Israëls landbelofte heeft voorwaarden
1
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
Otto Adolph Stemler (1872–1953) Abraham omarmt zijn zoon Isaac na hem van God terug ontvangen te hebben, uit 1927 http://lavistachurchofchrist. org/Pictures/Standard%20Bible %20Story%20Readers,%20Book%20Four/target3. html Gebaseerd op Genesis 22:13-17: “13 Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon. 14 En Abraham gaf die plaats de naam: De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden. 15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. 16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, 17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. ” Guido Biebaut 21/03/2018 Alle rechten voorbehouden
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
2
Het woord vooraf Leest u ook regelmatig literatuur van en over de leer van de bedelingen, beter gekend als de leer van het “dispensationalisme?” Dit zijn meestal 7 fasen (of zelfs negen volgens enkelen) waarin God op verschillende manieren met Zijn schepselen omgaat. Verschillende manieren om Zijn plannen en doel ten uitvoer te brengen. Dit is één van mijn kritische aantekeningen erbij. Het zullen er rond de zes of zeven worden, naargelang hoe het verder verloopt. Bedenk wel, we hebben geen enkel probleem met de scheiding Oud en Nieuw Verbond (Testament). Of dat er nog een verbond was met Adam en Eva of met Noah. Daar gaat het dus niet om, u zal wel merken waarover wel! Waarom blijven we hameren op dat onderwerp? Eenvoudigweg omdat we het zelf geloofd hebben, tot het jaar 1969, en er de zwakten van HEBBEN leren inzien. Nu we met het zoeken naar totaal wat anders op een site terechtgekomen zijn kwamen bij ons nogmaals vraagtekens. Opgeroepen tot actie met halve beweringen. We zijn nog eens gaan spitten in het onderwerp van de landbelofte. Dit was het voor ons schokkende artikel: http://www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel/voi56-2b.php drs. P. W. J. van der Toorn schreef daar: De blijvende betekenis van Gods verbond met Abraham in Genesis 15, waaruit we dit citeren. “Genesis 15 Genesis 15 staat midden in de geschiedenissen van Abraham. In Genesis 12 is hij geroepen uit Ur der Chaldeeën naar het land dat de HEERE hem wijzen zou. Hij krijgt dan beloften van God mee die een grote rol spelen in alle geschiedenissen van Abraham. De eerste betreft nakomelingschap. De tweede de belofte van land. De landbelofte komt in het gedeelte dat ik heb onderzocht tot een hoogtepunt en een voorlopige afronding. Want het verbond dat in Genesis 15 met een bijzonder ritueel gesloten wordt, heeft vooral betrekking op het land, vers 18. In vers 7 kondigt de HEERE het doel aan van Abrahams zwerftocht, namelijk om het land Kanaän als een erfstuk in bezit te geven. Maar Abraham weet niet hoe dat kan gebeuren (vs. 8). Als bevestiging krijgt Abraham een antwoord in twee delen: één in woord (vss. 13-16) één in beeld (vss. 9-10, 17). Gods antwoord wordt door vers 18 getypeerd als een verbond. Dat wil zoveel zeggen als dat de heilige en grote God in relatie treedt met een zondig mens. God sluit het verbond met Abraham. Niet andersom. De HEERE is de enige die in tekenen van rook en vuur (symbolen van God, denk bijv. aan Exodus 19, waar God ook zo verschijnt op de Sinaï) tussen de gedeelde dieren doorgaat, vers 17. De HEERE wilde zich zó vernederen om een verbondsrelatie aan te gaan met Abraham, dat Hij Zich onderwerpt aan een aards ritueel. Wat daar gebeurde is op te vatten als een eed die de HEERE bij Zijn leven zweert; zo waar Hij leeft, zo waar krijgt Abraham het land.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
3
Gods bevestiging is daarmee zo vast dat er in vers 18 een voltooide tijd gebruikt wordt: het land is van Abraham. Zó betrouwbaar Zijn Gods verbondsbeloften dus; aan Abraham, Israël en aan de gemeente van Christus. God staat er met Zijn eigen leven garant voor. Als Enige. In het Oude en Nieuwe Testament blijft Gods verbondsbelofte van kracht. Aan het wonen in het land wordt door de HEERE in het Oude Testament de voorwaarde verbonden van gehoorzaamheid. Omdat het volk vaak ongehoorzaam is, volgen ballingschappen. Maar ook dan gedenkt God aan Zijn verbond. Zo mag het volk opnieuw terugkeren naar het land om God te dienen. In het Nieuwe Testament krijgt het land een verdiepende, geestelijke betekenis: het aardse land Kanaän is een voorafschaduwing van het hemelse land. ” We hebben toen we de leer van de bedelingen achter ons lieten, voor wat het was, een niet onderbouwde leer, steeds aangehouden dat de landbelofte voor de relatie God en Israël zou blijven bestaan. Wel niet in deze vorm: als de huidige staat Israël nu zegt dat ze de beloften van God vervullen! Daar zeggen we categoriek neen op, het ontbreekt namelijk aan de voorwaarden om dat te vervullen. En enkele orthodoxe groepen hebben dat ook begrepen: “het Israël van heden is voor ons een gruwel in de open van G’d. ” (zie hoofdstuk 2) Dit zijn de twee doorslaggevend teksten die niet alleen de landbelofte inhouden voor Israël maar voor alle volken in de wereld. Maar het zal definitief zijn na de Wederkomst en niet in een 1. 000 jarig rijk Handelingen 17:26: “26 En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied. ” Deut. 32:8: “Toen de Allerhoogste aan de volken het erfelijk bezit uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, heeft Hij het grondgebied van de volken vastgesteld overeenkomstig het aantal Israëlieten. ” Wat we zelf steeds geleerd hebben is dit: met de Wederkomst van de Heer worden alle gelovigen opgenomen de Heer tegemoet, en keren terug voor de straf over de achtergebleven goddelozen. Openbaring 19 zegt namelijk: “14 En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos. 15 En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God. 16 Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. 17 En ik zag één engel dicht bij de zon staan, en hij riep met luide stem naar alle vogels die hoog aan de hemel vlogen: Kom en verzamel u voor het avondmaal van de grote God, 18 om te eten vlees van koningen, en vlees van oversten over duizend, en vlees van machtigen, en vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en vlees van alle vrijen en van slaven, kleinen en groten. ”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
4
Dispensationalisten gaan dan aan de hand van de/een eindtijdprofetie Matthéüs 24 en de twee parallellen in Marcus 13 en Lucas 21 beweren dat er mensen overblijven om een regering te starten van 1. 000 jaar. Dit klopt echter niet met duidelijk uitspreken van Jezus over de Wederkomt in Lucas op een andere plaats. En dat staat hier: “26 En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. 27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen. 28 Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. 29 Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. 30 Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. 31 Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet. 32 Denk aan de vrouw van Lot. 33 Wie zijn leven zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. 34 Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 35 Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 36 Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 37 En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
5
HOOFDSTUK 1 We KREGEN EEN BRIEF met enkele kritische aantekeningen over de “landbeloften.” Dit is een antwoord erop. Dag X, je schreef me dit en je krijgt er een zeer lang antwoord op: “In jouw betoog m. b. t de landbelofte zit mogelijkerwijs de gedachte van het hebreeuwse èrets en Griekse . gè dat niet alleen 'land', maar ook 'aarde' kan betekenen: in Op1:7 zijn de 'stammen van het land' de 'stammen van de aarde' Deze opvatting zal ik niet bestrijden, maar in Openbaringen 1:7 gaat het over de stammen der aarde, zoals volgens het boek Genesis de wereld bestond uit 70 volkeren. In Zacharia en Jeremia gaat het echter niet over de rouwende stammen uit de volkeren, maar over de stammen Israëls. Dat dit rouwproces van Israël ook samen zal vallen met de rouwende stammen van de aarde hoeven we niet te bestrijden, want er staat: elk oog zal Hem zien, ook zij die HEM doorstoken hebben. ” Maar ik kom nog verder achteruit in onze uitleg want het blijkt dat je toch mijn hoofdpunt mist. OM er zeker van te zijn dat God nog een belofte heeft dat Israëlieten nu in onze dagen voor de Wederkomst naar Israël kunnen met Zijn goedkeuring dan moet er een en andere waar zijn. En dat
er is geen enkele belofte van Jezus of van de schrijvers van het Nieuwe Testament dat Israël vóór die tijd naar Israël geroepen is. is het niet voor ons:
We starten opnieuw met Abraham en zien hoe het dan verloopt, dat is geen eenzijdig iets. Zelfs als Abraham zei tegen God, neen ik blijf liever in Ur, het is hier knus en ken elke hoek van de straat. Die aartsvaders moet al “geloven” voordat er iets zal gebeuren, zo zal het ook zijn voor zijn latere afstammelingen. Wanneer God Abram roept vanuit UR zal de wereldgeschiedenis totaal veranderen. Vanaf nu handelt God om zijn plan van verlossing te brengen aan de zondige mensheid. Niet in één keer maar in geleidelijke stappen. Telkens met de verkiezing van een man of een volk: wie niet het geloof wil aanvaarden dat God vooropstelt die zal niet kunnen gezegend worden door YaHWeH. ÉÉN MAN ÉÉN FAMILIE ÉÉN NATIE
→ Abraham → Abrahams familie met een belofte → uit de kleinzoon Jakob kwamen 12 Volkeren = gezamenlijk Israël genoemd, Genesis 34:7
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
6
ÉÉN MESSIAS
→ Mat. 1:1: “1 Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham. ” Mat. 1:16: “16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie geboren is Jezus, Die Christus genoemd wordt. ”
ÉÉN NIEUWE NATIE
→ Messias belijdende joden en heidenen vormen samen één nieuw volk, met een hemelse roeping. Phil. 3:20: “20 Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus. ”
Lijst van Gods beloften aan Abraham Tekst in HSV Genesis 12:2-3: "2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. "
Voorwaarde Of samenvatting
Sanctie
1. EEN GROOT VOLK (2) Rom. 9: “30 Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat 2. EEN GROTE ZEGEN (2) de heidenen, die geen hebben 3. EEN GROTEgerechtigheid nagejaagd, gerechtigheid BESCHERMING (3) verkregen hebben, 4. EEN GROTE REDDER gerechtigheid echter die (3) uit het geloof is. 31 Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen. ” Genesis 12:7: Geen voorwaarden. DeTientallen duizenden die "7 Toen verscheen de HEERE aan Abram landbelofte gegeven zonderuit Egypte geroepen en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land dat er al een verbond is. werden hebben het geven.” Abraham was toen 75 jaarbeloofde land niet oud. bereikt, vanwege de zonde. Genesis 13:14-15, nadat Lot naar Sodom Herhaling van de landbelofteDe territoriale aard ervan was verhuisd: voor eeuwig in bezit van hetkrijgt een nieuw aspect volk van Abrahams wettigewanneer er in de wet van
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
7
"14 En de HEERE zei tegen Abram, nadat zonen. Zijn nakomelingen alsMozes iets aan Lot zich van hem afgescheiden had: Slahet stof der aarde. toegevoegd is. Leviticus toch uw ogen op en kijk vanaf de plaats 19:33: “Wanneer een waar u bent, naar het noorden, het vreemdeling bij u in uw zuiden, het oosten en het westen. 15 land verblijft, mag u hem Want al het land dat u ziet, zal Ik voor niet uitbuiten.” Er zijn eeuwig aan u en uw nageslacht geven.” meerdere teksten in deze aard. Genesis 15:4-5, na de ontmoeting met Genesis 15:13 geeft een Melchizedek: negatief punt weer van “4 Maar zie, het woord van de HEERE het verbond. Ze zullen kwam tot hem: Deze man zal uw vooraf nog in een andere erfgenaam niet zijn, maar iemand die uit land moeten wonen: uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw “Toen zei God tegen erfgenaam zijn. 5 Toen leidde Hij hem Abram: Weet wel dat uw naar buiten en zei: Kijk toch naar de nakomelingen hemel en tel de sterren, als u ze kunt vreemdelingen zullen zijn tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal in een land dat niet van uw nageslacht zijn.” hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.” Genesis 15 Hier is de landbelofte in enVoorafgaande aan het “18 Op die dag sloot de HEERE een door een verbondbezit van het land zullen verbond met Abram, en zei: Aan uwbekrachtigd. Volgens vers 9ze 400 jaar verdrukt nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de zijn hiervoor dierlijk offersworden. “13 Toen zei God rivier van Egypte af tot aan de grote rivier,gebracht door de aartsvader. tegen Abram: Weet wel de rivier de Eufraat:” dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.” Genesis 17 komt in het kader van een "9 Verder zei God tegen"14 Maar hij die verbond, d. i. een overeenkomst tussenAbraham: En wat u betreft, umannelijk en God en Abraham. moet Mijn verbond in achtonbesneden is, van wie “6 Ik zal u uitermate vruchtbaar maken: Ik nemen, u en uw nageslacht nahet vlees van zijn zal u tot volken maken en er zullenu, al hun generaties door. 11voorhuid niet besneden koningen uit u voortkomen. 7 Ik zal Mijnhet vlees van uw voorhuidwordt, die persoon moet verbond maken tussen Mij, u en uwlaten besnijden en dat zal eenvan zijn volksgenoten
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
8
nageslacht na u, al hun generaties door,teken zijn van het verbondworden afgesneden; hij tot een eeuwig verbond, om voor u tottussen Mij en u. " heeft Mijn verbond een God te zijn, en voor uw nageslacht na verbroken. ” Met het u. 8 Ik zal aan u en uw nageslacht na u het Abraham wordt gezegendNieuwe Verbond zal een land waar u vreemdeling bent, heel hetvanwege zijn groot geloof. onbesneden die land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik geestelijk aan Abraham is zal hun tot een God zijn.” gelinkt geen veroordeling ontvangen. Genesis 17 uit zijn zaad zal de Messias Gal. 3:17: “Dit nu zeg ik: Het geboren worden. verbond, dat eertijds door Genesis 17:17,19: “17 Toen wierpGod rechtsgeldig was Abraham zich met zijn gezicht ter aarde engemaakt met het oog op lachte. Hij zei in zijn hart: Zal bij een Christus, wordt door de wet, honderdjarige een kind geboren wordendie na vierhonderddertig jaar en zal Sara, die negentig jaar is, baren? (…) gekomen is, niet krachteloos God zei: Integendeel, uw vrouw Sara zal ugemaakt om de belofte teniet een zoon baren en u moet hem de naamte doen.” Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem.” Genesis 18:10: “En Hij zei: Ik zal over een Genesis 21:2: “2 Sara werdGenesis 49:10: “10 De jaar zeker bij u terugkomen; en zie, dan zal zwanger en baarde Abrahamscepter zal van Juda niet Sara, uw vrouw, een zoon hebben! Saraeen zoon in zijn ouderdom, opwijken en evenmin de hoorde dat bij de ingang van de tent, diede vastgestelde tijd die Godheersersstaf van tussen achter Hem was.” hem genoemd had.” Hij zalzijn voeten, totdat Silo een voorvader zijn van dekomt, en Hem zullen de Messias. volken gehoorzamen.” Gen.18:17-19 “17 De HEERE zei: Zal Ik De landbelofte is wel 45 maalHebreeën 11:8: “En hij is voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?herhaald in de Bijbel en is dusweggegaan zonder te 18 Immers, Abraham zal zeker tot eenbelangrijk als belofte aan deweten waar hij komen groot en machtig volk worden, en allekleinkinderen van dezou.” Abraham doet volken van de aarde zullen in hemaartsvader. Wie geen rekeninggewoon wat God vraagt, gezegend worden. 19 Want Ik heb hemheeft gehouden met dezonder te weten waar hij uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en tweemaal dat er opdat staatzal belanden. zijn huis na hem bevel zou geven om de heeft de landbelofte niet weg van de HEERE in acht te nemen, doorbegrepen zoals God het wil. gerechtigheid en recht te doen, opdat deHier hoort gehoorzaamheid HEERE over Abraham zal brengen wat Hijbij. over hem gesproken heeft.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
9
En dan komt de Messias, die joden en heidenen onder één dak plaatst. Onder Zijn koninklijke vleugels! Niet-joden gaan natuurlijk geen land mee innemen met de vleselijke joden. Mag ik hieronder al drie voorwaarden formuleren voor de huidige Israëliet! Die zijn verduidelijkt nadat Jezus de Messias kwam! Niet alle vleselijke kinderen van Abraham ontvangen al die beloften zegt Rom. 9:7: “Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. ” En onder deze is ook geldig: slechts die Jezus hebben aangenomen de anderen gaan verloren. Hier heeft Jezus het over als hij zegt volgens Johannes 3:36, woorden gericht aan joden, maar ook toepasselijk op heidenen: “36 Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem. ” Romeinen 11:4: “Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben. ” Handelingen 4:12 zijn woorden van Petrus die getuigenis geeft van het geloof in Jezus de Messias: “En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.” De reikwijdte van die uitspraak strekt zich uit over Zijn volk, de joden, en aan alle andere volkeren ter wereld. Zonder Jezus ziet het er bleek uit voor de mensheid. Mat.1:21: “en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de Naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.” Hand.10:43: “Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam.” Dus er zijn nog voorwaarden: we gaan nogmaals kijken: maar dat moet toch gezegd, de nadruk ligt op het onvoorwaardelijke. Het is het “Geloof” dat de belangrijkste rol speelt, Gen.15:5-6. Met het verbond op de berg Sinaï, is later het etiket “wet” onderstreept! Dat is echter van een ondergeschikte belangrijkheid. Het verbond met Abraham, waar geloof primeert, bleef toen ook gelden (Gal.3:16-18). Dat de wet geen manier is om de erfenis van het land te krijgen leert Rom.4:14-17 duidelijk. 14 Immers, als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, is het geloof zonder inhoud geworden en is de belofte tenietgedaan. Gal. 3:18
Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken.
15 De wet brengt immers toorn teweeg, want waar geen wet is, is ook geen overtreding. Joh. 15:22
Als Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, hadden zij geen zonde, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
IsraĂŤls landbelofte heeft voorwaarden Rom. 5:20 Rom. 7:8 Gal. 3:19
10
De wet echter kwam er nog bij opdat de overtreding zou toenemen, maar waar de zonde is toegenomen, daar is de genade meer dan overvloedig geweest, Maar de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en in mij allerlei begeerte teweeggebracht, want zonder de wet is de zonde dood. Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door engelen in de hand van de middelaar beschikt.
16 Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen, Jes. 51:2
Aanschouw Abraham, uw vader, en Sara, die u gebaard heeft. Want toen hij nog alleen was, riep Ik hem, Ik zegende hem en maakte hem talrijk.
17 zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij er waren. Gen. 17:4
Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken.
Er worden ook nog andere voorwaarden gesteld: 17:1-4 1 Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de HEERE aan Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Gen. 5:22 2
En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u, en u uitermate talrijk maken. Gen. 15:18
Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: Ex. 2:24 Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. Ex. 6:4 Bovendien heb Ik Zelf het gekerm gehoord van de IsraĂŤlieten, die de Egyptenaren voor zich laten werken, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. Lev. dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met 26:42 Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land. 3 Toen wierp Abram zich met het gezicht ter aarde en God sprak met hem: 4 Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken. Rom. zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was
Israëls landbelofte heeft voorwaarden 4:17
11
hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij er waren.
Genesis 17:12-14: “12 Elk kind bij u van acht dagen oud, al wie mannelijk is, moet besneden worden, al uw generaties door: degene die in uw huis geboren is én degene die van enige vreemdeling voor geld gekocht is, die niet tot uw nageslacht behoort. 13 Degene die in uw huis geboren is én degene die met uw geld gekocht is, moeten zeker besneden worden. Zo zal Mijn verbond in uw vlees tot een eeuwig verbond zijn. 14 Maar hij die mannelijk en onbesneden is, van wie het vlees van zijn voorhuid niet besneden wordt, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden; hij heeft Mijn verbond verbroken.” Onbesneden zijn ALS JOOD wil zeggen, geen deelhebben aan het verbond, dan VALT men erbuiten. In die zin dachten velen van de niet zo sterke christenen van het eerste uur, joden van oorsprong. Ze redeneerden, het is dus ook wel begrijpelijk dat heidenen zich ook moesten laten besnijden. Voor hen was dat een logische stap om tot het verbond te behoren, maar in het achterhoofd zat bovendien het onderhouden van de wet. Maar dat gaat niet door: heidenen komen tot God als zijn kinderen op een andere manier: ze delen in de secundaire belofte die God aan Abraham geeft. Ze zijn volgens Petrus in Handelingen 11 op dezelfde wijze door God behandeld als ook de joden op de Pinksterdag! En in Handelingen 15 is het duidelijk heidenen staan niet onder de wet. Ook joden stonden niet meer onder de wet maar dat was niet het ordepunt op die dag. Later zien we dat Paulus er korte metten mee maakt in Galaten en Epheziërs. YaHWeH is een getrouwe God die zijn beloften: waar maakt, niet liegt en de macht heeft alles te vervullen, Hij heeft ons volle vertrouwen, maar zijn wij te vertrouwen: 1. Numeri 23:19: “God is geen man, dat Hij liegen zou. ” 2. Jozua 23:14: “Alles is uitgekomen voor u, geen enkel woord ervan is onvervuld gebleven. ” 3. Romeinen 4:21: “dat God ook machtig was te doen wat beloofd was. ” 4. Titus 1:2: “dat God, Die niet liegen kan. ” 5. Hebreeën 6:18: “waarin het onmogelijk is dat God zou liegen. ” 6. Hebreeën 11:11: “omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. ” Er staat tientallen malen vermeld in Gods gesprekken met Abraham dat Hij zegt ”Ik zal” en dit zijn de belangrijkste: een groot volk, zegeningen, land, eeuwig verbond en een belangrijke zoon. Genesis 12:2 “Ik zal u tot een groot volk maken. ” Genesis 12:3 “Ik zal zegenen wie u zegenen. ” Genesis 13:17 “Sta op, ga het land door in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven. ” Genesis 17:7 “Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, (…) tot een eeuwig verbond. ” Genesis 18:10 “Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen; dan zal Sara, een zoon hebben!”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
12
Romeinen 4:11: “En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de gerechtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden; 12 en om een vader te zijn van hen die besneden zijn, voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar
die ook wandelen in de voetsporen van het geloof
van onze vader Abraham dat hij had toen hij nog onbesneden was. 13 Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door
de gerechtigheid van het geloof. ”
Het begrip besnijdenis komt echter niet meer aan de orde wanneer de Messias gestorven is. De wereld van joden en heidenen ziet er nu totaal anders uit. Gal.3:26-29: “26 Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. 27 Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. 28 Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. 29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.” Korte inhoud van het vorige! Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament komt regelmatig aan de orde wat God beloofd heeft aan Abraham en zijn nageslacht. Hier enkele van die teksten: Exodus 2:24: “ Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob.” Exodus 6:4,7: “4 Bovendien heb Ik Zelf het gekerm gehoord van de Israëlieten, die de Egyptenaren voor zich laten werken, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, de HEERE.” In Exodus 32:13 lezen we een zeer dramatisch verhaal aan het begin van de Exodus. Bij de afwezigheid van Mozes, die met God praat, heeft men een gouden kalf gemaakt. YaHWeH, dreigt met de vernietiging van het volk en opnieuw te beginnen met alleen Mozes. Ook al een oude man, maar ja God kan hem nog een groot nageslacht geven. Dan gebruikt Mozes tegenover God vleiende woorden om Hem Zijn plan opnieuw te wijzigen want: “Denk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw dienaren, aan wie U bij Uzelf hebt gezworen en tot hen gesproken hebt: Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en dit hele land waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nageslacht geven, zodat zij het voor eeuwig in erfbezit nemen.” [Denk hier eens aan Abraham die de wereld van Sodom wil redden met maar 10 gelovigen, dat lukt nog niet.] Dat opstandige gaat zo een ganse tijd door. Ergens staat in het Oude Testament dat tegen de tijd dat ze nog maar enkele jaren uit Egypte vertrokken zijn het volk 10 maal in opstand kwam tegen God of de profeet Mozes. En de toon van Gods boodschap verandert later opnieuw, het gaat van
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
13
kwaad tot erger. 1 Kon.18:36 hebben we een tekst nadat de profeet Elia de Baalpriesters voor schut had gezet. Het is echter niet totaal negatief er waren 7. 000 personen overgebleven die niet voor de Baal op de knieën gegaan zijn: “En het gebeurde, toen men het graanoffer bracht, dat de profeet Elia naar voren kwam en zei: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël, laat het heden bekend worden dat U God bent in Israël, en ik Uw dienaar, en dat ik al deze dingen overeenkomstig Uw woord heb gedaan.” En ook deze twee teksten uit het Oude Testament met verwijzingen HSV zijn duidelijk: God zal ze niet verlaten, maar velen zullen er uiteindelijk niet meer bij horen. Jes.41:8: Maar u, Israël, Mijn dienaar, 8 u, Jakob, die Ik heb verkozen, het nageslacht van Abraham, die Mij liefhad, Deut. 7:6
Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is. Deut. 10:15 Maar alleen voor uw vaderen heeft de HEERE liefde opgevat om hen lief te hebben, en Hij heeft hun nageslacht na hen, u, uit al de volken verkozen, zoals het heden ten dage nog is. Deut. 14:2 Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE heeft ú uit alle volken die op de aardbodem zijn, uitgekozen om voor Hem een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is. Ps. 135:4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël als Zijn persoonlijk eigendom. Jes. 43:1 Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Jes. 44:1 Maar nu, luister, Jakob, Mijn dienaar, Israël, die Ik verkozen heb! 2 Kron. 20:7 Hebt U, onze God, niet de inwoners van dit land van voor de ogen van Uw volk Israël verdreven, en dat voor eeuwig aan het nageslacht van Abraham, die U liefhad, gegeven? Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld die zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. Micha 7:19,20: “19 Hij zal Zich weer over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertrappen, ja, U zult al hun zonden werpen in de diepten van de zee. 20 U zult Jakob de trouw bewijzen en Abraham de goedertierenheid, die U aan onze vaderen gezworen hebt vanaf de dagen van weleer.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
14
Het Nieuwe Testament heeft nog steeds dezelfde boodschap, wie trouw blijft aan God zal gezegend worden, wie niet verliest veel, omzeggens alles: Mat.22:32: “32 Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? God is niet een God van doden, maar van levenden.” Een verwijzing naar deze tekst: Ex. 3:6: “Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken.” En ook deze: Handelingen 7:32: “Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes begon erg te beven en durfde het niet te bekijken.” Jezus, zegt volgens Mat.8:11: “11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen.” Hier zie je het begin van de volken die ook met Abraham gezegend zullen worden, vanaf het moment dat Cornelius en zijn gezin er bij komen: ook op dezelfde basis van de joden, zij geloven. Geen wonder dat Luther zei: “geloof alleen.” Sleur die tekst niet over naar een periode van een toekomstig 1.000-jarig rijk, het Rijk van God is er sinds Pinksteren. Laat de preek van Petrus van die dag je inspireren! Paulus begint een moeilijk hoofdstuk met een sterk betoog Romeinen 11:1: “1 Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.” In Galaten 3 legt Paulus andere accenten en die moeten mee genomen worden in het ganse verhaal. Laat ons liefst geen teksten kiezen die andere onderbelichten of verdrukken. De apostel legt het allemaal nog eens precies uit. Galaten 3:1316,24-27: “13 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt, 14 opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof. 15 Broeders, ik spreek op menselijke wijze: Zelfs een verbond van mensen dat rechtsgeldig is geworden, stelt niemand terzijde of voegt daar iets aan toe. 16 Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus. (…) 24 Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. 25 Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. 26 Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. 27 Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.” En kijk ook eens naar de voetnota in de HSV van Genesis 17:8: “8 Ik zal aan u en uw nageslacht na u het land waar u vreemdeling bent, heel het land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik zal hun tot een God zijn.” voetnota 17:8 het land ... bent - Letterlijk: het land van uw vreemdelingschap.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
15
Hier in Hebreeën 11:9,10,16 zien we er nog wat meer uitleg over: “Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. 10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is. (…) 16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt.”
HOOFDSTUK 2 De belofte van God aan Abraham en zijn nazaten het land Kanaän te bezitten is een veel voorkomend en belangrijk thema in het hele verhaal van Genesis. Het wordt gepresenteerd als een onvoorwaardelijke, goddelijke verordening, een belofte die YaHWeH op verschillende heeft uitgesproken: "Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven" (12: 7) "Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven. " (13:15) "om u dit land te geven om het in bezit te hebben. " (15:7) "Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat" (15:18) [1] "Verblijf als vreemdeling in dit land. Ik zal dan met u zijn en u zegenen, want aan u en uw nageslacht zal Ik al deze landen geven. " (26:3)
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
16
[1 Dit werd vervuld ten tijde van de regering van Jozua volgens hoofdstuk 21: “43 Zo gaf de HEERE aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin. 44 En de HEERE gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand. 45 Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.”] In al deze voorbeelden wordt de belofte van YaHWeH van het land aan Abraham en zo doorgaande tot zijn kinderen en kleinkinderen vrijelijk gegeven. Met andere woorden, het lijkt alsof er geen voorwaarden daaraan verbonden zijn. Izaäk, Jakob en uiteindelijk Jakobs kinderen en alle volgende generaties hebben rechten op dat land. Maar deze ganse traditie wordt later aangepast en gedeeltelijk teruggedraaid in het boek Deuteronomium. De ongelovigen en de opstandige zullen vallen onder vreemde volkeren ze zullen verplaatst worden van hun eigen lapje grond naar een vreemd land! Gewoon maar weggevoerd naar de vreemde. Het noordelijke koninkrijk Israël, de 10 afvallige stammen, zullen er eerst aan geloven. Rond 722 v. Chr. dat uit de eerste hand ondervinden: ze verliezen hun land en worden weggevoerd naar Assyrië om daar te wonen. Een groep Assyriërs komt in het land van Israël wonen, met de idee van rassenvermenging. Het is een serieuze vernedering. En later zal het volk van het zuidelijke koninkrijk van Juda in 587 v. Chr. hetzelfde lot ondergaan. Zij worden in massa weggevoerd naar Babylon niet zover van Assyrië. Babylon, dat is ondertussen het nieuwe wereldrijk geworden. De schrijvers van het Oude Testament, allen profeten en dus geen echte historici, die leggen die "geschiedenis" van Israël vast. Ze toen ze dat optekenden wisten ze tevens dat God beloften had gegeven die het omgekeerde vertelden, het land was van God en ze mocht een er als ze hun God niet verloochenden ook terug gaan wonen. Maar nu hadden ze zich manifest massaal tegen hun God gekeerd. En ze zijn om die reden terecht gestraft. Want dat stond er ook in als een voorwaardelijke zin: ze moesten blijven bij het geloof van Abraham om recht te hebben op de landbelofte van YaHWeH. Als we goed luisteren/lezen wat de schrijver van het boek Ezechiël zegt: dan is ervan zijnentwege in feite expliciet de onvoorwaardelijke traditie van de landbelofte, maar met de nodige aantekeningen erbij. Hij schreef het boek geschreven na de vernietiging van Jeruzalem toen het land en de tempel werden verwoest en de mensen, door de Babyloniërs weggevoerd, een deel glipte later naar Egypte. We hebben dus landloze afstammelingen van Abraham in ballingschap en wat zit er in de pijplijn? Alle claim van een onvoorwaardelijke belofte van het land hangt sterk af wat het volk zal doen: Het woord van de HEERE kwam tot Ezechiël 33: 23-26: "23 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: 24 Mensenkind, de bewoners van die puinhopen in het land van Israël zeggen: Abraham was alleen en kreeg het land in erfelijk bezit, maar wij zijn met velen. Het land is ons als erfelijk bezit gegeven. 25 Daarom, zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: U eet vlees met het bloed er nog in, slaat uw ogen op naar uw stinkgoden en u vergiet bloed. Wilt u dan het land weer in bezit
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
17
nemen? 26 U steunt op uw zwaard, u doet een gruweldaad en ieder verontreinigt de vrouw van zijn naaste. Wilt u dan het land in bezit nemen?" Het in bezit houden of terugkeren naar het land, is volgens Ezechiël dus afhankelijk van het houden van de verordeningen en cultische wetten. Diezelfde theologische overtuiging die in Deuteronomium (vooral hoofdstuk 28) was opgetekend. De schrijver van Deuteronomium zag het maar in de toekomst gebeuren en was geen getuige van de vernietiging van het land. Ezechiël had alles gezien en gedeeltelijk meegemaakt. Hij kende de vernietiging van het land van Noord-Israël uit de vroegere geschiedenisboeken. Dit van Jeruzalem had hij zelf meegemaakt. Het kwam erop eer dat dit het einde leek van de 12 stammen. Deuteronomium was zeer duidelijk op dat punt om de voorwaardelijkheid te onderstrepen van de belofte die God aan Abraham en zijn nakomelingen had gedaan. Hier enkele teksten van Deuteronomium, noodzakelijk leesvoer bij wat aan Abraham was voorspeld: Deut.4:1: “1 Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer te doen; opdat u leeft en u het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u geeft, binnengaat en in bezit neemt.” [Lev.22:31: “U moet Mijn geboden in acht nemen en ze houden. Ik ben de HEERE.”] Deut.5:28,29: “28 Toen de HEERE uw woorden hoorde, toen u tot mij sprak, zei de HEERE tegen mij: Ik heb de woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben, gehoord; alles wat zij gezegd hebben, is goed. 29 Och, hadden zij maar zo'n hart, om Mij te vrezen en Mijn geboden alle dagen in acht te nemen, opdat het hun en hun kinderen voor eeuwig goed zou gaan!” Deut.7:12: “12 Dan zal het gebeuren, omdat u deze bepalingen zult horen, in acht nemen en houden, dat de HEERE, uw God, voor u het verbond en de goedertierenheid in acht zal nemen die Hij uw vaderen onder ede beloofd heeft.” Deut.28:1: “En het zal gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, nauwgezet gehoorzaam bent, door al Zijn geboden, die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen, dat de HEERE, uw God, u dan een plaats zal geven hoog boven alle volken van de aarde.” Dus: “en de goedertierenheid in acht zal nemen die Hij uw vaderen onder ede beloofd heeft.” Dat is een serieuze voorwaarde. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de voorwaardelijke landtheologie van het boek Deuteronomium. Het theologische principe van dat boek is: Deuteronomium onderstreept de uitspraken die op het boek Genesis teruggaan. Met iets eraan toegevoegd: als ze in ongeloof vervallen zal God hen verlaten. Sterker nog wil je in het land blijven en er behouden zijn dan zijn die eraan invoegde wetten van Mozes na te leven. Als men in de leer van de dispensationalisten geen nadruk hierop wil leggen doet men wat verkeerd. Men vergeet de volle waarheid te verkondigen. Laten we zowel Genesis als Deuteronomium niet tegen elkaar uitspelen God heeft hen in de tussentijd andere zaken meegegeven gelinkt aan de landbelofte: het is vanaf Sinaï conditioneel uitgedrukt.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
18
Detail van Rembrandt, Abraham en het offeren van Isaac, uit 1634. Indien we toch van een verbond met Abraham willen spreken (zoals dispensationalisten doen) dan kan dat slechts in termen gelijk er in Gen.18:17-19 HSV gebruikt zijn. Daar staat: “17 De HEERE zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? 18 Immers, Abraham zal zeker tot een groot en machtig volk worden, en alle volken van de aarde zullen in hem gezegend worden. 19 Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft.” (wij onderlijnen). Twee opmerkingen hierover. 1°) De zonen van Abraham moeten de weg des HEREN bewandelen willen ze gezegend worden, het is een voorwaardelijke belofte aan zijn nakroost en geen automatisme dat ze allen gered en gezegend worden. Want er staat: “opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen (…), opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft.” (wij onderlijnen). Tweemaal “opdat”: éénmaal vanuit Abraham en zijn nakomelingen en éénmaal vanuit God. Dezelfde duidelijke bewoordingen komen we tegen in de gelijkenis van de enge poort. De Heer maakt hierbij de volgende opmerking: we geven de HSV van Luc. 13:28-30 en de parallelteksten mee:
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
19
Ook voor de toekomst kan God hierop zomaar geen uitzonderingen maken, omdat het een universele regeling is die dan zou ongedaan worden. Ook God houdt zich aan Zijn vooropgestelde princiepen. YaHWeH heeft condities ingeweven in zijn beloften van het bezitten van het land. 28 Daar zal gejammer zijn en tandengeknars, wanneer u Abraham, Izak en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zult zien, maar u buitengeworpen. Matt. 8:12 Matt. 13:42 Matt. 24:51
en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
29 En daar zullen er komen van oost en west, van noord en zuid, en zij zullen aan tafel gaan in het Koninkrijk van God. Jes. 2:2
Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Mal. Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn 1:11 onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een reukoffer gebracht worden, en een rein graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de HEERE van de legermachten. Matt. Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel 8:11 gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, 30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. Matt. 19:30 Matt. 20:16 Mark. 10:31
Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten. Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.
2°) Alle volkeren der aarde worden in Abraham gezegend. Dat wil zeggen dat een zegen op hen zal overgebracht worden. Ook hier, maar dat staat niet in deze tekst maar wel in andere, moet geloof als voorwaarde ingerekend worden. Want niet elk individu in elk van die volkeren zal gezegend worden. Géén universalisme in de zin dat iedereen uiteindelijk dezelfde zegen zal ontvangen. Dit was een tussentijdse opmerking. We gaan verder met enkele andere teksten van Genesis waar voorwaardelijkheid onderschreven is om het land te bezitten of te verblijven.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
20
In Genesis 18:19 zijn dit Gods woorden: "19 Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem
bevel zou
geven om de weg van de HEERE in acht te nemen , door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft." Genesis 26: 4-5 geeft uitdrukking aan dezelfde condities in meer forser bewoordingen: “4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, 5
omdat
Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.” Dus de beweringen dat God een onvoorwaardelijke belofte van land en welvaart aan Abrahams afstammelingen heeft gegeven klopt niet met deze teksten. We geven er nog enkele mee uit het boek Leviticus. Leviticus U moet al Mijn verordeningen en al Mijn bepalingen in acht nemen en ze 19:37 houden. Ik ben de HEERE. Leviticus 20:8 Houd Mijn verordeningen en doe ze. Ik ben de HEERE, Die u heiligt. Leviticus U moet al Mijn verordeningen en al Mijn bepalingen in acht nemen en ze 20:22 houden, zodat het land waar Ik u heen breng om er te wonen, u niet zal uitspuwen. Leviticus U mag niet wandelen overeenkomstig de verordeningen van het volk dat Ik vóór 20:23 u uit ga verdrijven. Omdat zij al die dingen hebben gedaan, heb Ik een afkeer van hen. Leviticus U moet Mijn verordeningen houden en Mijn bepalingen in acht nemen en ze 25:18 houden. Dan zult u onbezorgd in het land wonen. Leviticus 26:3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt, Leviticus als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, 26:15 zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken, Leviticus Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbats jaren – 26:43 het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde. Leviticus Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die de HEERE gegeven 26:46 heeft, over de verhouding tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door de dienst van Mozes
Zeg niet dat dit over wat anders gaat dan wat er aan Abraham is gezegd: ja het klopt dat er niet zoveel over de verordeningen van Abraham sprake is maar dit is toch zo een tekst. Genesis 26:5:
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
21
“omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.” Kijk eens goed in hoeveel bewoordingen er dat staat, dus heeft Abraham ook condities gekregen: Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten Met ander woorden de Tora-verplichtingen, uit de 5 boeken van Mozes zijn primordiaal in het proces van de landbelofte. Wie niet voldoet aan de wet van God heeft geen recht op het land. Dat is zeer sterk beschreven in Deuteronomium 28:64,65: “64 De HEERE zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u andere goden dienen, die u noch uw vaderen gekend hebben, hout en steen. 65 Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want de HEERE zal u daar een bevend hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven.” De voorwaarde om in de gemeenschap te blijven was dat iedereen die deel van Israël wilde uitmaken, zich moest houden aan het verbond. Zo ook de daaraan gekoppelde wetten die in de loop van de jaren veranderden, strenger werden zelfs, en hier twee voorbeelden. Gen.17:14: “14 Maar hij die mannelijk en onbesneden is, van wie het vlees van zijn voorhuid niet besneden wordt, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden; hij heeft Mijn verbond ver-broken.” Ex.12:15,19 is al en zwaardere opdracht: “15 Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten. Meteen op de eerste dag moet u het zuurdeeg uit uw huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, die persoon moet uit Israël worden uitgeroeid. (…) 19 Zeven dagen lang mag in uw huizen geen zuurdeeg gevonden worden, want ieder die iets gezuurds zal eten, die persoon moet uit de gemeenschap van Israël uitgeroeid worden, of hij nu een vreemdeling is of een ingezetene van het land.” We zijn enkele artikelen tegen gekomen die pleiten voor zowel conditionele als onvoorwaardelijke elementen in het Verbond met Abraham. Zie Bruce K. Waltke, The Phenomenon of Conditionality within Unconditional Covenants, in Israel’s Apostasy and Restoration, ed. Avraham Gileadi (Grand Rapids: Baker, 1988), 123-39 vergelijk cf. Ronald Youngblood, ed., The Living and Active Word of God. Waltke zegt dat Gods eden hier een bestaande geestelijke relatie veronderstellen. Dus kan dit alleen van toepassing zijn op gehoorzame Israëlieten. Vooral degenen die besneden zijn zoals in Gen.17:9-14 / 18:19. Terwijl God de belofte aan Abraham hem en de hele natie betrof, alleen degenen die gehoorzaam zijn, zullen deelnemen aan de zegeningen. God zegt nooit dat Zijn trouw aan de natie afhankelijk is van iemands gehoorzaamheid aan het teken van het verbond maar het blijft een opgelegde wet (d. w. z. besnijdenis). Dit is zeker: elke Jood zonder geloof zal niet deelnemen aan zijn persoonlijke vervulling die God hem gaf.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
22
Romeinen 9:6 (hier in de HSV met verwijzingen) is duidelijk wat dat betreft. 6
Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomenzijn, zijn Israël. Num. 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen? Zou Híj spreken en het niet gestand doen? Rom. 3:3 Want wat is het geval? Als sommigen ontrouw zijn geweest, zal hun ontrouw de trouw van God toch niet tenietdoen? 2 Tim. 2:13 Als wij ontrouw zijn, blijft Hij getrouw. Hij kan Zichzelf niet verloochenen.
Gerald Bray schreef, The promises made to Abraham and the destiny of Israel, gegeven op de Conference of the Scottish Evangelical Theology Society in 1989. “Het belang van deze toestand van gehoorzaamheid, die zo duidelijk wordt vermeld in Genesis 18-19, groeit naarmate de tijd voortschrijdt, terwijl de figuur van Abraham vermindert en zelfs verdwijnt achter die van Mozes. En laten we vooral niet vergeten dat het juist deze voorwaarde van gehoorzaamheid is die door Jezus teruggeroepen zal worden om de Joodse oppositie tegen zijn eigen leer te veroordelen, en die door de Apostel Paulus als de belangrijkste reden wordt genoemd waarom Israël werd vervolgens verlaten ten gunste van de heidenen. We moeten daarom concluderen dat de verplichting van gehoorzaamheid was niet optioneel of aanvullend op de beloften aan Abraham gedaan. Integendeel, gehoorzaamheid aan de wet van God, geopenbaard in een sekte waarin offer het belangrijkste element was, zou de basis vormen voor de sociale en religieuze context waarin de beloften zouden worden vervuld.” Citaat van John Goldingay op https://biblicalstudies. org. uk, The Patriarchs in Scripture and History. “Hoofdstuk 24 (geïntroduceerd door 22:20-24) is het laatste verhaal eigen aan het verhaal van Abraham, en inderdaad, het langste en meest verfijnde van allemaal. Het begint met ons te vertellen dat de verbintenis waarmee het verhaal van Abraham is geopend in vervulling is gegaan: 'Yahweh had Abraham op alle mogelijke manieren gezegend' (24:1, vgl. 24:35). Maar zegeningen kunnen verloren gaan en erfenissen worden opgeofferd. Er moeten dus maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de nakomelingen 'binnen het gezin' (24: 2-4) worden geboren en zonder het land te verlaten (24: 5-8). Het hoofdstuk is dan het verslag van hoe de juiste moeder voor Abrahams kleinkinderen wordt gevonden binnen deze omstandigheden. Het enige dat overblijft is om het verhaal van de gezegende Abraham af te sluiten (25: 1-11). ”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
23
Ik heb enkele vragen aan de dispensationalisten: maar slechts in het laatste hoofdstuk. Ondertussen leer niet dat men zo-wie-zo met een flinke stap jood zijnde naar Israël kan trekken en ook nog in de vlag meedragen: dat was God mij schuldig. Doe dat a.u.b. niet! [We kunnen ook een voorbeeld geven uit de theologie van twee grote kerken: namelijk deze van de Lutherse kerk en de Roomse kerk. Luther gebruikt in zijn theologie de onvoorwaardelijke belofte die in 12:1-3,7 aan Abraham werd gegeven om zijn visie weer te geven van goddelijke “onverdiende genade.” De katholieke kerk in zijn kritiek hierop baseerde zich echter op Genesis 26:3-5 en Genesis 18:19. Hun positie was dus en is nog steeds dat zo'n genade geconditioneerd was op gehoorzaamheid van de betrokkenen. Deze verschillen zijn als u het goed navolgt aangegaan door de combinatie van de Bijbelteksten. Wie heeft gelijk: wel beiden als u goed oplet, Luther heeft nooit gezegd dat men geen goede werken mag doen. De theologische tradities bestaan als basis op afzonderlijke teksten. En dit is ook wat er zich afspeelt met de bedelingen leer van de evangelikalen en de verbondsleer van de protestanten. Tekst Zondag 32 Heidelberger Catechismus Vr.86. Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen? Antw. Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen, en Hij door ons geprezen worde. Daarna ook, dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij, en dat door onzen godzalige wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden.]
HOOFDSTUK 3 Gereformeerde Bond brochure ‘Israël en de Palestijnen’
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
24
We citeren van dr. M. van Campen, uit de themabrochure met de titel 'Israel en de Palestijnen'. Hij wil ons “wijs maken” in de zogenaamde teksten in het Nieuwe Testament die verwijzen naar de eeuwigheid van de “landbelofte.” De groen gekleurde tekst is van hem. Onze kritiek er onmiddellijk achteraan gezet. 1. Romeinen 9:4 “voor hen gelden – niet: golden – de beloften (Rom. 9:4). Wie geeft ons het recht om de landbelofte daarvan uit te zonderen?” Onze kritiek: het gaat over Romeinen 9:4. We hebben hier al te maken met een inlegkunde van de tekst en van daaruit wat beweren dat er hier niet staat: namelijk de landbelofte is dus gebleven. Wat Paulus doet is een opsomming geven van wat er zich heeft afgespeeld in de geschiedenis van Israël. Het is niets anders dan zaken noemen die “van nature” bij dat volk hoorden en ook de wetgeving hoorde erbij. Het “land” is er niet specifiek bij vernoemd, maar kan bij de verbonden gerekend worden. Maar vergeet niet dat de wet van Mozes niet meer van tel is. Laat de teugels dan ook niet los en vergeten we niet dat Israël faalde ook in het onderhouden van de verbonden. Aan het einde van dit hoofdstuk zegt Paulus namelijk: “31 Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen. 32 Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, 33 zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” Israël is niet bij de theologie van Jezus en de apostelen gebleven, ze hebben aanstoot aan Hem genomen. Daartoe was geen aanleiding dan eigen cultuur en interpretaties van wie de Messias moest doen en laten. Paulus geeft niet de indruk dat men Jezus al dan niet kan aannemen en toch nogal die beloften van God ontvangen als afstammeling van Abraham. Elders In deze aan brief Romeinen zegt Paulus duidelijk, ondanks al die beloften, dat een jood zonder geloof in Christus ook voor God verloren is. Deze dominee vergeet ook verder te lezen in dat hoofdstuk. Er is namelijk al een enorme verandering gekomen: het Oude Verbond heeft de overgang gemaakt naar het Nieuwe
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
25
Verbond? En enkele jaren na het begin van die overgang, het Pinksterfeest van Handelingen twee, zijn bij dat Nieuwe Verbond ook heidenen toegevoegd. Die hebben Jezus aangenomen als hun verlosser! Het staat al benoemd in de verzen: “24 Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.” In de volgende zinnen gaat hij ook twee teksten, Hosea 2:2 en Jesaja 10:22, die op het eerste zicht alleen maar over Joden spreken in betrekking tot heidenen uitleggen. Dan moeten we ook die landbeloften laten vallen want heidenen en joden die zich tot Jezus bekeren horen nu in een ander land, het hemelse koninkrijk end een geestelijk hoofdstad Sion, Jeruzalem. Paulus zegt daarom ergens anders, in Epheze 2:12: “dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld.” Paulus argumenteert hier dus het omgekeerde van wat de dominee zegt. We moeten het niet meer in letterlijke gronden in het Middellandse zeegebied. Er staat hier om al deze redenen geen verwijzing naar een landbelofte. Ook dominees mogen geen inlegkunde plegen! 2. Handelingen 7 dr M. van Campen geeft ons een tweede hint waarom de landbelofte nog geldig is wanneer hij dit zegt: “Stefanus beschrijft de wijze waarop Abraham gekomen is tot het land van de belofte en trekt dan in een pennenstreek de lijn door: dat is het land waar jullie nog steeds in wonen. Geen woord over een eventuele verandering van situatie. Omdat het land eens aan Abraham en zijn zaad is toegezegd, daarom wonen jullie er nu nog (vs. 2-5)" Laat ons naar de tekst zelf kijken in de HSV: “2 En hij zei: Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran woonde, 3 en Hij zei tegen hem: Ga uit uw land en uit uw familie en kom naar een land dat Ik u wijzen zal. 4 Toen ging hij uit het land van de Chaldeeën en ging in Haran wonen. En daarvandaan bracht Hij, nadat zijn vader gestorven was, hem over naar dit land, waar u nu in woont. 5 Maar Hij gaf hem daarin geen erfdeel, zelfs geen voetstap; en Hij beloofde hem, toen hij nog geen kind had, dat Hij dat land aan hem en na hem aan zijn nageslacht in bezit geven zou.” Dit is een vreemd argument en heeft alle facetten van inlegkunde. In Handelingen staat er geen jota over het feit dat er nu nog mensen wonen in dat land. Dat is evident maar er op deze wijze wat aan toevoegen en formuleren is verwarring brengen. Op basis van een argument dat niet waar is kan je alleen maar zeggen: het is een nepargument, gewoon een smokescreen. Als we naar de achtergrond gaan kijken van waarom deze “christenmartelaar” is aangehouden dan moeten we op dit wijzen: men heeft Stefanus beschuldigd dat hij de wet en de tempel zou minachten. Dat is waarschijnlijk ook zo en hij laat vervolgens in zijn toespraak zien dat God aan dat volk grote zegeningen heeft gegeven. Een kleine opsomming van punten uit zijn preek of verdedigingsrede waarschijnlijk nog een betere beschrijving: “8 En Hij gaf hem het verbond van de besnijdenis; 10 en verloste hem uit al zijn verdrukkingen
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
26
41 En zij maakten in die dagen een kalf en brachten een offer aan die afgod, en zij waren verblijd over de werken van hun handen. 47 Maar Salomo bouwde voor Hem een huis. 48 De Allerhoogste woont echter niet in tempels die met handen gemaakt zijn, zoals de profeet zegt: 52 Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent. 53 U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen!” Van dat alles is slechts het laatste iets dat echt het “landsgevoel” van de joden prikt, maar Jezus heeft nog veel zwaardere uitspraken gedaan. Dat Stefanus de continuïteit van de landbelofte onderstreept is dus een ballonnetje dat dr M. van Campen heeft opgelaten: maar het is niet waar. Als ze stad en tempel van God verliezen dan zal dat hun eigen fout zijn. Er is geen bewijs dat de stelling die de dominee inneemt ook maar iets te maken heeft men een landbelofte die Stephanus hier zou bekrachtigen. Hij kent toch de geschiedenis van het volk en de zaken die vanaf 70 na Christus gebeurd zijn. Hier enkele uitspraken van Jezus over joden, die van Stephanus zijn er maar kleine kindjes van! Uit Matthéüs 23 bijvoorbeeld: “19 Dwazen en blinden! Want wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave heiligt? 24 Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt. 27 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de witgepleisterde graven, die vanbuiten wel mooi lijken, maar vanbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. 32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! 33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen?” En een toemaatje uit Johannes 6:40-44: “40 En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 41 De Joden dan morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is. 42 En zij zeiden: Is Hij niet Jezus, de zoon van Jozef, van wie wij de vader en moeder kennen? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald? 43 Jezus antwoordde dan en zei tegen hen: Mor niet onder elkaar. 44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.” Je zou kunnen zeggen: de joden waren niet klaar om Jezus te ontvangen als de Messias die ze verwachtten. Klopt maar ze hadden ook van hun leiders gehoord, zowel clerus als politici, de Messias zal het koninkrijk in Jeruzalem herstellen. Er was een Palmzondig maar een afgang in die week, met valse getuigen achter de hand. Maar zo een oprecht antwoord van Jezus aan Pilatus en ook dat begrepen ze niet. Johannes 18:36: “36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Als Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden overgeleverd zou worden, maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.” Van uitstrooien van palmen naar kruis in enkele dagen tijds.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
27
Gebaseerd op Handelingen 6:9: “En enigen van hen die behoorden tot de zogenoemde synagoge van de Libertijnen, van de Cyreneeërs, en van de Alexandrijnen en van hen die uit Cilicië en Asia afkomstig waren, stonden op en redetwistten met Stefanus.” Juan de Juanes 1523 – 1579, Stephanus in de Synagoge, olie op paneel (160 × 123 cm) — c. 1562. In het Museum Museo del Prado, Madrid 3. Handelingen 3:1 dr M. van Campen komt met een volgende argument: “Ook na kruis en opstanding oriënteren de apostelen zich zonder schroom op de tempel als huis van gebed (Hand 3:1) Uitgerekend hier onderwijzen zij bij voorkeur hun volksgenoten (Hand 4:2; 5:21,25,28,42)" Ja, dat klopt inderdaad. Wat willen we ermee bewijzen, dominee? Zonder enige twijfel is de tempel nog steeds de plaats van samenkomen. En omdat daar steeds volk is er ook gelegenheid om Christus te prediken. Handelingen 5:21 zegt er wat over en het is niet zonder een zeker risico: “Toen zij dit gehoord hadden, gingen zij tegen de ochtend de tempel in en gaven onderwijs. En de hogepriester en zij die bij hem waren, kwamen samen, riepen de Raad en al de oudsten van de Israëlieten bijeen en stuurden dienaars naar de gevangenis om hen te halen.” Handelingen 5:42: “En zij hielden niet op iedere dag in de tempel en bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen.” Het sociale centrum van Jeruzalem was nog steeds de omgeving van de tempel. Het is zondermeer de beste plaats om het evangelie van de Messias te verkondigen. Maar hier een bewijs vinden voor de landbelofte aan Abraham is mij niet duidelijk.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
28
Bovendien staat er nog iets anders in de brief aan de Hebreeën 11:16: “16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt. ” Abraham zag uit naar het hemelse Jeruzalem, niet naar een aardse stad. Jezus voorspelde dat de tijd zou komen dat de tempel geen rol meer zou spelen in de aanbidding. Hij is de tempel van God, en daar is ook God te vinden. Dat de Joden zich bleven bekommeren om hun tempel, en zelfs nog een nieuwe willen bouwen heeft alles te maken met de verwerping van Jezus als finaal offer. 4. Lukas 21:5-36 Het derde argument van dr M. van Campen is deze tekst: “Jeruzalem zal door de heidenen vertreden worden ‘totdat’ de tijden der heidenen vervuld zullen zijn. Na de ontwijding van de stad en heiligdom zal er kennelijk ook sprake zijn van herstel. ” Hij voegt daar tussenin bij de tekst het woordje “kennelijk. ” Dit is Lucas 21:24 zonder die toevoeging: “En zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en in gevangenschap weggevoerd worden onder alle heidenen. En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn. ” Volgens sommigen moeten we zo denken; “Kijk maar, het herstel van de Joodse staat heeft plaatsgevonden in 1948”! Anderen zeggen het is sinds 1967 dat een einde gekomen aan die tijden der heidenen. Mijn vraag: hoe is dat te rijmen met “de volheid van de heidenen”, was het ook op één van die data? Dan moet men consequent zijn en tegelijkertijd leren dat er vanaf 1948 of 1967 geen heidenen meer bekeerd zijn. Want dit koppelen aan Romeinen 11 zoals enkelen doen is aan inlegkunde doen, er zijn bekeringen tot en met de Wederkomst van de Heer! Zei Jezus niet tot zijn discipelen in Mat. 28: “19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen. ” Lucas 21:24 rept met geen enkel woord over een herstel, het is er helemaal niet gesuggereerd. Dus denk maar dan is dit “inlegkunde. ” Het hele gedeelte gaat over het oordeel over Israël. Het is gedaan met de stad, en de tempel als dit in vervulling gaat! Jeruzalem blijft voorgoed door de heidenen vertrapt: tot aan de Wederkomst. Wat Jezus aankondigt is catastrofaal en er is niets impliciet of expliciet dat wijst op herstel! 5. Lukas 13:35 Het vijfde argument van dr M. van Campen zijn deze woorden: “[Dit gedeelte] bevat een eindtijdlading. Daarmee wordt eens te meer bevestigd dat in de evangelien de verwachting voor herstel van Jeruzalem en dus ook de hoop voor een opnieuw bewonen van het land voluit aanwezig is. ” Lucas 13:35 met tekst en context, is dat niet beter dan een slag in de lucht slaan.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
29
35 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Voorwaar, Ik zeg u dat u Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn dat u zult zeggen: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere. Ps. 69:26 Jes. 1:7
Laat hun tentenkamp verwoest worden, in hun tenten geen bewoner zijn. Uw land is een woestenij, uw steden zijn met vuur verbrand, uw bouwland – voor uw ogen eten vreemden het op; het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid doen ophouden, want het land zal tot een verwoesting worden. Micha 3:12 Daarom zal omwille van u Sion als een akker omgeploegd worden, Jeruzalem een puinhoop worden en de berg van dit huis tot hoogten in het woud. Matt. Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. 23:38 Hand. 1:20 Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen. Ps. Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis 118:26 van de HEERE. Dit is de context, het vorige vers: “34 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt die naar u toe gezonden zijn, hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels, maar u hebt niet gewild!”
Het “huis”, waarover sprake is dus de tempel en het is van “u” zegt Jezus maar het zal een woestenij worden. Geen uitzicht naar een beter leven, maar naar de NAKENDE catastrofe: want als ze geen tempel meer hebben dan ook geen gemeenschap meer. De leer van de bedelingen zegt dan: dat Israël door Jezus profetisch gesproken heeft en dat ze hem welkom zullen heten in een latere toekomst. Maar waarom in die richting gaan zoeken: dit is geen profetie, maar een voorwaarde tot het opnieuw in de gunst van God komen. Bovendien vergeet het niet, het gaat over de tempel, daar wordt niet over gesuggereerd dat die zal herbouwd worden. Zoek naar de herbouw van de tempel of eventueel Jeruzalem in dit gedeelte want daar is niets van vernoemd of gemeld als een optie. Het gaat om verwoesten van de tempel. Dus zoek niet naar iets anders in deze tekst. Als laatste opmerking: Jezus zegt enkel tegen Israël dat ze hem pas weer zien als ze in hem gaan geloven. Hier staat ook niets wat lijkt op “de landbelofte aan Abraham”!
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
30
Rembrandt, Abraham tet offer van Izaak, uit 1635, olieverf op doek. Hermitage, Sint-Petersburg Ons besluit Dominee Van Campen komt met deze vraag: “Is het feit dat de evangeliën en de brieven zo zwijgzaam zijn ten aanzien van het land niet juist een signaal dat we ook in het Nieuwe Testament de saamhorigheid van land en volk mogen veronderstellen?” Hij heeft getracht dat op te lossen met de 5 voorbeelden. Zijn we niet coulant genoeg geweest in het citeren van de bewijsvoering van dominee Van Campen? Ik denk het niet, hij spreekt van een “krachtige bevestiging”, wij zien het als plakwerk maar dan van de slechte soort. En u mag het van hem ook nalezen: hier staat het https://gereformeerdebond. nl/download/CAwdEAwUUkNLXQ== Het was een bijlage van “Waarheidsvriend 21/2011.” Deze paar Bijbelteksten van de dominee Van Campen vragen om een totaal andere conclusie dan deze van hem! We citeren uit zijn slotpleidooi: “Op grond van deze
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
31
overwegingen mogen we stellen dat de blijvende verkiezing van Israël ook de blijvende geldigheid van de landbelofte veronderstelt. ” Dominee Van Campen heeft in het Nieuwe Testament deze “bewijzen” gevonden van de “landbelofte” en beweerd verder dat: Jezus en enkele leerlingen hebben het in die 5 voorbeelden aangehouden hebben. Het is onze overtuiging dat hij in zijn bewijsvoering zondermeer niet geslaagd is. We zitten hier met wat flinterdunne uitleggingen die geen enkele doorslag geven dat de landbelofte nu in vervulling gaat vanaf 1948, of 1967 volgens hem maar de datum is me niet zo duidelijk. Maar om het even, het bewijs zou moeten geleverd worden dat God ze geroepen heeft om naar daar te gaan. En bovenal dat ze berouw hebben en belijdenis gedaan hebben van hun zondigheid en het nog steeds verwerpen van de Messias Jezus. Dat zijn drie zaken die niet vervuld zijn, het gebeuren in Israël is een menselijk gebeuren. Ze hebben/hadden goede strategen toen ze oorlog voerden maar dat bewijst geen goddelijk ingrijpen! In zijn inleiding zegt dominee Van Campen iets wat ik wil beamen: “Israël dankt haar verkiezing niet aan eigen kwaliteiten. Het is Gods vrije liefde en genade. ” En zijn twee laatste studievragen kunnen we ook meenemen: over de Palestijnen en wat Messias belijdende joden van Messias belijdende Palestijnen kunnen doen voor de vrede in de streek. En dat zal ongeveer alles zijn, zo verschillend is ons denken. Dit is een annex bij het vorige https://ttjpleizier. wordpress. com/ttjpleizier/ Een artikel van dr. t. t. j. (theo) Pleizier over dit onderwerp en zijn kritische kijk op zijn collega dominee Van Campen. Om het risico niet te nemen dat u het niet zou nagaan geven we het hier volledig weer. Doe de moeite het te lezen, dat doe je in drie/vier minuten tijd, enkele zaken zetten we in een kleurtje. “Wat volgens mij de hoofdlijn van het Nieuwe Testament is, namelijk dat de landbelofte in Christus de hele wereld gaat omvatten – wordt door mijn eigen Gereformeerde Bond ‘een fatale wissel’ genoemd. De brochure benadrukt dat we moeten vasthouden aan het ‘geografische Sion’. En dat terwijl heel het Nieuwe Testament bij Jeruzalem vandaan reist – en nergens uitspreekt dat er een beweging terug is naar het geografische Jeruzalem. Sterker nog, het eindigt met Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt (Op. 21). De ontdekking van het Oude Testament door de hervormde theologie in de vorige eeuw (Miskotte, Van Ruler, Vreekamp) is met recht een grote theologische vondst geweest. Maar die stelt ook opnieuw de vraag naar het zorgvuldig lezen van het Nieuwe. In mijn denken zijn voor mij de afgelopen jaren drie bijbelstheologische lijnen belangrijk geworden. Ik ontleen ze aan exegetische inzichten die ik op deed bij het lezen van Tom Wright’s boeken, waaronder zijn grote werk Jesus. The Victory of God, maar ook zijn Nieuwe Taken voor de kerk van nu (Boekencentrum 1995) en Suprised by Hope (Harper 2008); het essay van Bernard Reitsma, Wie is onze God? (Boekencentrum 2006) en zeer recent de uitleg van de eschatologische rede (Markus 13 en parallel gedeelten) van Jezus door Joseph Ratzinger, de huidige Paus, in zijn nieuwe boek Jezus. Deel II (Lannoo 2011). Daarmee hebben we een veilige confessionele (anglicaans, gereformeerd en katholiek) en Europese (Engels, Nederlands, Duits) consensus te
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
32
pakken. Bovendien, wie de paus van nieuwe theologie wil betichten, moet van goede huize komen. Lijn 1: Bijbelse samenhang van tempel, thora en land, In het Oude Testament zijn er drie grote symbolen die de identiteit van Israël als volk bepalen: de tempel, de thora, en het land. Daarmee is Israël en het geloof van Israël anders dan de andere volken. Die samenhang wordt op veel manieren zichtbaar. Onder meer in de ambten. De koning beschermt het land, de priester staat garant voor de dienst in de tempel, en de profeet houdt de thora levend onder het volk. De drie symbolen bestaan in onderlinge samenhang. Als de Thora niet wordt nageleefd, dan heeft dat consequenties voor de dienst in de tempel (de zonen van Eli in 1 Samuël). Als het land wordt ingenomen, dan wordt de tempel verwoest (Babylonische ballingsschap). Die samenhang is onvervreembaar: het land gaat niet zonder de tempel, en de tempel kan niet zonder de Thora. Boeiend hoe deze samenhang ook in het NT in het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw (Joh.4) naar voren komt: moeten we in Jeruzalem aanbidden, is haar vraag. De Samaritanen hadden geen recht op het land, ze aanbaden op een andere berg, en hadden een andere Thora. Het antwoord van Jezus spreekt overigens boekdelen. Dat brengt bij de tweede hoofdlijn. Lijn 2: Vervulling in Christus, Het offer (de tempel) heeft slechts betekenis in zoverre dat zij vooruitwijst naar het offer van Christus. We kunnen Christus slechts verstaan tegen de achtergrond van het offer, maar het offer ontleent haar werking aan de belofte van de Messias. In Mij is de wet tot vervulling gekomen, zegt Jezus (Mt. 5). En Paulus werkt in Romeinen en Galaten verder uit wat het betekent dat ook de Thora haar volheid heeft in Christus. Het feest van de vreugde van de wet, is het feest waarop Christus spreekt over het levend water dat door Hem geschonken wordt in de zending van de Geest (Joh. 7). In de Geest van Christus komt de Thora tot haar volheid. En opnieuw: de werking van de Geest in de gemeente is slechts te begrijpen in het licht van de Thora die God aan Israël gaf. Een nieuwe wet, maar dan in het binnenste, zo zegt Jer. 31. Vanuit de verbinding tussen thora, tempel en land, kan niet anders gezegd worden dat in Christus ook het ‘land’ een nieuwe, verhoogde, verbrede betekenis heeft gekregen. Wie hier een uitzondering maakt voor het land, ten opzichte van tempel en thora, die meet met verschillende exegetische maten. Gen. 17:8, het “eeuwige bezit” anders uitleggen dan Levicitus, de “eeuwige inzetting” – is bijbelstheologisch onhoudbaar. Als de grote symbolen thora, tempel en land principieel in Christus vervuld zijn, dan kunnen we de landbelofte niet ongekwalificeerd meenemen uit het OT naar het NT. Of klassieker gezegd: als de inhoud van het Oude en het Nieuwe Verbond hetzelfde is, namelijk Christus, dan is Christus dus ook de inhoud van de landbelofte. En het slot van Mattheus heeft daar een heel eigen, wereldomvattend perspectief op: “Ik ben met u”, de Godsnaam, wordt verbonden met de einden der aarde. Dat is geen afschaffing
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
33
van het OT (zoals Marcion). Want om de heerlijkheid van Jezus te zien, blijft het nodig om ons onder te dompelen in de geschiedenis van tempel, thora en land. Lijn 3: Gods wereldwijde Koninkrijk – dat tegelijkertijd niet van deze wereld is. Het doet mij vaak wat wonderlijk aan dat een opvatting uit het OT wordt teruggelezen in het NT, zonder dat de vraag wordt gesteld of het NT niet een soort eigen perspectief biedt. Het NT-ische perspectief op land en gebied is anders dan het OT-ische perspectief. Waarom dan het OT-ische willen teruglezen in het NT? Je krijgt dan een redenering vanuit de stilte: omdat het NT niet expliciet spreekt over de landbelofte, moeten we er dus (?) van uitgaan dat het NT op dit punt hetzelfde denkt als het OT. Dat is een heel merkwaardige redenering die voorbij gaat aan het de mogelijkheid dat het NT vanuit Christus’ opstanding en hemelvaart wel eens een heel ander perspectief op tijd en ruimte kan hebben dan het OT. In dit verband is het woord van Jezus tegenover Pilatus van belang: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” (Joh. 18:36). De incarnatie van Gods Koninkrijk (Jezus), staat hier tegenover de vertegenwoordiger van de keizer (Pilatus). Pilatus maakt een aanspraak op een stuk grond en wie daar de macht heeft, Jezus plaatst deze aanspraak in een heel ander kader. Het Koninkrijk van God is kosmisch en universeel en niet locaal. In deze lijn zijn de (Joodse) volgelingen van Jezus gaan denken. Met als hoogtepunten Paulus, de brief aan de Hebreeën, en Openbaring. Dit is zeker geen vergeestelijking van de beloften in het OT, maar – zoals gezegd – ultieme vervulling: wat God in Israël deed, krijgt in Christus proporties die wij niet meer in termen van onze tijd en ruimte kunnen vatten. De tempel is te klein voor Jezus, de Thora roept om Jezus, en het land kan Christus niet begrenzen. ” EXTRA! EXTRA! Heeft God een uitverkoren volk? Eén of twee want die vraag moeten we ook stellen: en zo ja, wie zijn dat? In de leer van de bedelingen zijn het er twee: Israël en de gemeente van Christus! Voor ons waren het er steeds één: de eerste in het Oude Testament = allen gelovige joden, dus geen optelsom van alle joden. In het Nieuwe Testament komen we opnieuw “uitverkorenen” tegen = alle gelovigen die Jezus als verlosser hebben aangenomen, hetzij jood of geen jood. Het vleselijke joodse volk heeft dan zijn titel verloren ten voordele van de Messias belijdende joden! Waarom heeft God hun uitverkoren gemaakt? En wat moeten zij dan als uitverkorenen doen? De uitverkorenen uit het Oude Testament, zijn in deze teksten gevonden! 1 Kroniekenkinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen. 16:13 Psalmen 105:6
kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden Psalmen 105:43
Zijn uitverkorenen met gejuich.
Psalmen 106:5
zodat ik het goede van Uw uitverkorenen mag zien,
Jesaja 65:9
Mijn uitverkorenen zullen het in bezit nemen
34
Jesaja 65:15 U zult uw naam voor Mijn uitverkorenen achterlaten als een vloekwoord Jesaja 65:22 en Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van het werk van hun handen. De uitverkorenen uit de evangeliën zijn in deze teksten gevonden!
Mattheüs 24:22
En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.
Mattheüs 24:24
want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zó dat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen zouden misleiden.
Mattheüs 24:31
En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan.
Markus 13:20En als de Heere die dagen niet ingekort had, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen, die Hij heeft uitverkoren, heeft Hij die dagen ingekort. Markus 13:22Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen te misleiden. Markus 13:27En dan zal Hij Zijn engelen uitzenden en Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel. Lukas 18:7
Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, ook wanneer Hij lang wacht om hen te hulp te komen?
De uitverkorenen na het Oude Testament en de evangeliën zijn in deze teksten gevonden! Romeinen
Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is
Israëls landbelofte heeft voorwaarden 8:33
35
het Die rechtvaardigt.
Kolossenzen Kleedt u zich dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige 3:12 gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld. 2 TimotheüsDaarom verdraag ik alles ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij de 2:10 zaligheid in Christus Jezus zouden verkrijgen, met eeuwige heerlijkheid. Titus 1:1
Paulus, een dienstknecht van God en een apostel van Jezus Christus, overeenkomstig het geloof van de uitverkorenen van God en de kennis van de waarheid, die in overeenstemming met de godsvrucht is,
Openbaring Zij zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam – want Heere der heren is 17:14 Hij en Koning der koningen – zal hen overwinnen, en zij die samen met Hem zijn, geroepenen, uitverkorenen en gelovigen. Heeft u de moeite gedaan om al die teksten een te lezen en in te schatten wat het allemaal wil zeggen in het praktische leven van een christen. Ja, we weten dat joden die titel hadden: ”uitverkorenen van God”, maar is het niet zo dat wie een “contract” had met God en het niet navolgde uit de genade Gods viel. Als YaHWeH een verbond sluit met Israël wanneer ze in de woestijn zijn dan staat er ook later wat bij gevoegd. Uit Deuteronomium 15 Daarentegen zal het gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent door al Zijn geboden en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, nauwlettend te houden, dat al deze vervloekingen over u zullen komen en u zullen treffen: 16 Vervloekt zult u zijn in de stad en vervloekt zult u zijn op het veld. 17 Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog. 18 Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw land, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee. 19 Vervloekt zult u zijn bij uw thuiskomen, en vervloekt zult u zijn bij uw weggaan. 20 De HEERE zal vloek, verwarring en verderf onder u zenden, in alles wat u ter hand neemt en doet, totdat u weggevaagd wordt en u al spoedig omkomt vanwege uw slechte daden, waarmee u Mij verlaten hebt. 21 De HEERE zal de pest aan u laten kleven, totdat Hij u vernietigd heeft en u verdwenen bent uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.
Daar wordt je niet happy van en toch heeft Israël, die ”uitverkorenen van God” zijn, zich meerdere malen laten gaan, God ongehoorzaam geweest, valse goden en godinnen
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
36
achternagelopen met al; de straffen dei God daarbij geformuleerd had. Wie zijn trouw aan God blijft behouden is nog steeds een uitverkorenen die “zullen lang genieten van het werk van hun handen”, dus eeuwig leven is daar nog niet aan verbonden. Een stap verder in de geschiedenis komen we bij Jezus en de apostelen. Hier staan een reeks teksten die te maken hebben met de Wederkomst van Jezus en de uitverkorenen worden door de engelen beschermd. Daar zullen joden bij zijn en ook tot de Messias bekeerde heidenen. Tot slot de uitverkorenen in de latere geschriften van het Nieuwe Testament. Een buitengewone verklaring is die eerste tekst in Romeinen 8: “31 Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken? 33 Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigd.” Dus het gewone lid van de gemeente van Christus is hier het onderwerp, van joodse of andere afkomst: dat is nu totaal onbelangrijk. Dus het is niet allemaal verlies voor Israël. Ezechiël 11:16-18 geeft een boodschap door om kippenvel te krijgen: “16 Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen ver weggedreven heb onder de heidenvolken en hoewel Ik hen in de landen verspreid heb, toch zal Ik voor hen een heiligdom zijn, hoe kort ook, in de landen waarin zij gekomen zijn. 17 Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE:
Ik
zal u verzamelen uit de volken, en
Ik
zal u bijeenbrengen uit de landen
waarover u verspreid bent, en Ik zal u het land van Israël geven. 18 Zij zullen daarheen komen en daaruit al zijn afschuwelijke afgoden en al zijn gruweldaden wegdoen.” Lees het wel in zijn geheel, niet slechts vers 17, zoals men meestal doet in de bedelingen: “toch zal
Ik voor hen een heiligdom zijn, hoe kort ook, in de landen waarin zij gekomen zijn.” Bedenk eens dat zal het later de grond zal worden in het Nieuwe Testament, er is geen echt heiligdom in steen meer nodig!
HOOFDSTUK 4 MOZES, van God gezonden, profeet en leider van het volk tijdens de uittocht.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
37
We willen niet te veel zeggen over Mozes, het is geen onbekende, we weten hoe hij na een leven aan het hof van de farao Gods volk uit Egypte mag voeren naar het beloofde land. Hij is een joods jongentje, te vondeling gelegd en opgenomen in het koninklijk paleis. Waar hij als prinselijke Egyptenaar wordt opgevoed. Hij ontdekt zijn joodse achtergrond, en wordt na een moord uit het land gezet: gedaan met prins Mozes. De nieuwe Mozes komt binnen enkele jaren. Handelingen 7:20: “In die tijd werd Mozes geboren. Hij was bijzonder mooi. Hij werd drie maanden opgevoed in het huis van zijn vader.” Handelingen 7:22: “En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en in daden.” Hebreeën 11:24-26: “’24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden. 25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben. 26 Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen." Op dit punt in het verhaal is Mozes uit Egypte gevlucht. Hij is gehuwd en werkt als herder voor zijn schoonvader. Mozes heeft veertig jaar lang als herder geleefd. God zal nu Mozes ontmoeten als hij tachtig is. God riep Mozes als een opdrachtgever van hem toen hij op een zeker moment met zijn kudde aan het grazen was, dicht bij de berg Horeb. Exodus Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de 3:4-7 doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik! 4 5
En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. Joz. 5:15 Toen zei de Bevelhebber van het leger van de HEERE tegen Jozua: Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilig. En Jozua deed dat.
6 Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken. Matt. 22:32 Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? God is niet een God van doden, maar van levenden. Mark. 12:26 En wat betreft de doden, dat zij opgewekt zullen worden: hebt u niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in de doornstruik tot hem sprak: Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? Luk. 20:37 En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes duidelijk te kennen gegeven bij de doornstruik, toen hij de Heere de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob noemde. Hand. 7:32 Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes begon erg te beven en durfde het niet te bekijken.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden 7
38
De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed. Hand. 7:34 Ik heb de mishandeling van Mijn volk, dat in Egypte is, heel goed gezien, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben neergedaald om hen daaruit te verlossen; en nu, kom, Ik zal u naar Egypte zenden.
De manier waarop God de aandacht van Mozes trok en hem verscheen is heel merkwaardig. De openbaring van God aan die man is voor hem zowel tegelijkertijd heel betekenisvol en zwaar qua opdracht. Mozes woont al een tijd in die streek en weet dat een doornstruik op zichzelf buitengewoon slecht brandhout is, van het moment dat het vuur eraan komt is het al opgebrand. Maar hier niet, het gaat om een buitengewoon iets. De brandende doornstruik bleef branden en dat is onmogelijk, tenzij er extra brandstof aan wordt toegevoegd, maar dat is hier niet het geval. Die doornstruik, van waaruit God spreekt is dus van bovennatuurlijke aard. Hieruit zal de nieuwe Mozes door God geschapen worden. God roept hem op als profeet tegenover de vijand van Israël: de farao van Egypte en een ganse bres aan valse goden en godinnen God heeft een plan met Mozes: een reddingsoperatie om zijn volk Israël uit de slavernij te bevrijden en hen nieuw bestaan te geven. Exodus 3:8-10: “8 Daarom ben Ik neergekomen om het volk te redden uit de hand van de Egyptenaren, en het te leiden uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land dat overvloeit van melk en honing, naar het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten. 9 Nu dan, zie, het geschreeuw om hulp van de Israëlieten is tot Mij gekomen. En Ik heb ook de onderdrukking gezien waarmee de Egyptenaren hen onderdrukken. 10 Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.” Mozes was er niet graag bij om door God geroepen te worden. Hij heeft een ganse reeks argumenten waarom hij tegen deze opdracht is: Exodus 3:11: “11 Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?” Exodus 3:13: “13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen?” Exodus 4:1: “1 Toen antwoordde Mozes en zei: Maar zie, zij zullen mij niet geloven en niet naar mijn stem willen luisteren, want zij zullen zeggen: De HEERE is niet aan u verschenen.” Exodus 4:10: “10 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Och Heere, ik ben geen man van veel woorden. Dat ben ik sinds jaar en dag al niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek onduidelijk en moeizaam.” Exodus 4:13: “13 Maar hij zei: Och Heere, zend toch iemand anders, door wiens hand U deze boodschap ook maar wilt zenden.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
39
YaHWeH maakt zich boos over die uitvluchten van Mozes: “14 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Mozes en Hij zei: Aäron, de Leviet, is toch uw broer? Ik weet dat híj uitstekend spreken kan. Bovendien, zie, hij trekt u tegemoet. Zodra hij u ziet, zal hij zich van harte verblijden. 15 Dan moet u tot hem spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet. 16 En híj zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het zó zijn: Híj zal voor u tot een mond zijn en ú zult voor hem tot een god zijn. 17 Neem daarom deze staf in uw hand, waarmee u die tekenen moet doen.” God roept deze Mozes en we vragen ons af zal hij in dat plaatje passen? Er was nog nooit tevoren iemand met een dergelijke opdracht naar een koning van Opper en Neder-Egypte gestuurd! Een volk dat zelf miljoenen slaven had om het werk te doen. In de eerste plaats joden overgebleven na honderden jaren vruchtbaar zijn, zoals God het hun aartsvaders beloofd had. Een bijna onmogelijke taak voor iemand die zelfs niet goed ter taal is! Dit menselijk totaal onmogelijke zal met Gods hulp tot een perfecte opdracht afgeleverd worden. De farao wil dat volk niet maten gaan: gratis slaven die zeer gewillig zijn. Het is echter niet zijn volk maar het volk van God. En deze machtige machthebber de farao van Egypte zal Gods zegen geven aan Mozes en het volk. Het is maar na een reeks catastrofen dat de koning van Egypte hen laat gaan. Hier is een opsomming van die reeks plagen: Nijl verandert in bloed Kikvorsenplaag Muggenplaag Streekvliegenplaag Veepest Epidemie Hagelbui Sprinkhanenplaag Duisternis (waarschijnlijk een zandstorm) Het sterven van alle eerstgeborenen, behalve bij de joden zelf Dat volk van miljoenen zielen moest een lange woestijntocht maken 40 jaren lang en God heeft ze voorzien van voedsel en water. Mozes vertrok uit Egypte met een ongeorganiseerde menigte slaven. En met vallen en opstaan werden ze een ontwikkelde geordende samenleving. Allen gebonden door wat de profeet Mozes van God gehoord had en hen als wetten voorschreef. En dat volk moest zich gaan vestigen in een beloofd land bewoond door vijandige volken. De invasie van de Israëlieten In Kanaän zou Jozua afmaken. Hij is slechts één van de twee personen van volwassen leeftijd die het levend afbrachten tijden de tocht van 40 jaren woestijn! Mozes zelf mag er niet in, wegens een fout in zijn beoordeling van Gods goedheid. Deuteronomium 7 willen we u nog meegeven, het verbod van God dat ze enige toenadering zouden zoeken met de volkeren die ze op het punt staan te veroveren. Het ras moet zuiver blijven maar dat zal het niet meer zijn na een Assyrische en Babylonische gevangenschap.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
40
“1 Wanneer de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, en Hij vele volken van voor uw ogen verdreven heeft, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, zeven volken, die groter en machtiger zijn dan u, 2 en wanneer de HEERE, uw God, hen aan u overgegeven heeft en u ze verslaat, dan moet u hen volledig met de ban slaan; u mag geen verbond met hen sluiten en hun niet genadig zijn. 3 U mag geen huwelijksbanden met hen aangaan: uw dochters mag u niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen. 4 Want zij zouden uw zonen van achter Mij laten afwijken, zodat zij andere goden gaan dienen en de toorn van de HEERE tegen u ontbrandt en Hij u al snel wegvaagt. 5 Maar zo moet u met hen doen: hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen omhakken en hun beelden met vuur verbranden. 6 Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is. 7 Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft de HEERE liefde voor u opgevat en u uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken. 8 Maar vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te houden, heeft de HEERE u met sterke hand uitgeleid en heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de farao, de koning van Egypte. 9 Daarom moet u weten dat de HEERE uw God is. Híj is God, de getrouwe God, Die het verbond en de goedertierenheid in acht neemt voor wie Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, tot in duizend generaties. 10 En Hij doet vergelding aan ieder van hen die Hem haten, door hem om te doen komen, hem persoonlijk; Hij zal tegenover wie Hem haat niet aarzelen. Hij zal aan hem vergelding doen, aan hem persoonlijk. 11 En daarom moet u de geboden, verordeningen en bepalingen die ik u heden gebied, in acht nemen door ze te houden. 12 Dan zal het gebeuren, omdat u deze bepalingen zult horen, in acht nemen en houden, dat de HEERE, uw God, voor u het verbond en de goedertierenheid in acht zal nemen die Hij uw vaderen onder ede beloofd heeft.” De landbelofte zal worden vervuld en is vervuld geworden: waarom? Mozes heeft de opdracht van God ontvangen hen naar het land te leiden. Mozes is aangesteld door God om het te doen, hij is ZIJN profeet. God doet er zelf alles aan om dit tot een goed einde te brengen. Van het eerste tot het laatste moment is het God die de touwtjes in handen heeft! Mozes zal alles wat God hem privé zegt ook doorgeven aan het volk, God spreekt in Mozes. We hadden ons voorgenomen om ook wat te zeggen voordat we naar de eigenlijke terugkeer komen na een ballingschap. Maar na Jozua is het volk Israël meerdere malen in Gods ongenade gevallen, alle soorten overtredingen van de Wet van Mozes brachten Hem daartoe. En telkenmale gebruikte God een door Hem aangestelde profeet om ze opnieuw op het rechte spoor te brengen. Dit valt echter buiten onze bedoeling: terugkeer naar het “land van belofte” na ballingschap, of een landbelofte. Hier hebben we opstanden tegen God wijl ze in het land al wonen. We citeren echter wel de https://www.statenvertaling.net/bijbel/richteren.html Waar een lijst staat van de rechters en de verwijzingen uit de Schrift. U kan het dus eenvoudig nagaan.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
41
“Er waren in totaal vijftien richteren, of richters, twaalf mannen en een vrouw. Zij waren een soort verlossers, door god gezonden als het volk weer eens afvallig was geweest en daarvoor gestraft werd met onderdrukking door een ander volk. De richteren waren achtereenvolgens: 1. Othniël, verloste het volk van de Mesopotamiërs (Rich. 3:9). Er volgde 40 jaar rust. 2. Ehud, verloste het volk van de Moabieten (Rich. 3:15). Daarna 80 jaar rust. 3. Samgar, sloeg de Filistijnen (Rich. 3:31). 4. Debora, de enige vrouw in de reeks, een profetesse, versloeg de Kanaänieten (Rich. 4). Hoofdstuk 5 bevat het zgn. Deboralied. 40 jaar rust. 5. Gideon, versloeg de Midianieten (Rich. 6-8) met een groep van driehonderd man: de Gideonsbende. Kreeg de bijnaam Jerubbaäl nadat hij een altaar voor de afgod Baäl vernietigde. 40 jaar rust. 6. Abimelech, 3 jaar richter (Rich. 9), gedood als uitvloeisel van een vervloeking omdat hij bijna al zijn broers had vermoord. 7. Thola, 23 jaar richter (Rich. 10:1). 8. Jaïr, 22 jaar richter (Rich. 10:3). 9. Jeftha, zoon van Gilead en een hoer, daarom verstoten en bendeleider geworden. Het volk van Gilead deed toch een beroep op hem om de Ammonieten te verdrijven (Rich. 11), waarna hij zes jaar richter was. 10. Ebzan, richtte zeven jaar (Rich. 12:8). 11. Elon, richtte tien jaar (Rich. 12:11). 12. Abdon, richtte acht jaar (Rich. 12:13). 13. Simson, de man met de onmetelijke kracht, bestreed de Filistijnen (Rich. 13-16) tegen wie hij na het verraad van zijn Filistijnse vrouw een grote wrok koesterde. Na zijn eerste wraakactie doodden de Filistijnen zijn vrouw, waarop Simson duizend Filistijnen doodde. Hij werd later verliefd op Delila, eveneens een Filistijnse. Aan haar vertelde hij het geheim van zijn kracht, waarop zij zijn haar afknipte en hem tegen betaling overdroeg aan haar landgenoten die hem de ogen uitstaken. In het gevang kwam zijn kracht terug; hij nam wraak door tijdens een feest een tempel in te laten storten waardoor hijzelf en ruim drieduizend Filistijnen omkwamen. Hij was 20 jaar richter. 14. Eli, meer hogepriester dan richter, 40 jaar (1 Sam. 1). 15. Samuël, de laatste richter (gedurende 12 jaar). Hij volgde Eli op als hogepriester en wist de Filistijnen terug te drijven. Zie 1 Samuël. Het volk vroeg om een koning, en op last van God zalfde Samuël Saul tot eerste koning van Israël.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
42
EZRA, van God gezonden, profeet en leider van het volk tijdens de terugkeer uit Babylon. Dit gedeelte en het volgende over Nehemia gaat wat dieper in op iets dat we op die manier kunnen weglaten uit het laatste deel. Er komt geen extra periode van 3 en een half jaar of zeven jaar van zaken die vooral met het Joodse volk te maken hebben en Jeruzalem in het land Israël, de stad op lengtegraad: 35.2137 en breedtegraad: 31.7683. Neen we dienen niet te kijken naar een 1.000 jarige regering om dit te vervullen uit Romeinen 14:17: “17 Want het Koninkrijk van God bestaat niet uit eten en drinken, maar uit gerechtigheid en vrede en blijdschap in de Heilige Geest.” Ook in de “toekomende eeuw” gaat het niet om uiterlijkheden maar om de geestelijke atmosfeer. Vooraf een korte inleiding. We krijgen het beeld in de Bijbel, in het boek Ezra, van enkele koningen van Perzië, waaronder Kores als belangrijkste dat ze geen hoge dunk hadden van afgoden. We lezen in het begin van het boek Ezra 1:2: “2 Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEERE, de God van de hemel, aan mij gegeven, en Hij is het Die mij heeft opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt.” In vers 3 staat er bovendien: “3 Wie er onder u ook maar tot al Zijn volk behoort – zijn God zij met hem – laat hij optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda ligt, en laat hij het huis van de HEERE, de God van Israël, bouwen; Hij is de God Die in Jeruzalem woont.” En de Perzische koning Artaxerxes verklaart veel later: “21 Door mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatbewaarders aan de overzijde van de Eufraat, dat alles zorgvuldig gedaan moet worden wat de priester Ezra, de schriftgeleerde, bedreven in de wet van de God van de hemel, van u vraagt, 23 Al wat voortvloeit uit het bevel van de God van de hemel, moet nauwgezet gedaan worden voor het huis van de God van de hemel, opdat er geen grote toorn zal zijn over het koninkrijk van de koning en zijn zonen.” (Ezra 7:21,23) Onder leiding van de landvoogd Zerubbabel en de hogepriester Jozua keerde een klein deel van het volk terug. Slechts een klein deel en daar kwam ook nog een probleem bij kijken. Ze hadden in werkelijkheid de eerste opdracht om een tempel te bouwen. Maar de groep die teruggekeerde begon eerst voor een eigen huisvesting te zorgen. En zo moest de profeet Haggaï een boodschap van God brengen aan Zerubabel: “2 Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: De tijd is nog niet gekomen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen. 3 Toen kwam het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï: 4 Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?” (Haggaï 1:2-4) Van dan af ging huizenbouw niet voorspoedig, God zegende hen niet. En daarom zond de HERE droogte en misoogst. (Haggaï 1:3-11) Werden ze moedeloos van, eigenlijk niet! Dus de economische omstandigheden waren op die manier ook tegen hen. Daarbij ondervonden ze ook nog tegenwerking van de kant van de Samaritanen. Toen zond YaHWeH twee profeten: Haggaï en Zacharia. Dan lezen we dit: “12 Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel het overblijfsel van het volk, naar de stem van de
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
43
HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE. 13 Daarop sprak Haggaï, de bode van de HEERE, krachtens de boodschap van de HEERE tot het volk: Ik ben met u, spreekt de HEERE. 14 En de HEERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en de geest van heel het overblijfsel van het volk. Toen kwamen zij en begonnen het werk aan het huis van de HEERE van de legermachten, hun God, te doen.” (Haggaï 1:12-14) In die korte uitleg is in feite bijna alles gezegd over Zerubabel, voor ons zijn Ezra en Nehemia de belangrijke figuren in de herbouw van de stad en de tempel. Dus beide in één adem genoemd: stad en tempel. Het is zondermeer duidelijk dat we de bouw van de tempel en van de stad Jeruzalem moeten zetten in de vervulling van wat er gebeurde in de tijd van koning Kores. En niet in de jaren 457, 445 of 444 v. Christus de eerste datum wat Adventisten geloven en de twee andere data die leerlingen van de bedelingen geloven. In de ogen van God is deze man: “een gezalfde koning,” iemand die Gods goedkeuring wegdraagt en is aangesteld door God om een bepaald werk te doen. Jesaja 45:1 HSV is daar duidelijk in: “1 Zo zegt de HEERE tegen Zijn gezalfde, tegen Kores, die Ik vastgrijp bij zijn rechterhand, om de volken vóór hem neer te werpen.” Kores is een gezalfde van God om het herstel van Israël te laten uitvoeren, Jeruzalem te herbouwen, grachten rond de stad te graven met omheiningen/muren en de bouw van de tempel te laten plaatsvinden. Wanneer we Daniel 9:24-27 hier niet, maar ergens anders laten beginnen dan hebben woorden hun echte betekenis verloren. Want we lezen in de Bijbel duidelijk dat:
Jesaja 44:28 HSV: “28 Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.”
2 Kron.36:22,23 SV77: “22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, door de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: 23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is; wie is onder u van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.”
Ezra1:1-5 SV77: “In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis van de HEERE, de God
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
44
van Israël; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats bevoordelen met zilver, en met goud, en met have, en met beesten; benevens een vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een ieder, wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem woont.” Blijf even staan bij dat vers 5: “5 Toen stonden de familiehoofden van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten op, allen bij wie God de geest had opgewekt om op te trekken om het huis van de HEERE te bouwen, Die in Jeruzalem woont.” In de NBG-vertaling van 1951, zijn er 19 vindplaatsen in 18 verzen voor het begrip “BEVEL” in de boeken Ezra en Nehemia. Waarschijnlijk ook in de HSV maar die hebben we niet opgeteld! De teksten die niets te maken hebben met de bouw van de stad Jeruzalem, de tempel in de stad en de muur ter bescherming geven we niet weer, maar hier is de rest onderverdeeld in twee zaken. Enkele ervan hebben betrekking op de buren van de teruggekeerde Joden uit de Babylonische gevangenschap. Ze willen een verbod uitvaardigen tegen de bouw van de stad en de tempel. Dit zijn er enkele van in de HSV. Teksten van tegenstanders: Ezra 4:19: “Er is een bevel door mij uitgevaardigd. Men heeft het onderzocht en gevonden dat deze stad zich van oudsher tegen koningen heeft verzet en dat er in haar opstand en oproer is ontketend.”
Ezra 4:21: “21 Welnu, geef bevel deze mannen op te laten houden, zodat die stad niet herbouwd wordt, totdat door mij daartoe het bevel wordt gegeven.”
Ezra 5:3: “In die tijd kwam Tattenai, landvoogd van het gebied aan deze zijde van de Eufraat, met Sthar-Boznai en hun ambtgenoten naar hem toe. Ze zeiden tegen hen als volgt: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te herbouwen en deze muur te voltooien?”
Ezra 5:9: “Toen hebben wij aan deze oudsten gevraagd en hun als volgt gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te herbouwen en deze muur te voltooien?”
Teksten van de bouwers van stad en tempel: Men onderzoekt later in de Koninklijke archieven of Kores (of een andere koning) het bevel heeft gegeven tot het herbouwen van Jeruzalem als stad en er een tempel in op te richten. Dat blijkt waar te zijn, die documenten bestaan. Zodat er geen enkele reden is om de mensen die aan het bouwen zijn in Jeruzalem ook maar iets te verbieden. Er zijn zelfs bevestigingen bij dat het originele bevel van Kores afkomstig is. We citeren deze teksten die betrekking hebben op de stad,
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
45
de tempel en de muren rond de stad, dus de burgerlijke (huizen en muren) en religieuze (tempel en priesterschap) zaken die hersteld werden. Ook in de HSV.
Ezra 5:13: “Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Babel, heeft koning Kores bevel gegeven dit huis van God weer op te bouwen.”
Ezra 5:17: “Welnu, als het de koning goeddunkt, laat er dan gezocht worden in het schathuis van de koning daar in Babel, of er een bevel door koning Kores gegeven is om dit huis van God in Jeruzalem te herbouwen, en laat men de wil van de koning hierover naar ons toezenden.”
Ezra 6:3: “In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores een bevel: Het huis van God in Jeruzalem, laat dat huis weer opgebouwd worden op de plaats waar men offers brengt. De fundamenten ervan moeten gelijk blijven, zijn hoogte zestig el en zijn breedte zestig el.”
Ezra 6:8: “Ook wordt door mij bevel gegeven wat u moet doen voor de oudsten van deze Joden, om dit huis van God te herbouwen. Uit het bezit van de koning, uit de belasting aan de overzijde van de Eufraat, moeten de onkosten aan deze mannen zorgvuldig en zonder ophouden vergoed worden.”
Ezra 6:11: “Ook wordt door mij bevel gegeven dat van iedereen die dit bevel overtreedt een balk uit zijn huis zal worden uitgerukt, die zal worden opgericht; daaraan zal hij worden opgehangen. Zijn huis zal hierom tot een mesthoop gemaakt worden.”
Ezra 6:12: “Moge God, Die Zijn Naam daar heeft doen wonen, elke koning en elk volk omverwerpen die zijn hand uitstrekt om mijn bevel te overtreden door dit huis van God in Jeruzalem te schaden. Ik, Darius, heb het bevel gegeven, laat het zorgvuldig uitgevoerd worden.”
Ezra 6:14: “En de oudsten van de Joden bouwden en maakten goede vorderingen onder de profetie van Haggaï, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo. Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël en overeenkomstig het bevel van Kores en Darius en Arthahsasta, de koning van Perzië.”
Ezra 7:13: “Door mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatbewaarders aan de overzijde van de Eufraat, dat alles zorgvuldig gedaan moet worden wat de priester Ezra, de schriftgeleerde, bedreven in de wet van de God van de hemel, van u vraagt.”
Ezra 7:21: “Door mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatbewaarders aan de overzijde van de Eufraat, dat alles zorgvuldig gedaan moet
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
46
worden wat de priester Ezra, de schriftgeleerde, bedreven in de wet van de God van de hemel, van u vraagt.”
Nehemia 13:9 NBG: “Op mijn BEVEL reinigde men de vertrekken, en ik bracht het gerei van het huis Gods, het spijsoffer en de wierook daarin terug.” In de HSV: “Ik zei [= bevel] dat ze de kamers moesten reinigen, en ik liet de voorwerpen van het huis van God daar terugbrengen, met het graanoffer en de wierook.”
Nehemia 13:19: “Zodra het dan in de poorten van Jeruzalem donker werd, vóór de sabbat, sloot men op mijn BEVEL de deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de poorten op, – er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.” In de HSV: “Het gebeurde, toen de poorten van Jeruzalem hun schaduwen afwierpen, vóór de sabbat, dat ik zei [= bevel] dat de deuren gesloten moesten worden, en ik zei dat zij ze niet mochten openen tot na de sabbat. Ik plaatste een aantal van mijn knechten bij de poorten, zodat er geen last zou binnenkomen op de sabbatdag.”
We moeten voor we verder gaan wat zeggen over de kritiek van dezen die geloven in het jaar 457 (456) v. Chr. als de start van de 70 weken contra de dispensatieleer. Dat heeft te maken met de opmerkingen van Ezra over zijn opdracht die hij door de koning heeft ontvangen. Nu geeft zijn commentaar opgenomen in Ezra 9:9 duidelijk aan dat hij begreep dat in zijn opdracht ook de wederopbouw van de stadsmuur van Jeruzalem inbegrepen was. Ezra 9:9 NBG zegt: “want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzië, dat zij ons verademing gaven om het huis van onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een omtuining gaven in Juda en in Jeruzalem.” De Willibrord vertaling zegt nog duidelijker: “Want slaven zijn wij, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten, maar Hij heeft ons genade laten vinden bij de koningen van Perzië. Zij hebben ons steun gegeven om het huis van onze God weer op te bouwen EN uit de puinhopen te laten herrijzen en onze woonplaatsen in Juda en Jeruzalem te ommuren.” Ezra geeft hier de eigen interpretatie van zijn opdracht door koning Artaxerxes gegeven. Daaruit blijkt dat hij wist dat het meer dan alleen met de tempel te maken had. Hij noemt niet slechts het herstel van de Tempel, maar ook de wederopbouw van de muur rond de heilige stad Jeruzalem en zelfs bakens rond het landsgebied. Als de dispensationalisten het decreet van Artaxerxes uit 457 v. Chr. niet aannemen als met betrekking de bouw van de muren is zondermeer wat Ezra 9:9 leert ons als onjuiste informatie doorgegeven. De Bijbel zou dan verkeerde informatie bevatten, of zeggen we het dan maar gewoon: leugens vertellen. Als dispensationalisten 445/444 v. Chr. als uitgangspunt gebruiken en als start nemen om terug te keren naar Jeruzalem en de muren van de stad te herbouwen dat is gewoon geen rekening gehouden met Ezra 9:9. Wat volgt is een lijst van uit een oud document, dus de NBG. Teksten over bouwen en herstellen. “Herstellen”, 1 vindplaats in 1 vers Ezra 9:9: “want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzië, dat zij ons verademing gaven om het huis
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
47
van onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een omtuining gaven in Juda en in Jeruzalem.” ^^^^^^^^ “Herbouwen”, 8 vindplaatsen in 8 verzen Ezra 4:12: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te HERBOUWEN; zij voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.” Ezra 5:11: “Zij hebben ons nu het volgende antwoord gegeven: Wij zijn dienaren van de God van hemel en aarde en wij HERBOUWEN het huis dat vele jaren geleden gebouwd werd; een groot koning van Israël heeft het gebouwd en voltooid.” Ezra 5:13: “Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Babel, gaf koning Kores bevel dit huis Gods te HERBOUWEN.” Nehemia 2:5: “En ik zeide tot de koning: Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn, om haar te HERBOUWEN.” Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem HERBOUWEN, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 4:1: “Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de muur aan het HERBOUWEN waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij bespotte de Joden.” Nehemia 4:5: “Bedek hun ongerechtigheden niet en laat hun zonde niet uitgewist worden voor uw aangezicht, omdat zij krenkend zijn opgetreden tegen hen die HERBOUWEN.” Nehemia 6:6: “Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in opstand te komen; daarom zijt gij bezig de muur te HERBOUWEN, en gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.” ^^^^^^^^ “Bouwen”, 14 vindplaatsen in 14 verzen Ezra 1:2: “Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te BOUWEN in Jeruzalem, in Juda.” Ezra 1:5: “Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had gewekt om op te trekken teneinde het huis van de HERE, die in Jeruzalem woont, te BOUWEN.” Ezra 4:2: “kwamen zij tot Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: Laat ons met u BOUWEN, want wij zoeken uw God evengoed als gij; Hem toch brengen ook wij offers sinds de dagen van Esarhaddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen optrekken.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
48
Ezra 4:3: “Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël zeiden tot hen: Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor onze God bouwt, want wij alleen willen voor de HERE, de God van Israël, BOUWEN, zoals koning Kores, de koning van Perzië, ons geboden heeft.” Ezra 4:4: “Toen ontmoedigde de bevolking des lands het volk van Juda en schrikte hen af van het BOUWEN.” Ezra 5:2: “Toen maakten Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jesua, de zoon van Josadak, zich op en begonnen te BOUWEN aan het huis van God, die in Jeruzalem woont; en de profeten Gods stonden hun met hun hulp terzijde.” Ezra 5:3: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te BOUWEN en deze muur te voltooien?” Ezra 5:4: “Daarna zeiden zij aldus tot hen: Wat zijn de namen van de mannen die dit gebouw BOUWEN?” Ezra 5:9: “Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te BOUWEN en deze muur te voltooien?” Ezra 6:7: “laat de arbeid aan dat huis Gods toe; de stadhouder der Judeeërs en hun oudsten mogen dat huis Gods op zijn plaats BOUWEN.” Nehemia 2:20: “Maar ik diende hen van antwoord en zeide tot hen: De God des hemels, Hij zal het ons doen gelukken, en wij, zijn knechten, zullen ons gereedmaken en BOUWEN; gij echter hebt deel noch recht noch gedachtenis in Jeruzalem.” Nehemia 4:3: “De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al BOUWEN zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen.” Nehemia 4:10: “Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel; wij zijn niet in staat de muur te BOUWEN.” Nehemia 4:18: “de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl zij aan het BOUWEN waren. De hoornblazer stond naast mij.” ^^^^^^^^ “Muur” (enkelvoud) 32 vindplaatsen in 29 verzen Ezra 5:3: “In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze MUUR te voltooien?” Ezra 5:9: “Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en deze MUUR te voltooien?” Nehemia 1:3: “Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de MUUR van Jeruzalem is afgebroken, en zijn poorten zijn met vuur verbrand.” Nehemia 2:8: “ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de MUUR van de
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
49
stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.” Nehemia 2:15: “Daarom klom ik in de nacht door het dal naar boven, en stelde een onderzoek in naar de MUUR. Daarop ging ik weer door de Dalpoort en zo keerde ik terug.” Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de MUUR van Jeruzalem herbouwen, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 3:8: “Daarnaast was bezig Uzziël, de zoon van Charhaja, een van de goudsmeden. Daarnaast was bezig Chananja, een zalfbereider; en zij behoefden aan Jeruzalem bij de brede MUUR niets te doen.” Nehemia 3:13: “De Dalpoort herstelden Chanun en de inwoners van Zanoach; zij herbouwden haar en brachten de deuren, sluitbalken en grendels aan; bovendien (herbouwden zij) duizend el van de MUUR tot aan de Aspoort.” Nehemia 3:15: “De Bronpoort herstelde Sallum, de zoon van Kolchoze, de overste van het district Mispa; hij herbouwde haar en voorzag haar van een dak en bracht de deuren, sluitbalken en grendels aan; bovendien (herbouwde hij) de MUUR van de waterleidingvijver bij de tuin van de koning, tot aan de trappen die afdalen van de stad Davids.” Nehemia 3:27: “Verderop herstelden de Tekoïeten een volgend stuk van bij de grote uitspringende toren tot aan de MUUR van de Ofel.” Nehemia 4:1: “Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de MUUR aan het herbouwen waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij bespotte de Joden.” Nehemia 4:3: “De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al bouwen zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen MUUR opspringt, doet hij hem afbrokkelen.” Nehemia 4:6: “Maar wij herbouwden de MUUR, en de gehele MUUR werd tot zijn halve hoogte voltooid, want het volk had lust om te werken.” Nehemia 4:10: “Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel; wij zijn niet in staat de MUUR te bouwen.” Nehemia 4:13: “liet ik, op de laagst gelegen gedeelten van het terrein achter de MUUR, het volk zich, naar hun geslachten geordend, opstellen met hun zwaarden, speren en bogen.” Nehemia 4:15: “Toen nu onze vijanden gehoord hadden, dat wij op de hoogte gekomen waren en dat God hun plan verijdeld had, konden wij allen terugkeren naar de MUUR, ieder tot zijn werk.” Nehemia 4:17: “dat aan de MUUR bouwde. De lastdragers verrichtten hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden.” Nehemia 4:19: “En ik zeide tot de edelen, de leiders en het overige volk: Het werk is groot en uitgebreid en wij zijn langs de MUUR verspreid, ver van elkander.” Nehemia 5:16: “Ook het werk aan deze MUUR nam ik zelf ter hand, zonder enig veld in eigendom te verwerven; en al mijn knechten waren daar bij het werk bijeen.” Nehemia 6:1: “Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van onze vijanden vernamen, dat ik de MUUR herbouwd had en dat daarin geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen deuren in de poorten aangebracht had.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
50
Nehemia 6:6: “Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in opstand te komen; daarom zijt gij bezig de MUUR te herbouwen, en gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.” Nehemia 6:15: “De MUUR nu was voltooid op de vijfentwintigste Elul, in tweeënvijftig dagen.” Nehemia 7:1: “Toen dan de MUUR herbouwd was, bracht ik de deuren aan, en werden de poortwachters, de zangers en de Levieten aangesteld.” Nehemia 12:27: “Bij de inwijding van Jeruzalems MUUR riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers. Nehemia 12:30: “En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de MUUR.” Nehemia 12:31: “Toen liet ik de oversten van Juda de MUUR beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de MUUR in de richting van de Aspoort.” Nehemia 12:37: “Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover zich, de treden van de stad Davids, waar de MUUR omhoog gaat, langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in het oosten.” Nehemia 12:38: “Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over de MUUR langs de Bakoventoren tot aan de brede MUUR.” Nehemia 13:21: “En ik waarschuwde hen en zeide tot hen: Waarom overnacht gij vóór de MUUR? Indien gij dat nog eens doet, zal ik de hand aan u slaan. Van die tijd af kwamen zij niet meer op de sabbat.” ^^^^^^^^ “Muren”, meervoud 5 vindplaatsen in 5 verzen Ezra 4:12: “Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeeërs, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw der MUREN en graven de fundamenten uit.” Ezra 4:13: “Nu zij het de koning bekend, dat, als deze stad herbouwd is en de MUREN voltooid zijn, men geen belasting, cijns of tol meer zal betalen, zodat zij ten slotte de koningen schade zal berokkenen.” Ezra 4:16: “Wij doen de koning weten, dat, als deze stad herbouwd is en de MUREN voltooid zijn, gij daardoor het gebied over de Rivier niet zult kunnen behouden.” Nehemia 2:13: “Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in naar de MUREN van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn poorten, die door vuur verteerd waren.” Nehemia 4:7: “Maar toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling van de MUREN van Jeruzalem vorderde, dat de bressen zich begonnen te sluiten, ontstaken zij in hevige woede.” ^^^^^^^^
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
51
“Poorten” 13 vindplaatsen in 12 verzen Nehemia 1:3: “Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en zijn POORTEN zijn met vuur verbrand.” Nehemia 2:3: “en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven mijner vaderen zijn, verwoest is en haar POORTEN door vuur verteerd zijn?” Nehemia 2:8: “ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de POORTEN van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.” Nehemia 2:13: “Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in naar de muren van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn POORTEN, die door vuur verteerd waren.” Nehemia 2:17: “Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn POORTEN met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem herbouwen, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.” Nehemia 6:1: “Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van onze vijanden vernamen, dat ik de muur herbouwd had en dat daarin geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen deuren in de POORTEN aangebracht had.” Nehemia 7:3: “en ik zeide tot hen: De POORTEN van Jeruzalem mogen niet geopend worden, voordat de zon heet wordt; en, terwijl men op zijn post staat, moet men de deuren sluiten, en gij moet ze grendelen. En gij zult wachtposten opstellen van de inwoners van Jeruzalem, ieder op zijn post, ieder tegenover zijn huis.” Nehemia 11:19: “En de poortwachters: Akkub, Talmon en hun broeders, die de wacht hielden in de POORTEN: honderd tweeënzeventig.” Nehemia 12:25: “Mattanja, Bakbukja en Obadja. Poortwachters waren Mesullam, Talmon en Akkub, die de wacht hielden bij de voorraadkamers der POORTEN.” Nehemia 12:30: “En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de POORTEN en de muur.” Nehemia 13:19: “Zodra het dan in de POORTEN van Jeruzalem donker werd, vóór de sabbat, sloot men op mijn bevel de deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de POORTEN op, – er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.” Nehemia 13:22: “Ook beval ik de Levieten, dat zij zich zouden reinigen en de POORTEN zouden komen bewaken, om de sabbatdag te heiligen. Gedenk mij ook hierom, mijn God, en ontferm U over mij naar uw grote goedertierenheid.” ^^^^^^^^ “Poort”, twee vindplaatsen in twee verzen
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
52
Nehemia 3:6: “De Oude POORT herstelden Jojada, de zoon van Paseach, en Mesullam, de zoon van Besodja. Zij voorzagen haar van een zoldering en brachten de deuren, sluitbalken en grendels aan.” Nehemia 12:39: “langs de Efraïm POORT, de Oude POORT en de VisPOORT, en langs de Chananeltoren en de Mea toren tot de Schaaps POORT; zij bleven staan bij de Gevangen POORT.” We hebben zoveel nadruk gelegd op de bouw van de muren rond de stad omdat in de bedelingen men ervan uitgaat dat de profetie over de 70 jaarweken in Daniël 9 moet beginnen met Nehemia. Dat is een leugenachtig argument. Men heeft het nodig om enkele zaken vast te pinnen aan het boek Openbaring en een splitsing van de 70ste week te leren. Dat is allemaal niet nodig en spreekt de profetie van Jesaja tegen: Kores is diegenen die opdracht gaf tot de bouw van de stad Jeruzalem en de muren errond. En het is ook zo geschied! Er zijn weinig heidenen te noemen die door God op zo een manier persoonlijk zijn aangesproken. Jesaja 44:24-28 HSV: “24 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, Uw Formeerder van de moederschoot af: Ik ben de HEERE, Die alles doet: Die de hemel uitspant, Ik alleen, Die de aarde uitspreidt door Mijzelf; 25 Die de tekenen van hen die leugens verzinnen verbreekt, Die de waarzeggers waanzinnig maakt; Die de wijzen doet terugdeinzen, Die hun kennis tot dwaasheid maakt; 26 Die het woord van Zijn knecht gestand doet, en de raad van Zijn boden volbrengt; Die tegen Jeruzalem zegt: U zult bewoond worden, en tegen de steden van Juda: U zult herbouwd worden, en: Ik doe hun puinhopen herrijzen; 27 Die tegen de diepte zegt: Word droog, uw rivieren zal Ik doen opdrogen; 28 Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.” Jesaj a Ík heb Kores doen opstaan in gerechtigheid, 45:13 13 en al zijn wegen zal Ik rechtmaken. Híj zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn ballingen vrijlaten, zonder betaling en zonder geschenk, zegt de HEERE van de legermachten. 2 Kron. 36:22 In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de HEERE de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de HEERE, dat Hij bij monde van Jeremia gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte:
Israëls landbelofte heeft voorwaarden Ezra 1:1
Jes. 44:28
53
In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de HEERE de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de HEERE, dat Hij bij monde van Jeremia gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte: Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.
Jesaja 45:13 NBG: “Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik effen maken; hij is het, die mijn stad herbouwen zal en mijn ballingen vrijlaten, zonder koopprijs en zonder geschenk, zegt de HERE der heerscharen” (NBG). En zo staat het in de Willibrord van 1995: “Ik heb hem laten opstaan voor de overwinning en al zijn wegen maak Ik vlak; hij is het die mijn stad zal herbouwen en mijn verbannenen zal laten gaan, zonder betaling en niet voor loon’, zegt de HEER van de machten.” DE ENIGE MENSELIJKE BOUWER VAN DE STAD IS KORES, allen die dat werk uitvoeren doen het onder zijn bevel. Een bevel op last van God die de eigenlijke bouwer is. Maar niet Ezra is de bouwer en niet Nehemia is de bouwer, dat zijn de werklieden in dienst van God en Kores. We lezen over de vervulling van deze profetie in Jesaja in Ezra 1:1-5 SV77: “In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit de mond van Jeremía, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis van de HEERE, de God van Israël; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats bevoordelen met zilver, en met goud, en met have, en met beesten; BENEVENS EEN VRIJWILLIGE GAVE, VOOR HET HUIS GODS, Die te Jeruzalem woont. Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een ieder, wiens geest God verwekte, DAT ZIJ OPTROKKEN OM TE BOUWEN HET HUIS DES HEEREN, DIE TE JERUZALEM WOONT.”
We beweren dat de start van de 70 jaarweken bij Kores moet liggen. De critici van onze visie zeggen dat er slechts het bevel is de tempel te bouwen en een terugkeer van mensen. Dat is een spijker op laag water zoeken, want als het zo is dan moeten we ook leren dat er géén herstel is van de tempeldienst. Dat er ook dan moet geleerd worden: dat de mensen niet in Jeruzalem mogen wonen, want ook dat zit niet in dat bevel. Of dat geen onzin zou zijn! Nehemia, dan zijn we jaren na Ezra, is een relatief hoge ambtenaar aan het hof van de monarch en we veronderstellen dat hij op de hoogte was van de terugkeer, 13 jaar tevoren onder Ezra. Nehemia is aangeslagen door het
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
54
recente nieuws dat de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten met vuur zijn verbrand. Deze opmerking is ongerijmd indien Nehemia tegenover de koning zou verwijzen naar een gebeurtenis uit de tijd van DARIUS méér dan anderhalve eeuw voordien. U moet dat recente nieuws verstaan in wat er voorafging. Toen de Babyloniërs de stad veroverden gebeurde dit met de tempel, de muren en de poorten van de stad: de tempel geplunderd en daarna verbrand tot op de grond, de muren rond de stad omvergehaald waardoor ook de 9 of 12 poorten er niet meer waren. En de poorten gezien ze uit hout waren waarschijnlijk totaal weggebrand, maar dat zegt het verhaal niet meer. 2 Kronieken 36:19: “19 Zij verbrandden het huis van God, en braken de muur van Jeruzalem af. Ook alle paleizen van Jeruzalem verbrandden zij met vuur, zodat alle kostbare voorwerpen ervan te gronde werden gericht.” 2 Koningen 25:9;10: “9 Hij verbrandde het huis van de HEERE, het huis van de koning en alle huizen van Jeruzalem. Ja, alle huizen van de aanzienlijken verbrandde hij met vuur. 10 Het hele leger van de Chaldeeën dat de bevelhebber van de lijfwacht bij zich had, brak de muren rondom Jeruzalem af.” Zoveel jaren later nadat Kores bevel gaf stad en tempel te herbouwen ligt nadat Erza er een geruime tijd was, alles terug in droeve toestand. Als u me zegt dat Kores de voorstelling is van de totaliteit van het herstel over een zo lange periode van 537 v. Christus tot 445 v. Christus, dan kunnen we met zo een uitspraak leven. Want alles begon MET HET BEVEL VAN KORES. God liegt toch niet in Jesaja 44 en 45. Dat wil zeggen dat kort na Ezra en het verhaal dat Nehemia hoort: er een oorlog is geweest met verwoestingen. De Bijbel beschrijft het niet maar Nehemia heeft het over recente nieuwsberichten van verval. Dat is 537 (Kores) – 445 (Nehemia) = 92 jaar later en dat is niet van korte duur. Dat is 457 (Ezra) tot 445 (Nehemia) = 13 jaar later, dat klopt veel aannemelijker. Dit is het verontrustende nieuws dat Nehemia hoorde volgens Nehemia 1:3: “3 Zij zeiden tegen mij: De overgeblevenen, die uit de gevangenschap daar in het gewest zijn overgebleven, verkeren in grote ellende en in smaad. In de muur van Jeruzalem zijn bressen geslagen en zijn poorten zijn met vuur verbrand.” Dat klopt niet met de val van Jeruzalem in 587/586 voor Christus. Men heeft muren en poorten gebouwd na het bevel van Kores en ook nog een tempel. Luister naar de verhalen van de geschiedenis uit de Bijbel: zoek er geen andere aan toe te voegen. Ds. H. H. Grosheide schreef in een brochure over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957, blz.30: “B. Het eerste edict (Ezra 1 :2-4). Het edict spreekt in bevelende vorm. Op andere wijze konden Oosterse heersers niet spreken. Maar natuurlijk gaat het om “vergunning, “verlof” tot terugkeer en tempelbouw. Dat blijkt uit heel het verband, zie m.n. vs 5. In Sept. en L., (Septuaginta en Latijnse GB) wordt het in vs 3 zelfs uitdrukkelijk gezegd, maar dat zal wel een verduidelijkende aanvulling zijn. (…) 2. Het doel van deze terugkeer is vooral de herbouw van de tempel. Door de Joden tot deze herbouw toestemming te geven wil Cyrus ze gunstig voor zich stemmen, ze zeer loyale onderdanen van zijn rijk maken.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
55
Ja, dat was een lange omzwerving om tot het besluit te komen dat Ezra een profeet is die God heeft uitverkoren. Met een opdracht naar Jeruzalem gestuurd om er als priester-leraar het volk één en ander bij te brengen. WIE KWAM TERUG UIT BALLINGSCHAP? IN HET KORT: PERSONEN UIT DE 12 STAMMEN! Ook dit kaarten we nu aan omdat het ook niet meer nodig is te bewijzen dat recent, de laatste honderd jaar er van alle soorten joden uit de 12 stammen naar Israël gegaan zijn. Er zijn vanaf het bevel van Kores mensen uit alle 12 stammen opnieuw naar het beloofde land gegaan. Hun terugkeer is al vervuld zoek naar niets anders dat er nog zou ontbreken! Laten we vooraf als eerste punt, wat ingaan op de geschiedenis van de 10 stammen, de 2 stammen en dat aparte “koninkrijk” waaruit ze kwamen, van David en Salomo, Gods theocratie op aarde. Rond het jaar 975 v. Chr. scheurde tien stammen zich af van de twaalf stammen. Het ging samen met het oprichten van een apart koninkrijk waar de eerste koning Jerobeam werd. Wat erop volgt is geen fraai verhaal: zelfs na een lange lijst van profeten die predikten tegen deze anarchie en de geloofsafval van deze 10 stammen viel het rijk in handen van de Assyriërs. De vele waarschuwingen en oordelen hebben niet geholpen. Deze afvalligen tot God te brengen, daar hebben velen profeten het voor gedaan en grotendeels zonder groot succes. Hun hoofdstad Samaria werd verwoest en een groot deel van de bevolking werd als slaven weggevoerd. Ze werden gedwongen te wonen in: “… liet hen wonen in Halah en in Habor, aan de rivier Gozan en in de steden van Medië.” (2 Kon.17:6 en ook 1 Kron.5:26). We geven aandacht aan drie punten die van belang zijn in wat volgt: 1° Na de scheuring bestond het koninkrijk van Juda uit de stammen Juda en Benjamin, en de Levieten die trouw waren gebleven aan het huis van David, zodat het godsdienstige centrum in Jeruzalem bleef. Een gedeelte van de Levieten die in de noordelijke delen van het land woonden, verhuisden naar de streken rond Jeruzalem. We lezen het in 2 Kronieken 11:5,13,14 HSV: “5 Rehabeam woonde in Jeruzalem, en hij bouwde verschillende steden in Juda om tot versterkte steden. (...) 13 Verder voegden de priesters en de Levieten, die in heel Israël waren, zich vanuit heel hun gebied bij hem. 14 Want de Levieten verlieten hun weidegronden en hun bezit, en gingen naar Juda en naar Jeruzalem, omdat Jerobeam en zijn zonen hen uit de priesterdienst voor de HEERE verstoten hadden.” Dat is iets als een plaaster op een houten been zoals hier toen men navraag deed naar priesters om in Samaria “hun god“ nog te dienen. 2 Koningen 17:27: “Toen gebood de koning van Assyrië: Breng een van de priesters die u daarvandaan weggevoerd hebt, daarnaartoe om er te gaan wonen, zodat hij hun de wijze kan leren waarop de God van het land gediend moet worden.” Het waren gewoon afvallige priesters van Jeruzalem die men had laten overkomen van Assyrië.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
56
Priester zijn van de cultus van YaHWeH was gebonden aan afstamming van Levi, maar onder de heidenen ging dat gemakkelijk en wel als volgt: “U hebt de priesters van de HEER verdreven, de zonen van Aäron en de Levieten, en u hebt priesters over u aangesteld zoals de andere volken overal doen: als iemand met een stier en zeven rammen komt om tot priester gewijd te worden, kan hij priester worden van wat geen goden zijn.” – 2 Kron.13:9 Willibrord 2° Behalve Juda, Benjamin en Levi waren er ook individuen uit het tienstammenrijk, die trouw bleven aan de Heer en aan Jeruzalem als plaats voor aanbidding. We lezen dat nogal vlug na de opstand er “na hen” (de Levieten uit 2 Kronieken 11:14): “De priesters en Levieten werden gevolgd door velen uit alle stammen van Israël, die vastbesloten waren de HEER, de God van Israël, te blijven vereren, en die naar Jeruzalem kwamen om offers op te dragen voor de HEER, de God van hun voorouders. Ze versterkten het koninkrijk van Juda en waren drie jaar lang een steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo, want drie jaar lang bewandelden zij de weg van David en Salomo.” (2 Kron.11:16,17 Willibrord) Tijdens de periode van het bestaan van het rijk van de twee stammen – tot hun gevangenschap door de Babyloniërs - hebben gelovige Israëlieten uit de tien stammen zich afgescheiden en zich daarop aangesloten bij “Juda.” In de perioden van nationale opleving van het zuidelijke koninkrijk en tijdens de regeringen van koningen die de Heer vreesden zochten ze zich opnieuw als gelovigen te identificeren (zie 2 Kron.15:9-15). 3° We lezen dat: “de koning van Assur Samaria innam en Israël (= de 10 stammen) in ballingschap voerde naar Assur.” Maar hij heeft niet het gehele volk met zich meegevoerd. Zeer waarschijnlijk de notabelen en meer invloedrijke personen. Het is bijna zeker dat velen in het land achterbleven hoewel we er geen echt Bijbels bewijs voor hebben. We mogen dat veronderstellen omdat later in het geval van de omverwerping van het zuidelijk twee-stammenrijk door de Babyloniërs ook slechts een deel is weggevoerd. We lezen in 2 Kon.25:12 SV77 het volgende: “Maar van de armsten des lands liet de overste der lijfwachten enigen over tot wijngaardeniers en tot akkerlieden.” Er zijn bovendien aanduidingen voor het eerste, omdat tijdens de regering van koning Josia – dat is wel 100 jaar na de val van Samaria - een gedeelte van de stammen Manasse en Efraïm en “een overblijfsel vanuit geheel Israël” die nog in het land waren bijdragen leverden voor de wederopbouw van de Tempel. Dat was tijdens een inzameling gedaan door de Levieten. Ook vierden zij het Pascha mee tijdens het 18e jaar van de regering van de jonge koning: “Sinds de dagen van de profeet Samuël was Pasen in Israël nog nooit zo gevierd; geen van de koningen van Israël had Pasen gevierd zoals koning Josia het vierde met de priesters en Levieten, met alle aanwezigen van Juda EN ISRAËL en de inwoners van Jeruzalem.” - 2 Kron.35:18 Willibrord. Maar ook het zuidelijk koninkrijk van 'Juda' komt het punt te bereiken dat er, vanwege hun afgoderij en geloofsafval, geen herstel meer mogelijk is. In 2 Kron.36:16 Willibrord is het beschreven: “Maar ze overlaadden de gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de wind, en spotten met de profeten, zodat de toorn van de HEER wel onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk.” Het zuidelijk koninkrijk en Jeruzalem worden uiteindelijk door Nebukadnezar ingenomen, ongeveer 130 jaar na de verovering van Samaria door de Assyriërs. Het grote Assyrische Rijk is dan al opgevolgd door het Babylonische Rijk. De landen waar Nebukadnezar over regeerde waren
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
57
ongeveer dezelfde als waarover Salmanezer en Sargon tijdens het Assyrische Rijk regeerden. Er was een iets uitgebreider territorium. Kores en Darius l worden zonder onderscheid aangeduid met de titels, “Koning van Perzië” (Ezra 4:5), “Koning van Babel” (Ezra 5:13) en “Koning van Assur” (Ezra 6:22). Tweede belangrijk punt in deze zaak: de stammen waren in de ballingschap weer bij elkaar. Waar de exacte verblijfplaats van de ballingen uit het twee stammenrijk was wordt niet genoemd in de Bijbel. De Schrift geeft wel duidelijk aan dat er drie verschillende groepen van ballingen door Nebukadnezar worden meegenomen “naar Babel.” De eerste groep tijdens de regering van Jojakim in 606 v. Chr., de tweede tijdens de regering van Joachin in 599 voor Christus. De derde groep, die ook de grootste is, bij de uiteindelijke omverwerping van Jeruzalem in de regering van koning Zedekia in 588 v. Chr. (zie 2 Kon.24 en 25 / Dan.1). Ezechiël was één van de 10.000 ballingen, die door Nebukadnezar samen met Joachin was meegenomen en die leefde in ballingschap bij de rivier Chabor in Gozan. Meer dan een eeuw voordien werden daar al, door de Assyriërs, ballingen van de tien stammen gebracht. Met al die perikelen in de beide koninkrijken kwam er een einde aan de verdeeldheid en rivaliteit tussen ‘Juda’ en ‘Israël.’ Toen, in die dagen, waren geen van beide nog belangrijk, maar een speelbal van de groten: Egypte, Assyrië en Babylon. In die dagen was er wel hoop, iets waar velen naar uitkeken: het door profeten beloofde nationale herstel. Amos, Hosea, Joël, en enkele andere profeten tot aan de val van Samaria hadden dat beeld in hun vaandel. Dat beeld van opnieuw hersteld te worden bevorderde ook in grote mate de eenheid onder het volk. Althans voor dezen die zich ondertussen niet totaal geassimileerd hadden met de heidenen rondom hen. Later horen we van Daniël, Jeremia en Ezechiël - de profeten uit de Babylonische ballingschap - die gezamenlijke hoop van de leden van de twee koninkrijken beschrijven en bezingen. Het mooiste voorbeeld hiervan staat in Ezechiël 37:15-28. Bekijken we eens in het kort het verhaal van dezen die uit de ballingschap komen om de tempel te herbouwen en de profetie van Jesaja 44 en 45 in vervulling te laten gaan. Het volk dat op dat moment in de omgeving van Jeruzalem woont, zijn grotendeels Samaritanen, dus met gedeeltelijke Israëlische wortels. Ze trachten het herstel van Israël te verhinderen op drie manieren; 1°) Ze willen meebouwen en op die manier iets van de eer opstrijken Ezra 4:2,3 (2 Kon.17:25-41 geeft aan dat ze geen echte aanbidders van YaHWeH zijn.) 2°) Ontmoedigen de Israëlieten te bouwen Ezra 4:4. 3°) De Perzische koningen worden overstelpt met leugenachtige taal Ezra 4:5,6. De bouw van de muur zien ze als een bedreiging tegenover Perzië Ezra 4:12. We leren ook uit deze zaak: dat er geen totale leegloop was in Israël, alleen het gebied van Juda had te maken met de straf van het 70tig jarig verwoest liggen van het land, letterlijk en figuurlijk. Een derde belangrijk punt: er was een gezamenlijke terugkeer naar het land van alle stammen.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
58
In de zesde en vijfde eeuw voor Christus zijn meerdere bannelingen teruggekeerd naar het land van de hoop. In het jaar 538 v. Chr. had Kores, de koning van Perzië, Babylon veroverd. De eerste groep ballingen die in het jaar 606 v. Chr. door Nebukadnezar naar Babylon waren weggevoerd, waren er ondertussen ongeveer 70 jaren. Profetisch stond er wat te gebeuren. We lezen in Ezra 1:1-3 HSV: “1 In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de HEERE de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de HEERE, dat Hij bij monde van Jeremia gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte: 2 Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEERE, de God van de hemel, aan mij gegeven, en Hij is het Die mij heeft opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt. 3 Wie er onder u ook maar tot al Zijn volk behoort – zijn God zij met hem – laat hij optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda ligt, en laat hij het huis van de HEERE, de God van Israël, bouwen; Hij is de God Die in Jeruzalem woont.” De zaak van hierboven moeten we nog eens benadrukken, zowel tegen wat dispensationalisten zeggen als de Brits-Israël verenigingen. Wij leren: de terugkeer van Israël gebeurde als één geheel. Het profetische verhaal uit Ezechiël, van de twee stokken, is vervuld en moet geen tweede maal gerealiseerd worden in een duizendjarig rijk. Ze keren in drie groepen terug. Dit zijn enkele details. De eerste terugkeer: Dit werd mogelijk na een toelating van koning Kores. Zijn decreet had betrekking op het gehele volk, dus alle onderdanen van het koninkrijk, de 10 en de 2 stammen. [= De koning van Babylon is ook de Koning van Assyrië, dat is één grondgebied.] In het jaar 537 v. Chr., twee jaar na de verovering van Babel door Kores, werd dit uitgevaardigd. Het ‘gehele koninkrijk’ waarover hij regeerde omvat het gebied waarover Nebukadnezar en zijn opvolgers op de troon zaten. Aangezien het rijk van Babel identiek was aan dat van Assur, waar het tienstammenrijk naar was afgevoerd, had dit tevens betrekking op de 10 stammen. We hebben daar Bijbels ook een aanduiding voor: Kores en Darius l worden zonder onderscheid aangeduid met de titels, ‘Koning van Perzië’ (Ezra 4:5), ‘Koning van Babel’ (Ezra 5:13) en ‘Koning van Assur’ (Ezra 6:22). Na de oproep van Kores verzameld zich een karavaan naar het beloofde land Ezra 2:64,65 HSV en bij telling krijgen we volgende cijfers: “64 De hele gemeente bijeen: tweeënveertigduizend driehonderdzestig, 65 afgezien van hun slaven en hun slavinnen: dat waren er zevenduizend driehonderdzevenendertig, en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.” Het is onder de leiding van een afstammeling uit het koningshuis van David, de man Zerubbabel, dat ze van Babel op weg naar Jeruzalem gaan. De leiders van de teruggekeerden zijn deze: “Toen stonden de familiehoofden van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten op, allen bij wie God de geest had opgewekt om op te trekken om het huis van de HEERE te bouwen, Die in Jeruzalem woont.” (Ezra 1:5 HSV) Maar onder hun leiding reisden ook ballingen uit de andere stammen mee. Hier hebben we ook te maken met een nieuwigheid in Bijbelse terminologie: mensen worden niet langer genoemd naar de stam waartoe zij behoren, maar naar hun families en naar hun steden
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
59
waar zij vroeger gewoond hadden. Wanneer we dat opzoeken in de tijden waar ze woonden VOOR DE BALLINGSCHAPPEN, is het niet zo moeilijk vast te stellen hoeveel er tot Juda en hoeveel er tot Israël behoorden. In het gezelschap van dezen die terugkeerden waren 223 mannen van Bethel en Ai (Ezra 2:28) die duidelijk uit het noordelijke landsgedeelte komen. Bethel dat op de grens van Benjamin lag, behoorde tot de stam Efraïm en die stad was het centrum van aanbidding van heidense goden ingesteld door Jerobeam. Een mogelijke latere aanwijzing zou het boek Jacobus in het NT kunnen zijn. Is het een brief gericht aan de twaalf stammen die in de verstrooiing (letterlijk de ‘diaspora’) zijn (Jac.1:1)? Als het om de letterlijke stammen gaat zijn de “twaalf stammen” dus geen verloren stammen. Maar het zou ook kunnen slaan en dat lijkt ons beter als uitleg, op de gelovigen van het NT die op dat moment al verdrukt zijn en overal verspreid over de toen gekende wereld: ze zijn door de “verdrukking” van onder andere de Joden, in verstrooiing gegaan. Dus: in 537 v. Chr., is er een belangrijke en grote terugkeer. Onder leiding van Zerubbabel keren 42.360 Joden terug met nog eens 7.337 dienaren en 200 zangers. En daarboven duizenden slaven en slavinnen (Ezra 2:65). De tweede groep: Na een toelating van Artaxerxes Longimanus in het jaar 458 v. Chr. is Ezra uit Babel getrokken met nog een andere groep Joden. Dit staat onder andere in dit Koninklijke besluit, in Ezra 1:3: “Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort – zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Israël, dat is de God, die in Jeruzalem woont.” Het resultaat is beschreven in: “7 Ook sommigen van de Israëlieten en van de priesters, de Levieten, de zangers, de poortwachters en de tempeldienaren trokken in het zevende jaar van koning Arthahsasta op naar Jeruzalem.” - Ezra 7:7 Deze groep keert terug onder leiding van Ezra bestaande uit 1.754 mannen. Hun reis neemt vier maanden in beslag. Hoeveel vrouwen erbij waren weten we niet. In Ezra 8:27 is gezegd dat ze meekwamen, maar het aantal wordt niet vernoemd. Men mag aannemen ongeveer eenzelfde aantal en bovendien ook nog hun kinderen. Een bont gezelschap dat bestond uit ongeveer 1.800 families, de priesters, de Levieten en de tempelhorigen niet meegerekend. Het waren ‘de kinderen Israëls’ ongeacht uit welke stam. Zij kwamen uit alle delen van het Assyrische of Babylonische rijk waar ze naar toe gebracht waren: dus ex-10 stammen en Ex-2 stammen. Tegen de tijd van Jezus was de Joodse populatie in Palestina uitgegroeid tot enkele miljoenen. De derde terugkeer: is onder Nehemia die begeleiding krijgt van een legerescorte. Hij komt terug om de herbouw af te werken, opnieuw met de financiële steun van de Meden en de Perzen. Een totaal dus van ruim 50.000 personen ging terug naar Juda. Dat zijn meer dan 42.000 personen van de stammen Juda en Benjamin en nog wel 11.000 anderen. We moeten dus niet spreken van het raadsel van de verloren stammen.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
60
Een vierde punt is: de situatie in de dagen van Christus bevestigd dat de 12 stammen toen opnieuw verenigd waren. Het gedeeltelijk herstel van Israël in de dagen van Cyrus en zijn opvolgers, in de zesde en vijfde eeuw voor Christus, had de nakomelingen van Jacob opnieuw tot één volk gemaakt. De stammenen geslachtsregisters, vooral van de inwoners van het land tot aan de verwoesting van de tweede Tempel (586 v. Chr.) waren grotendeels bewaard waren gebleven. De overgrote meerderheid bleef nog in de diaspora, ze waren er aan het werk en hadden gemeenschappen gevormd. Want ook in de verstrooiing blijven mensen van hetzelfde ras dicht bij elkaar, letterlijk en geestelijk. Natuurlijk zijn er die zich geassimileerd hadden. Dat wil niet zeggen dat er tijdens de feesten van Pesach, Pinksteren en het Loofhuttenfeest, geen pelgrimstochten naar Jeruzalem gemaakt werden, waar de mannen die feesten moesten vieren. Philo, de Egyptische Jood schrijft eens aan de Romeinse Keizer Caligula dat: “Jeruzalem niet alleen als hoofdstad van Judea beschouwd moest worden, maar als het centrum van een natie, verspreid over oneindig veel plaatsen, die hem bekwame versterking kon leveren voor zijn verdediging.” Die keizer leefde in de eerste eeuw na Christus maar het geeft een idee waar er allemaal niet joden waren gevestigd, die een eigen beroep of handeltje hadden. Waar verbleven toen de meeste Joden: de landen Egypte, Macedonië, Bythinië, en enkele steden in het rijk van de Perzen en van Babylon alsook de eilanden Cyprus en Kandia. Dus meestal waarnaar ze in gevangenschap gingen of gevlucht waren en bij dat laatste hoort Egypte. Daar was een massa naar toegegaan na de vernietiging van de tempel en ze centreerden zich vooral rond Alexandria. Philo is ook de tijd van het boek Handelingen en in hoofdstuk twee zien we deze beschrijving van mensen uit andere gebieden dan Palestina: “8 Hoe is het dan mogelijk dat ieder van ons de taal van zijn geboortestreek hoort? 9 Parten en Meden en Elamieten, en bewoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en het Libische gebied bij Cyrene, en hier woonachtige Romeinen, 11 Joden en proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken over de grote daden van God.” – Willibrordvertaling. Zij worden allen Joden genoemd en ondanks hun afstand waar ze echt leven en werken is Jeruzalem hun nationale hoofdstad. Nu even terug naar de 6de eeuw voor Christus. Ds. H. H. Grosheide schreef een brochure over dit onderwerp getiteld ‘De terugkeer uit de Ballingschap’, Van Keulen, 1957. Hij zegt bijvoorbeeld dit: “Bij juiste opvatting van vs 3-14 komen alle twaalf in deze verzen genoemde geslachten in Ezra 2 voor. (…) Verreweg het grootste deel van de teruggekeerden behoorde dus tot de stammen Juda, Benjamin en Levi” (blz.38). En ook dit: “De som der afzonderlijke getallen is in Ezra (volgens M.T.) 29818, in Neh. (volgens M.T.) 31089 in III. 30143. Alle drie noemen als totaal 42360 (2:64); Neh.7:66 – met kleine verschillen in de tekstoverlevering, zo leest Sept.B. 42308 – en III. 4:41). Dit totaalcijfer staat dus tekstkritisch zeer vast, het zal wel juist zijn” (blz.53). Waarop hij ingaat op de totaliteit van de cijfers; met of zonder vrouwen, met alle kinderen of slechts met deze boven de twaalf jaar, maar nog niet volwassen. Moeilijke beslissingen zijn hier te maken maar we gaan er ook niet verder op in.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
61
In 1 Kronieken 9:1-9 HSV is ons iets duidelijk gemaakt, namelijk, dat er méér dan twee stammen en de levieten zijn teruggekeerd uit de Babylonische gevangenschap. Bij het herstel van de offerdienst worden voor alle twaalf stammen offers gebracht! We lezen er dit: “1 Heel Israël werd in geslachtsregisters ingeschreven, en zie, zij zijn geschreven in het boek van de koningen van Israël. De Judeeërs werden vanwege hun trouwbreuk in ballingschap gevoerd naar Babel. 2 De eerste inwoners die zich in hun bezit, in hun steden, vestigden, waren Israëlieten, de priesters, de Levieten en de tempeldienaren. 3 In Jeruzalem woonden van de nakomelingen van Juda, van de nakomelingen van Benjamin en van de nakomelingen van Efraïm en Manasse: 4 Uthai, de zoon van Ammihud, de zoon van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, van de nakomelingen van Perez, de zoon van Juda. 5 Van de Silonieten: Asaja, de eerstgeborene en zijn zonen. 6 Van de zonen van Zerah: Jeüel, en van zijn broeders: zeshonderdnegentig man. 7 Van de nakomelingen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, de zoon van Hodavja, de zoon van Hassenua; 8 Jibnea, de zoon van Jeroham; Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Rehuel, de zoon van Jibnia. 9 Verder hun broeders, ingedeeld naar hun afstamming, negenhonderdzesenvijftig. Al deze mannen waren familiehoofden van hun families.” We herhalen nog eens een gedeelte uit het vers drie: “In Jeruzalem woonden van de nakomelingen van Juda, van de nakomelingen van Benjamin en van de nakomelingen van Efraïm en Manasse.” Efraïm en Manasse zijn teruggekeerd en zijn dus géén verloren stammen. We weten uit het NT dat er ook nog van de stam van Aser aanwezig waren in het Israël van die dagen. Luc.2:36 NBG: “Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd.” En het is zeker dat er nog van de andere stammen aanwezig waren, alleen ze konden niet meer bewijzen uit welke stam, hun stamregister was verloren. Dat is ook duidelijk uit Ezra 6:17: “Zij offerden ter inwijding van dit huis van God honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en als zondoffer voor heel Israël twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël.” De “als zondoffer voor heel Israël twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël” geven aan dat er van alle twaalf stammen aanwezig waren onder de terugkerende. Of dat er al zoveel getrouwd is onder elkaar dat dit symbolische verwijst naar alle twaalven. We zien het ook nog eens in Ezra 8:35: “35 Zij die uit de gevangenschap waren teruggekomen, de ballingen, offerden brandoffers voor de God van Israël: twaalf jonge stieren voor heel Israël, zesennegentig rammen, zevenenzeventig lammeren, twaalf geitenbokken als zondoffer; alles als brandoffer voor de HEERE.” Wie zijn die mensen dan? Het is het “overblijfsel” volgens Hag.1:12 / Zach.8:11,12 / Jer.42:2,15,19 / Jes.43:5 / 44:7,12,14. Uit Zacharia 2:16 en 8:7,8 krijg je zelfs de indruk dat er nog geen terugkeer is, maar dat is omdat het aantal zo klein is naar zijn eigen mening. In dat boek staat duidelijk dat er mensen van Israël en van Juda teruggekeerd zijn (Zach.8:13), maar het merendeel is van “Juda” of het “huis van Juda” (Zach.2:16 / 8:19). Maar er is ook deze terminologie: “Israëls families” (Ezra 8:29), “volk Israël” (Ezra 9:1), “schare van Israël” (Ezra 10:1). Volgens Ezra is het duidelijk dat men zich nog steeds als “slaven” van Perzië ziet in die dagen (Ezra 9:9).
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
62
Uit de Bijbel is het duidelijk dat er een herstel was van het sociale leven vanaf het prille begin van de terugkeer. Men laat mensen wonen in hun eigen stad waar men vroeger woonde. Waar de stam recht op had sinds de verdeling in de tijd van Jozua, daar ging wie teruggekeerd was opnieuw wonen. Ezra 2:70 NBG: “De priesters nu en de Levieten, alsook sommigen van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelhorigen, gingen wonen in hun steden, en alle andere Israëlieten in hun steden.” Ezra 3:1 NBG: “Toen nu de zevende maand aanbrak, terwijl de Israëlieten in hun steden waren, verzamelde het volk zich als één man te Jeruzalem.” Nehemia 7:72 NBG: “De priesters nu en de Levieten, de poortwachters, de zangers, alsook sommigen van het volk, en de tempelhorigen en alle andere Israëlieten gingen wonen in hun steden.” Nehemia 11:1 NBG: “De oversten van het volk gingen te Jeruzalem wonen, maar het overige volk wierp het lot, om een op de tien aan te wijzen in Jeruzalem, de heilige stad, te gaan wonen, en negen tienden in de andere steden.” Nehemia 11:3 NBG: “Dit zijn de hoofden van het gewest, die zich in Jeruzalem vestigden; – in de steden van Juda woonden, ieder op zijn bezit, in hun steden: Israël, de priesters, de Levieten, de tempelhorigen en de nakomelingen van Salomo’s knechten.” Nehemia 11:20 NBG: “Het overige Israël, de priesters, de Levieten, woonde in al de steden van Juda, ieder in zijn erfdeel.” Van velen wist men de afkomst niet meer zoals in Ezra 2:61-65 SV77 beschreven is: “En van de kinderen van de priesters, de kinderen van Habája, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de dochters van Barzillai, de Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was. Dezen zochten hun register, onder hen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. En Hattirsátha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met tummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd zestig. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.” Voor de stam Juda, de koningsstam, en Levi, de stam van de priesters, was het bewijs van afstamming zonder meer een noodzakelijkheid. Het herstel van de tempeldienst, nodig voor het sociale leven van die mensen, is als volgt beschreven door Ezra 3:1,6,8 SV77: “Toen nu de zevende maand aankwam, en de kinderen Israëls in de steden waren, verzamelde zich het volk, als een enig man, te Jeruzalem. (…) VAN DE EERSTE DAG AF VAN DE ZEVENDE MAAND BEGONNEN ZIJ DE HEERE BRANDOFFERS TE OFFEREN; DOCH DE GROND VAN DE TEMPEL DES HEEREN WAS NIET GELEGD. (…) In het tweede jaar nu van hun aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jésua, de zoon van Józadak, en de overigen van hun broeders, de priesters en de Levieten, en allen, die uit de gevangenschap naar Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
63
Levieten aan, van twintig jaren oud en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van het huis des HEEREN.” De tempel die men toen bouwde was niet erg groot van formaat, slechts zestig el hoog en zestig el breed, dat is ongeveer 26 x 26 meter. Dus zeker niet zo indrukwekkend als deze van Salomo of deze van Herodes. Voor de bouw van de tempel van Salomo was het beste hout gebuikt, cederhout uit de Libanon. Nu werd gewoon het lokale hout gekapt (Haggaï 1:8). Alles op de kosten van Kores en Darius, de koningen van de Perzen! IS ER DAN VERSCHIL IN DE TERMEN: JOOD EN ISRAËLIET? Het zal u ondertussen al duidelijk geworden zijn dat de namen “Jood” en ‘Israëliet’ grotendeels ook synoniem aan elkaar zijn SINDS DE TIJD VAN DE BALLINGSCHAP. Het is geen Bijbelse theologie te veronderstellen dat de term “Jood” slechts verwijst naar de biologische afstammelingen van Juda. Als het woord “Jood” gebruikt is werd regelmatig iedere nakomeling van Jacob aangeduid als hij zichzelf maar rekende tot het koninkrijk van Juda. Het is dat “overblijfsel van echte gelovigen” die verwachten dat de beloofde “Zoon van David”, komt om Juda te herstellen. We lezen over Zijn heerschappij: “DAN KONDIGT HIJ VREDE AAN ONDER DE VOLKEREN, EN GAAT ZIJN HEERSCHAPPIJ VAN ZEE TOT ZEE EN VAN DE RIVIER TOT DE GRENZEN VAN DE AARDE.” Zach.9:10 De tien stammen bestonden dus niet langer als een eigen onafhankelijk gebied en daarom werd het begrip “Jood” de algemene naam voor alle Israëlieten. Wanneer, bijvoorbeeld, iemand van de stam Ephraïm zich “verenigde” met de kerngedachte van de Judeërs (= er komt een Messias en een nieuw rijk) die zag men als een “Jood.” In de kringen van dezen die zeggen dat de verloren stammen zijn opgegaan naar bijvoorbeeld Engeland en van daaruit naar de Verenigde Staten maken bezwaar bij onze uitleg. Ze beweren dat leden van de tien stammen nooit Joden genoemd werden of dat Joden geen Israëlieten zijn. Dat is een verkeerd kijk op de zaak en verwijzen nog eens naar het bijvoegsel. Het is er duidelijk dat niet alleen de ballingen van het zuidelijke koninkrijk die uit Babel terugkeerden de naam ‘Joden’ droegen maar ook de anderen die ook als ze geen echte afstamming meer konden bewijzen toch tot “Israël” hoorden. Niet minder dan veertig keer is in het boek Ezra, het overblijfsel als “Israël” beschreven en niet steeds als “Joden” (= van de stam Juda). In Nehemia worden ze 11 keer ‘Joden’ genoemd en 22 keer “Israël.” Het boek Esther, dat ongeveer dezelfde periode beschrijft heeft dezelfde manier van weergeven. Daar worden dezen die in 127 provincies van het Perzische Rijk achterbleven, 45 keer “Joden” genoemd. Maar er waren veel Judeeërs (= van de 2 stammen) achtergebleven in die streken en toch horen we niet één keer “Israël” als omschrijving. Wanneer we dat principe toepassen op het NT is het ook niet zo verwonderlijk dat men OM HETZELFDE VOLK te beschrijven: ze 174 keer als “Joden zijn genoemd en 75 keer “Israël.” Een voorbeeld wat dat allemaal wil zeggen zonder te morren met de inhoud van een Bijbeltekst. De Brits-Israël beweging beweerd dat slechts afstammelingen van de stam Juda “Joden” mogen genoemd worden. Paulus, die weet wat men als termen hanteerde in die dagen heeft daar geen weet van: hij noemt zichzelf nu eens “een Jood” en een andere keer “een Israëliet” (Hand.21:39 /
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
64
Rom.11:1 / 2 Cor.11:22 / Phil.3:5). Beide termen zijn op hem van toepassing en de Brits-Israël beweging heeft alleen maar verwarring rondgestrooid met enkele van die teksten in te kleuren met de inkt die er niet bij hoort. Wanneer we lezen dat Jezus uit het geslacht van David was gaat het om letterlijk afstamming van die koning gaat. Maar evenwaardig zegt Paulus van Hem dat Hij wat het vlees betreft uit “hen” (= de Israëlieten) is. - Rom.9:4,5 En ook de gelovige Anna was een “Jodin” in Jeruzalem, maar zegt Lukas tegelijk “uit de stam Aser”, die tot het noordelijke tienstammenrijk behoorde. – Lucas 2:36 Ja! Dit ging over Ezra een profeet door God geroepen om het verhaal van de terugkeer naar “het land” op te tekenen met achter zich de “koning” van een wereldmacht die hem daarin steunt! De landbelofte gaat in zijn tijd worden vervuld worden: waarom? Ezra heeft de opdracht van God ontvangen het verhaal te schrijven van de terugkeer naar het land. Ezra 7:10: “Ezra had namelijk zijn hart erop gericht om de wet van de HEERE te onderzoeken, om die te doen en om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen.” Ezra is aangesteld door God om het te doen, hij is ZIJN profeet. Ezra 7:6: “6 deze Ezra trok op uit Babel. Hij was een vaardig schriftgeleerde, bedreven in de wet van Mozes, die de HEERE, de God van Israël, gegeven heeft. En de koning gaf hem alles wat hij had verzocht, omdat de hand van de HEERE, zijn God, over hem was.” Nehemia 8:3: “Ezra, de priester, bracht de wet voor de gemeente, zowel mannen als vrouwen en al wie wat zijn verstand betrof in staat was ernaar te luisteren, op de eerste dag van de zevende maand.” God doet er zelf alles aan om dit tot een goed einde te brengen. Hij geeft Kores opdracht Hem te gehoorzamen. Jesaja 45:4 is daar duidelijk in: “4 Ter wille van Jakob, Mijn dienaar, Israël, Mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam; Ik gaf u een erenaam, hoewel u Mij niet kende. 5 Ik ben de HEERE, en niemand anders, buiten Mij is er geen God. Ik zal u omgorden, hoewel u Mij niet kende.” Dat is een enorm verschil met Farao, de koning van Egypte! Van de Egyptenaar lezen we lezen we de uitspraak Ex.5:2: “2 Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan.” Van het eerste tot het laatste moment is het God die de touwtjes in handen heeft! Ezra zal alles wat God hem privé zegt ook doorgeven aan het volk, God spreekt in Ezra.
NEHEMIA, van God gezonden, profeet en leider van het volk tijdens de terugkeer uit Babylon. Laat ik een stukje citeren van leerlingen van de dispensaties. Overgenomen uit deze site en het is een commentaar op NEHEMIA 9:1-38 https://www.frissewateren.nl/nehema-15/ “Deze belijdenis van het uit de ballingschap teruggekeerde overblijfsel geeft aan, dat ze zich in een goede toestand bevinden. Jammer genoeg heeft deze toestand niet lang geduurd. Maleáchi, die
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
65
kort daarna onder hen profeteerde, wijst op een hooghartige, koude en afwijzende houding van het volk en vooral van de priesters en Levieten. In de nabije toekomst zal het volk van Juda deze uitvoerige belijdenis van Nehemia 9:6-37 nog eens uitspreken, maar dan aangevuld met de belijdenis, dat ze Jezus Christus hebben verworpen en gekruisigd, de door God gezonden Messias. Ook dan zal de God van barmhartigheid en genade, Die trouw blijft aan Zijn beloften, Zich over Zijn volk ontfermen.” Zo gaat men tewerk in die kringen: het joodse volk vervalt opnieuw in een andere vorm van afgoderij, verliezen Gods gunst, maar zegt men God zal het nog maar eens vergeven. Het is niet onmogelijk maar dan zal het zijn in het volgende gedeelte: wanneer Jezus komt, en Johannes de Doper het volk oproept zich klaar te maken om het koninkrijk van God te ontvangen. Ik zie geen enkele extragunsten meer voor het joodse volk nadat men het jaar 70 er aankwam en de tempel met de grond werd gelijk gemaakt. Lucas 21:20-22: “20 Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt, weet dan dat zijn verwoesting nabij is. 21 Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen en wie in het midden van Jeruzalem zijn, daaruit wegtrekken en wie op de velden zijn, er niet in gaan. 22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat geschreven staat, vervuld wordt.” Terug nu naar Nehemia! Op een dag hoort hij van zijn broer Hanani die hem bezoekt in Susa, dat is in Perzië, dat de muren van Jeruzalem in puin liggen. Nehemia 1:3 zegt: “3 … In de muur van Jeruzalem zijn bressen geslagen en zijn poorten zijn met vuur verbrand.” Nehemia is diep geschokt. Het brengt hem tot boetedoening en gebed om hulp voor Jeruzalem. We lezen in vers 4: “Ik bedreef enkele dagen rouw, terwijl ik voor het aangezicht van de God van de hemel vastte en bad.” Als hij later in hoofdstuk 2 zijn werk bij de koning doet, hij is voorproever, merkt deze dat Nehemia er droevig bij zit. Nehemia vertelt de koning over zijn zorgen om Jeruzalem, de stad van zijn voorvaderen. Hij vraagt of hij persoonlijk naar Jeruzalem mag gaan om de muren te herbouwen en de koning willigt dat verzoek in. We krijgen er zelfs nog een extra noot aan toe: Nehemia krijgt alle materialen en de politieke bevoegdheid om zijn plan uit te voeren en vertrekt naar Jeruzalem. Tijdens een nachtelijke verkenningstocht ziet hij met eigen ogen de kwetsbare toestand van de muren rond Jeruzalem. In hoofdstuk 4 is hij tot het besef gekomen dat er vijanden in het spel zijn: de leiders van de omwonende volken, Sanballat uit Beth-Horon, Tobia de Ammonitische dienaar en Gesem de Arabier (2:10,19), zijn zeer ontstemd. Veel Joodse families doen evenwel mee met de herbouw van de muren en omdat de Samaritanen zelf gewapende aanvallen uitvoeren, moeten de bouwers naast hun gereedschap ook een wapen bij zich dragen. Behalve Nehemia de bouwer is er ook een ander aspect aan de man. Hij heeft oog voor de goede sociale verhoudingen. De rijkere Joden hebben hun armere volksgenoten bij achterstallige betalingen tot schuldslaaf gemaakt. Dat kan volgens de wet van Mozes, maar het zal wat anders geweest zijn. Nehemia roept op tot bekering van deze zonde en zo worden een groot aantal de slaven vrijgelaten (hoofdstuk 5). Na 52
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
66
dagen is de muur terug opgericht gereed en kunnen de poorten weer gesloten worden (Neh.6:15). Later wordt geregeld wie de poorten zullen bewaken want de vijand is nog steeds in de omtrek. De boeken Ezra en Nehemia beschrijven de periode van de terugkeer uit de ballingschap 538 tot na 433 een periode van 105 jaar. De politieke situatie is in Jeruzalem in die dagen zeer precair. 2:10, dat is in Perzië : “10 Toen Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, dat hoorden, was het volstrekt kwalijk in hun ogen dat er iemand gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten.” Uit deze tekst blijkt dat ze een hekel hebben aan het volk van Israël. 2:19: “19 Maar Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, en Gesem, de Arabier, hoorden dit, en bespotten en verachtten ons. Zij zeiden: Wat is dit voor iets wat u doet? Wilt u tegen de koning in opstand komen?” Sanballat en Tobia hebben een hekel aan het volk van Israël. Ze bespotten en verachten Nehemia. 4:1: “1 Het gebeurde, toen Sanballat gehoord had dat wij de muur herbouwden, dat hij in woede ontstak en zeer geërgerd was. Hij bespotte de Joden.” Sanballat doet lacherig over elke poging om de muur rond Jeruzalem te herbouwen. 6:2 Sanballat, Tobia en Gesem proberen Nehemia in de val te lokken: ze vragen tot vier keer toe of Nehemia niet naar een vergadering wil komen in Ono. Nehemia gaat niet op de uitnodiging in. 6:6 Sanballat doet een nieuwe poging. Hij stuurt een jongen met een brief naar Nehemia, waarin staat dat Nehemia zich tot koning heeft laten uitroepen. Om lasterpraatjes rond te strooien kan iedereen onderweg deze brief lezen. Ze willen Nehemia verdacht maken maar ook deze list doorziet Nehemia. 6:10 Een derde poging om Nehemia in de val te lokken volgt. Ook deze poging mislukt, omdat Nehemia merkt omdat een Jood die met hem praat niet door God is gezonden. In hoofdstuk 13 zien we het optreden van Nehemia tegen allerhande wantoestanden. Nehemia komt erachter dat de Levieten niet eerlijk worden behandeld. Ze krijgen namelijk geen loon, daarom zijn ze op het land gaan werken. Ook komt hij erachter dat de tempeldienst en de sabbatsheiliging verwaarloosd worden. De landbelofte gaat in de tijd van Nehemia verder worden vervuld: waarom? Hij heeft de steun van God in zijn werk: door Hem aangesteld als bouwer van de muren. Doet ook humanitair werk en laat Gods wet naar behoren toepassen. Ook hier is er de achterliggende steun van een vreemde vorst, deze van Perzië die alles betaald, wat nodig is voor de verbouwingen. Ezra en Nehemia overlappen elkaar voor een korte tijd.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
67
Van het eerste tot het laatste moment is het God die de touwtjes in handen heeft! Nog een aandachtspunt: we citeren Profetisch Woord | Oud Testament Tekst, Harry Honigh van deze site: http://www.israelendebijbel.nl/bijbelonderwijs/digitale-bijbelstudie/70-Jaarweken/24 “Het bevel van Kores (Ezra 1:2) zou kunnen worden aangemerkt als ′het bevel′ waar in Daniël 9 sprake van is. Die eerste terugkeer onder Zerubbabel markeert namelijk het einde van de Babylonische ballingschap. De zeventig jaarweken zouden dan aansluiten op zeventig jaar ballingschap. Jesaja 44:28 kan er op wijzen dat Kores van God niet alleen de opdracht heeft gekregen om de tempel en de stad Jeruzalem te laten herbouwen, maar dat hij dat bevel ook daadwerkelijk heeft gegeven. Er zijn echter ook argumenten om aan te nemen dat de brieven van Artachsasta (Neh. 2) als ′het bevel′ moeten worden gezien. In dat decreet wordt de stad Jeruzalem duidelijk genoemd en als gevolg daarvan worden de muren herbouwd. De meeste uitleggers zien Nehemia 2 als ′het bevel ′.” Een bedroevende opmerking is dat: het is niet alleen duidelijk dat we bij Kores moeten beginnen, als we dat verschuiven om een of andere redenen, meestal om de 70st week wat in te kleuren naar eigen goesting: dan loopt het verkeerd met de waarheid. We hebben aan buikspreken gedaan. Hoe de 70 jaarweken passen bij at alles hebben we in een lang verhaal tot on de kleinste details beschreven. En elk argument dat de Adventisten of de leer van de bedelingen heeft gegeven is hier weerlegd. Dit is de titel: De zeventig jaarweken en staat hier gratis 244 pag. https://issuu.com/guidofran/docs/de_zeventig_jaarweken/226 ofwel https://www.scribd.com/document/95659703/DE-ZEVENTIG-JAARWEKEN
JEZUS, van God gezonden, profeet en leider van het volk tijdens de bouw van Gods geestelijke tempel. Mag ik beginnen met een zware beschuldiging aan het adres van de joodse gemeenschap, ik veronderstel dat ze wel iets voelen als gemeenschapsverantwoordelijkheid. Als ze ons allen deel laten hebben en verantwoordelijkheid aan de holocaust - en dat is niet te betwisten voor velen in die dagen - dan toch ook dit: het doden van profeten die God naar hen toe gezonden heeft. In verschillende teksten van het Nieuwe Testament is gesteld dat er profeten werden gedood (Rom.11:3). Jezus noemt Abel en Zacharia. “35 opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar.” Mat.23:35. In die volgorde waarschijnlijk omdat Abel de eerste martelaar van geloof is in de Bijbel en Zacharia volgens de Joodse indeling van het Oude Testament de laatste. Hieronder een overzicht van gedode profeten of pogingen daartoe. Het geeft ook aan waarom Jezus en zijn apostelen niet gespaard zijn.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
68
1. Izebel doodde de profeten van de Heere. En Obadja verbergt vijftig van hen (1 Kon.18:4, 13; 19:10,14 / 2 Kon.9:7) 2. Oproep om Elisa te vermoorden (2 Kon.6:31ev.) 3. Vermelding van het doden van de profeten (Jer.2:30) 4. Uriah, de zoon van Semaja, werd vermoord door Jojakim (Jer.26:20-23) 5. Oproep om Jeremia te vermoorden (Jer.38:4,16) 6. Vermelding van het doden van de profeten (Neh.9:26) We gaan hier bij de bespreking vooraf beginnen met enkele uitspraken van mensen die de bedelingen hebben geleerd, allen overleden, maar bij wijze van spreken aartsvaders van die leerstellingen. Nog steeds met ontzag geciteerd door de leerlingen van de dispensaties. Deze citaten staan met betrekking tot het oprichten van het koninkrijk van God. Dus een scherpomlijnde leer van de bedelingen die we gaan onderzoeken, DEEL NATUURLIJK VAN EEN GOTER GEHEEL. Maar als dit niet klopt valt de rest ook in elkaar. W. Blackstone beweerde: “Hij, Jezus, zou het Koninkrijk hebben opgericht maar zij, de Joden, verwierpen Hem Hem en kruisigden Hem. Het Koninkrijk was nabij toen de Christus kwam. Hadden zij Hem aangenomen dan zou het toen opgericht zijn, nu is het slechts tijdelijk uitgesteld.” ’Jesus is coming’, H. Revell Co., 1908, blz.87,88. H. Ironside zegt: “Vanaf het ogenblik dat Christus zijn hoofd neerboog en Zijn geest aan de Vader overgaf, zijn alle heerlijkheden van het Koninkrijk waarover de zieners en profeten in het OT spraken tijdelijk uitgesteld (...) De profetische klok stopte op Calvarie. Sindsdien is er op die klok geen enkele tik gehoord.” ’The Mysteries of God’, Loizeaux Brothers, 1946, blz.54. J. Walvoord zegt: “de kerk is een apart deel van God dat zijn voltooiing bereikt vóórdat het goddelijke programma dat God met Israël heeft opnieuw wordt opgestart.” ’The Millennial Kingdom’, Zondervan, 1976, blz.247. De leer van het uitgestelde koninkrijk is in onze visie een bedroevende theologie die geen rekening houdt met de werkelijke geschiedenis van Israël na de ballingschap en met wat er door Christus volbracht is. Vergeet niet wat we over Ezra en Nehemia in het vorige aan u hebben voorgelegd. We geven ter illustratie twee voorbeelden van rare uitleggingen in de leer van de bedelingen. De eerste van een profetie die nog niet aan het vleselijke Israël is vervuld. En die ook niet zal vervuld worden in letterlijke zin. In één van onze volgende kritische aantekeningen bij de stellingen ven de leer van de bedelingen, gaan we in op vervulling van profetie. Niet steeds letterlijk en als Israël er een voorwaardelijke belofte aan heeft te voldoen hoeft niet alles vervuld te worden. Een contract met twee moet door beiden vervuld worden. Het tweede voorbeeld is van een verkeerde uitleg van een profetie.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
69
1°) Voorbeeld: Jer.33:17,18: “Want zo zegt de HERE: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is, en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen.” Wanneer dit letterlijk nog te vervullen is, dan ook nog een letterlijk herstel van het Levitische priesterschap en het letterlijk offeren van dieren. Niet voor een periode van duizend jaar, maar voor immer, want er staat “nimmer ontbreekt!” Hoe maak je dit waar vanuit het Nieuwe Testament? Daar staan geestelijke offers voorgeschreven en een aanbidding in geest en waarheid (Joh.4:23 / 1 Pet.2:5 / Heb.13:15,16). Dat was zelfs van Jezus toen er nog een tempel was! Toen er volgens de wet, nog dagelijks de voorgeschreven offers gebracht werden! Dat wil zeggen: dat het laatste deel van deze voorspelling, niet van toepassing op een verre toekomst is of kan zijn. En de reden daartoe is niet ver te zoeken: Israël was al ontrouw aan het verbond, de moord op Jezus was wel een hoogtepunt! God heeft ondertussen andere nieuwe schikkingen getroffen en de profetie kan op de oorspronkelijk bedoelde wijze niet meer vervuld worden. Gods voorspelling heeft dus niet gefaald. Israël heeft echter wel tot het einde toe gefaald. Een mooi voorbeeld van het verval en afval of ongehoorzaamheid van Israël is de gebeurtenis met een vijgenboom. Hij staat beeld voor ofwel Israël, ofwel alle ongelovigen uit de aartsvader Israël. Er zal nooit meer vrucht aan hen komen in eeuwigheid (Mat.21:19). Maar wel vrucht droegen o.a. de Romeinen, want ze waren discipelen van Christus (Rom.7:14). De profetie dat Israël zal bloeien gaat geestelijk in vervulling aan deze christelijke gemeente (Jes.52:7). De gemeente beleeft de dagen waar de profeten over gesproken hebben: “24 En ook al de profeten vanaf Samuel en zovelen als er daarna gesproken hebben, hebben deze dagen aangekondigd.” Hand.3:24. Dus, doe niet wat de verdedigers van de leer van de bedelingen doen met het citeren van Handelingen 3 vers 19 en dat naar de toekomst verwijzen. ”19 Kom dus tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er tijden van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere.” Dus, niet iets nieuw als theologie erbij bedenken, want Petrus zegt duidelijk het is begonnen. “Het herstel is begonnen.” 2°) Voorbeeld: We lezen in Bultema blz.231 (Bultema: H. Bultema, ’Maranatha, eene studie van de onvervulde profetie’, Eerdmans, Sevensma Co., 2de druk, z.j. maar rond 1920 uitgegeven) over een profetie uit het OT: “Joël 3:1:3 “Want zie in die dagen en te dier tijd als ik de gevangenis van Juda en Jezuzalem zal wenden” enz. 1. De tijd dezer wederkeering is de dag van het gericht over de volken, de groote en de vreeselijke dag des Heeren, waarin alleen op de berg Sion ontkoming zal zijn, dewijl de Here Zelf aldaar zal wezen met de Zijnen. 2. Deze profetie kan op geenerlei manier verklaard van de kerk, omdat deze niet in de gevangenis zit. 3. De uitstorting des H. Geestes wordt door allen opgevat als eenen letterlijke, historische gebeurtenis. Waarom kan Israëls verlossing dan niet eene historische gebeurtenis van de toekomst zijn?”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
70
Bullinger zegt dat dit hoofdstuk volgt op Joël hoofdstuk twee en wijst op het oordeel van Mat.25 over de schapen en de bokken. (Zie de voetnoten bij de tekst in ’The Companion Bible’). Ook Bultema wil hoofdstuk drie laten volgen op hoofdstuk twee. Scofield zegt over Joël 3:1:8 = “Herstel van Israël”, over verzen 9:14 = “Hebben betrekking op Armageddon, Een achterwaartse blik” en “Van verzen 9 tot 16 hebben we een résumé van Joël 2:9:32” (blz.933). De ’New Scofield Reference Bible’ gaat nog verder met op te merken “verzen 15:21 zijn parallel met 2:30:32” (blz.931). In ’Bijbels Panorama’ wordt Joël 3:18 toegepast op het duizendjarige rijk samen met Jes.35:10 en 65:19:25 (zie de 12de schets). Met andere woorden, de verdedigers van het duizendjarige rijk zijn het volledig oneens onder elkander over de tijd van vervulling en betekenis van Joël hoofdstuk drie. Kan dat gedeelte echter verwijzen naar een duizendjarige regering? Laat ons dit benaderen vanuit Joël 3:17: HSV “17 Dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw God ben, Die op Sion, Mijn heilige berg, woont. Jeruzalem zal een heiligdom zijn en vreemden zullen er niet meer doorheen trekken.” Biederwolf zegt bij deze tekst: “om aan te vallen of te verontreinigen.” Maar dat staat er niet bij. De context suggereert dat niet, dus ruikt dit naar inlegkunde. Nu geven de millenniumgelovigen ook steeds Jes.19:23:25 HSV als een voorspelling in verband met die komende regering. Daar staat dan: “23 Op die dag zal er een gebaande weg zijn van Egypte naar Assyrië. De Assyriërs zullen in Egypte komen en de Egyptenaren in Assyrië. De Egyptenaren zullen samen met de Assyriërs de HEERE dienen. 24 Op die dag zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assyrië, een zegen in het midden van de aarde. 25 Want de HEERE van de legermachten zal hen zegenen met de woorden: Gezegend zij Mijn volk Egypte, het werk van Mijn handen Assyrië, en Mijn eigendom Israël!” Twee teksten die spreken over het millennium (?) die elkaar dus tegenspreken en uitsluiten: in Jeruzalem mogen de vreemde volkeren komen volgens Jesaja maar absoluut niet volgens Joël. Volgens Biederwolf, die toch in de bedelingen geloofd, spreekt dit vers uit Jesaja niet over de duizendjarige regering maar wijst het naar de tijd na Pinksteren. Hij geeft aan de tekst dus een geestelijke uitleg waar we geen probleem mee hebben. Maar die wel zijn regel schendt dat een profetie letterlijk moet gelezen worden waar het kan. En veel van zijn medegelovigen nemen dit ook letterlijk! Ook nog een andere opmerking over dat gedeelte van Jesaja 19. Er staat in het vers 18 namelijk dat er: “18 Op die dag zullen er vijf steden in het land Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken en die zweren bij de HEERE van de legermachten. Een ervan zal genoemd worden: Stad van de zon.” Is dàt dan het povere resultaat van de nieuwe regering van de Messias in het Millennium? Vijf steden! Zijn de anderen dan allemaal ongelovig! In welk verband gebruikt het NT dan de verwijzingen uit Joël hoofdstuk 3. We verwijzen nogmaals naar ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden Tekst
71
Citaat.
Joël 3:4:8 3:13
3:15
3:18
Mat.11:21,22 Luc.10:13,14 Marc.4:29 Opb.14:15,18 19:15 Mat.24:29 Marc.13:24,25 Opb.6:12,13 Opb.8:12 Opb.22:1
Het gaat hier duidelijk niet om de vervulling van dit = dat. We vinden beelden en flarden van een gedeelte uit Joël drie terug in het NT om naar en toestand te verwijzen die een gelijkenis vertoont, maar niet naar een vervulling. In Joël drie zijn Tyrus en Sidon afgeschilderd als de aartsvijanden van Israël. In Mat.11 en Luc.10 worden beide steden in een zeer gunstig daglicht gesteld tegenover Israël. In het oordeel staan ze er beter voor dan de vleselijke Israëlieten en deze Heidenen zullen Gods volk aanklagen op die dag. Dit is voor ons geen probleem, maar wel voor hen die in de duizendjarige regering geloven. Want over welke oordeelsdag zou het dan gaan in Mat.11 en Luc.10: de opname der gemeente, het herstel van Israël daarna of het slot van de duizendjarige regering? In de drie gevallen heeft men daar problemen mee. Maar wie geloofd in een éénmalige allesomvattende en unieke oordeelsperiode = het uur van het oordeel, kan daar geen moeilijkheid bespeuren. Wat staat er in Joël 3:13? De tijd van de oogst is aangebroken. Het eerste gedeelte ervan gebruikt Christus om te zeggen dat het voor Israël de tijd is van de oogst. Wellicht mogen we dit wel verklaren als “de oogst” van Israël als volk. Dat God hierbij zijn betrekkingen tot hen totaal verandert. En denk hier aan de tijd van Pinksteren en de bekering van Cornelius die de belangrijkste momenten zijn uit die vroege kerk. En het laatste deel, van de wijnoogst, wijst ook duidelijk naar oordeel. Mogelijks over Israël (denk aan de tweede verwoesting van de tempel in 70 n. Chr.) maar in elk geval hebben we een parallel met Openbaring hoofdstukken 14 en 19 het oordeel van de volkeren in de toekomst. Laten we u ook schetsen hoe moeilijk de uitleg is van de volgende verzen. Egypte en Sodom, volkeren die altijd vijandig stonden tegenover Israël zullen worden verwoest (Joël 3:19,20). Wanneer zet u de vervulling? Vóór de duizendjarige regering? Hoe verklaar je dan dit, dat de Egyptenaren in de duizendjarige regering naar Jeruzalem zullen trekken om er te aanbidden (volgens Jes.19:23:25)? Of na de duizendjarige regering? Hoe verklaar je dan dat alle volkeren terug hersteld zijn volgens de hoofdstukken 21 en 22 van Openbaring? Zodat er maar één mogelijke uitleg is die de Schrift geen geweld aandoet! Het gaat in Joël drie om een beeld van
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
72
Israël, en de wereld rondom hen, die betrekking heeft op de tijd van de ballingschap. Hoofdstuk drie is niet het vervolg van twee. Terwijl hoofdstuk twee duidelijk gaat over de Pinkstertijd, het hoofdstuk drie spreekt van een periode van zeshonderd jaar vóór die tijd (Hand.2.14:21). Dit zijn enige van de treffende voorbeelden (?) die men gebruikt (misbruikt) wanneer men naar de nog toekomende vervullingen van voorspellingen verwijst. Bultema geeft er nog een twintigtal die allen vanuit dezelfde principes die we bij deze teksten hebben toegepast niet gebruikt kunnen worden als het bewijs van een herstel van Israël in een toekomstig duizendjarig rijk. Misbruik van Psalm twee We zijn het dan ook volledig oneens met wat in een evangelisatieblad van de Broeders staat. In ’Het Woord der waarheid’ van augustus 1998 staat op blz.187, 188 een artikel van H.C. Voorhoeve (dus een zéér oude herdruk). Daar lezen we: “Het blijkt dan ook dat uit alle profetische Schriften van het Oude Testament, dat voor de geïnspireerde schrijvers van die dagen de Gemeente een verborgenheid was, ja, dat zelfs de tijd van de gemeente, de tijd waarin wij leven, in het geheel niet te vinden is in hun profetieën. Drie voorbeelden uit de vele voorbeelden die er zijn, kunnen dit voldoende aantonen. In Jesaja 11 worden de eerste en de tweede komst van Christus op zo’n wijze aan elkaar verbonden, dat niemand bij de lezing van die profetie eraan kan denken dat daartussen zoveel eeuwen verlopen zijn. En toch is het zo. Tot de helft van vers 4 is de profetie vervuld, terwijl het verdere gedeelte nog vervuld moet worden bij, de tweede komst van Christus. En Jesaja 61 is al een even duidelijk voorbeeld. Iedereen zal bij de lezing van die voorzegging gedacht hebben, dat alles achtereenvolgens zou gebeuren zoals het daar voorzegd wordt. En toch weten wij, dat er nu reeds bijna 20 eeuwen verlopen zijn tussen het prediken van ’het aangename jaar van de Heer’ en van ’de dag van de wraak van onze God’. In Psalm 2 vinden wij hetzelfde. In Handelingen 4 wordt het begin van deze Psalm aangehaald en gezien als de vervulling van de verwerping van de Heer Jezus door Herodes en Pontius Pilatus. Men zou nu verwachten dat in het vervolg van de Psalm gesproken zou worden over de gemeente maar het tegendeel is het geval, omdat het verdere gedeelte een beschrijving is van het oordeel van God over zijn vijanden en van het koninkrijk van Christus. De tijd waarin wij leven en waarin de gemeente van Christus bijeen vergaderd wordt, neemt dus in de profetieën van het Oude testament geen plaats in. Dit geeft ons de sleutel tot het juiste verstaan van de profetie.” Voorhoeve maakt een rare sprong van “de gemeente was een verborgenheid” naar drie teksten die een lacune zouden aangeven in de wereldgeschiedenis. Deze lacunes zouden evengoed met niets kunnen opgevangen worden van enig belang en hoeven niet over de gemeente te spreken. De Bijbel zegt wel wat anders. Het vleselijke Israël heeft bij God gefaald en God heeft hen
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
73
vervangen door een geestelijke Israël. Het oude Israël heeft afgedaan en de profetie die over hen spreekt en nog niet is vervuld, gaat aan het geestelijke Israël in vervulling. God kán dat zonder één van de beloften aan Israël te breken. Want het eerste deel van dat Israël bestaat uit alleen maar vleselijke kinderen van Abraham die herboren zijn tot geestelijke kinderen van Abraham. Aan hen zal God vervullen wat er nog niet geschied is naar Zijn besluit. En daarboven worden allen die uit de Heidenen stammen en herboren zijn tot geestelijke kinderen van Abraham ook opgenomen in datzelfde geestelijk Israël. God màg dat, kàn dat en doet aldus zonder iets af te doen aan voorspellingen en beloften aan aartsvaderen of wie ook gedaan uit het OT. Dat Heidenen zich ééns tot God zouden bekeren én dat ze de Messias als hun koning zouden belijden staat duidelijk in het OT. De leer “van de verborgenheid van de gemeente in het OT” is dan ook een wensdroom en fantasiestuk in de theologie van Voorhoeve. De profetie van Amos 9 is wel degelijk in de Heidenen uit de kerk vervuld, gezamenlijk met het overblijfsel van de ware gelovige joden. En de profeten uit de christelijke gemeente nemen gewoon de draad op die het Joodse volk heeft losgelaten. Samen met de bekeerde Heidenen wat God van hen heeft gemaakt: het nieuwe Israël. We gaan nog enkele opmerkingen na van Voorhoeve uit de aanhaling hierboven. Voor onze aantekeningen bij Jesaja 11. Wat is er te zeggen over Jesaja 61? Het is natuurlijk waar dat we in Lucas 4:18,19 de gedeeltelijke aanhaling terugvinden in een prediking van de Heer te Nazareth. Over de wraak van God, ook een deel van die profetie, rept de Heer “op dat moment” met géén woord. Daar zijn gegronde pastorale redenen voor. Men gaat niet gewoon het slechte nieuws vertellen aan de mensen zonder dat ze de kans hebben gehad zich te bekeren. Maar dat wil niet zeggen dat Hij het niet doet op latere tijdstippen. Integendeel, tientallen malen en dat naarmate Zijn dood voorspeld wordt. Vanaf Mat.16:21, en ook enkele parabels spreken daarover. Hij voorzegt dat Israël de wraak van God tegemoet gaat. Vooreerst dat de tempel zal vernietigd worden, voor de tweede maal (Marc.13:14:20 / Luc.19:41:44 / 21:20:24 / 23:29). Bovendien zal hun het Koninkrijk worden afgenomen en anderen gegeven (Mat.8:12 / 21:43 / 23:31,32). Van een herstel van Israël als EEN GEHEEL spreekt Jezus niet, alléén enkelingen uit Israël zullen gered worden (Mat.22:14 / Luc.10:11,12 / Joh.8:44,45). En zo is het geschied naar de raad en het besluit van God (Hand.4:24:28 / 13:26:29). En als u een goed geheugen heeft zal u merken dat zaken die over Israël spreken soms verklaard zijn als met betrekking tot de gemeente van Christus: en die bestaat toch uit zowel joden als heidenen Hierna volgt een korte lijst van profetieën die Israël moest vervullen maar die in de gemeente in vervulling gegaan zijn sinds Pinksteren: Hosea 1:10,11 / 2:22 = Rom.9:25,26 Hosea 2:10 = 1 Pet.2:10 Amos 9:11-15 = Hand.15:14-18 Jesaja 40:10-13 = Luc.13:29 Jes.43:5,6 = Mat.8:11,12 Ex.19:5,6 = Opb.1:6
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
74
Joël 2:28,32 = Hand.2:16-21. Zelfs de Nieuwe Verbondsbelofte aan Israël is vervuld aan de gemeente. Vergelijk Jer. 31:31-34 en 2 Cor.6:16-18 / Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb.8:8-13 / 9:15 / 10:16-19. Daarom zegt H.M. Matter ook in dit verband terecht in ’De toekomst van Israël’ Bosch & Keuning, 1953, blz.34,35: “Israël heeft zich niet maar verzet tegen het heil, maar van zijn verzet een nationale zaak gemaakt. Men denke aan Matth.27:25 / Joh.11:48;19:15! God had in de ironie van zijn oordeel Israël op zijn weg kunnen volgen en nationaal van het heil uitsluiten, gelijk hij voorheen de heidenen deed volgens Hand.14:16. God heeft dit niet gedaan. Er is geen enkele discriminatie ten voordele van de heidense volkeren, die nimmer nationaal verzet hebben gepleegd en soms massaal het evangelie hebben aanvaard. De wateren van het heil stromen vanuit Israël de wereld in. Zij stijgen daar tot dezelfde hoogte, waarop ze in Israël de eeuwen door hebben gestaan. Dit geschiedt zonder enig verlies voor het schuldige Israël. De wateren van het heil behouden in Israël hun oude hoge peil.” Laat u niet van de wijs brengen door een uitdrukking van de dispensatieleer die ons aanvalt met de zin: Het koninkrijk van God zal slechts in zijn ware geprofeteerde volheid op aarde komen bij de wederkomst van Christus. Dat is een smok screen. Wij allen die niet in een 1.000 jarig rijk geloven hebben dat totale rijk in ons vaandel met betrekking tot de WEDERKOMST. Ik geef u ook enkele teksten mee, wellicht deze die uzelf ook zou gebruiken: Hand.14:22 / 1 Cor.6:9:10 / 1 Thes.2:12 / 2 Tim.4:1 / Jac.2:5 / 2 Pet.1:11 / Opb.2:10. Het ganse verhaal heeft wel degelijk twee kanten. Dat is duidelijk aangegeven! Dat laat ons dan toe het volgende in dit verband te besluiten. Er is géén enkel onderscheid aan te duiden, zoals de leerlingen van de bedelingen trachten te bewijzen tussen de toekomst van iemand uit het OT en iemand uit het NT: beiden erven het nieuwe. Het gaat niet om twee wegen die vanuit een ander richting toch bij God samenkomen. We citeren uit H.M. Matter, ’De toekomst van Israël’, Bosch & Keuning, 1953, blz.60, 61, waar een voorbeeld staat hoe men tewerk gaat in het scheiden van gelovigen uit het Nieuwe Testament, een scheiding die onterecht is op alle punten. De 12 apostelen hebben geen opdrachten voor een duizendjarig rijk ontvangen en dit is er ook geen voorbeeld van zoals men wel eens aangeeft met Matthéüs 19:28. Dit zegt H.M. Matter daarover: “Als enige operatiebasis voor de constructie van een eigen toekomst voor Israël in Jezus’ prediking blijft dan in feite Matth. 19:28, met zijn parallelle tekst Lus.22:30. Daar wordt aan de discipelen beloofd, dat zij eenmaal zullen zitten op twaalf tronen, “om de twaalf stammen Israëls te richten.” Van een zijde, die we volkomen ernstig hebben te nemen, wordt bij deze verzen aangetekend: “Niet slechts aan het individu wordt hier het eeuwige leven, maar aan geheel Israëls volksbestaan wordt de vernieuwing toegezegd” (A. Schlatter). Niets meer en vooral niets minder! Het gebruikelijke bezwaar tegen de ver”letterlijking” van deze teksten is, dat Judas toch niet op een troon zou zitten. Het is alleen iets te simpel. Judas was ook een Jood en wanneer dan toch
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
75
geheel Israël hersteld moet worden is het niet in te zien, waarom Judas daarvan zou zijn buitengesloten. Het is evenwel nog minder in te zien, waarom in Matth.19 dit vers letterlijk zou moeten worden genomen en het volgende niet. Dat laatste is evenzeer een onderdeel van de beschrijving van het “loon” voor het volgen van Jezus. Het spreekt van huizen en broeders en zusters en kinderen en akkers, die in veelvoud zullen worden ontvangen. Daar is in dit verband niets letterlijks bij. Het letterlijke moeten wij uit Marc.10:30 halen! En daar is het niet letterlijk.” Het “Israël Gods” = “het koninkrijk van de Zoon” van het Nieuwe Verbond bestaat uit: 1°) Afstammelingen van Jacob die geloven in de Messias en Hem belijden (Mat.10:6 / Mat.15:24 / Hand.2:36-41 : 21:20) en 2°) Heidenen die zich bij dit “Israël Gods” gevoegd hebben door middel van een geestelijke besnijdenis en zich houden aan de nieuwe “wet van Christus” (Rom.2:28-29 / Rom.13:10 / 1 Tim 1:5). Met dit alles al uitgedokterd gaan we nu naar de uitdrukking “koninkrijk.” Dit is de eerste tekst in het Nieuwe Testament waar het begrip “het Koninkrijk der hemelen” gebruikt wordt. Matthéüs 3:2 volgens de HSV: “2 en zei: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” En wie het zei is in het vorige vers weergegeven: “1 In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea.” Als inleiding tot ons onderzoek van de term het “Koninkrijk der hemelen” moeten we opmerken dat deze hetzelfde is als “Koninkrijk Gods” (vergelijk Mat.4:17 met Marc.1:15 of Mat.5:3 met Luc.6:20). Wat de vorige schrijver zegt (“Koninkrijk Gods” en “Koninkrijk der hemelen” zijn verschillend aan elkaar) is voor ons eenvoudigweg een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid in dit verband. We geven enkele teksten uit het NT zodat de lezer zich een beeld kan vormen van wat het moet voorstellen. Waarom zeggen we dat beide begrippen gelijk zijn? In Mat.11:12,13 is de term het “Koninkrijk der hemelen” = de paralleltekst “Koninkrijk Gods” van Luc.16:16. Prediken dat het “Koninkrijk der hemelen nabij is” is hetzelfde als prediken dat “Gods Koninkrijk nabij is” (Mat.3:1:3 en Marc.1:15). En in een mooi voorbeeld uit het NT van Hebreeuws parallellisme zien we dat wanneer Hij spreekt over het “Koninkrijk der hemelen” en tegelijkertijd over het “Koninkrijk Gods” (zie Mat.19:23,24). Twee termen die hetzelfde voorstellen, zoals men tevens kan spreken over de kinderen van Israël en over de kinderen van Jacob en hetzelfde volk beschrijven. Mat.3:2 Johannes de Doper preekt: “en zei: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Mat.4:17 Jezus preekt: “Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
76
Mat.10:7 Apostelen krijgen de opdracht te prediken: “En als u op weg gaat, predik dan: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” De andere synoptische evangeliën spreken van “Koninkrijk van God” en bedoelen hetzelfde in zijn betekenis. Mat.16:28 Jezus zegt van sommigen onder Zijn discipelen: “Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk.” En die “koninklijke waardigheid” (NBG) zien = “Koninkrijk Gods” zien volgens Marc.9:1. Luc.10:9 De zeventig discipelen krijgen opdracht te prediken: “genees de zieken die daar zijn, en zeg tegen hen: Het Koninkrijk van God is dicht bij u gekomen.” Luc.19:11:13 In de gelijkenis van de ponden zal de man van hoge geboorte een tijd weg zijn: “Terwijl zij nu dit alles hoorden, sprak Hij een gelijkenis uit, die Hij eraan toevoegde omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het Koninkrijk van God onmiddellijk zou aanbreken. 12 Hij zei dan: Een zeker mens van hoge geboorte reisde naar een ver land om voor zich een koninkrijk in ontvangst te nemen en daarna terug te keren. 13 En hij riep zijn tien dienaren, gaf hun tien ponden en zei tegen hen: Doe daarmee zaken totdat ik terugkom.” Luc.22:29,30 Tijdens het laatste avondmaal is de belofte van Christus: “29 En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft, 30 opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt.” Luc.23:2,3 De vijanden van Christus beschuldigen Jezus ervan dat Hij zichzelf koning noemt. Op Zijn proces loochent Hij niet koning te zijn: “2 En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben ontdekt dat Deze het volk afvallig maakt, en dat Hij verbiedt belasting te betalen aan de keizer en dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij Christus, de Koning, is. 3 Toen vroeg Pilatus Hem: U bent de Koning van de Joden? Hij nu antwoordde hem en zei: U zegt het.” Volgens discipelen van Jezus is Hij de (een) Zoon van David en rechthebbende op de troon van David. Zie Mat.1:20 / Marc.10:47 / Luc.20:41 / Heb.7:14. Joh.18:37 Christus geeft Pilatus getuigenis over de waarheid te kennen, ook over zijn koningschap: “Pilatus dan zei tegen Hem: U bent dus toch een koning? Jezus antwoordde: U zegt dat Ik een Koning ben. Hiervoor ben Ik geboren en hiervoor ben Ik in de wereld gekomen: om voor de waarheid te getuigen. Iedereen die uit de waarheid is, geeft aan Mijn stem gehoor.” Joh.19:19,20 Aan het kruis hangt het bewijs dat Christus zichzelf als Koning zag: “19 En Pilatusschreef ook een opschrift en zette dat op het kruis en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING VAN DE JODEN. 20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn.” Hand.1:3 De opgestane Heer spreekt tot zijn discipelen: “Hij heeft Zichzelf, nadat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang, waarbij Hij door hen gezien werd en over de dingen sprak die het Koninkrijk van God betreffen.” Hand.1:6 Bij de Hemelvaart is hun vraag: “Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
77
Hand.8:12 Philippus de evangelist preekt: “Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk van God en van de Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, zowel mannen als vrouwen.” Hand.14:22 Discipelen hebben veel verdrukking: “en zij versterkten de zielen van de discipelen, spoorden hen aan in het geloof te blijven en zeiden dat wij door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan.” Hand.17:7 Vijanden van de gemeente geven toe dat: “en Jason heeft hen in huis genomen en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus.” Hand.19:8 Paulus preekt in de Synagoge van Epheze: “En hij ging de synagoge binnen en sprak er vrijmoedig, drie maanden lang sprak hij met hen en probeerde hen te overtuigen van de zaken van het Koninkrijk van God.” Hand.20:25 Paulus heeft rondgereisd met de boodschap: “En nu, zie, ik weet dat u allen, bij wie ik rondgegaan ben en het Koninkrijk van God gepredikt heb, mijn gezicht niet meer zult zien.” Col.1:13 We zijn nu opgenomen in het Koninkrijk van Christus: “Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde.” Heb.1:8 Met de verheerlijking heeft Jezus de scepter van Zijn koningschap (zelfde woord als koninkrijk) op zich genomen: “maar tegen de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, bestaat in alle eeuwigheid. De scepter van Uw koninkrijk is een scepter van het recht.” Heb.12:28 Een gelovige ontvangt tijdens dit leven het koninkrijk: “Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden en daardoor God dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.” Jac.2:5 Het Koninkrijk is beloofd aan armen: “Luister, mijn geliefde broeders, heeft God de armen van deze wereld niet uitverkoren om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen te zijn van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben?” Opb.1:6 de gemeente Gods is thans reeds hét koninkrijk: “en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.” Opb.1:9 het Koninkrijk Gods staat thans onder de verdrukking: “Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus.” We willen drie opmerkingen maken vanuit deze teksten. 1°) Het Koninkrijk Gods (= der hemelen) is het onderwerp van de prediking van zowel Johannes de Doper áls Jezus áls de 12 apostelen áls de 70 discipelen. Dat rijk is “nabij.” Eén tekst (Luc.17:21, zie hierover verder) zegt dat het onder de discipelen aanwezig is. Wie met Jezus te maken heeft, is in contact gekomen met het Koninkrijk Gods. De wonderen door Jezus gedaan zijn daar het bewijs van. Zie Mat.11:12 / 12:28 / Luc.4:16:21. Jezus heeft macht over de natuur (Mat.14:22 e.v.), geneest zieken (Mat. 4:24), vergeeft de zonden (Marc.2:5,10 / Luc.7:48:50) en wekt doden op
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
78
(Marc.5:35 e.v. / Luc.7:11:17). Tijdens de prediking van Christus is het heil van het Koninkrijk er “bijna” in zijn totaliteit. En dat wordt in enkele teksten ook aangegeven. Simeon verwachtte “de vertroosting van Israël” (Lucas 2:25). Anna is iemand die voor Jeruzalem “verlossing” verwacht” (Lucas 2:38). De Emmausgangers: “leefden in de hoop, dat Hij het was (Jezus) die Israël verlossen zou” (Lucas 24:21). En Jozef van Arimathea hoort tot dezen: “die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte” (Marcus 15:43). De indruk die men krijgt bij het lezen van de opmerkingen van Johannes en Jezus dat het rijk nabij is deze: het rijk staat op het punt uit te breken in de wereld. Een uitstel van tweeduizend jaren hiertussen voegen zoals men doet in de kringen waar de duizendjarige regering nog toekomst is, blijft totaal uitgesloten. De Hebreeën die Jezus in die tijd ontvangen hebben als hun Messias hebben daadwerkelijk het rijk ontvangen en zijn er binnen gegaan (Heb.12:28). Dat is in overeenstemming met de voorzegging van Jezus dat sommigen niet zullen gestorven zijn voordat ze het rijk Gods zien komen in al zijn heerlijkheid (Marcus 9:1). 2°) Breukvlak tussen het “nabijzijn” van dat rijk en de werkelijkheid van die regering ligt op het Pinksterfeest van Hand.2. Dan is de boodschap duidelijk dat de opgestane “zowel Heer als Messias” is (Hand.2:36). Engelen, machten en krachten zijn Hem vanaf dan onderworpen (1 Pet.3:22). Hij zit nu reeds aan Gods rechterhand en regeert (Eph.1:21). Nu reeds heerst zijn genade over wie Hem wil dienen (Rom.5:22). De gemeente heeft nu reeds dat “onwankelbaar Koninkrijk” ontvangen (Heb.12:28). Hij regeert nu reeds tot de dood overwonnen is (1 Cor.15:25:27). Christus is nu reeds Zijn “heerlijkheid” in gegaan en regeert (2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10 / Heb.2:9). 3°) Met de Wederkomst zal het “Koninkrijk Gods” in een andere fase treden. Dat is evident. Want dit komen van Christus is erop gericht de definitieve afscheiding te maken tussen het kwaad en het goed, in de gemeente, in de wereld en zelfs daarbuiten. Dat is de dag “dat God het in het verborgene oordeelt” volgens het evangelie van Christus Jezus (Rom.2:16). Meerdere parabels gaan dit dan ook breedvoerig uitwerken, vb. deze van de schapen en de bokken (Mat.25:31,32,40,46). Het avondmaal dat volgelingen van Jezus wordt aanbevolen te vieren is de voorsmaak van die nog komende volle werkelijkheid van dat Rijk (Luc.22:18). Bij de komst, dat het einde afsluit van “deze eeuw” - van de tijd dat men zich kán bekeren tot God en het Rijk waardig zijn - zal de Heer alles overgeven aan de Vader (Mat.6:33 / Joh.3:3,5 / 1 Cor.15:24:28). Deze teksten zeggen dan ook dat het Rijk Gods “verdergaat” en dat het met het ophouden van het tussenrijk gewoon verder gezet zonder dat er nog inmenging is van enige vijand van dat Rijk. We moeten bij punt twee nog enkele aantekeningen maken. De verheerlijkte Jezus is sinds de Hemelvaart: “Die de hemelen is doorgegaan” (Heb.4:14) en is “boven de hemelen verheven” (Heb.7:26). In dat bovenhemelse (epouranious) heeft hij de macht over “20 die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
79
rechterhand zette in de hemelse gewesten, 21 ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende.” (Eph.1:20,21). Aan zijn macht en rechtsgebied kan niets worden toegevoegd. (Want theoretisch is ook “de dood” nu reeds onderworpen aan Christus.) Hij woont in een voor mensen ontoegankelijk licht (1 Tim.6:16). Hij regeert thans uit de plaats “is ver boven alle hemelen om
alle dingen te vervullen.” (Eph.4:10). De lijdende knecht zal koningen doen verstommen (Jes.52:15 / Joh.18:19:24 / 18:33:38 / 19:2:16). Dit wijst vooreerst naar het getuigenis dat de Heer tijdens zijn verhoor aflegt aan Herodes, Pilatus en de ouderlingen van het Sanhedrin. Dat slaat ook op de macht die Zijn discipelen in Zijn naam prediken (Hand.4:23:31). Ook nog vijf aanhalingen uit het boek aan de Hebreeën bevestigen dit (wij onderlijnen): “3 Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand had gebracht, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen.” Heb.1:3. “13 En tegen wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?” Heb.1:13. “1 De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Zo'n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechterhand van de troon van de Majesteit in de hemelen.” Heb.8:1. “12 maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had,
tot in
eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God.” Heb.10:12. “2 terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.” Heb.12:2. We geloven niet wat Walvoord zegt blz.467 na de aanhaling van Ezech.37:24,25: “Velen hebben getracht dit gedeelte weg te moffelen in hun verklaring, maar het heeft duidelijk te maken met de tweede komst van Christus, het oprichten van het Koninkrijk van David op aarde, de opstanding van David en David die als mederegent heerst met Christus op zijn troon in Israël. Dat David met Christus de troon deelt in het duizendjarig rijk is duidelijk (Jer.30:9 / 33:15:17 / Ezech.34:23,24 / Hos.3:5). Deze profetie kan vandaag nog niet vervuld zijn gezien David nog niet is opgestaan en er nog geen opgerichte Davidische troon is op aarde.” Het is duidelijk uit deze teksten dat Jezus reeds regeert in volle heerlijkheid. Het gaat om vijf verwijzingen naar Ps.110:1. De ware Zoon van David zit op zijn troon. Hij heeft de sleutel van David, symbool van de macht van David. Hij sluit en opent wie zich bij Hem zal aanbieden in het Koninkrijk (Jes.22:22 / Opb.3:7). In Christus zijn “Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons.” = t.t.z. vervuld (2 Cor.1:20). Hij zit in symbolische zin op de troon van zijn vader David. Hij is met “eer en heerlijkheid gekroond” staat in de brief aan de Hebreeën (Heb.2:9). Vergelijk dit met 2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
80
Een toekomstige duizendjarige regering zou aan Zijn macht en aan Zijn koninklijke waardigheid geen “iota” kunnen toevoegen. De beloften gedaan aan de Vaderen zijn door Christus vervuld. Aan de Vaderen én aan de Heidenen. Over Zijn Koninkrijk werd de voorzegging gedaan dat er in rechtvaardigheid zou gehandeld worden en dat is precies wat er in het geestelijke Koninkrijk thans aan de orde is (Jes.16:5 / Rom.14:17). Dat Christus nu reeds hogepriester is volgt tevens uit de lezing van het boek aan de Hebreeën. Daar staat: Hebreeën Daarom moest Hij in alles aan Zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een 2:17 barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om de zonden van het volk te verzoenen. Hebreeën 3:1 Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, let op de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis: Christus Jezus. Hebreeën Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, Die de hemelen is 4:14 doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden. Hebreeën Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze 4:15 zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. Hebreeën 5:1 Want elke hogepriester die uit de mensen wordt genomen, is ten dienste van mensen aangesteld met het oog op de dingen die bij God te doen zijn, om gaven en offers te brengen vanwege de zonden. Hebreeën 5:5 Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer gegeven om Hogepriester te worden, maar Hij Die tot Hem heeft gesproken: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. Hebreeën Door God is Hij Hogepriester genoemd naar de ordening van Melchizedek. 5:10 Hebreeën Daar is de Voorloper voor ons binnengegaan, namelijk Jezus, Die naar de 6:20 ordening van Melchizedek Hogepriester geworden is tot in eeuwigheid. Hebreeën Want zo'n Hogepriester hadden wij nodig: heilig, onschuldig, onbesmet, 7:26 afgescheiden van de zondaars en boven de hemelen verheven. Hebreeën Hij heeft het niet nodig, zoals de hogepriesters, elke dag eerst voor zijn eigen 7:27 zonden slachtoffers te brengen en pas daarna voor die van het volk. Want dat heeft Hij eens en voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde. Hebreeën Want de wet stelt mensen, die met zwakheid behept zijn, aan als hogepriester. 7:28 Maar het woord van de eed die na de wet gezworen is, stelt de Zoon aan, Die tot in eeuwigheid volmaakt is. Hebreeën 8:1 De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Zo'n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechter hand van de troon van de Majesteit in de hemelen. Hebreeën 8:3 Want elke hogepriester wordt aangesteld om gaven en slachtoffers te offeren. Daarom was het noodzakelijk dat ook Deze iets had om te offeren.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden Hebreeën 9:11
Hebreeën 9:25
81
Maar toen is Christus verschenen, de Hogepriester van de toekomstige heilsgoederen. Hij is door de meerdere en meer volmaakte tabernakel gegaan, die niet met handen is gemaakt, dat is: die niet van deze schepping is. en dat niet om Zichzelf dikwijls te offeren, zoals de hogepriester elk jaar in het heiligdom binnengaat met bloed dat niet van hemzelf is.
En over dat hogepriesterschap zegt de Schrift in Heb.7:24 dat het “onvergankelijk” is (SV / Luther / Brouwer) “zonder dat het op een ander overgaat” (Leidse) “op geen ander kan overgaan” (NBG) Een priesterschap: “in eeuwigheid” (SV / Luther) “voor altoos” (NBG) “voor altijd” (Leidse / Brouwer).
Om deze reden zegt V. Mora in ’Le Refus d’Israël, Matthieu 27,25’, Editions du Cerf, 1986, blz.72: “Met andere woorden, de term Mensenzoon uit Daniël waar Mattheüs uitdrukkelijk naar verwijst (24:15) ontving zoals er staat “en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die niet zal vergaan’ (Dan.7:14). Dit koninkrijk identificeert zo wonderlijk met de Mensenzoon in Daniël en Mattheüs dat men kan spreken van de komst van de Mensenzoon als de komst van het Koninkrijk. Het is waarschijnlijk de verkondiging van deze komst aan de Sanhedristen dat Hem zou veroordelen (Mat.26:64). Zijn dood bracht de verwoesting van de Tempel met zich mee, vernietiging van de Heilige Stad, maar niet het einde van de geschiedenis van het heil: in plaats van de verwoeste Tempel, staat de Heer op en wordt het centrum van de hereniging van het universum, van Joden en Heidenen, van de volkeren en de diaspora. Zo is in Christus de nieuwe Tempel opgestaan, een nieuw gebedshuis voor alle volkeren. In Hem is de zegen van Abraham overgegaan op alle volkeren. Een christen kan daarin het ontstaan van de Kerk van Christus onderkennen, uit de verzameling van zonen van Israël en zonen uit de volkeren.” Mag ik hier ook een argument aanhalen van een groot gedeelte van de leerlingen van de bedelingen (dus niet allemaal) dat echt als “Een leer van kunst en vliegwerk” zou kunnen bestempeld worden. Om aan de leer van dat uitgestelde Koninkrijk enige substantie te geven hebben de verdedigers ervan nog een ander argument bedacht (sinds de jaren 1830). Dàt van de 4 soorten evangelies. In het NT zou men moeten onderscheid maken tussen 4 te onderscheiden evangeliën. 1°) Het evangelie van Gods genade dat zegt dat de Heer stierf voor alle zondaars; en is opgestaan uit de dood. 2°) Het evangelie van Paulus = mijn evangelie zoals het er eens staat, en slechts betrekking heeft op deze tijd en slechts over de gemeente spreekt. 3°) Het eeuwig evangelie dat zal gepredikt worden nadat de gemeente zal opgenomen zijn en Joden zich door dit
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
82
evangelie zullen bekeren. Een evangelie dat naargelang de uitlegger drie en een half of zeven jaar gepredikt zal worden juist voordat de duizendjarige regering zal opgericht worden. Het evangelie voor dezen die in de grote verdrukking zullen leven. 4°) Het evangelie van het Koninkrijk, als politieke vanuit Jeruzalem bestuurde en door Joden geregeerde universele macht tijdens de duizend jaren van de Christusregering op deze aarde. Opgericht nadat de Joden zich (allen?), of in massa zullen bekeerd hebben. Denk eens goed na hoeveel evangeliën en koninkrijk kent de Bijbel. In werkelijkheid maar één. Zelfs als we vanaf het Oude Testament rekenen: het wijst naar de éne redder en naar de éne Heerser over alles: En dat schuift probleemloos van oud naar nieuw met de doos van Jezus aan het kruis. Het gaat over in een andere versie, maar wijst nog steeds naar de éne redder en naar de éne Heerser. We komen nog even terug op de vijf aanhalingen die we gedaan hebben uit het boek aan de Hebreeën. In zijn commentaar op deze brief schrijft W. Ouweneel, theoloog uit de kringen van de Broeders en zo dus verdediger van een komend duizendjarig rijk, over deze teksten als volgt: “Hij zit thans aan de rechterhand van God, totdat Deze zijn vijanden zal stellen tot een voetbank voor zijn voeten (1:13). Dit ’totdat’ duidt dus het ogenblik aan: a. dat Christus zal opstaan van Gods rechterhand (waar Hij nu ’wacht’:10:13) en zal wederkomen naar deze aarde (1:6 / 9:28) / b. dat zijn troon in Sion geplaatst zal worden (1:5,8 / Ps.2:6v) / c. dat zijn vijanden zich aan Hem zullen onderwerpen (1:13 / vgl. Ps 18:44:51 / 72:7:11 / 110:1:7). Uit Op 20:1:6 weten we dat deze regering over het toekomstig aardrijk duizend jaar zal duren (...) Er zijn dus twee fasen in de verheerlijking van de Zoon des mensen na het kruis, zoals ook Jh 13:31v. in een notedop aanduidt: 1) nadat Christus voor alles de dood gesmaakt had, heeft God Hem ’terstond verheerlijkt’ (Jh 13:32v.) door Hem uit de doden op te wekken (...) 2) zo zal Christus ook straks publiekelijk verheerlijkt worden (Jh 13:32a) en zijn regering over het aardrijk aanvangen.” W. J. Ouweneel, ’Wij zien Jezus’, deel 1, Medema, 1982, blz.33,34. Dit is de verkeerde voorstelling van meer dan één aspect van de zaak. Laten we beginnen met het eenvoudigste. De schrijver geeft de indruk dat wanneer er over God en de Heer gesproken wordt als dat ze zitten op Hun troon er dus niets gedaan wordt. God rust niet uit op Zijn troon. Neem de concordantie en zoek maar op. Waar God ’neerzit’ ligt de nadruk op zowel een overwinning die is voltrokken of het oordeel over iemand of een volk dat gaande is. Of is gewoon het symbool van Zijn universele Almacht die Hij uitoefent. En idem voor de Heer die neven de Vader zit. Zijn verlossingswerk is volbracht. Dat verzoenende werk strekt zich uit over de volkeren van de wereld (veel heidenen qua aantal en Joden incluis). Aan ieder wordt de tijd en gelegenheid gegeven zich te bekeren tot Jezus van Nazareth. Dat is regeren! De Heer “staat” (Hand.7:55) en “zit” (Heb.8:1,2) - dus zonder enige twijfel - aan de rechterhand van God sinds Pinksteren. Hij is vanaf dat tijdstip Heer en Messias voor gelovigen én voor
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
83
ongelovigen, die indien ze Hem niet aannemen ook zware gevolgen zullen ondergaan van deze afwijzing (Hand. 2:36). Met ander woorden, sinds Pinksteren gaan de Messiaanse teksten over zijn koningschap aan allen in vervulling (Hand.10:36,42). Psalm 2 en Psalm 110 anders uitleggen dan in vervulling gegaan sinds Pinksteren (of de Hemelvaart) is de duidelijke stelling van de apostelen en discipelen van Jezus verdraaien. Daarom is deze leer van de 1.000 jarige regering een on-Bijbelse interpretatie van de Schriften. Al deze zaken over Gods Rijk anders geformuleerd; WAAR DE KERK IS DAAR IS HET KONINKRIJK ZOALS IN DEZE TABEL. 1°) Christus is hoofd van de Kerk Eph.1:22 / Col.1:18 idem van het Koninkrijk Hand.17:7 / Opb.1:5 2°) Gelovigen zijn wedergeboren voor de Kerk 1 Pet.1:22,23 idem voor het Koninkrijk Joh.3:3-5 3°) Gelovigen zijn leden van de Kerk Col.1:13 idem van het Koninkrijk 1 Pet.2:8,9 4°) Gelovigen zijn medeburgers in de Kerk Eph.2:19,20 idem van het Koninkrijk 1 Thes.2:12 5°) De Kerk bestaat uit geestelijke zegeningen Eph.1:3 idem in het Koninkrijk Rom.14:17 Uit de uitdrukking “op de troon zitten” blijkt het juridische karakter van die handeling. Zelfs indien er zou kunnen bewezen worden dat er een duizendjarige regering is voor de toekomst dan is dat de manier waarop de Heer met de volkeren zal omgaan. Wat Hij dan zou doen, doet Hij thans, waardoor er geen nood is aan zo een komend rijk. De schrijver verwijst naar Psalm 2.
Psalm 2 gaat thans in vervulling En we gaan enkele details bekijken uit deze Psalm 2. Vooraf de lijst van de aanhalingen en verwijzingen uit deze Psalm in het NT: Vers:
Citaat:
Ps.2:1 1,2 2 7
Opb.11:18 Hand.4:25,26 Opb.19:19 Mat.3:17 15:3 Marc.1:11 Luc.3:22 9:35 Joh.1:49
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
8 8,9 9 11
84
Hand.13:33 Heb.1:5 5:5 Heb.1:2 Opb.2:26,27 Opb.12:5 19:15 Phil.2:12
Dit is de lijst die we terugvinden in ’The Greek Testament’, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966. Nestle / Aland hebben nog voor Ps.2:1,5,12 = Opb.11:18 en Ps.2:2 = Opb.6:15 / 11:15 en Ps.2:7 = Heb.7:28 en 2 Pet.1:27. In H. Wilmington’s, ’Book of Bible lists’, Tyndale, 1987 vinden we voor vers 7 ook nog aangegeven Mat.17:5 en Marc.9:7. De paralleltekst van Jes.2 is te vinden in Micha 4:1-5. Het vers vier ervan verwijst naar 1 Kon.4:25, bij wijze van illustratie. Naar de vredestijd van Salomo tijdens zijn regering. Vers vijf wijst naar de eeuwigheid en niet naar een duizendjarige regering. De tekst toepassen op zo een tijdstip in de toekomst is dus foutief. W. Ouweneel verwijst vervolgens nog naar Joh.13:32 dat naar twee fasen zou verwijzen in het werk van de Heer. Ja, en dan, wat zou dat bewijzen! In zijn uitleg zijn het: 1°) verheerlijkt met de opwekking, 2°) verheerlijkt in de duizendjarige regering. Maar het is toch anders ingedeeld in Joh.13. Tijdens Zijn prediking op aarde hebben we (wie Hem hoorde en zag) een “heerlijkheid” gezien als van de Vader. Dat staat in Joh.1:14 en daar spreekt Joh.13:31 over. Het laatste met het oog op Zijn bloedig offer dat zal volgen. Dat is de wil van God. Dat “moet” vervuld worden. Waarop de Vader Hem zal verheerlijken in de Opstanding. Maar verder gaat het niet. Van een duizendjarige regering lezen we hier niets, trouwens nooit in de evangeliën! Wie het doet heeft zich schuldig gemaakt aan een “inlezing” van zijn eigen vertrouwde leerstelling. Zodat we de vijf aangehaalde teksten die spreken over het zitten van de Zoon aan de rechterhand van de Vader in de brief aan de Hebreeën als een beschrijving moeten zien van Zijn regeerambt dat Hij thans uitoefent. Een totale macht: in de eerste plaats over Zijn gemeente, maar ook over de wereld, en daar is ook de tijd nog, door Hem ingesteld, dat mensen zich kunnen, bekeren! Men zou eens meer moeten luisteren naar de Schrift in plaats van enkele Oud Testamentische teksten te willen overbrengen naar een nog komende regering. Sinds de Opstanding is Christus “is met kracht bewezen dat Hij de Zoon van God is” (Rom.1:4). Hij is thans voor Joden zowel als Grieken “de kracht van God en de wijsheid van God.” (1 Cor.1:24). “Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als in de dag van de eeuwigheid. Amen.” (2 Pet.3:18).
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
85
Vergeet niet al te vlug dat de term koninkrijk zowel in het Hebreeuws als in het Grieks twee betekenissen heeft: 1°) koninkrijksmacht 2°) koninkrijksgebied. In het Latijn heeft “regnum” ook die dubbele betekenis. Maar een Franse vertaling moet dan om recht te doen in haar tekst twee woorden gebruiken: “règne” en andermaal “royaume.” Ook het Nederlands zou dat kunnen doen maar dat is niet altijd waar. In elk geval: sinds Zijn kroning (Hemelvaart of Pinksterdag naar gelang waar het accent ligt) is Jezus koning over een gebied zo groots als hemel, aarde en onder de aarde! Bij de benadering van het begrip koninkrijk in het NT moet dan ook gedacht worden aan een opmerking van Paulus die over Christus sprak als diegene die we nu niet meer “vleselijk” kennen (2 Cor.5:14,15). Zo ook moet zijn Rijk niet slechts zichtbaar ge zien worden in Rome (Katholieke Kerk) of Jeruzalem (leer van de bedelingen). Teksten over het Koninkrijk en hun context Wat is het Koninkrijk volgens de evangeliën Is een gave Gods Luc.12:32. Mogen er voor bidden Mat.6:10. Maar moeten het grijpen met geweld Mat.11:12. Men kan het verliezen Mat.21:43. Komt na bekeerd te zijn Marc.1:15. Moeten er voor wedergeboren worden Joh.3:3,5. Ontvangen als een kind Mat.18:4 / 19:14. Jezus beschikt over het rijk Luc.22:29. Is waardevoller dan alles Mat.10:37:39 / 13:44. Dient men boven alles te zoeken Mat.6:33 / Luc.12:30. Is weggelegd voor armen van geest Mat.5:3. Is een langzaam proces zoals zuurdesem Luc.13:20,21. Worden erom vervolgd Mat.5:11,12. Is niet te koop met geld Marc.10:23:25. Moeilijk te beërven voor Schriftgeleerden Marc.12:34. Wordt gepredikt tot aan het einde der “eeuw” Mat.24:14. Johannes doopte met het oog op het Koninkrijk Luc.7:28:30. Jezus verkondigde dat Rijk Luc.4:43. De 12 prediken dat Rijk Mat.10:7 De 70 prediken dat Rijk Luc.10:9 Jezus drijft boze geesten uit = het Rijk is er Luc.11:20. De gemeente heeft er de sleutels van Mat.16:19 / 18:18. Een eeuwig koninkrijk (Luc.1:33) is het nu reeds maar nog steeds aards in bepaalde aspecten. Het gaat om in geestelijke zin aanliggen of eruit geworpen worden (Mat.8:11,12) om eten (Luc.14:15) en drinken (Mat.26:29) om gerechtigheid groter dan deze zoals Farizeeën beoefenen (Mat.5:20) en is weggelegd voor wie Gods wil doet (Mat.7:21).
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
86
Dit zijn al de teksten waar de uitdrukking ”koninkrijk van God” of ”koninkrijk der hemelen” in voorkomt in de evangeliën: Mat.3:2 / Mat.4:17 / Mat.5:3 / Mat.5:10 / Mat.5:19 / Mat.5:20 / Mat.7:21 / Mat.8:11 / Mat.10:7 / Mat.11:11 / Mat.11:12 / Mat.12:28 / Mat.13:11 / Mat.13:24 / Mat.13:31 / Mat.13:33 / Mat.13:44 / Mat.13:45 / Mat.13:47 / Mat.13:52 / Mat.16:19 / Mat.18:1 / Mat.18:3 / Mat.18:4 / Mat.18:23 / Mat.19:12 / Mat.19:14 / Mat.19:23 / Mat.19:24 / Mat.20:1 / Mat.21:31 / Mat.21:43 / Mat.22:2 / Mat.23:13 / Mat.25:1 / Marc.1:15 / Marc.4:11 / Marc.4:26 / Marc.4:30 / Marc.9:1 / Marc.9:47 / Marc.10:14 / Marc.10:15 / Marc.10:23 / Marc.10:24 / Marc.10:25 / Marc.12:34 / Marc.14:25 / Marc.15:43 / Luc.4:43 / Luc.6:20 / Luc.7:28 / Luc.8:1 / Luc.8:10 / Luc.9:2 / Luc.9:11 / Luc.9:27 / Luc.9:60 / Luc.9:62 / Luc.10:9 / Luc.10:11 / Luc.11:20 / Luc.13:18 / Luc.13:20 / Luc.13:28 / Luc.13:29 / Luc.14:15 / Luc.16:16 / Luc.17:20 / Luc.17:21 / Luc.18:16 / Luc.18:17 / Luc.18:24 / Luc.18:25 / Luc.18:29 / Luc.19:11 / Luc.21:31 / Luc.22:16 / Luc.22:18 / Luc.23:51 / Joh.3:3 / Joh.3:5. Wat is het Koninkrijk Gods in de rest van het NT Genaamd: Koninkrijk Gods Rom.14:17 / 1 Cor.4:20. Genaamd: Christus’ Koninkrijk Col.1:13 / 2 Tim.4:1. Bestaat niet in woorden maar in kracht 1 Cor.4:20. Bezit heil en kracht Opb.12:10. Heeft rechtvaardigheid en vrede gebracht Rom.14:17. Koninkrijk en Gods heerlijkheid gaan samen 1 Thes.2:12. Is eeuwig 2 Pet.1:11. Is onwankelbaar Heb.12:28. Hemels in oorsprong 2 Tim.4:18. In verdrukking het Koninkrijk beërven Hand.14:22. Lijden voor het Koninkrijk is niet uitgesloten 2 Thes.1:5 Gelovige is overgebracht in het koninkrijk Col.1:13. Men wordt tot het Koninkrijk geroepen 1 Thes.2:12. God behoudt voor het Koninkrijk 2 Tim.4:18. Armen zijn uitverkoren voor dat rijk Jac.2:5. Zondaars beërven het niet 1 Cor.6:10 / 15:50. Discipelen prediken over het Koninkrijk als een werkelijkheid Hand.8:12 / 19:8 / 20:25. Christus geeft het over aan Zijn Vader nadat Hij in alles zal bemiddeld hebben 1 Cor.15:24. Laten we even stilstaan bij de teksten over het Koninkrijk die we al geciteerd hebben uit het NT. Tussen haakjes 80% van alles wat er in het NT over staat. Er zijn slechts enkele teksten die het Koninkrijk in volle zin in de toekomst plaatsen. Bijna allemaal spreken ze over het rijk dat er nu is, het gaat al om het hier en nu en niet slechts over de toekomst. En zeker niet over een duizendjarig rijk waar mensen nog eens opnieuw getest worden op hun getrouwheid, want dat is zoveel als beweren dat er mensen zijn die een tweede kans krijgen. De taal die er gebruikt wordt zijn ook aarde-gebonden-termen zoals: iets waardevols verliezen (Marcus 9:47,48), zijn rijkdom
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
87
oordeelkundig gebruiken (Luc.18:24,25), je moet er de bepaalde vechtlust voor hebben (Mat.11:10:13), en de totale gewillige liefde is er het hoofdkenmerk van (Marcus 12:28:34). In een gelijkenis heeft Jezus alle joden uitgenodigd om het komende Messiaanse banket dat hij zal inrichten in het koninkrijk van God bij te wonen. Hij geeft er de waarschuwing bij dat etnische afkomst op zichzelf geen garantie was voor een gratis entree: “11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, 12 en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars." (Matthéüs 8:11,12 vergelijk Lucas 13:28,29). Daar stopt het zelfs niet bij volgens Matthéüs 21:43: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.” Ook nog dit Matthéüs 22:13: “Toen zei de koning tegen de dienaars: Bind hem aan handen en voeten, neem hem mee en werp hem uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.” Dat is niet zo rooskleurig! Uit deze woorden van Christus leren we twee belangrijke waarheden: heidense gelovigen die in Christus geloven als Verlosser komende uit oost en west zullen delen = deelnemen aan/in de eeuwige bestemming van Israël zowel Joden als heidenen die Christus afwijzen zullen onterfd worden van elke verbintenis gesloten met Abraham, Isaak en Jakob. Alle kinderen van God zullen aan tafel zitten met Abraham, Izaäk en Jakob. Dat is omdat ze verenigd worden in het Nieuwe Jeruzalem als één kudde onder één Herder. Samen zullen zij zingen: "3 En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam, met de woorden: Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, Heere, almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Koning van de heiligen!" (Openbaring 15: 3). Ze zingen hun dankbare lof aan God de Vader en de Jezus de Christus: ze werden verlost zoals Israël uit slavernij werd verlost. Dus u merkt toch dat Jezus in geen enkele passage uit zijn gelijkenissen wat leert over een toekomstig Joods millennium. Het voornaamste thema in de gelijkenissen van Jezus, verhalen met alles aardse zaken: ‘Het koninkrijk van God is als....’ Een zaaier die uitging om te zaaien Een mosterdzaad Een kleine hoeveelheid gist in brood Een koning die een bruiloftsmaal geeft Een schat verborgen in een veld Een koper op zoek naar mooie parels Als een net uitgeworpen in de zee Een herder die 100 schapen heeft, maar... Een koning die geld van de slaven eiste (Matt 18:23vv)
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
88
Landeigenaar die ’s ochtends werkers inhuurde De 10 bruidsmeiden Een heer die naar een ver land ging (Luk. 19:11:27) God: de Eeuwige Koning, over Israël én de Natiën Wanneer we een overzicht maken van de wijze waarop zowel het Oud als het Nieuw Testament over het begrip Koninkrijk spreken kan men dat onder zes aspecten beschouwen. En met Koninkrijk moeten we verstaan dat het gaat om de koninklijke macht, om het koninklijke ambt en om het koningschap van God en niet slechts het gebied waarover geregeerd wordt. De term “Koninkrijk Gods” is geen echte term uit het OT maar des te meer uit het NT. En ook in de Rabbijnse geschriften kunnen we de term terugvinden. Maar dat God een universele Regeerder is, blijkt duidelijk onderstreept in vooral de Psalmen. 1°) Alle schepping waarover God regeert. Gen.1:1 / Neh.9:6. Deze zal vervangen worden door een nieuwe hemel en aarde. God is een eeuwige koning Ps.10:16 (olam va’ed = voor altijd en daarna) / 29:10 / 93:1 (me olam = sinds alle eeuwigheid in vers 2) / 96:10 / 145:3 (kololamim = tijdens alle eeuwen). 2°) Gods moreel ethisch rijk. Ps.103:19 / Dan.4:25,31,34:36. God is de rechter van de gehele aarde Gen.18:25. In de nieuwe hemel en aarde zullen zeer waarschijnlijk andere morele voorschriften tellen. Of... Gods Heilige Geest en de mensengeest zal op een zodanige wijze werkzaam zijn dat er van geen wetten sprake kan zijn. God zal tenslotte “alles in allen zijn.” 3°) De hemel waarin God regeert. Dan.4:26 / Luc.15:21 / Hand.14:22 / 1 Pet.1:11. Moest gezuiverd worden gezien er een deel engelen zijn afgevallen (Opb.12). 4°) Het koninkrijk Israël waarover God regeerde. 2 Sam.5:12 / 1 Kon.9:3:7 / 11:11. In niet verkeerd te begrijpen taal zegt YaHWeH de “Koning en Verlosser van Israël” te zijn. Vergelijk bijvoorbeeld de uitdrukking “de troon van David” = “de troon van “YaHWeH” in 1 Kon.2:12 / 1 Kron.29:23 / 2 Kron.9:8. Het is een Godsregering, een theocratie. Maar dit is een tijdelijke oplossing. Dit volk is uit andere volkeren verkozen om onder Gods heerschappij te staan (Ex.19:5,6 / Deut.33:5 / Ps.47:7). Gezien God hun koning is moet het volk alle kwaad uit zijn midden wegdoen (Jes.24:21:23 / Zef.3:15). Dat hebben ze niet gedaan. Maar wel het tegengestelde, valse goden aanbeden, en zijn daarom dan ook verworpen. Om die reden verliezen ze hun exclusiviteit en zal het Koninkrijk aan een ander overgaan, een volk dat er de vruchten zal van opbrengen (Mat.21:43 / Luc.19:41:44). En Haggaï 2:7 wijst op Gods genade voor de heidenen. In het OT ligt de nadruk op “de God van Israël” dat we er enkele malen terugvinden (1 Kron.17:24). In het NT kan men deze titel echter slechts nog maar driemaal tegenkomen. En daar is een reden toe.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
89
5°) De Kerk = Gods nieuwe Israël, is begonnen met Pinksteren. Dan.2:44 / Hand.2:36 / 15:15:17. Is dit soms geen theocratie? Waar géén eind aan komt! Christus heeft toch nu reeds alle macht, zowel in hemel als op aarde (Mat.28:18)? Scofield zegt ergens (blz.1149): “Wanneer Petrus de deur van het koninkrijk opende voor de Heidenen (Hand.10) ontvingen allen die ge: geloofden zonder voorwaarden of uitstel, dan slechts geloof, de Heilige Geest.” Maar Scofield heeft de gedachte dat de Heidenen in deze bedeling opgenomen zijn in het Koninkrijk jammer genoeg niet verder uitgewerkt. Had hij dat gedaan dan zou zijn theologie van de toekomst er gans anders hebben uitgezien. In de New Scofield Reference Bible heeft men dan die vervelende opmerking, met de verwijzing naar het Koninkrijk, laten vallen (blz.1163). En nog een pittig detail uit P. Mauro, ’The gospel of the kingdom with an examination of Modern dispensationalism’, Hamilton Brothers, 1928, blz.83 e.v.. Mauro zegt dat Scofield in zijn Bible, van de 139 teksten die er staan in het NT verwijzend naar het Koninkrijk, hij er slechts 21 aanhaalt. Over 118 teksten heeft hij blijkbaar niets te zeggen. Van de 17 geschriften uit het NT waar naar het Koninkrijk verwezen wordt heeft Scofield er slechts 5 aangehaald. Dat wil zeggen dat hij aan zijn lezers één en ander verzwijgt. God is dus niet slechts “de koning van Israël” (of der Joden) maar “zeker ook der heidenen” (Rom.3:29). Dus van “allen die Hem aanroepen” (Rom.10:12,13). 6°) Gods rijk in de eeuwigheid. Daarover spreken 1 Cor.15:24:28. Dat is het “eeuwig Koninkrijk” waarover 2 Pet.1:11 spreekt. Voorafgaande is het oordeel over alle mensen (Rom.2:16). Het is dan ook uitgebreider dan slechts de kerk uit punt 5. Het omvat alle gelovigen van alle plaatsen en alle tijden. En een ander verschil tussen de kerk van 5 en deze van 6, is dat de kerk in haar huidige vorm een geestelijke zaak is (Mat.18:3 / Joh.3:3:7 / Rom.14:17), terwijl het eeuwige Koninkrijk aardse aspecten heeft (Opb.21:1:8 / 22:1:5). Of is dit laatste slechts een symbool voor het geestelijke? Vergeten we dan ook niet dat God de eeuwige God is, en dat Hij altijd regeert: in het verleden, het heden en de toekomst. Zie hiervoor o.a. Ps.10:16 / 97:1 / 99:1,2 / 145:13 / 1 Tim.1:17. Dus ook in de periode vóórdat er een zichtbare koning is in Israël, is YaHWeH hun koning. En wanneer er in Israël géén zichtbare koning is, ook dan is YaHWeH hun koning. Ook nu nog. Soms wordt dit schoorvoetend toegegeven zoals in R.J. Reid, ’Remarks on the Amillenialism and kindred teachings of Philip Mauro’, Loizeaux, 1948. We lezen daar op blz.39, 40: “Laat ons zeggen dat uitdrukkingen als “Koninkrijk der hemelen”, “Koninkrijk van God”, “Koninkrijk van de Zoon”, “Koninkrijk van de Vader” betrekking hebben op hetzelfde Koninkrijk, en slechts bepaalde aspecten daarvan beschrijven (...) (Wanneer we dat zeggen, mag tevens opgemerkt worden dat alhoewel we akkoord gaan met de Scofield-Bijbel met betrekking tot de onderlinge kracht van elke term waar het naar verwijst, de huidige schrijver toch niet akkoord gaat met de uitleg dat al deze termen
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
90
verscheidene koninkrijken beschrijven)” (wij onderlijnen). We zeggen dit met het oog op allen, en in de optiek van dezen, die nog persé een regering van duizend jaren willen inlassen: speciaal met betrekking tot Israël. Maar zeggen de dispensationalisten en ik herhaal de al tientallen jaren oude stelling van H.C. Voorhoeve: “Wanneer de Heer Jezus komt om als Koning op aarde te heersen, zal derhalve de Gemeente als de Vrouw van het Lam met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Nergens wordt ons in de Schrift geleerd, dat de Heer Jezus over de Gemeente heerst of zal heersen, zoals vele christenen aannemen. De Heer Jezus is geenszins Koning over de Gemeente, maar Hij is Koning over Israël en over de wereld” ’Uit het Woord der Waarheid’, Jaargang 54, juli 1999, blz.167. Dit is dus niet waar gezien het bovenstaande. Mag ik het nog even in het kort zeggen! Kijken we vooraf naar Handelingen 1:6:8: “6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? 7 En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft,8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal: en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.” Zie je wel zeggen de dispensationalisten: de discipelen vragen wanneer dat koninkrijk nu eigenlijk opgericht zal worden. De dispensatieleer gaat onmiddellijk een andere weg inslaan en zeggen: Jezus werd verworpen maar God heeft een verbond met Israël en gaat de klok dus even stilzetten tot binnen enkel jaren de joden “gereed” zijn Jezus als Messias te ontvangen. Maar dat staat hier allemaal niet. Helemaal niet! Zijn discipelen begrepen toen nog niet zoveel van zijn koninkrijk, zelfs niet dat het een hemels koninkrijk zou zijn. De meest gangbare opvatting van de Zeloten de Romeinen met een oorlog buitenwerken, dat was bij hen geen echte optie. Toen Jezus 40 dagen na zijn opstanding ten hemel voer vertelde Hij dat ze er zich er niet moesten mee bemoeien: het rijk komt er. En God doet dat op Zijn vastgestelde tijd. Jullie hoeven niet bang te zijn, het komt er. Tien dagen later, op Pinksteren in 33 G.T., start een “Nieuwigheid in Gods verbonden” met mensen. Ze kregen het bewijs dat Jezus “aan Gods rechterhand” was verhoogd Dat ze de Heilige Geest over hen uitgestort kregen was daar het teken van. Nu werden Zijn discipelen gemachtigd als getuigen en gezanten van het koninkrijk van Jezus (Lucas 24:46:52 / Hand.1:8,9 / 2:1:4,29:33). Het “nieuwe verbond” trad in werking en Gods schiep met hen als eerstelingen de kern van een “heilige natie”, het “geestelijke Israël” (1 Petrus 2:9,10 / Gal.6:16 / Heb.12:22:24). Nu Christus aan de rechterhand van zijn Vader zit en Hij als het Hoofd van deze gemeente is aangesteld, start ook zijn als Koningschap (Eph.5:23 / Heb.1:3 / Phil.2:9:11). Daarom ook kon de apostel Paulus later dit schrijven in Col.1:13: “13 Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde.” En ook dit verwijst ernaar, een gelovige gaat dat rijk nu reeds in volgens 1 Thes.2:12: “Wij riepen u ertoe op waardig te wandelen voor God, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid.”
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
91
Na dit moeten we ook nog een aantekening maken, wij zijn geen leerling van de dispensaties, zoals hier uitgelegd door een leerling ervan: “Zij die geloven dat de Gemeente begon op de dag van Pinksteren (Hand 2), 50 dagen nadat de Heer opstond, worden algemeen dispensationalisten genoemd. Zij geloven dat God met zijn volk op verschillende wijzen handelt, in verschillende dispensaties of bedelingen – dat zijn tijdsperioden waarin God opereert volgens een uniek principe, zoals met de (ene) natie Israël tegenover de hele wereld, of vandaag door de Kerk, of in de toekomst het Millennium waarin Christus persoonlijk regeert in gerechtigheid.” (Dit zegt Roger P. Daniel in een artikel op deze site: https://www.debijbelvoorjou.nl/artikel/wat:is:de:gemeente:en:wat:is:haar:toekomst/#2:wanneer: ontstond:de:gemeente ) Dit is wat we geloven: uit Ezech.21:27 blijkt dat Israël omvergeworpen wordt om als koninkrijk te fungeren voor YaHWeH. Ze blijft een puinhoop “totdat” Hij komt die recht heeft op de troon. En deze rechthebbende is gekomen in de persoon van Jezus van Nazareth. Hij is vermoord maar God heeft Hem uit de doden opgewekt en Hem aangesteld tot Heer en Messias (Hand.2:36). Daarbij is geen grens gesteld aan Zijn macht. Hij regeert over levenden én zelfs doden. Want Hij heeft de sleutels van het dodenrijk (Opb.1:18). En die troon van David die was omvergeworpen is in Hem opnieuw opgericht zegt Jacobus in zijn redevoering op dat eerste concilie van de Kerk. Vergelijk Amos 9:11 en Hand.15:15-18. Het koningschap dat God uitoefende over Israël is overgegaan in het koningschap van Jezus. Het Oude verbond en het Nieuwe Verbond zijn samengevloeid zonder dat men er in den beginne erg op had. Wanneer de eerste discipelen uit de heidenen door God als Zijn kinderen aangenomen worden, toen begreep men ook al veel meer. Enkele resterende gedachten van joodse oprichting van het rijk in Jeruzalem zullen dan wel al niet meer gepromoot worden. Romeinen 9 is duidelijk: Paulus citeert er twee teksten die in het Oude Testament op Israël = de 10 stammen betrekking hebben en zegt dat spreekt over de heidenen die zich bekeren. De wereld van het jodendom is niet meer wat het was.
In het midden van de vijanden van dat Koninkrijk: wat doet Jezus? Hij: 1°) regeert, Hand.17:7 / Phil.2:9-11 / Opb.19:6 2°) heerst, Mat.12:8 / Joh.14:21 / Eph.5:22-27 3°) zegent, Luc.6:28 / Rom.12:14 / Mat.21:19 / 1 Pet.2:23 4°) straft de Heer, 1 Cor.11:30-32 / Heb.12:5-11 / Opb.3:19 Conclusie
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
92
gekend als Jezus van Nazareth tot Heer = Koning, Heerser en Messias aangesteld door de Eeuwige. Wie het eeuwig leven ontvangt dan betekent het tevens dat die persoon het Koninkrijk beërft. Al wie het Koninkrijk niet beërft betekent dat men de eeuwig straf zal ondergaan. Als we de vraag stellen: Heeft Israël haar uitverkiezing verloren? Dan moeten we antwoorden met Paulus: “Volstrekt niet!” Maar leer er dan ook bij dat dit alleen werd geprofeteerd met het oog op het “overblijfsel”, dat zal worden gered. Ook dat roept een vraag op: wie zou dit overblijfsel zijn? Jeremia 31:31-34 beschrijft hoe het overblijfsel en YaHWeH zich verhouden en hoe haar zonden compleet worden vergeven. We geven hier deze tekst met de verwijzingen in de HSV en zie als vergelijking ook Heb.10:1-4. 31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, Hebr. 8:8 Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. 33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 31:1
In die tijd, spreekt de HEERE, zal Ik al de geslachten van Israël tot een God zijn, en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 24:7 Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben, en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ík zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij bekeren met heel hun hart. Jer. 30:22 En u zult Mij tot een volk zijn en Ík zal u tot een God zijn. 34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken. Jes. 54:13 Al uw kinderen zullen door de HEERE onderwezen zijn, en de vrede van uw kinderen zal groot zijn. Joh. 6:45 Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God onderwezen zijn. Ieder dan die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. Jer. 33:8
Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben. Ik zal al hun ongerechtigheden vergeven, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben, en waarmee zij tegen Mij in opstand zijn
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
93
gekomen. Micha 7:18 Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom? Hij zal niet voor eeuwig vasthouden aan Zijn toorn, want Hij vindt vreugde in goedertierenheid. Hand. 10:43 Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Het is merkwaardig dat de moderne Joden nog steeds dezelfde argumenten gebruiken tegen het Messias schap van Jezus als toen Hij aan het kruis werd genageld. Dezelfde argumenten wat betreft de twee eerste punten die Darby gebruikte om zijn leer te ondersteunen. De Duits-Joodse rabbijn Nathan Peter Levinson zegt in zijn boek ’De Messias’, Ten Have, 1996, blz.40 over Jezus en hoe een orthodoxe Jood hem moet zien: “1. Als koning van Israël die het volk van de Romeinse onderdrukking zou bevrijden en de vroegere pracht zou herstellen, kon Jezus alleen maar teleurstellen. In de wereld veranderde er niets na zijn verschijning, een vrederijk was niet ontstaan. 2. Als heiland die plaatsbekledend zonden vergeeft en naar de opvatting van Paulus de wet vervangt kon hij voor wetsgetrouwe Joden slechts een steen des aanstoots zijn. 3. Dat hij volgens de incarnatieleer mens werd en in de Drieëenheid een eenheid vormde met God de Vader en de Heilige Geest, kon door het strenge monotheïsten alleen maar als afvallig van het joodse geloof worden uitgelegd.”
VANDAAG in Israël, niemand is van God gezonden, niemand is profeet of leider voor het volk . Een zaak zonder God en Zijn hulp? Er is een tekst waarvan de dispensationalisten zeggen dat die in 1948 bij de stichting van de staat Israël is vervuld. We vinden deze passage in Ezechiël 36-37. Deze profetie was gegeven aan Ezechiël in de tijd van de Babylonische ballingschap (Ezechiël 1:1-2). Het voorspelde de uiteindelijke terugkeer van Israël naar hun eigen land, na de straf die God had uitgesproken. In dezelfde profetie werd ook de komst van de Messias aangekondigd (Ezechiël 37:24) en ook de inwijding van het Nieuwe Verbond (Ezechiël 37:26-28). We weten als we oprecht naar beide Testamenten kijken dan is de geschiedenis duidelijk en onomkeerbaar: het volk keerde terug naar het land rond 538 v. Chr. en de Messias is gekomen en heeft het Nieuwe Verbond opgericht (Mat.26:28). De dispensationalisten ontkennen de vervulling van deze profetieën niet. Maar ze leren dat het alleen maar een gedeeltelijk vervulling is van de terugkeer van Israël en dat Christus nog eens terugkomt. Ze leren dat het terugbrengen van de Joden naar de huidige staat Israël het belangrijke onderdeel is van de uiteindelijke vervulling van Ezechiël. Zij zeggen dat de zegeningen van het “landverbond” nu pas in volle zin vervuld worden. Ondanks de gegevens van de vervulling leren ze nog een tweede vervulling. Dat zou in Deuteronomium 30 staan. Bekering zou gebruikt
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
94
worden als “basis” voor de terugkeer van Israël. 2 En u zult zich bekeren tot de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied. Deut. vers 2-3 zegt: “2 En u zult zich bekeren tot de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied. 3 Dan zal de HEERE, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en Zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de HEERE, uw God, u verspreid had.” Doe uzelf eens de test of wat we in dat gedeelte in geel kleuren overeenstemt met de werkelijkheid van wat er nu aan de hand is in het moderne Israël. Gebaseerd op deze twee teksten kunnen we nu zonder tegenspraak vaststellen dat de huidige staat Israël niet ontstaan is nadat er een bekering was tot YaHWeH. Het huidige land heeft van de zegeningen van dit verbond geen voordeel gehad: ze hebben het allemaal zelf gedaan. Van een hulp van de HEERE zien we niet veel. We zien het resultaat van het harde werk van mensen en bij geregelde tijden onderdrukking van de inwonende vreemdelingen. In 1948 bekeerden behalve een paar individuele Joden het gros van hen zich niet tot de Here. De oprichting van de staat Israël, is niet gebaseerd op het “trouw zijn” aan God en zijn wetten. Vergeet niet dat we hier niet spreken over de tijd nadat Jezus de wet heeft aan het kruis genageld. In Deuteronomium 30 gaat het niet over het Judaïsme van de Rabbijnen. Als u dat denkt de grond te zijn van het herstel dan is u bezig te verdraaien wat Gods wetten zijn. Het Judaïsme dat de Joden van vandaag in dat land samenhoudt (?) betekent eigenlijk niet wat Deuteronomium 30 zegt. Denk niet zoals sommigen doen, wellicht worden ze zelfs zonder Christus gered. De religie van het Oude Testament was gebaseerd op brengen van offers voor de zonde en dat is er niet meer, dus hoe kan men de wet onderhouden die God had voorgeschreven? (Lev.17:11). De mensen die de leer van de bedelingen leren zeggen dat er twee wegen zijn naar God, de oude en de nieuwe: de wet en het kruis! Dergelijke verklaringen zijn niet in overeenstemming met definitieve uitspraken van het Nieuwe Testament: 1°) er is absoluut geen redding buiten Christus (Joh.14:6 / Hand.4:10-12) 2°) de religie van het Oude Testament niet langer meer van toepassing is (Heb.7-10). Het is de duidelijke taal die Petrus vanaf Pinksteren spreekt: dat er slechts in Jezus redding is. Handelingen 2:21: “En het zal zo zijn dat ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zalig zal worden.” Dat is een citaat van het Oude Testament in Joël 2:32: “Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft, namelijk bij hen die ontkomen zijn.” En de apostel Paulus haalt het ook aan in Rom.10:13: “Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.” Kijken we ook naar Handelingen 4:12 HSV met verwijzingen. 12 En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
95
Matt. 1:21
en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de Naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Hand. 10:43 Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam. 1 Tim. 2:5 Want er is één God. Er is ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.
We mogen niet alleen, maar moeten het vragen: hoe denkt de jood van het huidige Israël over die uitspraken? In hoeverre kan hij dat beamen? Als dat negatief in het antwoord is welke bewijs heeft Israël het van Gods verbondszegeningen voor hen en wie daar wonen! Gaat het dan om de landbeloften aan Abraham? Of is er wat anders gaande! Als Paulus, een verwijzing naar de beloften aan Abraham doet, beperkt hij zich niet tot alleen het grondgebied tot het land Palestina: Rom.4:13 steekt daar een stok tussen “13 Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.” Dus de vraag: waar is het geloof van het moderne Israël in Jezus? Wanneer men de dispensaties leert is het ook zo dat men gelooft dat het Joodse volk recht heeft op de erfenis van het land. Dat is het gezien hun raciale afkomst het is HUN etnisch erfdeel. Maar Paulus bestrijdt deze gedachte in Galaten 3:7,29 en het zal ook de reden zijn waarom hij nergens over dat verhaal van de “landsbelofte” spreekt in positieve zin. Hij zegt in Galaten: “7 Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. 29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.” Iets voordien had Paulus gezegd en dat zou men als men dispensationalist is, aan alle joden vooraf moeten verkondigen: “27 Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.” Doet men dat niet, dan heeft men dat volk een verkeerde leer aangesmeerd. Kan je tot het land Israël uitgenodigd worden zonder zich bekeerd te hebben tot de Messias Jezus? Neen, dat kan ik niet verklaren of uitleggen! In datzelfde hoofdstuk is Paulus duidelijk genoeg geweest in de uitleg, van wie rechten heeft en wie niet. Galaten 3:16: “16 Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.” Herlees dat eens en vraag je eens af: kan een ongelovige recht hebben op het Land Israël? Met “ongelovige” bedoelen we natuurlijk een ongelovige als dezen die Jezus niet hebben aangenomen. Ga niet prat op afstamming van Abraham dat heeft weinig in zich als men het “geloof” van Abraham niet heeft. Johannes de doper zei tot wie zich wou laten dopen volgens Mat.3:9: “9 en denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.” En Jezus gebruikt dezelfde taal in Joh. 8:39: “Zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Abraham is onze vader. Jezus zei tegen hen: Als u Abrahams kinderen was, zou u de werken van Abraham doen.” De apostel Paulus beschrijft het ware Jood zijn in Rom.9:6-8: “6 Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël. 7 Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
96
uw nageslacht genoemd worden. 8 Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.” En ook dit in Rom.3:28,29 leert dat vleselijke afstamming niet de maatstaf is: “28 Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. 29 Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen.” Als we de profeten van Israël met een brede kijk nagaan en niet overal Israël zien dan lijkt het niet alleen nationalistisch, maar heeft hun tekst ook regelmatig een universeel karakter. Veel van wat ze schrijven heeft een allesomvattende kosmische dimensie, voorgesteld door “de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.” Dat is op zichzelf een Hebreeuws begrip voor het Nieuwe Verbond. Zie die visie in bijvoorbeeld Jes.65:17 en 66:21-23. De schrijver van de brief aan de Hebreeën beschrijft dat Abraham niet alleen naar het beloofde land uitkijkt, u merkt dat niet in het boek Genesis maar in een uitleg van Abrahams denken en geloven. De aartsvader keek voor de vervulling van de beloften op zijn manier niet de onze. Hij had een dubbele kijk op de zaak, voor hem was het zowel een fysiek land als geestelijk huis. Hij keek uit naar “10 … de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is”, en naar een stad “16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. … Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt.” (Heb.11:10,16). Wat moeten we dan zeggen: er is géén aparte landsbelofte voor Israël in deze tijd. Ze krijgen het, in onze visie, terug na de Wederkomst, zoals ook elk land zijn geboorteplaats terugkrijgt. Dat is beschreven in Openbaring 21 en 22. Ondertussen leven we nog steeds in deze tijd van genade, kan je nog naar het kruis kijken en verlossing ontvangen. De Messias belijdende joden en dat is = het overblijfsel zijn met de heidense Messias belijders één en al samengevoegd. Daar heeft Jezus voor gezorgd en alle muren daartussen afgebroken. We moeten er toch geen nieuwe opzetten? Tot welk doel? Wij moeten dat beeld in ons prenten, elke dag van ons leven. Israël moet zich bekeren om Gods zegen te ontvangen. En een heiden die Jezus niet kent moet door ons dat woord horen. Jezus heeft een buitengewoon iets volbracht met Zijn dood aan het kruis: je hoeft geen extra vleselijke afkomst te bewijzen om tot hem te komen. En als u dat allemaal gaat koppelen aan Galaten 4 krijg je dit: Galate n 4 26
Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen. (DUS ZOWEL JODEN ALS HEIDENEN)
27 Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft. (IN HET OT ZOU JE GEZEGD HEBBEN DAT SPREEKT ALLEEN OVER JODEN, MAAR DUS NIET. PAULUS LIEGT NIET, MAAR IS DOOR GOD
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
97
INGEADEMD.) 28 Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. (WIJ = ALLE GELOVUIGEN UIT WELK RAS DAN OOK, ZIJ ZIJN HET NIEUWE ISRAEL.) 29 Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu. 30 Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. 31 Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.
Voor mij kan het niet duidelijker. De landbeloften die gemaakt zijn aan het adres van Abraham zijn vervuld in het universele koninkrijk van God. In het boek aan de Hebreeën verzekert God dat de gemeente beloften heeft ontvangen en dat de profetie niet gefaald heeft. En om zeker te zijn dat u begrijpt wat ik bedoel nog maar eens: een onbekeerde jood hoort daar niet bij en evenmin een onbekeerde heiden.
Ho, Ho, Ho zegt de kerstman om onze aandacht te vragen! En Ho, Ho, Ho zegt de persoon die de bedelingen heeft in zijn kerkelijke leer: je vergeet de stichting van Israël en de Zionisten. Neen, we zijn ze niet vergeten maar achtergehouden voor wat we er nu zullen over zeggen. We vragen dus uw aandacht bij wat u denkt te weten en wellicht toch weer niet! De Grote Winkler Prins definieert zionisme als: “het streven van de joden om terug te keren naar Zion (Palestina) en daar een nationale staat te stichten.” Het heeft dus zowel religieuze als politieke wortels. Vladimir Dubnow, Rus, jood en historicus schreef het volgende in 1882: ”Het uiteindelijke doel ... is om na verloop van tijd het land van Israël over te nemen en de joden de politieke onafhankelijkheid te geven waar ze deze tweeduizend jaar lang van zijn beroofd ... De
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
98
Joden zullen opstaan en met hun wapens in de hand (indien het nodig is), verklaren dat zij de meesters zijn van hun oude thuisland.” We citeren van Alan R. Taylor, Zionisme en Joodse geschiedenis. Alan R. Taylor was als geassocieerd hoogleraar verbonden aan de school of International Service van de American University te Washington, D.C. Een verdediger van de Palestijnse zaak. Bij hem is dat niet alles koek en ei! “De oorsprong van het zionisme In het algemeen beweren de zionisten dat hun beweging het in vervulling gaan is van de joodse ervaring: het herstel van een staatsrechtelijk vastgelegde natie, de terugkeer naar het land der vaderen en de hervatting van de messiaanse rol van Israël in de verzoening van de historie met de meta-historie. Het is een gemeenplaats in moderne politieke ideologieën om een overdreven nadruk te leggen op de bijzondere roeping en de historische taak van een bepaalde gemeenschap. Maar het is niet werkelijk mogelijk bij zulke speculatieve. Dit is een ingescande kopie van het origineel beweringen af te gaan op de uiterlijke betekenis, alsof hun objectief waarheidsgehalte op een of andere manier kan worden vastgesteld. Zij weerspiegelen de subjectieve problemen van de culturele veranderingen waarmee alle samenlevingen die in beweging zijn worden geconfronteerd; deze speculaties behoren te worden bestudeerd in termen van hun symbolische betekenis en psychologische herkomst. Historisch gezien is het zionisme een product van de joodse Verlichting, een brede beweging van ideeën en instellingen, die zich heeft ontwikkeld als antwoord op de emancipatie van de joden in het 19e eeuws Europa. Moses Mendelssohn (1729-1786) heeft als eerste de basis-idee voor een joodse Verlichting, waarin het bevestigen van religieus-joodse waarden werd gecombineerd met deelname aan de westerse beschaving, geformuleerd.” Hier op het net: https://bronsfd.home.xs4all.nl/PDH/PDH197208%20Zionisme%20en%20joodse%20geschiedenisAlan%20Taylor-tekstversie.pdf In mei 1948 eindigde het Britse mandaat over wat toen Palestina heette. En er dreigde oorlog, zowel joden als Palestijnen hadden zich erop voorbereid. In 1947 hadden de Verenigde Naties de oprichting van een onafhankelijke Joodse staat in een deel van de bezette gebieden goedgekeurd. Maar de Arabische buurlanden hadden gezworen dat tot elke prijs te voorkomen, maar dat stelde niet veel voor. Vrijdag 14 mei 1948, om vier uur in de middag tikten de laatste uren van het Britse mandaat weg. In het Tel Aviv Museum was een kleine groep van 350 personen in het geheim uitgenodigde toeschouwers aanwezig. Er zou een aankondiging gedaan worden waar verlangend naar werd uitgezien: de officiële onafhankelijkheidsverklaring van de hedendaagse natie Israël. Er waren grote strenge veiligheidsmaatregelen getroffen om te voorkomen dat er vijanden aanwezig zouden zijn die de ceremonie konden verstoren.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
99
David Ben-Goerion (14 mei 1948) David Ben-Goerion, leider van Israëls Nationale Raad, las de onafhankelijkheidsverklaring van het nieuwe Israël voor. Gedeeltelijk staat er dit: “Zodoende zijn wij, leden van de Volksraad, vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap in het land Israël (...), hier vergaderd om (...), gesteund door ons natuurlijke en historische recht en bekrachtigd door de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de vestiging van een Joodse staat in het land Israël die de naam Israël zal dragen, af te kondigen.” Gaat het hier om een vervulling van Bijbelse profetieën en we moeten dat zeker als vraag meenemen? Sommige protestantse kerken en evangelische groepen geloven dat de oprichting van de huidige staat Israël de vervulling was van een Bijbelse profetie. John Hagee zegt bijvoorbeeld in zijn boek Jerusalem Countdown: “Deze gedenkwaardige gebeurtenis was opgetekend door de profeet Jesaja, die zei: ’Een natie zal in één dag geboren worden.’ (volgens Jesaja 66:8 ) (...) Het was het grootste moment in de profetische geschiedenis van de twintigste eeuw. Het was het voor iedereen zichtbare, levende bewijs dat de God van Israël springlevend is.” In dit boek uit 2006 zal Rusland met enkele Arabische landen in de nabije toekomst Israël aanvallen. We zijn nu al 12 jaar verder. De term “nabije toekomst” is zeer rekbaar in die kringen! Er zijn meerdere groepen in Israël die het Zionisme niet zien zitten als de vervulling van beloften
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
100
van God. Zie de fotogalerij en kijk hier eens naar http://www. israelversusjudaism. org/
Is in Jesaja 66:8 werkelijk de oprichting van de hedendaagse staat Israël voorspeld? Is dat wel zo, waar en waarachtig? Was 14 mei 1948 volgens dominee Hagee: “het grootste moment in de profetische geschiedenis van de twintigste eeuw?” Dat zou het kunnen zijn INDIEN de hedendaagse staat Israël nog steeds Gods uitverkoren volk is/was. Daar is echter geen duidelijk en onomstreden tekst voor aan te halen uit het Nieuwe Testament. Zeg niet het staat toch in het Oude Testament! Maar daar zijn vele zaken niet meer van tel en ook dit niet meer. Als God die natie gebruikt om Bijbelse profetieën te vervullen dan is dat beslist interessant. Dan gaan we echter tekortdoen aan een reeks duidelijke geschiedenissen uit het Nieuwe Testament. Jezus is gestorven, vermoord zou beter zijn als opsomming van belangrijke dingen. Bovendien heeft Jezus heeft het Oude Verbond daarmee te niet gedaan, Hij heeft het een halt toegeroepen en met Zijn leven betaald.
[Dit is nog een andere visie van iemand van de bedelingen op Jesaja 66:8: “Het is misschien lastig te aanvaarden wat hierboven geschreven staat en te daarmee te ontdekken dat Jesaja 66:8 niet vervuld is met de (weder)geboorte van de staat Israël in 1948. Dat is begrijpelijk, maar dit nieuwe inzicht doet op geen enkele wijze afbreuk aan het belang van de mijlpaal van
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
101
1947-48, met name als het gaat om het profetische aftellen wat begonnen is in 1897 met het eerste Zionistische Congres.” http://www.godskalender.nl/geboren-worden-zonder-weeen/]
Wat zegt die profetie van Jesaja 66: “8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land geboren kunnen worden op één dag? Zou een volk geboren kunnen worden in één keer? Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen, of zij heeft haar zonen al gebaard.” In dit vers zien we duidelijk dat er een plotselinge geboorte plaats heeft van een complete natie, als het ware op één dag geboren. YaHWeH, de God van Israël en de gemeente van Christus, “het Israël Gods” zal dit bewerken. Jesaja 66 – Statenvertaling met kanttekeningen De wonderlijke geboorte van de kinderen Sions 7 Eer 35zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij 36van een knechtje verlost. 35 Te weten Sion, vers 8, dat is, de kerke Gods. En: Eer zij barensnood of weeën had, heeft zij gebaard, dat is, de kerk van Christus zal snellijk en onverhoeds aanwassen, doordien haastelijk, boven verwachting, velen uit de heidenen het Evangelie zullen aannemen, die haar tot kinderen Gods zullen geboren worden. Zie Hand. 2:41, 47; 12:24. De heidenen zijn bij grote menigten, in plaats der goddeloze en ongelovige Joden, tot de gemeente van Christus gekomen. Zie Hand. 11:18, 23. vers 8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. Hand. 2:47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Hand. 12:24 En het Woord Gods wies en vermenigvuldigde. Hand. 11:18 En als zij dit hoorden, waren zij tevreden en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering gegeven ten leven! Hand. 11:23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. 36 Dat is, van een groot en machtig volk, hetwelk vers 8 haar zonen genoemd wordt; en Ex. 4:22 wordt Gods volk genaamd Gods zoon en de eerstgeborene. Vergelijk hiermede Openb. 12:5.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
102
8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou 37een land kunnen geboren worden 38op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar 39Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft 40haar zonen gebaard. 37 Dat is, de inwoners van een land, een land vol volk. 38 Dat is, subiet, in een korten tijd. 39 Dat is, Sion heeft haar kinderen gebaard zo haast als haar de weeën of barensnood is aangekomen; zulks is geschied, als de predicatie van het Heilig Evangelie haastelijk is aangenomen geworden. 40 Versta dit van een groot getal der heidenen, die door het geloof voor Christusaangewonnen zijn. Zie vers 7. vers 7 Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij van een knechtje verlost. In dit vers zien we duidelijk dat er een plotselinge geboorte plaats heeft van een complete natie, als het ware op één dag geboren. Wie kan zo een geboorte veroorzaken? Het volgende vers geeft een aanwijzing: 9 41Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan 42toesluiten? zegt uw God. 41 Of aldus: Zou Ik anderen de baarmoeder openbreken, en niet maken dat Sionzou baren? Of aldus: Zou Ik tot de geboorte brengen en niet doen baren? Dat is, zou Ik een volk ten Evangelie bereiden, en geen genade geven om hetzelve te ontvangen, belijden en beleven? Vgl. Jes. 37:3. Jes. 37:3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkía: Deze dag is een dag der benauwdheid en der schelding en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte en er is geen kracht om te baren. 42 Dat is, onvruchtbaar blijven of laten blijven. Zie Gen. 16:2; 20:17, 18. Gen. 16:2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. Gen. 20:17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimélech, en zijn huisvrouw en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden. Gen. 20:18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimélech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
103
U merkt het in de commentaren dit gaat in vervulling aan de gemeente van Christus op de dag van Pinksteren die natie is op die dag in één keer geboren: uit de Heilige Geest.
Het hedendaagse Israël is een wereldlijke democratie. Men ging er niet van uit bij de stichting dat God hier iets mee te maken had. Men heeft zich van officiële zijde niet op steun van God of van de Bijbel beroepen. Herkenden de Israëliërs in 1948 de God van Abraham, Izaak en Jakob als de geestelijke verantwoordelijke voor hun onafhankelijkheidsverklaring? Nee. Ze is hier te vinden: https://nl.wikipedia.org/wiki/Isra%C3%ABlische_onafhankelijkheidsverklaring Er waren enkele gelovige Joden die een verwijzing wilden naar “de God van Israël.” Daarop hebben de nietreligieuzen bezwaar gemaakt. Als compromis besloot Ben-Goerion het begrip “Rots” te gebruiken in plaats van “God.” Hier de laatste twee paragrafen:
“Wij roepen het Joodse volk in de Diaspora op zich rondom de Joden in het land Israël te scharen in hun werk van immigratie en herbouw en naast hen te staan in hun grote worsteling van de realisatie van een oude droom, de bevrijding van Israël. Met vertrouwen op de Rots van Israël zetten wij onze handtekening onder deze proclamatie op deze zitting van het Voorlopige Bestuur van de Staat, op de bodem van het vaderland, in de stad Tel Aviv, op de avond voor de Sabbat, de vijfde Ijar 5708, oftewel 14 mei 1948.” [Of zou met die Rots in de tekst het land bedoeld zijn en niet de God van Israël?] Mensen worden dus opgeroepen mee te werken aan: “de realisatie van een oude droom, de bevrijding van Israël. Tot op de huidige dag baseert Israël haar positie als staat op een VN-
resolutie. Ze hebben het natuurlijke en historische recht op het land. Wanneer dan een dominee Hagee of een andere, jood of christen zich op de Bijbel beroepen dat: “het grootste profetische wonder van de twintigste eeuw” te noemen is dat menselijk taal, niet de Bijbelse taal. Dit is wat een evangelikaal hierover zegt. Stephen Spector, Evangelicals and Israel The Story of American Christian Zionism, OUP, 2009, blz. 19. "Om het programma van Herzl voor Joodse emigratie naar het Heilige Land verder te helpen, bereikte Hechler voor hem voldoening bij de groothertog van Baden, de oom van de Duitse Keizer
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
104
Wilhelm. Dat leidde tot een ontmoeting met de Keizer, die, voor een tijd, erg warme woorden had voor het plan. Toen ontmoette Hechler hem op het eerste zionistische Congres in 1897 in Bazel. Hechler en een aantal andere christenen woonden in een gebaar van steun de vergadering bij. Herzl en de Zionisten namen de motieven van de christenen millennialist niet serieus maar waardeerden van hun steun in de politieke waarde. De christelijke Zionisten, van hun kant, enthousiaste bondgenoten waren maar waren teleurgesteld dat Zionisme een seculiere beweging was. 34" 34. Yaakov Ariel, “An Unexpected Alliance: Christian Zionism and Its Historical Significance,” Modern Judaism, 26. 1 (2006), 78; Michael J. Pragai, Faith and Fulfi llment: Christians and the Return to the Promised Land (London: Vallentine Mitchell, 1985), 61.
Citeren we ook nog uit Israël is nog lang geen staat waarin alle burgers gelijkwaardig zijn, 27 april 2012 | door: Jaap Hamburger, Voorzitter Een Ander Joods Geluid. Op deze site: http://www.opiniestukken.nl/opiniestukken/artikel/185/Isra-l-is-nog-lang-geen-staat-waarin-alleburgers-gelijkwaardig-zijn “Beloften Het minste is dan wel, dat een land zich houdt aan de beloften die het eigener beweging maakt, in zijn Onafhankelijkheidsverklaring. Hoe staat het daarmee? Israël is nog ver verwijderd van het ideaal van een staat waarin al haar burgers gelijkwaardig zijn. In Israël zelf staan de rechten van Bedoeïenen al jaren onder grote druk; zij wonen veelal in van voorzieningen verstoken ‘unrecognized villages’, en de Israëlische regering is voornemens tenminste 30.000 Bedoeïenen in stadjes in de Negev gedwongen ‘te herhuisvesten’. Israëlische Palestijnen zijn evenmin over de hele linie gelijkwaardige burgers: zo zijn onder andere rechten rond landbezit, gezinsvereniging en vestigingsmogelijkheden nihil tot beperkt, en de feitelijke toegang tot diverse faciliteiten en voorzieningen structureel minder dan voor joodse Israëli’s, maar aanzienlijk beter dan in menig omringend land, zoals bijvoorbeeld Libanon. De normen voor burgers van Israël horen evenwel die van de Israëlische samenleving zelf te zijn, niet die van een ander land. Nieuwe verklaring Israël heerst over de Westelijke Jordaanoever, en houdt Gaza in zijn greep. Van participatie en gelijke rechten is geen sprake; leger en kolonisten maken er de dienst uit, Gaza leeft in afknelling en isolement. Te laat voor gelijkwaardig burgerschap in Israël zelf en voor het opgeven van de bezetting is het nooit. De hard getoonzette eis van de regering Netanyahu om Israël te erkennen als ‘joodse staat’, als een ethnocratie dus, voorspelt echter weinig goeds voor niet-joodse Israëli's.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
105
De tijd is rijp om eindelijk de Onafhankelijkheidsdag van 14 mei 1948 definitief af te sluiten, voor de morele duisternis intreedt, met een nieuwe verklaring. ‘De staat Israël ziet af van elke overheersing over anderen, alleen dan is zij waarlijk onafhankelijk en vrij.’” De visie van het hedendaagse Israël staat in schril contrast met de situatie in 537 v. Chr. Toen werd ook de natie Israël als het ware op één dag “herboren.” Na een periode van zeventig jaar ballingschap en verwoesting door de Babyloniërs werden ze vrijgelaten door de Perzische veroveraar van Babylon, Cyrus de Grote. De joden die het zelf wilden konden naar hun land terugkeren (Ezra 1:1,2). Toen ze naar Jeruzalem terugkeerden, was dat met het opzet en het doel de aanbidding van God te herstellen en zijn tempel te herbouwen. Opdracht van Kores! De hedendaagse seculiere staat Israël, is een democratie en geen theocratie. Ze heeft nooit officieel verklaard zo een wens of bedoeling te hebben: herstel van de godsdienst. Maar is dit de vervulling zoals dispensationalisten zeggen? Ik weet het niet, ik geloof niet in dubbele vervullingen! En daarom kies ik ook voor de uitleg van de Statenvertaling het gaat er om: dat de kerk van Jezus beschreven is! Maar de terugkeer van het volk uit ballingschap was het WERK VAN GOD, en daarvoor was iemand door Hem aangesteld, Kores koning van Babylon, Medo Perzië. Kan ik aantonen dat wat er nu aan het gebeuren is in Israël Gods werk is: daar is mijn antwoord neen op! Ik ken geen door God aangestelde profeet die het volk laat/helpt terugkeren. Ik zie de hand van God niet in die geschiedenis die zich voor mijn ogen afspeelt! De oprichting van de hedendaagse staat Israël is volgens mezelf niet in de Bijbel voorspeld. De oprichting echter van de geestelijke natie Israël is dat zeker! De geestelijke natie Israël is de plaats door God bepaald en door Hem onderhouden en gekoesterd. Daar is redding en vindt de menselijk ziel zijn rust en vrede, het land van zegeningen is een “geestelijk Jeruzalem” niet een stad aan de Middellandse zee. En het behoren bij die gemeente van God zal voor u eeuwige zegeningen opleveren (Genesis 22:15-18 / Galaten 3:8,9). Dit is een wijs woord van een vriend van de Joden, Paulus apostel der heidenen vanuit Gods roeping: “28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, 29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.” – (Romeinen 2:28,29)
Dit is wat Petrus, zelf een Jood, schreef: “7 Voor u dan, die gelooft, is Hij kostbaar; maar voor de ongehoorzamen geldt: De steen die de bouwers verworpen hebben, die is de hoeksteen geworden, en een steen des aanstoots en een struikelblok; 8 voor hen namelijk die zich aan het Woord stoten, door ongehoorzaam te zijn, waartoe zij ook bestemd zijn. 9 Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, 10 u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.” - 1 Petrus 2:7-10.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
106
Het ware Israël, het geestelijke Israël zijn de christenen die door Heilige Geest zijn gekozen, door God zelf in deze wereld. En ze staan allen reeds in het “boek des levens” voordat ze werden geboren en stierven. Er zijn maar twee visies mogelijk op de persoon van Jezus:
Het getuigenis van Nathanaël in Johannes 1:50-52: “50 Nathanaël antwoordde en zei tegen Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israël. 51 Jezus antwoordde en zei tegen hem: Omdat Ik tegen u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgenboom, gelooft u. U zult grotere dingen zien dan deze. 52 En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen.” Het getuigenis van de Farizeeën volgens Matthéüs 27:39-43: “39 En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd, 40 en zeiden: U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af! 41 En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden: 42 Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven. 43 Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem welgezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.”
Dit is mijn slotconclusie: Als ik een nieuw woord mag gebruiken om aan te geven wat er met het moderne Israël verkeerd loopt zou ik dit als begrip invoeren “geloofsvoorwaardelijke uitverkiezing.” Want de verkiezing van Israël was een voorwaardelijke zaak. Als het volk andere goden ging dienen en aanbidden, dan was er van Godswege geen reden om beloften automatisch in vervulling te laten gaan. We weten uit het boek Richteren dat ze meerdere malen naar afgoden zijn afgedreven en zelfs gewoon niet meer met God wandelden. Ze dachten maar alleen aan vriendjes zijn met de geburen en hun afgoderij tolereren. Het eindeloos mogen bezitten van het land Kanaän veronderstelde vriend van God blijven en niet hinken op één been. Israël kon Gods beloften alleen maar krijgen in aanvaarding en beleving van het geloof. Israël moet leren dat zijn verkiezing niet via de tempel en de troon van David gaat zoals vroeger. God wil nog werkzaam zijn in hen als ze de énige Messias, Jezus van Nazareth, aanvaarden die God heeft gezonden. Ze willen Jezus niet maar een andere, die beter past bij hun theologie: met een stenen tempel en een aardse troon waar de messias op zit. En als vele dispensationalisten dat denken, het huidige is de aanloop tot dat andere moeten we gewoon zeggen dat is niet zo. De Wederkomst van Jezus zal voor wie niet Hem als Verlosser aannamen een drama zijn. Hoeveel Messias belijdende Joden telt Israël? Wellicht iets van één procent, en daar zijn theologisch ook de helft bij die niet in Jezus geloven als de God in het vlees.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
107
Dus op basis van Gods regeling voor deze tijd na Pinksteren ziet het er niet goed uit voor het Joodser volk. Zou men niet beter naar de bron gaan van de opdracht van Jezus: Matthéüs 28;19: “19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. Marcus 16:15: “En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.” Ook daar ben ik u het antwoord schuldig: waarom legt de evangelische wereld daar de nadruk niet op? Waarom en blijft ze zowel bidden als geldelijke steun verlenen aan een verdeeld volk? Wel 45 procent geloofd nergens in en het grootste deel volgt Talmoedische wetten. Voor wie bidden ze dan? Het is niet met modder dat we gooien want hier zijn de feiten. We citeren van https://en.wikipedia.org/wiki/Religion_in_Israel opgenomen 18/03/2018 “A Gallup survey in 2015 determined that 65 percent of Israelis say they are either "not religious" or "convinced atheists", while 30 percent say they are "religious". Israel is in the middle of the international religiosity scale, between Thailand, the world's most religious country, and China, the least religious. [Who are the most religious people in the world? Haaretz, 14 April 2015]” "Uit een Gallup-enquête in 2015 bleek dat 65 procent van de Israëli's “niet religieus" of "overtuigd atheïst" zijn, terwijl 30 procent zegt dat ze “religieus” zijn. Israël bevindt zich in het midden van de internationale religiositeitsschaal, tussen Thailand, 's werelds meest religieuze land, en China, de minst religieuze.” [Who are the most religious people in the world? Haaretz, 14 April 2015]” Mogen we u vragen ook dit eens na te lezen. David van Wijck, Hoe religieus is Israël? Op deze site: http://www.israelendebijbel.nl/bijbelonderwijs/digitale-bijbelstudie/Hoe-religieus-is-Isral/277 Voor wie het wil weten hier 4 illustraties na elkaar: hoe het land van de Palestijnen kleiner en kleiner werd en Israël groter.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
108
Simha Flapan was een zionist die wel op basis van gelijkwaardigheid met de Palestijnen samen wilde leven. https://en.wikipedia.org/wiki/Simha_Flapan Hij was het oneens met de zaken die de zionistische leiders in 1948 gedaan hebben, volgens hem was dat het begin van een gewelddadige koers. In zijn in boek ‘The Birth of Israel – myths and realities’ uit 1987 ontkracht hij zeven zionistische mythes over 1948. Een citaat eruit volstaat om zijn opmerkingen te begrijpen: “Zoals de meeste Israëli’s werd ik altijd beïnvloed door bepaalde mythes die als historische waarheden gezien werden. Omdat mythes centraal staan bij de vorming van denkpatronen en propaganda, zijn deze mythes in de afgelopen decennia zeer belangrijk geweest voor het Israëlisch beleid. Israëls mythes hebben betrekking op de kern van het zelfbeeld van de natie. Zelfs al heeft Israël het meest geavanceerde leger in de regio en is het in het bezit van kernwapens, toch beschouwt het zichzelf in termen van de Holocaust, als het slachtoffer van een onbedwingbare, bloeddorstige vijand. Dus wat Israëliërs ook doen, welke middelen we ook gebruiken om wat we gewonnen hebben te behouden of te vermeerderen, rechtvaardigen we als wanhopige zelfverdediging. Daardoor kunnen wij niks slechts doen. De mythes van Israël die werden gevormd bij het ontstaan van de staat zijn uitgehard tot een ondoordringbaar en gevaarlijk ideologisch schild.
Israëls landbelofte heeft voorwaarden
109
Tijdens mijn onderzoek bleek echter dat … historische documenten deze mythes niet alleen niet ondersteunden, maar er openlijk mee in strijd waren.”
******** We kwamen deze illustratie tegen in een gans andere context, maar ik moest denken aan de leer van de bedelingen. Hoe men zaken die in het Nieuwe Testament een vervulling krijgen men toch nog een andere er extra wil aan toevoegen. Maar zoals een vis niet kan leven buiten het water zo zal de leer van de bedelingen toch overlijden bij het verlaten van de Bijbel.
Bij het een tweede maal herlezen van onze bijdrage merken we dat we twee zaken niet ingebracht hebben. U heeft nog iets te verwachten van ons over deze twee teksten. Lucas 21:24: “24 En zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en in gevangenschap weggevoerd worden onder alle heidenen. En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn.” Handelingen 15:16: “16 Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten.”
********