangen.” W.J. Ouweneel, ’Wij zien Jezus’, deel 1, Medema, 1982, blz.33, 34. Dit is de verkeerde voorstelling van meer dan één zaak. Laten we beginnen met het eenvoudigste. De schrijver geeft de indruk dat wanneer er over God en de Heer gesproken wordt als dat ze zitten op Hun troon er dus niets gedaan wordt. God rust niet uit op Zijn troon. Neem de concordantie en zoek maar op. Waar God ’neerzit’ ligt de nadruk op zowel een overwinning die is voltrokken of het oordeel over iemand of een volk dat gaande is. Of is gewoon het symbool van Zijn universele Almacht die Hij uitoefent. En idem voor de Heer die neven de Vader zit. Zijn verlossingswerk is volbracht. Dat verzoenende werk strekt zich uit over de volkeren van de wereld (Joden incluis). Aan ieder wordt de tijd en gelegenheid gegeven zich te bekeren tot Jezus van Nazareth. Dat is regeren! Uit de uitdrukking “op de troon zitten” blijkt het juridische karakter van die handeling. Zelfs indien er zou kunnen bewezen worden dat er een duizendjarige regering is voor de toekomst dan is dat de manier waarop de Heer met de volkeren zal omgaan. Wat Hij dan zou doen, doet Hij thans, waardoor er geen nood is aan zo een rijk. W. Ouweneel verwijst vervolgens nog naar Joh.13:32 dat naar twee fasen zou verwijzen in het werk van de Heer. Ja, en dan! In zijn uitleg zijn het; 1°) verheerlijkt met de opwekking, 2°) verheerlijkt in de duizendjarige regering. Maar het is toch anders ingedeeld in Joh.13. Tijdens Zijn prediking op aarde hebben we (wie Hem hoorde en zag) een “heerlijkheid” gezien als van de Vader. Dat staat in Joh.1:14 en daar spreekt Joh.13:31 over. Het laatste met het oog op Zijn bloedig offer dat zal volgen. Dat is de wil van God. Dat “moet” vervuld worden. Waarop de Vader Hem zal verheerlijken in de Opstanding. Maar verder gaat het niet. Van een duizendjarige regering lezen we hier niets, trouwens nooit in de evangeliën! Wie het doet heeft zich schuldig gemaakt aan een “inlezing” van zijn eigen vertrouwde leerstelling. Zodat we de vijf aangehaalde teksten die spreken over het zitten van de Zoon aan de rechterhand van de Vader in de brief aan de Hebreeën als een beschrijving moeten zien van Zijn regeerambt dat Hij thans uitoefent. Men zou eens meer moeten luisteren naar de Schrift in plaats van enkele teksten van het Oud Testament te willen overbrengen naar een nog komende regering. Sinds de Opstanding is Christus
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 192 “Zoon Gods in kracht” (Rom.1:4). Hij is thans voor Joden zowel als Grieken “de kracht Gods” (1 Cor.1:24). Aan Hem hoort alle “heerlijkheid” nu en in al de dagen der eeuwigheid (2 Pet.3:18). Vergeet niet al te vlug dat de term Koninkrijk zowel in het Hebreeuws als in het Grieks twee betekenissen heeft: 1°) koninkrijksmacht 2°) koninkrijksgebied. In het Latijn heeft “regnum” ook die dubbele betekenis. Maar een Franse vertaling moet dan om recht te doen in haar tekst twee woorden gebruiken: “règne” en andermaal “royaume.” Ook het Nederlands zou dat kunnen doen maar dat is niet altijd waar. In elk geval: sinds Zijn kroning (Hemelvaart of Pinksterdag naar gelang waar het accent ligt) is Jezus koning over een gebied zo groots als hemel, aarde en onder de aarde! Bij de benadering van het begrip koninkrijk in het NT moet dan ook gedacht worden aan een opmerking van Paulus die over Christus sprak als diegene die we nu niet meer “vleselijk” kennen (2 Cor.5:14,15). Zo ook moet zijn Rijk niet slechts zichtbaar ge zien worden in Rome (Katholieke Kerk) of Jeruzalem (leer van de bedelingen). Teksten over het Koninkrijk en hun context Wat is het Koninkrijk volgens de evangeliën Is een gave Gods Luc.12:32. Mogen er voor bidden Mat.6:10. Maar moeten het grijpen met geweld Mat.11:12. Men kan het verliezen Mat.21:43. Komt na bekeerd te zijn Marc.1:15. Moeten er voor wedergeboren worden Joh.3:3,5. Ontvangen als een kind Mat.18:4 / 19:14. Jezus beschikt over het rijk Luc.22:29. Is waardevoller dan alles Mat.10:37-39 / 13:44. Dient men boven alles te zoeken Mat.6:33 / Luc.12:30. Is weggelegd voor armen van geest Mat.5:3. Is een langzaam proces zoals zuurdesem Luc.13:20,21. Worden erom vervolgd Mat.5:11,12. Is niet te koop met geld Marc.10:23-25. Moeilijk te beërven voor Schriftgeleerden Marc.12:34. Wordt gepredikt tot aan het einde der “eeuw” Mat.24:14. Johannes doopte met het oog op het Koninkrijk Luc.7:28-30. Jezus verkondigd dat Rijk Luc.4:43. De 12 prediken dat Rijk Mat.10:7 De 70 prediken dat Rijk Luc.10:9 Jezus, drijft boze geesten uit = het Rijk is er Luc.11:20. De gemeente heeft er de sleutels van Mat.16:19 / 18:18. Een eeuwig koninkrijk (Luc.1:33) is het nu reeds maar nog steeds aards in bepaalde aspecten. Het gaat om in geestelijke zin aanliggen of eruit geworpen worden (Mat.8:11,12) om eten (Luc.14:15)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 193 en drinken (Mat.26:29) om gerechtigheid groter dan deze zoals Farizeeën beoefenen (Mat.5:20) en is weggelegd voor wie Gods wil doet (Mat.7:21). Wat is het Koninkrijk Gods in de rest van het NT Genaamd: Koninkrijk Gods Rom.14:17 / 1 Cor.4:20. Genaamd: Christus’ Koninkrijk Col.1:13 / 2 Tim.4:1. Bestaat niet in woorden maar in kracht 1 Cor.4:20. Bezit heil en kracht Opb.12:10. Heeft rechtvaardigheid en vrede gebracht Rom.14:17. Koninkrijk en Gods heerlijkheid gaan samen 1 Thes.2:12. Is eeuwig 2 Pet.1:11. Is onwankelbaar Heb.12:28. Hemels in oorsprong 2 Tim.4:18. In verdrukking het Koninkrijk beërven Hand.14:22. Lijden voor het Koninkrijk is niet uitgesloten 2 Thes.1:5 Gelovige is overgebracht in het koninkrijk Col.1:13. Men wordt tot het Koninkrijk geroepen 1 Thes.2:12. God behoudt voor het Koninkrijk 2 Tim.4:18. Armen zijn uitverkoren voor dat rijk Jac.2:5. Zondaars beërven het niet 1 Cor.6:10 / 15:50. Discipelen prediken over het Koninkrijk als een werkelijkheid Hand.8:12 / 19:8 / 20:25. Christus geeft het over aan Zijn Vader nadat Hij in alles zal bemiddeld hebben 1 Cor.15:24. Laten we even stilstaan bij de teksten over het Koninkrijk die we al geciteerd hebben uit het NT. Er zijn slechts enkele teksten die het Koninkrijk in volle zin in de toekomst plaatsen . Bijna allemaal spreken ze over het rijk dat er nu is, het gaat al om het hier en nu en niet slechts over de toekomst. En zeker niet over een duizendjarig rijk waar mensen nog eens opnieuw getest worden op hun getrouwheid, want dat is zoveel als beweren dat er mensen zijn die een tweede kans krijgen. De taal die er gebruikt wordt zijn ook aarde-gebonden-termen zoals: iets waardevols verliezen (Marc.9:47,48), zijn rijkdom oordeelkundig gebruiken (Luc.18:24,25), je moet er de bepaalde vechtlust voor hebben (Mat.11:10-13), en de totale gewillige liefde is er het hoofdkenmerk van (Marc.12:28-34). God: de Eeuwige Koning, over Israël én de Natiën Wanneer we een overzicht maken van de wijze waarop zowel het Oud als het Nieuw Testament over het begrip Koninkrijk spreken kan men dat onder zes aspecten beschouwen. En met Koninkrijk moeten we verstaan dat het gaat om de Koninklijke macht, om het Koninklijke ambt en om het koningschap van God en niet slechts het gebied waarover geregeerd wordt. De term “Koninkrijk Gods” is geen echte term uit het OT maar des te meer uit het NT. En ook in de Rabbijnse geschriften kunnen we de term terugvinden. Maar dat God een universele Regeerder is, blijkt duidelijk onderstreept in vooral de Psalmen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 194
1°) Alle schepping waarover God regeert. Gen.1:1 / Neh.9:6. Deze zal vervangen worden door een nieuwe hemel en aarde. God is een eeuwige koning Ps.10:16 (olam va’ed = voor altijd en daarna) / 29:10 / 93:1 (me olam = sinds alle eeuwigheid in vers 2) / 96:10 / 145:3 (kololamim = gedurende alle eeuwen). 2°) Gods moreel ethisch rijk. Ps.103:19 / Dan.4:25,31,34-36. God is de rechter van de gehele aarde Gen.18:25. In de nieuwe hemel en aarde zullen zeer waarschijnlijk andere morele voorschriften tellen. Of... Gods Heilige Geest en de mensengeest zal op een zodanige wijze werkzaam zijn dat er van geen wetten sprake kan zijn. God zal tenslotte “alles in allen zijn.” 3°) De hemel waarin God regeert. Dan.4:26 / Luc.15:21 / Hand.14:22 / 1 Pet.1:11. Moest gezuiverd worden gezien er een deel engelen zijn afgevallen (Opb.12). 4°) Het koninkrijk Israël waarover God regeerde. 2 Sam.5:12 / 1 Kon.9:3-7 / 11:11. In niet verkeerd te begrijpen taal zegt YaHWeH de “Koning en Verlosser van Israël” te zijn. Vergelijk bijvoorbeeld de uitdrukking “de troon van David” = “de troon van “YaHWeH” in 1 Kon.2:12 / 1 Kron.29:23 / 2 Kron.9:8. Het is een Godsregering, een theocratie. Maar dit is een tijdelijke oplossing. Dit volk is uit andere volkeren verkozen om onder Gods heerschappij te staan (Ex.19:5,6 / Deut.33:5 / Ps.47:7). Gezien God hun koning is moet het volk alle kwaad uit zijn midden wegdoen (Jes.24:2123 / Zef.3:15). Dat hebben ze niet gedaan. Maar wel het tegengestelde, valse goden aanbeden, en zijn daarom dan ook verworpen. Om die reden verliezen ze hun exclusiviteit en zal het Koninkrijk aan een ander overgaan, een volk dat er de vruchten zal van opbrengen (Mat.21:43 / Luc.19:4144). En Haggaï 2:7 wijst op Gods genade voor de heidenen. In het OT ligt de nadruk op “de God van Israël” dat we er enkele malen terugvinden (1 Kron.17:24). In het NT kan men deze titel echter slechts nog maar drie maal tegenkomen. En daar is een reden toe. 5°) De Kerk = Gods nieuwe Israël, is begonnen met Pinksteren. Dan.2:44 / Hand.2:36 / 15:15-17. Is dit soms geen theocratie? Waar géén eind aan komt! Christus heeft toch nu reeds alle macht, zowel in hemel als op aarde (Mat.28:18)? Scofield zegt ergens (blz.1149): “Wanneer Petrus de deur van het koninkrijk opende voor de Heidenen (Hand.10) ontvingen allen die gegeloofden zonder voorwaarden of uitstel, dan slechts geloof, de Heilige Geest.” Maar Scofield heeft de gedachte dat de Heidenen in deze bedeling opgenomen zijn in het Koninkrijk jammer genoeg niet verder uitgewerkt. Had hij dat gedaan dan zou zijn theologie van de toekomst er gans anders hebben uitgezien. In de New Scofield Reference Bible heeft men dan die vervelende opmerking, met de verwijzing naar het Koninkrijk, laten vallen (blz.1163). En nog een pittig detail uit P. Mauro, ’The gospel of the kingdom with an examination of Modern dispensationalism’, Hamilton Brothers, 1928, blz.83 e.v.. Mauro zegt dat Scofield in zijn Bible, van de 139 teksten die er staan in het NT verwijzend naar het Koninkrijk, hij er slechts 21 aanhaalt.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 195 Over 118 teksten heeft hij blijkbaar niets te zeggen. Van de 17 geschriften uit het NT waar naar het Koninkrijk verwezen wordt heeft Scofield er slechts 5 aangehaald. Dat wil zeggen dat hij aan zijn lezers één en ander verzwijgt. [Mauro is een ex dispensatiegelovige, niet vergeten!] God is dus niet slechts “de koning van Israël” (of der Joden) maar “zeker ook der heidenen” (Rom.3:29). Dus van “allen die Hem aanroepen” (Rom.10:12,13). 6°) Gods rijk in de eeuwigheid. Daarover spreken 1 Cor.15:24-28. Dat is het “eeuwig Koninkrijk” waarover 2 Pet.1:11 spreekt. Voorafgaande is het oordeel over alle mensen (Rom.2:16). Het is dan ook uitgebreider dan slechts de kerk uit punt 5. Het omvat alle gelovigen van alle plaatsen en alle tijden. En een ander verschil tussen de kerk van 5 en deze van 6, is dat de kerk in haar huidige vorm een geestelijke zaak is (Mat.18:3 / Joh.3:3-7 / Rom.14:17), terwijl het eeuwige Koninkrijk aardse aspecten heeft (Opb.21:1-8 / 22:1-5). Of is dit laatste slechts een symbool voor het geestelijke? Vergeten we dan ook niet dat God de eeuwige God is, en dat Hij altijd regeert; in het verleden, het heden en de toekomst. Zie hiervoor o.a. Ps.10:16 / 97:1 / 99:1,2 / 145:13 / 1 Tim.1:17. Dus ook in de periode vóórdat er een zichtbare koning is in Israël, is YaHWeH hun koning. En wanneer er in Israël géén zichtbare koning is, ook dan is YaHWeH hun koning. Ook nu nog. Soms wordt dit schoorvoetend toegegeven zoals in R.J. Reid, ’Remarks on the Amillenialism and kindred teachings of Philip Mauro’, Loizeaux, 1948. We lezen daar op blz.39, 40: “Laat ons zeggen dat uitdrukkingen als “Koninkrijk der hemelen”, “Koninkrijk van God”, “Koninkrijk van de Zoon”, “Koninkrijk van de Vader” betrekking hebben op hetzelfde Koninkrijk, en slechts bepaalde aspecten daarvan beschrijven (...) (Wanneer we dat zeggen, mag tevens opgemerkt worden dat alhoewel we akkoord gaan met de Scofield-Bijbel met betrekking tot de onderlinge kracht van elke term waar het naar verwijst, de huidige schrijver toch niet akkoord gaat met de uitleg dat al deze termen verscheidene koninkrijken beschrijven)” (wij onderlijnen). We zeggen dit met het oog op allen, en in de optiek van dezen, die nog persé een regering van duizend jaren willen inlassen; speciaal met betrekking tot Israël. Hier zou al een eerste “Conclusie” kunnen gemaakt worden: hecht geen geloof aan wat men zegt in de leer van de bedelingen. Maar er zijn nog twee aspecten die we willen nagaan: 1°) heden en toekomst vloeien in elkaar maar, 2°) er is geen groot verschil met het koninkrijk Gods en de gemeente van Christus. Evenals het begrip eeuwig leven in het NT een grootheid weergeeft van zowel het “heden” als van de “toekomst”, zo geeft het NT daar waar ze spreekt over “het Koninkrijk” de werkelijkheid weer van het al aanwezig “zijn” en het “zijn” in volheid bij de Wederkomst. Sinds Pinksteren is de man gekend als Jezus van Nazareth tot Heer = Koning, Heerser en Messias aangesteld door de Eeuwige.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 196 Voor velen is de bovenstaande zienswijze echter niet aanvaardbaar. Mensen verdraaien de Schriften meerdere malen. Maar welke variëteit aan redenen ze ook mogen hebben: het is tot hun eigen verderf. Wat is die redenering? W. Blackstone beweerde: “Hij, Jezus, zou het Koninkrijk hebben opgericht maar zij, de Joden, verwierpen Hem en kruisigden Hem. Het Koninkrijk was nabij toen de Christus kwam. Hadden zij Hem aangenomen dan zou het toen opgericht zijn, nu is het slechts tijdelijk uitgesteld.” ’Jesus is coming’, H. Revell Co., 1908, blz.87,88. H. Ironside zegt: “Vanaf het ogenblik dat Christus zijn hoofd neerboog en Zijn geest aan de Vader overgaf, zijn alle heerlijkheden van het Koninkrijk waarover de zieners en profeten in het OT spraken tijdelijk uitgesteld (...) De profetische klok stopte op Calvarie. Sindsdien is er op die klok geen enkele tik gehoord.” ’The Mysteries of God’, Loizeaux Brothers, 1946, blz.54. J. Walvoord zegt: “de kerk is een apart deel van God dat zijn voltooiing bereikt vóórdat het goddelijke programma dat God met Israël heeft opnieuw wordt opgestart.” ’The Millennial Kingdom’, Zondervan, 1976, blz.247. Misbruik van Psalm twee We zijn het dan ook volledig oneens met wat in een blad voor evangelisatie van de Broeders staat. In ’Het Woord der waarheid’ van augustus 1998 staat op blz.187,188 een artikel van H.C. Voorhoeve (dus een zéér oude herdruk). Daar lezen we: “Het blijkt dan ook dat uit alle profetische Schriften van het Oude Testament, dat voor de geïnspireerde schrijvers van die dagen de Gemeente een verborgenheid was; ja, dat zelfs de tijd van de gemeente, de tijd waarin wij leven, in het geheel niet te vinden is in hun profetieën. Drie voorbeelden uit de vele voorbeelden die er zijn, kunnen dit voldoende aantonen. In Jesaja 11 worden de eerste en de tweede komst van Christus op zo’n wijze aan elkaar verbonden, dat niemand bij de lezing van die profetie eraan kan denken dat daartussen zoveel eeuwen verlopen zijn. En toch is het zo. Tot de helft van vers 4 is de profetie vervuld, terwijl het verdere gedeelte nog vervuld moet worden bij, de tweede komst van Christus. En Jesaja 61 is al een even duidelijk voorbeeld. Iedereen zal bij de lezing van die voorzegging gedacht hebben, dat alles achtereenvolgens zou gebeuren zoals het daar voorzegd wordt. En toch weten wij, dat er nu reeds bijna 20 eeuwen verlopen zijn tussen het prediken van ’het aangename jaar van de Heer’ en van ’de dag van de wraak van onze God’. In Psalm 2 vinden wij hetzelfde. In Handelingen 4 wordt het begin van deze Psalm aangehaald en gezien als de vervulling van de verwerping van de Heer Jezus door Herodes en Pontius Pilatus. Men zou nu verwachten dat in het vervolg van de Psalm gesproken zou worden over de gemeente; maar het tegendeel is het geval, omdat het verdere gedeelte een beschrijving is van het oordeel van God over zijn vijanden en van het koninkrijk van Christus.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 197 De tijd waarin wij leven en waarin de gemeente van Christus bijeen vergaderd wordt, neemt dus in de profetieën van het Oude testament geen plaats in. Dit geeft ons de sleutel tot het juiste verstaan van de profetie.” Voorhoeve maakt een rare sprong van “de gemeente was een verborgenheid” naar drie teksten die een lacune zouden aangeven in de wereldgeschiedenis. Deze lacunes zouden evengoed met niets kunnen opgevangen worden van enig belang en hoeven niet over de gemeente te spreken. De Bijbel zegt wezenlijker dingen: iets totaal anders dan wat hij zegt. Het vleselijke Israël heeft bij God gefaald en God heeft hen vervangen door een geestelijke Israël. Het oude Israël heeft afgedaan en de profetie die over hen spreekt en nog niet is vervuld, gaat aan het geestelijke Israël in vervulling. God kan, omdat Israël faalt en de navolging van hun God niet nakomt gewoon die belofte schrappen! God kán zonder één van de beloften aan Israël te breken dat laten vervallen. En Hij kan het ook in vervulling laten gaan aan een” overblijfsel” van joden die zich wel zijn wet, en Zijn Messias aannemen! Want het eerste deel van dat Israël bestaat uit alleen maar vleselijke kinderen van Abraham. Die in een bepaalde tijd geestelijk herboren zijn tot de “WARE” geestelijke kinderen van Abraham. Aan hen zal God vervullen wat er nog niet geschied is naar Zijn besluit. En daarboven worden allen die uit de Heidenen stammen en herboren zijn tot geestelijke kinderen van Abraham ook opgenomen in datzelfde geestelijk Israël. God màg dat, kàn dat en doet het ook zonder iets af te doen aan beloften en voorspellingen aan de aartsvaderen of aan anderen gedaan uit het OT. Dat Heidenen zich ééns tot God zouden bekeren én dat ze de Messias als hun koning zouden belijden staat duidelijk in het OT. De leer “van de verborgenheid van de gemeente in het OT” is dan ook een wensdroom en fantasiestuk in de theologie van Voorhoeve. De profetie van Amos 9 is wel degelijk in de Heidenen uit de kerk vervuld en de profeten uit de christelijke gemeente nemen gewoon de draad op die het Joodse volk heeft losgelaten. Samen met de bekeerde Heidenen wat God van hen heeft gemaakt: het nieuwe Israël. We gaan nog enkele opmerkingen na van Voorhoeve uit de aanhaling hierboven. Wat is er te zeggen over Jesaja 61. Het is natuurlijk waar dat we in Lucas 4:18,19 de gedeeltelijke aanhaling terugvinden in een prediking van de Heer te Nazareth. Over de wraak van God, ook een deel van die profetie, rept de Heer “op dat moment” met géén woord. Daar zijn gegronde pastorale redenen voor. Men gaat niet gewoon het slechte nieuws vertellen aan de mensen zonder dat ze de kans hebben gehad zich te bekeren. Maar dat wil niet zeggen dat Hij het niet doet op latere tijdstippen. Integendeel, tientallen malen en dat naarmate Zijn dood voorspeld wordt (vanaf Mat.16:21, en ook enkele parabels spreken daarover) voorzegt Hij dat Israël de wraak van God tegemoet gaat. Vooreerst dat de tempel zal vernietigd worden, voor de tweede maal (Marc.13:14-20 / Luc.19:41-44 / 21:20-24 / 23:29). Bovendien zal hun het Koninkrijk worden afgenomen en aan anderen gegeven (Mat.8:12 / 21:43 / 23:31,32). Van een herstel van Israël als staat of Koninkrijk spreekt Jezus niet. Alléén enkelingen uit Israël zullen gered worden (Mat.22:14 / Luc.10:11,12 / Joh.8:44,45). En zo is het geschied naar de raad en het besluit van God (Hand.4:24-28 / 13:26-29). Als we in het kort ons commentaar geven op de leer van de bedelingen is het dit: Men vergeet wel eens de ware geschiedenis te vertellen van de toekomst van de gemeente in de kringen van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 198 de bedelingen. Want er staat toch nergens dat de gemeente van Christus hier op aarde een periode van volkomen vrede in de wereld brengt. De kerk preekt vrede EN HEEFT VREDE IN DE EENHEID MET Christus. Maar het vooruitzicht van de kerk is voorafgaand aan het laatste oordeel een tijdperk van strijd. De gemeente staat voortdurend in de verdrukking. Vergelijk bijvoorbeeld Johannes 16:33 met 2 Timotheüs 3:1,12. Zie ook Christus’ woorden over verdrukking en de laatste dagen. Matthéüs 24:9 HSV: “Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.” Matthéüs 24:21 HSV: “Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal." 2 Timotheüs 1:8 HSV: “Schaam u dan niet voor het getuigenis van onze Heere, en ook niet voor mij, Zijn gevangene, maar lijd met mij verdrukking om het Evangelie, overeenkomstig de kracht van God.” 2 Timotheüs 2:3 HSV: “Lijd verdrukkingen als een goed soldaat van Jezus Christus.” 2 Timotheüs 2:9: HSV “Daarvoor lijd ik verdrukkingen en draag zelfs boeien als een misdadiger. Maar het Woord van God is niet gebonden.” 2 Timotheüs 4:5 HSV: “Maar u, wees nuchter in alles. Lijd verdrukkingen. Doe het werk van een evangelist. Vervul uw dienstwerk ten volle.” Daarom zegt H.M. Matter in dit verband terecht in ’De toekomst van Israël’ Bosch & Keuning, 1953, blz.34,35: “Israël heeft zich niet maar verzet tegen het heil, maar van zijn verzet een nationale zaak gemaakt. Men denke aan Matth.27:25; Joh.11:48;19:15! God had in de ironie van zijn oordeel Israël op zijn weg kunnen volgen en nationaal van het heil uitsluiten, gelijk hij voorheen de heidenen deed volgens Hand.14:16. God heeft dit niet gedaan. Er is geen enkele discriminatie ten voordele van de heidense volkeren, nimmer nationaal verzet hebben gepleegd en soms massaal het evangelie hebben aanvaard. De wateren van het heil stromen vanuit Israël de wereld in. Zij stijgen daar tot dezelfde hoogte, waarop ze in Israël de eeuwen door hebben gestaan. Dit geschiedt zonder enig verlies voor het schuldige Israël. De wateren van het heil behouden in Israël hun oude hoge peil.” Is er een “Verschil” tussen gemeente en Koninkrijk Gods? Men mag bij alles wat we weten over de gemeente en het Koninkrijk dus niet beweren dat de kerk en het Koninkrijk andere zaken voorstellen. Men doet dat in de kringen van verdedigers van de duizendjarige regering. Zo schept men de gedachte dat er nog iets ontbreekt aan zowel het Koninkrijk dat aan Christus toebehoort, als aan de Kerk waarover Hij Heer is. Verschillen die kunnen aangetoond worden zijn daarom trouwens geen bewijs dat er nog een rijk zal worden opgericht voor duizend jaar. Integendeel. Zoals de gemeente Gods met meer dan tien titels is omschreven zo is ook het “Koninkrijk van God (de Heer)” er één van. Hieronder daarom enkele gelijkenissen die dat beginsel illustreren: 1°) Christus is hoofd van de Kerk Eph.1:22 / Col.1:18
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 199 idem van het Koninkrijk Hand.17:7 / Opb.1:5 2°) Gelovigen zijn wedergeboren voor de Kerk 1 Pet.1:22,23 idem voor het Koninkrijk Joh.3:3-5 3°) Gelovigen zijn leden van de Kerk Col.1:13 idem van het Koninkrijk 1 Pet.2:8,9 4°) Gelovigen zijn medeburgers in de Kerk Eph.2:19,20 idem van het Koninkrijk 1 Thes.2:12 5°) De Kerk bestaat uit geestelijke zegeningen Eph.1:3 idem in het Koninkrijk Rom.14:17
Mat.16:18,19 maakt het duidelijk dat beide gelijk zijn. Vers 18 spreekt over het ontstaan van de Kerk en vers 19 over het ontstaan van het Koninkrijk. Dat rijk is niet voor een verre toekomst want de 12 apostelen krijgen er de sleutels van en die gebruiken ze tijdens hun leven reeds, nà Pinksteren! En die kerk is er nu steeds nog, dus moeten we niet uitzien naar een toekomstig rijk van God. Het is er nu omdat de gemeente er is. Men kan het Koninkrijk Gods niet zo maar zien als het verlengde van het zichtbare koninkrijk in Israël al dan niet hersteld in dat land of erbuiten. Want daarvoor zijn de verschillen dan ook te groot. 1°) David regeerde over één land. 1 Sam.16:11-13 / 2 Sam.5:1-5. Christus regeert over alle volkeren. Dan.2:44 / 7:14,27. (zie nota onderaan) 2°) In het rijk van David waren er zowel goede als slechte onderdanen. In het Koninkrijk van Christus zullen slechts dezen zijn die ertoe herboren zijn. Joh.3:5-9. 3°) Onder het Davidische rijk waren alle mensen Joden. Onder het Koninkrijk van Christus zijn alle mensen gelovigen uit alle volkeren. Joh.6:63 / 1 Cor.15:45. 4°) Een Jood was in de Davidische periode automatisch onderdaan van David. In het Koninkrijk van Jezus zijn slechts dezen die gelovig zijn een onderdaan. Rom.8:5,7 / Gal.6:15. 5°) David was van de stam van Levi en géén priester. Jezus is zowel koning als priester. Heb.7:16-24.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 200
6°) Onder de mederegeerders van David waren veel onrechtvaardigen. 2 Sam.15:1-12. In het Rijk van Jezus kan zoiets niet. 2 Cor.5:17. 7°) David was permanent in oorlog met buren. 2 Sam.10: 1-19 / 21:15-22. In het Rijk van Jezus is er géén oorlog. Eph.2:14-22. 8°) David regeerde in de tijd van Satan’s macht. Christus heeft de Satan overwonnen. Hand.2:36 / Heb.1:3. 9°) Mozes’ wet lag aan de grondslag in Davids rijk. In het Koninkrijk maakt Jezus zelf de wet uit. Joh.6:33,38 / Rom.10:4 / Opb.22:14. Nota bij 1°) In die zin moeten we ook Genesis 49:10 in gedachten houden: de scepter hoort bij Judah maar komt in de handen van Silo aan wie de wereldheerschappij toekomt. En dan zegt Jacob profetisch dat Silo heerst over “de volken.” Dit is altijd een Messiaans gedeelte geweest, ook voor Joodse uitleggers. Hij die komt is = de Messias in Aquila, Symmachus, Onkelos, de Targum van Jeruzalem, één Arabische vertaling en enkele Septuaginta manuscripten. “Hij die komt” heerst niet slechts over Israël maar over “de volkeren.” Vergelijk bij dit alles van A. Landman, ’Messias-interpretaties in de Targumim’, Kok, 1986. De bewering van enkele schrijvers dat het bestaan van de Kerk niet terug te vinden is in het OT kan niet bewezen worden. Men maakt dan twee fouten/ 1°) In het NT worden teksten die ogenschijnlijk betrekking hebben op Israël toegepast op het Nieuwe Israël bestaande uit Joden en Heidenen. 2°) In het goddelijke plan der eeuwen dat God heeft zijn de Heidenen opgenomen vóór de grondlegging der wereld en dat is de juiste interpretatie (Eph.1:4 / Rom.8:28-30 / 2 Thes.2:13 / 2 Tim.1:9). De al tientallen malen herhaalde stelling van H.C. Voorhoeve is dus niet waar: “Wanneer de Heer Jezus komt om als Koning op aarde te heersen, zal derhalve de Gemeente als de Vrouw van het Lam met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Nergens wordt ons in de Schrift geleerd, dat de Heer Jezus over de Gemeente heerst of zal heersen, zoals vele christenen aannemen. De Heer Jezus is geenszins Koning over de Gemeente, maar Hij is Koning over Israël en over de wereld” ’Uit het Woord der Waarheid’, Jaargang 54, juli 1999, blz.167. Het artikel met verwijzingen over de Kerk of Gemeente (dus niet Koninkrijk) dat we vinden in ’Nave’s Study Bible’, Revised, Baker Book, 1978, blz.1331,1332 geeft volgende samenvatting:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 201 “Profetie over: de universaliteit: Gen.12:3 / Jes.2:2 / 40:5 / 42:3,4 / 45:23 / 52:10,15 / 54:1-5 / 56:7,8 / 59:19 / 60:1,3-9 / 66:12,19,23 / Jer.3:17 / 4:2 / 10:19 / 31:7-9 / 33:22 / Dan.2:35,45 / 7:13,14,18,22,27 / Amos 9:11,12 / Zef.2:11 / Zach.9:1,10 / 14:6-9,16 / Mal.1:11 / Mat.8:11 / Joh.10:16 / Opb.11:15 / 15:4. haar voorspoed: Ps.72:7-11,16,19 / 86:9 / 102:15,16,18 / 132:15-18 / Jes.4:2-6 / 25:6-8 / 33:20,21 / 49:6-18 / 51:3-8 / 52:1,2,7,8,10,15 / 54:1-5,11-14 / 55:5,10-13 / 60:1-9,19,20 / 61:1-11 / 62:2,3,12 / 65:18,19,23-25 / 66:17,19,23 / Jer.31:34 / Ezech.17:22-24 / 36:26,29,30,31 / 47:3-12 / Joël 2:26-32 / Amos 9:11,12 / Micha 4:3,4 / 5:2,4,7 / Hab.2:14 / Zef.3:9 / Hag.2:7-9 / Zach.2:10,11 / 6:15 / 8:20-23 de eeuwigheid ervan: Jes.9:7 / 33:20 / Dan.7:14,27 / Mat. 16:18.” We lezen in ‘Bijbelse Encyclopedie’, deel 1, W.H. Gispen, H.N. Ridderbos e.a., Kok, 1975, blz.203 over de verkeerde interpretaties van Gods volk met betrekking tot de ware aard van het Koninkrijk en zijn Messias: “Israël heeft het bijzondere karakter van het koninkrijk van de Messias slecht begrepen. Zoals het in de dagen van Samuël een koning begeerde, die zou regeren naar de wijze van de koningen der heidenen, verwachtte het ook in de Christus een koning van aardse allure, die als de geweldenaars der aarde zou komen met wapengekletter en strijdrumoer, die het joodse volk zou bevrijden van het juk der Romeinen om het vervolgens aan de spits der natiën te stellen en de suprematie te geven over alle volken. Zulk een koninkrijk was het ook, dat door de satan aan Christus als lokaas werd voorgehouden in de derde verzoeking, Mat.4:5. Tegenover al die valse voorstellingen en verwachtingen heeft Christus steeds met klem verzekerd, dat Zijn koninkrijk, het Koninkrijk Gods, het Koninkrijk der hemelen, in wezen en verschijning radicaal anders is dan de koninkrijken van deze wereld. Het komt niet met uitwendig gelaat, maar heerst in het hart van hen die ertoe behoren, Luc.17:20v. Hij zegt tot Pilatus: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, Joh.18:36. Zijn Koninkrijk, aldus de apostel Paulus, bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de H. Geest, Rom.14:17.” K. Dijk zegt in zijn boek, ‘Over de laatste dingen’, deel 3, De toekomst van Christus, Kok, 1953. “Bij dit alles moet heel sterk de nadruk hierop vallen, dat de apostel zeer opzettelijk spreekt van het koningschap. Er staat niet, dat Christus het middelaarschap overdraagt of het hoofdschap van de gemeente, maar alleen en uitzonderlijk het koningschap; dat koningschap, dat aan Jezus is toevertrouwd in Zijn verhoging; dus ook niet het koningschap in Zijn drie ambten, zodat Christus wel Priester en Profeet maar geen Koning zou blijven, maar het speciale koningschap, dat Hem is toevertrouwd, als Hij de plaats krijgt ter rechterhand des Vaders, en waarvan Hebr. 1 : 13; 2 : 8, 9; 8 : 1 heel duidelijk spreken. Dit heeft Hij gekregen om het weer over te dragen. Dit is Hem toevertrouwd als een taak om weer door Hem met eer en heerlijkheid te worden teruggegeven, en die eer schuilt hierin, dat Hij alle “concrete heersende machten”, waarmee zeker bedoeld zijn de Gode vijandige machten, onttroond, d.i. van haar kracht en heerlijkheid beroofd, alle vijanden onder Zijn voeten, d.i. aan Zich onderworpen, ook de laatste vijand tot overwinning verslonden, en Zijn macht en kracht aan heel de wereld en voor aller oog geopenbaard heeft.” (blz.207) De term “geestelijk Israël” komt niet in de Bijbel voor. Waar haal ik dat “geestelijk Israël” vandaan, want ik geloof het wel? De term “theocratie” staat ook niet in de Bijbel en toch geloof ik
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 202 het! Dat is niet zo ingewikkeld om ze beide aan te nemen. Wanneer iemand in contact komt met de prediking van het evangelie en God geeft Hem de gave, de Geest van genade en aanneming als Zijn kind = dus wedergeboorte, dan kijkt de HEERE niet naar de achtergrond van je ras! God vraagt niet aan iemand, ben je een goede jood geweest, ben je een goede Griek geweest en ga maar door! Dat geeft geen enkele duit in het zakje om door God aangenomen te worden. Hoe kijk ik naar Jezus, daar gaat het om. Heb ik HEM aangenomen als verlosser. Als ik verlost ben van aardse driften en een rem zet op mijn zondigheid, daar gaat het om in de praktijk. Daarbij het doen van werken die met mijn geloof samen gaan, dat geeft een indicatie of ik het wel meen wat ik geloof van die Jezus. Is Hij soms niet het voorbeeld dat we moeten navolgen, waarom we ook nalezen in de Schrift hoe dat moet? Aangezien er dan: 1°) Geen rassenonderscheid is door God in zijn uitverkiezing 2°) God soms nog spreekt in het Nieuwe Testament over een uitverkoren volk (gezamenlijk van alle rassen afkomstig) dat Hij de naam Israël 3°) Het maar logische is dat de heidenen die zich bekeerden tot dat “geestelijk Israël“ behoren. En hoe ziet dat eruit van Godswege: wat krijgen we van Hem als Zijn kinderen? Ephese 3:16 HSV: "16 opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens" Philippenzen 2:13 HSV: "13 want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen." 2 Cor.3:5 HSV: “5 Niet omdat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God.” Colossenzen 1:27 HSV: "27 Aan hen heeft God willen bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de heidenen: Christus onder u, de hoop op de heerlijkheid.” Ephese 6:10 HSV: “10 Verder, mijn broeders, word gesterkt in de Heere en in de sterkte van Zijn macht.” Al dat en nog veel meer geeft God aan Zijn “geestelijk Israël” uitverkoren sinds Pinsteren en Cornelius uit alle rassen van de wereld. Nog iets aparts voor de letterlijke Joden in aanmerking nemen na die twee exclusieve evenementen is Gods beloften onrecht aandoen! God heeft enkele van zijn letterlijke beloften aan de Joden vergeestelijkt, maar dat is véél meer dan ze ooit zouden hebben op een aarde. Waarom heeft onze Her het gedaan: wel de rassen/stammen van Israël hebben Gods wet met de voeten getreden. In de dagen van Jezus heeft dat een hoogtepunt bereikt. En in deze teksten is dat aangegeven: Lucas 21:22: “22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat geschreven staat, vervuld wordt.” Mat.24:15: "15 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 203 Marcus 13:14: "14 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover door de profeet Daniël gesproken is, zult zien staan waar het niet behoort – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.” Dan.9:26,27: "Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is. Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.” En wat u daarbij moet onthouden is dit: in het Nieuwe Testament is er geen belofte gegeven dat de tempel en de stad daarna hersteld zouden worden vanuit Gods plannen. Als Jeruzalem nu hersteld is en als er ooit een tempel zou gebouwd worden: dat staat niet in het draaiboek van de schrijvers van het Nieuwe Testament. Dat zal dan gewoon mensenwerk zijn! Niets meer dan dat!
Wanneer we alles schematisch voorstellen over de leer van de premillennialisten en wat volgens ons de Bijbel zegt dan krijgen we het als volgt gezegd in deze tabel:
GOD ZEI
PREMILLENNIALISTEN
AL VERVULD VOLGENS
ZEGGEN
DE BIJBEL
Laatste dagen vanaf Pinksteren 33 na Chr. = Laatste dagen vanaf 1948 vergelijk eens Daniël 2 en na Chr. met de stichting Jesaja 2 met het Nieuwe van het nieuwe Israël. Testament.
De Heilige Geest is uitgestort volgens Joel 2:28 / Hand.2:17 / Heb.1:2 / 1 Pet.1:20.
Wanneer Rooms imperium bestaat: Dan.2:44.
Wanneer United Nations bestaan.
Pinksteren: Luc.2:1.
Vóór dood van de discipelen: Marc.9:1.
Komst van het Koninkrijk uitgesteld.
Koninkrijk begon met Pinksteren.
Na Jezus’ prediking: Marc.1:15.
Komst van het Koninkrijk uitgesteld.
Koninkrijk begon met Pinksteren.
Start bij de Hemelvaart: Dan.7:13 / Luc.19:11.
Bij wederkomst.
Hand.1:8,9.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 204
Het profetische Koninkrijk.
Bestaat niet VOOR de wederkomst.
Bestaat sinds de 1ste eeuw: Mat.16:18 / Col.1:13 / Heb.12:28 / Opb.1:6,9.
Geeft het koninkrijk aan de Vader bij de wederkomst.
1007 jaar na de wederkomst.
1 Cor.15:24.
HET EINDE = DE 2DE KOMST.
1007 jaar na het einde.
1 Cor.15:24.
De dood verzwolgen bij de wederkomst.
De dood verzwolgen na het millennium.
1 Cor.15:26.
Geen tekenen van de 2de komst.
Vele tekenen maar verkeerd geïnterpreteerd.
2 Pet.3:10.
De aarde zal vernietigd worden bij de wederkomst.
De aarde blijft nog 1007 jaar bestaan.
2 Pet.3:10.
Gemeente bestaat voor eeuwig.
De gemeente ondergaat een tijdelijke stop.
Eph.3:21.
Gemeente een uitvinding Gemeente uitgevonden van God VÓÓR de aan het kruis. schepping.
Eph.3:11.
Goeden en slechten staan op hetzelfde moment op uit de doden.
Goeden en slechten staan niet op hetzelfde moment op uit de doden maar met Joh.5:28. een verschil van 1.000 jaar.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 205
James Tissot, een meester in het afbeelden van de Joodse geschiedenis, schilderde ca. 1900 de “Vlucht van de gevangenen.” Na een periode van wel 20 jaar van ongehoorzaamheid werd het land en de stad veroverd door de regeerders van het Nieuwe Babylon. De joden (2 stammen) en nog enkele van de 10 stammen die er woonden zijn de mensen van Judea gevangen genomen en naar Babylon versluist om er te werken als slaven. Na die opstandige periode, die voor YaHWeH het toppunt was van goddeloosheid kwam er een einde aan de regeerperiode van koning Zedekia (587/586 v. Chr.). Van dan af was het gedaan met een koning die regeerde in Israël. Er zou nooit meer een koning zitten uit de lijn van Juda op een troon in zowel Israël als Judea. Er waren alleen nog regeerders over de streek die slechts vazallen waren van de Meden en Perzen, later Griekenland en daarna de Romeinen. We geven u de twee belangrijkste teksten uit het Oude Testament die dat verval van jet volk typeren: 2 Koningen 24:18-20 HSV: “18 Zedekia was eenentwintig jaar oud, toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hamutal, de dochter van Jeremia, uit Libna. 19 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat Jojakim gedaan had. 20 Want het gebeurde, vanwege de toorn van de HEERE tegen Jeruzalem en tegen Juda, dat Hij hen verwierp van voor Zijn aangezicht. En Zedekia kwam in opstand tegen de koning van Babel.” 2 Kronieken 38:15,16 HSV: “15 De HEERE, de God van hun vaderen, zond hun vroeg en laat waarschuwende woorden door de hand van Zijn boden, want Hij wilde Zijn volk en Zijn woning sparen. 16 Maar zij spotten met de boden van God, verachtten Zijn woorden en maakten Zijn profeten belachelijk, tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo hoog opsteeg dat er geen genezing meer mogelijk was.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 206 Israël lijkt in de loop van de geschiedenis van de ene “nationale catastrofe” naar de andere te lopen. De ballingschap van de twee stammen in 587 voor Christus was een ramp van enorme omvang. Hoe was het zover kunnen komen? Het land lag er verlaten bij en deze die daarna nog enkele maanden overbleven vluchtten uiteindelijk naar Egypte. Wat is de betekenis daarvan? De Bijbel geeft er een antwoord op. Daar zien wij met de ogen van God hoe die droevige situatie ontstond. Wanneer God en het volk een contract aangaan, een soort huwelijk, op de Berg Sinaï beschreven in Exodus 19 dat is overeengekomen de plichten te vervullen. Daarin staat ook dat ze geen andere goden voor hun aangezicht zullen hebben. Maar dat doen ze niet ze lopen ook de Baäls van de geburen achterna! En wegens verbreking van het Sinaïverbond start dat de boosheid van God. Het is een historisch feit en het heeft een theologische achtergrond. Daar is de betekenis van weergegeven. De profeten hadden er al op gewezen dat Israël in een dieptepunt geraakt was in zijn aanbidding en loyaliteit aan God. En dit was wel het ergste beschreven in Jeremia 3:20: "20 Voorwaar, zoals een vrouw haar levensgezel ontrouw wordt, zo bent u Mij ontrouw geworden, huis van Israël, spreekt de HEERE.” De oordelen die een overspelige vrouw ten deel vallen zijn legio, en dit gaat om Israël:
Slachting door het zwaard bij het gouden kalf vielen 3000 doden. Ez.16:38 Numeri 5:23 (lees van het begin van het hoofdstuk) beschrijft wat er gebeurde bij een vrouw die zal verstoten worden: “23 Daarna moet de priester deze vervloekingen op een briefje schrijven, en hij moet het in het bittere water uitwissen.” Vervloekingen moest men opschrijven en uitwissen. En dat hebben de profeten door de eeuwen heen gedaan met de geschiedenis van Israël. En het blijft opgeschreven als een verwittiging! De echtgenoot verlaat haar – Deut.31:16. Hij neemt haar bescherming weg – Deut.31:18. Hij verbergt zijn aangezicht voor haar. Ze wordt met dorst geslagen – Hos.2:2 Ze wordt ontkleed – Hos.2:2 – wil zeggen, zonder de steun van haar echtgenoot. Ze wordt uitgelachen (Ez.23:30-32), en Ze wordt beschimpt voor haar hoererij (Ez.16:33-34);
In de Bijbel is regelmatig de symboliek gebruikt van man en vrouw om Gods relatie met zijn volk te weer te geven. Vooral de profeten gebruiken de “metafoor van een huwelijk” in hun prediking. We zien in Jesaja 62:5 bijvoorbeeld dat God zich verheugt over Jeruzalem: zoals de bruidegom zich verheugt over zijn “bruid.” Bij Jeremia 51:5 lezen we dat God Israël niet zal achterlaten “als weduwe.” Hij heeft Israël heeft lief zoals een man zijn vrouw lief heeft. (Jeremia 2:2 ) Wat niet wegneemt dat God zijn vrouw straft en ze moet boeten voor schuldig verzuim. Het verzuim Hem als de enige ware God te aanvaarden, maar er tussenin nog andere goden bij te nemen. Of wat ook regelmatig is benoemd, naar een vreemd land gaan om er steun te zoeken tegen vijanden. Alsof God Zijn vrouw niet zou beschermen! Als zijn woede opsteekt laat Hij vreselijke rampen over het volk neerkomen. Maar het is nadat ze Hem herhaaldelijk verlaten, beledigd en gekrenkt hebben (Deuteronomium 32:15-25). Dus is ook de negatieve kant van de symboliek meerdere malen beschreven door de profeten. Jeremia 3:8 in een informatief
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 207 gedeelte, God verstoot ze vanwege de ontrouw van Israël krijgen ze een scheidingsbrief mee. Maar dan horen we ook deze ontroerende verklaring van God over Zijn volk. Het staat in Jesaja 62:4: “4 Tegen u zal niet meer gezegd worden: verlatene, en tegen uw land zal niet meer gezegd worden: woestenij, maar u zult genoemd worden: Mijn welgevallen is in haar, en uw land: getrouwde; want de HEERE verlangt naar u, en uw land zal getrouwd worden.” YaHWeH is in de Schriften meerdere malen voorgesteld als een man verloofd en getrouwd met Israël, maar er is ook nog andere beeldspraak. Hij is ook als een vader die Israël verwekt heeft. (Deuteronomium 32:18a) Hij is ook als een moeder die Zijn volk heeft gebaard. (Deuteronomium 32:18b ) Hij draagt zorg voor hen als een vogel voor zijn jongen. (Deuteronomium 32:11 ) Hij is als een boer die zijn wijngaard goed onderhoud. (Jesaja 5:1-7 ) Hij is ook een sterenge vader. Moet er gestraft worden dan doet God dat Deut.32:15-25. Maar als Hij hun ellende ziet van zijn volk en het lijden dat ze ondergaan keert zijn hart zich om. (Hosea 11:8 ) En dan krijgt Hij spijt over het kwaad dat Hij hen heeft aangedaan (Jeremia 42:10 ) Bij het zien van berouw en schuld belooft Hij onder ede het gebeurde te herzien (Jesaja 54:8-9). Laat ons wat nader ingaan op de schuld van Israël, kort gesteld afgoderij = afval van de ware God. Het is in Ezechiël 16 dat we uitgewerkte voorbeelden vinden van de huwelijksmetafoor: God en het volk. Hoofdzakelijk in de negatieve vorm bekeken: het volk dient de afgoden: ze is een “hoer” en de afgoden zijn haar “minnaars.” Toch start dat gedeelte van Ezechiël hoopvol over het “huwelijk” tussen God en Juda: “8 Toen Ik weer langs kwam, zag Ik dat voor jou de tijd van de liefde was gekomen. Ik spreidde de slip van mijn mantel over je uit en bedekte je naaktheid. Ik zwoer je trouw en ging een verbintenis met je aan; je werd de mijne, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.” (16:8 Wil 75) Gans dit hoofdstuk is de relatie van het volk en God beschreven in prachtige poëtische beschouwingen die soms doen denken aan het Hooglied van Salomo. Maar het blijft niet duren en al snel blijkt Juda geen loyale echtgenote te zijn. We komen bij een zware beschuldiging in het vers 15, 16a: “15 Maar je schoonheid maakte je al te vrijmoedig en je ging munt slaan uit je faam; je bekoorlijkheid bood je aan iedere voorbijganger die maar wilde te koop aan. 16 Met je bonte kleren versierde je de offerhoogten om daar ontucht te plegen.” Hier is al aangegeven waarom het gaat, op de “offerhoogten” gaat men de Baäls achterna. Het gedrag van Juda laat zich kortom beschrijven als “hoer” (16:30,34-35) In vergelijking: ze is nog erger dan haar “kleine zusje Sodom” (16:46 / Gen. 18-19). En met die stad vergelijkt God Zijn volk = Zijn eigendom gekocht in Egypte! Ezechiël 16: “48 Zowaar Ik leef, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer, je zuster Sodom met haar dochters heeft het niet zo bont gemaakt als jij met je dochters.” Ongeveer 150 jaar voordien had God de 10 stammen al losgelaten en werden duizenden van hen naar Assyrië als gevangen meegevoerd. Maar Ezechiël (= YaHWeH) kan niet nalaten nog een vergelijk te maken met hen: “51 Ook Samaria heeft nog niet de helft misdreven van wat jij misdreven hebt.” Jaren nadat ze gestraft zullen zijn voor hun overspelig gedrag, wanneer Gods woede bekoeld is en ze beseffen wat hun zonde was is er soelaas. God zal haar haar vergeven en een vernieuwd verbond met haar sluiten (Ez.16:38-43).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 208
Ook Jeremia gebruikt symboliek voor de ontrouw van Gods volk: “Op elke hoge heuvel en onder elke groene boom hebt ge u neergevleid als een hoer.” (Jer.2:20b Wil 75). Jer.2:32,33 Wil 75 gaat nog een stap verder: het is vooraf al bedisseld wat ze zal doen. ”32 Een meisje zal nooit haar opschik vergeten, sinds onafzienbare tijd. 33 Hoe goed weet ge de weg als het er om gaat liefde te vinden! Gij zijt in het kwaad wel bedreven.” Daarom ook deze woorden nog van Jeremia in 3:1: “Als een man zijn vrouw wegstuurt en zij gaat heen en trouwt met een ander, neemt hij haar dan nog terug? Is dit land dan niet ontwijd? En gij geeft u af met allerlei minnaars en gij wilt bij Mij terugkomen - godsspraak van Jahwe -?” De afgoden zijn de “minnaars” van Israël. En tot slot Hosea 2:7: “Hun moeder immers heeft ontucht bedreven en zij die zwanger van hen is geweest heeft zich schandelijk misdragen. Haar leus was: ik ga mijn minnaars achterna: die bezorgen mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank!” Wanneer Petrus Met Pinksteren aan de luisteraars wil uitleggen wat al dat gedoe, want zo was het in hun ogen, te betekenen heeft start hij met Psalmen van David te citeren. En verder’e is het duiselijk dat Jezus de Nazarener die vermoord werd aan een kruis niemand mindre is dan de Koning der Joden waar men al die tijd heeft naar verlengd. Lees hier ook eens de prachtige verhalen over als Jezus opgedragen werd als jongen in de tempel. In Jezus is het koningschap over Israël hersteld. Dat de apostelen in Handelingen 1 nog dachten dat zal een letterlijke troon zijn in onze hoofdstad is hier weerlegd. Jezus heerst niet in een stad maar vanuit de Hemel der Hemelen! Handelingen 2:4: "4 David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, 35 totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten. 36 Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt. Handelingen 4:26: "De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde." 1 Timotheüs 6:15: "De zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, zal die op Zijn tijd laten zien," Openbaring 17:14: "Zij zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam – want Heere der heren is Hij en Koning der koningen – zal hen overwinnen, en zij die samen met Hem zijn, geroepenen, uitverkorenen en gelovigen." We citeren nog een lijstje van het blad ‘Israël Magazine’ jaargang 59 • nummer 2 • april 2015 (bladzijden 8,9). En ook dat geloof ik allemaal, alleen is dat maar een klein deel van het verhaal van God en Israël. “De speciale plaats die Israël als volk van God gaat innemen en die tegelijk de roeping of taak van Israël aangeeft, wordt in het boek Deuteronomium nog eens op een toegespitste manier onder woorden gebracht. Ook het beeld van de adelaar keert daar terug (Deut. 32:11). Israël is, zo lezen we:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 209 • Am qadosj, een heilig volk; een uit de volkeren afgezonderd volk dat God toegewijd mag leven (Deut. 7:6; 14:2; 26:19; 28:9; vgl. Ex. 19:6; Lev. 19). • Am Bachar, Een uitverkoren volk; uitgekozen uit alle andere volken. (Deut. 7:6; 10:14,15; 14:2; vgl. Ps. 105:6; Jes. 41:9; 43:10) • Een Am segoelah, een volk dat het persoonlijk eigendom van God is (Deut. 7:6: 14:2; 26:18). Het is een bevestiging van de aanduiding in Exodus 19:5. In Psalm 135:4 wordt het met ‘kostbaar bezit’ weergegeven. Bij de profeet Maleachi wordt deze benaming zelfs in verband gebracht met de oordeelsdag: ‘En zij zullen voor Mij, zegt de HEERE van de legermachten, op de dag die Ik maken zal, een persoonlijk eigendom zijn.’ (Mal. 3:17). • Een Am nachala, een erfdeel van de Eeuwige (Deut. 4:20; 9:26,29; vgl. Micha 7:14). • Gods oogappel; een heel kostbaar bezit (Deut. 32:10; vgl. Zach. 2:8,9), De Eeuwige heeft zijn hart verpand aan Israël. Dat roept de vraag op, waaraan het dit te danken heeft. (…) Het is belangrijk te benadrukken dat de grond voor de uitverkiezing gelegen is in God Zelf, niet in een eigenschap of deugd van Israël als volk (Deut.7:7). Het ‘volk’ zijn van Israël is dus niet biologisch bepaald, maar theologisch. Het is een liefdesverklaring vanuit het hart van God Zelf. Dat roept de vraag op met welk doel Israël uitverkoren is.” Waarom zeggen we dat met een dergelijke lijst maar een deel van de zaaak belicht is? Wie Deuteronomium 28 leest en de kanttekeningen er bij leest van de Statenvertaling zal allicht begrijpen wat we zeggen: YaHWeH is ook de straffende God. Hij kan onrecht niet ongestraft laten. Wellicht is dat een teken aann de wand dat men in kringen van ‘Israël en de Kerk’ of ‘de Kerk enIsraël’ dat deze tekst niet aan geen goed onderzoek is gewijd. DIT IS DE ZEER BETEKENISVOLLE TYPOLOGISCHE RELATIE TUSSEN GELOVIGE JODEN EN GELOVIGE HEIDENEN: Joden en heidenen hebben NU AL samen deel aan: “het Jeruzalem dat boven is” – Galaten 4:26 Joden en heidenen hebben dezelfde moeder: “Jeruzalem … dat is de MOEDER VAN ONS ALLEN” – Galaten 4:26 Niet het letterlijke maar hemelse Jeruzalem. Joden en heidenen zijn samen kinderen van Abraham: “die een VADER is VAN ONS ALLEN” – Romeinen 4:16,17 Joden en heidenen vormen samen de ENE olijfboom: “Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel” – Romeinen 11:17 Joden en heidenen vormen samen de ENE kudde Gods: “Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.” – Johannes 10:16 Joden en heidenen vormen samen het ENE lichaam van Christus: “zo zijn wij, HOEWEL VELEN, één lichaam in Christus.” – Romeinen 12:5 Joden en heidenen vormen samen de ENE familie van God: “Houd iedereen in ere; heb AL uw broeders lief; vrees God; eer de koning.” - 1 Petrus 2:17
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 210 DAAROM ZIJN MESSIAS-BELIJDENDE Joden en heidenen samen: “HET Israël Gods” – Galaten 6:16 En we geven ook nog een gedeelte mee van Deuteronomium 28 uit de Statenvertaling met kanttekeningen. Een Godsgedachte over Zijn volk als ze het Oude Verbond zouden verlaten. 47 44Omdat gij den HEERE uw God niet gediend zult hebben met 45vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de 46veelheid van alles, 44 Of: Voor, in plaats dat gij den HEERE niet hebt willen dienen in voorspoed, zo zult gij vreemde volken moeten dienen in grote ellende; als in het volgende vers gedreigd wordt. 45 Met lust en gewilligheid. 46 Of: overvloed, waardoor gij weelderig en dartel zult worden. Zie Deut. 31:20; 32:15. De vervulling zie Neh. 9:25, 26 en elders. 48 Zo zult gij uw vijanden die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst en in naaktheid en in gebrek van alles; en Hij zal een 47ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge. 47 Een manier van spreken genomen van het juk der beesten, dat van hout placht te zijn; daarentegen dreigt God dat Hij Zijn volk een ijzeren juk zal opleggen, dat is, een harde, zware, zeer lastige en langdurige dienstbaarheid. Alzo Jer. 28:13, 14. 49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, 48gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult 49verstaan; 48 Zo haastig en onvoorziens zal het u overkomen als een arend pleegt te vliegen. 49 Hebr. horen. Zie Gen. 11 op vers 7. 50 Een volk, 50stijf van 51aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn. 50 Dat is, Hebr. eigenlijk sterk, onbeschaamd, hard, onbeweeglijk, dat niemand zal ontzien of verschonen, over niemand bewogen worden, hij zij oud of jong; als in het volgende verklaard wordt. Alzo Dan. 8:23. 51 Vgl. Deut. 1 op vers 17. 51 En 52het zal de vrucht uwer beesten en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; 53hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien, noch kudden van uw kleinvee zal overlaten, totdat 54Hij u verdoe. 52 Te weten, het volk waarvan in het voorgaande vers gesproken is. 53 Volk. 54 Namelijk de Heere.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 211 Dr. Bob (Robert) Utley heeft een soort Bijbels woordenboek, hier te vinden en we vertalen http://www.freebiblecommentary.org/special_topics/reigning_kingdom_of_god.html “SPECIAAL ONDERWERP: REGEREN IN HET KONINKRIJK VAN GOD Het concept van regeren met Christus maakt deel uit van het grotere theologisch onderdeel met de naam "het Koninkrijk van God." Dit is een overdracht van het OT concept van God als de ware koning van Israël (vgl. 1 Sam. 8:7). Hij regeerde symbolisch (1 Sam. 8:7; 10:17-19) via een afstammeling uit de stam van Juda (zie Genesis 49:10) en de familie van Jesse (zie 2 Samuel 7). Jezus is de beloofde vervulling van de OT-profetie over de Messias. Met zijn incarnatie in Bethlehem heeft Hij het Koninkrijk van God ingehuldigd. Het Koninkrijk van God werd de centrale pijler van Jezus’ s prediking. Het Koninkrijk was in hem volledig gekomen (zie Matt. 10:7; 11:12; 12:28; Mark 1:15; Lucas 10:9, 11; 11:20; 16:16; 17:20-21). Het Koninkrijk heeft echter ook een toekomstig (eschatologisch) aspect. Het was aanwezig, maar niet volledig geconsumeerd (zie Matt. 6:10; 8:11; 16:28; 22:1-14; 26:29; Lucas 9:27; 11:2; 13:29; 14:10-24; 22:16, 18). Jezus, kwam de eerste keer als een lijdende dienaar (zie Jesaja 52:13-53:12); en als een bescheiden man (zie Zacharia 9:9), maar Hij zal terugkeren als koning der koningen (zie Matt. 21:5, 2:2; 27:11-14). Het concept van "regeren" is zeker een deel van deze theologie van het "Koninkrijk". God heeft het Koninkrijk aan de volgelingen van Jezus gegeven (Zie Lukas 12:32). Het concept van regeren met Christus heeft verschillende aspecten en vragen. 1. Zijn de Bijbelgedeelten die beweren dat God die door Christus, aan gelovigen "het koninkrijk" heeft gegeven zijn een verwijzing naar "heersen" (zie Matt. 5:3, 10; Lukas 12:32)? 2. Zijn de woorden van Jezus aan de oorspronkelijke discipelen in de eerste eeuw met de joodse context een verwijzing naar alle gelovigen toe (zie Matt. 19:28; Lucas 22:28-30)? 3. Ligt de nadruk van Paulus op het “regeren in dit leven nu”, een contrast of een aanvulling op de bovenstaande teksten (cf. Romeinen 5:17; 1 Kor. 4:8)? 4. Hoe zijn lijden en “regeren” gerelateerde zaken (cf. Romeinen 8:17, 2 Tim 2:11-12; 1 Pet. 4:13; Openbaring 1:9)? 5. Het terugkerende thema in Openbaring is het delen van de heerschappij met de verheerlijkte Christus de, maar is dat regeren: a. aards, Openbaring 5:10 b. duizendjarig, Openbaring 20:4-6 c. eeuwig, Openbaring 2:26; 3:21; 22:5 en Dan. 7:14, 18, 27” Alle Bijbelteksten die Prof Utley hier geeft zijn er niet zo maar bij geschreven: ze leren dat de gemeenteleden wel degelijk nu in dit leven en niet alleen in een komend koninkrijk regeren. Ze doen het al met en onder hun Heer Jezus Christus. Doet u de moeite niet die teksten na te gaan en zo de vragen van de Prof. op te lossen dan mist u wat!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 212
Wie denkt dat we naar dit moeten uitkijken om vrede te brengen in de wereld heeft het mis. Wat in het Heilige der Heiligen gebeurde is in totaliteit vervuld in het offer van Jezus. Lees vooral en in de eerste plaats het boek aan de Hebreeën en niet het slot van Ezechiël.
Verder uitgewerkt in APPENDIX 4: Jezus heeft de territoriale beloften aan Israël uitgebreid!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 213
HOOFDSTUK 7 OPENBARING 20 EN DE OPSTANDING
Wat verachten de chiliasten of de millennialisten, dus deze die een letterlijk duizendjarig rijk prediken? Ze bouwen op de wederkomst van Christus vóór het duizendjarig rijk. In werkelijkheid en nog beter uitgedrukt geloven ze in een pre-millennialisme. Schematisch zoals een gekend theoloog van die strekking, Hal Lindsey, ziet er zo uit.
Dit is wat een van hen zegt. Een aanhaling van http://www.verhoevenmarc.be/PDF/BegeleidendeOpmerkingenOp.pdf “Paulus spreekt van de komst van onze Heer “met al zijn heiligen” (1Th 3:13), en elders zegt hij: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Ko 3:4). Johannes zegt in zijn eerste brief: “Wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen zijn”. Judas 1:14-15 beschrijft hoe Henoch al geprofeteerd heeft: “Zie, de Heer is gekomen met zijn heilige tienduizenden, om gericht te houden”. Zie ook o.a. Zc 14:5: “En Jahweh mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem”. Wanneer de Heer in heerlijkheid verschijnt, verschijnen wij met Hem. Dit is de openbaring van de zonen van God (Rm 8:19), “wanneer Hij komt om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10). Als de gelovigen mét de Heer Jezus uit de hemel komen, moeten zij eerst tót Hem in de hemel zijn binnengegaan. Ook hieruit blijkt dat tussen Opname en wederkomst een zekere tijdsruimte moet worden verondersteld. Er moeten in ieder geval twee dingen gebeuren in die tijdsspanne. Ten eerste de rechterstoel van Christus (Rm 14:10; 1Ko 3:1315; 4:3-5; 2Ko 5:10). Dat is de beoordeling van alles wat de gelovigen voor de Heer gedaan hebben. Anders kunnen de gelovigen niet met Christus verschijnen in witte kleren en bewonderd
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 214 worden voor Christus’ werk in hen (Op 19:14). Ten tweede de bruiloft van het Lam (Op 19:6-9). De plaatjes van Opname en wederkomst kunnen beslist niet op elkaar gezet worden, als zouden zij gelijk in één moment gebeuren.” (blz.31) Marc Verhoeven gaat enkele teksten bij elkaar zetten die niet over hetzelfde spreken en geeft een totaal verkeerd beeld van wat er met de Wederkomst zal gebeuren. Henoch die over het verschijnen van de Heer spreekt “met tienduizenden” is niet wat er ook in Col.3:4 staat. Judas heeft het over “engelen” en Colossenzen over gelovigen die verheerlijkt worden t.t.z.: een ander lichaam krijgen bij de opstanding van hun toestand in het dodenrijk. Er staat in Col.3:4: “4 Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.” En ook hier in deze 2 teksten is er melding van gemaakt: Phil.3:21: “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen. 1 Joh.:2: “Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is.” En dit is de oude Statenvertaling met de kanttekeningen:
4 d Wanneer nu Christus 8 zal geopenbaard zijn, 9 Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. d Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. 8 Namelijk door Zijn komst ten oordeel, om ons Zichzelven in heerlijkheid gelijkvormig te maken. Zie Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. 9 Dat is, de Fontein en Oorzaak van ons geestelijk en eeuwig leven, Hebr. 2:10.
Volgens Marc Verhoeven moet er een lange tijd gerekend worden tussen de “rechterstoel van Christus” en “bruiloft van het Lam.” Dat is een goedkope argumentatie en ze is totaal niet Bijbels te noemen. In 1 Corinthe 15:52 staat hoe lang het zal duren om alle gelovigen van zowel het Oude als Nieuwe Testament op te wekken uit de doden en een onsterfelijk lichaam te geven: “in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden.” Dat is extreem kort gerekend met wat er allemaal te gebeuren valt en het resultaat van Gods handelen. Waarom is dat maar een korte tijd? Als iemand sterft weet God als geen ander dat de persoon tot de schapen en de bokken behoort. Het is zo eenvoudig zelfs dat hij niet hoeft te sterven. Want in het boek des levens staan alle namen geschreven die tot de “goede” behoren. Wie er niet is staat die zit in het andere boek(en) van niet-gelovigen. Stel dat God dat in een computer heeft vastgelegd – ik geef maar een menselijk voorbeeld – dat wordt er op “enter getikt en alles is geklaard. Twee groepen die opstaan uit de dood: de goede en niet-goede in één momentopname. Het boek Openbaring laat ons niet in de onduidelijkheid op dat gebied; de aard van de uitleg door Marc Verhoeven klopt niet met deze teksten. Hier de Herziening van de Statenvertaling:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 215
Openbaring 17:8: “Het beest dat u gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit de afgrond en naar het verderf gaan. En zij die op de aarde wonen, van wie niet vanaf de grondlegging van de wereld de naam geschreven staat in het boek des levens, zullen zich verwonderen als zij het beest zien, dat was en niet is, hoewel het er toch is.” Openbaring 20:12: "En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken geschreven stond, overeenkomstig hun werken." Openbaring 20:15: "En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in de poel van vuur geworpen." Openbaring 21:27: "Al wat onrein is, zal er niet inkomen, en ook niemand die zich bezighoudt met gruwelen en leugens, maar alleen zij die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam." En wie dat onderzoek verder zet en de dag van “De Wederkomst” tegen het licht houd merkt al vlug dat enkele aspecten ervan niet overeenkomen met de Bijbelteksten! Die komst is: 1°) Persoonlijk = “deze Jezus” zeggen de engelen (Hand.1:11 / Joh.14:1-3). 2°) “Met grote macht en heerlijkheid” (Marcus 13:26 Wil 75). 3°) Met alle engelen volgens Mat.25:31: “Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie.” Dus een enorm groot schouwspel. 4°) “In” of “op” de wolken (Mat.24:30 / 16:27 / 1 Thes.4:16,17). 5°) Zichtbaar (Opb.1:7) = elk oog ziet Hem, dus geen geheimzinnig gedoe zoals men in de bedelingen leert. 6°) Hoorbaar (1 Thes.4:16). In de bedelingen zegt men dat allen gelovigen die stem horen, maar Johannes spreekt dat tegen. Johannes 5:28 maakt geen onderscheid van gelovigen en ongelovigen in die opstanding: HSV “28 Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen.” Opdat ene tijdstip zullen allen opstaan niet in meerdere groepen met jaren er tussenin. 7°) Vergezeld van zijn engelen om te straffen. Mat.13:40,41 Wil 75: “40 Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld. 41 De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven.” Zij zijn helpers met hun Heer, bij “de voleinding van de eeuw.” ^^^^^^^^^ Hier staat een totaal andere versie van het duizendkarig rijk en zijn inwoners: alleen maar bewoond door KINDEREN GODS. Ook daar geloven we niets van en gaan er verder niet op in, het is ter illustratie van alles wat er te krijgen is op de markt van het “duizendjarig rijk.” https://eindtijdbodebijbelstudies.wordpress.com/schema-eindtijdscenario/ “Eindtijdscenario (in fasen)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 216
Fas e 9
Het 1000-jarig Rijk van God breekt aan. (zie noot) Tijdens dit 1000-jarig Vrederijk van God worden ALLE christenen tot dezelfde geestelijke status gebracht: zowel zij die ‘met de hakken over de sloot’ het Koninkrijk van God zullen binnengaan, alsook de zgn. heiligen van alle eeuwen, tot en met de volmaakte Bruid en alles wat er – in geestelijke zin – tussen zit. In de Bijbel staat duidelijk dat “geen vlees en bloed” dit Koninkrijk van God zal (kunnen) beërven. Dus geen bekeringen tijdens het 1000-jarig Rijk. Trouwens, ALLE nog levende goddeloze mensen – zij die het teken van het beest hebben aangenomen – worden door Jezus en de zijnen (de 144.000) gedood bij Zijn wederkomst (zie Openb. 19:11-21). NOOT: Tijdens het 1000-jarige Rijk zal de aarde alleen maar worden bewoond door KINDEREN GODS, en deze zullen ALLEN OPSTANDINGSLICHAMEN ontvangen hebben. ALLE ANDERE (ongelovige, goddeloze) MENSEN zijn gedood bij de zichtbare Wederkomst van de Here Jezus Christus (zie Openb 14:9-11, 19:21). Geen vlees en bloed zal het Koninkrijk des Heren en dus ook niet het 1000-jarig Rijk beërven (zie 1 Kor. 15:50). Tijdens het 1000-jarige Rijk zal er een LIEFDES-HEERSCHAPPIJ zijn, net zoals een (goede) moeder, in liefde, zal “HEERSEN” over haar kinderen maar hen tegelijkertijd ook “DIENT”. Zie Jesaja 32:1, Psalm 45:17, Matthéüs 23:11, Markus 9:35; Lukas 19:16-19, 1 Petrus 2:9, Openbaring 1:6, 5:10, 20:4. Er zullen dan PRIESTER-KONINGEN zijn, die met Christus zullen heersen in LIEFDE (Christus als de “Koning der koningen” en als de “Heer der heren”) en kinderen Gods over wie die heerschappij zal worden gevoerd. (Er zijn namelijk GEKROONDEN en ONGEKROONDEN in dit Koninkrijk van God.) Christus zal de KONING DER AARDE zijn (zie Ps. 2:6-8, 45:2-9, Jes. 9:5-6, 32:1, Jer. 23:5b-6, Zach. 14:9). Hij zal Zijn troon delen met Zijn KONINGIN: met hen die, door genade, OP AARDE, in het laatst der dagen, de status van VOLMAAKTHEID IN CHRISTUS hebben bereikt (zie Ps. 45:10-16, Openb. 3:21, 14:1-5). Ook zijn er klimatologische veranderingen. Daarom wordt de aarde nu reeds – o.a. door, steeds in omvang toenemende, cataclysmen – voorbereid voor haar nieuwe taak tijdens het 1000-jarige Rijk van Christus. Immers, de natuur zal ten tijde van dit 1000-jarig Rijk ingrijpend veranderd zijn (zie Zach. 14:6-7, Jes. 30:26). JERUZALEM zal de HOOFDSTAD VAN DE WERELD worden (zie Jer. 31:38-40, Jes. 62:1-7, Zach. 8:3). Er zal VREDE en GERECHTIGHEID zijn op aarde, het AARDSE PARADIJS zal HERSTELD zijn (zie Mal. 4:2, Jes. 61:11). Degenen die meer willen lezen over het 1000-jarig Rijk verwijzen wij naar de studie: “Wat de Schrift leert over het 1000-jarige Rijk van de Here Jezus Christus”. (PS: Staat nog niet op onze site)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 217
Fas e 10
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde. (zie noot 1) Na dit 1000-jarig Rijk vangt de Godsregering aan op de nieuwe aarde(n), de (nieuwe) planeten die door God bewoonbaar zijn gemaakt. In deze nieuwe wereld(en) zullen wij met Christus regeren over de dan ontstane mensheid. Hij als DE Koning, wij als koningen, Hij als DE Heer, wij als heren. Zie o.a. Lukas 19:17b en 19: “Heb macht over 10 of 5 steden”. (zie noot 2) NOOT 1: Na het 1000-jarige Rijk zal God voor Zijn zaligen de NIEUWE HEMEL en de NIEUWE AARDE scheppen, waarover zij met Gods eeuwige Zoon mogen heersen. Zie Jesaja 65:17-25, 11:6-9 en Openbaring 21:1-8. Op deze NIEUWE AARDE zal het NIEUWE JERUZALEM (d.i. de Bruid) nederdalen uit de hemel (zie Openb. 21:9-27). En de EEUWIGE STROOM VAN LEVEND WATER, namelijk GODS HEILIGE GEEST, zal door heel deze NIEUWE Schepping van God stromen en haar VERVULLEN tot in alle eeuwigheid der eeuwigheden (zie Openb. 22:1-5).
Aangezien we in het vorige al duidelijk genoeg aangetoond hebben dat Israël geen aparte toekomst heeft waar de bekeerde heidenen niet bij horen gaan we dat in Openbaring 20 ook niet zoeken. We hebben al jaren geleden een tabel opgesteld wat er ontbreekt in dat hoofdstuk om enige steun te geven aan de leer van de bedelingen en een duizendjarige regering op aarde. Welke zaken o.a. NIET genoemd worden in Opb.20:1-6 1) De Wederkomst van Jezus 2) De opstanding uit de graven 3) Een Messiaans rijk op aarde 4) Jeruzalem is de hoofdstad van de wereld 5) De letterlijke troon van David 6) Het Joodse volk is opnieuw verkozen tot het belangrijkste volk 7) Herstel van de tempel in Jeruzalem 8) Een koninkrijk van vlees en bloed, eten en drinken 9) Allen die gered zijn vertoeven letterlijk op aarde, of/en anderen besturen in geestelijke zin vanuit de hemel 10) Herstel vijandschap mensen en dieren 11) Wie in opstand komt zal sterven 12) Huwelijken en geboorten van kinderen 13) Christus die regeert van op de aarde 14) Een voorafgaande Wederkomst zeven jaar voordien 15) Een voorafgaande tempelbouw waar de Antichrist aanbeden wordt 16) De nabijheid van al die zaken Is dat geen rare zaak? Is dat oprecht Bijbellezen?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 218
Iets over het punt 12; over huwelijken en geboorten van kinderen na de opstanding in de Nieuwe hemel en aarde. Men verwijst ons daarvoor naar Jes.65:57-20 ter ondersteuning. Maar gezien Christus uitvoerig ingegaan is op deze zaak en Hij de norm is hoe we de Schrift dienen uit te leggen mag dit gedeelte niet letterlijk gelezen worden. Want de Heer zegt over de opstanding toch dit: “Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.” Mat.22:30. “Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods? Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen.” Marc.12:24,25. “maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen.” Luc.20:35.
Wie de leer van de bedelingen aanhangt heeft andere uitleggingen. Kijk eens wat een inlegkunde er niet staat in dit gedeelte uit http://www.zoeklicht.nl/artikelen/openbaring+2016+2++het+duizendjarig+rijk_5332 “Als Jezus Koning is geworden… Zijn regeerperiode zal wat teweegbrengen op aarde. Heerlijke voorzeggingen zijn daarover gedaan door de profeten. Profetieën die we niet moeten vergeestelijken, maar die werkelijk vervuld zullen worden bij de komst van de Joodse Koning. Hierbij tien heerlijke voorzeggingen*: 1. De satan gebonden (Openbaring 20:2-3). 2. Christus’ regering vanuit Jeruzalem (Jesaja 2:1-5). 3. Iedereen zal de Heer kennen (Habakuk 2:14). 4. Geen oorlog meer (Micha 4:3-4). 5. Geen afgoderij meer (Jesaja 2:17-18). 6. Tempeldienst in Jeruzalem (Ezechiël 40-48). 7. Geen ziekte, wel doodstraf (Jesaja 65:20). 8. Politieke oplossingen (Jesaja 19:23-25). 9. Israël voorbeeld voor de volken (Zacharia 14:16-17). 10. Geen vloek op de schepping (Habakuk 2:14): a. de plantenwereld (Jesaja 55:12-13), b. de dierenwereld (Jesaja 11:6-8), c. de Dode Zee (Ezechiël 47:8-10).”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 219 Het is bedroevend, armzalig en teleurstellend deze prachtige voorzeggingen geestelijk toe te passen op de Kerk, alsof we nu al in het Duizendjarig Rijk zouden leven.” We hebben wat we leren en wat de bedelingen zeggen naast elkaar gezet. Met deze reden: een Bijbelboek zoals Openbaring staat is, in onderscheid van een historisch Bijbelboek zoals Koningen of Kronieken, vol van symbolische taal, inclusief symbolische getallen. Welk doorslaggevend argument is er om de 1000 jaren van Openbaring 20 letterlijk te nemen? Wat doet de volgeling van de bedelingen met die 1.000 jaar dan zaken van het oude Testament importeren naar Openbaring 20 maar dat is zonder enige dwingende reden. Wat we al onderzocht hebben in de vorige hoofdstukken en wie er nog meer van ons wil lezen zie onze commentaren op het boek die op de site ISSUU staan. Deze illustratie hier van een leeuw en een lam, is het beeld dat men in kringen die in een toekomstig Millennium geloven er bij denkt!
Maar in Openbaring twintig is dat niet aangehaald en niet gesuggereerd. Integendeel! We krijgen er een beeld van hemelse en aardse oorlogen. Men denkt dus verder dan wat de tekst zegt! Wat doet men? Wel er worden allerhande zaken van het Oude Testament erbij gehaald die zogenaamd zouden betrekking hebben op dat millennium van de toekomst. In werkelijkheid staan er geen uitdrukkingen in dat boek zoals we zo dikwijls vinden in de evangeliën en Paulus waar “dit” gelijk is aan “dat”. Termen zoals “er staat geschreven” ofwel “dit
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 220 zegt” deze of geen profeet uit het Oude Testament. Natuurlijk zijn er de gelijkenissen van gedachten van wat het Boek Openbaring zegt en zaken uit het Oude Testament. Eén commentator geeft er iets boven de vijfhonderd en een andere iets onder de vijfhonderd. Maar bijvoorbeeld een aanhaling van dit gedeelte van Jesaja 11 geeft geen van beide. Het is inlegkundige spitsvondigheid van de leer ven de bedelingen! Wanneer ’Bijbels Panorama’ (een studieboek van vijftig jaar geleden) in de 12de schets over het ’Koninkrijk der hemelen’ (of het) ’Koninkrijk des vredes’ spreekt dan worden volgende Bijbelteksten aangehaald ter ondersteuning van deze leer: “Ps.98:9 / Jes.2:3 / Jes.11:6-9 / Jes.25:7-9 / Jes.35:1-10 / Jes.65:19-25 / Jer.33:15 / Joël 3:18 / Amos 9:13 / Micha 4:1-4 / Zach.14:9 / Luc.1:32,33 / Opb.20:6.” Jammer dat men zo slordig omgaat met de teksten van het Nieuwe Testament. Dit is een vertekend beeld van waar Jezus en zijn discipelen over spreken! Zeer verontrustend is dat er in de leer van de bedelingen de ene opstapeling na de andere is ontstaan: alles van een inconsequente uitlegging. Zo ook de redenen die men aangeeft om uit te leggen, hoe mensen levend in het koninkrijk van die duizendjaar ingaan. Deze prof geeft in enkele regels terecht aan waar het in werkelijkheid om draait, is gaat om een defecte interpretatie. We zetten de teksten die hij weergeeft ook in een tabelvorm. Hier onder het citaat van: Dale Moody, The Word of Truth A Summary of Christian Doctrine, Eerdmans, 1981, blz.546 hoofdstuk ‘THE CONSUMMATION’ “…het gedicht in Lucas 17 spreekt van drie beslissende dagen in de geschiedenis van het heil: de dagen van de zoon des mensen (22-24), de dagen van Noach (26f.) en de dagen van Lot (28-30). In alle gevallen worden de goddelozen vernietigd en de rechtvaardigen worden behouden. De discipelen zijn gewaarschuwd tegen alle valse profeten die een geheim zouden komen verkondigen over de zoon des Mensen. "Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag." (17:24 HVS). De valse leer van een geheime wederkomst van Christus in de lucht ten minste zeven jaar vóór zijn echte komst naar de aarde is slechts één vorm van deze valse eschatologie in onze tijd. Vraag de gemiddelde persoon ondergedompeld in het dispensationalisme de parallel van Lucas 17:26-27, 34-35 en Matthéüs 24:37-41 (de Authorized King James Version) te interpreteren en de inconsistentie te horen. De meesten zullen zeggen dat dezen die "weggehaald" werden in de dagen van Noach (24:39) de goddelozen waren. Inderdaad, Lucas 17:33 zegt dat ze werden vernietigd. Wanneer er echter wordt gevraagd om Matthéüs 24:40f te interpreteren en de volgende verzen, zullen zij zeggen de rechtvaardigen zijn "aangenomen" en de goddelozen worden achtergelaten. En dat is voor geen andere reden dan dat ze: het op die manier "altijd zo hebben gehoord." Het idee van een "geheime opname" vóór er de grote verdrukking is geweest wordt dus in hun gedachten geboord dat het moeilijk is om erop te wijzen dat "omkomen" betekent "vernietigd" wanneer de parallel in Lucas 17:26-27, 34-35 wordt bestudeerd. “The Scofield Reference Bible” en degenen die het volgen maken deze valse leer tot een test van het geloof en broederschap.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 221
De gelijkenissen van de vloed, Lot in Sodom en de Wederkomst Lucas 17:26-27: “26 En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. 27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnen-ging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen.”
Lucas 17: 34-35: “33 Wie zijn leven zal probe-ren te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. 34 Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.” “Lucas 17:35,36: “35 Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 36 Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.”
Matthéüs 24:37-39: “37 Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. 38 Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, 39 en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
Gelijkaardig is 2 Petrus 2:5: “en als God de oude wereld niet gespaard heeft, maar het achttal van Noach, de prediker van de gerechtigheid, bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht.” 1Pet.3:20 is duidelijk; er zijn acht mensen behouden in doe oude wereld de rest stierf in de zondvloed. “Terwijl de ark gebouwd werd, waarin weinige – dat is acht – mensen behouden werden door het water heen.” GRK: ὁ ἕτερος ἀφεθήσεται 863 aphíēmi (from 575 /apó, "away from" and hiēmi, "send") – properly, send away; release (discharge). De anderen = Grieks “heteros” dus de andere soort, niet deze van de eerste groep, die worden achtergelaten/nagelaten voor een veroordeling!
De betekenis van dit begrip Matthéüs 24:40-41: “40 Dan achterlaten is hier te vinden: uit zullen er twee op de akker zijn; Thayer's Greek Lexicon de één zal aangenomen en de STRONGS NT 863: ἀφίημι ander zal achtergelaten worden. 41 Er zullen twee vrouwen f. achterlaten door hem niet te malen met de molen; de één zal nemen als een metgezel: in aangenomen en de ander zal tegenstelling tot παραλαμβάνειν, en achtergelaten worden.” deze twee teksten Matthéüs 24:4041/ Lucas 17:35,36
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 222 Lucas 17:28-29: “28 Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plant-ten, zij bouwden. 29 Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.”
In het Oude Testament zijn er meerdere meldingen van de val van de 4 steden die God ONDERSTEBOVEN HEEFT GEKEERD. Daar zijn geen levenden overgebleven! Jer.50:40: “Zoals God Sodom en Gomorra en de naburige plaatsen ervan ondersteboven heeft gekeerd, spreekt de HEERE, zo zal niemand daar wonen en geen mensenkind erin verblijven.”
Judas 1:7: “Evenzo is het met Sodom en Gomorra, en de steden eromheen, die op dezelfde wijze als zij hoererij bedreven hebben en ander vlees achterna zijn gegaan. Zij liggen daar als een waarschuwend voorbeeld, doordat zij de straf van het eeuwige vuur ondergaan.” De enige overlevenden zijn Job en zijn dochters. Er staat duidelijke taal in Amos 4:11: "zoals God Sodom en Gomorra ondersteboven keerde."
Hebreeën 11:7: "Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin." Noach is een voorbeeld van geloof! Mattheüs 11:24: "Maar Ik zeg u dat het voor het land van Sodom verdraaglijker zal zijn op de dag van het oordeel dan voor u." De inwoners van Jeruzalem in de dagen toen Jezus predikte waren een voorbeeld van ongeloof, niet beter dan Sodom! Waar gaat het dan om: wie achtergelaten is in de zondvloed, de straf over de 4 steden waaronder Sodom en dezen die niet opgenomen zijn bij Zijn tweede komst, beërven geen nieuwe aarde of hemel. En toch is het dat wat men ons wil leren in de leer van de bedelingen. Want alle overblijvende gaan naar een duizendjarig rijk, om het te bevolken. Men is niet consequent geweest met de beelden die Christus gebruikt voor Zijn eigen Wederkomt: mensen worden gered van de catastrofe en de rest gaat verloren. En Wie oprecht naar de gelijkenissen van Jezus kijkt die kan er geen speld tussen krijgen van duizendjaar: het de visvangst worden de goede van de slechte vissen gesorteerd. In een beweging: wat niet goed is valt buiten de prijzen. Met de parabel van de oogst is het evenzo. De tarwe, gerst of welke eetsoort men kiest: die is bewaard de rest verbrand. Lees Lucas 17 niet met een nieuw soort exegetische toverstok: het goede is behouden en de rest niet. En als de Heer zijn maaltijd zal houden waartoe velen uitgenodigd zijn, dan komen ze er in met een mooi kleed nog erbij. Wie geen recht aan de boodschap en de invitatie komt er niet in, en wie dat toch zal willen omzeilen zal toch nog verwijderd worden. Het is feest voor God en Zijn kinderen. Men tracht ons ook nog uit te leggen dat die duizendjarige regering noodzakelijk is om de profetieën te vervullen. En daarvan is Jesaja 2:2-4 een schoolvoorbeeld bij het vorige punt drie. Maar dat is een onmogelijke exegese van die tekst. Deze hieronder echter wel. Het werd en word nog steeds vervuld in de gemeente van Christus.
Jes.2:2-4: in vervulling sinds Pinksteren
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 223
tot aan de Wederkomst Profetie Jes.2:2-4 1) Laatste der dagen (v.2a)
Voorspelling door Jezus
Vervulling Eph.2:11-18
Vroeger waren we zonder In Zijn dagen komt het God maar “nu” Koninkrijk in kracht Marc.9:1 Hem genaderd (v.2:11-13) Alle volkeren kunnen medeburgers worden in het éne bouwwerk (v.2:19-22)
2) Huis des Heren staat vast (v.2b)
De Heer bouwt zijn Kerk Mat.16:18,19
3) Volkeren (v.2c)
Vanaf Pinksteren moeten alle “Thans” kan elk volk tot God volkeren het evangelie gepredikt komen door het bloed van Christus worden Mat.28: 19, daarna Hand.10:34-36 Samaritanen Hand.8:5-7 en als laatste Heidenen (v.2:14)
en natiën
4) Huis van God (v.3a)
5) Wet uit Sion (v.3b)
6) Natiën onder gericht (v.4a)
In de gelovigen zullen God, de Zoon en de Geest wonen Joh.17:20-23
De gemeente is de tempel van God (v.2:21)
In Jeruzalem is letterlijk de eerste maal het evangelie gehoord Luc.24: 27
“mede gebouwd” tot woonstede Gods (v.2:22)
Er is slechts één kudde Joh.10:16 Mijn schapen horen Mijn stem (Joh.10:27,28)
Alle gelovigen worden één gemeente bestaande uit zowel Joden als Heidenen (v.2:14-16)
Mat.5:5: Zalig de zachtmoedigen 7) Geen oorlog meer Mat.5:9: Zalig de vredestichters onder de volkeren (v.4b) Mat.5:10: Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
Er is vrede onder de volkeren (v.14) Vrede over wie “ver” is of “dichtbij” (v.2:18,19)
We onthouden u ook de uitleg niet ven de leer van de bedelingen bij Jesaja 2. Citeren https://christenenvoorisrael.nl/isreality/geert-jans-bijbel-blog-messiaans-vrederijk/ “De heidenvolken trekken op naar Jeruzalem om onderwijzing uit de Thora te ontvangen, het Loofhuttenfeest en de Sabbat te vieren
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 224 Jesaja 2:3,4, Zacharia 14:16-19; Jesaja 66:23. Ze doen dat om de glorie van God te kunnen zien: Psalmen 22:28-32; Jesaja 60:1-3, vergelijk Lukas 2:32. Ze brengen hun rijkdom mee: Psalmen 68:30; Jesaja 60:5-14, vergelijk Mattheüs 2:11. De koningin van Scheba en de wijzen uit het oosten waren hier voortekenen van.” (opgenomen 11/03/2017) Ons commentaar: Men vergeet dat de vele oudtestamentische profetieën die aanhangers aanhalen als met betrekking op een duizendjarig vrederijk evengoed kunnen worden gebruikt als betrokken, en beter toepasbaar op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Openbaring 21). Of, en dat is een betere uitleg: die zaken zijn meestal figuurlijk en van toepassing op de gemeente van Christus. Wat krijgen we hier: een ganse reeks teksten en ook nog om te vergelijken Lukas 2:32 en Mattheüs 2:11 wat we als bewijsvoering hebben nagegaan. Dit is Lucas 2:32: "een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken." In Hand.13:47 is er een verwijzing naar deze tekst en lezen er dit: "Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde." Jes.42:6: "Ík, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, Ik zal U bij Uw hand grijpen, Ik zal U beschermen en Ik zal U stellen tot een verbond voor het volk, tot een licht voor de heidenvolken," Jes.49:6: "Hij zei: Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde." Dit is Mat.2:11: "11 En toen zij in het huis kwamen, vonden zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en aanbaden Het. Zij openden hun schatkisten en brachten Hem geschenken: goud en wierook en mirre." Terug naar het onderwerp! We mogen niet vergeten dat als we het hebben over de opstanding van de doden dat dit alles te maken heeft met Jezus. Geen dood van Jezus aan het kruis, wil zeggen geen verzoening met God. En als die er niet is dan is er ook geen nieuwe hemel en nieuwe aarde. Jezus is volgens 1 Corinthe de sleutel van de komende opstandingen. 1 Corinthe 15 HSV “1 Verder maak ik u bekend, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat u ook aangenomen hebt, waarin u ook staat, 2 waardoor u ook zalig wordt, als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb, tenzij dat u tevergeefs geloofd hebt. 3 Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4 en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5 en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6 Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 225 7 Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. 8 En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan de ontijdig geborene. (…) 20 Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn. 21 Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens. 22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst. 24 Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan. 25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood.” En ook wij spreken hier boven van een “meervoud” in verband met de opstanding: want niet iedereen die opstaat uit de doden is met eenzelfde zegen gezegend. Johannes 5:29: “en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis.” En ook deze tekst uit Mat.25:46: “En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.” In het boek Openbaring zou sprake zijn over “De eerste opstanding” wat zou impliceren dat er ook nog andere “opstandingen” zijn. We moeten daar nu naar gaan kijken en vooraf geven we vier maal dat Bijbelgedeelte in vier andere vertalingen. De kleine verschillen leggen we onmiddellijk daarna uit. “4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden, en die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij leefden en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang. 5 Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij die deelheeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.” Opb.20:4-6 HSV. “En ik zag tronen, en zij zaten daarop; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en zijn beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren. Maar de overigen der doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft in de eerste
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 226 opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren” Opb.20:4-6 SV. “En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren” Opb.20:4-6 NBG. “En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood gebracht waren wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaar lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaar geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen authoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaar met hem als koningen regeren” Opb.20:4-6 NWV. Vooraf moeten we kijken naar die teksten, want er is veel variatie in de manuscripten die we op het boek Openbaring in bezit hebben. Nogal technisch en als u daar geen behoefte aan heeft, sla de bladzijden verder tot het volgende deel.
1°) Ontbreekt in vele manuscripten Nog altijd één der belangrijkste boeken voor de student bij het boek Openbaring is: ‘Concerning the text of the Apocalypse’ door H.C. Hoskier uitgegeven in 1925/1929 bij de University of Michigan in 2 delen. De resultaten wat betreft de echtheid van Opb.20:5 zijn volgens deze deskundige als volgt. Op een totaal van ongeveer 250 manuscripten van het boek Openbaring zijn er 71 ms. die géén tekst als Opb.20:5 bevatten. In 115 manuscripten staat Opb.20:5 zoals in de Engelse Douay vertaling, waarin de woorden “maar” en “terug” ontbreken en die vertaling is gebaseerd op de Latijnse Vulgaat. (Hierbij behoren de Alexandrinus uit de 5de eeuw en Vaticanus 2066 uit de 8é eeuw). De variaties die we vinden in onze Bijbels zijn dus voor een groot deel afhankelijk; 1°) van de manuscripten die bij de vertaling gebruikt zijn en 2°) het theologische inzicht van de vertalers. Zo vinden we “maar” in o.a.: SV, Luther, King James, Philips, N.E.B.. In 20 handschriften ontbreekt gans het twintigste hoofdstuk van Openbaring en geeft dus geen oplossing. In 52 manuscripten staat de tekst zoals in de King James vertaling dus incluis het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 227 woord “terug” en de meeste commentatoren schenken hier dus geen grote aandacht aan. “Maar”, zoals in de SV en Luther enz., staat in geen enkel handschrift en is toegevoegd aan de vertaling voor verduidelijking. Ongeveer 30% van alle handschriften die voorhanden zijn en waarin het boek Openbaring staat bevatten Opb.20:5 dus niet. Maar dit is niet alles. Een andere soort berekening geeft te kennen dat in manuscripten van de 11de tot 13de eeuw minstens de helft de tekst niet bevat terwijl van de handschriften der 14de tot 16de eeuw het slechts 20% is. Nog een andere soort berekening geeft te kennen dat ms. van de “B” familie de tekst meestal niet bevatten, evenals de Grieks, Latijnse en Syrische groepen van handschriften. Wel vinden we ze in de Arethras, Complutensia en Saïdische handschriften (Saïdisch is het belangrijkste dialect van het Egyptisch-Coptisch). Nog anders gezegd. Van de vier oudste manuscripten staat de tekst niet in de Sinaïticus maar wel in de Alexandrinus, ontbreekt in de Ephraëmi omdat deze ophoudt bij Opb.19:5 en ontbreekt in de Vaticanus 1209 omdat deze ophoudt bij Heb.9:13. Dit laatste heeft te maken met het slot van deze codex-manuscripten die zeer gemakkelijk beschadigd raken en dan afgesneden worden. Conclusies: Van alle handschriften met zekere ouderdom hebben de Sinaïticus (4de eeuw) en de Syrische vertaling (6de eeuw) de tekst in het geheel niet. De groepen van de ms. zoals de “B” familie (vb. Vaticanus 1209) missen de tekst. De oudste manuscripten die wel de tekst bevatten zijn deze waar de woorden “maar” en “terug” ontbreken (vb. Alexandrinus). De bovenstaande aanhalingen zien er dan als volgt uit hier onder, in bijgewerkte versie. Twee opmerkingen: de NBG heeft zelf het woord “maar” niet gebruikt en bij de vertaling van de Wachttoren staat het vers tussen haakjes. Dat laatste is omdat ze de tekst van Westcott-Hort nogal slaafs volgen, als het hun uitkom (!), anders niet. “5 …. de overigen van de doden werden niet …. levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren.” HSV. “5 …. de overigen der doden werden niet …. levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren.” SV. “5 De overige doden werden niet …. levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren.” NBG. “5 (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaar geëindigd waren.)” NWV de versie van de Wachttoren, ze volgen de Griekse tekst van Westcott en Hort die het ook tussen haakjes zetten.
2°) Opb.20:5 staat grammaticaal vol fouten De ‘International Critical Commentary on Revelation’ van R.H. Charles uitgegeven bij T. and T. Clark in Edinburgh (2 delen) geeft enkele gewichtige redenen waarom Opb.20:5 géén deel is van het boek Openbaring.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 228 Als eerste punt staat deze tekst midden in een bespreking van de “eerste opstanding”, vers 4 als eerste en vers 6 als laatste. Middenin die verzen staat dan als een binnengedrongen uitspraak de tekst Opb.20:5. De gedachte past niet in het betoog en onderbreekt de normale gedachtegang in verband met de opstanding van hen die als koningen zullen heersen. Als tweede punt ontbreekt in deze tekst een voegwoord van tegenstelling (maar) of vergelijking (als, alsof, dan, gelijk, zoals). (Zie o.a.: H. Houët, ‘Prisma Grammatica’ Nederlands, 1996, p.123, 124. En dat gaat ook op voor de Griekse taal). Er wordt in vers 5 geen connectief woord “maar” gebruikt dat men normaal zou verwachten bij een tussenzin. Het vers 5 zou dus om woordkundig juist te zijn moeten beginnen met; “maar de overigen der doden werden niet weder levend (...) (SV). “Maar” is echter een toevoeging in onze vertalingen. Als derde punt staat hier in feite een grove leugen. De tekst zegt namelijk: “De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding.” Het aanwijzende voornaamwoord dat als “dit” vertaald is in onze Bijbels is hier “haute” (vrouwelijke vorm van “hautos”). Het is een verwijzing naar de eerste opstanding (zie vers 4), en niet naar de opstanding van de rest van vers 5. Zo iets schrijven is geen goed Grieks en zelfs geen goed Nederlands wanneer het om een tussenzin gaat. Het woord verwijst dus naar de opstanding van de rest wat strijdig is met zowel vers 4 en 6 als andere schriftuurplaatsen. Indien Opb.20:5 een geïnspireerde tekst zou zijn dan zou er moeten gestaan hebben “ekeine” (van “ekeinos”): “dat (en niet “dit”) is de eerste opstanding.” Letterlijk gelezen hebben de pleiters voor de komende duizendjarige regering hier dan ook geen steun aan. Ze leren namelijk dat de eerste opstanding, deze van de gemeente van Christus al zeven jaar vóór de duizendjarige regering plaats heeft. Hun leer en de Schrift staan diametraal tegenover elkaar. En als vierde punt geeft R.H. Charles de reden dat de woorden: “dit is de eerste opstanding” normalerwijze gevolgd zouden moeten worden door een positieve gedachte terwijl in dit geval de tekst voorafgegaan is door een negatieve gedachte. Grattan Guinness schrijft zeer terecht over deze tekst: “Genomen in zijn natuurlijke vorm zoals het er staat kan er niets van uit opgemaakt worden” (‘The approaching end of the age’ , Horne’s edition, Morgan & Scott Ltd., zj p. 63). Maar je weet maar nooit in deze gevallen met zekerheid of we hier niet werkelijk een deel van de Schrift hebben. Daarom gaan we toch in op de argumenten van enkele uitleggingen in dit verband.
3°) Opb.20:5 is strijdig met de leer der opstanding Voordat we tot dit punt komen willen we eerst enkele opmerkingen maken. Eerst en vooral spreekt de Schrift zich duidelijk uit over het feit dat bij de wederkomst van Christus er slechts
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 229 twee groepen personen op aarde zijn; één groep gelovigen en één groep ongelovigen. Jehovah’s Getuigen zeggen dat er dan 3 groepen zijn: een overblijfsel van de 144.000, een grote schare gelovigen en de goddelozen. Volgens velen in Evangelische kringen: gelovigen, ongelovigen en Israël dat juist voordien hersteld is in het land en prominent zal zijn in de duizendjarige regering. Mensen hebben echter bij de wederkomst: óf “het teken van God”, ófwel “het teken van het beest” en dat gaat op voor zowel het Joodse volk als andere volkeren. Zie “het zegel van het Lam” in Opb.7:2-4 / 9:4) en “zegel van het beest” in Opb.14:9. Sinds de eerste komst en met de wederkomst van Christus is er “geen onderscheid des persoons”, ook niet in stamverband (Hand. 10:34 / Rom.2:11 / 1 Pet.1:17). Bij Zijn komst worden de gelovigen die gestorven zijn opgewekt, de levende gelovigen veranderd in een oogwenk en gaan als één, “terzelfertijd en tezamen” = “Grieks “hama sun”, de Heer tegemoet (1 Thes.4:14-17 / 1 Cor.15:23,51-53) om dan zonder dralen deel te nemen aan de véroordeling van de ongelovigen. Voor de ongelovigen is het de dag dat ze zich trachten te verbergen voor de wraak van het Lam (Opb.6:14-17). Niemand ontsnapt aan het vlammend vuur (2 Thes.1:6-8). Allen vallen onder het zwaard (Opb.19:11-21). Bij de voleinding van deze dubbele oogst (Opb.14:9-20) is de aarde dus ontvolkt. Deze oude aarde wordt dan trouwens vernietigd en vervangen door een nieuwe. S. Greydanus zegt in zijn ‘Korte verklaring der Heilige Schrift, De Openbaring des Heeren aan Johannes’, Kok, 3de druk 1955, p.225 over Opb.14: “De woorden worden opeengehoopt, om den verschrikkelijken toorn Gods aan te wijzen, die dan den zondaar aangrijpen en verteren zal, zonder enige barmhartigheid (...) Smart en benauwdheid zullen hen kwellen, pijn en wroeging, naar lichaam en ziel beide. Tot aanwijzing daarvan dient het spreken, van vuur en zwavel. Het vuur veroorzaakt de smartelijkste pijnen. Zwavel doet stikken.” En op pagina 290 als uitleg bij Opb.19:19-21: “De antichrist en deze koningen, de gehele goddeloze wereld, wordt thans volkomen en voor altoos in machteloosheid, smaad en ellende neergeworpen, en Gods volk bevrijd en in eeuwige zaligheid gesteld. Het beest, de antichrist, werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid, tot zijn dienst, de tekenen gedaan heeft, waarmee hij de gehele mensenwereld, met uitzondering van Gods uitverkorenen, 17:8, verleid had tot Godverwerping, afgoderij, goddeloosheid, ongerechtigheid, de mensen die het merkteken ontvangen hadden, en zijn beeld aanbaden, vgl. 13:11-17;14:9;16:2. De antichrist verloor niet alleen de slag. Hij werd ook aangegrepen en geheel te niet gedaan. Beiden, hij en de valse profeet, werden levend geworpen in den poel des vuurs, die van zwavel brandt. Levend wil zeggen: naar lichaam en ziel, geheel en terstond. In deze poel worden ten laatste alle goddelozen geworpen, 20:14-15;21:8, en ook de duivel zelf, 20:10.” Wat Prof Greydanus zegt steekt schril af met wat deze man schrijft die blijkbaar niet kan of wil lezen wat er staat maar er nog wat moet aan toevoegen. Waarvoor de schrijvers van de Schriften ons waarschuwen. John Hartog III, Th.D., in http://www.faith.edu/component/preachit/popup/text/print/760 “Daarom, als gevolg van deze twee oordelen, zal elke ongelovige die de tweede komst van Christus overleeft worden geëlimineerd van de aarde en zal de toegang in het Koninkrijk niet worden toegekend. Dit betekent dat de eerste generatie van duizendjarige
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 230 inwoners allen gelovigen zijn. Dit betekent ook dat de ongelovigen van de laatste duizendjarige generatie die deelnemen aan de grote rebellie afstammelingen van de eerste generatie gelovigen moeten zijn.” Anders gezegd: na de dubbele oogst van enerzijds de bruid van Christus en de straf over alle andere overgebleven mensen op deze oude aarde, blijft geen mens of volk levend achter in een toestand dat ze nog tot volmaaktheid moeten groeien. Zoiets leren o.a. Jehovah’s Getuigen en allen die de gedachten van John Nelson Darby hebben aangenomen. Uit andere teksten is duidelijk dat de bruid ook dezen omvatten die al gestorven waren en een ogenblik voordien zijn opgestaan uit de doden. De ongelovigen die al gestorven waren zijn op dat moment opgestaan om véroordeeld te worden. Er is géén derde groep overlevenden om nog eens een nieuwe maatschappij te starten die duizend jaren nadien voor een tweede maal geoordeeld zal worden. Want dat is dan de conclusie die men uit de theorie van de duizendjarige regering zou moeten leren. En ze beseffen nog steeds niet dat hierin, zoals bij Jehovah’s Getuigen, de tweede kans geleerd wordt. Israël, al dan niet hersteld vóór die tijd, zal indien het om gelovige Joden gaat behandeld worden als de bruid. Want de Heer heeft nooit een bigamie-verhouding gehad. Het gaat nóóit om Israël + de Kerk. Sinds Pinksteren heeft het gelovige Israël als volk déél van de universele kerk. Of, een andere manier om het te verwoorden; alle gelovigen uit alle volkeren zijn het “geestelijk Israël” gaan vormen. De eerste gelovigen uit die groep waren natuurlijke letterlijke Joden, zonen van de vaderen van Israël. We kunnen dan slechts twee kanten op met de uitleg. Of het vleselijke Israël is opgenomen in het geestelijke Israël waar het overgrote deel mensen uit de volkeren zijn, ófwel heeft God twee “geestelijke” vrouwen. Laten we het onderscheid des persoons dat Christus heeft afgeschaft, toch niet zelf weer invoeren langs omwegen (Gal.3:26-29). En alle van Christus afvallige of ongelovige Joden zullen zonder onderscheid des persoons mèt alle boosdoeners uit de volkeren voor de eeuwigheid gestraft worden. Uitverkiezing van het Joodse volk wil nog niet zeggen dat daar geen geloof te pas zou moeten komen om gezegend te worden (Gal.5:1)! Of dat zij Christus niet nodig hebben (Gal.5:6)!
Men vergeet in bepaalde Israëlkringen, wat ook de achtergrond of de bedoelingen zijn, dat in de Bijbelse profetie met betrekking tot herstel in het land er een “conditionele” achtergrond ligt. Zie o.a. Ps.102:18-23 / 147:1120 / Jes.11:9-11 / Jer.23:5,6 / 30:18,19 / Ezech. 34:11-13 / 48:35 / Dan.9:24 / Obadja 17 / Haggaï 2:8 / Zacharia 8:8 / Zefanja 3:14-17 / Mal.4:2. (Vergelijk de vervulling of verwijzing in het NT: Ps.147:9 = Luc.12:24 :18 = Hand.10:36 :19,20 = Rom.3:2 Jes.11:9-11 = Rom.15:12 Jer.23:5,6 = 1 Cor.1:30
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 231 34:11 = Luc.15:4 Dan.9:24 = Hand.10:34 Mal.4:2 = Luc.1:78). De Zevende dag Adventisten zeggen dat na de wederkomst van Christus, Satan heer en meester is over deze verschroeide aarde voor een periode van 1000 jaar. Maar ook dat er geen mensen zijn op die aarde, dan alleen demonen (‘Questions’, van de Zevende-dag-adventisten p.504,505). Dat zou de enige goede uitleg zijn afgaande op de context wanneer we het letterlijk lezen en interpreteren zoals het er staat. Dit is een consequente lezing, zelfs de enige wanneer men niet wil aannemen dat dit gedeelte symbolisch andere werkelijkheden voorstelt. We moeten echter ook dat verwerpen omdat die duizend jaren niet na de wederkomst beginnen, maar gelijklopend zijn aan de tijd die er is tussen de Hemelvaart en de tweede komst. In die periode van symbolisch “geestelijk” 1000 jaren, een volmaakt Bijbels getal, regeert vanuit één standpunt de gelovige met Christus over de volkeren. Anderzijds is het de tijd dat Satan gebonden is, periode van een volledig symbolisch “geestelijk” getal van duizend jaren. Er is een prachtige tekst uit Luc.10:17-20 die deze dubbele situatie beschrijft: “En de tweeënzeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam. En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.” In Col.2:15 gaat Paulus het resultaat van offer van Christus als volgt samenvatten: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd.” Tijdens de gesprekken die de Heer heeft met zijn discipelen bij de viering van het Laatste Avondmaal zegt Hij dat de tijd van oordeel is aangebroken: “omdat de overste dezer wereld geoordeeld is” Joh.16:11. Die overste der goddeloze wereld is Satan zoals blijkt uit wat zich heeft voorgedaan tijdens de verzoekingen van Jezus in de woestijn (Mat.4:8-11). Gelijktijdig aan de periode dat de kerk “regeert” (met haar Heer) loopt de periode dat Satan en zijn demonen gebonden zijn en ze kunnen de wereld niet meer vrijelijk verleiden. Sinds de eerste komst van de Heer is dat niet meer mogelijk. Zie voor de uitleg van dit gedeelte uit het boek Openbaring in uitgebreide zin onze publicatie ‘De Wederkomst van Jezus, de Joden en de duizendjarige regering’, waar deze dingen aan de orde zijn. Ter illustratie van het feit dat we ons niet moeten vastklampen aan wat voor ons menselijke termen zijn, een gedeelte uit C. Vonk ‘De voorzeide leer’, deel Ib, Uitg; Barendrecht, 1963, p.90, 91: “Men make toch het spreken en rekenen van ons, levenden, niet tot het enig geoorloofde. We zullen daarmee niet uitkomen. Als we eens bedenken, dat alle mensen eenmaal voor Christus rekenschap zullen moeten afleggen, 2 Cor. 5:10. Als we daarvoor eens aannemen één vraag en één antwoord, die samen 1 minuut zullen duren. Dan zou Christus straks in één eeuw tijds nog maar 100 x 365 x 24 x 60 = slechts even meer dan 52 1/2 millioen mensen kunnen oordelen. Hoe lang zou dan de “dag” des oordeels niet moeten duren? (...) Bijbellezen is niet altijd gemakkelijk. Oorzaak daarvan is natuurlijk niet de Bijbel. Want de Schrift is geen klomp duisternis, maar een
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 232 lamp en een licht. Maar we hebben een zware strijd te voeren tegen de satan, die ons telkens poogt te verblinden. Hij is er o.a. ook de schuld van, dat wij vaak verkeerde ideeën in ons hoofd meebrengen, wanneer wij tot de Heilige Schrift gaan en daarin dingen inlezen, die er heel niet thuishoren. Daarbij komt vanzelfsprekend ook de factor van onkunde. Een mens leert dagelijks. Hij moet ook toenemen in het verstaan van sommige woorden, die in de Schrift vaak voorkomen. Wanneer hij eenmaal in zo’n woord een verkeerde inhoud gelegd heeft, kan hem dat levenslang parten spelen. Door gewenning.” Met de aanhaling van C. Vonk kunnen twee opmerkingen gemaakt worden. De eerste dat vanuit menselijk standpunt de oordeelsdag onmogelijk een 24uur dag kan zijn, maar een goddelijke dag moet zijn. En ten tweede dat men ook niet moet beweren zoals we gezien hebben dat Gods oordeelsdag dan in de duizendjarige regering moet plaatsvinden. Want op dezelfde basis gerekend als Vonk doet, zullen er in duizend jaar slechts 520 ½ miljoen kunnen geoordeeld worden. Volgens statistici moeten er echter al 75 à 100 miljard mensen geleefd hebben en daar zijn al de abortussen nog niet bij opgeteld. Deze redenering helpt dus de leer van de duizendjarige regering niet in het minst. ^^^^^^^^ We gaan enkele details bekijken van die verzen 4-6 uit Openbaring 20. En vooraf dan ook een opmerking hoe de Openbaring – in het algemeen - moet bekeken worden. Het is een profetisch boek en dus zal er ook wat aan te pas komen wat er in het Oude Testament, vooral de manier waarop YaHWeH iets aan Zijn profeten kenbaar maakt Er zijn verschillende wegen waarop de profeet zijn boodschap overbrengt (Heb.1:1). 1) Een symbolische handeling Hosea 1:3 / Jes.20:1-6 / Jer.27:2 / 32:6-36. Ahijah moet een kleed in twaalf stukken scheuren wat de afbeelding is dat het rijk Israël in 12 stukken zal verscheurd worden (1 Kon.11:29,30). Jeremia moet met een kleed dingen doen die betekenen dat Israël een vuile natie is, in bezoedelde toestand tegenover God (Jer.13:1-11). Zijn bezoek aan de pottenbakker moet de voorstelling zijn dat God met Zijn werk doet wat Hij wil. Want Hij is soeverein in wat Hij doet en ziet niet naar de mens (Jer.18:1-10). Jeremia moet een kruik breken om te tonen wat God met Israël zal doen (Jer.19:1-14). Ezechiël slaapt 390 dagen op zijn ene zijde en 40 dagen op de andere als beeld van de straf die God over het volk zal brengen (Ezech.4:1-11). 2) Een lied Jes.5:1-7 / 23:16 / Amos 8:10. 3) Een allegorie Ps.80:8-16 / Spr.5:15-23 / Ezech.16 (Jeruzalem is een hoer) / 20:23. 4) Prediking Ex.20:22-23:33). 5) Een visioen Amos 7:1-9 / 8:1-3 / Jer.13:1-11. 6) Een woordspeling, die slechts in de Hebreeuwse tekst goed tot zijn recht komt Jer.1:11,12 / Amos 8:1-3. 7) Zeer uitzonderlijk mag de profeet zijn originele boodschap aanpassen (Ezech.4:7-15). 8) Een klaaglied Jes.14:4-21 / Ezech.19 / Amos 5:1,2. 9) In de meeste gevallen gewoon door de overdracht van God aan de betrokken persoon
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 233 of personen (Jer.7:1,2 / 36:4-13). Ze moeten horen en aanhoren wat God heeft gesproken (Jes.1:10 / Jer.2:4). Als we dat boek van Johannes dan toch ter hand nemen moeten we zeker ook het slot van het boek Openbaring meenemen als een ernstige waarschuwing: “18 Ik verklaar aan ieder die de profetieën van dit boek hoort voorlezen: “Als iemand er iets aan toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven staan. 19 En als iemand iets afneemt van de woorden van deze profetie, zal God hem zijn deel afnemen van de boom des levens en van de heilige stad, die in dit boek beschreven zijn.” (Openbaring 22:18,19 Wil 75). Ook Petrus geeft een waarschuwing i.v.m. moeilijke teksten: “14In deze verwachting, geliefden, moet gij u beijveren onbevlekt en onberispelijk voor Hem te verschijnen, in vrede met God. 15En beschouwt het uitstel dat de Heer u in zijn lankmoedigheid gunt, als een genade ten heil. In deze geest heeft ook onze geliefde broeder Paulus u geschreven met de hem verleende wijsheid, 16 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin komt het een en ander voor dat moeilijk is, en waarvan de betekenis door onwetende en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf wordt verdraaid; hetzelfde doen zij trouwens met de overige geschriften." (2 Petrus 3:14-16 Wil 75). Mogen we ook dit meegeven: Openbaring staat gevuld met symbolische, figuurlijke en metaforische taal. 1°) Bijvoorbeeld in hoofdstuk 20: een ketting, een sleutel, binden van Satan, een put om Satan in te stoppen, een deksel enz... Ter illustratie een voorbeeld uit het OT van wat symboliek is, want ook daar staat het vol van dergelijke taal in verband met Gods oordeel. Jes.34:4,5 NBG: “Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen.” Zoek dit niet letterlijk uit te leggen, want dan loopt het allemaal verkeerd. Zo ook meestal in Openbaring. En gezien zoals we lezen in één Bijbel (het appendix in de Griekse tekst van B. Westcott en F. Hort) dat er ongeveer 460 verwijzingen of gelijkenissen zijn met het OT in het boek Openbaring, is voorzichtigheid bij de studie van dat boek een noodzaak. 2°) Getallen (zoals het getal 1000) zijn regelmatig symbool in de Bijbel, vb. Ps.90:4 / 1 Cor.4:15 / 14:19 / 2 Pet.3:8. Personen en zaken worden in Openbaring dikwijls in “heilige” of “aardse” getallen weergegeven. Voorbeelden: 7 Geesten Gods = volheid van Gods Geest. 7 gemeenten = volledige gemeente Gods (Opb.1:20).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 234 Het beest met 7 koppen en 10 hoofden = volheid van afvalligheid en opstandigheid tegenover God Opb.17:9-13. 7 plagen = Gods volheid van toorn Opb.16. In Opb.7:1: 4 engelen = Gods volledige bescherming 4 hoeken = ganse aarde 4 winden = volheid van Gods toorn. Laat ons dat even toepassen op wat men beweert. Er zou een nieuw verbond komen voor de duizendjarige regering. Maar het NT zegt zondermeer dat met Pinksteren het nieuwe verbond al is begonnen (Mat.26:28 / Hand.2:36-40). En het eeuwige priesterschap der Levieten is vervangen door dat van alle christengelovigen, dus is er absoluut geen priesterschap meer nodig in een duizendjarig rijk (1 Pet.1:2 / 1 Pet.2:9 / Opb.1:6). En het eeuwige priesterschap van Aaron is vervangen door dat van het priesterschap van Melchisedek en berust exclusief in de persoon van Jezus (Heb.7:15-28). De theologie van het nieuwe - om welke reden ook - verzetten naar een duizendjarig rijk is verkeerde theologie. Stop ermee met bijvoorbeeld Ezechiël 40-48 uit te leggen met betrekking tot een duizendjarig rijk in de nabije toekomst. God heeft zijn priesters al uitverkoren: het is de gemeente van Christus bestaande uit joden en heidenen. 3°) Wanneer we het getal “1000” letterlijk lezen zit er een mogelijkheid in dat we dat tijdstip, en zo ook de tijd van de Wederkomst, gaan bepalen. Daar zijn wel honderden voorbeelden van en ze hebben allemaal gefaald. Zie de boeken van een theoloog van de Zevende-dag-Adventisten Le Roy Edwin Froom, ’The prophetic faith of our fathers’, 4 delen, Review and Herald (Adventist). Dat tijdstip mag niet bepaald worden volgens de leer van Christus (Marc.13:32 / Luc.12:40) en ook niet volgens Johannes (Opb.22:20) of Paulus (1 Thes.5:1,2). EN NU, MET GOEDE MOED, NAAR DRIE BELANGRIJKE ZAKEN UIT DE APOCALYPS
EEN EERSTE BELANGRIJK PUNT: DE OPSTANDINGEN Gijs van den Brink, Het Millennium of duizendjarig rijk Een concrete toekomstverwachting, 2013 (gepubliceerd in Studiebijbel magazine 6.4) “De zin van een millennium Wanneer we tot slot onze bevindingen op een rijtje zetten kunnen we het volgende concluderen. Het millennium is de vervulling van het in het OT beloofde Messiaanse Rijk (Jes.2:1-5; Mi.4:1-5). Het aardse Jeruzalem en Israël staan centraal in het vrederijk (vs.9). Het is de tijd van het herstel van het paradijs, dat God ooit bedoeld had voor de gehele wereld. Het is een wereldsabbat, een tijdperk van rust en vrede voor de wereld. Ook brengt het vrederijk een omkering van het lot. De mensen die op aarde omwille van Jezus Christus vermoord zijn, zullen straks met Hem leven en wereldwijd regeren.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 235 Jezus regeert nu al als Heer en Koning, maar zijn heerschappij is onzichtbaar en wordt niet herkend door de wereld, maar alleen door de gelovigen. Maar straks bij de wederkomst zal zijn heerschappij geopenbaard worden met macht heerlijkheid en zal wereldwijd erkend worden. Het millennium is een overgangsfase van deze wereld naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Wat zou de zin van een dergelijke overgangsfase kunnen zijn? Ik geef een paar overwegingen. Met de verwachting van een herstel van Jeruzalem en Israël blijft ook de landbelofte voor Israël van kracht. Door de landbelofte voor Israël is er hoop en recht op land voor alle volkeren in de wereld. Door de hoop van de landbelofte voor Israël blijft de verwachting van het behoud van de aarde levend. Want wij verwachten naar de belofte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Op. 20-22).” Ons commentaar: Ja, in Openbaring 20 wordt wel gesproken over 1000 jaar, maar van een 1000-jarig vrederijk op aarde staat er niets, het is inlegkunde. Er staat in dit gedeelte ook niet dat het een paradijs is, dat het een wereldsabbat is. Naar de teksten van Jesaja en Micha in het artikel is in Openbaring geen verwijzing terig te vinden. Een tweede voorbeeld een citaat uit: http://www.bijbelarchief.nl/default.asp?id=1258, een site waar de leer van de bedelingen in het vaandel staat. (van hun site gehaald in maart 2017) Het behandeld het aantal opstandingen die er zouden zijn vanaf het begin van het duizendjarig rijk. “Het Koninkrijk vangt aan! In de voorgaande hoofdstukken hebben wij al gesproken over de verschillende groepen mensen, die in het Koninkrijk, de bruiloft des Lams, binnen mogen gaan. In het kort willen we hier nog even op terugkomen. • Allereerst hebben we daar de gemeente van de Here Jezus Christus. In de laatste hoofdstukken van de Openbaring wordt deze niet meer genoemd, hoewel we haar mochten zien in de schare op witte paarden, die de Here volgde. Omdat zij vast met Christus verbonden zijn, ééngemaakt zijn met Hem, hebben zij begrijpelijkerwijs deel aan het Koninkrijk. Zij zijn immers bevrijd van de straf en van de aanwezigheid der zonde (Rom. 8:1 en 23). • De tweede groep die ingang in het Koninkrijk verschaft wordt, bestaat uit het volk Israël, dat zich gereedgemaakt heeft (Openbaring 19:7) en door de Here gereinigd is van de zondeschuld die aan haar kleefde. Geheel uit rechtvaardigen bestaand (Jes. 60: 21), wordt zij nu door de Here tot vrouw genomen. • De derde groep die in het Koninkrijk aanwezig zal zijn, bestaat uit de gelovigen uit de Oudtestamentische periode, die niet tot Israël behoren - zoals bijv. Henoch, Noach, Job, e.a. - en hen, die in de periode van de Grote Verdrukking tot geloof kwamen - de martelaren en de schare die niemand tellen kan (Open. 6: 9–11; Openbaring 20: 4; Openbaring 7: 9 vv.). Ook zij zijn door hun geloof in Christus gereinigd van hun zonden. • De vierde groep over welke we het willen hebben, zagen we ook al in het vorige hoofdstuk: de levende volkeren, die (misschien) niet rechtstreeks betrokken waren bij de slag van Harmagedon. De reden, waarom zij toegelaten worden, verschilt hemelsbreed met die van de andere groepen. Bij hen, die andere groepen, had het te maken met geloof en de daaropvolgende
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 236 reiniging van zonden. Maar bij de volkeren - we zagen het in het voorgaande hoofdstuk n.a.v. Mattheus 25 gaat het slechts om hun houding ten opzichte van Israël. Dit houdt in, dat de volkeren die in het Koninkrijk zijn, niet noodzakelijkerwijs behoeven te bestaan uit bekeerde, gerechtvaardigde mensen. Onder hen kunnen velen zijn, die in hun hart zelfs aan de zonde vasthouden.” Onze opmerkingen: We gaan niet te uitgebreid uitweiden, maar het gaat om een amalgaam = samenraapsel van argumenten van wat het Nieuwe Testament NIET zegt met enkele zaken van het Oude Testament die volgens deze(n) niet is vervuld. Bij punt een en twee staat een Bijbelse vloek als ze dit echt beweren. De gemeente gaat de Heer tegemoet om er een geestelijk bruiloft te vieren volgens 1 Thes.4! Maar in een tweede groep zijn het slechts joden die nog een bruid uitmaken. En die eerste groep bestaat uit mensen van allerhande rassen, inclusief Messiasbelijdende joden! Dat er een zekere bigamie in het Oude Testament in een welbepaalde vorm mocht behouden worden door YaHWeH, dat klopt! Maar in het verbond na Jezus is dat totaal van de kaart geveegd. Dat kan/mag niet meer. In de verwijzing naar Openbaring is er géén enkele verwijzing dat dit slechts om joden zou gaan: “7 Laat ons blij zijn en juichen en Hem de eer geven: de tijd is gekomen voor de bruiloft van het Lam en zijn bruid heeft zich al klaargemaakt.” (Opb.19 Wil 75) Dit staat buiten de lijntjes gekleurd zoals Openbaring het weergeeft. Zien we niet in vers 2 dat God straft wie Zijn knechten wat hebben aangedaan. Het zijn toch niet alleen slechts Joden die knechten van God zijn! God maakt sinds Pinksteren geen rassenonderscheid meer! Waarom zou God tegen dat Jezus wederkomt dat omdraaien en terug de joden ALLEEN begunstigen? “Hij heeft het bloed van zijn dienstknechten aan haar gewroken.” (Opb.19 Wil 75) Van de derde groep zeggen we dit: dat klopt niet met de opstanding die is beschreven in Hebreeën 11. “39 Ook dezen hebben zich allen een naam verworven door hun geloof. Toch heeft geen van hen de belofte in vervulling zien gaan. 40 God had met ons iets beters voor en wilde niet, dat zij hun voleinding zouden bereiken zonder ons.” (Wil 75) Lees er ook nog eens dit bij: “10 want hij zag uit naar de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwer is.” Als de gemeente van gelovigen opgenomen is - waar die aartsvaders op gewacht hebben - zullen ze toch met de gemeente van Christus opstaan en dat hemelse ontvangen Het is dat waar Abraham naar uitkeek. De vierde groep waar zou die vandaan komen? Is het in Openbaring soms onduidelijk wat er staat te gebeuren: neen! Maar men moet de durf hebben, van de leer van de bedelingen, er gewoon van weg te fietsen. Er staat namelijk dit: “14 Op witte paarden volgen Hem de hemelse machten, gekleed in smetteloos, wit lijnwaad. 15 Uit zijn mond komt een scherp zwaard dat de volken zal slaan. Hij zal ze weiden met een ijzeren staf. Hijzelf treedt de perskuip van de wijn van de grimmige toorn van God, de Albeheerser. 16 En op zijn mantel en op zijn dij staat een naam geschreven: ‘Koning der koningen en Heer der heren'. 17 Daarna zag ik een engel die stond op de zon. Met machtige stem riep hij tot alle vogels die vliegen in het zenit: Komt, verzamelt u aan de grote maaltijd van God, 18 om te eten het vlees van koningen en krijgsoversten en het vlees van helden en het vlees van paarden en ruiters, het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.” (Opb.19 Wil 75) Wat hebben we: in het begin van het hoofdstuk de opname van de gemeente, dan het oordeel over de goddeloze en het resultaat is dat er geen levende ziel meer op aarde is. Het gaat om de lichamen van de doden die voor de vogels zijn. Zelf zijn ze volgens de gelijkenis van de schapen en bokken opgestaan uit de doden en later ingedeeld bij de satan en zijn trawanten in de gehenna van eeuwig vuur. Als men dan toch nog een letterlijke duizend jaar
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 237 wil aanhouden dan zonder iemand op aarde. Dom maar het is toch wat de Adventisten leren. Na deze twee belangrijke citaten en hun om-verwerping de tekst van openbaring 20. Een citaat hierbij van: Dr. S. Greijdanus, Openbaring Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen, J.H. Kok, 1953, bij Openbaring 19:11,15. [Staat op http://www.enigstetroos.org/] “(vers 11) Werd met het vorige, 17:1-17:9, gesproken van hetgeen in de eeuwigheid aanschouwd, en door 's Heren gelovigen en getrouwen genoten zal worden, met vss. 11 vv. wordt weer gehandeld over hetgeen nog aan het einde of de eeuwigheidstoestand voorafgaat, hoewel dan ook vlak daaraan voorafgaat, en dat einde brengt. De Here Christus verschijnt hier om de laatste strijd te strijden, de antichrist te verslaan, en de gehele goddeloze wereldmacht te vernietigen en voor eeuwig aan de schrikkelijkste ellende over te geven, (vers 15) Het scherpe zwaard uit Zijn mond uitgaande, vgl. 1:16; 2:12, 16, spreekt van oordeel. Het wordt ook nog uitdrukkelijk gezegd: opdat Hij daarmede de heidenen zou slaan, d.i. verslaan. De heidenen zijn hier alle volken, alle mensen, die Hem niet gelovig hebben willen erkennen en dienen. Hij zal hen weiden met een ijzeren roede, d.i. met strenge gerechtigheid hun hun ongerechtigheden vergelden; vgl. 2:27; 12:5. Hij treedt de wijnpersbak van de gramschap van de toorn van God de Almachtige; vgl. 14:19-20. Dat geeft te kennen, dat Hij de Uitvoerder is van Gods straf- of wraakgericht over de goddeloze wereld. De Vader heeft al het oordeel aan Hem overgegeven, Joh. 5:22 vv.; Matth. 25:31 vv.; Hand. 17:31. De woorden worden hier als opeengehoopt, om de verschrikkelijkheid van Gods toorn aan te duiden, en de vreselijkheid van die gerichtsoefening. In dit vers wordt nogmaals over Zijn naam gesproken.” En het oordeel werd hun gegeven (vers 4) Biederwolf, dispensationalist: “De gedachte van regeren lijkt het belangrijkste te zijn in dit gedeelte... we geloven dat deze tronen de plaatsen zijn van de hoge dignitarissen, t.t.z. tronen van koningen aan wie het oordeel toekomt.” (blz.694, 695) Biederwolf geeft 4 mogelijke interpretaties waarvan hij de 4de verkiest. “4. De 12 apostelen zoals in Mat.19:28 en de heiligen in het algemeen; dezen van het OT en deze van het NT zoals lijkt uit 1 Cor.6:2,3” (blz.695). Wanneer we even nadenken over wat de troon van God betekende in het OT dan moet deze tekst niet te moeilijk zijn. God is in het OT steeds de ware koning van het volk Israël. Ook wanneer ze een zichtbare koning hebben, zoals de volkeren rondom hen, blijft YaHWeH de echte koning. De afstammelingen van David zitten slechts vervangend op de troon van God. Wanneer we Deut.17:14-18 met 1 Kron.29:23 vergelijken is dat duidelijk. In het NT is volgens de engel Gabriël Jezus de énige rechthebbende op de troon van David (Luc.1:32,33). Jezus is de vertegenwoordiger van God in de uitvoering van Zijn koninklijk ambt (Opb.3:21). De gelovigen van het NT mogen ook nu al delen in datzelfde uitoefenen van Koninklijke macht. Samen met hun Verlosser delen ze in zijn macht op aarde, in een beperkte, maar niettemin ware zin van het woord. En de gelovigen van vroegere tijden zullen, nà hun opstanding, met Hem regeren in alle komende eeuwen. We moeten dus het scherp contrast dat
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 238 de Schrift leert, steeds blijven aanhouden en de twee niet mengen. Er is een geschiedenis van de wereld die zich afspeelt voor ons oog, waar de gelovige geen echt deel aan heeft. Dat gaat aan ons voorbij! Het andere verhaal is dat in die tussentijd er een heilsgeschiedenis is van God met een klein deel van de mensen. Een uitverkoren koning-priester-geslacht dat hij sinds Pinksteren heeft uitverkoren en met wie Hij een nieuw verbond heeft gesloten. In het NT worden de beloften van het OT vervuld. In welke zin dat te begrijpen is geeft o.a. H. Bavinck aan in zijn, ’Gereformeerde Dogmatiek’, deel 4, blz.641 wanneer hij het volgende zegt: “Is het bij de exegese des Ouden Testaments de vraag niet, of de profeten zich geheel of ten deele bewust waren van het symbolisch karakter hunner voorspellingen, want zelf in het woord van klassieke schrijvers ligt meer, dan zijzelven erbij gedacht of ermede bedoeld hebben. Maar wel is het de vraag, wat de Geest van Christus, die in hen was, ermede betuigen en openbaren wilde. Dat nu wordt uitgemaakt door het Nieuwe Testament, dat de voltooiing, de vervulling en daarom de verklaring van het Oude is, want in de vrucht wordt de natuur van den boom openbaar. Zelfs de moderne critiek erkent, dat niet het Jodendom, maar het Christendom de volle verwezenlijking is van de religie der profeten.” Wie zitten er dan op de hier genoemde tronen in Openbaring 20? Men heeft enkele mogelijkheden genoemd: 1°) De twaalven volgens Luc.22:29,30. 2°) De gemeente met de Heer sinds Pinksteren 3°) De zielen van de onthoofde heiligen, t.t.z. slechts de martelaars uit de tijd van de laatste zeven jaren vóór de echte Wederkomst. 4°) God, Christus en de engelen. 5°) De 24 ouderlingen. 6°) De heiligen van het Oude Verbond en het Nieuwe in de 1000-jarige regering. Biederwolf, dispensationalist zegt het volgende: “In het begrip “oordeel” mag niet slechts gedacht worden aan wat o.a. Milligan zegt... de verwijzing is vooral naar het “recht” te oordelen, het uitoefenen van het oordeel en het uitspreken van het oordeel” (blz.695). “Over wie oordelen ze... Er is géén zekerder weg te verkiezen dan dit gedeelte uit te leggen door andere schriftuurplaatsen te laten meespreken. Dezen die op de tronen zitten, met inbegrip van de martelaren, zijn zij die regeren over de natiën” (blz.696). Maar een ander Israël gezinde theologe zegt het toch nog anders. In ’Geen toekomst zonder Israël’, Voorhoeve, Den Haag, 1988, blz.35 schrijft M. Vollenhoven-Meijer het volgende: “Als Israël een Messiaans rijk wordt, breekt een nieuw tijdperk aan, een nieuwe fase in Gods heilplan. We kunnen onze tijd óók een Messiaanse tijd noemen. God en Zijn Messias regeren ook nú, maar dan op verborgen wijze. Gods Koningschap was, is en komt. Het heil is ’reeds’ en ’nog niet’. We begrijpen vaak niets van Gods heerschappij. God is voor ons vaak ’een God die zich verborgen houdt’. Zijn gedachten en wegen zijn oneindig veel hoger dan de onze , Hij is niet te doorgronden. Wel ervaren we elke dag dat Gods Rijk als natie Jezus gaat erkennen en om Hem gaat roepen” (wij onderlijnen).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 239
Oordelen is ook een belofte aan Gods gemeente: letterlijk, symbolisch en apocalyptisch. Maar..., maar..., maar.... Wat is de inhoud van dat oordelen en regeren? Dat is de hamvraag! Nu of later? Drie teksten hierover uit velen: Rom.5:17: “Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koning is gaan heersen door die éne, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus.” 2 Tim.2:12: “indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen verloochenen zal Hij ons verloochenen.” Opb.5:10: “en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.” Zie ons commentaar bij deze tekst want hij spreekt letterlijk over het tegenwoordige heersen. Wat is de inhoud van dat oordelen en regeren? Twee antwoorden. 1°) Oordelen en regeren doet de gemeente nu reeds volgens o.a. 1 Pet.2:7-9. Let er op dat ze als groep van “koningen en priesters” in deze tijd de “grote daden” moet verkondigen van God en dus nu moet handelen in deze als “priesters en koningen.” Een tweede voorbeeld dat frappant is vinden we in het verhaal van Hand.15. Het gaat om de bespreking in Jeruzalem van wat de heidenen dienen te onderhouden van de wet van Mozes. Aan het eind van de besprekingen staat er een beslissing die is genomen door de Heilige Geest èn “ons.” Dit “ons” wijst naar de apostelen en de ouderlingen van Jeruzalem. “Ons” en de Heilige Geest, beslissen, verordenen t.t.z. regeren. “Ons” heeft een medezeggenschap in deze zaak en ze maken dat ook duidelijk wanneer de zendelingen teruggezonden worden van waar ze gekomen zijn. Daarbij krijgen ze een brief mee die zegt dat het “ons” en de Heilige Geest goeddunkt dít en dát op te leggen als regel. Zie Hand.15:19,28,30-33. Een derde voorbeeld. Jezus, doet aan Petrus de belofte dat hij (en later alle verantwoordelijken in de gemeente) de sleutels van het koninkrijk ontvangen Mat.16:19. Dat komt overeen met wat in Mat.18:18 staat. De leerlingen kunnen slechts op aarde binden en ontbinden wat vooraf zo beschikt is in de hemel. Ze zijn in die zin afgebeeld op tronen in de hemel. Dat veronderstelt autoriteit om te oordelen t.t.z. regeren als onderdaan in de naam van Gods Koninkrijk. 2°) Oordelen en regeren zal de gemeente doen in de toekomst volgens o.a. Opb.2:26,27 / 3:21 / 1 Cor.6:2. Beide zaken optellen en laten staan voor wat ze ons willen zeggen moet toch niet zo moeilijk zijn! Zodat we gewoon maar moeten leren dat; de gemeente (de gelovigen, de kerk) in deze tijd regeert met haar Heer. En ze gaat er nog mee door na de Wederkomst. We moeten de zaken niet stellen als een of/of maar als een en/en. Ter illustratie van hoe men een tekst als 1 Cor.6:2 moet
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 240 begrijpen het volgende citaat. Het is te vergelijken bij wat we weten over het begrip eeuwig leven in de Schrift; het is nu ons bezit maar ook later. Mag ik nog een kort commentaar geven bij de Heidelbergse Catechismus, zondag 12
We zijn als gelovigen hier beschreven als, profeten en reegeerders: hoeders van het grote boek dat de HEERE ons heeft doorgegeven. 1 Corinthiërs 3:11: “Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus.” Maar behalve Jezus hebben we ook Zijn geïnspireerde apostelen en profeten. Ook aan deze is gegeven het fundament van de gemeente te vormen. Handelingen 2:42 is daar duidelijk in, en vergeet niet het ging toen om het mondelinge woord van die apostelen er was nog geen letter van het Nieuwe testament op papier gezet! “En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden.” Daarom lezen we in Epheziërs hoofdstuk 2:20 over de gemeente: “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is.” Daaruit volgt dat evangelie door de apostelen en profeten van Christus op schrift is gesteld. Dus voor ons die later komen als het ware de wetteksten en geloofsteksten zijn voor ons. Dat Nieuwe Testament heeft voor ons regerende macht, en daarom zegt men in gereformeerde kringen dat dit de regels zijn voor ons, hoe te leven en te werken. Zij waren de mederegeerders van de gemeente en zo ok wij als we dat woord als bron hebben. Die Jezus, die achter de woorden zit van die profeten zijn ons toegekomen via de profetische geschriften van die mensen. De gemeente is op niets anders gefundeerd dan het evangelie van Christus. Het evangelie werd ons toegezonden vanuit de hemelen via de profetische geschriften van het Nieuwe Testament.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 241 Daarom ook nog deze twee teksten: Romeinen 16:25,26: “25 Hem nu Die in staat is u vast te doen staan, overeenkomstig mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, overeenkomstig de openbaring van het geheimenis dat door de tijden der eeuwen heen verzwegen was, 26 maar dat nu geopenbaard is en door de profetische Schriften onder alle heidenen bekendgemaakt is, overeenkomstig het bevel van de eeuwige God, om hen tot geloofsgehoorzaamheid te brengen.” En 2 Petrus 3:1,2: “1 Deze tweede brief, geliefden, schrijf ik u nu. In beide wek ik door herinnering uw zuivere gezindheid op, 2 opdat u zich de woorden herinnert die door de heilige profeten voorheen gesproken zijn, en het gebod van de Heere en Zaligmaker, dat door middel van ons, apostelen, verkondigd is.” En deze drie teksten spreken nog over wat anders dan profeet te zijn, opdracht voor elke gelovige, maar dat is een ander onderwerp. We hebben ook nog een sleutelmacht die Jezus eerst aan Petrus geeft en enkele dagen later aan alle twaalf apostelen en in afgeleide betekenis voor wie de geschriften van het Nieuwe Testament als leidraad neemt ook aan alle gelovigen gegeven. Wat we ook willen toevoegen aan onze opmerking dat de ware gelovigen nu al met Jezus regeren. Wij regeren omdat hij ons zegt hoe wij moeten regeren: Zijn woorden moeten dan ook onze woorden zijn bij dergelijke uitspraken! Mat.16:18,19: “18 En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. 19 En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.” Mat.18:18: “Voorwaar, Ik zeg u: Alles wat u op de aarde bindt, zal in de hemel gebonden zijn; en alles wat u op de aarde ontbindt, zal in de hemel ontbonden zijn.” Joh.20:22: “En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest.” F.J. Pop zegt over 1 Cor.6:2 in zijn commentaar op dit boek bij Callenbach, 1965, blz.109, 110: “Dat de heiligen (=gemeenteleden, tegenstelling van onrechtvaardigen) in zijn oordeel zullen participeren, vinden we elders niet met zovele woorden gezegd. Nu de heiligen tot deze laatste rechtspraak bestemd zijn, zal in de gemeente reeds een zwakke afglans van deze komende heerlijkheid mogen blinken. Des te opvallender is, dat men zich in Corinthe blijkbaar onbevoegd acht voor de meest onbetekende rechtspraak. Deze onbevoegdheid of onwaardigheid (anaxios) om op te treden als laagste rechtbank en recht te spreken over persoonlijke geschillen, die vergeleken met het wereldgericht enig gewicht hebben, verraadt hoezeer de gemeente beneden niveau is; ze mocht waarlijk wel wat meer besef hebben van haar toekomstige hoge staat!” Enkele commentatoren, zoals Milligan, denken hier aan het oordelen in een neutrale betekenis van het woord. Het zijn de Vader, Zoon en Heilige Geest die oordelen? Het verslag van dat oordeel zou doorgegeven worden aan de gemeente als controle dat God zijn werk goed heeft gedaan. Dat
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 242 is ook de uitleg die de Adventisten hierin leggen. Onmogelijk als interpretatie is dat niet, maar het is toch niet zeer waarschijnlijk. Het zegt te weinig gezien al wat aan de gemeente is beloofd. Dr. Bob (Robert) Utley heeft een soort Bijbels woordenboek, hier te vinden en we vertalen http://www.freebiblecommentary.org/special_topics/reigning_kingdom_of_god.html “SPECIAAL ONDERWERP: REGEREN IN HET KONINKRIJK VAN GOD Het concept van regeren met Christus maakt deel uit van het grotere theologisch onderdeel met de naam "het Koninkrijk van God." Dit is een overdracht van het OT concept van God als de ware koning van Israël (vgl. 1 Sam. 8:7). Hij regeerde symbolisch (1 Sam. 8:7; 10:17-19) via een afstammeling uit de stam van Juda (zie Genesis 49:10) en de familie van Jesse (zie 2 Samuel 7). Jezus is de beloofde vervulling van de OT-profetie over de Messias. Met zijn incarnatie in Bethlehem heeft Hij het Koninkrijk van God ingehuldigd. Het Koninkrijk van God werd de centrale pijler van Jezus’ s prediking. Het Koninkrijk was in hem volledig gekomen (zie Matt. 10:7; 11:12; 12:28; Mark 1:15; Lucas 10:9, 11; 11:20; 16:16; 17:20-21). Het Koninkrijk heeft echter ook een toekomstig (eschatologisch) aspect. Het was aanwezig, maar niet volledig geconsumeerd (zie Matt. 6:10; 8:11; 16:28; 22:1-14; 26:29; Lucas 9:27; 11:2; 13:29; 14:10-24; 22:16, 18). Jezus, kwam de eerste keer als een lijdende dienaar (zie Jesaja 52:13-53:12); en als een bescheiden man (zie Zacharia 9:9), maar Hij zal terugkeren als koning der koningen (zie Matt. 21:5, 2:2; 27:11-14). Het concept van "regeren" is zeker een deel van deze theologie van het "Koninkrijk". God heeft het Koninkrijk aan de volgelingen van Jezus gegeven (Zie Lukas 12:32). Het concept van regeren met Christus heeft verschillende aspecten en vragen. 1. Zijn de Bijbelgedeelten die beweren dat God die door Christus, aan gelovigen "het koninkrijk" heeft gegeven zijn een verwijzing naar "heersen" (zie Matt. 5:3, 10; Lukas 12:32)? 2. Zijn de woorden van Jezus aan de oorspronkelijke discipelen in de eerste eeuw met de joodse context een verwijzing naar alle gelovigen toe (zie Matt. 19:28; Lucas 22:28-30)? 3. Ligt de nadruk van Paulus op het “regeren in dit leven nu”, een contrast of een aanvulling op de bovenstaande teksten (cf. Romeinen 5:17; 1 Kor. 4:8)? 4. Hoe zijn lijden en “regeren” gerelateerde zaken (cf. Romeinen 8:17, 2 Tim 2:11-12; 1 Pet. 4:13; Openbaring 1:9)? 5. Het terugkerende thema in Openbaring is het delen van de heerschappij met de verheerlijkte Christus de, maar is dat regeren: a. aards, Openbaring 5:10 b. duizendjarig, Openbaring 20:4-6 c. eeuwig, Openbaring 2:26; 3:21; 22:5 en Dan. 7:14, 18, 27” Alle Bijbelteksten die Prof Uyley hier geeft zijn er niet voor niets bij geschreven: ze leren dat de gemeenteleden wel degelijk nu in dit leven en niet in een komend koninkrijk regeren, met en onder hun Heer Jezus Christus. Doet u de moeite niet die teksten na te gaan en zo de vragen van de Prof op te lossen dan mist u wat! Wat wil dat zeggen, zielen van de onthoofden enz... (vers 4)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 243
We lezen bij Berkhoff: “Er wordt in vers 4 duidelijk gesproken van drie onderscheiden groepen geloovigen: eerst lezen we: “En ik zag tronen, en zij zaten er op, en het oordeel werd hun gegeven.” En daarna: “En ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods.” En eindelijk: “En die het beest en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteeken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hunne hand.” Dat dit vers onmogelijk zoo gelezen kan worden, als velen doen: “En ik zag tronen, en zij zaten daarop, n.l. de zielen dergenen, die onthoofd waren” enz., zien we uit den grondtekst: en staat er wel degelijk bij; bovendien staat het woord “zielen” niet in den eersten, maar vierden naamval, waarom het geen nadere aanduiding kan zijn van “zij zaten er op.” Daarom kunnen wij niet anders zien, dan dat Johannes eerst een groote schare aanschouwde, met koninklijke heerlijkheid gekroond, en dat hij daarnaast, of daaronder, als een afzonderlijke groep onder de groote schare, eerst zag de triumfeerende martelaren uit de voorbijgegane eeuwen; en dáárnaast weer, of ook als een opvallende groep onder de ontelbare menigte, de geloofsgetuigen, die de ontzaglijke vuurproef onder den antichrist hadden mogen doorstaan” (blz.46, 47). J. Schouten zegt in ’Het Zoeklicht’, 5 september 1998, blz.10, (wij onderlijnen): “We wezen reeds op Openb. 20 vs. 4 waar duidelijk wordt dat de daar genoemde opstanding alleen gelovigen betreft. Het is de gemeente van alle tijden, tot en met degenen die uit de grote verdrukking komen.” Zijn het volgens de tekst drie groepen die “opstaan”? (Grieks = anastasis = oprijzen letterlijk vertaald) 1°) “die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God” 2°) “en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden” 3°) “en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden” Het kan gaan om 3 groepen, apart en gescheiden van elkaar. Punt 1°) stellen dan alle martelaars voor. Vraag is dan wel: dezen van het NT & dezen van het OT, of slechts de gelovigen in Christus sinds Pinksteren? Punt 2°) die het beeld en beest niet aanbidden wijst op al dezen die door de eeuwen heen zich niet overgeven aan politiek, religieus of antichristelijke overtuigingen. Vraag: ook die van het OT? Punt 3°) al dezen die wanneer de Antichrist werkzaam is en zich niet laten tekenen als behorend tot zijn rijk of als bezit. Ze zijn Gods kinderen. Het gaat om de ware gelovigen en niet om mensen die ook maar iets met de wereld te maken hebben. Of zijn deze drie groepen slechts één en dezelfde? Want het “en” dat we onderlijnen is dan een verklarend “en”. Dit tweemaal “en” (epexegetisch = verklarend zegt men in moeilijke taal) is dan een verdere uitleg en bevestiging van de eerste zin. Wanneer we beweren dat de gemeente nu regeert leren we dus geen ongerijmde dingen. Integendeel dat is het andere deel uit de puzzel. En een andere uitleg is er volgens de context niet mogelijk. Het gaat zeker niet om alle gelovigen die op datzelfde moment regeren of voor de volle periode van de duizend jaar. Dat is een kapitale
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 244 fout van dezen die in de bedelingen geloven. Letterlijk genomen wie regeert er volgens deze tekst dan: alleen en slechts zij die vernoemd zijn. En het gaat dan niet om alle gelovigen inclusief dezen uit het OT die regeren. Ook dat is een tweede kapitale fout, wanneer we dat er in lezen zoals volgens het citaat van J. Schouten. Ze zouden eerst moeten opstaan uit de dood. Maar de lichamelijke opstanding is slechts beschreven in de laatste verzen van Openbaring 20. Wie hier denkt aan de “zielen” van heiligen in de hemel kan dat niet waar maken vanuit de schepping van de mens. De gehele mens bestaande uit een lichaam en de geest van God is een ziel (Gen.2:7). Wie sterft, of hij een goed mens of een slecht mens was, zal terug uiteenvallen in deze twee delen. Zijn lichaam blijft op aarde en zal tot as vergaan. De geest (hem door God gegeven) keert terug naar God (Pred.12:7). Bewust levend, is er bij de dood niemand in de hemel. Ze kunnen er dus niet regeren in letterlijke zin vóórdat ze zijn opgestaan uit de doden, in het lichaam. Ze kunnen echter nu al in symbolische zin regeren. We moeten bij het begrip “ziel” dus niet denken in de richting van een onsterfelijke ziel. Het woord heeft in de Schrift meerdere malen de betekenis van een “pars-pro-tote” een deel staat voor het geheel. En dat is hoe we het hier moeten begrijpen. De betekenis is deze: een mens (een ziel) komt tot leven in de echte zin van het woord. Door de inwerking van Gods Geest wordt een mens (een ziel) herboren tot dat wat een echt mens is: een kind van God Er staat hier niet zoals men normaal is te lezen in de kringen van de bedeling: “ze stonden op uit de doden.” Wel dat ze “leefden”, en dat is niet hetzelfde. We herhalen wat we al hebben opgemerkt in dit verband. De Schrift geeft te kennen dat het loon van de gelovige ontvangen wordt bij de “parousia”, “epiphaneia”, of/en “apocalupsis” van de Heer (1 Pet.1:7 / 2 Tim.4:8 / 1 Thes.2:19). Ook spreekt 1 Pet.5:4 nog van ontvangen van loon bij de “phanerosis” of manifestatie. Wil dit nu zeggen dat een christen drie of viermaal zijn loon ontvangt? Natuurlijk niet. Het loon in de ware zin ontvangt hij bij de opstanding uit de doden, bij vers 12 van Openbaring 20. Leven, dat doet de gelovige al vanaf zijn wedergeboorte en is in geen enkel opzicht toekomstmuziek. Dit is nog een andere uitleg bij hetzelfde in andere termen. Wat moeten we aannemen bij Openbaring 20:4 als de best mogelijke verduidelijking? Voor mezelf is dat de geestelijke uitleg. 1°) Het boek Openbaring is grotendeels geschreven in termen die symbolen (of tekenen) voorstellen en geen letterlijke betekenis hebben. (zie ook punt 7) 2°) Er wordt met niets gerept over het idee dat Christus naar de aarde terugkeert met de heiligen, of men moet dat gedeelte als het rechtstreekse vervolg zien op het hoofdstuk 19 dat voorafgaat aan een letterlijke, aardse regering. Maar dat is problematisch, het staat er niet. 3°) De passage maakt geen melding van een lichamelijke opstanding van de heiligen. Openbaring 20:4 zegt: “Ik zag DE ZIELEN van hen die onthoofd (...) en zij WERDEN WEER LEVEND” –Willibrord 1995. De vraag is of dit een opstanding is van het vlees? Niet volgens ons! In letterlijke betekenis van het woord staat er: “leefden” in plaats” van “werden weer levend” (Zie de voetnoten van de Elberfelder Bijbel en de klassieke commentaren.)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 245 4°) Er wordt niet gezegd wanneer (tijdstip) of waar (hemel, aarde of nog ergens anders) de duizend jaar regeren zou plaatsvinden. 5°) In deze passage is alleen sprake van degenen die het martelaarschap hebben geleden, maar premillennialisten beweren dat zelfs de ware gelovigen uit het OT opstaan uit de doden en ook de bewoners van dat Christusrijk zullen vormen. 6°) Als we naar de passage gaan en ze letterlijk nemen zoals het er staat, dan zijn de werkwoorden in de verleden tijd. Dan moet men met vermelding naar die zaak zeggen: de regering is al bezig of ze heeft al plaatsgevonden en er is geen toekomstig regeren op aarde aangegeven. 7°) Premillennialist zullen niet zeggen dat het “beest” en zijn “beeld” letterlijk moeten worden genomen. Hoe kan men vragen/eisen dat het om een letterlijke toepassing van ”duizend jaar” gaat? 8°) Hoewel de tekst zegt dat de zielen regeren voor duizend jaar staat er niet waar dat is en is er niet gezegd hoe lang Christus regeert. 9°) Alleen die onthoofd worden “voor het getuigenis van Christus” zullen worden opgenomen waardoor de onrechtvaardigen uitgesloten zijn en er geen belofte is van een ”tweede kans.” Dat is nochtans een uitleg van velen - al dan niet toegegeven – maar is niet Bijbels! 10°) Deze passage zegt niet dat Christus terug komt naar de aarde VOORDAT of zelfs bij het begin van deze regeerperiode. Het zegt niet dat zowel Christus of de ”zielen” op aarde waren ten tijde van die regeerperiode. Als we als eerlijke/oprechte Bijbelstudent dat aanvaarden dan moeten we concluderen dat noch Openbaring 20, noch enige andere passage in Openbaring voor die uitleg pleit dat Christus letterlijk duizend jaar zal regeren. Waarom we voor een geestelijke uitleg kiezen van de eerste opstanding. Opmerking 1: Figuratieve opstandingen worden 3 maal genoemd in het OT: Jesaja 26:19-21: “19 Herleven zullen uw doden – ook mijn lijk –, opstaan zullen zij. Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof! Want uw dauw is een dauw van licht; en de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven. 20 Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is. 21 Want zie, de HERE verlaat zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken; dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken.” Hosea 13:14,15: “14 Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf? Mijn oog kent geen medelijden. 15 Ook wanneer hij tussen broeders zou opbloeien, zou toch de oostenwind, de wind des HEREN, opstekend uit de woestijn, komen, zodat zijn bron zou opdrogen en zijn wel droog zou worden; die zal de voorraad van alle kostbaarheden plunderen.” Ezech.37:1-14 (gedeeltelijk): “1 De hand des HEREN kwam op mij, en de HERE voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. 2 Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. 3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here HERE, Gij weet het. 4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 246 tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des HEREN. 5 Zo spreekt de Here HERE tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; (…) 11 Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls.” Opmerking 2: Openbaring 20 spreekt van: de eerste en tweede dood en eerste en tweede opstanding. 1. Eerste en tweede dood van Openbaring 20 De eerste: is wanneer we zondigen, geestelijk sterven en gescheiden zijn van God De tweede: is de poel van vuur of Gehenna, 2:11 / 19:20 / 20:10,14 / 21:8 2. Eerste en tweede opstanding van Openbaring 20 Ten eerste: wanneer DE wedergeboorte is, vereniging met God, en (geestelijk) zitten in de hemel in Gods tegenwoordigheid. Eph.2:6: “Hij heeft ons samen met Hem laten opstaan en laten zetelen in de hemelse regionen, in Christus Jezus.” - Willibrord 1995. Ten tweede: wanneer de verlorenen in Gods aanwezigheid worden gebracht is dat voor het oordeel/veroordelen. Openbaring 20:12: “Ik zag de doden, groot en klein, voor de troon staan. De boeken werden geopend. Nog een ander boek werd geopend, het boek des levens. De doden werden geoordeeld naar hun daden, zoals die in de boeken beschreven stonden.” - Willibrord 1995. Dit is wat een leerling van de bedelingen zegt over het begin van dat 1.000 jarirge rijk. http://www.truthortradition.com/articles/the-millennial-kingdom-will-be-populated-by-threecategories-or-types-of-people Ik veronderstel dat deze schrijver een verdiende titel heeft, dit lijkt gesuggereerd te zijn in hun “wie zijn wij”, en geen die je koopt voor 25 US-dollars. “De Bijbel maakt het duidelijk dat er overlevenden zullen zijn na de verdrukking en de slag van Armageddon, en sommigen van hen zal worden beoordeeld rechtvaardig en kunnen ingaan in het Koninkrijk van Christus. Dit punt moet worden duidelijk gemaakt, want sommige Christenen leren dat na de slag van Armageddon niemand levend op de aarde zal zijn. Dit is duidelijk niet het geval. Ja, de meerderheid van de mensen op aarde zullen dood zijn, maar als Jesaja 13:12 en 24:6 zeggen: er zullen overlevenden zijn, "zeer weinig," maar er zullen overlevenden zijn. Er zijn meer dan zes miljard mensen op aarde op dit moment, dus "heel weinig" kon gemakkelijk betekenen van een paar miljoen of meer. Matthew 25:31 – 46 impliceert dat er een aanzienlijk aantal zijn omdat de "Naties" voor Christus zullen worden gebracht aan het begin van zijn regeerperiode 1.000 jaar.” Ons commentaar: Er zijn in de Bijbel historische boeken zoals Koningen of Kronieken en Samuël. Maar het Bijbelboek met de titel “Openbaring” staat, in onderscheid van die andere, vol van symbolische taal. Je in dat deel van Openbaring 19 staat er symbolische taal maar er staat nergens niet letterlijk en ook niet symbolisch dat er 1 persoon levend overblijft nadat de oorlog van Jezus begonnen is.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 247 We citeren de Willibrordvertaling van Openbaring 19 versie 1975: “11Toen zag ik de hemel open, en daar was een wit paard, en zijn berijder heet ‘Getrouw en Waarachtig’, en Hij oordeelt en voert oorlog met gerechtigheid. 12Zijn ogen vlammen als vuur; op zijn hoofd draagt Hij vele diademen, daarin een naam gegrift die niemand kent dan Hij alleen. 13Hij is gehuld in een mantel gedoopt in bloed. En zijn naam luidt: ‘Het Woord Gods'. 14Op witte paarden volgen Hem de hemelse machten, gekleed in smetteloos, wit lijnwaad. 15Uit zijn mond komt een scherp zwaard dat de volken zal slaan. Hij zal ze weiden met een ijzeren staf. Hijzelf treedt de perskuip van de wijn van de grimmige toorn van God, de Albeheerser. 16En op zijn mantel en op zijn dij staat een naam geschreven: ‘Koning der koningen en Heer der heren'. 17Daarna zag ik een engel die stond op de zon. Met machtige stem riep hij tot alle vogels die vliegen in het zenit: Komt, verzamelt u aan de grote maaltijd van God, 18om te eten het vlees van koningen en krijgsoversten en het vlees van helden en het vlees van paarden en ruiters, het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.” 19Toen zag ik het beest en de koningen der aarde met hun legers, die zich hadden verzameld om oorlog te voeren tegen de Ruiter op het witte paard en zijn legermacht. 20Maar het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet die voor hem de wonderen had gedaan waardoor de mensen verleid werden het teken van het beest aan te nemen en zijn beeld te aanbidden. Levend werden beide geworpen in de vuurpoel die gloeit van zwavel. 21En de overige werden gedood door het zwaard uit de mond van de Ruiter, en alle vogels verzadigden zich aan het vlees van de gevallenen.” Dat geeft duidelijk aan dat er geen overblijvende zijn na die veldslag. En dat speelt zich af voordat het duizendjarig rijk begint volgens de bedelingenleer! Dus er zijn geen mensen om LEVEND naar een zogezegd duizendjarig rijk te gaan. Dat wil zeggen dat allen die er toch moeten zijn volgens hun theorie moeten opstaan uit de doden. En van dezen die opstaan uit de dood is gezegd: dat ze géén kinderen zullen voortbrengen. Dus alle teksten erbij sleuren uit het Oude testament waar er kinderen zijn en ze in het duizendjarig rijk laten leven falen in het respect van teksten. “Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.” Mat.22:30. “Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods? Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen.” Marc.12:24,25. “maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen.” Luc.20:35. Opmerking 3: Deze broeders/zusters van vers 4, hebben niet het beest noch zijn beeld aanbeden. Ze hebben hun stempel op hun voorhoofd of op hun handen niet ontvangen. 1) Deze broeders/zusters waren trouw gebleven aan de Heer met het uitzicht van overweldigende kansen, ze hebben niet mee gedaan in de dingen van de wereld. Ze zijn niet mee gegaan met hun buren en vrienden in het bedrijven van het kwaad. 2) We moeten ons scheiden van het kwaad, de maatschappij en doen wat God van ons verwacht. A) “Stem uw gedrag niet af op deze wereld. Word andere mensen, met een nieuwe gezindheid.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 248 Dan bent u in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, welgevallig en volmaakt.” (Rom.12:2) Met andere woorden, bekeken vanuit de tijd van de apostel: als iedereen buigt voor een beeld van de keizer, niet doen! B) “Iemand die in krijgsdienst is, laat zich niet in met de zaken van het burgerleven, om zijn meerderen niet te mishagen.” - 2 Tim.2:4 Een mooie illustratie die men toen zal begrepen hebben, de soldaten van de keizer waren overal tegenwoordig. Controle en onderzoek naar wat niet mag. C) “Verlies uw hart niet aan de wereld of aan de dingen in de wereld! Als iemand de wereld liefheeft, woont de liefde van de Vader niet in hem.” - 1 Joh.2:15 Dus is de conclusie van dit derde punt: ook als er nog een toekomstige grote vervolging zou zijn en nog een ander beeld en valse profeet, dat wijzigt niets aan het feit dat al die zaken er al waren in de dagen van de apostelen. In werkelijkheid is dat allemaal begonnen in die dagen en zal ononderbroken de situatie zijn: strijd tussen licht en duisternis, goed en kwaad, het volk van Jezus en de volgelingen van Satan. Opmerking 4: In Openbaring 20 lezen we enkele malen over 1.000 jaar. Dit is waar de term “1.000 jaar regeren” vandaan komt. Het juiste gebruik van de term moet beperkt blijven tot wat Johannes beschrijft om op dit punt geen fantasierijke verhalen er tussen in te voegen. De zogenaamde “premillennialisten” (Christus komt vóórdat de 1.000 jaar begint) geloven dat gezien ze wereldse overwinnaars zijn met Christus ZULLEN op regeren deze aarde voor die 1.000 jaar. Maar Paulus heeft hier een andere visie over en zegt dat als volgt: Romeinen 8:37,38: “37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad; 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten.” - NBG 1951 Romeinen 8:37,38: “37 Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad. 38 Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht.” - Willibrordvertaling 1995 Wanneer zijn we overwinnaars: we zij dat “nu” en heeft niets te maken met een vervolging van een Antichrist die nog moet komen. “Nu” want over dit alles zegevieren wij glansrijk en wat het is zien we in vers 35: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?” Dit is ook de essentie van wat Johannes in de Openbaring aan ons communiceert. Er is geen reden om onderscheid te maken tussen deze beide apostelen, ze spreken elkaar niet tegen. Er is geen reden om te geloven dat we volgens het plan van God, dat we maar zullen regeren op deze aarde in een nog komend koninkrijk. We zullen dat doen omdat we het ook “nu” al doen want nu is al vervuld dat we zijn: “meer dan overwinnaars DOOR HEM.” Ze leefden en regeerden (vers 4)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 249 Als inleiding tot het volgende punt citeren we uit een publicatie van de Navigators, ’Life change series, Revelation’, Navpress, 1989, blz.142: “Ze kwamen tot leven en regeerden (20:4). Het is niet duidelijk of dit slechts slaat op de martelaren van de tijd van de verdrukking (de zielen van hen die onthoofd waren) of alle gelovige uit alle tijden. Het is tevens niet duidelijk of dezen die “leefden en regeerden” dezelfde zijn als dezen die op de tronen zitten en aan wie “het recht is gegeven om te oordelen.” H. Schouten zegt in ’Het Zoeklicht’, 21 augustus 1999, blz.22: “In ieder geval is er sprake van tronen, waarop de Here Jezus en de Zijnen zich zetten en waar vanaf de regering en de rechtspraak plaatsvinden (Openb.20:4). Ik stel me zo voor dat deze stad zich boven het aards Jeruzalem zal bevinden, zoals ooit de Shechina Gods boven de tabernakel zweefde. In dat koninkrijk hebben de overheden en machten der lucht in ieder geval plaatsgemaakt voor de regering van Christus en de Zijnen.” Een gelovige ontvangt zijn leven (= het eeuwige leven) reeds in deze tijd en moet daarvoor niet nog eens zovele jaren wachten tot aan de opstanding. Laat ons enkele schriftuurplaatsen bekijken die dit aantonen: “Wie in den Zoon gelooft heeft eeuwig leven” Joh.3:36. “Ik zeg u wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven” Joh.5:24. “Wie gelooft, heeft eeuwig leven” Joh.6:47. “God heeft ons eeuwig leven gegeven” 1 Joh.5:11. “Wie den Zoon heeft, heeft het leven” 1 Joh.5:12. “Opdat gij weet dat gij eeuwig leven hebt” 1 Joh.5:13. De eerste opstanding van Openbaring 20 is daarom een zaak van deze tijd en niet slechts iets dat ligt in de toekomst. Het is in dit leven dat de gelovige vooreerst van de dood in het leven overgaat. Dat bepaald ook het beeld dat er dan uit blijk: het zitten op de tronen is ook een zaak van deze tijd en niet iets wat slechts toekomst is. En dat omdat we volgens Rom.6, in de gelijkenis van onze doop met de dood van Christus, met Hem reeds zijn opgestaan. Wanneer we zeggen: “Christus regeert”, moeten we tegelijkertijd zeggen “de kerk regeert.” Zo leven we thans al ons toebehorende “eeuwig leven.” We hebben dit gekregen bij de nieuwe geboorte of het herboren worden uit water en geest (Joh.3:3-8 / Gal.6:15). Zo wordt dit leven voor ons steeds bewaard bij God (1 Pet.1:5). Maar J. de Heer zegt op blz.126: “Indien nu de eerste opstanding overdrachtelijk als een “geestelijke” opstanding uit den zondedood moet worden verstaan, dan moet, naar een gezonden regel van Schriftuitlegging, toch ook de opstanding aan het einde van het D. J. Rijk overdrachtelijk verstaan worden. Evenwel vóór en tegenstanders van het D. J. Rijk erkennen, dat hier een algeheele lichamelijke opstanding bedoeld wordt. Hoe kan men nu in vers 5 plotseling van een geestelijke of overdrachtelijke tot een letterlijke verklaring overgaan? Dat is weer zoo iets als men ook doet met Luk.1:32,33: de geboorte letterlijk, de troon geestelijk.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 250 Die opmerking van J. de Heer klopt toch niet met wat hij zelf leert. Stel dat Opb.20:5 over een letterlijke opstanding spreekt, (dat ook wij geloven), dan is nog niet bewezen dat deze uit vers 3 letterlijk is. Want in een zelfde tekst, zelfs in ons eigen taalgebruik, laten we letterlijke en figuurlijke (metaforische) dingen gewoon samenvloeien zonder tegenspraak. De betekenis en exegese van zowel vers 3 als 5 moet steun halen in andere teksten. En dan wordt het heet onder de voeten van wie in de bedelingen geloven. Want er is voor een gelovige al een geestelijke opstanding vóórdat er sprake is van de letterlijke. Dat zegt Joh.5:22-30. S. Greydanus geeft in zijn commentaar blz.407 (groot commentaar bij van Bottenburg) een andere uitleg dan de onze en die is ook mogelijk als enige uitleg of supplementair aan wat we zelf zeggen. Hij schrijft: “En met Hem heersen Zijne gelovigen en dienaren. Zijne apostelen Athanasius, Augustinus, Luther, Calvijn enz... zijn geëerd en oefenen grote invloed. In kleinere kring geldt dit van vele anderen. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn, maar de naam des goddelozen zal verrotten, Spr.10:7.” Volgens Greydanus blijft dus de invloed gelden van deze theologen en zelfs van gewone gelovigen. Met de tweede uitleg die hij daarop geeft gaan we niet akkoord. Men mag zeker niet redeneren zoals de uitleg van de bedelingen zegt: het gaat hier om de lichamelijke opstanding van de gelovigen. We moeten toch lezen wat er staat: “de zielen” werden levend, er staat niet dat de zielen opstonden uit de dood. Er is dus géén verwijzing naar een lichamelijke opstanding. Er staat “ze leefden.” Trouwens is het consequent om de aartsvaderen van Israël in een verheerlijkt lichaam op aarde te laten leven, en de gelovigen uit het NT boven in de wolken? Van letterlijke uitleg gesproken! Denk niet dat we overdrijven in deze zaak. J. de Heer zegt op blz.240: “Hoe we ons alles precies moeten voorstellen, is moeilijk te zeggen, waarschijnlijk zal alles van het hemelsche Jeruzalem uit geschieden en zal deze Lichtstad zich boven het aardsche Jeruzalem bevinden, gelijk de vroegere Schechina boven den Tabernakel zweefde. In dat Koninkrijk hebben de overheden en machten der lucht (Ef. 6:12) plaats gemaakt voor de regeering van Christus en de Zijnen.” En om aan te geven dat niet alle millennialisten zich houden aan de uitleg van de bedelingen een citaat door iemand uit de Pinksterkerk in Nederland. We lezen in het commentaar op ’Openbaring’ van J.E. van den Brink, Uitg. Kracht van Omhoog, zj. (rond 1985) blz.347 als volgt: “Wij merken nog op, dat wanneer er gesproken wordt over priesters, wij zeker niet mogen denken aan mannen uit het geslacht van Levi, zomin als de Hogepriester, Jezus Christus, uit het geslacht van Aäron is. De principiële fout van vele chileasten is, dat zij een natuurlijk volk Israël op de plaats zetten van een geestelijk Israël Gods, de gemeente. De gemeente wordt dan op aarde toeschouwer, terwijl ze in haar bediening om te redden en te verlossen, uitgeschakeld wordt. Maar er staat: ’Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde’ (5:10). Aan de gemeente heeft God de komende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen (Hebr.2:5). Het regeren, onderwijzen, bevrijden en onder controle houden van een toegewezen gebied, wordt voor deze koningen en priesters zeer vergemakkelijkt, omdat zij een geestelijk lichaam hebben, dat evenals het lichaam van Jezus na zijn opstanding, niet aan tijd en plaats gebonden is.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 251
Dr. Bob (Robert) Utley geeft dit commentaar bij 1 Cor.15:24 dat ook het “regeren” weergeeft van de gemeente “met hun Heer.” “15:24 "het koninkrijk": het is verbazingwekkend hoe vaak dit concept wordt gebruikt door Jezus in de synoptische evangeliën. Het is het onderwerp van zijn eerste en laatste preek, bovendien de strekking van de meeste gelijkenissen. Het is verrassend het staat slechts tweemaal gebruikt in het evangelie van Johannes. Het is de regering van God in het hart van de mensen die nu geloven en dat zal een dag worden verwerkelijkt over de gehele aarde (…). Het wordt gebruikt door Jezus als de huidige aanwezigheid van het Koninkrijk van God in en door zijn eigen persoonlijke aanwezigheid en onderwijs (zie Matt. 3:2; 4:17 10:7; 11:12; 12:28; Mark 1:15; Lucas 9:9, 11; 11:20; 21:31-32). Het is echter, ook gekoppeld aan een toekomstige glorieuze voleinding bij zijn wederkomst (zie Matt. 6:10, 16:28; 26:64). Het is "de al/nog niet" eschatologische spanning van de Evangeliën! De specifieke verwijzing naar "het koninkrijk" is relatief zeldzaam in de geschriften van Paulus Romeinen - 14:17 1 Corinthiërs - 4:20; 6:9; 15:24, 50 Galaten - 5:21 Efeziërs - 5:5 Colossenzen - 1:13; 4:11 1 Thes - 2:12 2 Thes - 4:1, 18” “wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan." Dit verwijst naar de engelachtige bevoegdheden (eonen in gnostische gedachten) van dit huidige kwaad tijdperk (cf. Romeinen 8:38; Efeziërs 1:21; 3:10; 6:12; Kolossenzen 1:16; 2:10, 15). dit teniet doen treedt blijkbaar op: 1. theologisch aan het Kruis en opstanding 2. stoffelijk bij de wederkomst van Christus Als dit waar is, dan blijft 1 Thes. 4:13-18 de dichtstbijzijnde parallel in de geschriften van Paulus. Merk op dat na de opname, gelovigen voor eeuwig met de Heer zijn (cf. 1 Thes.4:17), dat is het eeuwige Koninkrijk van de vader (cf. Dan. 7:13-14).” Wij vertaalden ook: Barnes’ notes on the Bible Revelation 20:4 “EN IK ZAG TRONEN - θρονους thronous Zie Openbaring 1:4 / Openbaring 3:21 / Openbaring 4:34. Johannes zegt hier simpelweg, dat hij in een visioen tronen zag, met personen daarop zittend, maar zonder de uitleg wie ze waren. Het is niet de troon van God, die nu is geopenbaard, want het woord staat in het meervoud, hoewel de schrijver geen hint geeft “hoeveel” tronen er waren.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 252 Het is hier echter te kennen gegeven, dat deze tronen werden geplaatst met een verwijzing naar het uitspreken van een oordeel, of het bepalen van het lot van een deel van de mensheid, want er is meteen aan toegevoegd, “en het oordeel werd aan hen gegeven.” Er is veel gelijkenis, in veel opzichten, tussen dit en de verklaring in Daniël 7:9: “In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en een Hoogbejaarde er ging zitten.” – Willibrord 1995 (…) EN ZIJ ZETTEN ZICH DAAROP - Wie er op zat wordt niet genoemd. De natuurlijke constructie is, dat het “rechters” zijn, of dat ze personen zijn aan wie het oordeel is toevertrouwd. De taal zoals ze wordt gebruikt gaat uit van de veronderstelling, ofwel dat hij het onderwerp al eerder heeft aangekaart, zodat hij zich gemakkelijker zal worden begrepen, of dat, vanuit een ander oogpunt, dat het zo goed begrepen zou worden dat er geen noodzaak voor vermelding was wie ze eigenlijk waren. Johannes lijkt te hebben aangenomen dat hetgeen hij schreef voor wie het bedoeld was zou begrepen worden. En toch voor ons: is het niet echt duidelijk, want Johannes heeft ons niet voordat hij dit aangeeft geen dergelijke aanduiding gegeven wie ze met zekerheid kunnen zijn en wat er bedoeld wordt. De vermoedelijke constructie is, dat dezen die worden genoemd het juiste lidmaatschap hebben om die zetels van oordeel te bezetten, en wie ze zijn bepaald moet worden uit andere delen van de Schrift. In Matthéüs 19:28 [NBG], zegt de Zaligmaker tegen zijn apostelen: “Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.” In 1 Corinthiërs 6:2 [NBG] stelt Paulus de vraag: “Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak?” De betekenis aldus uitgelegd is, dat christenen op een of andere manier, worden gebruikt bij het beoordelen van de wereld, dat wil zeggen, dat ze verheven worden tot de rechterhand van de rechter, en worden verheven tot een station van eer, alsof ze werden geassocieerd met de Zoon van God in het oordeel. Iets van dien aard is, ongetwijfeld, waarnaar hier wordt verwezen, en in Johannes betekent hoort het waarschijnlijk te zeggen dat hij de tronen ziet plaatsen waarop deze zullen zitten, die worden tewerkgesteld in het beoordelen van de wereld. Als de apostelen speciaal genoemd zijn, was het normaal dat Johannes, bekend voor zijn bescheidenheid, niet in het bijzonder zou vernoemen, dat hij een van hen was, en dat de ware toespeling gemakkelijk zou worden begrepen.” EN HET OORDEEL WERD HUN GEGEVEN - De mogelijkheid van het uitspreken van straf hier in het geval bedoeld, was hen toegekend en zij gaan ertoe over om die macht uit te oefenen. Dit was niet in betrekking tot de hele mensheid, maar spreekt van de martelaren, en voor degenen die, te midden van vele verleidingen en beproevingen, zich zuiver hebben gehouden. (…) EN IK ZAG DE ZIELEN VAN HEN - Dit is een zeer belangrijke uitdrukking met betrekking tot de betekenis van de hele passage. Johannes zegt dat hij “de zielen” zag. Een niet voor de hand liggende betekenis, dat dit ‘de lichamen’ zouden zijn als de juiste betekenis. Als hij de ‘zielen’ zag van de martelaren, en niet de ‘lichamen”, lijkt dit het begrip van een “letterlijke” opstanding uit te sluiten en dus ook een omverwerping van vele theorieën over een letterlijke opstanding. Of van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 253 een letterlijke heerschappij van de heiligen met Christus gedurende de duizend jaar van het millennium. De leer van de laatste opstanding, zoals overal aangegeven in de Schrift, is dat het “lichaam” zal worden opgewekt, en niet alleen dat de “ziel zal leven” (zie 1 Corinthiërs 15, en onze toelichting op dat hoofdstuk). Dus moet de betekenis voor Johannes op deze plaats naar iets anders verwijzen dan die opstanding, (…) De leer, aangehouden door hen die beweren dat er hier een “letterlijke opstanding” van de heiligen is beschreven die met Christus regeren tijdens een duizend jaar worden, krijgen geen steun vanuit deze passage, want er is geen dubbelzinnigheid wat betreft het woord “ziel” - ψυχας psuchas - zoals hier gebruikt. Op geen enkele mogelijke wijze kan dit betekenen dat de “lichamen” van de heiligen opstaan. Als Johannes had willen vooropstellen dat de heiligen, als zodanig, zouden worden opgewekt zoals het geval is op de laatste dag, moet het duidelijk zijn dat hij niet deze taal zou hebben gebruikt. Maar dan zou hij over de gemeenschappelijke taal van het Nieuwe Testament in dat verband gesproken hebben. De taal hier gebruikt drukt dus niet de leer uit van de opstanding van het lichaam. Als er nu geen andere taal zou zijn dan deze gebruikt in het Nieuwe Testament over de leer van de opstanding, zoals dit hier onderwezen en door ons ontvangen, kan er niets worden vastgesteld. Deze overwegingen maken duidelijk - naar mijn mening - dat Johannes niet de visie had om te leren dat hier van een letterlijke opstanding van de heiligen gesproken is, zodat zij leven en persoonlijk regeren met Christus tijdens de periode van duizend jaar worden. Er was ongetwijfeld iets dat men zou kunnen gebruiken “in vergelijking” met deze opstanding, en dat kon in eigenlijke zin, worden “begrepen” als een opstanding als in Openbaring 20:5,6 maar er is niet de minste intentie dat het een wederopstanding van zijn het “lichaam” zou zijn. Of dat het identiek zou zijn met de “definitieve” opstanding. Johannes was ongetwijfeld van plan te beschrijven wat voor soort eer werd toegekend aan de “geesten” of “zielen” van de heiligen en martelaren gedurende deze lange periode - alsof ze uit de doden opgewekt - die zou kunnen worden vertegenwoordigd door een opstanding uit de dood. Wat die soort eer blijkt te zijn, wordt uitgedrukt door hun “leven en regeren met Christus.” (…) DIE ONTHOOFD WAREN - Het woord dat hier gebruikt - πελεκιζω pelekizō - komt nergens anders voor in het Nieuwe Testament. Het betekent zo goed als “bijl aan,” dat wil zeggen, te houwen of te knippen met een bijl - “Bijl” komt uit πελεκυς pelekus, dus het betekent de onthoofden met een bijl. Dit was een gewone manier van strafuitvoering onder de Romeinen, en ongetwijfeld hebben veel van de christelijke martelaren geleden op deze manier, maar “het kan niet verondersteld worden de bedoeling van de schrijver te zijn geweest om de beloningen van de martelaren te beperken tot diegenen die geleden hebben op deze specifieke manier, zodat deze specifieke en smadelijke wijze van straf slechts aangewezen is als het symbool van het martelaarschap in gelijk welke vorm.” (volgens Prof. Stuart).” Hoeveel opstandingen zijn er? (vers 5) Enkele zaken van vroeger: zo zijn eens opgestaan en later toch gestorven:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 254 1. Zoon van de weduwe van Sarfath 2. Zoon van de Sunamitische vrouw 3. Een man die in aanraking komt met de beenderen van de overleden Elisa 4. Dochter van Jaïrus 5. Zoon van weduwe van Naïn 6. Lazarus van Bethanië 7. Dorcas 8. Eutychus
1 Kon.17:22 2 Kon.4:34,35 2 Kon.13:20,21 Luc.8:52-56 Luc.7:14,15 Joh.11 Hand.9:40 Hand.20:9-12
We lezen bij Cyrus Ingerson Scofield in de voetnota van Opb.20:5: “We here learn for the first time what interval of time seperates these resurrections” (blz.1350). In ’The New Scofield Reference Bible’ staat bij dat vers: “here for the first time the precise interval between the two resurrections is revealed as a period of 1.000 years” (blz.1374). We vertalen u dat; “We leren hier voor de eerste maal wat de tussenperiode is tussen deze opstandingen” en “voor de eerste maal is de nauwkeurige tussentijd van de twee opstandingen geopenbaard als 1000 jaren.” We citeren: http://www.herschepping.nl/10eb/vrede_02eerste_opstanding_gelovigen.php “Het is mij niet duidelijk of alle ware gelovigen bij de Eerste Opstanding zullen opstaan of alleen een groep zeer toegewijde gelovigen die regeringstaken krijgen. Voor elk van beide opties zijn Bijbelgedeelten te vinden die het lijken te bevestigen.” Citeren ook ’The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible’ deel 5, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz. 74: “Een controversieel onderwerp bij de evangelikalen is de vraag of er slechts één opstanding is of eerst een gedeelte later gevolgd door een opstanding van de rest. Dezen die de laatste opinie zijn toegedaan verwijzen naar Opb.20:4 f.f. waar staat dat dezen die gedurende de regering van de Antichrist “tot leven kwamen met Christus regeerden gedurende duizend jaar. De rest van de doden kwam niet tot leven dan tot de duizend jaren geëindigd zijn. Dit is de eerste opstanding...” Anderen, zij die de mening zijn toegedaan dat er slechts één lichamelijke opstanding is, wijzen naar het feit dat behalve deze controversiële tekst in Openbaring 20 er nergens een onderscheid is tussen een eerste en een tweede opstanding. Ze verstaan “de eerste opstanding” (Opb.20:5) als de verhoging van de gelovigen tot verheerlijkt leven onmiddellijk na de dood in een tussenstaat (zie Phil.1:23 / Hebr.12:22). Plaatsgebrek laat ons niet toe dit punt exegetisch uit te diepen (zie Millennium).” Dús gaan we zoeken naar het onderwerp Millennium in ’The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible’ deel 4, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.228. Daar staat dan: “Millennium is een Latijns woord dat wil zeggen “duizend jaar” en is zes maal gebruikt in het boek Openbaring 20 met betrekking tot de “duizend jaren.” Daar is het beschreven als een tijdsperiode die volgt op de Tweede Komst van Christus naar de aarde en de vernietiging van Gods vijanden (Opb.19). De duizend jaren beginnen met de binding en opsluiting van Satan in de bodemloze put (Opb.20:1-3), de opstanding en het loon dat de martelaren ontvangen die gestorven zijn, gaat daar voor af (20:4), en het begin van de regering van Christus op aarde als Koning der Koningen en Heer der Heren in Jeruzalem.” Maar
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 255 over wat de eerste en tweede opstanding is wordt geen uitleg gegeven. Een verwijzing die dan ook niets oplost. Maar dat is niet zo wonderlijk. De schrijver is J. F. Walvoord en blijft hier en in andere geschriften nogal wat problemen kundig ontwijken. Inlegkunde vinden we bij hem wel want in Opb.20 wordt er niet gesproken van een regering op aarde in Jeruzalem. Maar dat zou voor hem het hoofdbegrip zijn uit het Millennium! Het is zo dat deze Schriftuurplaats, Openbaring 20:5, veelal/meestal misbruikt wordt. Soms is een ganse theologie gebaseerd op deze ene tekst. We citeren ter illustratie daarvan een gedeelte uit Bultema: “Aangezien de Schrift dus in het geheel niet veel van de opstanding gewaagt, verwachte niemand veel Schriftbewijs voor een tweeërlei opstanding. Het is echter een opmerkelijk feit, dat op al de plaatsen, waar gesproken wordt van de opstanding, op een vijftal uitzonderingen na, uitsluitend gedoeld wordt op de opstanding der geloovigen. (…) Nu vinden we niet één tekst, waar nadrukkelijk van de dooden als van ééne massa gesproken wordt. Op de twee plaatsen in het NT, waar ze in één adem genoemd worden, worden de geloovigen het eerst genoemd en in hun aard nadrukkelijk van de ongelovigen onderscheiden. Joh.5:28; Hand.24:15 (...) Maar toegegeven dat Openb.20:5 de eenigste plaats ware voor de eerste opstanding, zou hieruit niets te bewijzen zijn? Is er uit één Schriftuurplaats niets te bewijzen?... Daarbij komt dat de H. Geest zelf in Openb.20:5 een korte letterlijke en onfeilbare verklaring van dit visioen geeft. Hadden we niets dan dit visioen, dan zouden we misschien reden hebben; om over het duistere der plaats te klagen. Maar nu de H. Geest er nadrukkelijk ter opheldering bijvoegt: “Deze is de opstanding, de eerste”, nu gaat het niet aan om te klagen over duisternis” (blz.115-117). Enkele opmerkingen bij dit citaat. Bultema zegt dat ook indien er slechts déze éne tekst was, in de Schrift, waar duidelijk een eerste en een tweede opstanding geleerd wordt, dat ook dan het bewijs van de twee opstandingen sluitend is. Men mag volgens hem vanuit één tekst redeneren zonder enige moeilijkheid en exegetische minderwaarde. Maar er zijn zovele voorbeelden dat dit niet waar is. Zodat we een argumentatie van dat kaliber gewoon van de kaart mogen vegen. Vanuit één tekst zeggen Jehovah’s Getuigen dat er twee groepen gelovigen zijn; één groep die een hemelse hoop heeft en alle anderen hebben een aardse hoop. Dat zou Joh.10:16 bewijzen. Vanuit één tekst zeggen de Mormonen dat gelovige Mormonen zich moeten laten dopen voor hun niet bekeerde maar al overleden familieleden. Dat zou 1 Cor.15:29 bewijzen. Vanuit één tekst zeggen Adventisten, dat in 1844 Christus, in de hemelse tempel, begon aan het vóórafgaand onderzoek van wie gestorven waren. Dat zou Dan.8:13,14 bewijzen. Zie bijvoorbeeld het tijdschrift voor hun voorgangers ’Ministry’ van oktober 1980. Ze staan of vallen als beweging op basis van deze uitleg volgens blz.61, 62. Maar de Schrift eist zelf dat er meer dan één getuige moet zijn in een geschil (Num.35:30 / Deut.17:6 / 19:15 / Joh.8:17,18 / 1 Tim.5:19 / Heb.10: 28). ZODAT Opb.20:5 op zichzelf niet voldoende is om twee in tijd gescheiden opstandingen te prediken. Wanneer we een analyse maken van de opmerkingen door Bultema is er nog een andere zwakke plaats in zijn verhaal. “Nu vinden we niet één tekst, waar nadrukkelijk van de dooden als van ééne massa gesproken wordt”, zegt Bultema. Waarom hij dat opmerkt weten we niet want hij leert in elk geval dat alle ongelovigen ineens opstaan uit de doden! Staan alle gelovigen ook op in “ééne massa.” Wij zijn er van overtuigd dat dit zo is maar leert ook Bultema dit? Vanuit Opb.20:5?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 256
Het is zo dat deze Schriftuurplaats over de eerste opstanding veelal misbruikt wordt. Soms is een ganse theologie gebaseerd op deze éne tekst. En dat is een drama omdat dit Bijbelgedeelte naar de beste gegevens die we bezitten waarschijnlijk geen geïnspireerde tekst is maar een toevoeging. Er zijn drie grondige redenen voor deze conclusie: 1°) Verscheidene manuscripten bevatten de tekst niet of geven een andere versie. 2°) De tekst op zichzelf leert een leugen grammaticaal gezien; en/of is geschreven in slecht Grieks. 3°) Wanneer we dit gedeelte letterlijk uitleggen is het strijdig met de leer der opstanding uit de doden. We hebben uitvoerig hierover geschreven in onze publicatie ’De Wederkomst, de Joden en de duizendjarige regering.’ Er is nog een andere reden waarom we slechts in slechts 1 opstanding in het vlees mogen geloven. We citeren daarom S. Greydanus die over Opb.14 zegt op blz.225: “De woorden worden opeengehoopt, om den verschrikkelijke toorn Gods aan te wijzen, die dan den zondaar aangrijpen en verteren zal, zonder enige barmhartigheid... Smart en benauwdheid zullen hen kwellen, pijn en wroeging, naar lichaam en ziel beide. Tot aanwijzing daarvan dient het spreken, van vuur en zwavel. Het vuur veroorzaakt de smartelijkste pijnen. Zwavel doet stikken.” En op pagina 290 als uitleg bij Opb.19:19-21: “De antichrist en deze koningen, de gehele goddeloze wereld, wordt thans volkomen en voor altoos in machteloosheid, smaad en ellende neergeworpen, en Gods volk bevrijd en in eeuwige zaligheid gesteld. Het beest, de antichrist, werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid, tot zijn dienst, de tekenen gedaan heeft, waarmee hij de gehele mensenwereld, met uitzondering van Gods uitverkorenen, 17:8, verleid had tot Godverwerping, afgoderij, goddeloosheid, ongerechtigheid, de mensen die het merkteken ontvangen hadden, en zijn beeld aanbaden, vgl. 13:11-17;14:9;16:2. De antichrist verloor niet alleen de slag. Hij werd ook aangegrepen en geheel te niet gedaan. Beiden, hij en de valse profeet, werden levend geworpen in den poel des vuurs, die van zwavel brandt. Levend wil zeggen: naar lichaam en ziel, geheel en terstond. In deze poel worden ten laatste alle goddelozen geworpen, 20:14-15;21:8, en ook de duivel zelf, 20:10.” We verklaren dat nader. Anders gezegd: na de dubbele oogst van enerzijds de bruid van Christus en de straf over alle andere overgebleven mensen op deze oude aarde, blijft geen mens (of volk) levend achter in een toestand dat ze nog tot volmaaktheid moeten groeien. Zoiets leren o.a. Jehovah ’s Getuigen en allen die de gedachten van Darby hebben aangenomen. Uit andere teksten is duidelijk dat de bruid ook dezen omvatten die al gestorven waren en een ogenblik voordien zijn opgestaan uit de doden. De ongelovigen die gestorven waren zijn op dat moment opgestaan om véroordeeld te worden. Er is géén derde groep overlevenden om nog eens een nieuwe maatschappij te starten die duizend jaren nadien voor een tweede maal geoordeeld zal worden. Want dat is dan de conclusie die men uit de theorie van de duizendjarige regering zou moeten leren. En zij die dit leren beseffen nog steeds niet dat hierin, zoals bij Jehovah's Getuigen,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 257 de tweede kans geleerd wordt. Israël, al dan niet hersteld vóór die tijd, zal indien het om gelovige Joden gaat behandeld worden als de bruid. Want de Heer heeft nooit een bigamieverhouding gehad. Nóóit Israël + de Kerk. Sinds Pinksteren is het gelovige Israël als volk déél gaan uitmaken van de universele kerk. Of, een andere manier om het te verwoorden; alle gelovigen uit alle volkeren zijn het “geestelijk Israël” geworden. De eerste gelovigen uit die groep waren natuurlijke letterlijke Joden, zonen van de vaderen van Israël. Nog een citaat van Dr. S. Greijdanus, Openbaring Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen, J.H. Kok, 1953, bij Openbaring 19:5-8. [Staat op http://www.enigstetroos.org/] “De grote belofte des Heren is nu in vervulling gegaan, het toegezegde zalige einde, de eeuwige vreugde, nu gekomen, de bruiloft des Lams. De verhouding tussen de Here en Zijn volk werd reeds in het Oude Testament voorgesteld onder het beeld van het huwelijk, Hos. 2:1, 18; Jes. 54:5-6. Israëls afval van de Here heet hoererij, Jerem. 3, Ezech. 16. In het Nieuwe Testament heet de Here Christus de Bruidegom, Joh. 3:29; Matth. 9:15. De gemeente is Zijn bruid, Eph. 5:23 vv.; 2 Cor. 11:2. De volle zaligheid aan het eind der eeuwen, in de eeuwigheid, wordt getekend als een bruiloftsmaaltijd, Matth. 22:1 vv.; 25:1 vv. Ook de Openbaring spreekt hier van de bruiloft des Lams, en van Zijn vrouw; vgl. ook 21:2, 9. Dit beeld wijst op innige, onverbreekbare vereniging, en de nauwste gemeenschap. Een bruiloft spreekt van de hoogste en reinste vreugde. Van de bruiloft des Lams wordt gesproken, omdat de Here Christus de gemeente vrijkocht door Zijn bloed, Eph. 5:25. De gemeente heet Zijn vrouw, om het volkomen toebehoren in de schoonste zin uit te drukken. De Here Christus bereidt haar toe, Eph. 5:25-27. Doch ook moeten de gelovigen zich toebereiden, 1 Joh. 3:3; 2 Cor. 7:1, door gelovige aanneming van hetgeen Hij voor hen verwierf, en door te wandelen in de weg Zijner geboden, Matth. 7:21, 24. Van zichzelf zijn zij ellendig, 3:17, maar hun wordt het heil van de Here Christus gegeven, hier weer voorgesteld onder het beeld van een kleed, vgl. Jes.. 61:10. Haar behoudenis is geen eigen werk, en berust niet op eigen verdienste. Het is alles gave van Gods genade, verworven door de Here Christus. Het "zich bekleden" geeft gelovige aanvaarding en toeëigening te kennen. Het fijne, schitterende, reine linnen drukt schuldeloosheid en volle heiligheid uit; vgl. 15:6; 7:9, 14. De verbinding met Christus, en de door het geloof genoten verlossing door Hem, werkt bij hen door in de zelfreiniging, 1 Joh. 3:3, in het wandelen in het spoor van Gods geboden, de "rechtvaardige daden", vgl. 15:4, waarin zich hun verlossing openbaart en doorzet. Niet op grond van deze hun daden worden zij verlost en gezaligd. Alle heil wordt hun gegeven. Maar de waarheid hunner verlossing moet uitkomen in hun heilige geloofswandel. In de eeuwigheid wordt hun innerlijke wezen en doen klaar in het licht gesteld, Matth. 25:34 vv,; 1 Cor. 4:5, en blinken zij uit naar wat zij reeds hier in het beginsel zijn, hoewel nog veelszins niet gezien door de mensen; 1 Joh. 3:2; Col. 3:3-4.” De Zevende dag Adventisten zeggen dat na de Wederkomst van Christus, Satan heer en meester is over deze verschroeide aarde voor een periode van 1000 jaar, maar dat er geen mensen zijn op die aarde dan alleen demonen (’Questions’ blz.504,505). Dat zou de énige goede uitleg zijn afgaande op de context, en letterlijk lezen en interpreteren wat er staat. Dit is een consequente lezing. Trouwens zelfs het énige wanneer men niet wil aannemen dat dit gedeelte symbolisch andere werkelijkheden voorstelt. We moeten dat echter verwerpen omdat die
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 258 duizend jaren niet na de Wederkomst beginnen, maar gelijklopend zijn aan de tijd die er is tussen de Hemelvaart en de tweede komst. In die periode van symbolisch “geestelijk” 1000 jaren, een volmaakt Bijbels getal, regeert vanuit één standpunt de gelovige met Christus over de volkeren. Anderzijds is het de tijd dat Satan gebonden is, periode van een volledig symbolisch “geestelijk” getal van duizend jaren. Er is een prachtige tekst uit Luc.10:17-20 die deze dubbele situatie beschrijft: “En de tweeënzeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam. En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.” In Col.2:15 gaat Paulus het resultaat van offer van Christus als volgt samenvatten: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd.” Tijdens de gesprekken die de Heer heeft met zijn discipelen bij de viering van het Laatste Avondmaal zegt Hij dat de tijd van oordeel is aangebroken: “omdat de overste dezer wereld geoordeeld is” Joh.16:11. Die overste der goddeloze wereld is Satan zoals blijkt uit wat zich heeft voorgedaan tijdens de verzoekingen van Jezus in de woestijn (Mat.4:8-11). Gelijktijdig aan de periode dat de kerk “regeert” (samen met haar Heer) loopt de periode dat Satan en zijn demonen gebonden zijn en ze kunnen de wereld niet meer vrijelijk verleiden. Sinds de eerste komst van de Heer is dat niet meer mogelijk. Wat is de betekenis van, dit is de eerste opstanding? (vers 5) Biederwolf, dispensationalist: “Wijst op dezen die met Christus regeren gedurende de 1000 jaren” (blz.704). “De zielen die de Ziener heeft gezien zijn onthoofd. En dat wijst op een letterlijke dood. Zo moet dus de opstanding letterlijk zijn... Het Griekse woord dat is gebruikt voor opstanding (anastasis) wijst in het NT, met wellicht slechts één uitzondering, steeds naar de lichamelijke opstanding” (blz.702). Berkhoff: “Dan volgen zij, die “het duizendjarig rijk” vergeestelijken, en er onder verstaan den tijd van Christus’ hemelvaart tot Zijn wederkomst op de wolken. Zij meenen in “de eerste opstanding” te moeten zien de wedergeboorte, waaraan tevens verbonden is de gelukzaligheid der ziel tusschen het sterven en de opstanding des lichaams. Dezen komen voor nog grooter moeilijkheid te staan. Afgedacht van de algemeene bezwaren, die we reeds zagen, komen daar nog bij deze bijzondere: waar moeten zij plaatsen de geloofsgetuigen onder de heerschappij van den antichrist, “degenen, die het beest en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteeken van het beest niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand”? Want de antichrist moet naar de Schrift nog komen, en zal juist aan het einde van den tijd tusschen Christus’ hemelvaart en wederkomst optreden. Alzoo kan er in hun “duizendjarig rijk” van die getuigen geen sprake zijn” (blz.45). In het kort kan men de leer van de opstanding aldus samenvatten.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 259 - In het OT zijn enkelen opgestaan uit de doden (Heb.11:35). Het waren géén opstandingen ten leven. - Christus is de “eerste” die is opgestaan uit de echte opstanding: ten leven (Hand.26:33) - Sadduceeën zijn verontwaardigd omdat discipelen van Jezus verkondigen dat Hij is opgestaan (Hand.4:2) - De opstanding van Jezus is een teken van zijn Messianiteit en Heerschappij in de wereld (Rom.1:4) - Geloven dat Jezus is opgestaan wil zeggen ook te geloven in een toekomstige opstanding voor allen (Joh.5:28,29) - Paulus preekt steeds over één opstanding (Hand.17:32 / 23:6 / 24:21 / 1 Cor.15:12 / Heb.6:2, er zijn meerdere dopen maar slechts één opstanding) - Gelovigen in Christus hebben thans al deel aan zijn opstanding (1 Pet.1:3). Ze zijn uit de dood in het leven overgegaan. Maar dat is een geestelijke opstanding. - Dit zullen de “waardigen” zijn in de komende eeuw, alle anderen krijgen een opstanding maar zijn onwaardig en worden verbannen naar de Gehenna (Mat.25:31-46 / Luc.20:35). Elk in een daartoe door God geschapen lichaam. Ik moet toch even het lijstje van Paulus hierboven vernoemd over de “opstanding” volledig weergegeven. Dat zegt opmerkelijke dingen in het zicht van de leer van de bedelingen. Hand.17:32 Wil 75: “32 Maar toen zij van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmee, terwijl anderen zeiden: “Daarover zullen wij u bij gelegenheid nog wel eens horen.” De Grieken kennen dat niet, ze geloven in de voortzetting van het leven in een “ziel.” Hand.23:6 Wil 75: “6 wetend dat het Sanhedrin ten dele uit Sadduceeën en ten dele uit 2We willen niet opnieuw spreken over reinigingsriten en handoplegging, over de opstanding der doden en het onherroepelijke oordeel. Laten we liever op weg gaan naar volwassenheid. bestond, riep Paulus, nu in het Sanhedrin uit: “Mannen broeders, ik ben een Farizeeër en een zoon van Farizeeën. Om de verwachting en de opstanding der doden sta ik terecht.” De joodse wereld is in de dagen van Jezus verdeeld in het bestaan van de opstanding uit de doden, maar ze geloven dat het in een eenmalige gebeurtenis zal plaatsvinden Hand.24:21 Wil 75: “21 tenzij het gaat om dat ene woord dat ik uitriep toen ik in hun midden stond: Om de opstanding uit de doden sta ik heden voor u terecht.” Dat wil niet zeggen dat Paulus zich achter de Farizeeën schaarde.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 260 1 Cor.15:12 Wil 75: “12 En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat?” Paulus heeft de opstanding in grote mate samengebundeld in het feit dat Jezus is opgestaan uit de doden. Dat zal ook in de eenmalige opstandingen van alle andere mensen aangetoond worden. Heb.6:2 Wil 75: “2 We willen niet opnieuw spreken over reinigingsriten en handoplegging, over de opstanding der doden en het onherroepelijke oordeel. Laten we liever op weg gaan naar volwassenheid.” Hier is het duidelijk dat het oordeel en opstanding uit de doden aan elkaar gekoppeld is. Er staat niet voor niets: “de opstanding der doden en het onherroepelijke oordeel.” Met het oog hierop moeten we voorzichtig zijn en niet wat beweren dat in strijd zou zijn met de duidelijke uitspraken in deze teksten vergeleken bij deze van het boek Openbaring. Hoe moet men de uitdrukking: “dit is de eerste opstanding” dan begrijpen? In een boek dat volstaat met symboliek, beelden en geestelijke beschrijvingen van personen en zaken. Laten we dan ook vooreerst opmerken dat er in de Schrift regelmatig gesproken wordt van een geestelijke opstanding. “En Simeon zegende hen en zeide...: Zie deze (het kind Jezus) is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt” (Luc.1:32 / 2:34). Dit spreekt duidelijk een symbolische taal. Het is natuurlijk waar dat het Griekse “anastasis” dat hier gebruikt wordt voor “opstanding” bijna zonder uitzondering verwijst naar de letterlijke opstanding. Er zijn slechts 2 of 3 uitzonderingen op de 42 maal dat het woord gebruikt is in het NT. Maar dat mag niet de enige reden waarom het hier om een letterlijke opstanding zou moeten gaan. Laat ons de zaak benaderen vanuit de opmerkingen die we gemaakt hebben. Men mag niet zeggen, dit moet een letterlijke opstanding zijn omdat de andere opstanding die genoemd wordt letterlijk is. Wanneer we wat zeggen over de opstanding moet er ook wat gezegd worden over de dood. De éérste dood van de mens is een “geestelijke dood.” Want vóórdat Adam en Eva een letterlijke dood stierven, in het lichaam, waren ze reeds dood voor God in geestelijke zin. De tekst van Gen.2:16,17 is hierin duidelijk en het merendeel onder u zal dat ook niet betwisten. Alleen moet men dan ook de goede conclusie er uit trekken. Ieder mens erft die dood volgens Rom.5:12 / 6:23 / Jac.1:14,15. Om in de gunst van God te komen moet men uit die “geestelijke dood” opgewekt worden. En dat is iets wat Hij slechts kan. Men moet, volgens een ander beeld, opnieuw geboren worden. Slechts de gelovigen ontsnappen aan de tweede dood. Alle ongelovigen blijven voor God “geestelijk dood.” Zie o.a. Mat.8:22 / 1 Tim.5:6 / Eph.2:1-10. Voor de gelovige gaat er aan zijn opstanding uit de dood steeds de opstanding uit de geestelijke dood vooraf. Zie Joh.5:24 / Col.2:12,13 / 1 Joh.3:14. De gemakkelijkste manier, die de Schrift géén geweld aandoet, moet dus zijn: deze opstanding in Opb.20:6 begrijpen in verband met de eerste dood van de mens. [Zie ook onze studie Biebaut Guido, Bijbelse aantekeningen over Leven, Dood en Opstanding, gratis Site “Issuu” https://issuu.com/guidofran/docs/leven__dood_en_opstanding-2014
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 261 In 2017 nog een lichtjes bijgewerkte versie.] Vertalen wat van A.T. Robertson, Commentary on Revelation 20:5 uit "Robertson's Word Pictures of the New Testament" “De overigen van de doden (οι λοιποι των νεκρων — hoi loipoi ton nekrōn). "Alles behalve de martelaren, zowel de rechtvaardigen en de onrechtvaardige" (zegt Beckwith). Maar sommige nemen dit in de betekenis van alleen de goddelozen. Leefden niet totdat de duizend jaar moeten worden afgewerkt (ουκ εζησαν αχρι τελεστηι τα χιλια ετη — ouk ezēsan achri telesthēi ta chilia etē). Zie Openbaring 20:4 voor de onderdelen hier. "Om te concluderen uit deze verklaring, zoals veel uitleggers hebben gedaan, dat de εζησαν — ezēsan van Openbaring 20:4 moet worden begrepen over de lichamelijke reanimatie, is de apocalyptische profetie interpreteren door methoden van exegese die naar de gewone verhaaltaal verwijzen" (volgens Swete). Ik kan geheel meevoelen met die opmerking en daarom van mijn eigen onwetendheid belijden wat betreft de betekenis van de symboliek zonder enige voorkeur voor post-millennialism of premillennialism. Dit is de eerste opstanding (αυτη η αναστασις η πρωτη — hautē hē anastasis hē prōtē). Geleerden verschillen over de echtheid van deze zin. Goed keuren als echt, geldt volgens Swete als "de terugkeer van de martelaren en belijders tot leven aan het begin van de duizend jaar." Volgens dit standpunt is de eerste opstanding een bijzondere gebeurtenis in het huidige leven vóór de Parousia. Het heeft geen parallel met 1 Tessalonicenzen 4:16, waar de doden in Christus zijn opgeheven voordat de omwonenden worden gewijzigd. Sommigen denken dat Johannes hier beelden geeft van de "regeneratie" (παλινγενεσια — palingenesia) van Matthéüs 19:28 en de "restauratie" (αποκαταστασις — apokatastasis) van Handelingen 3:21. Dan is er geen moeite hier gemaakt voor het oplossen van zulk een werkstuk, behalve om aandacht te vragen aan het algemene oordeel gezien vanuit de Boeken in Openbaring 20:12 en naar de algemene opstanding in Johannes 5:29 / Handelingen 24:15.” In Opb.20:6 krijgen we de vijfde zaligprediking uit het boek Openbaring. Wie aan de eerste opstanding deel heeft is door God al zalig verklaard. In verband met de ongelovigen en de niet wedergeboren zegt Paulus eens dat dood en zonde (in gepersonifieerde zin) regeren. Sinds de dood van Christus echter is er “eeuwig leven” aan het licht gebracht en is het werk van Satan teniet in die betekenis. Sindsdien is er een ommekeer in dat proces (Rom.6:12). De gelovige die sterft in zijn doop is dan ook vrij van zijn vroegere schuld en verplichtingen (Rom.6:2,7,11). Gods tegenstander kan geen briefje meer uit zijn mouw toveren om ons van iets te beschuldigen (Col. 2:14). Wie zijn de rest van de doden. Waarom zegt men in de leer van de bedelingen dat er meerdere opstandingen zijn. Berkhoff schrijft: “Nog duidelijker spreekt de Heere Jezus van een afzondelijke opstanding in Luk.20:34-36. Hier treffen ons verschillende lichtpunten. Allereerst: tegenover “deze eeuw” of “dit tijdvak” wordt gesteld “die eeuw” of “dát tijdvak”; wij blijven dus met de periode waarvan Christus hier spreekt, en dus ook met de opstanding, die aan “het verwerven van die
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 262 eeuw” verbonden is, aan deze zijde van den jongsten dag, waarop de algemeene opstanding zal plaats hebben. Dan is er niet meer sprake van een “eeuw”, maar van “de eeuwigheid.” Verder moeten we vooral niet voorbijzien het opmerkelijke: “de opstanding uit de dooden.” Het woordje, dat in het oorspr. staat, wordt toch heel dikwijls in dezen zin gebruikt: van tusschen, tusschen uit. Daartegenover wordt dit nooit gezegd van de algemeene opstanding. Dan is het altijd: “de opstanding der dooden.”(Voetnota 1: Hand.17:32 / 24:15, 21). Terwijl dus een groot gedeelte der dooden blijft rusten in het stof des doods, zal er van tusschen hen uit een ander gedeelte opstaan” (blz.52). ’Talmage’ de Mormoonse theoloog zegt blz.19: “De heidenen in de eerste opstanding. De verklaring dat de overleden heidenen hun plaats zullen hebben in de eerste opstanding wordt door de Schriften ondersteund, evenals door de beginselen van de zuivere rechtvaardigheid waarmee de mensen zullen worden geoordeeld. Een mens wordt schuldig of onschuldig bevonden overeenkomstig zijn daden, gezien in het licht van de wet waaronder hij moest leven. Het is niet te rijmen met onze opvatting van een rechtvaardig God daar Hij iemand zou veroordelen voor het niet naleven van een wet waar hij geen weet van had. Niettemin zullen de wetten van de Kerk niet buiten werking gesteld worden, zelfs niet in het geval van hen die in hun onkunde en onwetendheid hebben gezondigd; het is echter wel redelijk aan te nemen dat het plan van zaligheid in dergelijke gevallen voorziet in een mogelijkheid, waardoor deze mensen de wetten van God toch zullen leren kennen; en uiteraard zal dan ook van hen gehoorzaamheid aan deze wetten verlangd worden, terwijl zij die ongehoorzaam blijven hiervoor gestraft zullen worden” (wij onderlijnen). Men zegt meestal, volgens de leer van de bedelingen, dat het hier gaat om de goddelozen die opstaan uit de dood, dien dan verwezen zullen worden naar Gehenna. Maar dat is niet zo. De eerste opstanding, die een geestelijke is, spreekt slechts van de gelovigen sinds Pinksteren. Waarover gaat het hier? In deze opstanding moeten alle gelovigen uit het OT nog gerekend worden want zij hebben dat eeuwige leven nog in tegoed. Het heeft geen zin om te beweren dat de gelovigen van het Oude Testament deze gave van eeuwig leven al bezaten. Dat is niet zo gezien er duidelijk staat in de Schrift dat Jezus de gave van eeuwig leven door zijn dood aan het licht heeft gebracht. Ze zullen het ontvangen bij de opstanding wanneer ze in onverderfelijke lichamen uit de graven opstaan? Meer zelfs, hier gaat het om de opstanding die men de algehele opstanding noemt, deze uit de letterlijke graven van alle mensen. Dan wat over de leer van de WT. Wat er achter zit: dat is een aanfluiting van wat de Bijbel over die zaak zegt. De WT-leiding deinst voor niets terug om de Schrift maar eventjes naar hun hand te zetten. Dus hier dat ongehoord on-Bijbels citaat, een verkrachting van de simpele woorden van Jezus: “28 Wees daar niet verwonderd over: er komt een uur waarop allen die in het graf liggen zijn stem zullen horen 29 en eruit zullen komen; wie goed hebben gedaan zullen opstaan om te leven, wie kwaad hebben gedaan zullen opstaan om veroordeeld te worden.” - Willibrordvertaling (2de editie 1995)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 263 “Aangezien bij een jaarlijkse toename van drie procent over het totaal van het jaar daarvoor het aantal ongeveer elke 24 jaar verdubbelt, kunnen alle twintig miljard (20.000.000.000) mensen BINNEN DE EERSTE 400 JAAR VAN CHRISTUS’ DUIZENDJARIGE REGERING UIT DE DOOD ZIJN OPGEWEKT, zodat er voldoende tijd is voor het opleiden en oordelen van de uit de dood opgewekte personen zonder de harmonie en de orde op aarde te verstoren. Aldus kan God binnen het raamwerk van de wetten en regelingen die hij vanaf het begin voor de mensheid heeft getroffen, door zijn almacht en wijsheid, met de daaraan toegevoegde onverdiende goedheid van de opstanding, zijn voornemen op glorierijke wijze verwezenlijken. — Ro 11:33-36”. --- Inzicht, deel 2, blz.523. [einde citaat] Dat als een van de “bewijzen” aanvoeren voor de WT- theologie is frappant, het stoelt op niets. Als je het toch letterlijk wil nemen dan is dat “uur” = 60 minuten. Maar zelfs dat moeten we niet zeggen: het gaat om een Goddelijke periode van een “uur” want in Handelingen 17:31 is het een “dag.” “Want Hij heeft een dag vastgesteld waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen.” “Uur” en “dag” geven aan dat het op Gods tijd zal gebeuren. Het ligt voor Hem al lang vast. In dit gedeelte staat er ook een rare uitdrukking, de “tweede dood”. Daarover zegt Berkhoff: “Weer is opmerkelijk, dat dit gesproken wordt met totale loslating van den visionairen vorm en van alle beeldspraak. Het is ons door den Heiligen Geest in leertaal gezegd. En dat het niet kan vergeestelijkt worden, is duidelijk uit wat er tegenover wordt gesteld: de tweede dood, v. 6 en 14. Daarmee kan toch niet anders bedoeld worden, dan het ook met het lichaam in de hel geworpen worden. Maar dan mag men de eerste opstanding, waarvan hier even werkelijk gesproken wordt, ook niet vergeestelijken; dan is dat eveneens een lichamelijke opstanding” (blz.41, wij onderlijnen). De geestelijke dood en de letterlijke dood gaan samen want het is de zonde die hen verbindt. Een zondaar is al dood (Luc.15:24 / Mat.8:22). Wie een “los leven leidt is levend dood” (1 Tim. 5:6). Alleen de mens die nu in gemeenschap met God leeft heeft werkelijk een leven en de belofte van eeuwig leven (Eph.2:5 / Col.2:12,13). Nu hopen op wat we nog niet zien (Rom.8:24,25). En er is slechts één weg om te ontsnappen aan de dood: genade die God schenkt (Rom.6:23). God blijft niet eeuwig in toorn na de val van Adam, blijft niet in toorn na de zonde van zijn volk en zal ook de heidenen genadig zijn (Ps.30:5 / 78:38 / Jes.54:7,8 / 57:16). Het begrip dood heeft in de Bijbel dan ook minimaal twee betekenissen: 1°) Een lichamelijke dood die het gevolg is van de geestelijke dood. Wie in zonden en misdaden leeft is al dood voor God (Eph.2:1 / 1 Joh.5:12). De Schrift spreekt over deze beide als één dood. 2°) Over de tweede dood. Laten we dit er over zeggen: wie de eerste dood sterft - dus wie niet bekeerd is in dit leven - zal ook de tweede dood sterven na zijn opstanding. Over wie deel heeft aan de eerste opstanding - dat is het geestelijk opstaan uit de dood voor God - over dezen heeft de tweede dood géén macht (Joh.5:24,25 / Opb.20:14). Wie overwint, dus slechts de gelovige: “zal van de tweede dood geen schade lijden” (Opb.2:11). “Niet beschadigd worden” zegt de S.V.. In het eerste geval is het te vergelijken bij de vader van de verloren zoon. Deze is volgens de vader “dood” maar hij blijft nog steeds naar zijn zoon uitkijken. In het tweede geval kijkt de vader (lees
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 264 God) niet meer uit naar zijn verloren gelopen kinderen (Luc.15:24,20 te lezen in deze volgorde). En vraag 42 van de Heidelbergse Catechismus gaat hier op in als volgt. “Vraag 42: Nu Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog sterven? Antwoord: Onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar alleen een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven.” Mijn zonden zijn betaald “door de dood van Gods Zoon” zegt vraag en antwoord 40. Met ander woorden: ook van de tweede dood moet gezegd worden dat zij samen gaat met de eerste letterlijke dood, het ene gaat niet zonder het andere. En om nog een andere stem te laten horen hier het commentaar van Ch. Ryrie bij Eph.2:1: “dood, t.t.z. afgescheiden van God omwille van de zonde. Dat is geestelijke dood. Indien iemand in die toestand blijft, door voortdurend Christus te verwerpen zal de geestelijke dood leiden tot de tweede dood, de eeuwige afscheiding van God (Opb.20:14).” Zie zijn ’Study Bible’, expanded edition, Moody Press, 1994, blz.1785. De schrijver is emeritus van de gekende Dallas Theological Seminary, een bastion van de leer van de bedelingen. Op wat hij hier zegt kan ik ook amen zeggen, alleen niet meer wanneer hij (in zijn commentaar van Openbaring 20) denkt dit ook nog te kunnen toepassen in een periode van twee door tijd gescheiden opstandingen in het lichaam. En daarom nog eens wat we al enkele malen hebben opgemerkt; het is in het heden dat we herboren worden of niet herboren worden. Nu is de dag van het heil. Doodgaan naar het lichaam in deze tijd is voor een gelovige géén verlies, het is soms een ganse opluchting en altijd winst. Want ons leven is veilig in Gods handen. Een ongelovige is nooit in Gods hand geweest en valt bij leven en sterven buiten alle heil. We denken - na al wat we gelezen hebben over deze zaken - dat de mensen die geloven in de bedelingen zich hebben laten om de tuin leiden door wat klinkt als een dubbele opstanding. Maar dat berust op een valse gelijkenis. Men zegt: eerste opstanding gaat met de eerste dood en de tweede opstanding gaat met de tweede dood. Dat klopt echter niet. Beiden de eerste en de tweede opstanding hebben te maken met de eerste dood. De tweede dood is alleen iets dat zal gereserveerd worden voor wie de eerste opstanding niet heeft meegemaakt. Men mag dus niet leren dat de lichamelijke opstandingen gescheiden zijn over een periode van méér dan duizend jaar. In werkelijkheid is het nog erger dat het fout loopt. De eerste opstanding in het lichaam wordt door wie in de bedelingen geloven soms gesplitst in nog eens zeven (7) aparte opstandingen. Het gaat dus niet om twee opstandingen maar om zeven + één = acht opstandingen in het vlees. Daarom het volgende citaat in dat verband waar we niet achter staan. Volgens Walvoord blz.448-451 is de volgorde van de opstandingen (meervoud) de volgende (ingekort): “1) Jezus (Mat.28:1-7) 2) De heiligen van Mat.27:50-53 3) Bij de opname van de gemeente, dezen die gedoopt zijn in het lichaam van Christus sinds Pinksteren. 1 Cor.15:50-53) 4) De twee getuigen van Opb.11 5) De opstanding van de martelaren uit de grote verdrukking Opb.20:4-6 6) De gelovigen uit het OT (Dan.12:2 / Ezech.37:13,14)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 265 7) De ongelovigen Opb.20:11-15” Specifiek over punt 6 zegt hij dit: “Volgens Dan.12:1 komt deze opstanding bij het einde van de tijd der verdrukking uit Dan.11:36-45... De opstanding staat in verband met het vers dat volgt. Alhoewel de chronologische volgorde van dit gedeelte in betrekking tot de verdrukking niet is aangegeven in de Schrift, is het waarschijnlijk dat dit volgt op de opstanding van de doden uit de verdrukkingstijd en is deze van de Oud Testamentische gelovigen dus de zesde opstanding en de laatste van de gelovigen.”
EEN TWEEDE BELANGRIJK PUNT: GEREFORMEERDE UITLEG In de volgende bladzijden hebben we twee documenten, gedeeltelijk, naast elkaar gezet. Beide van jaren terug maar teruggevonden op het internet. Twee stukken vanuit Gereformeerde hoek over het wel of niet van een toekomstig rijk van duizend jaar op aarde. We citeren gedeelten van beide geschriften naast elkaar, zodat het gemakkelijk te vergelijken is, maar ook daaropvolgend iets van onszelf, kritiek en aanvullingen. Hier de gegevens voor beide boeken. Hier staat http://www.theologienet.nl/documenten/Berkhoff%20heerlijkekerkstaat.pdf een herdruk van ds. A.M Berkhoff, ‘De Christusregeering’, J.H. Kok, 1929. ‘Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff betreffende het duizendjarig rijk en de tweeërlei opstanding’, Synode Zwolle 1933, Generale Synode. Op de site van http://www.digibron.nl Twee korte stukjes als inleiding waar we het ook niet mee eens zijn, maar goed beschrijven wat de zaak betreft: het boek Openbaring is vooral letterlijk of geestelijk in te schatten. J.G. Fijnvandraat schreef, Het chiliasme gewogen en niet te licht gevonden” en zegt op blz.58: “De bestrijders van het chiliasme worden niet moe te verklaren, dat je Openb. 20.1-6 niet letterlijk kunt nemen, omdat de keten waarmee Satan gebonden is toch onmogelijk als een letterlijke keten is op te vatten. Deze argumentatie komt er op neer, dat een verhaal waarin een uitdrukking voorkomt die figuurlijk wordt gebruikt om die reden niet letterlijk bedoeld kan zijn. Wie deze redenering op dagelijks spraakgebruik toepast houdt geen zinnige taal meer over.” Echter bij een bespreking van Openbaring 20:1-10 moeten wij alle eigenmachtige uitleggingen gewoon weg laten. Bezien we eens 2 Petrus 1:20,21 Wil 75: “20 Bedenkt daarbij wel, dat geen profetie van de Schrift eigenmachtige uitleg toelaat. 21 Want profetie is nooit voortgekomen uit menselijke aandrift; door de heilige Geest gedreven hebben mensen gesproken van Godswege.” Dat het boek Openbaring rijk is aan beeldspraak zal zelfs iemand van de bedelingen niet weigeren aan te nemen. Doe maar eens een proef en je merkt dat ze ook hier en daar geestelijke uitleggingen toepassen. Het is toch voor velen moeilijk te verstaan. Dat men in beeldspraak zaken verkeerd kan begrijpen en uitleggen is even waar als de stelling dat in de leer van de bedelingen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 266 teksten uit het oude Testament zonder reden overgeheveld worden naar het boek Openbaring. En valse leraren hebben het boek Openbaring steeds achter de hand om watt te bewijzen. Waarom niet eerste en vooral naar duidelijk Schriftuurplaatsen kijken in de Bijbel. Velen zijn overduidelijk bezig teksten te verdraaien. Niet alleen in Openbaring maar ook aan Jesaja, Ezechiël en Daniël kunnen ze niet weerstaan om er wat nieuws in te vonden. We kwamen recent nog een Australiër tegen op het net: houd jullie klaar het einde is voor 2017. Gemakkelijk is zijn uitleg op het eerste zicht niet maar men blijft maar cijfers bij elkaar plakken om er te komen. En door al die bomen ziet men die ene boom niet meer: dat Jezus zei “ga ze niet achterna”, allen die beweren “Ik ben er” of “op komst.” Laten we ons hoeden voor dergelijk Schriftmisbruik! Daar heeft de HEERE ons dat boek niet voor gegeven. We moeten er de troost vinden in de moeilijke tijden die we beleven. We moeten er voor oppassen: God heeft een plan en Hij heeft het niet recent niet geopenbaard. Als iemand met een derde evangelie op de dag komt geloof het niet! Lucas 17: “21 En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u. 22 En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien. 23 En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan. 24 Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.” In de leer van de bedelingen en het duizendjarig rijk worden soms rare Bijbelcombinaties gemaakt. We citeren van http://www.bijbelstudies.com/dui.htm (opgenomen 11/03/2017) “Punt 8 Pas als de zon, maan, sterren en zee ophouden te bestaan dan zal het nageslacht van Israël ophouden een volk te zijn voor Gods ogen. Jeremia 31:35-36: "Zo zegt de HERE, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is HERE der heerscharen: Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des HEREN, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen." Punt 28 In het nieuwe Jeruzalem heeft men de zon en de maan niet meer nodig. Er zal geen nacht meer zijn. We hebben in Jesaja 4:5 gezien dat er in het duizendjarig rijk wel gesproken wordt van dag en nacht in Jeruzalem.” Ons commentaar: Deze schrijver ziet waarschijnlijk door de veelheid van zijn teksten niet meer hoe tegenstrijdig zijn verhaal is. Als punt 8 juist is en ook punt 28 dan zal er geen nageslacht van de joden meer zijn, na de duizendjarige regering. Want dan is er geen zon, maan en zee meer. Blijkbaar niet goed doorgedacht bij wat hij schreef! Alles proberen letterlijk uit te leggen creëert dat soort problemen! Hier staat http://www.theologienet.nl/documenten/Berkhoff%20heerlijkekerkstaat.pdf een herdruk van ds. A.M Berkhoff, ‘De Christusregeering’, J.H. Kok, 1929. We citeren: “En alle twijfel, of we hier wel aan een lichamelijke opstanding te denken hebben, wordt weggenomen door de voor geen tweeërlei uitlegging vatbare vermelding: 'Maar de overige der doden werden niet
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 267 weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren.' Dit 'niet weder levend worden' kan geen andere betekenis hebben dan: stonden niet op naar het lichaam; welnu, dan is het weder levend worden van deze bevoorrechte zielen een opstaan naar het lichaam uit de dood. Reeds is hierdoor het wel wat afgezaagde argument tegen de eerste opstanding vervallen, n.l. dat Johannes 'de zielen' zag, en niet de lichamen.” (blz.30, zonder voetnoten) In het rapport van de synode is een woord gebruikt dat we niet dagelijks tegenkomen: dat is “analogia fidei.” Dat is gebaseerd op Romeinen 12:6: “En nu hebben wij genadegaven, onderscheiden naar de genade die ons is gegeven.” Dus gewoon is “analogia fidie“ = “overeenkomstig het geloof.” Zie https://growrag.wordpress.com/category/analogia-fidei/
A.M Berkhoff, De Christusregeering “Van mensen, die vroeger op aarde geleefd hebben en daar gestorven zijn, wordt gezegd: 'ik zag ze, en ze leefden.' Dat dit onmogelijk kan opgevat worden als een geestelijk levend gemaakt worden door wedergeboorte, noch ook als een naar de ziel in de hemel verheerlijkt zijn, blijkt wel uit de besliste uitspraak in het volgende v.: 'Deze is de eerste opstanding.' Weer is opmerkelijk, dat dit gesproken wordt met totale loslating van de visionaire vorm en van alle beeldspraak. Het is ons door de Heilige Geest in leertaal gezegd. En dat het niet kan vergeestelijkt worden, is duidelijk uit wat er tegenover wordt gesteld: de tweede dood, v. 6 en 14. Daarmee kan toch niet anders bedoeld worden, dan het ook met het lichaam in de hel geworpen worden. Maar dan mag men de eerste opstanding, waarvan hier even werkelijk gesproken wordt, ook niet vergeestelijken; dan is dat eveneens een lichamelijke opstanding.” (blz.29-30, zonder voetnoten)
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “ Hieruit leeren wij daghelder, dat de Apocalypse staat in het teeken van, wat Ds. Berkhoff noemt „de vergeestelijkingsmethode" van de in het Oude Testament voorkomende namen. Zoo bijv. ook Babylon. Het komt toch in niemand op om hier aan het oude Babylon van Nebucadnezar te denken. Heel de Profetie laat niet toe om aan een herbouw van Babylon te denken. En toch lezen wij in Openbaring 16 : 19 „Het groote Babylon is gedacht geworden voor God om het te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap." Babylon is hier typeering van anti-christelijke wereld-machten. Welnu, zoo gaat het nu ook, wanneer Johannes spreekt van Jeruzalem of van den berg Sion. Ook hier is dit pneumatikoos. Johannes heeft de Profetie des Ouden Testaments beter verstaan dan Ds. Berkhoff en de Profeet van Patmos realiseert alles in het geestelijke. Dat is juist de gedachte van het Nieuwe Testament. Het pneumatikoos hangt samen met heel de Nieuw Testamentische Bedeeling, wordt gekarakteriseerd door de uitstorting van den Heiligen Geest. Wie den Pinksterdag goed verstaat, begrijpt, dat het met die daad der Godsopenbaring niet ging van het nationale naar het internationale, maar van de schaduwen tot de werkelijkheid, van het aardsche tot het hemelsche Kanaan,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 268 van besnijdenis des vleesches tot besnijdenis des harten…” (blz.32,33) 1°) We gaan hier niet rechtstreeks een antwoord op geven maar een algemene kanttekening. Een opmerking tegen de teneur van de dispensationalisten wanneer ze het hebben over het boek Openbaring. Dit boek, gaat niet over een joodse vervulling! De boodschap van Openbaring is doorgegeven aan de “dienstknechten.” Dat is in het Nieuwe Testament steeds, zonder onderscheid, een naam voor Gods gemeente = de Kerk van Jezus Christus. Dus niet gegeven aan Israël als troost of als een extradeel van het Oude Testament. Aan een andere groep van gelovige “dienstknechten” wordt niets geboodschapt. Er is trouwens geen andere groep. a) Alle gelovigen zijn als één voorgesteld, b) zoals alle ongelovigen ook als één zijn voorgesteld. c) Openbaring kan dus niet apart over een groep Joden spreken die nog hersteld worden of voor hen die een aparte boodschap moeten hebben. Zie Opb.1:1 / 7:3 / 8:4 / 10:7 / 14:12 / 16:15 / 18:4 / 19:10. De echte Israëlieten - dus deze in de geest - uit het NT zijn een deel van de Gods Christelijke Gemeente (1 Pet.2:8-10). Er is slechts één triomferende kerk (Opb.5:9). 2°) Het woord “dienstknecht” in het Grieks “doulos” (dus in betere vertaling “slaaf”) vinden we in Openbaring nog bij 2:20 / 6:11 / 7:3 / 10:7 / 11:18 / 15:3 / 19:2,5,10 / 22:3,6,9. In het OT wordt van gelovige Israëlieten gezegd dat ze slaven van God zijn (1 Kon.8:36 / 2 Kon.10:23 / 2 Kon.21:10). Dat is echter niet meer gebruikt voor vleselijke Israëlieten in het NT. En dus ook niet in Openbaring. Wat we vinden is wel de figuurlijke betekenis van “slaaf van de zonde” in o.a. Joh.3:34 / Rom.6.16-20. Slavernij, waarin alle afstammelingen van Adam zich bevinden en niet slechts de Joden. Een toestand waaruit alle christenen zowel Joden als Heidenen bevrijdt werden en worden (Rom.7:21-25 / Gal.4:1-7). Slaaf van God is daarom een titel voor alle gelovigen, wat ook hun ras mag zijn, en alle getrouwe engelen (Hand.2:18 / 4:29 / Rom.1:1 / Gal.1.10 / Opb.19:10). ^^^^^^^^
A.M Berkhoff, De Christusregeering “Maar verreweg de meesten dergenen, die dit Schriftgedeelte letterlijk opvatten, menen dat deze eerste opstanding het deel zal zijn van een veel grotere categorie van personen, n.l. van al de gelovigen van Oude en Nieuw Testament tot aan de wederkomst van Christus. Die vóór die tijd gestorven zijn, zullen door de Heere opgewekt worden, en die nog in leven zijn 'in een punt des tijds veranderd worden,' 1 Kor. 15: 51-52, 1 Thess. 4: 13-17 om alzo tezamen in hun verheerlijkt lichaam met de verheerlijkten
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “Zij zullen onverderfelijk en onsterfelijk worden. Dan is voor alle geloovigen de dood verslonden tot overwinning. Ik zou niet weten, wat er tegen is om hier aan de algemeene opstanding te denken. Alleen spreekt de Apostel hier niet over de ongeloovigen, noch die dan nog zullen leven, noch die dan zullen gestorven zijn. Het geheele verband wijst dit uit. Het is een woord van troost en opbeuring voor de geloovige Corinthiërs. Zoo ook heeft 1 Thess. 4 : 13—18 niets voor een
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 269 Christus 'over alle creaturen te regeren'. We scharen ons bij deze laatsten, omdat we bij een nauwkeurige exegese van deze plaats tot geen andere verklaring kunnen komen.” (blz.32, zonder voetnoten)
eerste en tweede opstanding. Het gaat daar over de reeds gestorvene geloovigen en de dan (in de parousia van Christus) nog levende geloovigen. Daar zegt de Apostel van, dat eerst de geloovigen zullen opgewekt worden en daarna de levende geloovigen zullen veranderd worden en deze zullen gezamenlijk in de wolken opgenomen worden den Heere tegemoet in de lucht. Dit alweer ten troost.” (blz.53)
ONZE OPMERKINGEN: 1°) Wanneer we na de Wederkomst van Opb.1:7 nog een aards rijk leren dan gaan we een anticlimax leren die de Schrift niet kent. Want alles is volbracht! Nemen we als voorbeeld dat prachtige boek geschreven aan de Hebreeën. We zien daar wat door het éne offer van Christus is volbracht, waaraan niets moet toegevoegd worden en aan welks waarde niets mag afgedaan worden. Wij ontvingen hierdoor: Heb.3: 3 groter heerlijkheid dan in Mozes’ tijd 3: 3 groter eer dan verbond in Mozes 6: 9 betere dingen der behoudenis dan in de wet 7: 7 betere zegening (vergelijk verzen 17,18) 7:19 betere hoop dan deze onder de wet 7:22 beter verbond want Christus is een betere priester (vergelijk 4:15) 8: 6 betere beloften dan in de wet 8:10 een nieuw verbond 9:11 grotere tabernakel dan de zichtbare 9:23 betere slachtoffers (vergelijk verzen 14,15) 10:34 beter en blijvend bezit gezien Israël zovele malen afvallig is geworden 11:16 een beter hemels vaderland en niet op aardse basis 11:26 grotere rijkdom, zelfs een Koninkrijk 11:35 een betere opstanding want deze is voor de eeuwigheid 12:22 een nieuw Zion in de hemel 12:24 bloed dat beter spreekt dan welk onschuldig bloed er ook vergoten is 13:10 een nieuw altaar Wat kan een duizendjarig rijk daar nog aan toevoegen? Heeft Israël, en wij Heidenen met hen, het belangrijkste niet reeds ontvangen? En dat schrijft de auteur nota bene aan afstammelingen van Abraham, de echte vleselijke Joden. Wij Heidenen mogen daar alleen in meedelen omdat er juist, oh zo weinig Joden, die enige Messias hebben aangenomen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 270
2°) De duizendjarige regering is aards. Een zaak van eten en drinken. In Gods ogen - en volgens Zijn woord - is “het koninkrijk van God” niet zo (1 Cor.4:9-13). Moet dit eten en drinken in een paradijs op deze wijze de volkeren op “een geestelijke wijze” tot God brengen? Is dat geen omkoperij? Twee maten en twee gewichten! Zoals zij die Jezus koning willen maken omdat Hij een grote schare met slechts enkele broden te eten heeft gegeven (Joh.6:15). Een eerst zien-endan-geloven-theorie! 3°) De oogst is rijp, de zevende bazuin heeft geblazen en “Gods mysterie is voleindigd” met de Wederkomst (Opb.10:7 / 11:15-18 / 14:14-16). De enige geschiedenis die daarop volgt is deze van de eeuwigheid. Eeuwige vrede voor de ene groep, maar voor de andere eeuwige verdoemenis. In kringen van de bedelingen speelt men al jaren met de uitdrukking “tijd van het einde.” Dat zou op onze tijd betrekking hebben. We vinden de uitdrukking slechts in Daniël 8:17 / 11:35,40 / 12:4,9. De term komt nooit meer terug in het NT. Vraag is dan of de teksten van Daniël op onze tijd slaan waarin we thans leven? ^^^^^^^^ A.M Berkhoff, De Christusregeering “En wordt 1 Kor. 15: 23-28 ons in het licht van Openbaring 20 niet veel duidelijker? De apostel spreekt hier van de opstanding en houdt tegenover dwaalleraars, die het feit van de lichamelijke opstanding vergeestelijkten, staande, dat de doden opgewekt zullen worden.
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff Als de Apostel beweert, dat na de komst van Christus het einde er zal zijn en dat Hij vóór het einde het Koninkrijk aan God den Vader zal overgeven, dan ligt daar niets in, dat ons zou verhinderen om aan te nemen, dat hier bedoeld is: Christus' komst ten gerichte. Daar behoeft toch niet een groot tijdperk tusschen te Maar in plaats van een algemene opstanding te liggen. Vs. 25 en 26 is verklaring van Zijn koleren, maakt hij terdege onderscheid, en geeft ningschap en de uitoefening daarvan in het in deze verzen zelfs een volledige escha- heerschen over Zijne vijanden en de ternedertologische schets, die in de Openbaring van werping van alle Hem tegenstaande Johannes breder en helderder voor ons treedt: machten en krachten. Dit werk oefent Christus 'Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling nu reeds vanuit den hemel uit en zal het dan Christus.' Die natuurlijk niet alleen in tijdsorde, voltooien. Het is een fout dit geheel naar het maar ook als verdienende en werkende einde te verschuiven. De Christocratie is reeds oorzaak, de eerste is. 'Daarna die van Christus begonnen bij de Hemelvaart en gaat door tot zijn, in Zijn toekomst,' welke laatste bijvoeging het einde, tot de wederkomst. Al zien wij het onmiskenbaar aan die opstanding een tijds- altijd niet, toch heerscht Hij als Koning en richt aanwijzing geeft, n.l. de Parousia van Christus, alles naar het einde. Ook regeeren reeds de die Toekomst, welke de Schrift ons steeds Heiligen met Hem en zullen in Zijne toekomst aankondigt als Zijn triomf over Zijn vijanden en met Hem zijn, want immers zij vormen Zijn de doorbreking van Zijn vrederijk. Mal. 3: 2, Lichaam, dat met Hem in alles deelen zal. Hier Matth. 24: 3, 1 Thess. 2: 19, 3: 13, 5: 23, 2 staat niet te vergeefs, dat de laatste vijand de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 271 Thess. 2: 1, 8, 2 Petrus 3: 4, 1 Joh. 2: 28.” (blz.37, zonder voetnoten)
dood is, die dan opgeheven en teniet gedaan worden zal, als de ure komt, dat de dooden de stem van den Zone Gods zullen hooren en leven en vervuld wordt Openb. 20 : 14.” (blz.52)
ONZE OPMERKINGEN: 1°) Citeeer nog eens Dr. J. Reiling, Baptist, uit zijn ‘De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs’, Callenbach, 1997, p.276: “Daarmee is de toelichting op vs. 20-22 voltooid, maar de zin gaat verder: ‘vervolgens het einde’, eita to telos. Dit woord wordt ook wel vertaald met ‘de rest’, d.w.z. de niet gelovige rest van de mensheid, die na de gelovigen zal worden opgewekt. Maar de volgende bijzin wijst uit dat het niet daarom gaat, maar om de voleinding van Christus’ koningschap, waarmee het eschaton zal worden voltooid: het einde is er, ‘wanneer Hij, d.w.z. Christus, het koningschap overgeeft aan zijn God en Vader’.” 2°) Citeren wat van de Pulpit Commentary vers 5. -Maar de overigen van de doden leeefden niet opnieuw totdat de duizend jaar klaar waren; moeten worden afgewerkt. Weglaten "maar;" en weglaten "opnieuw." Het is belangrijk op te merken van de weglating van "opnieuw;" de overigen van de doden woonde pas, enz. De beste verklaring voor deze woorden lijkt te zijn dat de "rest van de doden" naar die oude Testament heiligen en anderen verwijzen (zoals goddelijke heidenen), die waren in de wereld vóór Christus’ s daad van verzoening - "de duizend jaren" (zie op ver. 2, hierboven) - had bereikt. Zij kunnen niet worden gezegd te hebben gewoond, in de hoge zin waarin St. Johannes maakt gebruik van het woord, niet hebben geweten van Christus; voor "in hem was leven" (Joh.1:4; Joh. 5:40, enz.). Maar door het verlossende werk van Christus, werden deze geplaatst op een niveau met Christenen (cf. Lucas 7:28, "Johannes de Doper: maar hij die het minste is in het Koninkrijk van God is groter dan hij;" ook Hebreeën 11:39, 40, "en deze allemaal, hebben een goed verslag verkregen door geloof, maar ontvangen niet de belofte: God heeft hen iets beter geboden, voor ons, dat zij zonder ons niet tot volmaking kunnen komen."). Dit is de eerste opstanding. Deze woorden verwijzen zowel naar het regeren van genoemde in ver. 4, en naar de leven van degenen die in ver. 5 staan (vide supra). Deze "eerste opstanding" is de spirituele opstijging met Christus, dat is een gevolg van zijn verlossende werk. Het is goed om op te merken dat Johannes nergens gebruik van de uitdrukking maakt van, "tweede opstanding," Hoewel hij gebruik maakt van de woorden, "tweede dood." Zowel de "eerste opstanding" en de "tweede dood" zijn spirituele operaties.” 3°) Donald R. Glenn, duidelijk een volgeling van de leer van de bedelingen tracht een bewijs te vinden in "Psalm 8 and Hebrews 2: A Case Study in Biblical Hermeneutics and Biblical Theology," In Walvoord: A Tribute, Moody Press, 1982, blz.44-45. Hij zegt: "het is niet alleen mogelijk maar waarschijnlijk dat Paulus dit begreep als dat de uiteindelijke triomf zou plaatsvinden tijdens de duizendjarige regering van Christus. Kortom het belangrijkste bewijs, het gebruik door Paulus van epeita ('daarna') en eita ('toen') in 1 Korintiërs 15:23-24, de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 272 syntaxis van 15:24-25, en het parallel gebruik van Psalmen 8 en 110 in 1 Korintiërs 15 en Hebreeën 1 en 2 dat alles wijst naar het begrip van Paulus, een Koninkrijk en de regering in 15:2425: hij verwees naar de regering van Christus op deze aarde na zijn terugkeer en voorafgaand aan de eeuwige staat een tijd die in Openbaring 20:4-6 "de duizend jaren" is genoemd." A.M Berkhoff, doet hier ongeveer hetzelfde in zijn “De Christusregeering.” Deze schrijver(s) vertoont een vorm van exegese bij de interpretatie van de Psalm 8 in Hebreeën 2, die de wenkbrauwen doet fronsen. In het boek aan de Hebreeën, is het duidelijk dat Psalm 8, en zeker het gedeelde citaat niet naar de gewone man/vrouw verwijst, maar naar de ware vervuller van dat alles: Jezus de Christus. Dat is zich ook nu aan het vervullen. Hoewel Jezus aangesteld is als Heer en Messias sinds Zijn hemelvaart is er nog sprake van een onderwerping die nog te realiseren is. Dat neemt de werkelijkheid niet weg dat HIJ REGEERT. Als we toch naar dat punt moeten verwijzen dan toch niet in een komend rijk VAN 1.000 JAAR, maar NU tijdens Zijn rijk op aarde en wat er zal gebeuren met de Wederkomst. Alle linken gemaakt door de dispensatieleer wat men het hier kan/zou moeten vinden, tussen de verzen 23 en 24 zijn luchtkastelen. Dat bewijs ligt hier niet: en er wat anders aan toevoegen dat lijkt dan inlegkunde te zijn. 4°)
Dit is hoe de leer van de bedelingen bij ons overkomt. Een steen des aanstoots! In werkelijkheid meerdere na elkaar, over een korte afstand. Het inzicht dat men heeft over het werk van Christus, de hemelvaart, wat Pinksteren betekende en het koninkrijk dat sindsdien is opgericht daarin faalt de uitleg van de bedelingen! ^^^^^^^^
A.M Berkhoff, De Christusregeering DE CHRISTUSREGERING IN DE OPENBARING VAN JOHANNES “1. De plaats van dit visioen Natuurlijk nemen we ons uitgangspunt in Openbaring 20. Dat is toch de klassieke tekst voor ons onderwerp. Hoe men ook over het
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “I. Openbaring 20 :1—6. Terecht zegt Ds. B., dat het uitgangspunt van de leer van het Duizendjarig Rijk door hem gevonden wordt in Openb. 20 : 1—6. Dit is de klassieke tekst voor deze leer.1S) Evenzeer terecht merkt Ds. B. op, dat wij bij de verklaring
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 273 'Duizendjarig rijk' moge denken, dit staat vast: het is niet uitgedacht door deze of gene theoloog, of door iemand uit de brede scharen van de gelovigen in het algemeen, maar het is ons door het eigen woord van de Heere geopenbaard. En wel in dat wondere boek, dat de verheerlijkte Christus Zelf, blijkens 1: 1, aan Zijn apostel Johannes op Patmos kwam bekendmaken, en Johannes door de Heilige Geest heeft laten beschrijven, opdat de Gemeente des Heeren tot aan het einde van de dagen daarin, in aansluiting bij de gehele profetie van de Heilige Schrift, een helder licht zou hebben voor haar toekomstverwachting. Vanzelf moeten we Openbaring 20: 1-6 niet los van het geheel van die Openbaring beschouwen. Dan kunnen we er tenslotte van maken, wat we zelf willen. Nee, het is een onderdeel, maar een zeer belangrijk, van die gebeurtenissen, die aan het einde van deze bedeling zullen geschieden. We kunnen onmogelijk hier weer heel de Openbaring gaan behandelen. Toch moet een kort overzicht gegeven worden met het oog op de plaats, die de Heere” (blz.20, zonder voetnoten)
van Openb. 20 : 1—6 „niet eerst (mogen) uitmaken, wat het in geen geval beteekenen mag". 19) Men krijgt evenwel sterk den indruk, dat Ds. B. van te voren vaststelt wat wel de verklaring van dit Schriftgedeelte moet zijn. Waar nu de regel der analogia fidei eischt, dat Schrift met Schrift moet worden verklaard en dat de duistere plaatsen uitgelegd moeten worden met behulp der duidelijke uitspraken en daarop gegronde doorgaande leer der Heilige Schrift, daar had men mogen verwachten, dat Ds. B. ook deze methode had gevolgd bij de verklaring van Openb.20: 1—6, het uitgangspunt van zijn leer, voornamelijk omdat onder de Schriftuitleggers geen communis opinio aangaande deze pericoop bestaat en geen enkele Geref. Confessie zich over dit gedeelte heeft uitgelaten. Indien ergens, dan moet hier wel geëxegetiseerd worden naar den regel der analogia fidei. Toch heeft Ds. B. dit niet gedaan. Hij maakt bij zijn exegese van Openb. 20 : 1—6 geen gebruik van de analogia fidei.” (Gereformeerde Kerk Rapport blz.14,15)
ONZE OPMERKINGEN: 1°) In het OT of het NT wordt er
nooit melding gemaakt van een regering van de Heer voor de
beperkte periode van 1000 jaren. Het Koninkrijk van God (van de Heer) is er altijd weergegeven als een eeuwig Koninkrijk. Geen enkele voorspelling ervan in het Oude Testament spreekt over een beperkte tijd van dat rijk. Allemaal spreken ze van een eeuwigheid die de gelovige in Zijn rijk te wachten staat (Dan.2:44 / 7:14,27 / Micha 4:7 / Luc.1:31,33). 2°) Petrus zegt eens dat bij God één dag als duizend jaar is (2 Pet.3:8). Wanneer we letterlijk toepassen wat sommigen als het 1 dag = 1 jaar beginsel zien dan gaat het hier om 365.000 (of 360.000) jaren. Maar de woorden van Johannes en Petrus zijn zeker niet in strijd met elkaar. Ze spreken dezelfde soort woorden en taal wanneer het over de tijd van het einde gaat (2 Pet.3:3-7 / 1 Joh.2:18,28 / 4:17).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 274 3°) De gedachte dat verheerlijkte mensen vanuit de hemel regeren over vleselijke aardse mensen op de aarde is een gedachte vreemd aan het OT èn aan het NT. Maar juist dàt wil men bewijzen uit een symbolisch boek. Vóór de komst is de gemeente gered, maar in de verdrukking (1 Thes.1:4-7) en ná de komst is ze uit de verdrukking en vervolging. Dan leeft ze echt in de Nieuwe hemel en regeert de Nieuwe aarde. (Of een variante hierop.) Deze ets van Gustave Doré geeft weer wat Jezus in Matthéüs 12:28 over Zichzelf zegt. De conclusie is dat er geen nood is aan de uitleg van een toekomstig verdrijf van Satan uit de hemel. Hij is er al lang niet meer. Als we Openbaring 20 uitleggen dan is dit een van de belangrijkste Bijbelteksten die er bij hoort.
^^^^^^^^ A.M Berkhoff, De Christusregeering “Wanneer we Openbaring 20, en ook 'de eerste opstanding' letterlijk opvatten, hoeveel uitspraken van de Schrift aangaande een bijzondere opstanding van de rechtvaardigen worden ons dan vanuit dit hoofdstuk duidelijk. Ook hier geldt, wat Lange in het algemeen opmerkt: 'De profetie van de Duizendjarige regering van Christus op aarde is een ware parel van de Christelijke waarheid en belijdenis, omdat ze licht brengt in een gehele reeks van duistere
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “b. De eerste Opstanding. Evenmin als bij de binding van Satan vinden we hier gebruik van de anaiogia fidei. Wel behandelt Ds. B. de eerste Opstanding in verband met andere uitspraken der Heilige Schrift. Hieraan worden zelfs een tweetal paragrafen gewijd, één aan de uitspraken van het Oude Testament en één aan die van het Nieuwe Testament. Wel behandelt Ds. B. de eerste Opstanding in verband met andere uitspraken der Heilige
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 275 Bijbelse begrippen.' Wat roemt Job het als een heerlijkheid, dat 'zijn Verlosser leeft, en dat Hij de laatste over het stof opstaan zal, en dat hij uit datzelfde vlees, waarin hij nu zo vernederd is, en dat straks in de grafkuil nog meer vernederd zal worden, 'God zal aanschouwen.' Job 19: 25-27. Hij is nu schijnbaar de van God verworpene. Zelfs zijn huisgenoten en vrienden 'achten hem voor een vreemde'; zijn 'knecht antwoordde hem niet op zijn smeken'; ja, 'zijn adem is zijn huisvrouw vreemd, en hij smeekt om de kinderen zijns buiks wil'; 'alle mensen zijns heimelijken raads hebben een gruwel aan hem.' Hoort hem klagen: 'Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt.' Job 19: 13-21. Maar wat is het hem nu een rijke verwachting, dat zijn Verlosser het laatste woord zal spreken in zijn levensgeschiedenis: hij zal straks voor aller oog door Hem gerechtvaardigd worden in zijn opstanding.” (blz.33,34 zonder voetnoot)
Schrift. Hieraan worden zelfs een tweetal paragrafen gewijd, één aan de uitspraken van het Oude Testament en één aan die van het Nieuwe Testament. Maar dit wil geenszins zeggen, dat Ds. B. Openb. 20 : 1—6 verklaart bij het licht dezer O. en N.T.-ische uitspraken, integendeel, het geschiedt juist andersom. De uit O. en N.T. aangehaalde gedeelten worden belicht door Ds. B.’s opvatting van Openb. 20 : 1—6. Het is dan ook wel opmerkelijk, dat hij de paragraaf: De eerste opstanding in verband met andere uitspraken der Heilige Schrift (O.T.), begint met de woorden: „Wanneer wij Openb. 20, en ook „de eerste opstanding" letterlijk opvatten, hoevele uitspraken der Schrift aangaande een bijzondere opstanding der rechtvaardigen worden ons dan vanuit dit hoofdstuk duidelijk." 21) De woorden: van uit dit hoofdstuk, onderstrepen wij, want daar hebt ge Ds. B.'s lijn.” (Gereformeerde Kerk Rapport blz.16, voetnoot 21),
ONZE OPMERKINGEN: 1°) De duizendjarige regering is aards. Een zaak van eten en drinken. In Gods ogen - en volgens Zijn woord - is “het koninkrijk van God” niet zo (1 Cor.4:9-13). Moet dit eten en drinken in een paradijs op deze wijze de volkeren op “een geestelijke wijze” tot God brengen? Is dat geen omkoperij? Twee maten en twee gewichten! Zoals zij die Jezus koning willen maken omdat Hij een grote schare met slechts enkele broden te eten heeft gegeven (Joh.6:15). Een eerst zien-endan-geloven-theorie! 2°) Naar het Oude Testament grijpen en er een verhaal als dat van Job uithalen, daar is niets mee opgelost. 3°) De oogst is rijp, de zevende bazuin heeft geblazen en “Gods mysterie is voleindigd” met de Wederkomst (Opb.10:7 / 11:15-18 / 14:14-16). De enige geschiedenis die daarop volgt is deze van de eeuwigheid. Eeuwige vrede voor de ene groep, maar voor de andere eeuwige verdoemenis. In kringen van de bedelingen speelt men al jaren met de uitdrukking “tijd van het einde.” Dat zou op onze tijd betrekking hebben. We vinden de uitdrukking slechts in Daniël 8:17 / 11:35,40 / 12:4,9. De term komt nooit meer terug in het NT. Vraag is dan of de teksten van Daniël op onze tijd slaan waarin we thans leven?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 276 4°) Bij Smyth & Helwys Bible Commentary verscheen in 2001 ‘Revelation.’ Mitchell G. Reddish schreef het boek en wij citeren van blz.29: “Om het lezen van het boek Openbaring te waarderen, moet men zich er van bewust zijn hoe de taal en symbolen van Openbaring functioneren. Het boek Openbaring maakt gebruik van visioenen, symbolen en oude mythen om haar boodschap over te brengen. De taal van het boek is vooral beeldende, symbolische taal. Het is niet de taal van de wetenschap of de logica. Het is veeleer suggestief, krachtig, een emotionele taal, soms meer verwant aan poëzie dan proza. Net als de taal van de poëzie, is de taal van de Openbaring soms mysterieus en glad, de lezer plagend om verbindingen te maken en de mogelijkheden in te zien die men nooit heeft gedaan of eerder opgemerkt heeft. De taal van de Openbaring “werkt” niet door het meegeven van informatie, maar door de lezer te helpen te ervaren wat Johannes heeft ervaren. De lezer wordt opgenomen met Johannes, ziet de visioenen, hoort de bevelen, en ruikt zelfs de geuren van de wierook. Tegen het einde van het werk, is de openbaring van Johannes onze openbaring geworden. Met het ‘Hallelujah koor’ nog als beltoon in onze oren, voelen we ons alsof we al in de troonzaal van God geweest zijn.” Laat ons eens in verwondering kijken naar de manier waarop Jezus ons geopenbaard is in dat boek. ^^^^^^^^ A.M Berkhoff, De Christusregeering “Het woord opstanding (in het Grieks anastasis) is geen enkele maal in het Nieuw Testament gebruikt in een andere zin dan om uit te drukken: het weer opkomen van het gevallen lichaam uit het graf. Meer dan veertigmaal komt het voor en altijd in die ene, gelijkwaardige en bepaalde zin. Toch wordt de plaatsing van deze heiligen op hun verheven zetel genoemd: hun anastasis, hun opstanding.... Hoe mensen, die belijden zich aan de Schrift te houden en zich in hun consciëntie gebonden te rekenen aan Gods Woord, over zulke feiten kunnen heenzien, - gaat boven mijn begrip.' [citaat Dr. J.A. Seiss: 'De komende Christus', II, blz. 271. ] 'Deze opstanding (Openbaring 20: 4-6) is niet de geestelijke wedergeboorte; want niet dáárvan is hier sprake, dat de in de geestelijke dood liggende zondaren geestelijk opgewekt worden in het geloof, maar dat de martelaren en de overige in de dood van het lichaam liggende gelovigen lichamelijk zullen opgewekt worden tot het leven van de opstanding en heerlijkheid. Van deze stand van de dingen zich
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “Het is niet mogelijk op iedere redeneering of verklaring of bewijsvoering van Ds. B. in te gaan. Wij maken echter een uitzondering voor de door hem als belangrijk gequalificeerde aanhaling van Dr. J. A. Seiss, „De komende Christus", II, blz.271: „Er komt een woord voor in het verhaal, dat de zaak ontwijfelbaar maakt. Dit gansche tooneel, van het verheffen en plaatsen dezer gekroonden op hun koninklijke zetels om te leven en te regeeren met Christus duizend jaar lang, noemt Johannes: de Opstanding; — de Eerste Opstanding. Het woord „Opstanding" (in het Grieksch anastasis) is geen enkele maal in het N. Testament gebruikt in een anderen zin dan om uit te drukken: het weer opkomen van het gevallen lichaam uit het graf. Meer dan veertig maal komt het voor en altijd indien éénen, gelijkwaardigen en bepaalden zin." Voetnoot 26) Hoe „belangrijk" deze aanhaling is, waarop Ds. B. mede zijn exegese schijnt te gronden, blijkt wel uit het feit, dat de bewering van Dr. Seiss,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 277 een voor-stelling te maken, is ons evenzo onmogelijk, als het de jongeren onmogelijk was, zich de licha-melijke opstanding en verheerlijking van de Heere te denken, eer ze werkelijke ervaring daarvan hadden verkregen. Genoeg, dat ons beloofd is, dat dezelfde aarde en dezelfde mensheid van het einde, welke de vernedering en het lijden van de Kerk gezien hebben, ook haar triomf, haar verheerlijking zullen aan-schouwen, en zich buigen zullen voor haar heerschappij.'” (blz.40,41 zonder voetnoten)
als zou dit woord „anastasis" uitsluitend „lichamelijke opstanding" beteekenen, ten eenenmale onjuist is, hetgeen Ds. B. bij zelfstandig onderzoek van het beweerde óók had kunnen zien. Immers het woord „anastasis" beteekent ook wel „geestelijke" opstanding, gelijk blijkt uit Luk. 2 : 34b. Ook het werkwoord „anhistèmi", waarvan het substantivum „anastasis" is afgeleid, ziet lang niet altijd op opstanding uit den lichamelijken dood, zie bijv. Efeze 5 : 14.” (blz.17, voetnoot 26 merkt op “niet zeer nauwkeurig door Ds. B. geciteerd.”)
ONZE OPMERKINGEN: 1°) Als er een toekomstig duizendjarig rijk is, voorafgegaan door de opname van de gemeente dan moet er een opstanding zijn van de heiligen die er zullen leven; later ook een tweede oordeel van de schapen en bokken aan het eind ervan. En voor dezen die zeggen dat de parabel van de schapen en de bokken vóór de duizendjarige regering plaats vindt een vraag: is een schaap aan het begin van dat rijk ook nog een schaap op het einde van dat rijk? Want Satan wordt nog eens losgelaten en zal er nog veel verleiden? Zijn er dan twéé boeken des levens en twéé boeken van de werken die geopend worden? Eenmaal aan het begin en eenmaal aan het einde van de duizendjarige regering (Opb.20:11,12). Johannes zegt dat de twee soorten boeken op hetzelfde ogenblik geopend worden. Het boek des levens wordt niet aan het begin van de duizendjarige regering geopend. Deze tijd moet dus gelijklopend zijn aan het aangename jaar van de Heer (Luc.4:18,19). Na deze symbolische 1000 jaar staan allen op uit de dood (Opb.20:12,13). Anders gezegd: gezien de gemeente opgetekend staat in het boek des levens en alle boeken op hetzelfde moment geopend worden kan de gemeente niet al 1007 jaar opgenomen zijn. Het moet op hetzelfde moment zijn van het oordeel van goddelozen of zeer kort voordien. 2°) Openbaring leert duidelijk dat de tweede komst “de laatste dag” is waarop het oordeel gesproken wordt (Opb.6:14-17 / 11:15-18 / 20:11-15). Er is daarna geen tijd meer in de zin zoals we die nu kennen, en er is een nieuwe aarde. De schepping van de nieuwe hemel en aarde (waarin gerechtigheid woont) kan slechts werkelijkheid zijn na de komst van de Heer (Jes.65:17 / 66:22 / 2 Pet.3:13 / Opb.21:1). Maar in de duizendjarige regering zullen nog steeds mensen sterven. Het is dan letterlijk nog niet het goed rijk van duurzaamheid en vrede waarover de profeten spreken! Trouwens die zaken over de overvloedigheid - eten en drinken en vette spijzen van het rijk Gods zijn in al gegeven in geestelijke zin aan de gelovigen in Christus. 3°) Citaat uit https://www.bijbelcollege.nl/downloads/pdf/duizendjarig_rijk.pdf en onze kritiek (opgenomen 11/03/2017) “Openbaring 20:4 “De Here oordeelt de levende volken met als maatstaf de manier waarop ze zijn broeders (de Joden van Openbaringen 7) behandeld hebben. In Mattheüs 25:31-46 wordt dit zeer duidelijk. Let
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 278 goed op: het gaat hier duidelijk over het oordeel over de volken, en niet over personen. Ten onrechte wordt dit gedeelte vaak toegepast op gelovigen, als zouden ze ge- of veroordeelt worden bij deze wederkomst van de Here Jezus. Dit is echter niet juist; de gelovige is reeds geoordeeld in Christus Jezus (en door Zijn bloed gewassen en daarom "onschuldig" geacht) en, zoals we eerder zagen, zijn de gelovigen op dat moment al zeven jaren bij de Here! Daarnaast zien wij dat degenen die in de Grote Verdrukking tot geloof zijn gekomen opstaan uit de dood, eveneens niet geoordeeld worden, en heersen als Koningen met Christus, duizend jaren lang.” Ons commentaar: We citeren de aanhef van dat gedeelte van Matthéüs 25 in de HSV: “31 Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid. 32 En vóór Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. 33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand." In het Grieks staat hier kathisei epi thronou doxês autou = zitten op de troon van Zijn heerlijkheid. Wanneer is Jezus op Zijn troon gaan zitten? Moeilijke vraag: met Zijn opstanding, Hemelvaart of Pinksteren? Alle drie zijn mogelijk, maar dan begint de invulling pas van wat doen de apostelen, discipelen en gelovigen sindsdien? De 12 apostelen zijn met Jezus de grondlaag waarop de gemeente gebouwd is. Bijna dezelfde term komt voor in Matthéüs 19:28: “En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen." De discipelen begrepen waarschijnlijk de uitdrukking al in de zin van een komend rijk zoals in Marcus 10:37, en têi doxêi sou,: “En zij zeiden tegen Hem: Geef ons dat wij mogen zitten, de één aan Uw rechter- en de ander aan Uw linkerhand, in Uw heerlijkheid."
^^^^^^^^ A.M Berkhoff, De Christusregeering “Maar hoeveel zekerder wordt deze verwachting als we bevinden, dat ze in de Openbaring slechts de laatste sluitsteen ontvangt, om het gebouw te voltooien, dat uit de Oud Testamentische profetie voor ons oprijst. 'Indien we meer in de schriften van de Oude Testamentische profeten thuis waren, we zouden ook vertrouwder zijn met dit profetisch boek van het Nieuwe Testament, de Openbaring van Johannes. Want bijna iedere volzin daarvan heeft haar wortels in die Schriften,
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “Doch hoeveel zekerder wordt deze verwachting als wij bevinden, dat zij in de Openbaring, slechts den laatsten sluitsteen ontvangt, om het gebouw te voltooien, dat uit de Oud-Testamentische Profetie voor ons oprijst." ,3 0) De argelooze lezer zal ongetwijfeld zeggen: Ziet, hoe Ds. Berkhoff zijn beschouwing wel terdege grondt op een exegese, die steunt op de analogia fidei.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 279 voornamelijk in die van Ezechiël, Zacharia en Daniël. Ja, men mag zeggen: het gehele Boek van de Openbaring van Johannes is niet anders, dan een samenvatting en vernieuwing van de Oud Testamentische profetieën, alleen in het licht van het Nieuw Testament gesteld, en door de kennis, welke uit de Nieuw Testamentische geschiedenissen ontstaan was, verrijkt. Zo is het een waardig slot van de Heilige Schrift.'103
Edoch, wat is het geval. We zagen, dat Ds. Berkhoff bij het vorige, d.i. bij de uitlegging van zijn uitgangspunt, Openbaring 20 : 1—6, niet geëxegetiseerd heeft secundum analogiam fidei. En wat doet nu Ds. Berkhoff in het tweede hoofdstuk en in de daaropvolgende hoofdstukken? Wel, hij neemt de zonder analogia fidei geëxegetiseerde pericoop, Openbaring 20 : 1 —6, om daarmee de Oud-Testamentische Het Oude en Nieuw Testament staan met elkaar profetieën te verklaren. Schijnbaar maakt in wederkerige betrekking. In dit opzicht is zeDs. Berkhoff dus bij de exegese der Oudker, sedert de sluiting van de Canon van de Testamentische profetieën gebruik van de Heilige Schriften, geen schoner woord gesproanalogia fidei, omdat hij alles beziet bij het ken dan dat van Augustinus: 'Het Nieuwe Testa- licht van een (voor hem!) helder en duidelijk ment is verborgen in het Oude en het Oude Schriftgedeelte, maar het is slechts schijn; Testament is openbaar in het Nieuwe.' het is, wat wij zouden willen noemen: een (blz.51, nieuwe versie: voetnoot 103 = Luthardt: analogia fidei in omgekeerde richting.” 'Die Lehre von den letzten Dingen', blz.168. ) (Gereformeerde Kerk Rapport blz.19, voetnoot 30 “ De Christusregeering, blz.74”) ONZE OPMERKINGEN: 1°) Opb.20:1-6 zegt niet dat alle lichamen van dezen die opgestaan zijn, hier op aarde regeren op letterlijke tronen! Het zegt niets van Joden in het vlees die regeren over de andere volkeren. Het zegt niets over een paradijs voor dan nog goddeloze mensen die door Jezus geleidt worden. Het zegt niets over een Messiaanse Koninkrijk. Het zegt niets over de tweede komst van de Heer voorafgaande aan die 1000 jaar. Wie in de duizendjarige regering geloofd moet al deze dingen daar “in lezen.” 2°) Letterlijkheid inleggen in de 1000 jaar wil zeggen dat er twee soorten Joden zijn. Deze die tot de gemeente behoren en al opgenomen zijn. En dan een andere groep die zich gedurende de volgende zeven jaar later zal bekeren. Is dat geen onderscheid des persoon? Titels gegeven aan de christelijke gemeente zijn hierin duidelijk. Ze waren bijna allen ooit exclusief toegepast op Israël. De gelovigen uit Israël en de gelovigen uit de Heidenen zijn één sinds de dood aan het kruis van de Heer (Rom.10:13-15 / Eph.2:11-13). Met welk recht gaat men daar nog iets aan wijzigen. Zie wat NT-ische schrijvers zeggen en schrijven in de onderstaande lijst over de christelijke Godsgemeente waarin vertegenwoordigers zijn van alle rassen, inclusief de Joden: Paulus: “kinderen Gods” Rom.8:16 “erfgenamen van God” Rom.8:17
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 280 “medeërfgenamen van Christus” Rom.8:17 “kinderen der belofte” voor Joden Rom.9:8 voor Heidenen Gal.4:28 “de tempel van God” 1 Cor.3:16 “volk van God” 2 Cor.6:16-18 (vergelijk Lev.26:12) “kinderen van Abraham” Gal.3:7 “zaad van Abraham” Gal.3:29 “erfgenamen van de belofte” Gal.3:29 “het Israël van God” Gal.6:16 “heiligen met een erfenis” Eph.1:18 (verg. Deut.4:20) “huisgenoten Gods” Eph.2:19 “de besnijdenis” Phil.3:3 “door God uitverkoren heiligen” Col.3:12 “door God uitverkoren geliefden” Col.3:12 “een eigen volk” Titus 2:14 Petrus: “een uitverkoren geslacht” 1 Pet.2:9 “een heilige natie” 1 Pet.2:9 “een volk (Gode) ten eigendom” 1 Pet.2:9 Jacobus: “erfgenamen van het koninkrijk” Jac.2:5 Johannes: “kinderen Gods” Joh.1:12 “een koninkrijk en priesters voor God” Opb.1:6 “het nieuwe Jeruzalem” Opb.3:12 “de heilige Stad” Opb.21:2 Schrijver aan de Hebreeën: “volk van God” Heb.4:9 “de berg Sion” Heb.12:22 “de stad van de levende God” Heb.12:22 “het hemelse Jeruzalem” Heb.12:22 3°) Ja, ik wel met dominee A.M Berkhoff ook dit aannemen: “Het Oude en Nieuw Testament staan met elkaar in wederkerige betrekking.” Maar hij heeft wat vergeten eraan toe te voegen. Er is echter een achtergrond tussen hoe men het boek Openbaring dient aan te pakken: dat is de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 281 vervulling van profetische uitspaken in het OT. Daar zijn vele profetische verwijzingen die vooruit blikken naar het “Messiaanse tijdperk” = van de voleinding van zonde, geïntroduceerd door Christus. Dit tijdperk wordt vaak beschouwd als “de laatste dagen” of “de laatste dagen” (Genesis 49:1,10 / Num.24:14 / Deut.4:30 / 31:29 / Jes.2:2 / Jer.23:20 / 30:24 / 48:47 / 49:39 / Dan.2:28 / Hos.3:4 / Mic.4:1). Herman Ridderbos merkt op dat Zijn komst: “niets minder (was) dan het begin van de grote eschaton van de geschiedenis.” In de ‘Albert Barnes notes’ lezen we: “De uitdrukking verwijst naar de tijd die normaal aangegeven is als de toekomst. Maar zoals de komst van de Messias vanuit het oogpunt van een Jood de belangrijkste gebeurtenis in de komende eeuwen is: heeft men de grote, glorieuze bekroning van die enorme toekomst in die zinsnede komen te beschouwen als expressief voor dat gebeuren (...) Het was een uitdrukking in contrast met de dagen van de aartsvaders, de koningen, de profeten, enz. De laatste dagen, of de sluitingsperiode van de wereld, zijn de dagen van de Messias.(BE 381).” Toen Christus kwam IS: “de volheid der tijden” gerealiseerd (Galaten 4:4). Er is hier een verschil in vertaling “IS” OF “WAS” de tijd gekomen, maar beide zijn goed qua weergave. “Maar wanneer de volheid des tijds gekomen IS” (Statenvertaling, Jongbloed-editie) “Maar toen de volheid van de tijd gekomen WAS” (Willibrordvertaling). Vandaar dat de Bijbel wijst naar de voorbereidende prediking aan het begin van Zijn bediening. We lezen het bij Johannes de Doper. “En zeggende: De tijd IS VERVULD, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen, bekeert u, en gelooft het Evangelie.” (Marcus 1:15 / Mat.4:17) Voorafgaand aan deze was het Oude Testament voor dat tijdperk al typologisch en anticiperend. Het Oude Testament tijdperk diende was als een “vroeger” (Maleachi 3:4 / vergelijk Jer.46:26 / Klaagliederen 1:7 / Amos 9:11 / Mic.7:14,20). De weg naar de “laatste dagen”, de periode ingeleid door de komst van Christus lag toen in hun onmiddellijke nabijheid. “Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft geschapen.” (Heb.1:1,2 Willibrordvertaling).
^^^^^^^^ A.M Berkhoff, De Christusregeering “En alle twijfel, of we hier wel aan een lichamelijke opstanding te denken hebben, wordt weggenomen door de voor geen tweeërlei uitlegging vatbare vermelding: 'Maar de overige der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren.' Dit 'niet weder levend worden' kan geen andere betekenis hebben dan: stonden niet op naar het lichaam; welnu, dan is het weder levend worden van deze bevoorrechte zielen een opstaan naar het lichaam uit de dood.
Rapport over de leer van Ds. A.M. Berkhoff “Waar Johannes hier enkel zielen ziet en die niet op aarde, maar in den hemel, waar de tronen staan, daar mogen wij er geen opgestane heiligen hier op aarde van maken, gelijk de Chiliasten doen. Neen, zij zijn als zielen, daar hunne lichamen nog in de aarde rusten, heerschers met Christus, een bewijs, dat zij door Christus' kracht en genade overwonnen hebben en nu wachten op het eindoordeel. Zij zijn niet dood, zooals de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 282 Reeds is hierdoor het wel wat afgezaagde argument tegen de eerste opstanding vervallen, n.l. dat Johannes 'de zielen' zag, en niet de lichamen. Afgedacht van de gewoonte, om het woord 'zielen' te gebruiken voor 'personen', bijvoorbeeld een stad met honderdduizend zielen, een gewoonte, die we ook in de Heilige Schrift vinden, Gen. 12: 5, 14: 21, Jes. 57: 16, Rom. 13: 1 (…) Ik zag de zielen, - daar zijn ze weer, daar komen ze uit hun zalige en heilige ongezienheid tevoorschijn, daar hebben ze hun lichaam weer herkregen, daar heeft 'het sterfelijke onsterfelijkheid, en het verderfelijke onverderfelijkheid aangedaan . . .' en ze leefden! (…) Wij moeten niet zólang over Gods Woord filosoferen, totdat de klare eenvoud is weggegaan achter onze sofismen! En ons daardoor de rijke vertroosting ontgaat, die bij een kinderlijk gelovig aannemen ons deel zou zijn geworden. Laat ons veel liever met dankbare verwondering opblikken tot deze hoogbevoorrechte gelovigen, en uitroepen: Wat mat Gij, Heere hun 'de schoonste plaats met ruime snoeren!' Ps. 16: 6. Bovendien, de gedachte aan een opstanding, voorafgaande aan de algemene opstanding vóór het laatste oordeel, is in de Schrift ook buiten de Openbaring niet vreemd. Of leeft niet Mozes, naast Henoch en Elia, die zonder sterven ten hemel werden genomen, met het opgewekte lichaam hierboven?” (blz.30)
wereld oordeelt, maar zij leven. Zij zijn niet machteloos en vernederd in de aarde, maar zij zijn krachtig in en met hun Koning, die overwonnen heeft. Vandaar ook de troost, welke uit dit gezicht voortvloeit voor de Kerk des Heeren. Dit leven en heerschen met Christus gedurende de duizend jaren, is dus een verklaring, dat het zóó zal zijn met allen, die in den loop der tijden in den Heere sterven, hetzij martelaren of niet. Openb. 14 : 13. Ds Berkhoff noemt dit argument, n.1. dat wij onder „zielen" lichaamlooze zielen hebben te verstaan, afgezaagd. Hij noemt liet doen van hen, die het zoo stellen, philosopheeren en spreekt van sofismen en dat is te begrijpen, want zouden wij hem mogen overtuigen, dat hier werkelijk geen personen, maar lichaamlooze zielen bedoeld worden, dan zou daardoor voor hem veel wegvallen en werd zijn positie wel zeer moeilijk. Om zijn stelling te verdedigen, dat „zielen" hier moet worden opgevat als vereenigd met lichamen, beroept Ds. Berkhoff zich op de Heilige Schrift, waarin de term „ziel" zoo vaak wordt gebruikt en dan noemt Ds. Berkhoff 1 Petri 3 : 20: waarin weinige, d.i. acht zielen behouden werden door het water" en dan zegt hij: „men zal dit wel niet zoo willen verklaren. dat alleen de „zielen" van Noach en de zijnen in de ark waren". Dit argument is wel zeer zwak, want in Openb. 20 wordt «gesproken van „de zielen" dergenen die onthoofd waren. Johannes zegt, dat hij de zielen zag van hen, die den marteldood Htierven en van hen, die den antichrist niet aanbaden.” (blz.46,47)
ONZE OPMERKINGEN: 1°) Wanneer we na de Wederkomst van Opb.1:7 nog een aards rijk leren dan gaan we een anticlimax leren die de Schrift niet kent. Want alles is volbracht!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 283
Nemen we als voorbeeld dat prachtige boek geschreven aan de Hebreeën. We zien daar wat door het éne offer van Christus is volbracht, waaraan niets moet toegevoegd worden en aan welks waarde niets mag afgedaan worden. Wij ontvingen hierdoor: Heb.3: 3 groter heerlijkheid dan in Mozes’ tijd 3: 3 groter eer dan verbond in Mozes 6: 9 betere dingen der behoudenis dan in de wet 7: 7 betere zegening (vergelijk verzen 17,18) 7:19 betere hoop dan deze onder de wet 7:22 beter verbond want Christus is een betere priester (vergelijk 4:15) 8: 6 betere beloften dan in de wet 8:10 een nieuw verbond 9:11 grotere tabernakel dan de zichtbare 9:23 betere slachtoffers (vergelijk verzen 14,15) 10:34 beter en blijvend bezit gezien Israël zovele malen afvallig is geworden 11:16 een beter hemels vaderland en niet op aardse basis 11:26 grotere rijkdom, zelfs een Koninkrijk 11:35 een betere opstanding want deze is voor de eeuwigheid 12:22 een nieuw Zion in de hemel 12:24 bloed dat beter spreekt dan welk onschuldig bloed er ook vergoten is 13:10 een nieuw altaar Wat kan een duizendjarig rijk daar nog aan toevoegen? Heeft Israël, en wij Heidenen met hen, het belangrijkste niet al ontvangen? En dat schrijft de auteur nota bene aan afstammelingen van Abraham, de echte vleselijke Joden. Wij Heidenen mogen daar alleen in meedelen omdat er juist, oh zo weinig Joden, die enige Messias hebben aangenomen. Dat is trouwens wat God van tevoren voorzie aan Abraham. 2°) Laten we ook wat zeggen over Elia die door A.M Berkhoff is genoemd met Mozes en Henoch. Is er iemand naar de hemel opgenomen vóór de tijd van Jezus? Moet iedereen sterven? Is Henoch gestorven? Vragen, vragen en nog eens vragen, maar! Henoch is vier keer genoemd in de Bijbel: Genesis 5:18-24 / Lucas 3:37 / Hebreeën 11:5 / Judas 4. De relevante feiten zijn deze: van zijn voorouders is hij de 7de van Adam. Dat hij “wandelde met God,” dat “God hem opnam” op de leeftijd van 365 en dat “God hem verwijderd heeft.” Maar voordat men zich bezeerd aan grove schendingen van exegese, is het nodig op twee verzen te wijzen uit het boek Hebreeën. Hebreeën 11:13: “In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.” Allen die ervoor zijn genoemd, ook Henoch, zijn volgens Paulus GESTORVEN.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 284 Hebreeën 11:39,40: “Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, 40 daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen.” Al dezen die genoemd zijn in deze lange lijst hebben wat hen als getuigenis beloofd was: NIET ONTVANGEN, dus ook Henoch niet. Hij is nu niet in de hemel bij God in het lichaam dat hij op aarde had. A.M Berkhoff geeft een inlegkundige uitleg aan zijn opmerking: “Of leeft niet Mozes, naast Henoch en Elia, die zonder sterven ten hemel werden genomen, met het opgewekte lichaam hierboven?” Neen, de Schrift zegt het niet! ^^^^^^^^ Twee citaten bij Hebreeën 11. Prof. Dr. H.M. van Nes, De brief aan de Hebreën en.... Tekst en uitleg, 1931. (Commentaar bij Hebreeën 11:8-16) [Staat op http://www.dbnl.org/] “In Abrahams leven komt het telkens uit, hoe zijn geloof het nauwste verband houdt met hetgeen niet gezien wordt. Het eerste blijk daarvan is de door hem betoonde gehoorzaamheid, toen God hem het bevel gaf zijn land te verlaten, Ge. 12 : 1--4, Ha. 7 : 2-4. Dan vestigt hij zich in het hem beloofde land, als een vreemde, een bijwoner; het is een vreemd land voor hem en de zijnen, ofschoon God het aan hem en zijn nakomelingschap als een erfelijke bezitting beloofd had. Zie voor Abraham Ge. 23 : 4, voor Isak 26 : 3, voor Jacob "35 : 12. Weder maakt de Schrijver nu een gevolgtrekking: het was niet het aardsche Kanaän, waarop Abraham zijn hoop had gevestigd, doch het hemelsche; het hemelsch Jeruzalem, waarop 12 : 24 wordt teruggekomen. Het is de stad met de fundamenten, in tegenstelling van de tenten in vs 9. Op de vervulling der aardsche belofte wachtte hij tevergeefs; zoo richtte hij in het geloof den blik op een hoogere vervulling. Dat geloof kwam ook uit in de verwekking van Isak, terwijl zoowel Abrahem als Sara boven den leeftijd waren, waarop een kind kan worden verwacht, Ge. 17 : 19, 21 : 2, Rm. 4 : 19. In het verhaal van Ge. 18 : 12 wordt overigens eer van het ongeloof dan van het geloof van Sara gesproken. De tekst is niet in orde; het volgende vers gaat door over Abraham, zoodat hij waarschijnlijk ook het onderwerp is in vs 11, wat wij dan ook in onze vertaling lieten uitkomen. Bovendien, het woord in het Gr. gebruikt — eigenlijk zaadstorting — kan alleen van den man gebruikt worden. Sara is vermoedelijk later in den tekst ingevoegd; misschien 12 ter wille van Ge. 18 : 11. Het geloof van Abraham nu is niet bedrogen uitgekomen; immers zijn nakomelingschap was buitengemeen talrijk, 13 Ge. 15 : 5, 22 : 17. Maar de ware vervulling der belofte heeft geen der vaderen in dit leven verkregen. Zij leefden als vreemdelingen en bijwoners op deze aarde (alleen voor Henoch had de Schrijver een uitzondering kunnen maken), gelijk zij zelf getuigden, Ge. 23 : 4, 27 : 9, welke woorden trouwens op aardsche verhoudingen betrekking hebben; zoo zijn zij dan in geloof gestorven zonder zien. Men vergelijke I Pt. 14 1 : 11, 12. Door zulke woorden nu van zichzelf te gebruiken toonen zij 15 duidelijk een vaderland te zoeken. Daarmede bedoelden zij niet het land, waarvan zij waren uitgegaan, daar zij gelegenheid genoeg had- 16 den om daarheen terug te keeren. Neen, het is het hemelsche vaderland, waarop zij het oog hadden gericht. Van zulke menschen, zulke geloovigen, die Hem aldus eeren door hun vertrouwen, wil God dan ook gaarne weten; Hij schaamt zich niet voor hen, noemt zich naar hen, Mk. 12 : 26. De stad, waarop zij wachtten, had Hij hun dan ook bereid.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 285 ^^^^^^^^ Dr. F.W. Grosheide, Hebreeën Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen, J.H. Kok, 1953, bij Hebreeën 11. [Staat op http://www.enigstetroos.org/] “13 In vs 13 staat de schrijver een ogenblik stil. Hij ziet de geloofsdaden van het oude voorgeslacht, hij ziet ook de vruchten. Hij wil even vastleggen, wat zich in dat alles openbaart tot lering der Hebreeën. Waarom hij dat hier juist doet? Waarschijnlijk, omdat de rij niet al te lang mocht worden, zonder ook eens op de toepassing te hebben gewezen. Misschien ook, omdat wat tot dusver van de aartsvaders was gezegd, feitelijk allen gold, het nu volgende slechts één en niet den anderen. Al die mensen, zo schrijft de brief, zijn gestorven , ze zijn heengegaan, ze hebben hun leven lang gestaan in het geloof, ze zijn volgens dat geloof, d.w.z. doorgaande in de lijn van dat geloof, maar toch ook niet verder komend, gestorven. Het schone is, dat ze dat hebben gedaan, hoewel ze al den tijd, dat ze op aarde waren, hetgeen God had toegezegd over het land, de nakomelingschap, den Christus, niet verkregen. Toch waren ze er niet vreemd aan, want ze zagen het met het geloofsoog uit de verte, ze wisten, dat het er was en komen zou, ze begroetten het, omdat het hun lief was en dierbaar. En daardoor en daarbij bekenden ze, dat deze aarde hun de eigenlijke woonplaats niet bood, dat ze elders thuis waren en hier slechts als vreemdeling vertoefden, niet maar in Kanaän, doch in de wereld. Treffend voorbeeld voor de Hebreeën, die verslapten, dreigden af te vallen van den levenden God, twijfelden aan de beloften, niet volhielden in het geloof! 14 Van zeggen was eigenlijk in het voorafgaande geen sprake geweest. Maar in erkennen kan spreken opgesloten liggen. De aartsvaders hebben het voor God beleden en voor elkander uitgesproken, dat ze het niet van de aarde verwachtten, maar van den hemel, dat ze geloofden niet in dit leven, doch eerst daarna de vervulling van Gods beloften te zullen zien. Dat zegt de schrijver nu concreet ten aanzien van een bepaald punt. De aartsvaders woonden als vreemdeling in Palestina. Maar ze zijn er niet toe gekomen om op aarde een vaderland te zoeken. Dat hebben ze getoond niet te willen doen, ze toonden het in woord en daad. Ze hebben niet gepoogd zich in Kanaän thuis te gevoelen, opgegeven de begeerte, die in elk hart leeft, om een eigen plek ter woning te hebben. Ze hebben [145] begrepen, dat Palestina hun vaderland niet worden kon, en dat God ook daardoor hun leren wilde het vaderland in den hemel te zoeken. Zo zijn ze zoekers gebleven, verwachtende, hun leven lang. Maar in het geloof vertrouwende, dat ze eens een vaderland zouden vinden. Ze hadden het nog niet, maar ze zouden het vinden, het ware vaderland.”
De
tot het Oude Testament
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 286
= het Nieuwe Testament Het kardinale punt van het onderzoek naar Bijbelse vervulling van profetie is: dat het Oude Testament en het Nieuwe Testament samen als één geheel DE openbaring van God zijn, voor ons vandaag. En dat ze beide verwijzen naar Jezus Christus? We zeggen terecht dat het Nieuwe Testament het Oude uitlegt en dat God zelf de uitlegger is van zijn woord. We geloven toch dat de betekenis en boodschap van eenzelfde goddelijke Auteur komt! Als dan in het Oude Testament en Nieuwe Testament een voortschrijdende wil van God zich opdringt is dat omdat we op die manier van God uitleg te horen krijgen van hoe zijn eerdere beloften vervuld zullen en moeten worden. En als “Beloften” vervuld worden aangaande: Israël als volk, de Koninklijke dynastie, de tempel en de dienst dan kan het zijn dat na die vervulling er een einde komt aan het een of het ander. Wil je voorbeelden: hier zijn ze:
Bijbelse aanwijzingen dat “voor eeuwig” niet wil betekenen dat iets niet zou kunnen ophouden te bestaan! Zal één van deze eeuwige dingen ooit ophouden te bestaan?
Besnijdenis
Hoe is “olam” vertaald in die teksten? (eeuwig, voor Wanneer is dat “voor eeuwig” altijd, eeuwigdurend, opgehouden? permanent) Gen.17:10-14
Gal.5:1-4 / Rom.2:28,29
Richteren 2:1 / Jesaja 24:5
Jer.31:31-34 = Heb.8:7-12 / Heb 8:13
Oude Verbond
Joodse Pesach Grote Verzoendag Loofhuttenfeest
Tabernakelkaarsen Tabernakel toonbrood Levitische priesterschap Aardse koning voor eeuwig Jona in de buik van de vis was “voor altijd” (eeuwig) Offers van dieren
Ex.12:14,24 Lev.16:30-31
Gal.4:9,10 (Col.2:16)
Lev.23:41-42 Lev.24:2-4 Lev.24:5-9
Heb.8:13-9:4
Ex.29:7-9
Heb.7:11,12
Spr.29:14
Wanneer de persoon sterft
Jona 2:6
Mat.12:38-41
Lev.7:36-38 / Deut.12:27-
Col.2:14
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 287 28 / Ex.29:42 Zal de planeet aarde zoals wij die nu kennen eeuwig duren?
10 geboden? Wekelijkse sabbatdag?
Pred.1:4 / Ps 78:69 / Ps.104:5
2 Pet.3:10-12 / Opb.20:11 / Opb.21:1,4,23 / Opb.22:5 / Heb.12:26-27 / 2 Cor.4:18
Deut.5:1-29 vooral vers 29
Rom.7:1-7
Ex.31:13-17
Col.2:16
Hoor ik iemand hardop zeggen: God heeft aan die dingen toch zaken verbonden die dat uitsluiten. Onder andere met deze uitdrukkingen: “voor duizend geslachten” of “voor alle geslachten.” Of "van generatie op generatie" in King James en NLT. "De verlossing die ik geef zal duren" in NetBible. Of "redding van generatie tot generatie" volgens de Amerikaanse King James. Maak echter de fout niet dat dergelijke zaken absolute “EEUWIGHEID” weergeven. Dat is niet zo 1 Kronieken 16:15 Wil 75: “15 Denk altijd aan zijn verbond, het gebod dat Hij gaf voor duizend geslachten,16 het verbond dat Hij sloot met Abraham en de eed die Hij Isaak zwoer. ” Jesaja 51:8 Wil 75: “8 Want zij zijn als een kleed dat door de mot wordt weggevreten, als wol, die door ongedierte wordt verteerd; maar mijn gerechtigheid is eeuwig, mijn heil geldt voor alle geslachten.” Let eens op voor onze uitleg. Als er staat voor duizend geslachten dan gaat het om een belofte aan Israël. Heb je ooit een uitgerekend hoeveel jaren dat is: duizend geslachten ? Waarschijnlijk niet, maar we gaan het toch eens doen. Nemen we voor het gemak de Septuagintachronologie en zetten daar het getal 10.000. Nemen we ook als verdere aanname dat er elke 20 jaar een nieuwe generatie komt. Dat wil zeggen dat er in een eeuw maar vijf generaties zijn. En in 1.000 jaar dan 50 generaties en in 10.000 zijn dat 500 generaties. Gezien dezen die in de duizendjarige regering geloven ook zeggen dat er nadien geen kinderen meer voorgebracht worden. “Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.” Mat.22:30. “Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods? Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen.” Marc.12:24,25. “maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen.” Luc.20:35. Zijn we aan het einde van onze berekeningen. We hebben 500 generaties tekort die God zou beloofd hebben. Is God fout? Als natuurlijk dat getal niet letterlijk is maar alleen maar bewijst dat God zijn volk niet laat uitsterven! Maar wij zijn nu al fout bezig: want we moeten niet beginnen bij de schepping van Adam en Evan maar vanaf het moment dat Israël bestaat, sinds die man zijn
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 288 kinderen heeft. Dat is dan in de Septuagintachronologie bijna 5.000 jaren ervan af nemen. Dus heb je er dan geen 10.000 jaren maar 5.000. En als je de chronologie neemt die men meestal neemt in de dispensatieleer dan gaan we beginnen in: 1792 - 1645 Jacob volgens site http://www.morgenster.org 1784/'83 geboorte van Jacob volgens http://www.chronology-b.nl 1813 Jacob en Ezau geboren volgens http://www.holyhome.nl Wat willen we zeggen: stop ermee alles trachten letterkijk uit te leggen. Er zijn tientallen voorbeelden te geven. En zeg niet dat de wet van Mozes nog niet is opgehouden: herlees het boek aan de Hebreeën toch. Stop met inventieve interpretaties die strijdig zijn met Gods laatste openbaring: en dat staat in het Nieuwe Testament. Zal God ons nog meer openbaren, ja maar dat zal later zijn. Nu moeten we het houden bij de zaken die we hebben. God laat niet met zich sollen als we daar wat gaan aan toevoegen of afnemen. Allen die over een toekomstig rijk spreken hebben meestal dit als titel van een of ander document: “Het Duizendjarig Vrederijk.” Rare titel omdat er niet zoveel over “vrede” sprake is. Als voorgerechtje citeer ik H. Bavinck die in zijn, ’Gereformeerde Dogmatiek’, deel 4, blz.636 schreef. “De sterkte van het Chilliasme schijnt nu wel het Oude Testament te zijn, maar feitelijk is dit niet zoo; het Oude Testament is beslist niet chilliastisch, het teekent in het Messiasrijk het voltooide Godsrijk, dat zonder einde is en eeuwig duurt, Dan.2:44, en dat door gericht, opstanding en wereldvernieuwing voorafgegaan wordt.” Maar een goede eeuw nadat Bavinck dit schreef zijn er wel al enkele gereformeerden die geen graten zien in een komend duizendjarig rijk. Walter Tessensohn, schreef een kritisch boekje over: ‘De vervangingsleer van de Israëltheologie Een commentaar op de brochure 'Onopgeefbaar verbonden', Uitgeverij W. Stonehens, 2012. We hebben het niet gekocht, ik moet ergens grenzen gaan stellen aan de boeken die binnenkomen, maar dank je wel om het zo mooi in te korten bij de voorstelling van het boek op: http://www.boekenroute.nl/gasten/gtn1Boek.aspx?BoekID=28814 “Dit boek is een commentaar op de brochure ‘Onopgeefbaar Verbonden’ dat in september 2011 verscheen en dat door het Israëlberaad werd samengesteld. Deze brochure werd aangeboden aan het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland en aan de predikanten en gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland. Het Israëlberaad houdt in haar stellingen en veronderstellingen onder andere geen rekening met de volgende zaken: o Men gaat eraan voorbij dat het Sinaï verbond door Israël werd verbroken (Jer. 31:32).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 289 o De consequenties van het verbreken van dit verbond, worden genegeerd, alsof het verbreken van een heilig verbond met God geen consequenties heeft. (Ex. 19:5; Deut. 28:15-65) o Israël is verworpen als uniek en uitverkoren volk van God. (Ex. 19:5; Jer. 31:32; Rom. 11:15;) De Joodse schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt zelfs dat God zich niet meer om Israël heeft bekommerd. (Hebr. 8:9) o Men ziet kennelijk niet dat, indien het oude verbond nog zou bestaan, het nieuwe verbond niet van kracht kan zijn! (Hebr. 8:7; Ef. 2:11-22) o De val van Israël is het verbreken van het oude verbond, waardoor het heil naar de heidenen kon gaan. (Rom. 11:11) o Dat zij (de Israëlieten) geliefden zijn om der vaderen wil en zij niet verstoten zijn, blijkt concreet uit het feit dat ondanks dat zij het oude verbond verbroken hebben, zij een nieuw verbond kregen in het bloed van de Messias. (Jer. 31:31-33) Zij hebben daar echter alleen dan deel aan, indien zij de Messias Jezus aannemen. o Joden worden op dezelfde wijze behouden als de heidenen. (Hand. 15:11) o De wortel van de edele olijf is Christus Jezus, de wortel Davids. (Op. 22:16) Ze geeft de plaats van Jezus Christus, aan een hardnekkig en ongehoorzaam volk. Het Israëlberaad valt voor haar stellingen terug op de kerkorde of wat in de PKN beleden wordt of beleden zou moeten worden, maar er is weinig tot geen Bijbelse onderbouwing. Het Israëlberaad brengt de vervangingsleer van de Israëltheologie, één van de grootste dwalingen van onze tijd.” Wat hier staat, daar kan ik volmondig amen op zeggen. We hebben dat thema in een lang relaas beschreven in onze studie ‘Tijdschrift israël en de kerk contra luther’ gratis verschenen 15 feb, 2016. (172 bladzijden A4) Op: https://issuu.com/guidofran/docs/tijdschrift_isra__l_en_de_kerk_cont
EEN DERDE BELANGRIJK PUNT: DE TEMPEL W.J. Ouweneel, heeft in zijn boek De toekomst van God. ‘Ontwerp van een eschatologie’ Heerenveen, Medema, 2012, niet minder dan 66 maal keer naar een tekst uit Ezech.40-48 verwezen. Voor hem is dat gedeelte Ezech.40-48 een verwijzing naar het herstel van de eredienst in het messiaanse vrederijk. En dat zal ná de parousie ingesteld worden (zie blz.54,55). In Jeruzalem zal er een nieuwe tempel gebouwd worden. In "Het Zoeklicht" van 26 juni 1999 schrijft Theo Niemeijer: "In deze derde tempel zullen nog wel offers gebracht worden, maar dan wel offers, die niet meer vooruitzien, maar terugzien op het volmaakte offer: Christus als het Lam van God aan het kruis van Golgotha." (blz.18) Die uitleg is voor ons enkele bruggen te ver! Leven we soms niet, sinds Jezus stierf aan het kruis, in de tijd dat er geen offers meer gelden? Waarom nog iets met bloed aan een “herbeleving” van Zijn offer willen vervolmaken? Dat doen we toch ook niet in de viering van “het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 290 laatste avondmaal.” We zetten als we nog aan rechtstreekse offers denken, dan Zijn bloed niet meer als het enige gedenkteken van de ware verzoening? Dan hoef je als je antwoorden correct zijn: niet meer denken aan dieren slachten? Als dan in Ezechiël de letterlijke tekst lijkt te spreken van/over echte offers dan kan dat alleen maar figuurlijk zijn! Of het spreekt van een fictieve tempel. Hier een reeks teksten (maar een klein gedeelte) van de oude SV: letterlijke offers die het offer van Jezus niet serieus nemen. Laat ons dat niet als een aanname voor de toekomst geloven! Ez.40:39: “En in het voorhuis der poort waren twee tafelen van deze, en twee tafelen van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer.” Ez.42:13: “Toen zeide hij tot mij: De kameren van het noorden, en de kameren van het zuiden, die voor aan de afgesneden plaats zijn, dat zijn heilige kameren, waarin de priesters, die tot den HEERE naderen, die allerheiligste dingen zullen eten; aldaar zullen zij de allerheiligste dingen henenleggen, en het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, want de plaats is heilig.” Ez.43:19: “En gij zult aan de Levietische priesteren, dewelke uit het zaad van Zadok zijn, die tot Mij naderen (spreekt de Heere HEERE), om Mij te dienen, geven een var, een jong rund, ten zondoffer.20 En gij zult van deszelfs bloed nemen, en doen het aan zijn vier hoornen, en aan de vier hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom; alzo zult gij het ontzondigen, en het verzoenen.21 Daarna zult gij den var des zondoffers nemen; en hij zal hem verbranden in een bestelde plaats van het huis buiten het heiligdom.22 En op den tweeden dag zult gij een volkomen geitenbok offeren ten zondoffer; en zij zullen het altaar ontzondigen, gelijk als zij dat ontzondigd hebben met den var.23 Als gij een einde zult gemaakt hebben van het ontzondigen, dan zult gij een var, een volkomen jong rund, offeren, en een volkomen ram van de kudde.24 En gij zult ze offeren voor het aangezicht des HEEREN; en de priesteren zullen zout daarop werpen, en zullen ze offeren ten brandoffer den HEERE.25 Zeven dagen zult gij dagelijks een bok des zondoffers bereiden; ook zullen zij een var, een jong rund, en een ram van de kudde, beide volkomen bereiden.26 Zeven dagen zullen zij het altaar verzoenen, en het reinigen, en zijn handen vullen.27 Als zij nu deze dagen zullen voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan geschieden, dat de priesters uw brandofferen en uw dankofferen op het altaar zullen bereiden; en Ik zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere HEERE.” Ez.44:27: “En ten dage, als hij in het heilige zal ingaan, in het binnenste voorhof, om in het heilige te dienen, zal hij zijn zondoffer offeren, spreekt de Heere HEERE.28 Dit nu zal hun tot een erfenis zijn: Ik ben hun Erfenis; daarom zult gij hunlieden geen bezitting geven in Israël; Ik ben hun Bezitting.29 Het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, die zullen zij eten; ook zal al het verbannene in Israël het hunne zijn.30 En de eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefofferen, zullen der priesteren zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten.31 Geen aas, noch wat verscheurd is van het gevogelte, of van het vee, zullen de priesters eten.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 291
Hebreeën hoofdstuk 9 geeft aan dat we alle offers, in een duizendjarig rijk, naar de prullenmand mogen verhuizen! Toen de HEERE stierf was dat bij “de voleinding van de wereld.” Gelieve daar niets verder aan toe te voegen. Hebreeën hoofdstuk 9: 24 Want Christus is niet binnengegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons, 25 en dat niet om Zichzelf dikwijls te offeren, zoals de hogepriester elk jaar in het heiligdom binnengaat met bloed dat niet van hemzelf is. 26 Want dan had Hij vanaf de grondlegging van de wereld dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij bij de voleinding van de eeuwen eenmaal geopenbaard om de zonde teniet te doen door het offer van Zichzelf. 27 En zoals het voor de mensen beschikt is dat zij eenmaal moeten sterven en dat daarna het oordeel volgt, 28 zo zal ook Christus, Die eenmaal geofferd is om de zonden van velen weg te dragen, voor de tweede keer zonder zonde gezien worden door hen die Hem verwachten tot zaligheid.
Ik kom nog even terug naar de dispensatieleer. In de derde versie van de Scofield Bible, van 2003, legt men duidelijk uit aan het begin van Ezechiël 40 dat alles wat volgt allemaal moet geschieden in een DUIZENDJARIG RIJK. En wat verder komen we op dit in kader gezet stukje theologie. Een theologie die tabula rasa (onder de mat veegt, niet letterlijk vertaald) maakt van het offer van Jezus. Men heeft het zonder schaamte over offers, en dan komt men vertellen in een andere optiek dat er op Gods heilige berg geen kwaad zal geschieden. Dierenoffers nadat Jezus stierf willen aanhouden als gedenkenis of wat dan ook is een aanfluiting van het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 292
christelijk verstand. Dat is de schaamteloosheid, bij gebrek aan Bijbelkennis omarmen.
We moeten op het zijspoor van deze nieuwe tempel nog wat zeggen over de aard van dat rijk: “hert vrederijk” zegt men in al de literatuur van de dispensationalisten: Jesaja 11 als groot voorbeeld van de betrokken teksten. Citeren van http://www.rejoicenow.nl/page/duizendjarig-vrederijk (opgenomen 11/03/2017) Artikel “Het duizendjarig vrederijk” “In Openbaring lezen we geen uitgebreid verslag over het duizendjarig rijk. Toch zijn er een aantal Bijbelboeken die een uitgebreide profetische beschrijving geven van het komende duizendjarige rijk, zoals Jesaja, Micha. Deze profetische hoofdstukken geven de complete geschiedenis weer van wat er gaat gebeuren met Israël en de volken. Zoals er in het boek Daniël een uitgebreide beschrijving staat van de verdrukking, zo is er vanuit het oude testament een goed beeld te vormen van het duizendjarig rijk.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 293 In het duizendjarig rijk zal er vrede heersen onder de heerschappij van Jezus. De wolf en een lam zullen samen weiden. Er zal geen kind zijn wat op jonge leeftijd sterft of een oude man die zijn dagen niet zal volbrengen. Zelfs de onrechtvaardige zal niet sterven voordat hij de leeftijd van 100 jaar heeft bereikt: “Daar zal niet meer zijn een zuigeling die maar enkele dagen leeft of een oude man die zijn dagen niet zal volmaken, want een jonge man zal sterven als een honderdjarige, maar een zondaar, al is hij honderd jaar, zal vervloekt worden.” Jes.65:20 “ En laten we even ingaan op Jesaja 65, de misbruikte tekst voor velen in de leer van de bedelingen! Hier moet ik voorafgaande naar Matthéüs 5:17-19 verwijzen die er wat mee te maken heeft: “17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. 18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is. 19 Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.” Dit slaat volgens mij op niets anders dan de hemel en aarde van de Joodse bedeling die is gestopt. Het is duidelijk - voor wie goed leest wat er in de Schrift staat - dat we niet meer onder de wet leven. Met Pinksteren kan de gelovige mens dat niet meer onderhouden, wat is afgeschaft is voor niemand meer geldig. We leven nu onder Gods genade. Het offer van Jezus Christus aan het kruis heeft dat bewerkstelligd. We gaan dat toch niet betwisten! Er is een andere hemel en aarde in de plaats gekomen van de wet van Mozes. Dus is dit gedeelte symbolisch en spreekt niet van een letterlijke hemel en aarde. In dit laatste deel van hoofdstuk 65, beschrijft de profeet de oprichting van “EEN nieuwe hemelen en EEN nieuwe aarde.” Waar zetten we dat in de geschiedenis? Op welk tijdstip? Wanneer gaat dat in vervulling en hoe merken we dat? Dat is volgens onze visie een symbolische beschrijving van de Messiasregering = het christelijke tijdperk. Er is een belangrijke reden waarom we dat zeggen! Als de mens leeft op de aarde, en deel heeft aan de zegeningen van de hemel, zijn dat dus uitdrukkingen geworden die een “geestelijke” omgeving beschrijven. Vandaar dat de “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” in dit geval louter de beschrijving is van de nieuwe wereld die de Mozaïsche periode zal vervangen. De “vroegere dingen,” dat wil zeggen, de elementen van het Mozaïsche-systeem, zullen verdwijnen. Jesaja 65:17 Wil 75 zegt: “en aan wat vroeger is geweest wordt niet meer gedacht, het komt niet meer in de gedachten op.” Paulus heeft een soortgelijke waarheid in 2 Corinthiërs 5:17 Wil 75 beschreven: “17 Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.” De nieuwe schepping wordt beschreven als een jubelende vreugde in Jeruzalem. Jesaja 65:18 Wil 75: “18 maar vreugde ga Ik voor u scheppen en jubel voor altijd; waarachtig, Jeruzalem wordt door Mij herschapen in een stad vol jubel met een bevolking vol blijdschap.” Dat gaat niet over het natuurlijke Jeruzalem maar spreekt van het geestelijke. ER is geen verwijzing naar een materiele plek, maar een geestelijke plaats. We de gelovigen die Jezus hebben aangenomen zullen zich met God verheugen. Het hemelse Jeruzalem waar vreugde is. De
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 294 gemeente van de Heer is het geestelijke NIEUWE volk. En het bestaat uit bekeerde Joden en wedergeboren heidenen. Er is geen parallellisme met de letterlijke stad. Dit Jeruzalem is een lichaam van mensen. Er zijn twee teksten in het Nieuwe Testament die dat duidelijk maken. Galaten 4:26 HSV: “6 Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.” Hebreeën 12:22 HSV: “22 Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen.” We geven u Jesaja 65: 17-25 in de versie van de Willibrord 75 om enkele zaken te verduidelijken. “17 Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; en aan wat vroeger is geweest wordt niet meer gedacht, het komt niet meer in de gedachten op: 18 maar vreugde ga Ik voor u scheppen en jubel voor altijd; waarachtig, Jeruzalem wordt door Mij herschapen in een stad vol jubel met een bevolking vol blijdschap. 19 Dan zal Ik jubelen om Jeruzalem en Mij verblijden om mijn volk; en snikken noch kermen worden er nog gehoord. 20 Er is geen zuigeling meer aan wie slechts een kort leven beschoren is, en geen grijsaard die zijn leven niet voltooit, want de jongste sterft als man van honderd jaar, en wie de honderd jaar niet bereikt wordt als vervloekt beschouwd. 21 Zelf wonen zij in de huizen die zij hebben gebouwd, en eten de vruchten van de wijngaard die zij zelf hebben geplant. 22 Zij bouwen niet meer wat een ander zal bewonen en planten niets aan, waarvan een ander eten zal. Want de levensdagen van mijn volk zullen even talrijk zijn als die van de bomen, en mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen. 23 Zij zullen zich niet moe maken voor niets, geen kinderen ter wereld brengen voor de verschrikking. Zij zijn een geslacht dat gezegend is door Jahwe, en hun nakomelingen met hen. 24 Nog voor zij roepen zal Ik hen antwoorden, terwijl ze nog spreken zal Ik hen verhoren.25 Dan grazen de wolf en het lam eensgezind, de leeuw eet dan hooi zoals het rund, terwijl de slang zich voeden zal met stof. Niemand zal nog kwaad doen of onheil stichten op geheel mijn heilige berg, zo spreekt Jahwe.” Het geluid van geween zal verdwijnen (19). Deze taal roept ons op: als christenen moeten we niet droevig zijn en geen verdriet hebben, ook niet bij de dood. Daar gaat Paulus op in met de woorden in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen. Als we tranen hebben laten ze zijn omwille van het koninkrijk en onze broeders die vervolgd worden. Wanneer we dit schrijven zijn in Egypte twee Koptische kerken aangerand door moslim-strijders! We zoeken troost niet voor persoonlijk gewin maar voor anderen zie Handelingen 20:31 / Philippenzen 3:18. We moeten blijven benadrukken dat we in de vreugde zijn opgenomen van die nieuwe sfeer. Onder de gelovige gemeenschap van christenen zijn we als in een nieuwe wereld: we zijn Gods kinderen en leven in één familie. De strekking van Jesaja 65:20 schept het beeld dat het totaal anders is dan vroeger. In deze toestand, van de nieuwe hemel en nieuwe aarde, denken we niet aan vroeger maar aan de kwaliteit van Gods rijk onder ons. Tijd is voor ons nu van de aard als deze waar YaHWeH mee rekent, want bij Hem is duizend jaren als een dag, en omgekeerd (zie Psalm 90:4 / 2 Petrus 3:8). Hij meet de activiteiten niet per jaar maar door de voltooiing van de verschillende aspecten van Zijn doelstellingen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 295 De tekst in Jesaja geeft mooie beelden als van een leeuw en een lam die vredig naast elkaar leven. We moeten dat niet misbruiken. En ook Jesaja 11:6 niet: “De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen kan ze hoeden.” De enige maal dat lam en leeuw met elkaar nog eens terugkomen in de Bijbel is in de beschrijving van Jezus van Nazareth: Hij is Leeuw en Lam tegelijkertijd. Openbaring 5:5 HSV: “5 En een van de ouderlingen zei tegen mij: Huil niet. Zie, de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel van David, heeft overwonnen om de boekrol te openen en zijn zeven zegels te verbreken.” Openbaring 5:12 HSV: “12 En zij zeiden met luide stem: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging.” Maar een zondaar - ook dat beeld zit in Jesaja - ongeacht de lengte van zijn dagen, is vervloekt. De zondaar moet al de gevolgen van zijn eigen daden ondergaan. Hij sterft in zijn zonden, ook als hij een hoge leeftijd heeft bereikt. De geestelijke welvaart is in menselijke tremen beschreven= goddelijke taal zouden we niet begrijpen! Een zeer ongewone tekst die alles wat samen gebonden heeft: het koninkrijk, Gods Jeruzalem en de komst van een nieuwe wereld is Hebreeën 12:26,27 Wil 75. In dat gedeelte zijn ook de sleutels aangegeven van het wettische systeem van Mozes dat zal ophouden het is geschud en uit elkaar gevallen. Nu is er een totaal nieuw verbond gemaakt en is er een nieuw Jeruzalem: waar de gelovigen in Jezus naar toe trekken. “22 Neen, gij zijt genaderd tot de berg Sion en de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en de duizendtallen engelen, de feestelijke 23 en plechtige vergadering van de eerstgeborenen die in de hemel zijn ingeschreven, tot God, de rechter van allen, en de geesten der rechtvaardigen die de voleinding bereikt hebben, 24 tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, wiens vergoten bloed iets beters afroept dan het bloed van Abel. 25 Weigert niet naar zijn stem te luisteren! Zij die weigerden te luisteren naar de godsspraak die op aarde sprak, slaagden er niet in te ontsnappen; hoe zouden wij dan ontsnappen, als wij ons zouden afwenden van Hem die uit de hemel spreekt? 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen beven, nu geldt zijn belofte: Nog eenmaal zal Ik de aarde doen beven, en niet alleen de aarde, ook de hemel. 27 De uitdrukking nog eenmaal en dan niet meer wijst op een verandering van de geschapen dingen die aan het wankelen worden gebracht; wat niet wankelt zal blijven. 28 Ons is een koninkrijk gegeven dat niet wankelt. Laten wij daarom God danken en Hem aanbidden zoals Hij het verlangt: met eerbied en ontzag.” Gaat het hier om een letterlijk beven van de aarde? Dat lijkt mogelijk maar het is het niet! Dat is omdat de geciteerde tekst in figuurlijke betekenis staat. Het is een gedeelte overgenomen uit Haggaï. In Haggaï 2:21,22 Wil 75 heeft God zelf een geestelijke betekenis gegeven aan die tekst: “21 Zeg tegen Zerubbabel, de landvoogd van Juda: Ik ga hemel en aarde in beroering brengen, 22 koningstronen omverwerpen, de machtige koninkrijken van de volkeren breken, de wagens omverwerpen, met degenen die erop rijden. De paarden zullen omkomen en de ruiters met hen. Zij zullen vallen door het zwaard van hun strijdmakkers.” Het schudden van de hemelen en de aarde, is hier verbonden aan de omverwerping van koninkrijken en personen die met recht over mensen of zaken regeren. Maar ze zullen verdwijnen en niet meer zijn.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 296 Over Jesaja 11, we komen erop terug, kunnen we kort dit zeggen. Het is een lievelingsprofetie van wie in de duizendjarige regering geloofd. In H.L. Wilmington, ’Book of Bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.283, 284 vinden we volgende verwijzingen: ”De oorspronkelijke vloek op de schepping zal ophouden (zie Gen.3:17-19)” met de verwijzing naar Jes.11:6-9. ”De wolf, lam en leeuw zullen bij elkander liggen” met de verwijzing naar Jes.11:6,7. ”Een klein kind zal er spelen met slangen” met de verwijzing naar Jes.11:8. Maar uit één oogopslag naar de verwijzingen in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966, blijkt dat daar vanuit het Nieuwe Testament geen aanleiding toe is. Alles behalve deze verzen 6-9 in Jes.11 hebben een verwijzing (of meerdere) in het N.T.. We lezen daar: Vers. Jes.11:1
Citaat. Mat.2:23 Hand.13:23 Heb.7:14 Opb.5:5 Opb.22:16 11:2 Eph.1:17 1 Pet.4:14 11:3 Joh.7:24 11:4 Joh.7:24 Eph.6:17 2 Thes.2:8 Opb.19:11 11:5 Eph.6:14 11:10 Rom.15:12 Opb.5:5 Opb.22:16 Nestle / Aland hebben verder nog: Jes.11:2 = Opb.5:6 en Jes.11:4 = Opb.22:16. Een duidelijk punt is hier dat deze profetie in vervulling gaat voorafgaande aan de Wederkomst van de Heer. En het heeft ook geen letterlijke uitleg gekregen in de verwijzingen van het NT. En bedenk: ook niet in het boek Openbaring, het is nergens in dat boek te vonden! De vervulling wordt op figuurlijk en geestelijk vlak uitgelegd. Het heeft betrekking op de kerk van Jezus waarin Joden én Heidenen ”volgens de beloften aan de vaderen gedaan” deel hebben aan Gods ontferming over de zondaar (Rom.15:7-13). Vijanden zoals kat en hond, zoals leeuw en lam of schaap en wolf leven in vrede naast elkaar. Dat wil zeggen dat mensen die natuurlijke vijanden zijn, vanuit ras, stand of sekse in de gemeente van de Heer in vrede naast elkaar leven. Op Gods heilige berg, in Zijn gemeente, sticht men geen verderf en is er een volheid van kennis zonder weerga (Gal.3:28,29). Een andere binding dan deze figuurlijke en symbolische uitleg van Jes.11:1-10 wordt in het N.T. niet gemaakt. Een letterlijke uitleg eraan geven - ook als die slechts in de duizendjarige regering plaats heeft - is niet op Bijbelse grondslag te bewijzen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 297
Trouwens het beeld dat we geschetst krijgen in Jes.11 over de dierenwereld is in tegenstrijd met een andere profetie die over dezelfde periode spreekt. Dat is Jes. 35:8,9. Beiden neven elkaar gelegd zijn niet te rijmen wanneer we het letterlijk gaan interpreteren. Maar dat is geen probleem gezien het niet gaat om een letterlijke zaak. Beiden gaan over geestelijke beschrijvingen. Beide trachten voor ons menselijk begrip iets te zeggen van datgene wat we moeilijk kunnen begrijpen. En hoe moet je dan uitleggen dat in het duizendjarig rijk nog mensen zullen sterven volgens de aangehaalde teksten in dit verband. Zo o.a. Jes.11:4 / 65:20 / Zach.14:17-19. Dieren die symbolisch mensen voorstellen is ook iets waar we niet moeten over vallen. Men kan dat regelmatig terugvinden in de Schrift. We geven enkele voorbeelden. De koningen van Assyrië en Babylon zijn ”leeuwen” (Jer.4:7 / 50:17). De prinsen van Israël zijn ”briesende leeuwen” en hun rechters ”wolven” (Zef.3:3). De prinsen van Israël zijn ook op een andere plaats ”welpen” genoemd van een leeuwin (Ezech.19:1-9). Vijanden van David worden vergeleken met ”stieren” (Ps.22:12). Bepaalde personen worden door Amos vergeleken als ”koeien van Basan” (Amos 4:1). Jezus vergelijkt sommigen als zijn ze ”wolven” (Mat.7:15 / 10:16). En Paulus spreekt over valse leraren als ”wolven” (Hand.20:29). Bijbelse symboliek is bij tijd-en-wijle niet zo gemakkelijk. Gelukkig ook niet altijd moeilijk want zaken uitleggen worden meestal beperkt tot de context. Mensen en personen van soms zeer verschillende aard worden vergeleken met hetzelfde ding, bijvoorbeeld een leeuw. De reden is eenvoudig: een leeuw meestal is vooral getypeerd door zijn onweerstaanbare macht en destructieve aard, Maar veel dingen werden vergeleken met een leeuw. Dat beeld kan: Personen omvatten: God (Job 10:16 / Job 38:13 / Jeremia 49:19) Jezus (Openbaring 5:5 en is dezelfde context ook een Lam) Israël (Numeri 23:24 / Numeri 24:9) De stam van Gad (Deuteronomium 33:20) Boze mensen (Numeri 17:12 / Numeri 22:13) Valse profeten (Ezechiël 22:25) De ambtenaren in Jeruzalem (Zephania 3:3) Joachaz een koning van Juda (Ezechiël 19:3) Wereldmachten: Babylon (Jeremia 4:7) Egypte (Ezechiël 32:2) Vijanden van Israël (Jeremia 2:15) De duivel: Satan is een briesende leeuw, vervolger van de gemeente (1 Pet.5:8).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 298 Maar ook dan zal men nog opmerken: er is toch niet zoveel vrede in de kerk(en)? Laten we daar het antwoord op geven dat Paulus gaf en waaraan we niet moeten twijfelen of het correct is. Hij zegt in Rom.15:12,13 het volgende: ”En verder zegt Jesaja: Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen. De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes” (wij onderlijnen). De twee Schriftuurplaatsen die Paulus gebruikt ter ondersteuning van zijn argument zijn de volgende; Jes.32:17,18 en Jes.55:12. Daar lezen we dan: ”En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust... Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden; de bergen en de heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich en alle bomen des velds zullen in de handen klappen” (wij onderlijnen). Jesaja moet dus niet vervuld worden in een nog komend vrederijk. We moeten geloven wat Paulus zegt: we leven thans met beide voeten in het vrederijk. De vrede van de Messias, ook voor de heidenen is een zaak van het heden en niet van de toekomst. En daarom mogen we herhalen wat Paulus zegt zonder dat iemand het mag in twijfel stellen. Wie dit doet zal het met Paulus aan de stok krijgen! Of denkt u dat Paulus géén goede kijk had op deze profetieën? Daarom bij wijze van formule: het geestelijk Vrederijk van de Messias in Jes.11 = Rom.15:12 = de gemeente. Allen die een toekomstig herstel van Israël en een duizendjarige regering prediken, spreken van paradijselijke toestanden van dat “Rijk Gods.” Favoriete teksten zijn Jes.2:1-5, Jes.11:1-10 en Micha 4:1-3. Deze teksten kunnen echter niet verwijzen naar zo een duizendjarig rijk. Want na dat rijk volgt nog een catastrofe en een opstand tegen God. Maar het beeld van de profeten zegt dat er in Gods vrederijk géén dood is of leed enz... zal zijn. Er zal géén kwaad geschieden op gans de heilige berg Gods. Nu is het beeld uit Openbaring 20:7-10 daarmee niet in overeenstemming te brengen. Gods volk komt onder de volle lading van Satans haat te leven voor een kleine tijdsspanne. Daarom kunnen de profetieën die men in dat verband aanhaalt niet als een duizendjarige regering in de toekomst worden uitgelegd. Het Koninkrijk is geen zaak van woorden maar van kracht (1 Cor.4:20). Het koninkrijk is eeuwig; niet slechts voor 1000 jaren (2 Pet.1:11). En nog een andere opmerking over Jes.66:19-21 een tekst die ook misbruikt word. Aangehaald uit de NBG: “Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken - naar Tarsis, Pul en Lud, die den boog spannen, naar Tubal en Javan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien - opdat zij mijn heerlijkheden onder de volkeren verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor den HERE; vop paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in een vaatwerk naar het huis des HEREN brengen. En ook uit hen zal IK er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de HERE” (wij onderlijnen). Het gaat erom dat God zich uit de heidenen een priestergeslacht zal verzamelen evenals dat er is onder het volk Israël. Dat slaat niet op de duizendjarige regering. Het is thans in deze tijd sinds Pinksteren - en vooral sinds
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 299 Cornelius - dat God zich een priestergeslacht zoekt uit gelovige Joden en gelovige Heidenen. Duidelijker kan het niet staan in 1 Pet.2:5,9. Ook Jes.56:7,8 zegt dat de HERE Joden en Heidenen samen vergaderd. Sinds wanneer? Allemaal sinds Pinksteren volgens Rom.11:15 en Opb.1:6. We hebben daarvoor geen duizendjarig rijk, of een herstel van een nieuwe tempel nodig, integendeel het zou het voorafgaande werk van God onderschatten en minimaliseren. In het OT werd dus degelijk de gemeente al voorspeld en dat in tegenstelling tot de uitspraken van wie in de bedelingen geloven. Wat heeft Jezus, mijn Christus gedaan voor mij en ons: voor bekeerde joden en bekeerde heidenen. Het is duidelijk dat we niet de wet van Mozes nodig hebben om gerechtvaardigd te worden, of hopen eigen werken moeten verzetten, of ons lichaam te geven. We geven er wel enekel teksten bij in HSV, lees met aandacht en bedenk eens : wat zou een herstel van een wet van Mozes daar nog kunnen aan toevoegen in een duizendjarig rijk. En wees eerlijk in je antwoord of lees de teksten opnieuw, een greep uit wel hondred in dezelfde aard. Romeinen 3:21: “Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd.” Romeinen 3:22: “namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.” Romeinen 3:26: “Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is.” Galaten 2:16: “weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.” Galaten 2:20: “k ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.” Galaten 3:21: “Is dan de wet in strijd met de beloften van God? Volstrekt niet! Want als er een wet gegeven was die in staat was levend te maken, dan zou de gerechtigheid werkelijk uit de wet zijn.” Galaten 3:22: “Maar de Schrift heeft alles onder de zonde opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof in Jezus Christus.” Epheze 3:12: “in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem.” Philippenzen 1:11: “vervuld met vruchten van gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van.” Philippenzen 3:9: “en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof.” 2 Timorthéüs 2:19: “Toch blijft het vaste fundament van God staan, met dit zegel: De Heere kent wie van Hem zijn, en: Ieder die de Naam van Christus noemt, moet zich ver houden van de ongerechtigheid.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 300 Hebreeën 12:2: “terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.” Openbaring 2:13: “Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is. U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, Mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 301
APPENDIX 1: HEIDENEN REEDS VOLK VAN GOD IN HET OUDE TESTAMENT De profetische betekenis van Israël in de wereldgeschiedenis en het ontstaan van het christendom willen we niet onderschatten. Mogen we ook niet doen, dat zou het herschrijven van de geschiedenis vragen. Maar er is toch wel iets dat in het goede perspectief moet gezien worden. God is niet gestopt met de uitverkiezing van Israël en is dan op Zijn lauweren gaan rusten. Dat was de aanloop van een groter iets, nu gaat het om dit: geloof in Jezus als de Messias en vervuller van Israëls profetieën. Sinds Pinksteren zitten we in een essentiële wijziging in de “story” van de wereld en van Israël. Als we naar het Oude Testament gaan en daar blijven hangen zonder verder te gaan, dan hebben we een belangrijk kenmerk gemist! Het is de christelijke uitleg van het Oude Testament dat nu juist dit boek levend houd. Als commentatoren Christus niet zien als de kern en sleutel van de oudtestamentische geschriften, dan zijn ze niet in staat de ware toedracht van Israëls profetieën te begrijpen. Volgens Paulus is de centrale waarheid van het Oude Testament niet Israël en ook niet haar nationale toekomst. Kijk eens naar de bewijzen: 2 Corinthiërs 3:14 Wil 95: “14 Maar hun denken raakte verstard, want tot op de dag van vandaag is diezelfde sluier aanwezig als zij lezen in het oude verbond. Hij wordt niet weggenomen, omdat alleen Christus hem laat verdwijnen. ” Galaten 3:16 Wil 95: “16 Nu zijn de beloften aan Abraham gedaan en aan zijn nageslacht. (Het woord staat in het enkelvoud, niet in het meervoud: ‘en aan uw nageslacht’, en dat nageslacht is Christus.)” Romeinen 16:25-27 Wil 95: “Aan Hem die de macht heeft u sterk te maken – volgens het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig, volgens de openbaring van het geheim dat eeuwenlang verzwegen bleef 26 maar nu is onthuld, en dat aan de hand van profetische geschriften krachtens de opdracht van de eeuwige God is meegedeeld aan alle heidenvolken, om hen te brengen tot gehoorzaamheid aan het geloof – 27 aan Hem, de enige, alwijze God, zij de heerlijkheid, door Jezus Christus tot in alle eeuwigheid! Amen” Philippenzen 3:3-10 Wil 95: “ 3 Want wij zijn de besnedenen, wij die God aanbidden in de Geest, onze roem zoeken in Christus Jezus en niet op onszelf vertrouwen, 4 hoewel ik met recht en reden op mezelf zou kunnen vertrouwen. Als anderen menen op zichzelf te kunnen vertrouwen, dan ik zeker: 5 ik ben besneden op de achtste dag, ik behoor tot Israëls geslacht, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren en getogen Hebreeër; naar de wet ben ik een farizeeër, 6 wat mijn ijver aangaat een vervolger van de kerk, en wat betreft gerechtigheid op grond van de wet ben ik volmaakt. 7 Maar wat winst voor mij was, ben ik omwille van Christus gaan beschouwen als verlies. 8 Sterker nog, ik beschouw alles als verlies, want het kennen van mijn Heer Christus Jezus gaat alles te boven. Om Hem heb ik alles prijsgegeven, en ik beschouw alles als vuilnis als het erom gaat Christus
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 302 te winnen 9 en één te zijn met Hem; mijn gerechtigheid steunt niet op de wet maar op het geloof in Christus: zij komt van God en steunt op het geloof. 10 Ik wil Christus kennen, de kracht van zijn opstanding en de gemeenschap met zijn lijden; ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn dood ” Israël en haar nationale toekomst is dus niet de sleutel om die serie oude boeken te verstaan. Integendeel het is veeleer: Jezus, de Messias, de Verlosser van de wereld. En Hij is ook nog de Heer van Israël. We voegen er ook aan toe: de nationale toekomst van Israël is ook nu/ heden/vandaag NIET de hoofdmoot van de profetie in het Oude Testament. De grote nadrukt van de waarheid in het Nieuwe Testament is: Gods de belofte aan Abraham werd vervuld in Jezus. Want er staat in Hebreeën 7:18-19 Wil 95: “18 Het bestaande voorschrift werd afgeschaft omdat het krachteloos en zonder nut was 19 – de wet heeft trouwens in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – en werd vervangen door hoop op iets beters, die ons dichter bij God brengt.” Het getuigenis van de apostelen en andere schrijvers van het Nieuwe Testament is dus: de oudtestamentische beloften zijn in Jezus vervuld. Van een vervulling van herstel in een letterlijk Israël gaat men niet spreken: het is op een hoger niveau gebracht. Het verbond met Israël is door Christus totaal vernieuwd in een “beter verbond” (Hebreeën 7:22). Het is gekoppeld aan een “betere hoop” (vers 19). En het ENIGE offer dat Jezus bracht heeft de weg vrijgemaakt voor zowel gelovige Joden als gelovige heidenen. En dan niet geloven in wat Mozes bracht maar het geloof in die Christus, dat is het ware geloof. Hebreeën 8 gaat dat in het lang en het breed uitleggen en er de bewijzen voor leveren. De wet van Mozes was geen echt redmiddel: het verwees naar de realiteit van het offer van Christus. De volledige theologische betekenis ligt vast in de geschiedenis van Jezus. Wanneer we de Bijbelse typologie vaststellen is behalve dat Christus het antitype is van de offers die geslacht werden: maar ook de gemeente van Christus en het verenigd zijn met Hem heeft een karakter van beeld en tegenbeeld. In het tegenbeeld heeft God in zijn verlossend voornemen alle gelovigen in Christus verenigd. Dat Christus en de gemeente van de Heer - bekeerde joden en bekeerde heidenen - het goddelijke doel van Israëls uitverkiezing zijn, was al aangegeven in de geschriften van de profeet Jesaja. Daarom moeten we naar iets op zoek gaan namelijk dat: In het Oude Testament
heeft de naam Israël meerdere betekenissen. En daar zit de sleutel waarom in het christendom zoveel bekeerde heidenen zijn en minder joden met een stamboom. De allereerste keer dat het woord “Israël” gebruik is in de Bijbel, vinden we in Genesis 32. Daar is de verklaring, de oorsprong en de betekenis van deze nieuwe naam uitgelegd. Het begon met Jakob die op het punt stond om Kanaän binnen te trekken maar heeft schuldgevoelens, hij heeft tijdens zijn leven enkele misstappen gezet. Hij heeft een worsteling gehad met een onbekende “Man” en die bleek over bovennatuurlijke krachten te beschikken. (Genesis 32:29) Jakob smeekt deze Man om zijn zegen, hij moet het onderspit delven. En het antwoord luidde: Genesis 35:9-10 Wil 95: “9 Toen Jakob uit Paddan-Aram terugkeerde, verscheen God hem opnieuw en sprak deze zegen over hem uit: 10 ‘Uw naam is wel Jakob, maar voortaan zult
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 303 u geen Jakob meer heten, maar Israël.’ Zo gaf Hij hem de naam Israël.” Zo gaf de MAN (God) hem de nieuwe naam “Israël.” De nieuwe naam is dus van goddelijke oorsprong. Hosea heeft Jakobs worsteling als een worsteling “met God,” beschreven: Hosea 12:3-4 Wil 95: “3 De heer heeft een aanklacht tegen Juda, om van Jakob rekenschap te vragen voor zijn gedragingen; naar zijn daden zal Hij hem vergelden. 4 In de moederschoot heeft hij zijn broer bedrogen, man geworden, vocht hij met God. ” Later geeft Hosea nog een andere interpretatie aan de naam! De profeet reikt aan zijn lezers die naam als een beeld van “Godsvertrouwen.” Het voorbeeld van de aartsvader is een beeld tot navolging. En de afvallige stammen van Israël zouden daar een voorbeeld aan moeten nemen. Samaria = de 10 stammen zijn trouwens de afvallige kinderen van de aartsvader. Hosea 14:1-3 Wil 95: “1 Samaria moet voor zijn schuld boeten, omdat het opstandig is tegen zijn God. Zij zullen omkomen door het zwaard, hun zuigelingen worden te pletter geslagen, hun zwangere vrouwen opengereten. 2 Bekeer u, Israël, tot de heer uw God, want over uw schuld bent u gestruikeld. 3 Kom met uw woorden als gave, bekeer u tot de heer en zeg Hem: ‘U vergeeft toch alle schuld; aanvaard ook onze goede wil: wij zullen onze woorden als offerdieren geven.” Hier krijgt men dus een link van het waarachtige volgen van God en de manier waarop het niet mag gedaan worden: zoals de afvallige stammen. Met andere woorden, de worsteling van Jakob met God wordt naar voren gebracht als een prototype van het ware Israël, als het normatieve voorbeeld voor het huis van Israël om Gods Israël te worden. Hosea 12:3-6 Wil 95: “3 De heer heeft een aanklacht tegen Juda, om van Jakob rekenschap te vragen voor zijn gedragingen; naar zijn daden zal Hij hem vergelden. 4 In de moederschoot heeft hij zijn broer bedrogen, man geworden, vocht hij met God. 5 Hij vocht met een engel en hij overwon. Schreiend vroeg hij Hem toen om een gunst. In Betel ontmoette hij God en daar sprak hij met Hem. 6 Hij, de heer, de God van de machten: heer is zijn naam!” Hosea 14:1-3 Wil 95: “1 Samaria moet voor zijn schuld boeten, omdat het opstandig is tegen zijn God. Zij zullen omkomen door het zwaard, hun zuigelingen worden te pletter geslagen, hun zwangere vrouwen opengereten. 2 Bekeer u, Israël, tot de heer uw God, want over uw schuld bent u gestruikeld. 3 Kom met uw woorden als gave, bekeer u tot de heer en zeg Hem: ‘U vergeeft toch alle schuld; aanvaard ook onze goede wil: wij zullen onze woorden als offerdieren geven.”
Samaria de vereniging van de 10 stammen-afstammelingen van aartsvader Israël, is schuldig. Ze zijn in opstand gekomen tegen de vertegenwoordigers van God in Jeruzalem. Het zullen verschrikkelijke tijden worden: de mannen zullen omkomen in de strijd, kleine kinderen worden
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 304 doodgeslagen en de zwangere vrouwen opengereten. Dan klinkt het nog: “Keer terug, Israël” naar de HEER, je God! Door zijn eigen wandaden is de staat ten val gekomen. Kom met woorden van berouw en keer terug naar de HEER. Als ze dan tot hun God zeggen: ‘Vergeef ons al onze misdaden’ dan zal alles nog niet verloren zijn! De profetieën van Jesaja uit de hoofdstukken 40-66 beloven het herstel van Israël na de Assyrisch-Babylonische ballingschap. De profetische focus is niet uitsluitend gericht op de twee/drie stammen die niet meegegaan zijn met de 10 andere. Voor alle kinderen van Jakob/Israël. Jesaja voorziet zelfs dat onder het Israël dat HERSTELD word na de ballingschap: enkele niet-Israëlieten (hoeveel is niet gesuggereerd) ervoor gekozen hebben om God te aanbidden. En ze zullen SAMEN bijeen vergaard worden. En van twee klassen van mensen, vreemdelingen en eunuchen die volgens de wet van Mozes het staat in Deuteronomium 23:1-3 - de toegang verboden was tot de aanbidding van God ze zijn nu welkom om te aanbidden. Tot zelfs in de nieuwe tempel op de berg Sion en er is maar één voorwaarde: dat zij de sabbat van de Heer onderhouden en aan Gods verbond in hun leven alle voorrang geven. We zetten die teksten hier onder, een oogopener. Israël is uitgebreid met heidenen! Deuteronomium 23:1-3 Wil 95: “1 Een man mag niet trouwen met een vrouw van zijn vader; hij mag het dek van zijn vader niet opslaan. 2 Iemand die door kneuzing is ontmand of van wie het lid is afgesneden, heeft geen toegang tot de gemeente van de heer. 3 Een bastaard heeft geen toegang tot de gemeente van de Heer; zelfs zijn nakomelingen tot de tiende generatie hebben er geen toegang.” Jesaja 45:20-25 Wil 95: “20 Verzamel u en treed aan, kom dichterbij, u, volken die zijn ontkomen: zij die rondgaan met hun beelden van hout zijn onwetenden, zij bidden tot een god die niemand redden kan. 21 Zet uw argumenten voor ons uiteen, laat hen samen overleggen. Wie heeft dit vroeger aangekondigd, en vooraf bekendgemaakt? Ben Ik dat niet, de heer? Er is geen andere god dan Ik alleen, buiten Mij bestaat geen god die rechtvaardig is en redt. 22 Wend u tot Mij, en laat u redden, alle uithoeken van de aarde; want Ik ben God en niemand anders. 23 Bij Mijzelf heb Ik gezworen, dat recht voortkomt uit mijn mond; een woord dat niet verloren gaat: voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal bij Mij zweren.’ 24 ‘De heer alleen’, zo zal men zeggen, ‘beschikt over rechtvaardigheid en kracht.’ Vol schaamte zullen al diegenen tot Hem komen die vroeger tekeergingen tegen Hem. 25 Door de heer overwint heel Israëls geslacht; en vol trots zal het Hem roemen.” Jesaja 56:4-7 HSV: “4 Want zo zegt de HEERE over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen, verkiezen wat Mij behaagt,en vasthouden aan Mijn verbond: 5 Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dan die van dochters; een eeuwige naam zal Ik ieder van hen geven, een naam die niet uitgewist zal worden. 6 En de vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn; allen die de sabbat in acht nemen, zodat zij hem niet ontheiligen, en die aan Mijn verbond
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 305 vasthouden: 7 hen zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken.” Jesaja 56:3 Wil 95: “3 De vreemdeling die zich bij de heer aansluit hoeft niet te zeggen: ‘De heer houdt mij zeker afgezonderd van zijn volk.’ Ook de castraat mag niet zeggen: ‘Ik ben maar een dorre boom.’” Wanneer heidenen, vreemdelingen dus die niet van Gods volk zijn, zich in geloof aansluiten bij de God van Israël zoals Jesaja 56:3 hierboven zegt, zal de God van Israël hen “een eeuwige naam” geven (vers 5). Jesaja geeft dus de toelichting van wat in de beloften aan Abraham al stond: hoe God een handreiking naar de wereld doet. De universele roep van God gaat in vervulling: God heeft een nieuw Israël geschapen. Dit nieuwe onderscheidende kenmerk van dit Israël volgens de normen vastgelegd in die late hoofdstukken van Jesaja is nu aan een eerste voltooiing gekomen. Het gaat niet meer om een directe afstamming van Abraham te zijn, maar het geloof van Abraham te aanvaarden als redmiddel. Gelovige heidenen die dus de aanbidding van YaHWeH hebben aangenomen in hun leven zullen dezelfde rechten en zelfde verbondsbeloften ontvangen als de gelovige Israëlieten. In een breder kader de twee/drie stammen en de tien zijn samen met bekeerde heidenen als één in de ogen van God. Ook Jeremia gebruikt de naam “Israël” op verschillende manieren. Ook bij hem moeten we goed naar de context kijken om te weten wat het in deze tekst te betekenen heeft. Jeremia heeft zich niet alleen bezig gehouden met beloften van het herstel van Israël. Dus niet slechts gegevens over de toekomst van een onafhankelijke politieke staat. Veel van zijn teksten hebben betrekking op een hersteld geestelijk volk van God. Een echt “Israël” dat de wetten navolgt en bovendien de verzamelde versie van dat volk: de twaalf stammen bij elkaar, of op zijn minst de gelovigen ervan. Het nieuwe verbond, waar Jeremia zo dikwijls wat over zegt: gaat juist over dat God met het huis Israël en het huis Juda een nieuw verbond zal sluiten. Het gaat in de eerste plaats zich vervullen na de Babylonische ballingschap: maar, maar maar!!!
Het reikt veel verder dan dat. Jeremia 31:31-34 is een zeer intrigerende tekst. De profeet heeft het daar over het “herstelde Israël” een aanbiddend overblijfsel uit mensen van de twaalf stammen. Het accent ligt in de context op de verlossing van God en gehoorzaamheid is daar een onderdeel van: het gaat niet om een algemene verzoening maar een individuele. Ongelovige joden vallen daar buiten! Jeremia 31:31-34 HSV: “31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. 33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 306 hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.” [We hadden al eens: “maar, maar maar” geopperd. De reden daartoe is dat Jezus het gedeelte van toepassing brengt op wat in/door zijn prediking zal plaats vinden.] Jesaja 54:13 HSV: "Al uw kinderen zullen door de HEERE onderwezen zijn, en de vrede van uw kinderen zal groot zijn." Johannes 6:45 HSV: "Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God onderwezen zijn. Ieder dan die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij." Jeremia 31:6 HSV: “6 Want er zal een dag zijn dat de wachters zullen roepen op het bergland van Efraïm: Sta op, laten wij opgaan naar Sion, naar de HEERE, onze God!"” [Efraïm is een kleinzoon van Jakob, een zoon van Jozef, en ook deel van de 10 afvallige stammen. Daar zal Gods oproep tot bekering gehoord worden.] Jeremia 32:38-40 HSV: “38 Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ík zal hun tot een God zijn. 39 Ik zal hun één hart en één weg geven om Mij te vrezen, alle dagen, hun ten goede, en hun kinderen na hen. 40 Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, dat Ik Mij van achter hen niet zal afwenden, opdat Ik hun goeddoe. En Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, zodat zij niet van Mij afwijken.” Jeremia 33:8 HSV: "Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben. Ik zal al hun ongerechtigheden vergeven, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben, en waarmee zij tegen Mij in opstand zijn gekomen.” Nu moeten we even een sprong maken naar het Nieuwe Testament. Dat waar Jeremia over profeteert gaat in vervulling in de volle zin van het woord wanneer Jezus Zijn bloed uitstort aan het kruis. Met dat offer als basis gaat het nieuwe verbond in voege treden. Heb.8:10 HSV: "Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn." Heb.10:16 HSV: "Want na eerst gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven," Nu is het wel zo dat het boek aan de Hebreeën vooral aan Joden is geschreven: ze moeten eruit leren dat de Wet van Mozes vervangen is. Dat zal niet zo gemakkelijk zijn. Een mens zit nogal vlug vastgeroest in bepaalde patronen. Maar dat ook in dat boek de heidenen, de volkeren betrokken zijn bij de verlossing is duidelijk, het gaat niet alleen in vervulling aan het joodse volk. Dat de term “heiden” of “volkeren” niet in dat boek staat maakt niet zoveel uit. Omdat er andere teksten zijn
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 307 die dat wel duidelijk aangegeven. Het Nieuwe verbond is aangegaan met alle volkeren, versta het wel alle gelovigen in Jezus. Gezien Jezus maar éénmaal is gestorven is dat een offer voor méér dan de Joden. Maar Paulus, voor ons de schrijver aan de Hebreeën, moet toch de joden duidelijk maken: de wet van Mozes is vervuld in dat offer van Jezus. Wat in Jeruzalem ook mag gebeuren aan het geven van offers: dat is in werkelijkheid overbodig: ze brengen geen verzoening. Eén offer voor alle mensen: profetisch is dat al voorzegd in Jesaja en Micha. Jes.2:2 HSV: "Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen.” Jes.2:3 HSV: "Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem." Micha 4:2 HSV: “Vele heidenvolken zullen op weg gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.” Als Petrus de eerste heidense bekeerling maakt is zijn uitspraak zeer duidelijk. Hand.10:43 HSV: "Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam." DE PROFETEN HADDEN HET VOORSPELD. Geen stam of volkeren onderscheid meer voor God vanaf dat moment. Maar zoals hierboven gezien werden al enkelingen opgenomen in het grote Israël: let er op we bedoelen zondermeer de gelovigen en niet allen. Vanaf nu zal dat massaal gebeuren. Micha 7:18 HSV: "Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom? Hij zal niet voor eeuwig vasthouden aan Zijn toorn, want Hij vindt vreugde in goedertierenheid.” Aangezien de profeten het hadden voorspeld was het te verwachten dat ook Ezechiël, die zelf gedeporteerd werd naar Babylon in 597 v.Chr., voorspellingen in dien aard gedaan had. Deze zaken benadrukken, dat die God zorg voor Israël draagt en haar herstel op het oog heeft, ze moeten geestelijk gereinigd worden zodat ze een volk van God in echte aanbidding zijn. Als een verenigde theocratie daarbij hoort, een wereldse politieke dan is dat nog een pluspunt. Ezechiël 11:18-21 HSV: “18 Zij zullen daarheen komen en daaruit al zijn afschuwelijke afgoden en al zijn gruweldaden wegdoen. 19 Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven, 20 zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn. 21 Maar wat betreft het hart van hen die
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 308 het hart van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden navolgen, hun eigen weg zal Ik op hun hoofd doen neerkomen, spreekt de Heere HEERE.” Ezechiël 37:22-26 HSV: “22 Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één Koning als koning hebben. Zij zullen niet langer als twee volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn. 23 Dan zullen zij zich niet meer verontreinigen met hun stinkgoden en met hun afschuwelijke afgoden en met al hun overtredingen. Ik zal hen verlossen in al hun woongebieden, waar zij gezondigd hebben, en Ik zal hen reinigen. Dan zullen zij een volk voor Mij zijn en Ík zal een God voor hen zijn. 24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn. Voor hen allen zal er één Herder zijn. Zij zullen in Mijn bepalingen wandelen en Mijn verordeningen in acht nemen en die houden. 25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun een plaats geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid.” Ezechiël 36:24-32 HSV: “24 Ik zal u uit de heidenvolken halen en u uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal Ik u naar uw land brengen. 25 Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. 26 Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven. 27 Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Ik zal maken dat u in Mijn verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt. 28 U zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, u zult een volk voor Mij zijn en Ík zal een God voor u zijn. 29 Ik zal u verlossen van al uw onreinheden. Ik zal roepen tegen het koren en Ik zal het veel doen worden: Ik zal u geen hongersnood opleggen. 30 Ik zal de vrucht van de bomen en de opbrengst van het veld vermeerderen, zodat u onder de heidenvolken de smaad van de hongersnood niet meer ontvangt. 31 U zult zich uw slechte wegen en uw daden die niet goed waren, herinneren. U zult walgen van uzelf om uw ongerechtigheden en om uw gruweldaden. 32 Ik doe het niet omwille van u, spreekt de Heere HEERE, laat dat u bekend zijn. Schaam u en word te schande vanwege uw wegen, huis van Israël.” De termen die we hier vinden in vers 26,27 zijn dezelfde die gebruikt zijn in het Nieuwe Testament als het gaat om alle gelovigen in de gemeente van Christus. Als in Ezechiël 36 staat: Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven dan is dat in overeenstemming met dit in de boeken van het Nieuwe Verbond. 2 Corinthe 5:18,19 HSV: "18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd."
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 309 1 Corinthe 6:19 HSV: “19 Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?” 1 Cor.3:16 HSV: "Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?” 2 Cor.6:16 HSV: "Of welk verband is er tussen de tempel van God en de afgoden? Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn." Ephez.2:21 HSV: "en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere." Heb.3:6 HSV: “Christus echter is getrouw over Zijn huis als Zoon. Zijn huis zijn wij, als wij tenminste de vrijmoedigheid en de roem van de hoop tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” 1 Pet.2:5 HSV: "dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Galaten 2:20: "Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven." Als er dan in Ezechiël 36 staat: u een hart van vlees geven, dan wijzen we op twee zaken. Ten eerste dat volgens de uitspraken van Jezus en de apostelen het Israël naar het vlees in die dagen een slechts hart had. En ten tweede dat alleen de geloven een nieuw hart ontvangen in en door geloof in Jezus als verlosser. Matthéüs 15:8 SV: "Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij." Marcus 8:17 SV: "En Jezus, dat bekennende, zeide tot hen: Wat overlegt gij, dat gij geen broden hebt? Bemerkt gij nog niet, en verstaat gij niet, hebt gij nog uw verharde hart?" Handelingen 7:51 SV: "Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij." Handelingen 8:21: SV "Gij hebt geen deel noch lot in dit woord: want uw hart is niet recht voor God." MAAR! Van de gelovigen is er dit gezegd.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 310 Lucas 8:15 SV: "En dat in de goede aarde valt, zijn dezen, die, het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren, en in volstandigheid vruchten voortbrengen." Hebreeën 10:22 SV: "Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water." 1 Timothéüs 1:5 SV: "Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart, en uit een goed geweten, en uit een ongeveinsd geloof.” 2 Timothéüs 2:22 SV: “Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid; en jaag naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen, die den Heere aanroepen uit een rein hart.” 1 Petrus 1:22 SV: "Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart."
We hebben hierboven Ezechiël 37:22-26 HSV geciteerd en daaruit nog eens het vers: “22 Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één Koning als koning hebben. Zij zullen niet langer als twee volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn.” We gaan daar even nader in: het herstel van de 12 stammen. Israël was na de ballingschap hersteld als een gemeenschap met als centrum de herbouwde tempel. De religieuze taken werden nauwkeurig gehouden zover dat kon. Met in den beginne een gewone plaats waar ooit de tempel moest komen en offers gebracht werden. De profeten moeten sommige zelfs tot de orde roepen want er werd meer gebouwd aan zijn eigen huisje dan aan de tempel. Van een nieuw koninkrijk was er geen sprake, ze waren niet uit op een koningstroon, want ze werden nog gerekend tot het rijk van de Meden en de Perzen. Later het Griekse rijk en het Romeinse. Dit weten we zeker uit de statistieken die we krijgen in Ezra en Nehemia dat de meerderheid van de teruggekeerde ballingen uit 2 stammen komt: Juda en Levi. Maar zelf beschrijven ze zich en rekenen zich als het “geestelijke” overblijfsel van het Israël van God. Ze zien zichzelf als de voortzetting en afvaardiging van de 12 stammen. We willen de belangrijkste van deze teksten toch weergeven, een greep uit meerdere. Ezra 2:1,2,70 Wil 75: “Dit zijn de ballingen van de provincie Juda, die door Nebukadnessar de koning van Babel naar Babel waren weggevoerd, maar die uit de ballingschap teruggekeerd zijn naar Jeruzalem en Juda, ieder naar zijn plaats van afkomst.2Ze zijn teruggekeerd onder leiding van Zerubbabel, Jesua, Nechemja, Seraja, Reelaja, Mordekai, Bilsan, Mispar, Bigwai, Rechum en Baana. De aantallen mannen onder deze Israëlieten waren als volgt: 70 De priesters, de levieten,
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 311 een gedeelte van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelknechten vestigden zich in Jeruzalem. De rest van Israël vestigde zich in de steden.” Ezra 3:1,11 Wil 75: “Toen de zevende maand was aangebroken, stroomden alle Israëlieten die zich in de steden gevestigd hadden naar Jeruzalem. 11In beurtzang loofden zij Jahwe met het danklied: 'Want Hij is goed, want in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid voor Israël', en al het volk begon luid te juichen en Jahwe te prijzen, omdat er een begin gemaakt werd met de herbouw van de tempel van Jahwe.” Ezra 4:3: “3 Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël gaven hun ten antwoord: 'Een tempel bouwen voor onze God is geen zaak voor u en ons samen. Voor Jahwe, de God van Israël, moeten wij alleen bouwen, want zo heeft koning Kores, de koning van Perzië, ons bevolen.'” Ezra 6:16-21: “16 Daarop vierden de Israëlieten, priesters en levieten en alle teruggekeerde ballingen, met vreugde de inwijding van de tempel. 17 Bij de inwijding van de tempel offerden zij honderd stieren, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en, overeenkomstig het aantal stammen van Israël, twaalf bokken als zondeoffer voor heel Israël. 18 Met het oog op de dienst van God in Jeruzalem deelden zij de priesters in klassen in en de levieten in afdelingen, zoals het boek van Mozes dat bepaalt. 19 Op de veertiende dag van de eerste maand vierden de teruggekeerde ballingen het paasfeest.20 De priesters en de levieten hadden zich allen geheiligd, zodat zij allen rein waren. Zij slachtten het paaslam voor alle teruggekeerde ballingen, voor hun medepriesters en voor zichzelf. 21 Het werd gegeten door de Israëlieten die uit de ballingschap teruggekeerd waren en door allen die zich bij hen hadden aangesloten om Jahwe, de God van Israël, te dienen en de ongerechtigheden van de heidenen in het land hadden afgezworen.” Ezra hoofdstuk zeven in een belangrijk hoofdstuk: de Israëlieten worden onderwezen in de wet van Mozes door de priesters en Ezra in de eerste plaats, zelf een priester. Een “een vaardig schriftgeleerde” volgens het vers 6 (hier HSV). En zijn doel is: “en om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen.” (vers 10, hier HSV) En als er volgens de verordeningen van de wet dan regelmatig 12 dieren geofferd worden
“voor heel Israël” dan is het duidelijk: het overblijfsel van Gods volk is hersteld. Ezra 6:17 HSV: “Zij offerden ter inwijding van dit huis van God honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en als zondoffer voor heel Israël twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël.” Ezra 8:35 HSV: “Zij die uit de gevangenschap waren teruggekomen, de ballingen, offerden brandoffers voor de God van Israël: twaalf jonge stieren voor heel Israël, zesennegentig rammen, zevenenzeventig lammeren, twaalf geitenbokken als zondoffer; alles als brandoffer voor de HEERE.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 312 Niet allen in Ezra zien we dat herstel van Israël, ook natuurlijk in Nehemia. Dit is al zeer duidelijk in Nehemia 11:3 HSV: “Dit zijn de hoofden van het gewest die in Jeruzalem woonden (in de steden van Juda woonden, ieder in zijn bezit, in hun steden: Israël, de priesters, de Levieten, de tempeldienaren en de nakomelingen van de slaven van Salomo).”
Nehemia 1:6 Wil 75: “6 neig uw oor, open uw ogen en luister naar het gebed dat ik, uw dienaar, nu dag en nacht tot U richt voor de zonen van Israël, uw dienaren. Ik belijd de zonden die wij, zonen van Israël, ook ikzelf en mijn familie, jegens U bedreven hebben.” Nehemia 2:10 Wil 75: “10 Toen Sanballat, de Choroniet, en Tobia, de Ammonitische magistraat, hoorden dat er iemand gekomen was om de belangen van de Israëlieten te behartigen, waren ze daar uiterst misnoegd over.” Nehemia 7:72 Wil 75: “72 De priesters, de levieten, de poortwachters en de zangers, een gedeelte van het volk en de tempelknechten vestigden zich in Jeruzalem; de rest van Israël vestigde zich in de steden.” Nehemia 8:1,2,17 Wil 75: “1 Toen de zevende maand was aangebroken, stroomden alle Israëlieten die zich in de steden gevestigd hadden, samen op het plein voor de Waterpoort en verzochten Ezra, de schriftgeleerde, het boek te gaan halen van de wet die Jahwe door Mozes aan Israël gegeven heeft. 2 En Ezra, de priester, bracht het boek voor de vergadering van mannen en vrouwen en allen die de voorlezing konden volgen. Het was de eerste dag van de zevende maand.” Verzamelde het voltallige volk zich op het plein voor de Waterpoort. Men vroeg Ezra, de schrijver, het boek te halen met de wet van Mozes, de wet die de HEER aan Israël had opgelegd… 17 En heel de gemeenschap van de teruggekeerde ballingen vierde het loofhuttenfeest en woonde in hutten. Sinds de dagen van Jozua, de zoon van Nun, tot op die dag hadden de Israëlieten het zo niet meer gevierd; er heerste een uitbundige vreugde.” [Bij die laatste opmerking mag je ook je wenkbrauwen fronsen.] Nehemia 9:1,2 Wil 75: “Op de vierentwintigste dag van dezelfde maand kwamen de Israëlieten opnieuw bijeen, ditmaal om in zak en as te vasten. 2 Zij verbraken alle banden met de vreemdelingen, traden voor Jahwe en beleden hun zonden en de misdaden van hun voorvaderen.” Nehemia 11:20 Wil 75: “De rest van Israël, de priesters en de Levieten woonden in alle steden van Juda, ieder in zijn erfelijk bezit.” Nehemia 12:47 Wil 75: “47 Ten tijde van Zerubbabel en Nehemia bracht Israël de dagelijkse rantsoenen voor de zangers en de poortwachters op; zij schonken de gewijde gaven aan de levieten en de levieten op hun beurt gaven daarvan aan de zonen van Aäron hun deel.” [Wellicht moeten we hier denken aan het boek Psalmen die in feite “gezangen” zijn en zeker geoefende mensen vraagt om er iets moois van te maken.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 313 En ook de laatste profeet van het Oude Testament schrijft over Israël als een hersteld en niet denkbeeldig op toekomstig volk in zijn dagen. Maar ze zijn alweer afgevallen van de aanbidding van de ware God. En nogmaals is er herstel aangekondigd. Over dat herstel gaan we niet vertellen dat het komt als ook Elia nog moet komen! Hij is gekomen en Jezus is duidelijk en laat geen andere versie over dat profetische woord van Maleachi staan. Elia is gekomen in de persoon van Johannes de Doper. Na de teksten van Maleachi daar wat over. Maleachi 1:1 Wil 75: “1 Een uitspraak. Een woord van Jahwe, tot Israël gericht, bij monde van Maleachi.” Maleachi 1:5 Wil 75: “ 5 Met uw eigen ogen zult gij het zien en gij zult erkennen: Groot toont Jahwe zich over het gebied van Israël.” Maleachi 2:11 Wil 75: “11 Juda heeft ontrouw gepleegd. In Israël en Jeruzalem is een gruwelijke daad bedreven. Want door de dochter van een vreemde god te huwen heeft Juda datgene geschonden wat aan Jahwe is toegeheiligd en wat Hem zo dierbaar is.” Maleachi 3:6 Wil 75: “6 Voorwaar, Ik, Jahwe, Ik ben niet veranderd, maar gij, zonen van Jakob, gij weet van geen ophouden.” Maleachi 4:7 Wil 75: “ 7 Sinds de dagen van uw vaderen zijt gij van mijn voorschriften afgeweken en hebt gij ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan keer Ik terug tot u, zegt Jahwe van de machten. Gij vraagt: 'Hoe moeten wij dan terugkeren?'” Onze dispensationalisten zeggen bij die tekst: Elia moet toch nog terugkeren! We citeren van Dr. Theo J.W. Kunst uit zijn commentaar op Openbaring. Dit is zijn vraag: “Wie is de getuige, die op Elia lijkt? Wat Elia betreft, rijst de vraag of deze al is teruggekomen. Elia moet terugkomen voor de dag des Heren, schrijft Maleachi (Mal. 4:1, 5, 6). Maar Johannes de Doper wordt door de Here Jezus aangewezen als Elia (Matth. 11:13, 14). De dag des Heren is echter toen niet aangebroken! Dus kan Johannes de Doper niet “de” Elia van de eindtijd zijn! De aanwijzing van Johannes door de Here Jezus betekent dan ook niet, dat Johannes Elia was, maar dat hij door God beschouwd zou zijn als vervuller van de Maleachi-profetie indien de joden zijn bediening hadden aanvaard en zich hadden bekeerd (vgl. ook Luc. 1:15-17). Kennelijk moeten we de definitieve vervulling van de Eliaprofetie in de eindtijd verwachten (vgl. Mal. 4:5). Daar wordt hij de profeet Elia genoemd! En in dezelfde context (zie Mal. 4:4) wordt ook Mozes genoemd.” (Wij onderlijnen.) Dit is ons antwoord daarop, want de waarheid is sterk uitgedund bij die uitleg. Theo Kunst en andere dispensationalisten zeggen dat Elia volgens de profetie terugkeert voordat de Messias een tweede maal verschijnt. Dit is volgens hem voorspeld in Mal.4:5. Maar men mag dit niet letterlijk lezen. In het NT wordt het duidelijk dat Johannes de Doper de vervuller is, in geestelijke zin, van de komst van Elia. Vergelijk van enkele teksten maakt dat duidelijk: zie Luc.1:17 / Joh.1:21,25 / Mat.11:14 / 17:10-13 en het apocriefe Sirach 48:10-12. Ook Opb.11:6 mag niet als een letterlijke
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 314 komst van Elia uitgelegd worden. Zodat de woorden van de Heer in Joh.3:13 nog steeds getrouw en waarachtig zijn. Daar lezen we: “En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.” Dus is ook Elia niet levend opgevaren! Elia wacht zoals alle andere gelovigen uit de oudheid op zijn opstanding uit de doden! Dit zegt de Statenvertaling met kanttekeningen bij Maleachi 4;5: 5 Zie, Ik zend ulieden 15den profeet cElía, eer dat 16die grote en die 17vreselijke dag des HEEREN komen zal. 15 Dat is, Johannes den Doper, die in den geest en de kracht van Elia verschijnen zal, gelijk Christus dit verklaart Matth. 11:14; 17:11, 12, 13. Mark. 9:11. En de engel Luk. 1:17. c Matth. 11:14; 17:11, 12, 13. Mark. 9:11, 12, 13. Luk. 1:17. 16 Te weten, in welken de Heere in het vlees verschijnen zal. 17 Vreselijk voor de goddelozen, maar de godzaligen bewegende tot berouw Twee over hun zonden en beterschap huns levens. Vgl. Joël 2:31. teksten uit het lijstje Mattheüs 17:10-12 HSV: "En Zijn discipelen vroegen Hem: Waarom zeggen de schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen? Jezus antwoordde en zei tegen hen: Elia zal wel eerst komen en alles herstellen. Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem gedaan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden." Lucas 1:17 HSV: "En hij zal voor Hem uit gaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaderen te bekeren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de bedachtzaamheid van de rechtvaardigen, om voor de Heere een toegerust volk gereed te maken." Kort samengevat in het Oude Testament is de naam “Israël” gebruikt op meerdere manieren. Allereerst de naam van een aartsvader, kleinzoon van Ahraham. Het gebied dat ongeveer overeenkomt met het vroegere Kanaän. Het volk Israël bestaande uit 12 stammen dat in de Bijbel aan de orde is tot Salomo. Het volk Israël bestaande uit 10 stammen, na een ruzie en scheiding. Het volk Israël bestaande uit 12 stammen die na de ballingschap terug keerden. Dat gedeelte van het volk dat God dient in de waarheid en Geest, Messias-joden. Israël als moderne staat, de helft ervan ongelovig. Het volk Israël zoals dat vandaag de dag bestaat Israëliet, iemand van het Joodse geloof of van het Jodendom. In onze visie is het Israël Gods = Messias-joden en Messiasheidenen als één volk.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 315 Dit zijn enkele redenen waarom we die laatste bewering aanhouden, ondanks pietluttige kritiek hierop. Kleingeestigheid bestaat in alle vormen en kleuren, maar het in onterecht dit in enige mate in twijfel te trekken. Rom.4:16,17a: “Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, DIE EEN VADER IS VAN ONS ALLEN, zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt.” Dat is geestelijke taal: maar het zegt duidelijk dat wij: Joden en HEIDENEN DIE ZICH HEBBEN BEKEERD TOT JEZUS kinderen van Abraham zijn. Galaten 3:8: “En DE SCHRIFT, DIE VOORZAG dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.” Hier eenzelfde opmerking als hier boven. Galaten 3:9: “Daarom worden zij [JODEN en HEIDENEN]die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.” 1 Pet.3:6: “zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde. U bent kinderen van haar geworden, als u goeddoet en niet bevreesd bent voor enig ding dat u angst zou kunnen aanjagen.” Petrus gaat dus nog een stap verder: we zijn ook kinderen van Sara de vrouw van de aartsvader. Dat is ook geestelijke taal. Ik hoop dat het ondertussen voor twee bepaalde groepen duidelijk is. Vooreest voor de BritsIsraël beweging, en alle varianten erop Amerika, Nederland en noem maar op. De 10 stammen zijn hersteld na de ballingschap. Om maar iets te noemen de apostel Paulus hoorde bij die 10 stammen, hij was van de stam Benjamin. Tweede opmerking: Israël moet ook nu niet meer hersteld worden: ze waren het na de ballingschap en als het dan nog maar eens fout loopt mag God er dan geen punt achter zetten en wat nieuw bedenken. Hij is toch de verlosser, Zaligmaker en rechter over allen in de mensheid. En we herhalen dat zat al in de pijplijn als we goed nadenken over de beloften die YaHWeH aan Abraham gedaan heeft! Dus: God heeft de belofte van een Nieuw Verbond gegeven aan Israël. Het is in bijvoorbeeld Jeremia 31:31-24 / Hebreeën 8:6-12 duidelijk gemaakt. Het is sinds Pinksteren/bekering van Cornelius vervuld niet alleen aan Joden maar ook aan heidenen samen = 1 gemeente. God heeft wat hij voorzei aan zijn eerste uitverkoren volk tot in alle puntjes vervuld en er zelfs nog wat aan toegevoegd: uitverkiezing van de heidenen. Om die reden zien we ook regelmatig in het Nieuwe Testament dat wat aan Israël voorzegt werd ook aan de heidenen is vervuld: ze delen mee aan wat God beloofde aan de kinderen van de aartsvaders. En nog een andere manier om dit gedeelte af te sluiten. Wanneer de profeten van het Oude Testament het toekomstige “gelovige” overblijfsel van Israël omschrijven dan is het grote teken ervan dat het een trouwe groep van volgelingen is van de wet van Mozes. Want deze wet is hun gegeven door de enige echte God van Israël. Het Nieuwe Israël is dus altijd gekarakteriseerd als een “godsdienstige gemeenschap.” Ze zijn aanbidders van God in de praktijk, dat zie je grotendeels in de boeken Ezra en Nehemia. Het volk zoekt de gelegenheden op waar de wet gelezen wordt en offers gebracht. Op basis van het “nieuwe verbond” zullen ze
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 316 een nieuw hart krijgen. Deze van de tijd van na de ballingschap zullen de afbeelding zijn van wat er na de dood van Christus zal gebeuren. Teksten die van toepassing waren op vleselijke joden worden dan op geestelijke joden toegepast en dat zijn Messias-belijdende joden en Messiasbelijdende heidenen. Gods overblijfsel uit de eindtijd – die begon met Pinksteren - zal gevormd worden van Joden die Jezus hebben aangenomen. En ook niet-Israëlieten ongeacht hun etnische afkomst in alle landen van de wereld. Romeinen 9:27 HSV: "En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden." Romeinen 11:5 HSV: "Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade." Enkele teksten van die profeten uit het Oude Testament: Jesaja 10:19-22 HSV: "En het overblijfsel van de bomen in zijn bos zal te tellen zijn, Op die dag zal het gebeuren dat het overblijfsel van Israël en wie van het huis van Jakob ontkomen zijn, niet langer zullen steunen op hem die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op de HEERE, de Heilige van Israël, in trouw. Dat overblijfsel zal terugkeren, het overblijfsel van Jakob, naar de sterke God. Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een overblijfsel daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van gerechtigheid." Jesaja 46:3 HSV: "3 Luister naar Mij, huis van Jakob, "en heel het overblijfsel van het huis van Israël, "u, die door Mij gedragen bent vanaf de moederschoot, "gedragen vanaf de baarmoeder." Haggaï 1:12 HSV: "Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel het overblijfsel van het volk, naar de stem van de HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE." [Dus dezen die uit de ballingschap komen is het overblijfsel, wellicht is wel 90% niet teruggekeerd en velen hebben zich, het merendeel samengesmolten met de buren.] Iets waar we ook moeten op wijze vanwege een verkeerde nadruk in de leer van de bedelingen! Het overblijfsel wil niet zeggen: ALLE JODEN DIE DE KOMST VAN JEZUS MEE MAKEN. Dat is bijvoorbeeld duidelijk uit deze twee teksten. Men kan tot een groep behoren of tot een enkeling die géén overblijfsel zal hebben. ALLEEN dezen die God uitverkoren heeft zijn het overblijfsel: dus niet allemaal! .Dan zouden er ook andere termen gebruikt zijn. God heeft geen optie genomen voor de leer van de “al-verzoening.” Jeremia 44:7 HSV: "Welnu, zo zegt de HEERE, de God van de legermachten, de God van Israël: Waarom doet u uzelf zo' n groot kwaad aan dat u onder u man en vrouw, kind en zuigeling uit het midden van Juda uitroeit, en zelfs geen overblijfsel bij u overlaat?"
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 317 2 Samuel 14:7 HSV: "En zie, het hele geslacht heeft zich tegen uw dienares gekeerd en gezegd: Geef hem die zijn broer doodgeslagen heeft hier. Dan zullen wij hem doden voor het leven van zijn broer, die hij doodgeslagen heeft, en zo ruimen wij ook de erfgenaam uit de weg. Zo zullen zij mijn gloeiende kooltje, dat nog overgebleven is, uitdoven, en voor mijn man geen naam of overblijfsel op de aardbodem overlaten."
Jezus, heeft de verlossing van Israël voltooid. Als we zaken als dit hier onder voorop zetten fan heeft men het belang van het offer van Christus niet begrepen.
Het Temple Institute die bijna alles klaar heeft voor de bouw van een derde tempel (?) geeft ons dit 3D model van de afgeschermde ingang van het Heilige der Heiligen. [YouTube capture] Een artikel op de site van de EO van 15 juni 2005 heeft deze merkwaardige titel: ‘Hoop op herbouw tempel springlevend, Derde tempel binnen tien jaar een feit’ en lees daar dit: “Antichrist Een van de eerstvolgende eschatologische gebeurtenissen is dat er een begin gemaakt wordt met de herbouw van de tempel,” meent ook bijbelleraar en publicist drs. Jan van Barneveld. Hij schreef diverse boeken en talloze artikelen over Israël in bladen als Christenen voor Israël, Het Zoeklicht en De Oogst. “Naast onder meer Ezechiël 40-44 baseer ik dat op duidelijke gegevens uit het Nieuwe Testament. Boeiend is dat zowel Jezus als Paulus daarover spreekt. In Zijn eindtijdrede – Matteüs 24:15 en Markus 13:14 – noemt Jezus de ‘gruwel der verwoesting’. Daarbij verwijst Hij naar Daniël 11:31, waar de profeet over de tempel spreekt. En Paulus zegt in 2 Tessalonicenzen 2:4 dat de antichrist zich in de tempel zal zetten. Dus er moet een tempel komen” (wij onderlijnen).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 318
Zeer terecht kan hier een en ander kritische aantekeningen bij gemaakt worden. Eerst en vooral we zijn nu 2017! En de profetie van de EO is dus vals gebleken! En we hoeven dat bovendien niet te geloven. Dit zijn er twee: De visie van dr. A. van de Beek Dr. A. van de Beek, hoogleraar theologie aan de VU in Amsterdam, schrijft in De kring om de Messias; Israël als volk van de lijdende Heer (Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2002): “De [eerste] christenen hebben er (-) geen behoefte aan gehad om de tempel te laten verdwijnen. Alleen waren zij zich bewust, dat Hij Die meer is dan de tempel, gekomen was. (-) De christenen vierden de vervulling in Christus van alles wat de tempel geweest was. (-) Waarschijnlijk lopen op het moment meer christenen, van een fundamentalistische snit, warm voor de herbouw van de tempel dan Joden. Maar als christenen dat doen, hebben zij noch het Jodendom noch het christendom begrepen. Het christendom bestaat bij de gratie van de vervulling der wet in Christus. Zonder dat Hij heel de wet ten einde toe gedragen heeft, hebben heidenen niets met de God van Israël. En van het Jodendom hebben ze niets begrepen, omdat de tempel niet een stuk identiteitsbevestiging is, maar deel van het geheel van de Torah.” (blz.270, 271) De visie van ds. C. den Boer Ds. C. den Boer, jarenlang vaste medewerker van het EO-radioprogramma De Bijbel Open, noemt het “tamelijk speculatief” dat de antichrist letterlijk in een herbouwde tempel zal zitten. In de uitgave 2 Thessalonicenzen en Filémon (Uitgeverij Kok, Kampen, 2001) schrijft hij naar aanleiding van 2 Thess. 2:4: “De bedoeling van Paulus’ woorden (met een herinnering aan wat één- en andermaal in Jeruzalems tempel passeerde) kan ook zijn, dat de antichrist in de eindtijd tot in het binnenste heiligdom van Gods woning op aarde (dat is ook de christelijke gemeente) zal oprukken” (blz. 61). En dit is nog een persoonlijke aantekening. Er is géén enkel bevel van God, om na de vernietiging van de tempel van Herodes er een nieuwe te bouwen die ingezegend moet worden. Er is géén enkel bevel van God om daarna nog een plaats te bouwen uit letterlijke stenen, waar God zijn zegen over geeft. Daniël 9:27 kan hoegenaamd niet spreken over offers die God welgevallig zijn en over Zijn tempel wat te zeggen hebben. Vers 27 spreekt in dat geval niet meer over een opvolging van de tempel van Herodes. Het is géén tempel van God. Men mag, met andere woorden, wat in Daniël negen staat niet koppelen aan wat in 2 Thessalonicenzen staat. Dat heeft niets met elkaar te maken. Je zou met evenveel lef kunnen beweren dat God in de tempel van de Mormomen in Salt Lake City zit. Beide zijn niet waar. God heeft, ter illustratie, al eens aangetoond dat de tempel niet de definitieve plaats is van zijn verblijf op aarde zal zijn. Ezechiël 8-11 is een beschrijving van de tempel - in visionaire toestand wanneer de profeet reeds 14 maanden in gevangenschap zit in Babel. In dat gedeelte beschrijft hij hoe God op een progressieve wijze de tempel verlaat. Gods heerlijkheid verdwijnt uit de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 319 tempel en de stad op een ongewone manier. Zijn komst naar de tempel was spectaculair en ineens, het verlaten gaat gepaard met een: ”doe Ik het of doe Ik het niet.” 1°) De profeet wijst zijn lezers er op dat hij door de Geest naar de tempel gebracht wordt. We lezen in Ezechiël 8:3,4 Wil 75: “3Hij strekte iets dat op een hand leek uit en greep me bij mijn haar; de geest hief mij op tussen hemel en aarde en bracht me in een hemels visioen naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke binnenpoort, de plaats waar het afgodsbeeld staat, dat Jahwe's naijver opwekt. 4En daar zag ik de heerlijkheid van de God van Israël, juist als in het visioen dat ik in de vlakte gekregen had.” Ezechiël 8 beschrijft verder dat in verband met de tempel er vier gruwelen door het volk begaan. We lezen daarop verzen 17,18 Wil 75: ”17 Hij zei tot mij: 'Ziet ge dat, mensenkind? Heeft het volk van Juda hier nog niet genoeg gruwelen bedreven, dat ze ook in het land gewelddaad op gewelddaad plegen om Mij te tergen? Zie toch eens hoe ze Mij een wijnrank in de neus steken. 18 Daarom doe Ik wat mijn woede Mij ingeeft. Ik zal hen niet ontzien en geen medelijden hebben. Al roepen ze Mij met luider stem aan, Ik luister niet naar hen.” Op dat moment is God nog in de tempel maar Zijn woorden zijn de voorbode wat Israël te wachten staat. 2°) In Ezechiël 9:3 Wil 75 staat: ”3 De heerlijkheid van de God van Israël was opgestegen van de kerubs waarop ze stond en had zich verplaatst naar de drempel van het heiligdom. Jahwe riep tot de man die in linnen gekleed was, met de inktkoker aan zijn middel:” Met een kleine wijziging horen we hetzelfde in Ezechiël 10:4 Wil 75: “4 Toen verhief de heerlijkheid van Jahwe zich van boven de kerubs en verplaatste zich naar de drempel van het heiligdom; de wolk vulde geheel het heiligdom en de voorhof baadde in de gloed van de heerlijkheid van Jahwe.” God heeft door middel van een engel, dezen onder het volk die God trouw zijn getekend, om gered te worden. God is hier nog bij Zijn volk. 3°) Ezechiël 10:18,19 Wil 75: “18 Toen verliet de heerlijkheid van Jahwe de drempel van het heiligdom en plaatste zich op de kerubs. 19 De kerubs sloegen hun vleugels uit en verhieven zich voor mijn ogen van de grond, en de wielen gingen met hen mee. Ze daalden neer bij de oostpoort van de tempel met de heerlijkheid van de God van Israël boven zich.” De cherubs rond de ark verlaten het Heilige der Heiligen en de ”de heerlijkheid van de God van Israël” met hen. Het ziet er niet goed uit voor Israël. 4°) Nadat Ezechiël zijn vrees heeft uitgesproken dat allen die tot het overblijfsel behoren er ook niet meer zullen zijn is er een Woord van herstel. Ezechiël 11:22;23 Wil 75: ”22 Toen sloegen de kerubs met de wielen naast zich hun vleugels uit, terwijl de heerlijkheid van Israëls God boven hen zweefde. 23 De heerlijkheid van Jahwe steeg op uit de stad en liet zich neer op de berg die ten oosten van de stad ligt.” De Schrift zegt niets meer, maar de reden is dat God de tempel verlaten heeft en Israël alleen is achtergebleven, God is niet meer in Zijn tempel. Ezechiël 11:16 HSV: "Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen ver weggedreven heb onder de heidenvolken en hoewel Ik hen in de landen verspreid heb, toch zal Ik voor hen een heiligdom zijn, hoe kort ook, in de landen waarin zij gekomen zijn."
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 320 Jesaja 57:15: “15 Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om levend te maken de geest van de nederigen, en om levend te maken het hart van de verbrijzelden.” Jesaja 66:1: “1 Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op.” Maleachi 1:11: “11 Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een reukoffer gebracht worden, en een rein graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de HEERE van de legermachten.” Johannes 4:21-24: “21 Jezus zei tegen haar: Vrouw, geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. 22 U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden. 23 Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden. 24 God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.” Handelingen 7:48: “47 Maar Salomo bouwde voor Hem een huis. 48 De Allerhoogste woont echter niet in tempels die met handen gemaakt zijn, zoals de profeet zegt: Handelingen 7:49: “49 De hemel is voor Mij een troon en de aarde een voetbank voor Mijn voeten. Wat voor huis zult u dan voor Mij bouwen, zegt de Heere, of wat is de plaats van Mijn rust?” Er zijn in het slot van Ezechiël zaken te vinden die niet te verenigen zijn met de leer van de duizendjarige regering en een letterlijk herstelde Israël. Zo spreekt Ezech.43:7 van “koningen” die niet begraven kunnen worden in Jeruzalem want dan zou de tempel ontheiligd worden. Maar er zijn in die tijd géén koningen dan slechts Jezus en David volgens deze leer. En van de grotere David (Jezus) zal men toch niet beweren dat Hij nog eens sterft. En David die volgens de leer een viceregent zal zijn van de Heer zal toch ook niet sterven! De teksten die men daarvoor gebruikt zijn: 2 Sam.7:16 / Jer.30:9 / Ezech.34:23,24 / 37:24,25 / Hosea 3:5. (Zie vb. H. Wilmington, ’Book of bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.283.) Details kloppen niet, dus ook het geheel niet. Dat er nog een vorst zal zijn die offers zal brengen om verzoening te brengen is nog zo iets (Ezech.45:17 / 46: 4,12). En die vorst zal zelfs nog zonen hebben (Ezech.46:16). David of de grotere David? Is er dan geen vrede onder mens en dier in dat rijk, want men offert dieren? Hoe past Jes.11:6-9 in dit beeld? Is er dan nog uitbreiding van de familie in dat rijk? Geen symboliek vinden in Ezechiël is de andere kant opkijken! Tegenhanger en vijand van het dispensationalisme, Dr. G. CH. Aalders, schreef een prachtig boek tegen die leer, ‘Het herstel van Israël volgens het Oude Testament’ uitgegeven bij Kok, z.j. (rond 1940). Over de beschrijving in de hoofdstukken 40-41 zegt hij bijvoorbeeld dit: “Trouwens de gehele architectoniek van de poorten, eigenlijk poortgebouwen (Ezech. 40:6-37), is voor reële uitvoering absoluut irrationeel. Niet anders staat het met de dikte van den tempelmuur: alweer zes ellen (Ezech. 41:5); dat is toch absoluut geen verhouding bij den zeer bescheiden inwendigen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 321 omvang van het gebouw zelf, te weten 20 bij 60 ellen. Men stelle zich dat eens voor, een bouwwerk van slechts 11 meter breed en 33 meter lang, met een buitenmuur van niet minder dan 3 ½ meter!” (blz.190). Dr. J. Sidlow Baxter, ook een dispensationalist, beschrijft in zijn ‘Explore the Book’, deel IV, blz.34 (Zondervan, 1966) dat: “de algemene betekenis van deze uitzonderlijke symbolen zijn duidelijk (…) Die beschreven maten van de kubus zijn symbolen van goddelijke perfectie. In de beschrijving van het offerritueel zien we de volmaakte vorm van aanbidding.” Dr. John C. Whitcomb schreef in zijn, ‘Animal Sacrifices in Israel - Past & Future’, andere dingen. Hij doet er alles aan om letterlijke offers te laten plaatsvinden in het duizendjarig rijk. Een vergelijking met het vieren van het avondmaal moet daar steun bij vinden. Maar Whitcomb vergeet er aan toe te voegen dat in het avondmaal geen enkele druppel bloed wordt vergoten. Het gaat om gedenken/herdenken van een bloedig offer. Wil men dan het offer van de Heer gedenken in het duizendjarig rijk dan moet dat ook zonder bloedvergieten. Anders gaat de vergelijking met het avondmaal niet op. Hieronder staan nog enkele verdedigingen waarom er letterlijke offers zijn in het duizendjarig rijk, allen van dispensationalisten. Onze opmerking blijft; bloedige offers aanhouden in dat (toekomstig) rijk is het offer van Jezus minimaliseren. Jerry M. Hullinger, ‘The Problem of Animal Sacrifices in Ezekiel 40-48’, BSac 152 (July–September 1995), blz.279–289 / John L. Mitchell, ‘The Question of Millennial Sacrifices’, BSac 110 (July–September 1953): 248– 267; BSac 110 (October–December 1953), blz.342–361 / Clive A. Thompson, ‘The Necessity of Blood Sacrifices in Ezekiel’s Temple’, by BSac 123 (July–September 1966), blz.237–248. Maar het tijdschrift waarin deze zaken staan is het werk van - in de laatste jaren vijftig jaar - uitsluitend mensen die in de leer van de bedelingen geloven. Iets anders kan je als uitleg dan niet verwachten. B. Bolender heeft in zijn ‘Memorials and shadows: animal sacrifices of the Millennium,’ Chafer Theological Seminary, Vol 8, No. 2, April - June 2002 een wat rare uitleg. “Nu we tot het besluit gekomen zijn dat de dierlijke offers in het millennium schaduwen zijn, verwerpen we als uitleg dat die offers een karakter hebben van “herdenking.” Integendeel we hebben een andere werkhypothese. Aangezien het Oude Testament aangeeft dat die offers er een schaduw aanduiden van een niet geopenbaarde werkelijkheid veronderstellen we dat de offers van het millennium de schaduw zijn van een nog niet geopenbaarde werkelijkheid. (…) De dierlijke offers in de tempel van het millennium zijn niet van”gedenkende” aard en ook het priesterschap is dat niet. Het is alles een rituele schaduw – zoals ook voordien – en verwijzing naar een nog toekomstige vervulling, zoals ook voordien. Evenals de dierlijke offers in het Oude Testament schaduwen waren van de leer van Christus, zo zijn de offers in het millennium schaduwen van de leer van de Vader.”
Wat u ook mag aannemen, van die twee uitleggingen van de bedelingenleer: zoiets leert het Nieuw Testament hoegenaamd niet, géén van beide. Dit is de vertaling van Luther in het Nederlands van Hebreeën 10:1-4 te lezen bij dergelijke opmerkingen: “Want de Wet, die slechts ene schaduw der toekomende goederen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 322
heeft, niet het wezen der zaken zelve, kan met dezelfde offers, die men jaar op jaar brengt, nimmer volkomen maken degenen, die daar toetreden; anders had het offeren opgehouden, indien degenen, die den dienst verrichten, geen zonden meer op hun geweten hadden, als zij eenmaal gereinigd zijn. Maar daardoor geschiedt alle jaren ene gedachtenis der zonden. Want het is onmogelijk door het bloed der stieren en der bokken de zonde weg te nemen.” Men vergeet dat er bij te zeggen en te leren in het dispensationalisme. U krijgt enkele vertalingen van Hebreeën 8:13, allen afzonderlijk een doodsteek aan het dispensationalisme: Hebreeën 8:13 SV77: “Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; wat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.” Hebreeën 8:13 NBG: “Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.” Hebreeën 8:13 WIL95: “Door te spreken van een nieuw verbond heeft Hij het eerste voor verouderd verklaard, en alles wat oud en bejaard wordt, staat op het punt te verdwijnen.” Hebreeën 8:13 LutherNED: “Als Hij zegt: 'Een nieuw verbond', zo maakt Hij het eerste oud. Wat nu oud en verouderd is, dat is nabij zijn einde.” Hebreeën 8:13 Leidsche: “Wanneer Hij zo van een nieuw verbond spreekt, heeft Hij het eerste voor verouderd verklaard, en iets dat verouderd en afgeleefd is staat op het punt te verdwijnen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 323
APPENDIX 2: DE GEMEENTE VAN CHRISTUS = HET OVERBLIJFSEL IN ISRAËLS PROFETIE In het Nieuwe Testament is het duidelijk, voor wie oprecht naar de feiten kijkt, dat de schrijvers ervan benadrukten, dat een reeks gebeurtenissen in het leven Christus exact vervuld zijn zoals het moest geschieden! Daar waren enkele expliciete vervullingen bij die in een eerste oogopslag naar een vervulling aan joden zou verwijzen, maar in vervulling gingen aan de gemeente der gelovigen in Christus bestaande uit joden en heidenen. Maar eerste enkele zaken die vervuld worden in de Messias Jezus. Een ganse reeks profetieën over Zijn dood, opstanding, hemelvaart en ook de uitstorting van de Heilige Geest van God, die Jezus de avond voor Zijn dood voorspelde. De nadruk van de eerste preken van Petrus benadrukken dat Jezus zijn plaats ingenomen heeft aan Gods rechterhand. Petrus verklaarde het verraad en dood als de vervulling van het “raadsbesluit en de voorkennis van God” (Handelingen 2:23). En ook de vervolging van de gemeente in Jeruzalem is een deel van Gods plan. Handelingen 2:23 HSV: “23 deze Jezus, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is, hebt u gevangengenomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood." Hand. 4:28 HSV: "om alles te doen wat Uw hand en Uw raadsbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou." Hand.5:30 HSV: "De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen." Het was al voorspeld in de Psalmen: Psalm 2:1-2 HSV: “1 Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is? 2 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde." Hand.4:25: "en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is?" Het verband tussen de hemelvaart van Christus en Zijn troonsbestijging als de opvolger van David, geeft Petrus aan met een Psalm. Daar staat beschreven dat de Messias heerser is over zowel Israël als de volkeren. Psalm 110 HSV: “1 Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten. 2 De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden.” Handelingen 2:34-36 HSV: “34 David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, 35 totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten. 36 Laat dan
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 324 HEEL HET HUIS VAN ISRAËL zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.” Die toepassing van Petrus van Psalm 110 op Christus is uiterst merkwaardig. Het koningschap van koning David krijgt hier geen letterlijke uitleg. Deze apostel heeft enkele ogenblikken voordien een openbaring gehad van de Heilige Geest. In deze toestand van goddelijke ingeving is zijn uitleg van Psalm 110 een geestelijke uitleg. En bovendien is de verklaring van Petrus een “christologische toepassing” van Davids profetie. De apostolische methode is om Israëls profetie uit te leggen of toe te passen in het licht van de persoon en de zending van Christus. Het zou verkeerd zijn te zeggen dat Jezus de verlossing van Israël NIET heeft voltooid. Er is dus volstrekt geen opschorting van Christus’ koninkrijk. Het is niet even uitgesteld tot later. Het bewijs dat het al in werking is getreden zien we als ongeveer 3000 Joden de uitleg van Petrus aanvaardden en werden gedoopt in Christus. Citeren even wat over Psalm 110: Herbert W. Bateman IV, Psalm 110:1 and the New Testament, Bibliotheca Sacra 149 (Oct. 1992): 438-53. “Jezus heeft van zichzelf opgemerkt dat "een grotere dan Salomo hier is" (Matt. 12:42; Luke 11:31). Dus is Jezus God' s uiteindelijke keuze. Profetisch gesproken, is Jezus ook de unieke vervulling van Gods belofte aan David. Er is geen andere koning van de Davidische lijn zoals Jezus Christus. Hij is de gezalfde Messias, de zoon van David (Mat. 22:41-45; Mark 12:35-37; Luke 20:41-44), en hij is de Messias die Israël had verwacht sinds hun terugkomst uit Babylon. Hij is letterlijk in de aanwezigheid van Yahweh en zit aan zijn rechterhand (Handelingen 2:24-33; 5:31; 7:55-56; Eph.1:20-21; Col.3:1; Hebreeën 1:3; 8:1; 10:12; 12:2; 1 Peter 3:22). Zijn gezag strekt zich uit over de aarde en in de hemel over engelen, autoriteiten en bevoegdheden (Eph.1:20-21; Col.1:15-20; 2:9-10; 2 Peter 3:22). Hij is "Heer" in de zin dat hij de naam van Yahweh deelt en distribueert zijn bevrijdende voordelen aan degenen die geloven (Handelingen 2:14-3665 Kolossenzen 1:15-2:6; Hebreeën 1:5-13). Dus de Nieuw Testamentische schrijvers hebben terecht Psalm 110 toegepast op Jezus Christus in overeenstemming met de oorspronkelijke uiting van David.” (blz.453) Psalm 110:1 is het meest aangehaalde vers in het NT, niet minder dan in 20 (of 21) plaatsen en steeds toegepast op de verheerlijkte Jezus. Dit zijn ze: Matheus 22:44 / 26:64 / Marcus 12:36 / 14:62 / 16:19 / Lucas 20:42 / 22:69 / Handelingen 2:33-35 / 5:31 / 7:55,56 / Romeinen 8:34 / Ephese 1:20 / Colossenzen 3:1 / 1 Corinthe 15:25-28 / 1 Petrus 3:22 / Hebreeën 1:3 / 1:13 / 8:1 / 10:12,13 / 12:2. We gaan er slechts één voluit van citeren, Matthéüs 26: “63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei tegen Hem: ‘Ik bezweer U bij de levende God dat U ons zegt of U de Messias bent, de Zoon van God.’ 64 Jezus zei tegen Hem: ‘U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.’” Spiegel u daar eens aan, mensen van de dispensaties. “De hogepriester” heeft “vanaf nu” de macht van Jezus als koning gezien. Niet letterlijk, maar geestelijk kon hij dat zien en toch niet willen of kunnen geloven. Behalve die ene tekst: mag ik u verder met aandrang vragen: BEKIJK DIE ANDERE TEKSTEN. Eén zaak is er duidelijk: Jezus regeert al, het koninkrijk van
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 325 Jezus is al opgericht en in de toekomst zal dat duidelijk worden voor de twijfelaars. Aan allen die het niet geloven of willen verder verschuiven naar een toekomend duizendjarig rijk: doe dat niet! Terug naar de uitleg van Petrus over de uitstorting van de Geest als de directe vervulling van Joëls profetie voor de laatste dagen (verzen 16-21) bevestigen ons iets. Namelijk, dat de kerk geen onvoorziene eenheid was in het Oude Testament. In de “pipeline” van Gods verlossing zijn ook de heidenen genoemd als een evenwaardig surplus. Als de uitstorting van de Geest zal plaats vinden gaan ze er evenveel van profiteren als de gelovige joden. Dat wordt ook duidelijk als Petrus het evangelie gaat prediken aan een heidense familie: het huis van Cornelius, Romein en soldaat. Handelingen 10:44-47 HSV: “44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. 45 En de gelovigen die van de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat de gave van de Heilige Geest ook op de heidenen uitgestort werd, 46 want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: 47 Kan iemand soms het water weren, zodat deze mensen, die EVENALS WIJ de Heilige Geest ontvangen hebben, niet gedoopt zouden worden?” Laten we nooit toegeven aan theoretische beschouwingen dat er nog een toekomende extra vervolg komt van de profetie van Joël. Het was al een verrassing dat de vervulling van Joëls profetie slechts het overblijfsel betrof. Bij het lezen zou men gedacht hebben dat gaat over het ganse volk! Maar we leren toch geen al-verzoening! De gemeente van de Heer is sinds Pinksteren, zonder onderbreking deelachtig aan de Heilige Geest. Hij heeft de gemeente nooit verlaten, wat pinkstermensen of anderen ook mogen beweren. Voor al dezen die van een “late regen van de Heilige Geest” spreken deze vraag over Joël 2:23,24. Lezen we eens wat in de context staat? Daar staat indien Israël zich bekeert tot zijn God. Voor de joden die bede en boete doen, voor hen zal dat waar worden wat er staat. Maar dit komt tot géén vervulling zondermeer. Dit gedeelte zou voor die tijd zijn. De tijd dat ze God nog gelovig konden volgen. Dat slaat op de periode van Nehemia / Ezra en kort daarop. De verzen daaropvolgend slaan duidelijk op een vervulling met Pinksteren. Maar ook daar is er een “indien aan gekoppeld. Toen na de opstanding van Christus heeft God Zijn Heilige Geest uitgestort. “Dit” van Joël is, “toen” vervuld, enkele ogenblikken voordat Petrus een preek geeft waar je kippenvel van krijgt. Maar ook met de volle hoop van herstel. De armen van God zijn nog steeds geopend, als volk hebben jullie het verbrod, maar kom dan tot Mij als persoon. Ik neem je persoonlijk als mijn kind in de armen! Zie Hand.1:5,8 / 2:17-21. Een gelovige Israëliet heeft de vervulling dus ontvangen. Maar de ongelovige Joden hebben het niet ontvangen EN zullen het ook nooit ontvangen. Gods plan met Israël en de wereld en de verwezenlijking van zijn plan: daarin is de Heilige Geest vervat als een onmisbare bouwsteen. Enkele dagen na de uitstorting van Gods Geest over zijn jonge nieuwe gemeente zei Petrus dat Samuel en alle profeten deze tijd al hebben aangekondigd (Handelingen 3:24). Dat wil zondermeer zeggen als we daar verder over nadenken en we mogen er niet aan twijfelen - de vernieuwde gemeente is duidelijk voorspeld. En het is evenzeer duidelijk dat ALLEEN in het overblijfsel de beloften van het Oude Testament in vervulling
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 326 gaan. We willen hier bij ook nog wat zeggen en wat dispensationalisten beweren in verband met Micha 5:1-4. Het gedeelte dat spreekt over het “overblijfsel” zou voor velen onder hen nog toekomst zijn. Maar wie Romeinen 9-11 leest kan het toch niet ontgaan dat daar al over een bekeerd overblijfsel gesproken wordt. En dat overblijfsel is, toen Paulus die brief schreef, al teruggekeerd. Niet naar het land in Palestina, maar naar het geestelijke Israël. Daarin kan geen sprake zijn van “onrechtvaardigheid” van Godswege (Rom.9:14). Heidenen die geloven in de verzoening - in de persoon van Jezus - ontvangen dezelfde zegeningen als het overblijfsel (Rom.9:24-29). De formule heeft dan ook betrekking op “het overblijfsel van gelovigen” en deze tekst kan - tot men mij het omgekeerde bewijst - niet op ongelovigen (joden of heidenen) toegepast worden. Dat wil dit zeggen: we leven thans in de tijd van het GEESTELIJK herstel van Israël. En Israël moet zich thans laten gezeggen wat de Messias Jezus van hen wil. Dat Pinksteren een breuk is en een nieuw begin voor Israël als “volk” en “rijk” is duidelijk. We analyseren uit de gebeurtenissen op die dag het volgende: 1) Het begin van de regering van Christus (vers 36) Mat. 3:1,2 / Dan.2:44 / Mat.16:18,19. 2) Een nieuwe soort prediking is aan de orde (verzen 1436) Mat.17:9 / 28:18-20 / Luc.24:47 / Joh.20:21-23 / Hand.4:12 / 10:43 / 1 Cor.15:1-4. 3) De Heilige Geest staat centraal in de vergeving (verzen 14,37,41) Joh.16:7-14 / 15:26 / Mat.28:20 / Rom.1:16 /1 Pet.1:23 / 1 Cor.1:18,21. Hier moeten we de vervulling zien van Jes.44:3 / Ezech.47 / Zach.14:8. 4) De eerste maal dat vergeving verkondigd wordt op basis van het vergoten bloed van Jezus (vers 38) Hand.8:12, 36 / 10:47,48 / 9:18. 5) De apostelen behoren tot het beheer van het Nieuwe Koninkrijk (verzen 3,4,12,16-21) Joh.7:39 / Luc.24:49 / Hand.1:4,5,8 / 1 Cor.2:9,10. 6) De Kerk van Christus start zijn nieuwe vorm van aanbidding (verzen 42,46,47) Mat.16:18 / 1 Pet.2:9. 7) Vijftig dagen voordien is daarvoor de wettelijke basis gelegd. a) de wet van Mozes werd afgeschaft Joh.1:17 / Col.2:14 / Heb.1:1,2. b) het oude verbond werd afgeschaft Gal.4:21-31 / Heb. 6:8-13. Vanaf nu is niet meer de nationaliteit van iemand belangrijk, maar zijn persoonlijk geloof. c) het oude priesterschap is opgehouden te bestaan in Gods ogen Heb.7:11-12. 8) Met Pinksteren gaan een reeks nieuwigheden in voege. a) Een nieuwe wereld begint Mat.9:16,17. b) Een nieuwe machthebber zit op de troon Mat.28:18-20 c) Een nieuw verbond gaat van kracht Heb.8:6-13.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 327 d) Er is een nieuw priesterschap aangesteld 1 Pet.2:5 Hand.2:42 / Opb.1:6 / 5:10. e) Er wordt een nieuwe boodschap gepredikt 1 Cor.15:14 / Gal.1:6-9. f) Er is een nieuw fundament gelegd Mat.16:18 / 1 Cor. 3:11 / Joh.13:34,35. g) De onderdanen zijn nieuw Joh.3:3-7 / Gal.4:1-7. h) De termen van burgerschap zijn nieuw Hand.2:37-41 / Joh.3:5. i) Een ganse reeks nieuwe geestelijke zegeningen zijn gegeven aan de onderdanen Eph.1:3 / 1 Pet.2:5. j) Een nieuwe levensregel gaat in voege Hand.2:42 / Joh.4:24 / Eph.4:13 / Col.2:6-8 / Jac.1:25. We komen nog eens terug naar die persoon van Petrus. Hij schreef later een brief en dit is de aanhef uit 1 Petrus 1:1 Wil75: “1 VAN PETRUS, apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de Verstrooiing van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië, die zijn uitverkoren.” In die brief geeft hij ons de vervulling van iets dat in het Oude Testament gezegd was van het volk dat God zich uitverkozen had uit alle volkeren. Maar in zijn uitleg zegt de apostel = DAT HEEFT NU Betrekking op de gemeente van Christus. Waar ook de heidenen die de Messias hebben aangenomen een deel van zijn. Exodus 19:5-6 Wil75: “5 Als gij aan mijn woord gehoorzaamt en mijn verbond onderhoudt, dan zult ge - hoewel de hele aarde Mij toebehoort - van alle volken op bijzondere wijze mijn eigendom zijn. 6 Gij zult mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn.” 1 Petrus 2:9,106 Wil75: “9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht: 10 gij, vroeger geen volk, nu Gods volk; vroeger van genade verstoken, nu begenadigd.” 1 Petrus 1:18-19 Wil75: “18 Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan dat gij van uw vaderen had geërfd. 19 Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek.” De laatste tekst die we citeren legt de nadruk waar het hoort te zijn. Het verbondsvolk dat God zich uitverkoren heeft sinds Pinksteren wordt niet langer gekenmerkt door afkomst. Hier is de maatstaf geworden: het exclusief door geloof in Christus, om als kind van God aangenomen te worden. Hier is de Paas-typologie beschreven: Jezus stierf als een onschuldig lam en nam de zonden van de wereld op zich. “Gods nieuwe uitverkorenen,” waren “verlost.” We mogen daarbij Exodus 12:5 met 1 Corinthiërs 5:7 vergelijken en dan is dat duidelijk afgelijnd. Iets anders dan het bloed van Jezus komt niet in aanmerking om verlost te worden. Als Petrus de vergeestelijking preekt van Israël is ook dat iets van het overdragen van een tekst van het Oude Testament naar gelovigen uit het Nieuwe testament
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 328 Jesaja 43:21 Wil75: “21 Het volk, dat Ik Mij heb gevormd, Het zal van mijn lof gewagen.” Colossenzen 1:13 Wil75: “13 Hij heeft ons ontrukt aan het domein van de duisternis en overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon,”
Dit is een slotopmerking bij dit gedeelte. De beschrijvingen/titels die het vleselijke Israël had in het OT, zijn ook deze die de gemeente van Christus heeft gekregen in het NT. Dat wil zeggen dat de schrijvers van het Nieuwe Testament, wetende wat het te betekenen heeft, zaken van het Oude Testament overzetten naar wat er in/met de gemeente van Christus gebeurd! BESCHRIJVING “Gods tempel” “kinderen der belofte”
OUD TESTAMENT Ex.29:45 Jer.31:31-33
“zaad van Abraham” “erfgenamen naar de belofte” “Gods uitverkorenen” “wij zijn de besnijdenis” “erfgenamen van het koninkrijk” “een eigen volk” “het volk van God” “een uitverkoren geslacht” “een koninklijk priesterschap” “een heilige natie” “een volk Gode ten eigendom” “de berg Sion” “de Stad van de levende God” “het hemelse Jeruzalem” “de heilige Stad” “en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt”
Gen.17:7,8 Deut.29:12,13 Lev.20:24,26 Gen.17:12 Jes.62:12 Deut.4:20 Ex.19:5 Ex.19:5 Ex.19:6 Ex.19:6 Ezech.37:23 Ps.2:6 Ps.48:2 Joël 2:32 Ps.125:1 Ex.19:5,6
NIEUW TESTAMENT 1 Cor.3:16 Rom.9:8 (Joden) Gal.4:28 (Heidenen) Gal.3:29 Gal.3:29 Col.3:12 Phil.3:3 Jac.2:5 Tit.2:14 Heb.4:9 1 Pet.2:9 1 Pet.2:9 1 Pet.2:9 1 Pet.2:9 Heb.12:22 Heb.12:22 Heb.12:22 Opb.21:2 Opb.1:6
In tegenstelling tot het dispensationalisme: moeten we leren dat het Israël van het Oude Testament nu de gemeente van Christus is in deze eeuw. Het Israël van het Oude Testament is de voorloper van het Nieuwe Verbond en in continuïteit in deze fase van de kerk, allen die in Christus zijn. De oude theologen van deze visie zeggen dat dit niet kan/mag geleerd worden. De progressieve onder hen leren dat dit slechts waar is in een bepaalde “een zin” of “gedeeltelijk.” Maar dan doet men onrecht aan wat de Schrift leert. De theologische werkelijkheid die we leren uit het Nieuwe Testament is deze: in het Nieuwe Testament zijn ALLE christenen - of ze Joods of heidens in oorsprong zijn – opgeroepen om Abraham “Onze Vader” te noemen (Rom.4:16). Ook voor de heiden die Jezus heeft aangenomen zijn de vaderen van het Oude Verbond ook onze “vaders” (1 Cor.10:1). Deze uitspraken getuigen van een geestelijke relatie met de mensen. Die uitleg van Paulus is natuurlijk niet deze van de oudere dispensationele theologen waar er een
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 329 absoluut verschil moet zijn tussen Israël en de heidenen. Ook als ze beiden in dezelfde kerk en in dezelfde stoelen zitten en samen aanbidden. Dat leert de Bijbel absoluut NIET en als uitleg is het zelfs schadelijk voor de verhoudingen Messias-belijdende Joden / Messias-belijdende heidenen. Het progressieve dispensationalisme geeft aan dat er niet zoveel nadruk moet liggen op de genealogische achtergrond van de gelovige. ^^^^^^^^ Heeft u het al gemerkt, in wat u leest dat we geen gebruik maken van een term “Christian Zionist” omdat het voor ons een verkeerde benaming is van een Bijbelse zaak? Het is volgens onze overtuiging niets meer dan een politieke mening met een pro-Israëlisch tintje. Over het ontstaan van die term het volgende. We citeren een gedeelte van hoofdstuk 1 van het boek door Stephen Spector, ‘Evangelicals and Israel, The Story of American Christian Zionism’, Oxford University Press, 2008. “De term "" is relatief nieuw. Het kwam niet in wijdverbreid gebruik tot de jaren 1990. En er is geen algemeen aanvaarde definitie ervan. Het staat niet in de Oxford English Dictionary. De woordgroep dateert op zijn minst uit 1903, toen het begon te verschijnen in de New York Times, eerst in brieven aan de redacteur en doodsbrieven, vervolgens, twintig jaar later, in de nieuwsberichten. In 1919, gebruikt Nahum Sokolow het in zijn “History of Zionism 1600-1918.” Schrijvers citeerden soms de term in de daarop volgende decennia, en verwierpen het af en toe als een niet-zo-handig metaphoor. In 1967, gebruikte Claude Duvernoy het met volledig inzicht in zijn “Le Prince el le Prophete”, het aanbieden van een bibliografie van "Christelijke Zionistische" publicaties. In 1975 merkte C. Douglas Young op, een pro-Israël-evangelische, in de Jerusalem Post dat enkele van zijn co-religionisten hem beschuldigd hadden van een "christelijke Zionist" te zijn. Hij bedankte hen voor het compliment. In 1980, werd in de “Times” gemeld dat er een grote christelijke Zionistische rally in Jeruzalem was, en uiterlijk in 2003 gebruikt het blad de term om te verwijzen naar "een geweldig support en blok van conservatieve Republikeinen wier steun voor Israël is gebaseerd op de Bijbelse interpretaties.” (voetnoten weggelaten)
APPENDIX 3: ISRAËL ALS BELOOFDE LAND IS DOOR GOD TWEEMAAL VERVULD
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 330
Het land dat YaHWeH aan de aartsvaders beloofde, en dus in dezelfde zin aan het volk Israël, is wanneer die belofte wordt uitgesproken dat gebied, nog steeds het bezit van heidense volkeren. God beloofd in theologische termen die nieuw zijn in de geschiedenis van de wereld: dat een bepaald volk een stuk land krijgt. Nieuw is dat in de zin dat geen enkel ander volk het volk van God is genoemd, een stuk land van de wereldbol door God aan Zijn volk gegeven is. Deut.32:8 HSV had ons al aangegeven: "Toen de Allerhoogste aan de volken het erfelijk bezit uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, heeft Hij het grondgebied van de volken vastgesteld overeenkomstig het aantal Israëlieten.” Later zal men in de preek/uiteenzetting van Paulus horen dat God aan elk volk een land gegeven heeft. Handelingen 17:26, 27 HSV: “26 En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied, 27 opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons.” Gods zegening aan zijn verbondsvolk over dat land staat bijvoorbeeld in deze teksten uitgelegd, Genesis 12:1,7 / 13:14-17 / 15:18-21 / Deuteronomium 1:5-8 / Psalm 44:1-3. Dit is die eerste tekst Genesis 12:1,2 HSV: “1 De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. 2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.” Om aan te geven dat dit stuk land Gods eigendom is moet zelf de grond een sabbat ondergaan (Leviticus 25:2). Dat land is door de profeten beschreven als “Zijn heilig land.” “Zijn heilig grondgebied, [HSV]” (Psalm 78:54) en God woonde te midden van het volk Israël (Numeri 35:34). Als ze uit Egypte komen staat er over dat stuk grond in Numeri 15.13 HSV: “13 U leidde in Uw goedertierenheid dit volk, dat U verlost hebt. U leidde hen zachtjes door Uw kracht naar Uw heilige woning.” In dat land, zal de hoofdstad en de tempel Israëls godsdienstige relatie met de Heer bezegelen (Leviticus 26). Wie over Israël ten onrechte verkeerd zal spreken brengt automatisch een oordeel over zich mee, over zijn onbeheerste daad. Volk en land zijn één en afhankelijk van God. Er staan straffen op het kopen van een stuk land in Palestina/Israël en de vreemdelingen die er zijn kunnen slechts te gast zijn (Leviticus 25:23). We hebben wel geschreven “ten onrechte” want God zelf zal het land na de afvalligheid van het volk ook verlaten. Wat doet God op een bepaald moment in de geschiedenis van Israël? We lezen een gedeelte van een profeet volgens de Willibrord vertaling 1975, omdat de Godsnaam er in staat, het is niet zomaar een losse verklaring van een profeet. “4 Dit zegt Jahwe, Israëls God: De legers waarmee u buiten de muren vecht tegen de koning van Babel en tegen de Chaldeeën, die u belegeren, drijf Ik terug binnen deze stad. 5 Want Ikzelf strijd tegen u met opgeheven hand, met sterke arm, in grimmige toorn en grote woede. 6 Alles wat in de stad woont, sla Ik neer, mens en dier; door een vreselijke pest komen ze om. 7 Daarna - godsspraak van Jahwe - lever Ik Sidkia, de koning van Juda, zijn hovelingen en iedereen die in deze stad aan de pest, het zwaard en de honger is ontkomen, over aan Nebukadnessar, de koning van Babel, aan de vijanden die hen naar het leven
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 331 staan. Hij brengt ze om met het zwaard, meedogenloos zonder genade, zonder erbarmen.” (Jer.21: 4-8). En nog een van dezelfde aard in Jer.34:22: “22 Op mijn bevel - godsspraak van Jahwe - keren ze terug naar deze stad, die ze belegeren, innemen en in de as leggen. Van de steden van Juda maak Ik een wildernis waar niemand meer woont.” We gaan ook eens kijken naar “het waarom” van die zaak! God doet dat niet zo lichtzinnig. 2 Koningen 24:20 Wil 75: “20 Want Jahwe was zo vertoornd op Jeruzalem en Juda, dat hij besloot ze te verstoten.” 2 Kronieken 36:15-21 Wil 75: “15 Jahwe, de God van hun vaderen, werd niet moe hun telkens weer gezanten te sturen, want Hij had medelijden met zijn volk en zijn woonplaats. 16 Maar ze overlaadden de gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de wind, en spotten met de profeten, zodat Jahwe's toorn wel onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk. 17 De koning der Chaldeeën trok tegen hem op; hij doodde in de tempel alle jongemannen met het zwaard; geen jongeman of meisje, oude man of grijsaard, spaarde hij, want Jahwe had allen aan hem uitgeleverd. 18 Alle vaten van de tempel, grote en kleine, de schatten van de tempel en van het koninklijk paleis en alle prinsen liet hij naar Babel voeren. 19 Zij staken de tempel in brand, braken de muur van Jeruzalem af, en alle grote gebouwen van de stad lieten zij in vlammen opgaan, zodat alle kostbaarheden verloren gingen. 20 Allen die aan het zwaard ontkomen waren, liet hij naar Babel in ballingschap wegvoeren; ze moesten hem en zijn zonen als slaven dienen, totdat het Perzische rijk aan de macht kwam. 21 Zo ging het woord dat Jahwe door Jeremia gesproken had in vervulling: 'Het land zal zijn sabbatjaren vergoed krijgen!' Het land bleef al die tijd braak liggen en rustte uit, zeventig volle jaren lang.” Twee/drie zaken komen aan het licht: 1°) de koningen luisteren niet naar de profeten 2°) Gods profeten worden bespot 3°) men heeft zich niet gehouden aan de wet dat het landbouwgebied elke zeven jaar braak moet liggen. Een schets van die afvalligheid krijgen we aan het slot van de boeken Kronieken en Koningen. 2 Kronieken 36:11-16 Wil 75: “11 Sidkia was eenentwintig jaar toen hij koning werd en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem. 12 Hij deed wat Jahwe, zijn God, mishaagde. Hij wilde zich niet verootmoedigen voor Jeremia, de profeet, die namens Jahwe tot hem sprak. 13 Hij pleegde bovendien opstand tegen Nebukadnessar die hem bij God had laten zweren hem trouw te blijven. Hij bleef halsstarrig en verstokt, en weigerde zich te bekeren tot Jahwe, de God van Israël. 14 Ook de voornaamste priesters en het volk zelf vielen in groten getale af; ze bedreven alle gruweldaden der heidenen en ontwijdden de tempel die Jahwe geheiligd had. 15 Jahwe, de God van hun vaderen, werd niet moe hun telkens weer gezanten te sturen, want Hij had medelijden met zijn volk en zijn woonplaats. 16 Maar ze overlaadden de gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de wind, en spotten met de profeten, zodat Jahwe 's toorn wel onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk.” Vraag jezelf eens af: wat kan God nog doen met een volk met zo een spirit? 2 Koningen 24:20 Wil 75: “Want Jahwe was zo vertoornd op Jeruzalem en Juda, dat hij besloot ze te verstoten. Toen kwam Sidkia in opstand tegen de koning van Babel.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 332 We kijken naar het Boek Klaagliederen in de versie van de Willibrord vertaling 1975, hoe dramatisch dat was. “ 6 Jahwe verwoestte zijn woning en haalde zijn tempel neer. Hij maakte in Sion een eind aan feesten en sabbat, en verwierp in grimmige toorn en koning en priester. 7 De Heer heeft zijn altaar verlaten, zijn heiligdom prijsgegeven; de muren der vesting heeft Hij aan de vijand overgeleverd. Zijn roepen weerklonk in de tempel als was het een feestdag. 8 Jahwe had vast besloten de muren van Sion te slechten: Hij spande het meetsnoer erover en verwoestte tenslotte alles; de muren stortten ineen de wallen vervielen. 9 De poorten zijn omgevallen, de grendels gebroken, rijksgroten en koning verstrooid zodat er geen leiding meer is. Ook krijgen Jahwe' s profeten geen openbaring meer.” Voor God was het een terechte straf. Door middel van de profeten werd dan gezegd dat hun straf niet voor eeuwig zou zijn: niet meer dan 70 jaar. Zie bijvoorbeeld Leviticus 25:2. Ze zouden terugkeren en de stad en tempel herbouwen. Dat is hun tweede terugkeer naar het land van God. Ze waren er als eens geweest in de dagen van de aartsvaders maar terug uitgezwermd naar de omstreken. Abraham zat in Ur, duizenden kilometers daar vandaan, op een bepaald moment. Dit is één van die teksten Genesis 13:14-17 Wil 75: “14 Nadat Lot was weggegaan zei Jahwe tot Abram: `Laat uw blik rondgaan en kijk vanaf de plaats waar gij staat naar het noorden en het zuiden, het oosten en het westen. 15 Al het land dat gij ziet, schenk Ik aan u en aan uw nageslacht, voor altijd. 16 Ik zal uw nakomelingen maken als het zand op de aarde. Alleen iemand die het zand van de aarde kan tellen, zal uw nakomelingen kunnen tellen. 17 Ga het hele land door in de lengte en in de breedte, want Ik schenk het aan u!' 18 Toen sloeg Abram zijn tent op en ging wonen bij de eik van More te Hebron; daar richtte hij een altaar op ter ere van Jahwe.” Dit zijn de woorden van een profeet uit die dagen die de afvalligheid van het volk aanklaagt. Ezechiël 16:15-30 Wil 75: “15 Maar je schoonheid maakte je al te vrijmoedig en je ging munt slaan uit je faam; je bekoorlijkheid bood je aan iedere voorbijganger die maar wilde te koop aan. 16 Met je bonte kleren versierde je de offerhoogten om daar ontucht te plegen. Nooit is zoiets voorgekomen en moge het ook nooit meer gebeuren. 17 Je nam de gouden en zilveren sieraden die Ik je geschonken had, maakte er mannenbeelden van en pleegde daar ontucht mee. 18 Je nam je kleren van bonte weefsels en hulde ze daarin; mijn olie en reukwerk heb je ze voorgezet; 19 het voedsel dat Ik je gegeven had, bereid met het fijnste meel, met honing en olie, heb je ze voorgezet als een geurige gave, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer. 20 Je nam de zonen en de dochters die je me gebaard had en offerde ze hun als spijs. Was je ontucht nog niet groot genoeg, 21 dat je bovendien mijn kinderen slachtte om ze aan hen te offeren? 22 En bij al die gruweldaden en die ontucht heb je niet meer teruggedacht aan de dagen van je jeugd en aan de tijd dat je moedernaakt lag te trappelen in je bloed. 23 Ach, ongelukkige! luidt de godsspraak van Jahwe de Heer, na al deze wandaden 24 heb je heuvels en hoogten aangelegd op elk plein 25 en op elk kruispunt; je gooide je schoonheid te grabbel en spreidde je benen voor elke voorbijganger en je geilheid was onverzadigbaar. 26 Je pleegde ontucht met de Egyptenaren, je buren met hun grote lid; keer op keer pleegde je ontucht, om Mij te tergen. 27 Daarom heb Ik mijn hand tegen je uitgestrekt, je erfdeel gekort en je overgegeven aan de willekeur van je mededingsters, de dochters der Filistijnen, die zich schaamden over je schandalig gedrag. 28 Bovendien pleegde je ontucht met de Assyriers, omdat je nog niet verzadigd was; je pleegde ontucht met hen, en nog
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 333 was je niet verzadigd. 29 Daarom pleegde je herhaaldelijk ontucht met de handeldrijvende Chaldeeën, maar nog altijd was je niet verzadigd. 30 Hoe werd je door hartstocht verteerd, luidt de godsspraak van Jahwe, de Heer, dat je hiertoe in staat was, als was je een volleerde hoer.” Nu even terug naar de 6 de eeuw voor Christus. Ds. H. H. Grosheide schreef een brochure over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957. Hij zegt bijvoorbeeld dit: “Bij juiste opvatting van vs 3-14 komen alle twaalf in deze verzen genoemde geslachten in Ezra 2 voor. (…) Verreweg het grootste deel van de teruggekeerden behoorde dus tot de stammen Juda, Benjamin en Levi” (blz.38). En ook dit: “De som der afzonderlijke getallen is in Ezra (volgens M.T.) 29818, in Neh. (volgens M.T.) 31089 in III. 30143. Alle drie noemen als totaal 42360 (2:64); Neh.7:66 – met kleine verschillen in de tekstoverlevering, zo leest Sept.B. 42308 – en III. 4:41). Dit totaalcijfer staat dus tekstkritisch zeer vast, het zal wel juist zijn” (blz.53). Daarna gaat hij in op de totaliteit van de cijfers; met of zonder vrouwen, met alle kinderen of slechts met deze boven de twaalf jaar, maar nog niet volwassen. Moeilijke beslissingen zijn hier te maken maar we gaan er ook niet verder op in. Wie zijn die mensen dan? Het is het “overblijfsel” volgens Hag.1:12 / Zach.8:11,12 / Jer. 42:2,15,19 / Jes.43:5 / 44:7,12,14. Uit Zacharia 2:16 en 8:7,8 krijg je zelfs de indruk dat er nog geen terugkeer is, maar dat is omdat het aantal zo klein is naar zijn mening. In dat boek staat duidelijk dat er mensen van Israël en van Juda teruggekeerd zijn (Zach.8:13), maar het merendeel is van “Juda” of het “huis van Juda” (Zach.2:16 / 8:19). Maar er is ook deze terminologie: “Israëls families” (Ezra 8:29), “volk Israël” (Ezra 9:1), “schare van Israël” (Ezra 10:1). Maar na die tweede inwoning van Israël in het beloofde land ging het na enkele jaren opnieuw bergaf. We gaan even naar de profeet met de naam Maleachi kijken: zijn roepnaam betekent, “Mijn Boodschapper.” Maleachi was de láátste boodschapper van het Oude Testament. Na hem zijn er geen meer. De eerstvolgende profeet is Johannes de Doper, die de komst van de Messias, voorbereidde als een heraut. Over het persoonlijke leven van Maleachi is niets bekend. Hij was een man zonder aanzien des persoons en predikte zonder angst zijn boodschap van God. De tijd waarin hij preekt is ongeveer deze van Nehemia en Ezra hoofdstukken zeven tot tien, ongeveer 445 tot 425 v. Chr. Hij heeft veel kritiek op de handelingen van zijn geloofsgenoten: 1°) De gewone mensen houden zich niet aan de wet. Ze verwaarlozen hun plicht om gave dieren te offeren, (Mal.1:6-14) 2°) Priesters verwaarlozen en negeren hun plichten en dienst in de tempel, (Mal.2:1-9) 3°) het volk twijfelt openlijk aan God’ s goedheid, (Mal.3:6-12,14) 4°) Echtscheiding en overspel waren een ‘normale zaak’ geworden, (Mal.2:10-16) 5°) De Messias zal verschijnen in de tempel. Dat vervulde zich doordat de Heere Jezus in deze tempel vele uren predikte! God is in eigen persoon, naar deze tempel gekomen en het volk heeft het niet gemerkt! (Mal.3:1-6) Jezus gaf wanneer hij in Jeruzalem was dagelijks onderwijs in de tempel (Lucas 19:45-47). Jezus noemde het ook: “het Huis van Zijn Vader.” Jezus zond zijn discipelen uit volgens Matthéüs 10:5-7, naar de “verloren schapen van het huis Israëls.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 334 Problematisch werd het maar nadat het volk en de clerus Jezus niet moeten hebben als Messias. De straf van God zal nog erger zijn dan wat Hij ooit Zijn volk heeft aangedaan! Dispensationalisten zeggen dat God er voor eeuwig zal voor zorgen dat ze naar het land terugkeren. Daar heb ik geen enkel probleem mee, als Jezus met zijn heilige engelen zal neerdalen om het oordeel te vellen over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen dan zal elke stam opnieuw in zijn hoekje ingedeeld worden zoals God het oorspronkelijk had bedacht. Dus Belgen in hun land en Nederlanders in hun land. Maar een dominee bekend voor zijn liefde voor Israël gaat vele stappen n te ver in war er werkelijk nu in onze dagen gebeurt. Neen, het huidige Israël is niet het Israël van God. We citeren van Barneveld en gaan ook zijn niet-Bijbelse visie ontleden. Hij zegt in zijn artikel met dit onder-kopje het volgende: Een Bijbels intermezzo http://janvanbarneveld.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=312:opdat-ubegrijpt&catid=14:geestelijk&Itemid=32 “De Bijbel is het boek van Israël. Bijbelse geschiedenis is voor een groot deel vaderlandse geschiedenis van Israël. De Psalmen zijn liederen van Israël. Profeten zijn Israëlieten. Het op een na belangrijkste, de Torah, de universele morele code, de wet is door God aan Israël toevertrouwd (Romeinen 3:2). Ook het zogenaamde Nieuwe Testament, het verhaal van Jezus, is een Joods verhaal. Jezus Christus is geboren als een Joodse jongetje, leefde volgens de Joodse, Bijbelse wetten. Hij verkondigde het Evangelie eerst aan Israël. Hij zal in Israël terugkomen en eerst Israël verlossen. De kerk is in Jeruzalem begonnen. Deze stad zal de stad van de Grote Koning (Psalm 48:2 en Mat. 5:35) worden. Bovendien, de Schepper, de God van hemel en aarde is de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van Israël. Zo was het, zo is het en zo zal het blijven.” We hebben al zo dikwijls gezegd dat: over Jezus zeggen dat hij jood is en daar dan allerhande zaken aan vastknopen die Joods zijn, een verkeerde aanpak is van wie Jezus later geworden is. Jezus was jood maar een Messias-belijdende jood moet de sabbat niet meer houden, moet geen offers meer brengen in een tempel, hoeft zelfs niet besneden te worden enz. Van Barneveld geeft maar een klein deeltje prijs van wie die Jezus werkelijk is! Dat is maar een stukje van de ijsberg laten zien en niet weten wat er onder zit. Onder de man Jezus van Nazareth geboren uit een joods maagd, dat is al iets om over na de denken, zit het mysterie Gods. De schepper van de wereld die mens werd om Zijn kinderen te leren wat “gehoorzaamheid” is en hun zonden uit te delgen door de mens Jezus te laten sterven. Waarna Hij kan opgewekt worden als een totaal andere Jezus die de macht heeft over dood en leven. Van Barneveld en zijn vrienden hebben het steeds over herstel en een aanbreken van een rijk voor duizend jaar! Een frappant voorbeeld van wat er dan verkeerd kan lopen in een uitleg van de Schrift, is juist die leer van het komende duizendjarig rijk. En dat om de volgende beduidende reden. Alle teksten uit het Oude Testament die spreken over het Messiaanse rijk pleiten erover in termen van “eeuwigheid.” Zie o.a. Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / Jes.9:7 enz... Nu combineren de verdedigers van het duizendjarige rijk deze teksten die over een eeuwig rijk spreken met
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 335 Opb.20:1-6, een gedeelte dat over 1000 jaren spreekt. Dat is dus niet mogelijk want 1000 jaar is niet gelijk aan de eeuwigheid. De combinatie is op verkeerde basis gemaakt. Dispensationalisten hebben het steeds over het “Herstel van Israël” en deze man C.I. Scofield, komt voortdurend aan bod en zijn ’The Scofield Reference bible’, Oxford U P, renewed version 1945. Over het Abrahamitisch verbond zegt Cyrus Ingerson Scofield (blz.25): “De gift van het land is gewijzigd bij voorspellingen van drie ontervingen en herstellingen (Gen.15:13,14,16 / Jer.25:11,12 / Deut.28:62-65 / 30:1-3). Twee ont-ervingen en herstellingen zijn nu voorbij. Israël zit nu in zijn derde verstrooiing, waaruit ze zal hersteld worden bij de wederkomst van de Heer als koning in het verbond met David (Deut.30:3 / Jer.23:5-8 / Ezech.37:21-25 / Luc.1:30-33 / Hand.15:14-17).” Het heeft weinig zin om enkele Schriftuurplaatsen bij elkaar te zetten die wanneer ze op één hoop liggen de indruk moeten maken van een Bijbelse grondslag. Dat doet Scofield hier. Hij spreekt o.a. over Hand.15:14-17 dat zou verwijzen naar een toekomstig herstel van Israël. Wie leest wat er staat - in de context - komt echter tot de bevinding dat het “nieuwe Israël” al is begonnen en dat zelfs “heidenen” er deel van uitmaken. Scofield begaat niet alleen de fout de vervulling in een verkeerde tijd te plaatsen maar ook zelfs een verkeerde identificatie te maken. Het is ook totaal verkeerd om Gen.15:18-21 uit te leggen als een profetie die nog moet vervuld worden. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gemaakt worden. Aan de aartsvader zal er natuurlijk een plaats gegeven worden maar dat is niet in vervulling van Gen.15. De profetie zal niet letterlijk vervuld worden. Wanneer Scofield drie teksten aanhaalt uit het OT en gewoon maar beweert dat er dan ook drie voorspellingen van “ontervingen en herstellingen” zijn dan heeft dat bij nader onderzoek geen enkele waarde. Ook Walvoord heeft drie verstrooiingen volgens blz.88-94. [Walvoord J.F., ‘Mayor Bible prophecies’, Harper Paperbacks, 1994.] De derde is beschreven in Deut.28:64 zegt hij. Maar kijk je verder in die teksten tot verzen 68 dan blijkt er dat Israël bij zijn wederkomst uit “alle natiën” langs Egypte terug keert. En dat lijkt niet letterlijk te zijn maar symbool van verdrukking zodat “alle natiën” ook beperkt is tot de landen waarheen ze verdreven zijn en niet werkelijk “alle natiën” omvat. Wanneer Walvoord (blz.94) daaraan nog Luc.21:24 koppelt maakt dat trouwens niet veel uit gezien deze tekst niet spreekt van een herstel maar wel van de “vertrapping” van Jeruzalem. Totdat de tijden der heidenen vervuld zijn zal dat geschieden. Er staat niet totdat Israël hersteld wordt! Er staat niet totdat Israël uit alle landen teruggebracht wordt! Volgens de context is Jeruzalem vertrapt tot en met de Wederkomst van de Heer. Lees er niet meer in dan er in werkelijkheid staat! En laat ons trouwens kijken naar de context van wat er allemaal staat in Deut.28:64. Het vers 53 wijst naar wat duidelijk vervuld is tijdens de verovering van Jeruzalem door de legers van Babylon. Toen hebben moeders uit noodzaak hun eigen kinderen opgegeten want door de belegering was al het eten opgeraakt. Daarover lezen we in Ezech.5:10 en Klaagliederen 2:20 / 4:10. Gruwelijk maar waar en in vervulling van wat God voorzegd had. En ook vers 68 gaat in vervulling in die tijd. Zie het verhaal van de Judeeërs die in Egypte waren na hun vlucht uit Juda. Het staat beschreven in Jeremia hoofdstuk 44. Zie vooral naar de verzen 11-19. En wat de band betreft in hun navolgen van de vreemde afgoden, zoals voorzegt in Deut.28:64: ook dat is een zaak van die tijd. Dat wat
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 336 de 2 stammen - plus de Levieten - betreft. Van de 10 stammen staat beschreven: “zij zullen terugkeren naar Egypte” en “zij zullen in het land des HEREN niet blijven, maar Efraïm zal naar Egypte terugkeren en in Assur zullen ze het onreine eten” (Hos.8:13 / 9:3). Israël is volgens 2 Kon.17:6 naar minimaal drie landen (versta natiën) van dat wereldrijk verbannen. En de afgoderij van Israël (de 10 stammen) is uitvoerig beschreven in Hosea hoofdstuk 10. Israël “volhardt in het afdwalen” van God (Hosea 11:7). Walvoord heeft dus géén degelijke uitleg voor de tekst van Deut.28:64. En ook diegenen waar hij het gehaald heeft (Scofield en Biederwolf) geven blijk van verwrongen uitleggingen. Men moet deze teksten, over drie verstrooiingen, niet gewoon één, twee en drie optellen. Deze drie - en nog enkele anderen - wijzen op het beginsel dat God zijn volk wil, kan en mag vergeven zondermeer. Maar het zegt ook dat God soeverein is in deze zaak; VERGEEFT DE HEER OP EEN BEPAALD MOMENT NIET MÉÉR DAN IS OOK DIE HANDELSWIJZE PROFETISCH VASTGELEGD. Nog een andere profetie (volgens Scofield) zijn de woorden van de engel Gabriël aan Maria wanneer ze hoort dat uit haar de Messias zal geboren worden. “En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen” (Luc.1:33). Dan gaan de gedachten van Scofield in galop. Zijn conclusie is; dat zal in een toekomstig duizendjarig rijk vervuld worden. Maar lezen we dan toch wat er staat; “tot in eeuwigheid” en “zijn koningschap zal geen einde nemen.” Dus géén duizendjarig koningschap. Scofield en zijn vrienden hebben géén respect voor de profetie uit het OT waar steeds, zonder uitzondering, staat dat de Heer een eeuwige koning is (Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / 7:14,27 / Jes.9:7). Zijn regeerambt heeft met Pinksteren een aanvang genomen en er komt geen eind meer aan. Alleen zullen er op een bepaald moment specifieke aspecten van dat koninkrijk meer zichtbaar zijn dan op een ander tijdstip. Zie ons verder commentaar bij Mat.7:22. Een slotopmerking. Volgens Scofield (of Walvoord) heeft Gen.15:13,14,16 betrekking op de verdrukking in Egypte. Maar dat is vóórdat de wet van Mozes is gegeven, vóórdat Deut.30 op papier staat en moet dus niet op dezelfde basis gezien worden als wat in Deut.30 staat. Dat Israël verdrukt wordt in Egypte is toch niet omwille van de geestelijke afval van het volk. Waar vinden we dat terug in het boek Genesis? We moeten toch wat aan Israël geschiedt niet steeds als een straf van God zien! Er is toch onderscheid te maken in Gods “bedelingen”? Niet dat we er zelf in geloven! Want over “koningen” (voor Israël) was er nog geen woord geopenbaard aan de aartsvaders. God heeft op elk tijdstip met zijn volk welbepaalde afspraken en verbintenissen. Laten we dat goed onderscheiden. En dat onderscheid is nog duidelijker tussen het OT en het NT. In het OT is de regel “God heeft u uit Egypte geleid.” In het NT is de regel “De Heer is waarlijk opgestaan.” En dan klinkt het dat ook de Joden al uitzagen naar een “hemels vaderland” (Heb.11:16). Elke Jood moet sinds Christus wedergeboren worden tot een “hemelse erfenis” (1 Pet.1:3,4).
We mogen dan ook beide zaken niet mengen zoals men doet in de bedelingen; niet een stukje Mozes + een stukje Christus. Want onze Mozes is de nieuwe Mozes met
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 337
nieuwe wetten (Joh.12:48 /Gal.6:2). En daarom moet elke Jood - in de bedeling van het NT - wedergeboren worden (Joh.3:5,6 / 1:12,13 / Tit.3:5). [Critiek op Scofield vooral dit boek: Canfield J., ‘The incredible Scofield and His Book’, Vallecito Ca. Ross House Books, 1987. We hebben ons exemplaar jaren geleden gratis op het net gevonden.] Aan de hand van vier uitgeschreven teksten van Paulus, de apostel der heidenen, willen we dan ook op vier punten wijzen. 1. Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, zijn kinderen van het nieuwe verbond. “Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen” (Phil.3:3). De letterlijke besnijdenis heeft geen belang meer. Voorafgaande aan het geestelijke kindschap van zowel de Jood als de Heiden moet een geestelijke verwekking plaats vinden door de Heilige Geest (Joh.3:3-7). Anders gezegd; het OT(oude verbond) is een zaak van afstamming van de persoon van Abraham. Het NT (nieuwe verbond) is een zaak van discipel worden van Jezus waarbij ras geen enkel belang meer heeft. 2. Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben in Jezus alle beloften ontvangen. “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons” (2 Cor.1:20). In Christus zijn alle beloften vervuld, voor alle rassen, voor alle tijden en daarover spreekt Paulus zonder iets achter te houden. Hij heeft geen verborgen agenda. Gods genade is heilbrengend “voor alle mensen” (Tit.2:11). 3. Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben éénzelfde geestelijke voorvader van wie ze volgens de belofte erfgenaam zijn: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal.3:29). Met nadruk op één gezamenlijke vader, één gezamenlijke belofte en één gezamenlijke erfgenaam. De Heer stierf voor “de verstrooide kinderen” en daar heeft ras niets mee te maken. 4. Alle christenen, uit Israël of uit de volkeren, hebben éénzelfde verzoening ontvangen door het éne offer van Christus: “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij ten dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus” (Eph.2:11-13, wij onderlijnen). Besneden zijn of onbesneden zijn heeft alle belang verloren voor God. Maar wie zich verzoend heeft met Christus heeft deel aan de “verbonden der belofte” en die zijn voor alle gelovigen dezelfde. Is er een verschil tussen de termen: Jood en Israëliet?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 338 Het zal u ondertussen al duidelijk geworden zijn dat de namen “Jood” en ‘Israëliet’ grotendeels ook synoniem aan elkaar zijn sinds de tijd van de ballingschap. Het is geen Bijbelse theologie te veronderstellen dat de term “Jood” slechts verwijst naar de biologische afstammelingen van Juda. Als het woord “Jood” gebruikt is werd regelmatig iedere nakomeling van Jacob aangeduid als hij zichzelf maar rekende tot het koninkrijk van Juda. Het is dat “overblijfsel van echte gelovigen” die verwachten dat de beloofde “Zoon van David”, komt om Juda te herstellen. We lezen over Zijn heerschappij: “DAN KONDIGT HIJ VREDE AAN ONDER DE VOLKEREN, EN GAAT ZIJN HEERSCHAPPIJ VAN ZEE TOT ZEE EN VAN DE RIVIER TOT DE GRENZEN VAN DE AARDE.” Zach.9:10 De tien stammen bestonden dus niet langer als een eigen onafhankelijk gebied en daarom werd het begrip “Jood” de algemene naam voor alle Israëlieten. Wanneer, bijvoorbeeld, iemand van de stam Ephraïm zich “VERENIGDE” met de kerngedachte van de Judeeërs (= er komt een Messias en een nieuw rijk) die zag men als een “Jood.” In de kringen van dezen die zeggen dat de verloren stammen zijn opgegaan naar bijvoorbeeld Engeland en van daaruit naar de Verenigde Staten maken bezwaar bij onze uitleg. Ze beweren dat leden van de tien stammen nooit Joden genoemd werden of dat Joden geen Israëlieten zijn. Dat is een verkeerd kijk op de zaak en verwijzen nog eens naar het bijvoegsel. Het is er duidelijk dat niet alleen de ballingen van het zuidelijke koninkrijk die uit Babel terugkeerden de naam ‘Joden’ droegen maar ook de anderen die ook als ze geen echte afstamming meer konden bewijzen toch tot “Israël” hoorden. Niet minder dan veertig keer is in het boek Ezra, het overblijfsel als “Israël” beschreven en niet steeds als “Joden” (= van de stam Juda). In Nehemia worden ze 11 keer ‘Joden’ genoemd en 22 keer “Israël.” Het boek Esther, dat ongeveer dezelfde periode beschrijft heeft dezelfde manier van weergeven. Daar worden dezen die in 127 provincies van het Perzische Rijk achterbleven, 45 keer “Joden” genoemd. Maar er waren veel Judeeërs (= van de 2 stammen) achtergebleven in die streken en toch horen we niet één keer “Israël” als omschrijving. Als ik dus zeg dat Jezus een Israëliër is dan is dat ook nog geen fout hoewel de term niet in de Bijbel gebruikt is Wanneer we dat principe toepassen op het NT is het ook niet zo verwonderlijk dat men om het zelfde volk te beschrijven: ze 174 keer als “Joden” genoemd zijn en 75 keer als “Israël.” Een voorbeeld wat dat allemaal wil zeggen zonder te morren met de inhoud van een Bijbeltekst. De Brits-Israël beweging beweerd dat slechts afstammelingen van de stam Juda “Joden” mogen genoemd worden. Paulus, die weet wat men als termen hanteerde in die dagen heeft daar geen weet van: hij noemt zichzelf nu eens “een Jood” en een andere keer “een Israëliet” (Hand.21:39 / Rom.11:1 / 2 Cor.11:22 / Phil.3:5). Beide termen zijn op hem van toepassing en de Brits-Israël beweging heeft alleen maar verwarring rondgestrooid met enkele van die teksten in te kleuren met de inkt die er niet bij hoort. Wanneer we lezen dat Jezus uit het geslacht van David was gaat het om letterlijk afstamming van die koning gaat. Maar evenwaardig zegt Paulus van Hem dat Hij wat het vlees betreft uit “hen” (= de Israëlieten) is. - Rom.9:4,5 En ook de gelovige Anna was een “Jodin” in Jeruzalem, maar zegt Lukas tegelijk “uit de stam Aser”, die tot het noordelijke tienstammenrijk behoorde. – Lucas 2:36. God heeft sinds Pinksteren een begin gemaakt met het herstel van “alles.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 339
Nu zal men zeggen: “ze zijn er ooit uit verdreven en recent zijn ze er terug naar toe gegaan om de profetie aan Abraham nog eens opnieuw te vervullen.” (Voorbeeld: H.L. Willmington, ’Book of Bible lists’, Tyndale House, 1987, blz.274. Of Biederwolf blz.9,10 die Scofield aanhaalt). Ook dat klopt niet met de feiten, want deze terugkeer is niet naar Gods beloften. Daar gaat veel “menselijk” zwoegen aan vooraf. (We komen hier nog op terug.) En eigenlijk is het belangrijkste element achterwege gebleven: het geloof in God en de trouw aan het verbond. Want dàt “was” en “is” voorwaarde tot het in bezit nemen van het land. Zo was het de eerste maal en ook nog eens nadat ze in Babylonische gevangenschap hadden vertoefd en gestraft waren voor 70 jaren. Vergelijk hiervoor Lev.26:40-45 met 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 / 29:12-14 / Neh.1:8-10. Het bezit van het land is voorwaardelijk gemaakt aan geloof (Deut.8:19,20 / 30:11-20 / Ezra 1:14 / 7:12,13,25-29). Maar het is toch fout om zich steeds maar te blijven beroepen op Deut.30 en te beweren dat God “verplicht” is, dit altijd opnieuw aan hen in vervulling te laten gaan. Dat doen de profeten die de ballingschap hebben geprofeteerd - en er de verlossing uit prediken - nooit of nimmer. Ze wijzen steeds op de straf die God uitsprak van 70 jaren ballingschap maar nergens een herstel op basis van Deut.30 (Jer.29:10,14 / Ezech.36:17-19 / 36:26-28 / Zach.8:4,5). Er is slechts herstel op basis van vergeving en genade. God heeft aan Israël en aan de heidenen die hun onmacht hebben herkend en Jezus als Messias aangenomen hebben, alles vervuld wat er te vervullen was. Bij nader toezien veel ervan in geestelijke zin maar niettemin vervuld. Om die reden staat er ook een tekst uit het OT bij elk onderdeel in de lijst (NBG teksten): “kinderen der belofte” (Rom.9:8 (Joden) / Gal.4:28 (Heidenen) / Jer.31:31-33) “Gods tempel” (1 Cor.3:16 / Ex.29:45) “zaad van Abraham” (Gal.3:29 / Gen.17:7,8) “erfgenamen naar de belofte” (Gal.3:29 / Deut.29:12,13) “erfgenamen van het koninkrijk” (Jac.2:5 / Jes.62:12) “wij zijn de besnijdenis” (Phil.3:3 / Gen.17:12) “Gods uitverkorenen” (Col.3:12 / Lev.20:24,26) “een eigen volk” (Tit.2:14 / Deut.4:20) “het volk van God” (Heb.4:9 / Ex.19:5) “een uitverkoren geslacht” (1 Pet.2:9 / Ex.19:5) “een koninklijk priesterschap” (1 Pet.2:9 / Ex.19:6) “een heilige natie” (1 Pet.2:9 / Ex.19:6) “een volk Gode ten eigendom” (1 Pet.2:9 / Ezech.37:23) “de berg Sion” (Heb.12:22 / Ps.2:6) “de Stad van de levende God” (Heb.12:22 / Ps.48:2) “het hemelse Jeruzalem” (Heb.12:22 / Joël 2:32) “de heilige Stad” (Opb.21:2 / Ps.125:1) “en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt” (Opb.1:6 / Ex.19:5,6)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 340 Daarom zeggen we zonder schroom en zonder enige leugen: de realiteit van de tijd van Paulus en deze van onze tijd is nog steeds dezelfde. En die is: “Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard” (Rom.11:7, wij onderlijnen). DE MESSIASBELIJDENDE JODEN HEBBEN HET VERKREGEN, SINDS PINKSTEREN. DAAROM ANDERS GEZEGD; GODS BELOFTEN GAAN IN VERVULLING AAN DE INDIVIDUELE ISRAELIET EN NIET AAN HET VOLK IN ZIJN GEHEEL. HET WARE ISRAËL VAN GOD HEEFT DUS DIT NIET MEER NODIG: Van deze site http://free.messianicbible.com/ krijgen we regelmatig de e-mails en hier enkele
illustraties van deze van 13 februari 2017 13:08 met de groeten uit Yerushalayim.
Deze fotogalerij komt van een instituut dat alles in gereedheid brengt om een nieuwe tempel te bouwen als de moskee op de berg er niet meer is. En de Antichrist zich er kan vestigen volgens velen. Of de andere versie van de dispensationalisten, dat er nog een andere tempel daarna komt. Na het begin van de duizendjarige regering. In elk geval is het fout om van een derde tempel te spreken. Zeer waarschijnlijk werd de tempel herbouwd toen de Grieken hem onteerden met er een varken te aanbidden. Dat was de tweede eeuw voor Christus. En in 18 voor Christus is Herodes begonnen aan het bouwen van een totaal nieuwe tempel, met goedkeuring van de clerus. In de dagen van Jezus was men er meer dan veertig jaar mee bezig en toen was die nog niet klaar. Dus was er al een derde en een vierde tempel geweest. Als deze waarover men het heeft, in deze e-mail, zal het een vijfde zijn.
Kohanim (priesters) van de “Derde tempel” in opleiding blazen op zilveren trompetten als de voorbereiding bij het uitvoeren van een Pascha offer. (Foto: Temple Institute)
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 341
Water en wijn plengoffers Schalen: twee zilveren kopjes werden bewaard in de zuidwestelijke hoek van het altaar, één voor waterplengoffer en anderzijds voor deze van de wijn. Terwijl het wijnplengoffer elke dag moest worden gegoten, werd het water alleen gegoten op Soekot (Loofhuttenfeest). (Foto: Temple Institute)
Koperen delen uit de tempel: aan de linkerkant is de Abuv, een drievoudig staande schaal gebruikt voor het roosteren van de Omer op Pascha. De middenlaag bevat kolen voor het roosteren van de gerst. Aan de rechterkant naar de achterkant is de koperen schaal gebruikt bij de voorbereiding van de maaltijd die aangeboden worden. (Foto: Temple Institute)
APPENDIX 4: JEZUS HEEFT DE TERRITORIALE BELOFTEN AAN ISRAËL UITGEBREID!
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 342 Maanden geleden lazen we een prachtig boek over de betekenis van de Psalmen voor het Nieuwe Testament. Bij Psalm 37 was er de opmerking dat er in die teksten veel gelijkenissen zijn met de leer die Christus predikte. We hebben enkele zaken ervan in een tabel gezet. OUD TESTAMENT, uit van Psalm 37 Psalm 37:11: “11 Maar de zacht-moedigen zullen de aarde bezitten en vreugde scheppen in grote vrede."
Psalm 37:16: “16 Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed van vele goddelozen."
Psalm 37:18: “De HEERE kent de dagen van de oprechten, hun erfelijk bezit zal voor eeuwig blijven.”
Psalm 37:22: “22 Want wie door Hem zijn gezegend, zullen de aarde bezitten; maar wie door Hem zijn vervloekt, worden uitgeroeid.”
Psalm 37:28: “28 Want de HEERE heeft het recht lief en zal Zijn gunstelingen niet verlaten; voor eeuwig worden zij bewaard, maar het nageslacht van de goddelozen wordt uitgeroeid.”
NIEUW TESTAMENT Matthéüs 5:5: "Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven." Galaten 5:22, 23: “ De vrucht van de Geest is echter:…, zachtmoedigheid, zelfbeheersing." 1 Timothéüs 6:11: “Jaag daarentegen … volharding en zachtmoedigheid na.” Matthéüs 6:11: "Geef ons heden ons dagelijks brood.” 1 Timothéüs 6:6: "Maar de godsvrucht is inderdaad een bron van grote winst, vergezeld van tevredenheid.” Matthéüs 6:32: "Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt.” 2 Timothéüs 2:19: "De Heere kent wie van Hem zijn.” Matthéüs 25:41: "Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.” 1 Corinthiërs 16:22: "Als iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, laat die vervloekt zijn.” Galaten 3:13: "13 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet” Joh.5:24: "Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis," Joh.6:40: "40 En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag." Joh.10:28-29: "28 En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken. 29 Mijn Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 343
Psalm 37:31: "31 De wet van zijn God is in zijn hart; zijn schreden wankelen niet."
Psalm 37:37: "37 Let op de vrome en zie naar de oprechte, want het einde van die man zal vrede zijn."
Psalm 37:39: "39 Maar het heil van de rechtvaardigen komt van de HEERE, hun kracht ten tijde van benauwd-heid." Psalm 37:40: "40 De HEERE zal hen helpen en hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en hen verlossen, want zij hebben tot Hem de toevlucht genomen."
kan hen uit de hand van Mijn Vader rukken.” Jeremia 31:33: " Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven." Hebreeën 8:10: "10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven. " 2 Tim. 4:6-8: " 6 Ik word immers reeds als een plengoffer uitgegoten en het tijdstip van mijn heengaan is aanstaande. 7 Ik heb de goede strijd gestreden. Ik heb de loop tot een einde gebracht. Ik heb het geloof behouden. 8 Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad.” 2 Petrus 1:14: "omdat ik weet dat het afbreken van mijn tent nu snel zal plaatsvinden, zoals onze Heere Jezus Christus mij ook duidelijk heeft gemaakt." Epheziërs 2:8: "8 Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God;" 1 Joh.2:14: "14 Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen.” 1 Joh.5:18: "18 Wij weten dat ieder die uit God geboren is, niet zondigt; maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze heeft geen vat op hem."
Deze Psalm geeft zonder veel theologie te kennen dat het lot van de gelovigen, de oprechte, de zachtmoedige, totaal anders is dan de ongelovigen. Dat ook de uiteindelijke lotsbestemming
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 344 daaraan verbonden is blijkt duidelijk uit deze teksten van het Oude en Nieuwe Testament. Aan de ene kant de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde en anderzijds de weg naar “gehenna.” Ps.6:9: “Ga weg van mij, u allen die onrecht bedrijft, want de HEERE heeft mijn luide geween gehoord." Mat.7:23: "Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!" Lucas 13:25: "namelijk vanaf het ogenblik dat de Heer des huizes is opgestaan en de deur heeft gesloten. Dan zult u beginnen buiten te staan en op de deur te kloppen en te zeggen: Heere, Heere, doe ons open. En Hij zal antwoorden en tegen u zeggen: Ik weet niet waar u vandaan komt." Lucas 13:27: "En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik weet niet waar u vandaan komt. Ga weg van Mij, allen die ongerechtigheid bedrijven." Jes.30:33: "Want de verbrandingsplaats is al eerder gereedgemaakt, ook voor de koning is hij in gereedheid gebracht. Hij heeft hem diep gemaakt en wijd. Voor zijn brandstapel is er vuur en hout in overvloed. De adem van de HEERE zal hem aansteken als een zwavelstroom." Opb.19:20: “En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt.” [Verder gaan kijken naar hoofdstuk 20 en dat er dan achteraan plaatsen lijkt niet logisch.] In de Bergrede beloofde de Christus “het hemels Koninkrijk” aan de “armen van geest. Mat.5:3: "3 Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen." Op een andere plaats sprak Jezus iets gelijkaardigs en voegt er nog wat aan toe. Dat staat in Lucas 6:20: "20 En toen Hij Zijn ogen opgeslagen had naar Zijn discipelen, zei Hij: Zalig bent u, armen, want van u is het Koninkrijk van God." Hieruit mogen we twee conclusies aannemen: 1°) aan zijn geestelijke volgelingen, dat zijn dezen die opnieuw zullen geboren worden in geestelijke zin (Joh.3:3-8), wees Hij als hun erfenis de gehele aarde toe (zie Mat.5:5) en ook het hemels koninkrijk. (Dat ook de aarde bij die erfenis hoort zullen we later nog eens horen in het boek Openbaring 21 en 22, maar verder niet.) 2°) Jezus heeft zo Israëls territoriale erfenis toegepast op de kerk. De oorspronkelijke belofte van de vroegere profeten was dat Palestina zich zal uitbreiden tot de nieuwe aarde. In het Israël van koning David voelden de Israëlieten zich onderdrukt door de “zondaars” want het waren allemaal geen ware gelovigen. David zegt dan over de rechtvaardigen: “Maar de zachtmoedigen zullen de aarde bezitten en vreugde scheppen in grote vrede.” (Psalm 37:11) Jezus zegt: HET GAAT OM ALLE ZACHTMOEDIGEN. Dus het gaat niet om STAMACHTERGROND! Ze zijn allen geroepen de aarde te beërven, als ze in Hem in hun geloof hebben gesteld. Die tekst van David is door Jezus op een nieuwe onalledaagse manier anders geïnterpreteerd:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 345 (1) dit “land” zal van een andere orde zijn dan David dacht. Het zal in vervulling gaan en de hele aarde omvatten in haar herschepping. Zoals duidelijk staat in Jesaja 11:6-9 en Openbaring 21-22. (2) alle zachtmoedige uit alle volken – dus slechts dezen die Jezus aanvaarden als hun Verlosser zullen de vernieuwde aarde als erfenis ingaan. Christus heeft de territoriale belofte die Israël ooit ontving door zijn uitleg vergeestelijkt! Het gaat niet meer om Israël alleen maar om een universele kerk: zonder volkeren-voorkeur. In deze nieuwe uitleg die Jezus geeft – en spreek Hem niet tegen, want Hij gaf ook die eerste belofte – is de hele wereld betrokken. Onze Heer – deze van bekeerde Joden en bekeerde heidenen - wijzigde de grootte van het territorium van de gelovigen van vroeger naar de totaal vernieuwde hemel en aarde. NU u dat allemaal gelezen heeft kan ik ook verklappen waarom we bij die Psalm 37 blijven hangen zijn! Het is één van de misbruikte Psalmen bij redelijk veel millennialisten. We citeren http://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/2003883?q=psalm+37&p=par Daar staat een uitleg van De Wachttoren = Jehovah’s Getuigen: “paragraaf 18 „Nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet zijn” (Psalm 37:10). Wat moedigen die woorden ons aan nu we het einde van dit samenstel en de climax van rampzalige onafhankelijkheid van Jehovah naderen! Welke vorm van bestuur of gezag de mens ook heeft bedacht, ze hebben alle hopeloos gefaald. En nu naderen we de tijd voor een terugkeer naar bestuur door God, naar ware theocratie: het koninkrijk van Jehovah in handen van Jezus Christus. Het zal de volledige leiding over de wereld op zich nemen en alle tegenstanders van Gods koninkrijk verwijderen.—Daniël 2:44.” En dit is de uitleg van de leer van de bedelingen: “Dan zal Israël werkelijk een zegen worden in het midden van de aarde. We zouden kunnen zeggen, dat tijdens het vrederijk alle beloften, gedaan aan Israël, werkelijk in vervulling zullen gaan. Zoals Israël op aarde dan haar rol vervullen zal, zo zal de gemeente vanuit de hemel haar roeping vervullen. Bij het begin van het vrederijk zal vanuit de hemel het hemelse Jeruzalem nederdalen. Een lichtstad met gigantisch grote afmetingen. Deze stad wordt in Openbaring 21 en 22 beschreven. Tijdens het vrederijk blijft deze stad als een soort zon boven de aarde hangen. Pas na het vrederijk zal de stad op aarde nederdalen en dan zal de hemel pas echt op aarde aanwezig zijn. Maar dit kan nog niet tijdens het vrederijk plaatsvinden omdat er dan nog steeds zonde op aarde aanwezig is. Vanuit deze lichtstad, het hemelse Jeruzalem, zal de gemeente met Christus als koningen over de aarde heersen.” http://www.zoeklicht.nl/artikelen/vragen++jrg+8126_97 Beide uitleggingen zijn totaal uitgesloten voor wie de Schrift laat spreken: we gaan dit apart doen in APPENDIX 5. De Nieuwe hemel en nieuwe aarde komen er slechts na een
catastrofe. Een hoop voor Abraham, Israël en de kerk Aan de Joden die Jezus als Messias niet hebben aangenomen heeft Hij geen voorspellingen gedaan van een herstel van het land of het Koninkrijk. Aan de Joden die Jezus als Messias wel
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 346 hebben aangenomen heeft Hij voorspellingen gedaan van een herstel van het Koninkrijk als een hemelse gebeurtenis. En alle heidenen die Jezus hebben aangenomen is hetzelfde voorzegt als aan de gelovige Joden. We geven u twee teksten die dat duidelijk maken Hebreeën 11:10,16 in de Statenvertaling men kanttekeningen. Hebreeën 11:10: “10 Want hij verwachtte 31de stad 32die fundamenten heeft, welker 33Kunstenaar en Bouwmeester God is.” 31 Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kanaän en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren. 32 Namelijk welke vast en onbeweeglijk waren. De apostel stelt dit tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie Hebr. 13:14. Openb. 3:12; 21:2, enz. 33 Dat is, Aftekenaar, of: Ordineerder naar de kunst, gelijk pleegt te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.” Hebreeën 11:16: “16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom 44schaamt Zich God hunner niet, om hun God 45genaamd te worden; want Hij had hun 46een stad bereid.” 44 Dat is, acht het niet beneden Zijn waardigheid. n Ex. 3:6. Matth. 22:32. Hand. 7:32. 45 Namelijk zelfs na hun dood, gelijk Hij doorgaans wordt genaamd de God Abrahams, Izaks en Jakobs. Zie Ex. 3:6. Waaruit Christus Zelf besluit dat deze dan niet alleen kinderen Gods waren terwijl zij op aarde leefden, maar dat hun lichamen ook weder zouden opstaan, alzo God niet is een God van doden, maar van levenden, Matth. 22:31, 32. 46 Namelijk die fundamenten had in den hemel, waarin God Zelf Zijn heerlijkheid openbaarde, en hen als rechte burgers zou ontvangen, Filipp. 3:20. Wellicht zal uw opmerking zijn dat dit niet zo duidelijk is in het Oude Testament. Ja, dat klopt maar wil het dan zeggen dat YaHWeH het niet aan Abraham zou kunnen gezegd hebben. Het is toch duidelijk dat de schrijver van het boek aan de Hebreeën die een geïnspireerde getuige is van Gods handelen in de wereld. En die schrijver denk daarbij: niet alles wat God die aartsvader en zijn zonen openbaarde is te vinden in het boek Genesis. Dus de schrijver van het boek aan de Hebreeën geeft aan dat de gelovige nakomelingen van de aartsvaders niet slechts Palestina werd beloofd. Maar, laat dat even doordringen, een beter “land” met een hemelse stad beloofd krijgen (Hebreeën 11:10,16). Het is duidelijk: zij zien voorbij de Palestijnse belofte nog naar een nieuw Jeruzalem. Een eeuwige erfenis die niet beperkt is tot het letterlijke land waar Israël nu een staat is geworden. Maar er zit nog wat in: alle gelovigen die de beloften lezen in het Oude Testament en vergeten Hebreeën erbij te voegen als een supplement van Godswege, doen onrecht aan wat daar staat. De erfenis die ze hier voorspeld krijgen is groter dan het land of territorium Israël! Ook deze twee teksten uit hetzelfde boek spreken erover: Hebreeën 11:39,40 HSV: “39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 347 Toen de schrijver van dit boek dat schreef was voor een jood het letterlijke Jeruzalem nog steeds een verblijf voor de gelovige jood. Maar de bekeerde jood, die Jezus had aangenomen sprak anders. Hebreeën 13:14 HSV: “14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.” En daarom staat er ook nog: Hebreeën 12:22 HSV: “Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen.” Phil.3:20 HSV: “20 Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus.” Veel beslissender kan het niet gezegd worden: Het begrip “erven” en “erfdeel” is in het Nieuw Testament niet een stuk land, maar is steeds iets hemels. (NBG) Een erfenis in de hemelen - 1 Pet.1:4: “Tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor.” Zoonschap - Opb.21:6,7: “Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn. Maar de vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al de leugenaars, hun deel is in de poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood.” Een erfdeel - Eph.1:11: “In Hem, in Wie wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen van Hem, Die alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil.” Een onderpand - Eph.1:14: “Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs van Zijn heerlijkheid.” We zijn overgezet in het Koninkrijk - Col.1:12-14: “Dankende de Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde; in Wie wij de verlossing hebben.” Goddelijke zegen - Eph 1:3: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus.” Eeuwig leven - Mat.19:29: “En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven.” o Luc.10:25: “En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?” o Luc.18:18: “En een zeker overste vroeg Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?” Koninkrijk van God & Christus - Mat.25:34: “Alsdan zal de Koning zeggen tot hen, die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegen-den Mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld.” o Eph.5:5: “Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 348 Het koninkrijk - 1 Cor.15:50 (NBV): “Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid.” Redding - Heb.1:14: “Zijn zij niet allen dienende geesten, uitgezonden om hen bij te staan die deel zullen krijgen aan de redding?” De beloften - Heb.6:12: “Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen, die door geloof en lankmoedigheid de belofte-nissen beërven.” Een zegening - 1 Pet.3:9: “Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven.”
Het land Israël staat niet meer voorop als eerste punt in de geschiedenis van God en dat volk.
APPENDIX 5: De Nieuwe hemel en Nieuwe aarde komen er slechts na een catastrofe.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 349 [Als u er echt geen interesse voor heeft om te zien vanuit een reeks teksten dat er in de Bijbel gelijkmatig over een geestelijke “hemel en geestelijke aarde” sprake is. En dat die kunnen veranderen/ophouden te bestaan, dan gaat u gewoon naar bladzijde 328. Want we geloven echt dat er een “nieuwe hemel en aarde” komt wat betreft het materiële en fysieke.] P.H.R. van Houwelingen, 2 Petrus Judas: testament in tweevoud, Kok, 1993. Commentaar bij 2 Petrus 3 als inleiding en ook van dezelfde schrijver een slotopmerking. “De stoïcijnen beschouwden de wereld als een gesloten systeem, waarbinnen de verschillende elementen met elkaar in evenwicht zijn. Bij een verstoring van dat evenwicht zou de wereld vergaan, maar het systeem als zodanig zou onaangetast blijven. Een kosmische brand sluit een wereldperiode af en brengt een betere wereld tot stand. Zo'n wereldbrand heeft volgens de stoïcijnen een wetmatig karakter en staat in het teken van reiniging en renovatie. Voor Petrus staat de wereldbrand echter in het kader van het goddelijk gericht: het vlammende oordeel van God over de goddelozen en hun goddeloze daden. Verder kent Petrus geen cyclus van wereldperioden, maar ziet hij Gods grote dag als het eindpunt van de huidige wereldgeschiedenis. Daarna komt een nieuwe aarde tevoorschijn onder een nieuwe hemel, niet vanuit het oude wereldbestel, maar als het ware rechtstreeks vanuit Gods belofte. Tenslotte is de wereldbrand bij Petrus geen ontbinding van grondbestanddelen waarmee weer iets nieuws kan worden opgebouwd, maar een ramp die tot algehele desintegratie van het universum leidt. De wereldbrand die door Petrus wordt verwacht is dus niet gebaseerd op de leer van de stoicijnen (Chaine , Mayer, Ruf; zie verder mijn De tweede trompet). Toch wordt 2 Petrus 3 soms wel gelezen als een beschrijving van een bepaalde reiniging of loutering van het heelal. Volgens Baljon en Greijdanus wil Petrus zeggen dat alle dingen als in hun grondstoffen worden opgelost. Deze grondstoffen zelf komen dan in het vuur, om ze grondig te reinigen en te veranderen. Het zou dan gaan om een versmeltings- en louteringsproces. Wolters 1 en Rietkerk verwijzen in dit verband naar het omsmelten van goud en zilver waarbij het edelmetaal door het vuur wordt gelouterd. Het vuur heeft hier naar hun mening dan ook een louterend en geen vernietigend karakter, net zoals bij de profeet Maleachi en in Petrus' eerste brief (Mal.3,2-4; 1 Pe.1,7). Hoe ingrijpend het goddelijk strafgericht ook is, de structuur van de geschapen wereld blijft in deze visie bestaan. Zij zal beproefd en gereinigd uit het oordeel tevoorschijn komen. Op deze wijze wordt echter tekortgedaan aan de woorden 'voorbijgaan', 'verbranden', 'losmaken' cn 'smelten'. De door Petrus gebruikte termen zijn zo sterk, dat het begrip 'louteren' hier beslist onvoldoende is (Versteeg). Het vuur rond Gods komst herinnert aan de profetie van Maleachi, waar Gods oordeel tweemaal brand laat ontstaan. Eerst treft het vuur de priesters van de tempel om hen zo te reinigen dat zij weer in gerechtigheid kunnen offeren (Maleachi 3). Daarna worden de goddelozen met wortel en tak uitgeroeid en afgebrand als een stoppelveld (Maleachi 4; verg. Heb.6,7-8). Het eerste beeld komt naar voren in Petrus' eerste brief, wanneer gesproken wordt over vuur dat nu de gelovigen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 350 beproeft (1 Pe.1,7; 4,12.17). Het tweede beeld vormt de achtergrond van Petrus' tweede brief, wanneer gesproken wordt over vuur dat straks de goddelozen verteert (2 Pe.2,6; 3,7.10). Het vuur, dat binnen Gods huis zuiverend en louterend inwerkt, grijpt daarbuiten verterend en vernietigend om zich heen. Petrus beseft dat Gods oordeel over de zonde in de wereld zo diep ingrijpt, dat een wereldwijde brand nodig is om aan alle goddeloosheid radicaal en definitief een einde te maken. Dan is het vuur bij Gods komst gerichtsvuur, geen onderdeel van een bepaald louteringsproces. De apostel kondigt een wereldbrand aan die alle goddeloosheid in de schepping verdelgt. Alleen zo kan God ruimte scheppen voor een nieuw begin, een nieuwe wereld van gerechtigheid op basis van zijn belofte. Bij de beschrijving van die wereldbrand gaat Petrus echter beslist niet buiten zijn Boek. Hij baseert zich op het Oude Testament, dat verschillende aanwijzingen bevat voor een kosmische catastrofe. Zoals het lied van Mozes, het volkslied van Israël, waarin gezegd wordt: "Als het vuur van mijn toorn is ontstoken zal het branden tot in het diepste dodenrijk; het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit, het zal de grondvesten van de bergen verteren" (Dt.32,22). En zoals de profeet Jesaja, die aankondigt: "De stenen aan de hemel vergaan, als een boekrol wordt de hemel opgerold. Alle sterren vallen neer, zoals bladeren vallen van een wijnstok of verschrompelde vruchten van een vijgenboom" (Js.34,4). In de profetie van de Schrift is het goddelijk oordeel in al zijn verschrikking van tevoren opgeschreven en vastgelegd. Als God zelf verschijnt om de wereld te oordelen, raakt heel de kosmos in opschudding.” [We zeggen op deze uitleg: neen! Omdat we de mening zijn toegedaan dat er meer aan de hand is dat het “opkuisen” van de rommel die de mensheid gemaakt heeft. Wat niet wegneemt, dat deze theoloog voor ons een voorbeeld is van degelijke theologie.] De Hemelen en de Sterren, als figuurlijke taal Milton Terry schreef een boek over hermeneutiek, meer dan 100 jaar terug, maar het is nog springlevend. Hij interpreteert 2 Petrus 3 niet als een referentie naar een letterlijke vernietiging van de aarde. Het gaat daar om een verandering van het evangelie, een wissel van het OT naar het NT, dat als een catastrofe overkomt. Onder verwijzing naar de interpretaties die de letterlijke lezers maken zegt hij: “letterlijke profetie van de vernietiging van de wereld door het vuur, en de oprichting van in de plaats een nieuwe wereld.” Daarop gaf Dr.Terry een opmerking. “Dat deze teksten de inleiding of voorbode kunnen zijn, van iets als de uiteindelijke reconstructie van de fysieke schepping, hoeft niet te worden ontkend. Want we kennen niet alle mogelijkheden met betrekking tot de toekomst, noch de bedoelingen van God met inachtneming van alles dat Hij gemaakt heeft. De context van deze verschillende passages laat niet toe dat een dergelijke doctrine waar zou zijn. Jesaja 51:16, verwijst naar het herstel van Sion en Jeruzalem, en het is duidelijk, metaforisch. Hetzelfde geldt voor Jesaja 65:17, en 66:22, waar de context van al deze plaatsen beperkt is als verwijzing naar Jeruzalem en het volk van God. Het is een uiteenzetting van de zelfde grote profetische opvatting van de messiaanse toekomst in de laatste hoofdstukken van Ezechiël. De taal van 2 Petrus 3:10,12, wordt voornamelijk ontleend aan Jesaja 34:4, en is beperkt tot de wederkomst, zoals ook de taal van Mat.24:29. Zo heeft de Heer die “niet alleen het
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 351 land maar ook de hemel zal doen beven” (Hebreeën 12:26), en de dingen die verwijderd worden en geschud deze zijn, van de oprichting van een koninkrijk dat niet kan worden verplaatst (Hebreeën 12:27,28).” (Milton S. Terry, footnote in Biblical Hermeneutics, blz.489). Wanner u denkt dat dit het onderzoek niet waard zou zijn hier enkele teksten die als een serie of meer van hen, niet symbolisch zou zijn, dit van de Bijbel een verwarrend boek.
De Aarde zal vernietigd worden: Openbaring 21:1 / Mattheüs 24:35 = Hemel & aarde zullen voorbijgaan *** Hebreeën 1:10-12 = Hemel & Aarde zal vergaan *** Zefanja 3:8 = aarde met vuur verteerd *** 2 Petrus 3:5,6 = wereld, die toen was, wordt overspoeld met water en ze zijn omgekomen *** 2 Petrus 3:10 = aarde zal branden De Aarde blijft gewoon bestaan: Mattheüs 6:10 = Uw koninkrijk kome op aarde zoals in de hemel *** Prediker 1:4 = De aarde blijft voor altijd *** Mattheüs 5:5 = De zachtmoedige erft de aarde *** Jesaja 45:18 = God schiep de aarde niet te vergeefs, vormde het om bewoond te worden *** Psalm 104:5 = grondslagen van de aarde worden niet verwijderd Er komt een Nieuwe Aarde: Openbaring 21:1 = de nieuwe aarde vervangt de oude *** Opb.21:5 = Christus zal alle dingen nieuw maken *** Jesaja 65:17 = Oprichting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde *** 2 Petrus 3:3 = kijken uit voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde *** Jesaja 66:22 = nieuwe Aarde blijft voor altijd.
Dus gaan we wel naar de een reeks teksten kijken en er een analyse van maken. Genesis 37:9-11: DE EERSTE MAAL dat er een gebruik gemaakt word van DE ZON, MAAN EN STERREN ALS EEN SYMBOOL in de Bijbel is te vinden in Gen.37:9-11. We lezen er dit: ”En hij had nog een andere droom, die hij aan zijn broeders verhaalde. Hij zeide: Nu heb ik weer een droom gehad, en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer. Toen hij dit aan zijn vader en zijn broeders verhaalde, onderhield zijn vader hem daarover, en zeide tot hem: Wat voor een droom is dat, die gij gehad hebt? Zullen soms ik, uw moeder en uw broeders komen om ons voor u ter aarde neer te buigen? Zijn broeders dan benijdden hem, maar zijn vader hield de zaak in gedachten.” Dit is het verhaal van één van de dromen van Jozef en er hoeft geen nadere uitleg bij. Er kan geen sprake van zijn, deze hemellichamen als letterlijk te willen uitleggen. Maar zo zijn er bij nader onderzoek nog veel meer. Enkele staan hieronder. Deuteronomium 32:1,22: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond.” In Deuteronomium 32:1, in het lied van Mozes, is God in gesprek met Israël, en spreekt ze aan als “gij hemelen.” In het lied van Mozes, in Deuteronomium 32: 22, schetst God in een beeld het lot van Israël als Hij zegt: “Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen.” Denk hier aan de teksten in Openbaring 6.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 352 Jesaja 51:13: “dat gij vergeet de HERE, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker?” In Jesaja 51:13 zei God dat maar lees je verder in deze zelfde passage het vers 16 is het duidelijk dat het niet om een letterlijke aarde gaat: “Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt, Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk.” Men kan hier niet praten over de vorming van de letterlijke hemel en aarde, want dat had al jaren voordien plaatsgevonden! Dus, wat is dan waar Hij over praat? Het vers verklaart zichzelf. Hij spreekt over “Sion”, Hij spreekt in dit vers over de vorming van Israël als volk. Ezechiël 32:7,8: ”Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemel en verduister Ik de sterren, de zon overdek Ik met wolken, en de maan doet haar licht niet schijnen. Al de stralende lichten aan de hemel verduister Ik om uwentwil: duisternis breng Ik over uw land – luidt het woord van de Here HERE.” Dit is volgens vers 2 een klaaglied over de Farao van Egypte. Het beschrijft een figuurlijke hemel en zon en maan en sterren. En het beschrijft een geestelijke verduistering van de grote en kleine machten = heersers in een koninkrijk. ”Sterren vallen” en de ”Hemelen worden geschud” = symbooltaal Jesaja 34:4,5: ”Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen.” De vernietiging van Edom is als de hemel die opgerold wordt. Ezechiël 32:7,8: ”Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemel en verduister Ik de sterren, de zon overdek Ik met wolken, en de maan doet haar licht niet schijnen. Al de stralende lichten aan de hemel verduister Ik om uwentwil: duisternis breng Ik over uw land – luidt het woord van de Here HERE.” De vernietiging van Egypte is als de hemel die het niet meer doet, de zon wordt verduisterd evenals de sterren en de maan zal geen licht meer geven. Daniël 8:10: ”En uit één daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het Sieraad, ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze.”Antiochus Epiphanes, vijand van Israël zal de Joden overmeesteren en die gebeurtenis is als het neerwerpen van het heir des hemels. Echte sterren kan niemand vertrapppen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 353
Haggaï 2:6: Haggai 2:6 is een Messiaanse profetie waar staat: “Want dit zegt de HEER van de hemelse machten: Nog een korte tijd, een ogenblik slechts, en ik zal de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven.” Deze passage is van toepassing op de verandering van de dingen, die over ons zijn gekomen door het stoppen van de “oude geestelijke Joodse wereld” en de invoering van de nieuwe wereld. De komst van Christus heeft deze grote verandering mogelijk gemaakt. Deze wijziging van de overgang van het oude judaïstisch systeem met al zijn ceremoniën, riten, rituelen, offers, is in Haggaï 2:6 beschreven. De schrijver van Hebreeën heeft bij de oude profeet deze woorden “geleend.” Daar lezen we: “26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. 27 Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, 29 want onze God is een verterend vuur.” - Hebrews 12:26-29. Hebreeën 12:26,27: ”Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is.” Letterlijk lijkt mogelijk maar dat is het niet, want de context is figuurlijk zoals ook Haggaï waar het uit is overgenomen. In Haggai 2:21,22 had God zelf de geestelijke betekenis aangegeven van dit gedeelte: “21 ‘Zeg dit aan Zerubbabel, de gouverneur van Juda: “Ik zal de hemel en de aarde doen beven, 22 ik zal alle koningstronen omverstoten en de macht van alle volken breken, ik zal de strijdwagens met hun berijders omverwerpen; de paarden zullen neerstorten en de ruiters zullen elkaar ombrengen.” Hier zien we de verbinding tussen het schudden van de hemelen en de aarde, en de omverwerping van koninkrijken en personen met bevoegdheden over mensen of zaken. Openbaring 6:13,14: ”En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer) levend geworden is.” Letterlijk lijkt niet mogelijk. De formules: ”val op ons” en ”verberg ons” = symbooltaal Hosea 10:8:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 354 ”En verwoest worden de hoogten van Awen, Israëls zonde. Doornen en distelen zullen hun altaren overwoekeren. En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons, en tot de heuvelen: Valt op ons!” Niet letterlijk maar een zoeken naar verlichting van de problemen. Lucas 23:28-30: ”En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons.” Niet letterlijk maar een zoeken naar verlichting van de problemen. Land woest = symbooltaal Jesaja 24;17-20: ”Schrik en kuil en strik over u, bewoners der aarde! En het zal geschieden, dat wie vlucht voor het schrikaanjagend gedruis, in de kuil valt en dat wie uit de kuil klimt, in de strik gevangen wordt; ja, de sluizen in den hoge worden geopend en de grondvesten der aarde beven. De aarde barst geheel open, de aarde schudt hevig, de aarde wankelt vervaarlijk; de aarde waggelt zeer als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut; want haar overtreding drukt zwaar op haar; zij valt en staat niet weer op.” Het politieke en economische systeem stort in elkaar en lijkt op een wereldcatastrofe. Jeremia 9:10: ”Over de bergen wil Ik een wenende treurzang aanheffen, en over de dreven der steppe een klaaglied; want zij zijn doods geworden, omdat niemand erdoor trekt en men er het blaten van de kudde niet hoort; zowel het gevogelte des hemels als het vee zijn geweken, weggegaan.” Het politieke en economische systeem stort in elkaar en lijkt op een wereldcatastrofe. Jeremia 22:29: “Land, land, land, hoor des HEREN woord.” En in vers 1 (samen met de verzen 11,18 en 24) kunnen we lezen dat de woorden voor het volk van Juda bestemd waren, met betrekking tot het tijdstip waarop zij zouden worden weggenomen door Babylon: “en u geven in de macht van wie u naar het leven staan, in de macht van hen voor wie gij vrees koestert, in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, en de Chaldeeën” (vs. 25). Het was niet de hele fysieke wereld God te praten, maar het volk. Joël 1:15: ”Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.” Het politieke en economische systeem stort in elkaar en lijkt op een wereldcatastrofe.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 355 Joël 3:14-17: ”Menigten, menigten in het dal der beslissing, want nabij is de dag des HEREN in het dal der beslissing. De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in. En de HERE brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de HERE is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls. En gij zult weten, dat Ik, de HERE, uw God ben, die woon op Sion, mijn heilige berg, en Jeruzalem zal een heiligdom zijn, en vreemdelingen zullen er niet meer doortrekken.” De geestelijke “hemel en aarde” beven. Het politieke en economische systeem stort in elkaar en lijkt op een wereldcatastrofe. Dominee C.J. Buys, is gereformeerd theoloog en schreef een artikel over de ‘NIEUWE HEMELEN EN EEN NIEUWE AARDE’ uit Jesaja op http://www.dewoesteweg.nl Verwachting 2006 in pdf : nummer 4 We citeren er uit: “Dit “scheppen” wil niet zeggen dat het hier gaat om een herscheppen van ons zonnestelsel en een herscheppen van de aarde. Het gaat om een geheel nieuwe wereldorde op aarde. Degenen die het nu hebben over een “nieuwe wereldorde” zullen hun vooruitgrijpen ervan zien eindigen in een volstrekte chaos en een fatale vergissing. De Heere zorgt er zelf voor! In de verzen 19 t/m 25 van Jesaja 65 lezen we over het gezegende leven in die tijd. Het zou dwaas zijn om dit te gaan vergeestelijken. Dat hebben we nu wel lang genoeg gedaan! Met name wat de zegeningen voor het (geestelijke Israël!) betreft hebben we dit gedaan en veelal nóg. U weet het: de vloeken betreffen dan het natuurlijk Israël! Het moet wéér gezegd worden, dat dit voornamelijk nóg gebeurt in de kringen van de voorgewende “oude waarheid”. Deze mensen hebben kennelijk nog nooit goed onze oudvaders en de puriteinen gelezen.” ZON, MAAN EN STERREN: BETEKENIS VAN OPENBARING 6:12-17 De SV 77 zegt in vertaling: ”En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed. En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij door een grote wind geschud wordt. En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelf in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen; En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Hem, Die op de troon zit, en van de toorn van het Lam. Want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie kan bestaan?” Wat roept de tekst op bij mensen van de bedeling: dit is voor hen de beschrijving van nog een toekomstige letterlijke gebeurtenis. J.H. Alexander schreef ’L’Apocalypse, verset par verset’ verschenen bij La Maison de la bible, 1982. Het is één van de belangrijkste Franstalige werken van iemand die de bedelingen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 356 leert. We geven in de onderstaande ingekorte tabel wat we vinden bij J.H. Alexander (op blz.171,172) over Openbaring 6:12-17. ”-v.12a, aardbevingen: Jes.13:13 / Joël 2:10 / Nahum 1:5 / Haggaï 2:6 / Mat.24:7 / Heb.12:26-29 -v.12b, verduistering van de zon: Ex.10:22 / Jes.13:10 / 34:9,10 / Joël 3:9-15 / Mat.24:29,30 -v.12c, de maan veranderd in bloed: Joël 2:30 / Mat.24:29 -v.13, sterren vallen uit de hemel als onrijpe vruchten: Nahum 3:12 / Opb.8:12 -v.14a, de hemel wordt opgerold als een boek: Jes.34:4 / 2 Pet.3:10-12 -v.14b, bergen en eilanden worden bewogen: Ps.97:5 -v.15-17, verschrikkingen: Jes.2:10-12 / Amos 9:1-3 / Heb.10:29-31 / 12:25-29 .... We moeten natuurlijk denken aan de letterlijke vervulling van deze profetie en er de aankondiging in zien van de tijd van kosmische catastrofen in de tijd van het einde, zoals zo dikwijls voorzegd in de Schriften. Maar het is ook mogelijk dat de gebeurtenissen die beschreven zijn bij de opening van de 6de zegel gelijklopend zijn met datgene wat zal geschieden op het morele en spirituele vlak. (...) -v.12a, aardbevingen: sociale en politieke verwoesting van de natiën onder de Antichrist -v.12b, verduistering van de zon: verduistering van de zon der gerechtigheid (namelijk Christus) door het voorschrift van de Antichrist -v.12c, de maan veranderd in bloed: het bloed van de martelaren -v.13, sterren vallen uit de hemel als onrijpe vruchten: de spectaculaire val van staatshoofden -v.14a, de hemel wordt opgerold als een boek: de hemelse openbaring van het noodlot van de mensheid -v.14b, bergen en eilanden worden bewogen: het wankelen van de grote machten (bergen) en kleinere machten (eilanden) -v.15-17, verschrikkingen: de grote schrik.” Op het Internet, staat op www.hetwoordvangod.nl een commentaar op het boek Openbaring. Het is door iemand met een duidelijke strekking van het dispensationalisme samengesteld. Dit staat op blz.72,73 geschreven voor wat zich in Openbaring 6:12-17 afspeelt: een geestelijke uitleg. Uw aandacht dus meer dan waard. Dit is wat ook wij zeggen met andere nadruk. [Twintig jaar geleden van het net gehaald.] ”Bij het verbreken van het zesde zegel lijkt het te gaan om en over de aardse (aardbeving, bergen en eilanden) tegelijk met de hemelse schepping (zon, maan, sterren en hemel), dit is echter niet het geval. Het firmament met dat wat erbij hoort, is hier niet letterlijk bedoeld, maar figuurlijk. Het is symboliek. Als de zon letterlijk zwart zou worden, zou er op aarde geen leven meer mogelijk zijn, maar blijkens de rest van de Openbaring is dat wel het geval. Daar komt bij dat in Openb. 9:2;16:8 en 19:17 de zon weer de gewone rol speelt die hij hoort te spelen. Er mag echter niet uit het oog worden verloren dat veel christenen de milieuramp die zou zijn ontstaan als de olievelden en de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 357 reservoirs van Koeweit waren blijven branden, gezien hebben als een in de bijbel voorspelde apocalyptische ramp. Ook blijft er niets van de aarde over als er slechts één ster op onze planeet zou vallen en de rest van "de sterren des hemels" zou dan niet op de aarde vallen, maar in het niets. De rest van Openbaring zegt echter dat er na de sterrenregen nog een aarde met bewoners is. De grote aardbeving kan letterlijk zijn, maar als daardoor de bergen en eilanden van hun plaats worden gerukt, dan zou het erg onverstandig en waarschijnlijk wel onmogelijk zijn van die koningen, groten, oversten, rijken, machtigen, slaven en vrijen, van kortom alle mensen, om zich in holen van rotsen en bergen te verbergen. Hun gebed wordt dan verhoord! Maar alleen de aardbeving letterlijk nemen en de rest figuurlijk is niet erg voor de hand liggend. Men mag er dus van uitgaan en dat zal in het volgende ook worden gedaan, dat het oordeel dat de aarde zal treffen na het openen van het zesde zegel, hier op symbolische wijze wordt weergegeven. Met de aardbeving wordt dan bedoeld dat alle machten en tronen zullen wankelen, dus dat alle structuren van de menselijke samenleving worden ontwricht en dat er dientengevolge een grote ontreddering zal ontstaan bij alle mensen, van koning tot slaaf, van machthebber tot kleine man. Als nog even wordt teruggegaan naar wat er gebeurt bij het openen van de eerste vier zegels, dan is opmerkelijk dat wel steeds de oordelen en rampen worden vermeld, maar dat er bijna niets wordt gezegd over de mensen die de oordelen en rampen moeten ondergaan. Als bij het openen van het zesde zegel de totale ontreddering van de mensheid getoond wordt, wordt er ook aandacht besteed aan de reacties van de mensen. Op dat moment zal de mensheid vol schrik tot het inzicht komen dat de grote dag van de toorn van God en van het Lam aangebroken is. Wanhopig zal men proberen zich voor God te verbergen, men zou wel onder de grond willen kruipen, zelfs verlangt men ernaar door de bergen bedolven te worden. Alles is beter dan te vallen in de handen van de levende God (Hebr. 10:31). De zon werd zwart als een haren zak (vs 12). De haren zak was een ruw kleed, gemaakt van het haar van een zwarte geit. Het werd gedragen in tijden van rouw. Als een Israëliet in de rouw ging, scheurde hij zijn klederen, hulde zich vervolgens in een zakvormig haren rouwkleed en bestrooide zijn hoofd met as. Vandaar onze uitdrukking: hij zit in zak en as. Nu zijn zowel zon als maan als sterren gebruikelijke beelden voor gebieders. Zij regeren over families of stammen of volken en behoren in hun functie morele lichtdragers te zijn gelijk aan hun symbolen. In het Oude Testament droomt Jozef dat zijn vader, de stamvader van de Israëlieten, zijn moeder en zijn broers, de stamvaders van elf van de twaalf stammen van Israël, zon, maan en sterren zijn die zich voor hem neerbuigen, hem als een hogere machthebber erkennen. Later zullen zij zich inderdaad neerbuigen voor hun broer Jozef die dan onderkoning van Egypte is (Gen. 37:9, 42:6) en in de laatste woorden die Jakob tot zijn zonen spreekt, geeft deze de aartsvaderlijke zegen door aan Jozef, de uitverkorene onder zijn broeders (Gen. 49:26). In het Nieuwe Testament wordt een leider meer vergeleken met een ster dan met de zon. In Openb. 1:20 zijn de leiders (engelen) van de zeven gemeenten de sterren in de hand van Hem die Zichzelf in Openb. 22:16 de blinkende morgenster noemt.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 358 Geweldig grote veranderingen op politiek en religieus gebied zullen de bestaande machtsstructuren veranderen, de staatkundige verdeling van de aarde zal worden gewijzigd en machthebbers zullen rouwen om de val en soms de dood van andere machthebbers. Dat staat in symbolische taal zo ongeveer in de verzen 12, 13 en 14. De zevenvoudige opsomming, van koningen der aarde tot en met de vrijen, geeft de totaliteit van de mensheid aan, alle mensen. Alle mensen, van de grootsten der aarde tot de minsten(van koningen tot slaven) komen tot het inzicht dat de "Dag der wrake" aangebroken is en zij vragen in opperste wanhoop of ze door de bergen verpletterd mogen worden om zo in de dood verborgen te zijn voor de toorn van het Lam. Erkenning van het bestaan en de macht van God en zijn Zoon is echter niet hetzelfde als daarin geloven. Maar ondanks de nood worden noch God noch zijn Zoon aangeroepen om vergeving van schuld en redding uit deze verdrukking. Men bidt tot de bergen en rotsen of zij de oplossing voor de problemen willen geven. Zie Jes. 2:12-19. Bij het verbreken van de eerste vier zegels werd niet gesproken over de reacties van de mensen op de oordelen die over de aarde kwamen, maar bij het zesde zegel valt het volle licht op de verschrikkelijke ervaringen die de mensheid na de Opname van de Gemeente te verwerken zal krijgen en er wordt getoond hoe een mens aan wie alle steun ontvallen is, dan zal reageren. Vooral de slotzin van Openb. 6 geeft duidelijk aan dat in die tijd de mensheid het algemeen gevoelen heeft, dat er voor niemand nog een mogelijkheid is tot het ontkomen aan zijn lot. Bestaan is alleen mogelijk voor hen die bij het Lam dat geslacht is, verzoening hebben gevonden. De omwentelingen op aarde zullen uiteindelijk hetzelfde resultaat hebben als elke andere revolutie heeft: een alleen heersende dictator met een totalitair regime. Deze alleenheerser wordt later in het boek getoond in al zijn verschrikking. Hij is het die van de uit de hemel geworpen Satan de definitieve alleenheerschappij zal ontvangen (Openb. 13:2). De opmerking dat men ook dan de profetieën in Gods woord kan lezen om te weten wat er allemaal nog gaat gebeuren, wordt tegengesproken door de woorden van Paulus "En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt dat ze de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid (2 Tess. 2:11, 12). Het wordt eveneens tegengesproken door vs 14: en de hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold. In een boekrol die opgerold is, kan men niet meer lezen, daardoor zijn de gedachten van de hemel, dus van God, niet meer na te speuren. Er zal geen inzicht, geen licht van boven meer zijn, behalve het weten dat de grote dag van de toorn van het Lam is aangebroken. Toch zijn dit nog maar verdrukkingen, de Grote Verdrukking moet nog komen na de opening van het zevende zegel en het stilzwijgen van een half uur (8:1)” (wij onderlijnen). Dit gedeelte heeft ook volgens de Wachttoren een symbolische uitleg nodig. Het gaat om de catastrofale gebeurtenissen van de confrontatie tussen het Marxisme en kapitalisme. En een golf van traumatische omwentelingen nà de 2de Wereldoorlog (’De Openbaring’, blz.105-107).
TEKSTEN OVER ”DE NIEUWE HEMEL EN NIEUWE AARDE” Er zijn in de NBG-vertaling 5 vindplaatsen in 4 verzen waar over een ”nieuwe hemel en een nieuwe aarde” gesproken wordt. Dit zijn ze:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 359 1°) Jes.65:17: ”Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen. 2°) Jes.66:22: ”Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des HEREN, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan.” 3°) Obp.3:12: ”Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.” 4°) Obp.21:1: ”En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.” De vraag hierbij is: zijn deze teksten allen samen verbonden en spreken ze over hetzelfde? Of is een toch een verschil in de betekenis? Gaat het om een letterlijke ”nieuwe hemel en een nieuwe aarde” of integendeel een geestelijke? Of zij er zowel verwijzingen naar de letterlijke als de symbolische hemel en aarde? We komen hierop terug maar vooraf wat anders. Er zijn in de NBG vertaling 4 vindplaatsen in 4 verzen van de tweede brief van Petrus die over oude en nieuwe ”hemelen” in het meervoud spreken. Daar moeten we de betekenis van begrijpen of we zullen verkeerde conclusies trekken bij wat hierboven staat. 1°) 2 Pet.3:5: ”Want willens en wetens ontgaat hun, dat door het woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn en de aarde, die uit en door het water bestaat.” Wat zijn die hemelen: Genesis1:1: ”In den beginne schiep God de hemel en de aarde.” Wat is die aarde: Genesis 1:6,9: ”En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo.” De conclusie: het gaat hier om letterlijke zaken. 2°) 2 Pet.3:7: ”Maar de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen.” Wat zijn die hemelen: Haggaï 2:7-10 Statenvertaling: ”Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, (13) een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, (14) en de aarde, (15) en de zee, (16) en het droge (17) doen beven. (18) Ja, Ik zal al de heidenen (19) doen beven, (20) en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, (21) en Ik zal dit huis (22) met heerlijkheid vervullen, (23) zegt de HEERE der heirscharen. Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, (24) spreekt de HEERE der heirscharen. De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, (25) spreekt de HEERE der heirscharen.” Hier de voetnoten van de Statenvertaling bij deze tekst:
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 360 13) Nog eens, Dat is, het zal in korten tijd geschieden, dat Ik hemel en aarde wederom, of ten tweede male bewegen zal. Zie Hebr. 12:26; dat ons lang dunkt te wezen, is bij God maar als een ogenblik; Ps. 90:4, en 2 Petr. 3:8 14) de hemelen, Met de engelen, inwoners des hemels. 15) de aarde, Met de mensen op de aarde. 16)de zee, Met die in de eilanden wonen. 17) Het droge Met de mensen, die op het hoge droge land wonen. 18) doen beven. Al deze schepselen zullen bewogen worden, ten tijde der geboorte, van het lijden en sterven, van de opstanding en hemelvaart van Christus, en als zijne apostelen dit alles door de ganse wereld zullen gaan prediken. 19) Ik zal al de heidenen Dit is ene profetie van de beroeping der heidenen, als het Evangelie door de ganse wereld zou gepredikt worden. 20)doen beven, Of, doen schudden, te weten, alzo dat zij tot den Heere komen. Verg. Hos. 3:5, en Hos. 11:10,11 met de aantekening. 21) Wens aller heidenen, Te weten, Christus, dien alle heidenen of natiën zouden wensen te omhelzen, zich tot zijne kerk begevende. Verg. Gen. 49:10. Anders aldus: En de wens der heidenen zal komen. Verstaande zulks van de komst van de Messias. Anders: Dan zullen komen de gewensten aller heidenen; dat is, mijne uitverkorenen, mijn lieve en aangenamen kinderen uit alle volken en natiën, zullen tot mij komen en in mij geloven. Zie Jes. 2:3. 22) dit huis Dat is, dezen tempel. 23) met heerlijkheid vervullen, Want Christus, de koning der ere. [Ps. 24:7,8], de Zaligmaker der heidenen, [die groter is dan Salomo, Matth. 12:42], zou in eigen persoon lichamelijk verschijnen, prediken en wonderen doen, [gelijk Maleachi dit duidelijk voorzegt in Mal. 3:1], en Hij zal voorts in zijn gemeente wonen met zijn Geest en genade. Verg. Ezech. 43:5,7. 24) Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, Alsof de Heere zeide: Indien Ik dezen nieuwen tempel uitwendig heerlijker hebben wilde van zilver en goud, dat ware mij licht om te doen, want al het zilver en goud der wereld komt mij toe, en Ik kon het u haast doen hebben, maar Ik wil dezen tempel versieren met een veel grotere heerlijkheid, namelijk met de tegenwoordigheid van den Messias, den Koning aller koningen, en met vele geestelijke gaven, waarmede Ik de kerk van het Nieuwe Testament versieren zal. 25) vrede geven, Namelijk door, of in Christus Jezus, den Vredevorst. Zie Rom. 5:1, en Rom. 14:17; Filipp. 4:7. Zie ook Jes. 11:6, en Joh. 14:27.
Haggai 2:22-24 Statenvertaling: ”Spreek tot Zerubbabel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde bewegen. (57) En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, (58) en verdelgen de vastigheid (59) van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren, en die daarop rijden; en de paarden, en die daarop rijden, zullen nederstorten, een iegelijk in des anderen zwaard. (60) Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal Ik u nemen, (61) o Zerubbabel, gij zoon van Sealthiel, Mijn knecht! spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen, als een zegelring; (62) want u heb Ik verkoren, (63) spreekt de Heere der heirscharen.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 361
Hier de voetnoten van de Statenvertaling bij deze tekst: 57) Ik zal de hemelen en de aarde bewegen. Zie Hag. 2:7. 58) En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, De zin is: Ik zal alle macht en geweld tenietmaken, die zich tegen Christus en zijn rijk verheffen; zie 2 Cor. 10:5, en 2 Thess. 2:8. Doch anderen verstaan dit gesproken te zijn van het werk der wederopbouwing van den tempel, die door gene mensen zou kunnen verhinderd worden; om alzo de Joden des te meerderen lust en moed te geven om kloek in dit werk voort te varen. Het kan beide tegelijk wel bestaan. 59) de vastigheid Dat is, sterkte, macht. 60) een iegelijk in des anderen zwaard. Hebr. de man in het zwaard was zijn broeder. 61)u nemen, Dit is, figuurlijkerwijze te zeggen: U, o Christus, die naar het vlees in de lenden van Zerubbabel besloten ligt, Matth. 1:12,13. Alzo wordt Christus, Ezech. 34:23, David genoemd; verg. Hebr. 7:9. 63) u heb Ik verkoren, Verg. 1 Petr. 1:20.
Hosea 11: 10,11 Statenvertaling: ”Zij zullen den HEERE achterna wandelen, (28) Hij zal brullen als een leeuw, (29) wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen (30) van de zee af (31) al bevende aankomen. Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje (32) uit Egypte, (33) en als een duif (34) uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, (35) spreekt de HEERE.” Hier de voetnoten van de Statenvertaling bij deze tekst: 28) HEERE achterna wandelen, Jezus Christus, den Messias, hun Hoofd en Koning. Vergelijk boven Hos. 3:5. 29) brullen als een leeuw, Door de openbare, klare en heldere predikatie van het Evangelie, waardoor Hij zijne uitverkorenen [gelijk een leeuw zijne jongen] bijeen zal roepen, gelijk volgt. Vergelijk Jes. 27:13; Amos 3:8; idem, waardoor Hij niet alleen den zijnen zijn genadewerk zal verkondigen, maar ook zijnen en zijner kerken vijanden, zijne wraak en overwinning, voornamelijk van alle geestelijke vijanden, die Hij, als de rechte leeuw van Juda, zal overwinnen en in triomf voeren. Zie Gen. 49:9; Col. 2:15; Openb. 5:5, en vergelijk wijders Jes. 31:4,5; Joël. 3:16; Amos 1:2. 30) Kinderen Dat is, uitverkorenen, die hem de Vader gegeven heeft; Joh. 17:6; Hebr. 2:13. 31) van de zee af Hebreeuws, zullen sidderen, of beven van de zee [of, het westen] af; dat is sidderende aankomen tot zijne en zijner kerken gemeenschap. Vergelijk Jes. 24:14, en Jes. 49:12, boven Hos. 3:5, en zie de aantekening. Alzo in Hos. 11:11. Aangaande de manier van spreken, sidderen, of beven, voor sidderende gaan, komen, enz. Vergelijk 1 Sam. 13:7, en 1 Sam. 16:4. 32) Vogeltje Dat snellijk vliegt naar zijn aas, of nest, of den strik ontvliedt. 33) Egypte, Dat is, in alle plaatsen, waar zij verstrooid zijn, zullen zij zich met ijver begeven tot dien, die hen verlost uit geestelijk Egypte en Assyrië, dat is, de slavernij des duivels en der zonde. Vergelijk Jes. 27:13; Zach. 10:10. 34) Duif Zie Jes. 60:8. 35) wonen in hun huizen, Dat is, [naar den stijl der profeten]. Ik zal hen planten in mijne kerk, en door Christus geven rust en vrede in hunne conscientiën, en na dit leven, hunne
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 362 plaats in de hemelse woonsteden. Zie boven Hos. 2:13,17, met de aantekening en onder Hos. 12:10.
Openbaring 12:9: ”En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.”
Wat is die aarde: Genesis 18:25: ”Het zij verre van U, aldus te handelen, de rechtvaardige te doden met de goddeloze, zodat de rechtvaardige zou zijn gelijk de goddeloze; verre zij het van U; zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen?” Psalm 96:13: ”voor de HERE, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in zijn trouw.” Openbaring 12:16: ”En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen.” De conclusie: het gaat over mensen. 3°) 2 Pet.3:10: ”Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden.” Wat zijn die hemelen: symbolisch blijkt de beste oplossing want ooit zijn de hemelen en aarde van het Joodse systeem vergaan. Maar dit is de uitleg van de Statenvertaling daarbij: “38)zullen voorbij gaan, Hoe dit voorbijgaan of vergaan van hemel en aarde geschieden zal, zijn er verschillende meningen, zo van oude als van nieuwe leraars. Sommigen menen, dat de substantie of het wezen zelf der wereld ten enenmale zal vergaan en vernietigd worden; anderen, dat alleen de hoedanigheden derzelve zullen vergaan en veranderd worden, en de substantie of wezen blijven. Welke mening wel de algemene en waarschijnlijkste is. Zie Ps. 102:26,27; Rom. 8:19.” Openbaring 6:14: ”En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt.” Openbaring 21:1: ”En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.” Wat is die aarde: Jesaja 13:13: ”Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de HERE der heerscharen, ten dage van zijn brandende toorn.” Mattheus 24:35: ”De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” De conclusie: letterlijk, zie verder.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 363 4°) 2 Pet.3:13: ”Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” Wat zijn die hemelen: Jesaja 65:17: ”Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen.” Openbaring 21:1: ”En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.” Wat is die aarde: Jesaja 66:22: ”Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des HEREN, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan.” De conclusie: letterlijk maakt dat weinig zin, daarom is het symbolisch. Zie verder bladzijde 337
Jesaja 11:4: ”want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden.” Jesaja 26:10,18: ”Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid; hij handelt slecht in een land van recht en de majesteit des HEREN ziet hij niet. (…) Wij waren zwanger, wij krompen ineen; maar het was, als baarden wij wind; wij brachten het land geen verlossing aan en wereldbewoners werden niet geboren.”
1st MOGELIJKHEID: ZIJN DE NIEUWE HEMEL EN NIEUWE AARDE SYMBOLISCH? Op de Internet site van Open Bijbel, staat een verzameling van documenten van personen die in de dispensaties geloven onder andere van E.W. Bullinger en L. Lambert. In ’Bomen langs het water (Hoe verstaan we de Grote Finale van Openbaring 21 en 22?)’ van Thorgeir Thorkelsson krijgen we een geestelijke uitleg van de nieuwe hemel en nieuwe aarde een proces dat zich voltrekt tijdens de duizendjarige regering. “In commentaren wordt beweerd, dat zodra de nieuwe aarde er is, de volken Gods eigendom zijn, de tranen zijn afgewist, de dood is verdwenen en alle verdriet en moeite voorgoed zijn weggedaan. Maar is dat eigenlijk wel juist? Want het vers bevat een opmerkelijke wisseling van de tegenwoordige en de toekomende tijd. De stem zegt: De tent van God IS bij de mensen... Dat is zo, omdat het nieuwe Jeruzalem uit de hemel is neergedaald. Maar de rest van het vers staat in de toekomende tijd: Hij ZAL bij hen wonen, en zij ZULLEN Zijn volken zijn Ligt het gezien de spreekwijze niet voor de hand om aan te nemen dat de Here hier een programma beschrijft dat nog uitgevoerd moet worden, maar waar de basis voor is gelegd, nu het nieuwe Jeruzalem op aarde is verschenen?
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 364
Als we verder lezen, dan dringt die conclusie zich steeds sterker aan ons op. De Here roept uit: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw!” (21:5). Zijn “alle dingen” op dat moment al nieuw gemaakt, of geeft Hij hier de richting aan waarin de nieuwe schepping zich vanaf dat moment zal gaan bewegen? De Schepper zegt niet: “Ik HEB alle dingen nieuw gemaakt!” maar: “Ik MAAK alle dingen nieuw!”. Het is alsof Hij zeggen wil: Kijk eens, Ik ben bezig alle dingen nieuw te maken, het begin is er! En inderdaad zijn op dat moment nog niet “alle dingen” nieuw gemaakt. De poel des vuurs is er bijvoorbeeld nog, en dat is een element dat uit de oude schepping afkomstig is. De vuurpoel bestond al vóór het laatste oordeel. Hij was er zelfs al vóór het duizendjarig rijk. Het beest en de valse profeet werden er immers in geworpen, toen het vrederijk een aanvang nam (19:20). Zolang er nog gestraften in verkeren, is de vuurpoel nog niet “voorbij gegaan” en ook nog niet “nieuw gemaakt”. Maar als de Here God “álle dingen” nieuw zal maken, dan zal die vuurpoel ook eens verdwijnen. Een stem roept: “De dood zal niet meer zijn” (21:4). Maar als het nieuwe Jeruzalem net uit de hemel is neergedaald, dan is de dood er nog wel. Want direct daarna lezen we: “De lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood” (21:8). Het is waar, dat “dood en dodenrijk in de poel des vuurs zijn geworpen” (20:14), zodat de dood zoals wij die kennen op de nieuwe aarde niet meer bestaat. Maar er is nog wel een andere toestand, die met het woord “dood” wordt aangeduid. Er bestaat nog steeds een bepaalde vorm van dood. Uit de “getrouwe en waarachtige woorden” van Hem die op de troon zit blijkt echter, dat zij er eens niet meer zal zijn (21 :4-5)” (wij onderlijnen). Het gaat dus niet om de letterlijke hemel en aarde maar om een geestelijke toestand onder mensen. Op de site van http://www.creabel.org/index.php?id=48 vonden we dit artikel: ’Kosmologie Hoe bekijk je je omgeving/ wat is waarheid?’ Dit staat er bijvoorbeeld over de nieuwe hemel en aarde/ duidelijk iets geestelijks. (Wij onderlijnen.) ”Vier Kosmologieën. Petrus leert ons dat er eigenlijk 4 kosmossen te kennen zijn: - De eerste kosmos: de wereld zoals Go d die origineel geschapen heeft en die door de zondvloed is vergaan. 2Pe 3:5,6 - De valse kosmos: het beeld van de kosmos dat door de niet-gelovigen is opgezet. De evolutietheorie met al haar systemen, die steunt op de filosofische gedachte dat alle processen steeds hetzelfde geweest zijn. 2Pe 3:3-4 Doch deze gedachte is verkeerd want de eerste kosmos is volgens Petrus: ... dat door het woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn... - De tegenwoordige kosmos: de wereld die wij, als christenen, kennen. 2Pe 3: 7/ 1Co 13:10-12 Deze kosmos zal zijn einde vinden b ij het oordeel en is een afspiegeling van de eeuwige toekomstige kosmos.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 365 - De eeuwige kosmos: bij wijze van spreken is deze kosmos gebouwd op de assen van de eerste en de tegenwoordige kosmos. Deze kosmos zal de nieuwe rechtvaardige wereld zijn die God zal maken/ het hemelse Jeruzalem. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde. 2Pe 3:13/ Jes 66:22.” Drs G. van den Brink, volgeling van het dispensationalisme maar met veel varianten, schreef het artikel ’De hemel in het Nieuwe Testament’ voor de Studiebijbel NT (bereikbaar op het Internet). Naar het slot toe zegt hij over de geestelijke nieuwe hemel en geestelijke nieuwe aarde: ”Deze totale en volmaakte vernieuwing van de gelovigen is weer onderdeel van een totale volmaakte vernieuwing van de schepping, die tot stand komt doordat de hemel de aarde volledig zal omhelzen. We lezen dit in Openbaring 21:1-2 'En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan... en ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, neerdalende uit de hemel van God...' Niet alleen de aarde heeft een geschiedenis, maar ook de hemel(22). We hebben er in deze studie iets over kunnen horen. Met de eerste komst van Christus zijn de hemel en de aarde in een nieuwe relatie tot elkaar gekomen(23). Maar er komt straks een tijd, na het laatste oordeel, dat de hemel naar de aarde zal afdalen en de scheiding tussen beiden volledig zal worden opgeheven. Over deze tijd ontving Johannes de volgende openbaring die hij beschrijft in hoofdstuk 21:3-6 'En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide: Zie Ik maak alle dingen nieuw.... Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde'.” Dit is de uitleg van een andere dispensationalist op http://www.bijbel.nl/bijbelstudie3-1.htm Het artikel over ’DE NIEUWE SCHEPPING’ van (waarschijnlijk) Dov Avnon/ een messiasbelijdende Jood, geeft aan dat de nieuwe schepping er gekomen is in de gemeente van Christus, het is geestelijk. ”De term ”schepping” wordt i.v.m. de nieuwe geboorte en opstanding, meer dan één keer gebruikt. Maar de term wordt ook i.v.m. de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Jesaja 65:17) gebruikt, en tevens i.v.m. het bevrijdde Israël in de toekomst. Zij wordt een nieuwe schepping genoemd (Psalm 102:16-18; Jesaja 65:18). In de Paulinische openbaring heeft deze term een unieke betekenis, n.l. die van Christus en de leden van Zijn Lichaam. Het is alleen de apostel Paulus, die door Gods Geest de term "nieuwe schepping" uitsluitend in dit verband gebruikt. Het Lichaam van Christus als nieuwe schepping De betekenis van het bovengenoemde gedeelte in II Korinthe 5:17 is niet alleen dat individuele gelovigen in Christus een nieuwe schepping geworden zijn (hoewel dat zo is), maar ook dat zij nu behoren tot een glorieuze nieuwe schepping, die God in Christus tot stand heeft gebracht. Het laatste gedeelte van het bovengenoemde vers, leert ons dat met de vorming van de nieuwe schepping een volkomen ”nieuwe orde of programma” werd ingebracht. (Er wordt vaak gedacht dat dit vers met name spreekt over de oude zondige gewoonten die uit het leven van de individuele gelovige verdwenen zijn en nu vervangen zijn door een nieuwe levenswijze (hoe waar dit ook moge of zou moeten zijn)” (wij onderlijnen).
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 366
Charles Taze Russell , stichter van Jehovah’s Getuigen schreef een serie Schriftstudies van zes boeken en van dat eerste boek is ook een Nederlandse vertaling verschenen in de jaren 1920. Deze oude vertaling staat op www.bibletoday.com/Alys/Dutch/DUTCH_Ch_4_Epochs.htm Voor Russell en voor alle Russellisten erna is er geen nieuwe hemel en aarde op komst maar een oplappen van de oude hemel en aarde zoals er na de zondvloed geschiedde. We citeren uit bladzijden 75-77 (wij onderlijnen): ”Men houde in bedenking dat deze aarde de grondslag is van al deze “werelden” en bedeelingen, en dat, hoewel eeuwen voorbij gaan en bedeelingen veranderen, de aarde blijft voortbestaan – “De aarde staat in der eeuwigheid.” (Pred. I:4.) Dit zelfde beeld gebruikende noemt Petrus elk dezer tijdperken afzonderlijke hemelen en aarde. Het woord “hemelen” duidt hier de opzichthoudende hoogere of geestelijke machten, terwijl “aarde” het zinnebeeld is der menschelijke regeeringen en maatschappelijke inrichtin-gen. Alzoo eindigden met den zondvloed, de eerste “hemelen en aarde,” of de orde en inrichting der dingen toen bestaande, nadat zij hunnen tijd hadden uitgediend. Maar de natuurlijke hemelen (lucht en dampkring) en de natuurlijke aarde veranderden niet; zij bleven. En zoo zal ook de tegenwoordige wereld (hemelen en aarde) met een gedruisch voorbij gaan, met vuur en versmelting – verwarring, moeite en vernietiging. De sterke man (Satan) gebonden zijnde, zal worstelen ten einde zijne macht te bewaren. De tegenwoordige orde der dingen, de inrichting van regeering en maatschappij, niet de natuurlijke hemel en aarde, zullen voorbij gaan. De tegenwoordige “hemelen” (de geestelijk besturende machten) moeten plaats maken voor de “nieuwe hemelen” – het geestelijk bestuur van Christus. De tegenwoordige “aarde” (de menschelijke maatschappij zooals die nu onder het bestuur van Satan ingericht is) moet (zinnebeeldig) smelten en vernietigd worden in het begin van den “Dag des Heeren” die “als een oven brandende zal zijn.” (Mal. IV:1.) Zij zal opgevolgd worden door “een nieuwe aarde,” d.i. de maatschappij op nieuw ingericht in overeenstemming met haar nieuwen Vorst – Christus. Gerechtigheid, vrede en liefde zullen onder de menschen regeeren als de tegenwoordige inrichting plaats gemaakt zal hebben voor het nieuwe en betere koninkrijk waarvan de strengste gerechtigheid de grondslag zijn zal. Aan Paulus werd even een blik vergund in de nieuwe bedeeling, of zooals hij dat noemt, “de toekomende wereld.” Hij zegt dat hij “opgetrokken is geweest” (geestelijk of lichamelijk, of beiden; hij wist het niet daar het hem alles zulk een werkelijkheid toescheen) langs den stroom des tijds tot den nieuwen toestand der dingen, de “nieuwe hemelen,” en dus den “derden hemel.” Alzoo zag hij de dingen zooals zij onder het geestelijk bestuur van Christus zijn zullen, dingen die hij niet mocht uitspreken. (2 Cor. XII:2-4.) Ongetwijfeld waren het de zelfde dingen die later gezien zijn geworden door Johannes, en die hij zinnebeeldig voor de Kerk mocht uitspreken, en die slechts verstaan mogen worden als de tijd er voor dáár is. Johannes, in de openbaring, hem door onzen Heer op Patmos gegeven, werd in den geest heengedragen door deze Christelijke eeuw met haar veranderingen in kerk en staat, naar het einde van deze tegenwoordige booze wereld, of tijdperk, en dáár, in profetische visioenen zag hij Satan gebonden, Christus regeerende, en de nieuwe (77 Continued) hemel, en de nieuwe aarde opgericht; “want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbij gegaan.” Openb. XXI:1.”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 367
Dit staat thans op de site van de Wachttoren en de visie is nog dezelfde als in de dagen van C.T. Russell: zie naar http://www.watchtower.org/o/t15/article_01.htm ”Deze „nieuwe hemelen” en „nieuwe aarde” waarover de bijbel spreekt, zijn niet een nieuwe stoffelijke hemel of een nieuwe letterlijke aarde. De letterlijke aarde en hemelen werden volmaakt geschapen, en de bijbel toont aan dat ze voor eeuwig zullen blijven bestaan (Psalm 89:36/ 37; 104:5). De „nieuwe aarde” zal een rechtvaardige mensenmaatschappij op aarde zijn en de „nieuwe hemelen” zullen een volmaakt hemels koninkrijk vormen, ofte wel een hemelse regering die over deze aardse mensenmaatschappij zal regeren. Maar is het realistisch te geloven dat „een nieuwe aarde”, of een prachtige nieuwe wereld, mogelijk is?”
2de MOGELIJKHEID: DE NIEUWE HEMEL EN NIEUWE AARDE ZIJN LETTERLIJK De nieuwe hemel en nieuwe aarde zijn niet symbolisch volgens deze site hieronder maar letterlijk. Er staat op http://www.1stap.com/html/de_toekomst.html : ”Aan het einde van de tijd wordt onze tegenwoordige wereld vernietigd en een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal er voor in de plaats komen. 'Dan zal de hemel met een vreselijk lawaai vergaan; de elementen zullen door vuur worden verteerd en de aarde zal, met alles wat erop gebeurt, bloot komen te liggen. Als u eraan denkt dat alles verteerd zal worden, hoe heilig en zuiver moet u dan wel leven! U moet vol verwachting naar die dag toeleven en eraan meewerken dat hij gauw komt. Op die dag zal de hemel door vuur verteerd worden en zullen de elementen door de vlammen smelten. Maar waar wij eigenlijk naar uitkijken, dat zijn de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die God beloofd heeft. Daar zal alles goed en rechtvaardig zijn'. (2 Petrus 3:10-13). Het leven voor de gelovigen in de nieuwe wereld zal heerlijk zijn en alles te boven gaan wat wij ons nu kunnen indenken. 'Wat niemand heeft gezien, niemand heeft gehoord en wat niemand ooit bedacht, dat heeft God allemaal klaar voor hen, die Hem liefhebben'. (1 Corinthiërs 2:9) 'Gods huis staat dan bij de mensen. Hij zal bij hen wonen. Zij zullen Zijn volk zijn en Hij zal Zelf bij hen zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en er zal geen dood meer zijn. Van verdriet, rouw en pijn zal geen sprake meer zijn. Dat hoorde allemaal bij de oude wereld en die is voorgoed voorbij'. (Openbaring 21:3b,4)” (wij onderlijnen). Maarten te Hennepe schrijver van een artikel over een letterlijk toekomstige herschepping zegt op http://www.bijbelstudie.org/herschepping/14nw/nha_vergaan.htm ”Eindcatastrofe Dan is de tijd aangebroken dat de oude aarde en de oude hemel zullen verdwijnen: "En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden." (Openbaring 20:11) Zowel de oude stoffelijke wereld als de oude geestelijke wereld zijn zwaar bevuild door de zonde. In de oude hemel is satan in opstand tegen God gekomen, daar is gevochten tussen de
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 368 godvrezende engelen en de satans engelen (Op.12:7-8). En over de aarde hoeven we niet veel te zeggen. Op dit moment is de aarde al zo ontluisterd en de vervuiling neemt elke dag toe, zowel in materiële als in morele zin. Hoe zal de aarde er uit zien op het moment dat Jezus terug komt? En hoe aan het einde van het vrederijk, nadat de eindstrijd zal zijn gestreden (Op.20:8-9)? Het vergaan van de huidige hemel en aarde zal het allerbelangrijkste keerpunt zijn dat ooit in de geschiedenis zal plaatsvinden. De uitdrukking "het vergaan van de wereld" heeft betrekking op deze gebeurtenis. Ik denk dat daarmee de gehele stoffelijke wereld oftewel het hele heelal zal ophouden te bestaan. Alle materie zal mogelijk ineenschrompelen tot niets of als energie terugvloeien naar de Schepper uit wie de materie is ontstaan.” We citeren vanuit Internet een kritiek op de letterlijke toekomstige uitleg, van Tjerk W. Muller, Heeft Hal Lindsey gelijk? (© Tjerk W. Muller, Rijswijk, 2001). Hij zegt in dit verband: ”Zo vinden we in Micha dezelfde taal als God spreekt over de verwoesting van Jeruzalem en Samaria: "Want ziet, de Heer gaat uit van Zijn plaats en Hij zal neerdalen en treden op de hoogten van de aarde. En de bergen zullen onder Hem versmelten, en de dalen gekliefd worden, zoals was voor het vuur, zoals wateren die uitgestort worden in de diepte" (Mich.1:3,4) Nadat dan wordt gezegd dat dit is vanwege de zonde van Jakob, Israël, Samaria en Jeruzalem, verklaart de Heer bij monde van de profeet: "Daarom zal ik Samaria maken tot een steenhoop van het veld, tot planting van een wijngaard; en ik zal zijn stenen in de vallei werpen, en zijn fundamenten blootleggen” (Mich.1:6) Vergelijk nu eens profetische uitspraken als: ”Terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemel zullen bewogen worden” (Mt.24:29)”De sterren van de hemel vielen op aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vruchten afwerpt, als hij door een grote wind geschud wordt. En de hemel is teruggeweken, als een boek dat toegerold wordt, en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen” (Opnb. 6:13,14) Hal Lindsey fantaseert bij deze laatste bijbelplaats in Openbaring over een allesvernietigende atoomoorlog. ”En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold” (Openbaring 6:14) Weet u wat er bij een nucleaire explosie gebeurt? De atmosfeer slaat terug. Deze geweldige terugstoot van de lucht in het door de explosie veroorzaakte vacuüm veroorzaakt grotendeels de vernietigende werking van een nucleaire explosie. De woorden, die Johannes in dit vers gebruikt, tekenen een haarscherp beeld van een wereldomvattende atoomoorlog.” Lindsey mag dan nauwelijks ingeleid zijn in de wijze waarop beelden van vallende sterren en een op zijn grondvesten schuddende wereld functioneren in de Bijbel, we mogen ervan uitgaan dat de auteur van Openbaringen daarentegen goed op de hoogte was van de bedoeling van dichterlijke symbooltaal, doordrenkt als hij was van de cultuur die de Bijbel van voren naar achteren kon spellen. De Bijbelschrijvers hadden geen weet van atoombommen, ze begrepen echter wel hoe het Oude Testament bepaalde beelden gebruikte. De voorbeelden uit Jeremia en Micha geven aan hoe we Nieuw-Testamentische schriftgedeelten over wijkende hemels en schuddende grond hebben te interpreteren.” Wanneer het laatste zegel wordt verbroken zien we een aantal zeer belangrijke dingen.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 369 1°) AARDBEVINGEN. In de gehele Bijbel komen maar drie letterlijke aardbevingen voor. 1 Koningen 19:11 / Amos 1:1 / Zacharia 14:5. Alle andere aardbevingen waarover gesproken worden zijn symbolische aardbevingen. De menselijke wereld wordt geschokt door grote geestelijke gebeurtenissen. Dit is overduidelijk in: Hagaï 2: 6,7 / Jesaja 24:19,20. 2°) DE ZON wordt zwart als een haren zak. Zwart is de kleur van dood en ellende. Dat de zon zwart wordt is een teken van ellende en de dood die over de mensenwereld komt (Jesaja 13:10 / Mattheüs 24:29). De ellende is zo groot alsof zelfs de zon zwart lijkt. 3°) DE MAAN zal als bloed worden: Pijn, verdriet, dood, ellende en verwoesting. 4°) DE STERREN DES HEMELS vallen op de aarde. In teksten als Daniël 8:10 / Openbaring 8: 10, 11 / 9:1 in de Bijbel worden de groten der aarde vergeleken bij sterren. Er komt een tijd dat de groten der aarde zullen vallen. 5°) DE HEMEL wijkt terug als een boekrol. Een symbool over een verandering die zijn weerga niet kent zoals ook in Jesaja 34:4. 6°) BERGEN EN EILANDEN staan niet meer op hun plaats. Symbolisch spraakgebruik voor grote geestelijke verschuivingen op aarde, niets is meer wat het vroeger was. Normen en waarden zijn niet zoals ze voordien waren. 7°) KONINGEN, GROTEN, OVERSTEN, RIJKEN, MACHTIGEN, SLAVEN EN VRIJEN verbergen zich in de holen en rotsen der bergen, en zeiden: ”val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem die gezeten is op de troon en voor de toorn van het Lam.” Deze geestelijke tekenen brengen ook de wereldse leiders in verwarring. Dit is ook de betekenis van Hosea 10: 8 / Lucas 23:30. Het enige goede beeld van het laatste zegel is dat we er een geestelijke uitleg aan geven. Het is een manier van uitdrukken zoals er al in het OT gesproken werd plaatsen in de Bijbel bedoeld word als er over deze grote natuurfenomenen gesproken word. Zie hiervoor; Joël 2:10 / Jesaja 13:10 / 2:19 / Hosea 10:8. En in het NT; Mattheüs 24:29-31 / Lucas 23:30. Nog enkele opmerkingen en uitsluiten van bepaalde uitleggingen. Het is duidelijk, dat de “nieuwe hemel en de nieuwe aarde” van Jesaja 65: 17 e.v., voor wie dit oprecht leest, NIET DEZELFDE ZIJN als deze die in Openbaring 21:1 e.v. genoemd zijn. Bekijk eens die tekst van Jesaja in de Willibrordvertaling 1975: “17 Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; en aan wat vroeger is geweest wordt niet meer gedacht, het komt niet meer in de gedachten op: 18 maar vreugde ga Ik voor u scheppen en jubel voor altijd; waarachtig, Jeruzalem wordt door Mij herschapen in een stad vol jubel met een bevolking vol blijdschap. 19 Dan zal Ik jubelen om Jeruzalem en Mij verblijden om mijn volk; en snikken noch kermen worden er nog gehoord.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 370 20 Er is geen zuigeling meer aan wie slechts een kort leven beschoren is, en geen grijsaard die zijn leven niet voltooit, want de jongste sterft als man van honderd jaar, en wie de honderd jaar niet bereikt wordt als vervloekt beschouwd. 21 Zelf wonen zij in de huizen die zij hebben gebouwd, en eten de vruchten van de wijngaard die zij zelf hebben geplant. 22 Zij bouwen niet meer wat een ander zal bewonen en planten niets aan, waarvan een ander eten zal. Want de levensdagen van mijn volk zullen even talrijk zijn als die van de bomen, en mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen. 23 Zij zullen zich niet moe maken voor niets, geen kinderen ter wereld brengen voor de verschrikking. Zij zijn een geslacht dat gezegend is door Jahwe, en hun nakomelingen met hen. 24 Nog voor zij roepen zal Ik hen antwoorden, terwijl ze nog spreken zal Ik hen verhoren. 25 Dan grazen de wolf en het lam eensgezind, de leeuw eet dan hooi zoals het rund, terwijl de slang zich voeden zal met stof. Niemand zal nog kwaad doen of onheil stichten op geheel mijn heilige berg, zo spreekt Jahwe.” HEB JE OPGEMERKT DAT IN DEZE NIEUWE HEMEL EN AARDE ER ZOWEL ZONDE, ALS DOOD IS. VINDEN WE DAT OOK IN OPENBARING 21 EN 22 = NEEN. DAAROM VERVALT ALLE GELIJKENIS! Dus moet je die tekst niet misbruiken alsof het om hetzelfde zou gaan. Zien we maar naar: Openbaring 21:4 Wil 75: “4 En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.” Openbaring 22:15 Wil 75: “15 Buiten blijven de honden, de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars: eenieder die de leugen liefheeft en doet.” Wat zien we in Jesaja 65? Daar is de geestelijke welvaart van de nieuwe tijd SYMBOLISCH beschreven met een reeks motieven die de oude Jood zou begrijpen. Huizen zijn gebouwd, de wijngaarden zijn geplant, en fruit is geoogst (21). God zal ze nooit meer in de handen van hun vijanden laten vallen of dat ze de buit van hun producten zullen nemen. Eerder, ze zullen hun welvaart langdurige (22) kunnen genieten. DIT ZIJN DE NIEUWE HEMELEN EN AARDE VAN HET SYMBOLISCHE TYPE.
Wat is de toestand van de mensen in Jesaja 65 en 66, waar ook al een “nieuwe hemel en aarde” werkzaam is. ONDERWERP Er zal LICHAMELIJKE bestaan
VOLGENS JESAJA 65 WIL. 75 nog 65:20 a, b : “20 Er is geen dood zuigeling meer aan wie slechts een kort leven beschoren is, en geen grijsaard die zijn leven
VOLGENS JESAJA 66 WIL. 75 66:24: “24 Wanneer zij naar buiten gaan zullen zij de lijken mogen zien van de mensen die tegen Mij in opstand gekomen zijn: hun worm zal niet
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 371 niet voltooit, want de jongste sterven, en hun vuur zal niet uitgaan; sterft als man van honderd en zij zullen weerzinwekkend zijn voor jaar,” alle levenden.” Mat.12:32: “32 Als iemand zich kant tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden, maar wie zich kant tegen de heilige Geest, zal geen vergiffenis verkrijgen, noch in deze, noch in de komende wereld.” In de komende wereld is er geen zonde meer, Er zal nog gezondigd 65:20 c: “en wie de honderd dus spreekt dit nog over een tijd voor worden jaar niet bereikt wordt als de Wederkomst. vervloekt beschouwd.” Opb.22:15: “15 Buiten blijven de honden, de tovenaars, de hoereer-ders, de moordenaars, de afgoden-dienaars: eenieder die de leugen liefheeft en doet.” Dit is het beeld van Gehenna, waar ongelovigen en afval-lige demonen zitten.
Er zullen evangelisten zijn van joodse komaf, die heidenen en Joden verenigen
65:21,22: “21 Zelf wonen zij in de huizen die zij hebben gebouwd, en eten de vruchten van de wijngaard die zij zelf hebben geplant. 22 Zij bouwen niet meer wat een Huizenbouw en ander zal bewonen en planten landbouw zullen nog niets aan, waarvan een ander doorgaan eten zal. Want de levensdagen van mijn volk zullen even talrijk zijn als die van de bomen, en mijn uitverko-renen zullen zelf genieten van het werk van hun handen.”
66:19: “19 Ik geef hun een teken en hun overlevenden zend Ik naar de volken, naar Tarsis, Put, Lud, Mesek, Ros, Tubal en Jawan, naar de verre eilanden, die mijn roem nog niet hebben gehoord en mijn glorie nog niet gezien; zij zullen mijn glorie onder de volken verkondigen.” [1]
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 372
65:23: “23 Zij zullen zich niet Kinderen worden er nog moe maken voor niets, geen geboren, men zal zijn kinderen ter wereld brengen eigen nageslacht voor de verschrikking. Zij zijn kunnen voortbrengen een geslacht dat gezegend is door Jahwe, en hun nakomelingen met hen.”
66:22: “22 Want, zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik ga maken voor mijn aanschijn blijven bestaan, zo luidt de godsspraak van Jahwe, zo blijven uw nageslacht en uw naam voor Mij bestaan.” Als dit een beeld is van de “eeuwigheid” is het in strijd met enkele uitspraken van Jezus dat men in de nieuwe wereld geen kinderen meer zal baren.
65:24: “24 Nog voor zij roepen zal Ik hen antwoor-den, terwijl ze nog spreken zal Ik hen verhoren. 25 Dan grazen de YaHWeH zal gebeden wolf en het lam eensgezind, de verhoren leeuw eet dan hooi zoals het rund, terwijl de slang zich voeden zal met stof. Niemand zal nog kwaad doen of onheil stichten op geheel mijn heilige berg, zo spreekt Jahwe.” [1] Dit is wat de Statenvertalers in de kanttekeningen schreven, het heeft voor hen betrekking op de periode onmiddellijk na het Pinksterfeest in Handelingen tot aan de Wederkomst: 19 En Ik zal 89een teken aan hen zetten, en uit hen 90die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, 91naar Tarsis, 92Pul, en 93Lud, 94de boogschutters, naar 95Tubal en 96Javan, tot de vergelegen eilanden, die 97Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en 98zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. 89 Waaraan men de bekeerde Joden voor Mijn kinderen en dienaren moge kennen. Dit teken is de belijdenis der leer van het christelijk geloof en het gebruik der heilige sacramenten; en innerlijk de Heilige Geest, door Denwelken zij verzegeld worden, Ef. 1:13. 90 Te weten uit de verwerping van den groten hoop, uit het gemene verderf en den ondergang der Joden; gelijk vervuld is in de apostelen en anderen die het Evangelie onder de heidenen hebben verkondigd. 91 Te weten tot die die in Tarsis wonen, en zo in het volgende. Van Tarsis zie de aant. 1 Kon. 10 op vers 22. 92 Dit meent men dat de Afrikanen betekent. Pul was ook een naam van den koning van Assyrië. Zie 2 Kon. 15:19, 20. 1 Kron. 5:26.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 373 93 Zie Gen. 10 op vss. 13, 22. 94 Hebr. de boogtrekkers, of de boogspanners, dat is, die met den boog schieten. Vgl. Jer. 46:9. 95 Zie Gen. 10 op vers 2. 96 Dat is, de Grieken. Zie Gen. 10:2. 97 Hebr. Mijn gehoor, of horing, dat is, die van Mij niet gehoord hebben, die de predicatie van het Heilig Evangelie nog niet gehoord hadden. Zie Rom. 10:16, 17. Anderen: die het gerucht, belangende Mijn grote macht, nog niet gehoord hadden. 98 Of: dezelve, te weten die Ik tot de heidenen zal zenden, namelijk de apostelen en andere leraars, als Barnabas, Silas, Timotheüs, Titus, Lukas, enz.
20 En zij zullen 99al uw broeders uit alle heidenen den HEERE 100ten spijsoffer brengen, 1op paarden en op wagens, en 2op rosbaren, en op muildieren, en 3op snelle lopers, 4naar Mijn heiligen berg toe, 5naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN. 99 Te weten uw broeders in Christus, of geloofsgenoten, de uitverkoren heidenen, die bekeerd zijnde door de predicatie van het Heilig Evangelie, tot Abrahams kinderen zullen gemaakt worden, en dienvolgens der Joden broederen zijn zullen. 100 Of: tot een offerande, om den Heere geofferd te worden. Anders: tot een geschenk. Zie Rom. 15:16. Alzo ook in dit vers. 1 Dat is, met alle vlijt, en bevorderlijke middelen. 2 Of: op bedekte wagens, op koetsen. 3 Of: op snelle beesten, of: op postpaarden. 4 Dat is, tot de gemeenschap der heiligen. Zie Jes. 2:2. 5 Uit vers 23 is wel af te leiden dat dit niet is te verstaan van het materiële Jeruzalem, want het is onmogelijk dat alle vlees alle maanden, of alle weken, daar komen zou om te aanbidden.
21 En ook zal Ik 6uit dezelve enigen 7tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE. 6 Te weten uit de bekeerde heidenen. 7 Dat is, tot leraars en tot predikanten van het Heilig Evangelie. Zie Rom. 15:16. Filipp. 2:17.
22 Want gelijk als 8de fnieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook 9ulieder zaad en ulieder naam staan. 8 Zie Jes. 65 op vers 17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1. f Jes. 65:17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1. 9 Dat is, daar zal altijd op de wereld een kerk en hoopje der gelovigen zijn en
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 374 blijven. Het Rijk van Christus wordt Hebr. 12:28 genoemd een onbeweeglijk Koninkrijk.
23 En het zal geschieden dat 10van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat 11tot den anderen, 12alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. 10 Hebr. van den tijd der nieuwe maan tot zijn nieuwe maan; dat is, steeds aan een ander, zonder onderscheid van de dagen die in het Oude Testament verordineerd waren. Vgl. Kol. 2:16. 11 Hebr. tot zijn sabbat. 12 Dat is, allerlei volken op aarde, zo heidenen als Joden. Zie Joël 2:28. Hand. 2:17. Zie ook boven, op vers 20.
24 En 13zij zullen henen uitgaan en zij zullen 14de dode lichamen der lieden 15zien die tegen Mij overtreden hebben; want g16hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen 17allen vlees 18een afgrijzing wezen. 13 Te weten de ware lidmaten der gemeente, de gelovigen. 14 Dit kan wel naar de letter genomen worden, als Jes. 34:3 en elders; doch hier kan het ook genomen worden voor zodanigen die in zonden dood zijn, ofschoon zij leven naar het lichaam, als 1 Tim. 5:6. Openb. 20:5. 15 En zich verblijden vanwege de rechtvaardige straf des Heeren over de goddelozen, zowel in dit als in het toekomstige leven. Vgl. Openb. 12:10, enz.; 19:1, 2, enz. g Mark. 9:44. 16 Christus past deze woorden op de vervloekten in de hel, waar de worm van de consciëntie niet sterft, maar altijd knaagt, en het vuur van den toorn Gods nimmermeer uitgeblust wordt, Mark. 9:44. 17 Te weten allen uitverkoren kinderen Gods, of allen anderen creaturen. 18 Of: gruwel, of vloek zijn. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Dan. 12:2 gevonden. In beide plaatsen wordt er gesproken van hardnekkige zondaars, van dewelke alle vromen en alle godzalige personen de walg hebben.
We citeren een gedeelte van een Amerikaanse dispensationalist: Walvoord J.F., Mayor Bible prophecies, Harper Paperbacks, 1994. Volgens Walvoord (blz.478, 488) zal er met de komst van de Heer een zó grote en drastische verandering in Israël plaatsvinden op topografisch gebied dat men voorzeggingen als Ezech.47:8 en Zach.14:10,11 gerust letterlijk mag nemen. Dat lijkt ons echter niet meer het echte Israël te zijn zoals we het nu kennen, maar een totaal vernieuwd “land.” Komt de Nieuwe Aarde er dan toch met de wederkomst? Maar dan een totaal andere Nieuwe Aarde! Dit is wat hij zegt op een andere plaats: “Ik maak alle dingen nieuw." Het werkwoord "maken" (Gr., Poieoo") betekent “maken, vormen of bouwen" en is een gemeenschappelijk werkwoord dat in vele teksten in het nieuwe Testament is gebruikt voor een
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 375 werk of prestatie. Argumenteren, zoals sommigen hebben gedaan, dat dit bewijst dat er geen nieuwe hemel of aarde gemaakt op dit moment omdat specifieke woord “maken” hier niet is gebruikt zegt veel te weinig. Hetzelfde woord Poieoo" wordt gebruikt in Matthéüs 19:4 waar van God wordt gezegd Adam en Eva te hebben "gemaakt": met behulp van zowel het woord “scheppen” (Gr., ktizo") en het woord “maken” (Gr., Poieoo") voor dezelfde handeling. Alles, natuurlijk, is niet gemaakt ter gelegenheid van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, aangezien alle heiligen betrokken zijn en ze komen van de oude schepping. Maar alle dingen worden “nieuw” gemaakt in dezelfde zin dat Eva een nieuw schepsel gemaakt werd en toch gevormd uit de rib van Adam. Het woord voor "nieuwe" (Gr., kainos) betekent daarom zowel het “nieuwe karakter” als de “nieuwe” in de zin van onlangs gemaakt. Het heeft een verband met een drastische verandering.” (https://bible.org/seriespage/21-new-heaven-and-new-eart) ^^^^^^^^ Dit is een voorbeeld dat we niet geloven: https://www.gotquestions.org/Nederlands/nieuwehemel-aarde.html “Vraag: "Wat zijn de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde?" Antwoord: Veel mensen hebben een verkeerd beeld van de hemel. Openbaring hoofdstukken 21 en 22 geven ons een gedetailleerde voorstelling van de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde. Na de eindtijd zullen de tegenwoordige hemel en aarde niet meer bestaan. Zij zullen vervangen worden door de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde. De Nieuwe Aarde zal de eeuwige verblijfplaats voor de gelovigen zijn. De Nieuwe Aarde is de “hemel” waarin wij de eeuwigheid zullen doorbrengen. Het Nieuwe Jeruzalem, de hemelse stad, zal zich op deze Nieuwe Aarde bevinden. De poorten met de parels en de straten van zuiver goud zullen zich dus op de Nieuwe Aarde bevinden.” Ons commentaar: rare uitleg de hemel en aarde verdwijnen in elkaar. ^^^^^^^^ http://www.dekoningkomt.nl/denieuwehemelendenieuweaarde.html “De nieuwe hemel en de nieuwe aarde Als het Duizendjarig Rijk voleindigd is en het laatste oordeel is geweest, komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Openb. 21:1:8). De nieuwe hemel en de nieuwe aarde is geheel rein. Het is een nieuw begin zonder einde! (…) De nieuwe aarde: Het kan zijn dat we aan een nieuwe planeet moeten denken, of dat God de aarde geheel zuivert (door middel van een vuurdoop) en nieuw maakt (2 Petr. 3:10). Op de nieuwe aarde zal ook een nieuw Jeruzalem wezen. Deze Stad zal uit de hemel neerdalen (Openb. 21:9-27). De nieuwe hemel: Waarschijnlijk wordt met een nieuwe hemel niet een nieuwe verblijfplaats van de verrezen heiligen bedoeld. Maar wordt er het uitspansel van de nieuwe aarde mee bedoeld (Gen. 1:8). Momenteel is het een verblijfplaats van demonische machten (Ef. 6:12).”
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 376 Ons commentaar: een ietsje teveel aan “waarschijnlijk” en zeker geen nieuwe hemel en de nieuwe aarde, na een duizendjarig rijk. ^^^^^^^^ In de meeste Engelse vertalingen van deze passage, is het lot van de aarde omschreven als “verbrand” (NBG; ASV, RSV, JB; NASB). De Nieuwe Wereld Vertaling van de Wachttoren en sommige van de latere vertalingen lezen “ontdekt”, “blootgelegd,” of “blootgesteld.” Dat heeft te maken met een kleine variante in de manuscripten. Maar zeggen ze dan, deze vertaling geeft de ondersteuning voor de stelling dat de aarde niet zal worden vernietigd maar zal worden opgeknapt. Het verschil in de vertalingen is het gevolg van een variatie in de oude Griekse kopijen. Enkele geleerden geloven dat het tekstuele bewijs misschien iets in het voordeel ligt van “heurethesetai,” = “gevonden of ontdekt.” Maar, Bruce Metzger die tot de beste behoort in die zaken heeft opgemerkt dat ook: als dit woord in werkelijkheid “de oudste versie” lijkt te zijn het nauwelijks enige “aanvaardbare betekenis” maakt. En het “lijkt verstoken van betekenis te zijn in de context.” Verschillende vervangingen werden aangebracht in andere oude bronnen bijvoorbeeld: “opgelost gevonden, verdwijnt“, of “zal nutteloos worden gevonden“ etc. (706). Joseph Henry Thayer suggereerde dat “ontdekt is” toch wel “vreemd en onwaarschijnlijk” is (onze uitgave 1889 blz.261). De Lutheraan Lenski, die het “gezuiverde” aarde-concept onderschreven heeft, merkte toch op dat de variant “wordt gevonden of ontdekt” is in de context “uit de lijn van het denken” is (commentaar blz.347).
En ook dit is goed om na te gaan: Aaron K. Tresham, A TEST CASE FOR CONJECTURAL EMENDATION: 2 PETER 3:10d, The Master’s Seminary Journal, MSJ 21/1 (Spring 2010) 55-79. Ook als we kiezen voor het beeld van een smelter die het echte goud of zilver uit een rest haalt ook dan is het een totaal nieuw materiaal dat er ontstaat. Het is niet meer hetzelfde! De Wachttoren en de leer van de bedelingen hoeven zich dus niet achter een mogelijke ander lezing van de tekst weg te steken! Als we niet naar het eindresultaat kijken: hier is iets totaal nieuw gemaakt en er wat anders van maken zijn we aan inlegkunde begonnen! Welllicht helpt deze tabel enigszins: “Exegetical Notes for 2 Peter 3:10-13” Op deze site: http://www.tonybartolucci.com/Sermons/2%20peter%20exegesis/2%20Peter%203.10-13.pdf
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 377
^^^^^^^^ Citaat van Dr. S. Greijdanus, I-II Petrus Korte verklaring der Heilige Schrift, Kampen, J.H. Kok, 1950, bij 2 Petrus 3:10. [Staat op http://www.enigstetroos.org/] “10 Komen echter zal de dag des Heeren, hoewel eerst op het door God daarvoor vastgestelde ogenblik. Het dure naar onze rekening lang, voordat die ure aanbreekt, niettemin komt de Heere stellig, in de openbaring Zijner Goddelijke majesteit, waarom er nu gesproken wordt van "dag des Heeren". En die dag zal komen als een dief, die zijn slachtoffers overvalt, zonder dat zij er op verdacht waren, of op gerekend hadden, onverwacht, plotseling, Matth. 24:42-44, 50; Luc. 21:34; 1 Thess. 5:2-3. Het zal een dag zijn, waarop de hemelen, zon, maan, sterren, Matth. 24:29; Openb. 6:12-14, met gedruis zullen voorbijgaan, als wegvluchtende voor 's Heeren vreselijke majesteit, en de elementen, waaruit alles bestaat, de grondbestanddelen, brandende zullen ontbonden worden, zodat alle dingen als in hun grondstoffen worden opgelost, en er niets meer van overblijft dan hun oerstof, de grondmaterie, waaruit zij bestaan, en de aarde zelf in heel haar bestaan, bergen, heuvelen, en de werken der mensen op haar, de daden der mensen, hoe verborgen ook, zullen gevonden worden, in het licht gesteld, en naar hun wezen beloond of gestraft worden. Een andere lezing van dit vers luidt: zullen verbrand worden. Dan worden met die werken op de aarde bedoeld de bouwwerken en andere producten van menselijke kunde en kunst. Er zijn ook nog andere lezingen. Maar omdat die van gevonden worden de moeilijkste heten kan, pleit dat voor haar oorspronkelijkheid. Overigens is het vaststellen van de juiste lezing in deze verzen enigszins moeilijk, en moet men het soms bij een "zeer waarschijnlijk" laten. Men heeft door het woord, met elementen weergegeven, ook wel engelen aangeduid willen zien, als beheersers der wereld. Maar van dezen kan niet gezegd worden, dat zij branden zullen.” ^^^^^^^^ We citeren uit: http://www.bijbelengeloof.com/index.php? option=com_content&view=article&id=113:de-nieuwe-hemel-en-aarde&Itemid=90 “Hebt u er wel eens bij stilgestaan hoe groot die stad eigenlijk is? Twaalf duizend stadiën! Een stadie is een oude Griekse maat-eenheid, en die blijkt gelijk te staan met circa 180 meter[1]. Maar
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 378 dan bedraagt 12.000 stadiën = (12.000 x 180 m)/1000 = 2160 km! Zowel de lengte, als de breedte is ongeveer 2160 km! Op de kaart van Europa zouden dan Engeland, een deel van Scandinavië, een deel van Polen, Duitsland, Tsjechië, Frankrijk en een deel van Spanje daarbinnen vallen. Steden als Amsterdam, Brussel, Londen, Madrid, Berlijn, Wenen, Praag en Stockholm zijn dan spelden in een hooiberg! Zie onderstaande figuur. En dan te bedenken dat wij denken in lengte en breedte, maar de Bijbel zegt dat óók de hoogte van die stad circa 2160 km zal zijn! Stelt u zich eens voor, zo’n grote stad van goud, kristal gelijk, met parels in de poorten, en de fundamenten met kostbare gesteenten ingelegd, dat naar de nieuwe aarde toekomt! Wat moet dat een schitterend gezicht zijn!”
Figuur: Kaart Europa (Bron: “De Grote Bosatlas”, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1981, 49e druk, kaart 38, schaal 1 : 15.000.000). Met daarbinnen afgetekend de afmetingen, in de lengte en de breedte, van het Nieuwe Jeruzalem. ^^^^^^^^ MAAR ER IS WEL DEGELIJK EEN LETTERLIJK HERSTEL VAN DE HEMEL EN AARDE. Jezus is OOK HIER duidelijk: Mat.24:34,35: “34 Voorwaar Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn. DE HEMEL EN DE AARDE ZULLEN VOORBIJGAAN, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Dat is duidelijk taal en het staat ook in Marcus en Lukas. EN DAT ZIJN NIET MIJN WOORDEN MAAR DIE VAN JEZUS. NEEN JE MAG HIER NIET ZEGGEN: HET GAAT OM EEN FIGUURLIJKE OF
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 379 SYMBOLISCHE HEMEL EN AARDE! Dit heeft geen betrekking op de hemel en aarde van het Joodse bestel dat zal wel vergaan met de dood van Jezus en is ook opgehouden als beeld van de werkelijkheid. Die is nu in het offer van Jezus gekomen en er hoeven geen offers meer gebracht te worden als verzoening of dank. ZE zijn niet meer geldig: het ware en enige offer is er gekomen. Tussen haakjes dit alles nog eens willen opstarten in een duizendjarig rijk, geeft blijkt van niet begrepen te hebben wat Jezus als offer gebracht heeft! Enkele opmerkingen vooraf: het onderscheid tussen Hemel en Aarde Een van de duidelijkste verschillen in de Bijbel is die welke bestaat tussen hemel, en de aarde. De verblijfplaats van God = de “hemel der hemelen.” Laten we enkele passages als uitgangspunt stellen. Deuteronomium 10:14 HSV: “14 Zie, van de HEERE, uw God, is de hemel, ja, de allerhoogste hemel, de aarde en alles wat erop is.” Psalm 115:16 HSV: “16 De hemel, de hemel is van de HEERE, maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gegeven.” Psalm 68:33,34 HSV: “33 Koninkrijken van de aarde, zing voor God; zing psalmen voor de Heere, 34 Die rijdt door de aloude hemel der hemelen; zie, Hij laat Zijn stem klinken, een stem met macht.” De contrasten in de voorgaande en deze drie teksten zijn doorslaggevend, in de hemel regeert God. Op aarde is er nog een lange weg te gaan voordat Gods wil er zal geschieden zoals Hij dat wil. Matthéüs 5: 34-35 HSV: “34 Maar Ik zeg u in het geheel niet te zweren; noch bij de hemel, want dat is de troon van God; 35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetbank; noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning.” Matthéüs 6:10 HSV: “10 Uw Rijk kome, Uw wil geschiede Op aarde zoals in de hemel.” Matthéüs 6:19: HSV “Verzamelt u geen schatten op aarde, waar ze door mot en worm vergaan en waar dieven inbreken om te stelen.” We zullen niet zweren bij de hemel, Christus verbood het om te zweren bij “de hemel”, daar is de troon van God. De “aarde” is maar Zijn voetbank. Jezus leerde ons om te bidden dat Gods wil geschiede op aarde. De Messias verbied ons op aarde schatten te verzamelen, waar de dieven ons het kunnen afnemen. De realisatie van ons heil ligt “in de hemel”, in een latere fase de aarde. Een gelovige kijkt niet naar de aarde als waar hij verder zal gaan in de toekomst, maar naar de hemel. Colossenzen 1:5: “5 vanwege de hoop die voor u is weggelegd in de hemelen. Hiervan hebt u eerder gehoord door het Woord van de waarheid, namelijk van het Evangelie.” 1 Petrus 1:3-4 Wil 75: “3 Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in zijn grote barmhartigheid deed herboren worden tot een leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. 4 Een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis is voor u
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 380 weggelegd in de hemel.” Maar hoe moeten we dit gedeelte verklaren als de “hemel” want volgens een andere verklaring van Petrus, zal “verdwijnen”? 2 Petrus 3:13 Wil 75: “13 Maar volgens zijn belofte verwachten wij nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen.” Merk je het verschil of wil je dat niet zien? Harmoniëren van teksten door goed naar de passages te kijken. 1 Petrus 1:3-4 = beschrijft de toestand van de gemeente nu = ze zijn een GEESTELIJKE nieuwe zaak. Dat is vervuld en verwijst naar Jesaja 65:17 en verder. De teksten die over een totaal herstel van hemel en aarde in de letterlijke zin spreken zijn deze: 1 Petrus 3:13 HSV: "13 Maar wij verwachten, overeenkomstig Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont." Opb.21:1 HSV: "En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan. En de zee was er niet meer.” En zeker ook dit van Romeinen 8:19-23 HSV: “19 Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. 20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. 22 Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe. 23 En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.” De wijziging in de toestand van de NIEUWE aarde en de NIEUWE hemel die moeten IN DE TOEKOMST gebeuren en op dat moment zal ook de gelovige zijn verheerlijkt lichaam ontvangen. Zou hier de suggestie gemaakt zijn dat aangezien de verheerlijkte mens een ander lichaam heeft dan het aardse van vandaag, er ook een nieuwe aarde moet voor geschapen worden. ^^^^^^^^ Onze focus over de “hemel en de aarde” moet ook specifiek gaan over het lot van het materiaal waaruit ze gemaakt zijn: zichtbare en onzichtbare zaken. In de brief 2 Petrus 3 staan straffe bewoordingen van wat er zal gebeuren. Volgens de Willibrord van 1975 staat er: “10 Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Dan zullen de hemelen dreunend vergaan en de elementen door vuur worden verteerd; en de aarde en de daden op aarde verricht zullen zich bevinden (voor Gods oordeel). 11 Wanneer alles zo vergaat, hoe moet gij dan uitmunten door een heilig leven en innige vroomheid, 12 de komst verwachtend en verhaastend van de dag Gods, waardoor de hemelen in vlammen zullen opgaan en de elementen wegsmelten in de vuurgloed.” Hier is een verklaring dat “Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan” (NBG). Of deze vertaling van de Wachttoren: “waarop de hemelen met een sissend gedruis zullen voorbijgaan.” De term “hemelen” staat bij Petrus in het meervoud en verwijst voorzeker niet naar de plaats waar God woont (Matthéüs 6: 9). We moeten veeleer denken aan de hemelen waar de vogels vliegen
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 381 (Ezechiël 31:6 / cf. Matthéüs 8:20). Of ook mogelijk is dat gebied waar de sterren en planeten staan (Genesis 1:14 / Genesis 22:17). Hier staat een bijzonder belangrijke term = “voorbijgaan.” In het Grieks staat er “parerchomai” en het is 30 maal in het NT gebruikt. Terwijl het woord soms in verband staat met de “tijd” die “voorbij” gaat = Marcus 6:48 is het vaak iets met een eeuwig effect. Bijvoorbeeld, Jezus zet tegenover de tijdelijke aard van de hemel(en) en de aarde de eeuwige duur van zijn woorden. De eersten zullen “voorbijgaan,” maar Zijn woorden gaan niet voorbij zonder dat ze vervuld worden (Matthéüs 24:35). In die zin wil de term betekenen: “om tot een einde te komen en dus niet meer daar zijn, voorbijgaan of verdwijnen” (A Greek-English Lexicon of the New Testament (...) William F. Arndt, F. Wilbur Gingrich, Frederick W. Danker, 776). Danker, geeft bij deze definitie: 2 Petrus 3:10 en Openbaring 21:1. De Engelse Bijbelcommentator Plummer gaf dit als commentaar bij Lucas 21: “33 vergelijk 2 Pet.3:10 / Hebreeën 1:11,12 / Opb.20:11 / Opb.21:1 / Ps.102:26 / Jes.11:6. Een tijd zal komen wanneer alles uit materiaal bestaande zal ophouden te zijn, maar de woorden van Christus zullen stand houden. Speciaal de profetie hiervoor uitgesproken is bedoeld; maar het omvat al Zijn uitspraken die zijn opgenomen.” (vierde uitgave 1901, blz.485.) In de term “voorbijgaan” is geen gevoel aanwezig van een “vernieuwing” dus geen “herstel.” Het is niet als een muur waar een nieuw papiertje aan gehangen zal worden! En dat is juist de gedachte die ligt verborgen in de theorie van de Wachttoren en de leer van de bedelingen. In de beroemdste passage over de Oordeelsdag schrijft Johannes: “11Toen zag ik een grote, witte troon, en Hem die daarop gezeten is. De aarde en de hemel vluchtten weg van zijn aanschijn en hun plaats werd niet meer gevonden“ (Openbaring 20:11 Wil 75). Dus hier kan men niet gaan uitleggen: het is een “restauratie”! ER IS geen plaats meer in hert universum voor die oude zaken. God heeft geen historisch museum! We zetten de Statenvertaling met kanttekeningen van Ps.102:26-28 hier nog apart, aangehaald door Plummer. 26 48Gij hebt 49voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen. 48 De apostel gebruikt Hebr. 1:10, 11, 12 deze woorden om de Godheid van Christus te bewijzen, omdat hier de Heere Christus verklaard wordt niet alleen te zijn Schepper van alles en eeuwig, maar ook een Verlosser en Zaligmaker Zijner gemeente. Zie vss. 14, 16, 23, 29. Waarom de apostel in de aangehaalde plaats ook den Naam HEERE, uit het 13de vers herhaald zijnde, Hem toeschrijft. 49 Hebr. voor het aangezicht, dat is hier te zeggen: voormaals, voorheen. 27 50Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en 51zij alle zullen als een kleed verouden, bGij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. 50 Te weten hemel en aarde, Hebr. 1:10, 11. 51 Te weten al de hemelen. b Hebr. 1:12. 28 Maar 52Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 382 52 Te weten Die Gij tevoren geweest zijt van eeuwigheid af; en Gij blijft Dezelfde in eeuwigheid. Petrus, de apostel gaat verder door te zeggen dat de “elementen vergaan in hitte” (vers 11). [De Naardense Bijbel voor 2 Petrus 3:10: “en de elementen brandend ontbonden worden.”] De term “elementen” (Grieks “stoicheia”) verwijst naar de elementaire bestanddelen van een voorwerp, bijvoorbeeld de letters van een alfabet. Met betrekking tot materiële objecten, heeft het woord te maken met: “de eerste en eenvoudigste onderdelen, de primaire materie” (Liddell & Scott woordenboek, 1501). “Opgelost” (Griekse “luo”) wordt in de verzen 10-12 drie keer gevonden. In dit geval wijst het gebruik naar “iets met geweld in al zijn componenten en delen verminderen of vernietigen” (A Greek-English Lexicon of the New Testament … Danker, 607). De schrijver(s) geven verder commentaar: “Van de delen van het universum, zoals het wordt gebroken en vernietigd in de finale vuurzee 2 Pt. 3: 10-12.” Vooral als je daar daarbij de term “smelten” (Grieks “teko”) in vers 12 bij neemt. Zie hiervoor ook naar Jesaja 34: 4 en hier enkele versies: English Standard Version = All the host of heaven shall rot away = Alle heir van de hemel zal wegrotten. New American Standard Bible = And all the host of heaven will wear away = En het heir van de hemel zal versleten zijn. King James Bible = And all the host of heaven shall be dissolved = En al het heir van de hemel zal worden ontbonden. Holman Christian Standard Bible = All the heavenly bodies will dissolve = Alle hemelse lichamen zullen ontbinden. International Standard Version = all the stars in the heavens will fall down = Alle sterren in de hemel zullen naar beneden vallen. We gaan wat dieper kijken naar dat belangrijke Griekse woord voor “voorbijgaan” = “parechomai.” Volgens de Griekse nummering van STRONGS NT 3928: παρέρχομαι. Letterkijk is dat bijvoorbeeld twee mensen die aan elkaar voorbijgaan. Dit zijn enkele symbolische betekenissen van het begrip in het NT volgens Strong, “metaphorically, "to pass away, to perish,". Hier enkele citaten van de Statenvertaling met kanttekeningen. http://statenvertaling.nl/tekst.php ^^^^^^ Mat.5:18: “18 Want voorwaar zeg Ik u: mTotdat de hemel en de aarde 24 VOORBIJGAAN zal er niet één 25jota noch 26één tittel van de Wet VOORBIJGAAN, totdat het alles zal zijn geschied.” m Luk. 16:17. 24 Dat is, vergaan of veranderd worden. Zie Ps. 102:27. Hebr. 1:11, en de aant. op 2 Petr. 3:10. 25 Dit is de kleinste letter bij de Grieken, gelijk jod bij de Hebreeën. Waarmede Christus wil zeggen, dat ook de minste zaak in de Wet geschreven, niet zal vergaan. 26 Dat is, streepje van een letter, of puntje.
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 383
^^^^^^ Mat.24:34,35: “34 Voorwaar Ik zeg u: 43Dit geslacht zal geenszins 44 VOORBIJGAAN, totdat al deze dingen zullen geschied zijn. bDe hemel en de aarde zullen 45 VOORBIJGAAN, maar Mijn woorden zullen geenszins VOORBIJGAAN.” 43 Namelijk des Joodsen volks; of: deze eeuw. 44 Of: vergaan. b Ps. 102:27. Jes. 51:6. Mark. 13:31. Hebr. 1:11. 45 Of: vergaan. Hoe dit geschieden zal, wordt verklaard 2 Petr. 3:10. ^^^^^^ Marcus 13:30,31: “Voorwaar Ik zeg u, dat 31dit geslacht niet zal 32 VOORBIJGAAN, totdat al deze dingen zullen geschied zijn. vDe hemel en de aarde zullen 33 VOORBIJGAAN, maar Mijn woorden zullengeenszins34 VOORBIJGAAN.” 31 Namelijk van het Joodse volk, of van deze eeuw. 32 Of: vergaan. v Ps. 102:27. Jes. 40:8; 51:6. Hebr. 1:11. 33 Of: vergaan. 34 Of: vergaan. ^^^^^^ Lucas 16:17: “ hEn het is lichter dat de hemel en de aarde VOORBIJGAAN, dan dat één 25tittel der Wet 26valle.” h Ps. 102:27. Jes. 40:8; 51:6. Matth. 5:18. 25 Zie Matth. 5:18. 26 Dat is, dat niet volbracht worde hetgeen in de Wet en de Profeten voorzegd en geleerd wordt. ^^^^^^ Lucas 21:32,33: “32 Voorwaar, Ik zeg u dat dit geslacht zeker niet VOORBIJGAAN, totdat alles geschied is. 32 Voorwaar Ik zeg u, dat dit 37geslacht geenszins zal VOORBIJGAAN, totdat alles zal geschied zijn. aDe hemel en de aarde zullen 38 VOORBIJGAAN, maar Mijn woorden zullen geenszins VOORBIJGAAN.” 37 Namelijk van het Joodse volk. a Ps. 102:27. Jes. 51:6. Matth. 24:35. Hebr. 1:11. 38 Zie hiervan 2 Petr. 3:10. ^^^^^^ 2 Cor.5:17: “17 Zo dan, indien iemand 42in Christus is, die is 43een nieuw schepsel; mhet oude is VOORBIJGAAN, zie, 44het is alles nieuw geworden.” 42 Dat is, waarlijk Christus kent, en met Hem verenigd is. 43 Dat is, door de kracht en den Geest van Christus wedergeboren, zonder op die vleselijke
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 384 dingen meer te achten of zijn geluk daarin te zoeken, Gal. 6:15. m Jes. 43:18. Openb. 21:5. 44 Namelijk in het Rijk van Christus; en hier ziet de apostel op de beloften Gods, Jes. 65:17; 66:22, waar deze vernieuwing van alle dingen, die alleen voor God geldt, onder het Rijk van Christus beloofd wordt; waarvan een deel nu vervuld is in de ware gelovigen, die door Gods Geest vernieuwd zijn, en het overige vervuld zal worden in het toekomende leven, na de opstanding. Zie 2 Petr. 3:13. Openb. 21:5. ^^^^^^ Jacobus 1:10: “10 En 33de rijke 34in zijn vernedering; want 35hij zal als een bloem van het gras VOORBIJGAAN.” 33 Namelijk die zodanige verdrukkingen niet is onderworpen, maar rijkdom, eer en alle ander gemak dezes levens overvloedig heeft. 34 Namelijk roeme, dat is, hoewel hij in geen nederigen, maar in een verheven staat is naar de wereld, dat hij hierin zozeer niet roeme, maar daarin voornamelijk, dat hij een nederig hart heeft, dat zich daarom boven anderen niet verheft, maar gedachtig zijnde aan de veranderlijkheid van de zaken dezer wereld, zich in nederigheid gedraagt voor God en de mensen. 35 Namelijk zodanige rijke, gelijk in het volgende vers uitgedrukt wordt. ^^^^^^ 2 Petrus 3:10: “10 Maar 34de dag des Heeren zal komen n35als een dief in den nacht, 36in welken de hemelen 37met een gedruis 38zullen VOORBIJGAAN, en 39de elementen branden zullen en 40vergaan, en de aarde en 41de werken die daarin zijn, zullen 42verbranden.” 34 Dat is, de jongste of laatste dag, als de Heere komen zal ten oordeel. n Matth. 24:43, 44. 1 Thess. 5:2. Openb. 3:3; 16:15. 35 Dat is, onvoorziens. Zie de aant. op 1 Thess. 5:2. 36 Namelijk dag des Heeren. 37 Namelijk gelijk in een groot onweder of grote storting van water gehoord wordt. 38 Hoe dit voorbijgaan of vergaan van hemel en aarde geschieden zal, zijn verscheidene meningen, zo van oude als van nieuwe leraars. Sommigen menen dat
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 385 de substantie of het wezen zelf der wereld ten enenmale zal vergaan en vernietigd worden. Anderen, dat alleen de hoedanigheden derzelve zullen vergaan en veranderd worden, en de substantie of het wezen blijven. Welke mening wel de algemeenste en waarschijnlijkste is. Zie Ps. 102:26, 27. Rom. 8:19. 39 Namelijk uit welke alle lichamelijke schepselen bestaan, dat is, het vuur, de lucht, het water en de aarde. 40 Gr. losgemaakt of ontbonden worden. 41 Namelijk die de aarde uit zich voortbrengt, of die de mensen op de aarde gemaakt en gebouwd hebben. 42 Namelijk door dat vuur waarvan gesproken is vers 7. Als men hier in deze termen denkt aan een “restauratie” of een “zuivering” (Wachttoren en bedelingen) doet men tekort aan de woorden die gebruikt zijn. Nu komen we bij de term “opgebrand.” We citeren Jos Keulers, De boeken van het Nieuwe Testament. Deel VII. De Katholieke brieven en het boek der openbaring, J. J. ROMEN & ZONEN, 1946, bbz.211,212. “10. Ofschoon de dag des Heeren langer uitblijft dan de Christenen verwachten, houdt de apostel toch onwrikbaar vast aan Christus' belofte: „Maar komen zal de dag des Heeren als een dief" (Mt. 24, 43; Le. 12, 39; 1 Thess. 5, 2; Openb. 3, 3; 16, 15). De nadruk ligt op het feit, dat de dag des Heeren komen zal; de vervulling van Christus' belofte is zeker. „Als een dief" wordt eraan toegevoegd om de lezers te . leeren, dat het tijdstip onbekend is en onbekend zal blijven. Op dien dag zullen groote kosmische verschijnselen plaats hebben, en wel met betrekking tot de hemelen, de elementen en de aarde. Van de hemelen wordt gezegd, dat zij met groot gedruisch zullen vergaan. Daar volgens v. 7 en 12 de hemelen door het vuur zullen vergaan, hebben wij het gedruisch waarschijnlijk te verstaan van het sissen en loeien van den vuurbrand. Verder heet het: De elementen zullen door brand w or den o n t b o n d e n. Over de beteekenis van de „stoicheia" leze men de noten bij Gal. 4, 8 vlg.; Col. 2, 8. 20. Hier heeft het de voor-de-hand-liggende beteekenis van: bestanddeelen, waaruit de wereld is samengesteld, waarschijnlijk water, vuur, lucht en aarde. Het smelten der elementen is een vernietiging en zuivering en uit de aldus gelouterde elementen zullen de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde gevormd worden (v. 13). Dat de „stoicheia" hier de hemellichamen zouden zijn of de over de stoffelijke elementen aangestelde engelen (zoo bije. Spitta, Kiihl, Von Soden, Knopf), is niet aan te nemen; de vermelding van de „stoicheia" tusschen de „hemelen" en de „aarde" doet noodzakelijk denken aan de elementen, waaruit hemel en aarde zijn samengesteld. Ten slotte: De aarde met al haar werk en zal verbrand e n. De lezing „eurethèsetai" (zal gevonden warden) is moeilijker en door de handschriften veel sterker bevestigd, en wordt daarom ook door de meeste uitleggers aanvaard. Het beteekent dan, dat de aarde en al haar werken zullen gevonden worden om het oordeel te ondergaan. B. Weiss e.a. lezen het laatste verslid met een vraagteeken: En zal de aarde met al haar werken nog gevonden worden? (m.a.w. zij is vernietigd). Omdat echter „eurethèsetai" onwaarschijnlijk zwak klinkt na de twee voorafgaande werkwoorden, geven wij de voorkeur aan „katakaèsetai" (Vulgaat: exurentur). Daarmee hangt de beteekenis van „al haar werken" samen. Daarmee
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 386 worden niet de daden der menschen bedoeld, die door God geoordeeld worden, maar de werken der natuur en vooral die van menschenhand: huizen, straten, havens, schepen, akkers, wijnbergen enz. — De leer over den ondergang der tegenwoordige wereld vinden wij reeds in het O. T. (Job 14, 12; Ps. 101, 27 vlg.). Isaias (66, 22) spreekt van een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, die God zal scheppen. In het N. T. kondigt Jezus in zijn groote eschatologische rede den ondergang van hemel en aarde aan (Mt. 24, 35; Le. 21, 33); Paulus zegt, dat de dag des Heeren zich zal openbaren in vuur (1 Cor. 3, 13; 1 Thess. 1, 8); Joannes voorspelt, evenals Isaias, een nieuwen hemel en een nieuwe aarde (Openb. 21, 1). Dat de wereld zal vergaan door een geweldigen b r a n d, wordt in de H. Schrift alleen in 2 Petr. uitdrukkelijk geleerd (vgl. echter Is. 66, 15; Dan. 7, 9 vlg.; Soph. 1, 18 en de boven aangehaalde teksten van Paulus).” En een lang citaat van P.H.R. van Houwelingen, 2 Petrus Judas: testament in tweevoud, Kok, 1993. We zitten niet volledig op dezelfde lijn. Voor hem zal het een vernieuwde hemel/aarde zijn voor ons nieuw na totale vernietiging. Maar zijn uitleg is verder zeer terecht en een link oude/nieuw Testament met mooie voorbeelden. “Dat moment heeft kosmische consequenties. Zelf had Jezus herhaaldelijk gezegd dat hemel en aarde zullen voorbijgaan (Mr.5.18; 24.35; Mc.13,31; Lc.16,17; 21,33). In een visioen heeft Johannes die woorden werkelijkheid zien worden: hij zag hemel en aarde op de vlucht slaan voor Gods ontzagwekkende majesteit, ze verdwenen van hel toneel om plaats te maken voor een geheel nieuw decor (Op.20,11; 21,1). Hemel en aarde, samen het universum, vormen namelijk het decor van de wereldgeschiedenis (zie bij 3,5-7). Alles wat mensen doen, speelt zich af op de werkvloer van deze aarde en onder het huidige hemelgewelf. Maar dat decor zal de mensheid niet eeuwig vaste grond onder de voelen en een veilig dak boven hel hoofd bieden. Op Gods grote dag zal het hele gebouw van hemel en aarde in zijn huidige constructie afgebroken worden. Het heelal is als een huis dat wordt gesloopt (alles wordt 'losgemaakt': 3,11) wegens nieuwbouw ('een nieuwe hemel en een nieuwe aarde': 3,13). Zodoende worden beide helften van het universum uit hun voegen gelicht. Allereerst wat de hemelsferen betreft, die zullen 'met lawaai voorbijgaan'. Het lijkt wel of de hemel als een boekrol wordt opgerold, zoals de profeet Jesaja al had gezegd (Js.34,4) en de apostel Johannes heeft zien gebeuren (Op.6,14). Geruisloos laat zich het gigantische hemeldak natuurlijk niet wegschuiven. Knetterende vlammen (het woord roizèdon is een klanknabootsing van hel bijbehorende geluid) laaien zo hemelhoog op, dat het vuur van Gods gericht die enorme boekrol helemaal doet opkrullen. Daarbij wordt ook het sterrenstelsel (stoicheia) ontwricht. De zon verbergt haar gezicht en de maan verschiet van kleur. Sterren raken uit hun baan, zodat ze naar beneden dwarrelen als herfstbladeren van een boom. Wanneer Gods grote dag komt, valt plotsklaps alle licht uit en wordt de hemel aardedonker. Opnieuw klinken gegevens uit de profetie (Js.13,10; 34,4; Jl.2,30-31) versterkt door, en wel via Jezus' aankondiging van zijn komst (Mt.24,29; Mc. 13,24-25). Met vergaan van de hemel in vuur wordt in 3,12 zelfs nog duidelijker omschreven. Met de door Petrus genoemde 'elementen' zijn waarschijnlijk de bestanddelen van de hemel bedoeld: zon, maan en sterren. Hel woord stoicheia wordt nog niet elders in het Nieuwe
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 387 Testament, maar wel reeds in de vroege patristiek gebruikt in de betekenis 'hemellichamen'. Opvallend is namelijk de parallel tussen 3,12 en Js.34,4: alle machten van de hemel zullen smelten. In de Openbaring van Petrus, een van de nieuwtestamentische apocriefen (Ethiopische tekst 5). die bij de tekst van 2 Petrus aansluit, is deze opvatting van de term 'elementen* al verwerkt: 'de sterren zullen versmelten door vuurvlammen'. Sommigen willen bij 'elementen' liever aan de basiselementen van de schepping denken: al het geschapene wordt losgewrikt tot in de grondbestanddelen toe (Gieijdanus, Reicke). Maar waarom zijn die 'elementen' dan in de tekst tussen hemel en aarde in geplaatst? Zo komt het laatste deel van 3.10 in de lucht te hangen waar nog apart de wereldgeesten, onder verwijzing naar Paulus (Gal.4,3.9; Kol.2,8.20; Schetkle. Matter). Nu is in deze paulinische teksten de vertaling 'wereldgeesten' aanvechtbaar. Maar bovendien, hoe kan Petrus over zulke geesten zeggen dat ze zullen worden losgemaakt en dat ze zullen gaan smelten? Vervolgens wat de aarde betreft, die zal naar het voorbeeld van Sodom en Gomorra (zie bij 2,G) geheel platgebrand en verwoest worden. Zoals in oorlogstijd de tactiek van de verschroeide aarde werd toegepast (Jr.32,29), zo zal eens op deze aarde alles tot de grond toe worden afgebrand. De schroeiende, verzengende hitte van het vuur waarvoor de wereld was opgespaard (3,7) zal op aarde alles verteren en ontbinden. Dit geldt evengoed voor 'de werken daarop'. Hoewel sommigen deze 'werken' in materiële zin opvatten, zodat Gods werk op aarde of de menselijke cultuur is bedoeld (Fornberg, Malter. Kahmann), ligt het meer voor de hand de betekenis te zoeken in niet-materiëJe zin, namelijk de menselijke daden (Greijdanus, Lienhard, Bauckham). Net als in heel her Nieuwe Testament zijn 'werken' ook in het spraakgebruik van de apostel Petrus steeds de verrichtingen van de mens, zowel ten goede als ten kwade (1 Pe.1,17; 2,12; 2 Pe.2,8; verg. Jud.15). Volgens Paulus kan het 'bouwen ivm de gemeente' van dermate slechte kwaliteit zijn, dat iemands werk in het vuur van Gods gericht geheel zal verbranden ( 1 Kor.3,15). Falend mensenwerk heeft buitengewoon ingrijpende gevolgen voor de aarde en haar toekomst. Gods oordeel moet wel zo ingrijpend en desastreus zijn vanwege de enorme schade die in zijn schepping door de goddeloze werken van mensen is aangericht. Hoe komt Petrus erbij dat op de oordeelsdag het heelal in vuur en vlam zal staan? Hoe weet hij dat de huidige wereld in vlammen opgaat? Volgens de meeste moderne commentaren is deze gedachte vreemd aan de bijbel. Kahmann bijvoorbeeld stelt dat 2 Petrus zich hier baseert op materiaal uit een buitenbijbelse traditie van joodse oorsprong. In de bijbel zelf bestaan volgens hem twee tradities naast elkaar: God gebruikt vaak vuur als strafmiddel, terwijl Hij eveneens op een bepaalde dag het eindgericht voltrekken zai. Onder invloed van een buitenbijbelse traditie zouden deze twee elementen hier met elkaar zijn verbonden en lot in hel kosmische zijn uitgebreid. Op die manier is de voorstelling ontstaan dat God hel eindgericht met vuur voltrekt, waarbij niet alleen de goddeloze maar zelfs de hele kosmos wordt verteerd (zo ook Schelkle, Fuchs/Reymond, Bauckham, Malter). De vraag is dus eigenlijk: biedt de tweede brief van Petrus een proeve van nieuwtestamentische apocalyptiek en zo ja, op basis waarvan?” (…) Het vuur rond Gods komst herinnert aan de profetie van Maleachi, waar Gods oordeel tweemaal brand laat ontstaan. Eerst treft het vuur de priesters van de tempel om hen zo te reinigen dat zij
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 388 weer in gerechtigheid kunnen offeren (Maleachi 3). Daarna worden de goddelozen met wortel en tak uitgeroeid en afgebrand als een stoppelveld (Maleachi 4; verg. Heb.6,7-8). Het eerste beeld komt naar voren in Petrus' eerste brief, wanneer gesproken wordt over vuur dat nu de gelovigen beproeft (1 Pe.1,7; 4,12.17). Het tweede beeld vormt de achtergrond van Petrus' tweede brief, wanneer gesproken wordt over vuur dat straks de goddelozen verteerd (2 Pe.2,6; 3,7.10). Het vuur, dat binnen Gods huis zuiverend en louterend inwerkt, grijpt daarbuiten verterend en vernietigend om zich heen. Petrus beseft dat Gods oordeel over de zonde in de wereld zo diep ingrijpt, dat een wereldwijde brand nodig is om aan alle goddeloosheid radicaal en definitief een einde te maken. Dan is het vuur bij Gods komst gerichtsvuur, geen onderdeel van een bepaald louteringsproces. De apostel kondigt een wereldbrand aan die alle goddeloosheid in de schepping verdelgt. Alleen zo kan God ruimte scheppen voor een nieuw begin, een nieuwe wereld van gerechtigheid op basis van zijn belofte. Bij de beschrijving van die wereldbrand gaat Petrus echter beslist niet buiten zijn Boek. Hij baseert zich op het Oude Testament, dat verschillende aanwijzingen bevat voor een kosmische catastrofe. Zoals het lied van Mozes, het volkslied van Israël, waarin gezegd wordt: "Als het vuur van mijn toorn is ontstoken zal het branden tot in het diepste dodenrijk; het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit, het zal de grondvesten van de bergen verteren" (Dt.32,22). En zoals de profeet Jesaja, die aankondigt: "De stenen aan de hemel vergaan, als een boekrol wordt de hemel opgerold. Alle sterren vallen neer, zoals bladeren vallen van een wijnstok of verschrompelde vruchten van een vijgenboom" (Js.34,4). In de profetie van de Schrift is het goddelijk oordeel i n a l zijn verschrikking van tevoren opgeschreven en vastgelegd. Als God zelf verschijnt om de wereld te oordelen, raakt heel de kosmos i n opschudding.” Wie het Grieks machtig is heeft wellicht ook hier wat aan: uit Thayer's Greek Lexicon Het STRONGS NT 2537: kainos = nieuw καινός καινός, καινή, καινόν (from Aeschylus and Herodotus down); theSept. for ;ָדחָדדׁשnew, i. e. a. as respects form; recently made, fresh, recent, unused, unworn(opposed to παλαιός old, antiquated): as ἀσκός, Matthew 9:11;Mark 2:22 (T omits; Tr WH brackets the clause); Luke 5:38 ἱμάτιον,Luke 5:36; πλήρωμα, Mark 2:21; μνημεῖον, Matthew 27:60; with ἐνᾧ οὐδέπω οὐδείς ἐτέθη added, John 19:41; καινά καίπαλαιά, Matthew 13:52; new, which as recently made is superior to what it succeeds: διαθήκη, Matthew 26:28 (T WH omit καινά);Mark 14:24 R L; Luke 22:20 (WH reject the passage); 1 Corinthians 11:25; 2 Corinthians 3:6; Hebrews 8:8, 13; Hebrews 9:15 (Jeremiah 38:31 ()); καινοί οὐρανοί, καινή γῆ, 2 Peter 3:13; Revelation 21:1(Isaiah 65:17; Isaiah 66:22); Ἱερουσαλήμ (see Ἱεροσόλυμα, at the end), Revelation 3:12; Revelation 21:2; ἄνθρωπος (see the word, 1 f.), Ephesians 2:15; Ephesians 4:24 (καρδία, πνεῦμα, Ezekiel 18:31;Ezekiel 36:26); καινά πάντα ποιῶ, I bring all things into a new and better
De opstanding, de joden en het duizendjarig rijk 389 condition, Revelation 21:5; γέννημα τῆς ἀμπέλου, Matthew 26:29; Mark 14:25. b. as respects substance; of a new kind; unprecedented, novel, uncommon, unheard of (ἑτέρα καί καινά δαιμόνια, Xenophon, mem. 1, 1, 1): διδαχή, Mark 1:27; Acts 17:19; ἐντολή, given now for the first time, John 13:34; 1 John 2:7; 2 John 1:5; ὄνομα, with the added explanation ὁ οὐδείς οἶδεν (ἔγνω Rec.), Revelation 2:17(Isaiah 62:2; Isaiah 65:15); ᾠδή, Revelation 5:9; Revelation 14:3(Psalm 143:9 (); ὕμνος, Isaiah 42:10; ᾆσμα, Psalm 32:3 (); (), etc.);λέγειν τί καί (ἤ L T Tr WH) ἀκούειν καινότερον, Acts 17:21(newer namely, than that which is already; (cf. Winer's Grammar, 244 (228f))); κτίσις, Galatians 6:15; καινά τά πάντα, all things are new, previously non-existent, begin to be far different from what they were before, 2 Corinthians 5:17 (L T Tr WH omit τά πάντα); μηκέτιοὔσης τῆς ἀνομίας, καινων δέ γεγονότων πάντων ὑπόκυ ρίου, the Epistle of Barnabas 15, 7 [ET]. γλῶσσαι (seeγλῶσσα, 2): Mark 16:17 (Tr text WH text omit; Tr marginal reading brackets καινων) [SYNONYMS: καινός, νέος: νέος denotes the new primarily in reference to time, the young, recent; καινός denotes the new primarily in reference to quality, the fresh, unworn; 'νέος ad tempus refertur, καινός ad rem;' see Trench, § lx.; Tittmann i., p. 59f;Green, 'Critical Note' on Matthew 9:17 (where the words occur together). The same distinction, in the main, holds in classic usage; cf. Schmidt ii., chapter 47.]
Soli Deo gloria Ja: "Alleen aan God de eer" ^^^^^^^^