Bruggeske 1999-4-decemberWeb

Page 1

Bruggeske

-

Driemaandelijkse uitgave van de Culturele Kring van Kapellen "Hogbesecte"vzsv.



’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

't Bruggeske driemaandelijks tijdschrift van de Culturele Kring " Hoghescote v.z.w “ te Kapellen. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen - tel: (03) 664.57.22.

31e jaargang - nummer 4 1 december 1999. _________________________________________________________________________ In dit nummer... - Bladwijzer. - Lidgeld voor het jaar 2000. - Capellen -200 - Kapellen. - Het wordt eentonig… - En onze reeks gaat verder… - Geschonken aan Hoghescote v.z.w. - Einde -The end -Fin. - Het paternosterfabriekske te Putte. - Uit het leven gegrepen… Zander. - Zoeken naar een familiewapen.

113 114 114 - 116 117 - 118 119 119 120 121 - 128 129 - 135 136 - 139

- Sint-Jozefgesticht - Sint-Jozefziekenhuis. - Het toponiem ‘Den Hoed’ te Putte.

140 - 149 150

Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ondertekende bijdrage.

_________________________________________________________________________ Verantwoordelijke uitgever: Balbaert Roger - Parkweg 2 - 2950 Kapellen. (03) 664.57.22. Kaftontwerp: T. Hanssens. Redactie: Eikvarenlaan 19 - 2950 Kapellen – Tel: (03) 605.50.86. 1999 - Copyright "Hoghescote v.z.w" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De Culturele Kring "Hoghescote v.z.w" werd opgericht op 23 december 1968. Zetel : Parkweg 2 - 2950 Kapellen.

______________________________________________________ ’t Bruggeske verschijnt 4 maal per jaar. Deze nummers kan men bekomen voor 350,-BEF en u is dan abonnee van ‘Hoghescote v.z.w.’ Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening nr: 4137205071-65 ten name van de ‘Culturele Kring Hoghescote’ – Parkweg 2 – 2950 Kapellen. Losse nummers van ’t Bruggeske voor zover nog voorradig 100,-BEF.

_____________________________________________________________________

113


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Lidgeld voor het jaar 2000 ! Reeds enkele maanden is de ‘millennium-gekte’ in volle gang…Hoghescote is niet van plan daaraan mee te doen… Voor het laatste jaar van deze 20ste eeuw heeft het bestuur beslist de bijdrage op 350-Bef te houden. Bedrag dat u kan overmaken met het overschrijvingsformulier dat u als bijlage in dit nummer van ’t Bruggeske kan vinden. Sedert enkele maanden is het bestuur van Hoghescote zij het in alle stilte, van start gegaan met ‘Indoka’. Dit wil zeggen dat alle documentatie die verspreid was bij de onderscheiden bestuursleden samengebracht is in een voorlopig lokaal. Daar wordt alles geklasseerd en genummerd. Bijkomend worden in bepaalde archieven die documenten gekopieerd welke van belang zijn voor Kapellen(Cappellen). Deze reeds schuchtere uitbouw van het dokumentatiecentrum vergt veel werk maar…zal uiteraard ook veel geld kosten. Wij doen dan ook een dringend beroep op onze leden om, indien mogelijk, zo talrijk mogelijk een vrijwillige storting te doen van minimum 700-Bef en alzo vermeld te worden als ‘erelid’ in de annalen van Hoghescote. Het weten waard… voor Hoghescote begint de 21ste eeuw op 1 januari 2001! _________________________________________________________________________

HALLO!

Heel even uw

AANDACHT

a.u.b.!

“Cappellen - 200 - Kapellen” In de vorige uitgave van “’t Bruggeske” heeft Voorzitter Roger BALBAERT onomstotelijk bewezen dat KAPELLEN in het jaar 1800 een ONAFHANKELIJKE GEMEENTE werd met een echte “maire”, één “adjoint” en vier “conseillers”. Dit betekent dat onze gemeente in het jaar 2000 - dus volgend jaar - reeds onafhankelijk koers kan varen.

200 jaren een

Redenen genoeg om even bij stil te staan en daarna onze handen uit de mouwen te steken om iets te organiseren. De Culturele Raad heeft aan het gemeentebestuur een financiële tussenkomst gevraagd voor een eventuele viering. In onze bestuursvergadering hebben WIJ besloten dat WIJ er niet op gaan wachten want WIJ steken alvast van wal. Halt! Wacht even! Wie zijn die WIJ? Die WIJ, beste vrienden leden van HOGHESCOTE, dat zijn JULLIE. WIJ hebben een fantastisch plan maar zonder JULLIE gaat het niet door! Wat willen WIJ – SAMEN met JULLIE – bereiken? Het is voor iedereen duidelijk dat wij met z’n allen enorm veel materiaal van vroeger bezitten. Bij ieder van ons staat ongetwijfeld ergens op de zolder of in de kelder of in de beste kast een doos (meestal een schoenendoos) met daarin een ware schat aan zaken van vroeger. Vooral veel oude foto’s die wij - gelukkig - nog niet hebben verspeeld. Maar ook brieven van vroeger, oude postkaarten, stokoude dagbladen enz. behoren nog tot ons bezit. 114


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Maak het je op een namiddag eens heel gemakkelijk en haal die oude doos met zoveel “dingen van toen” uit hun schuilplaats. Roep je familie, je kinderen, je kleinkinderen, je ouders, tantes, nonkels (deze opsomming is niet beperkend!) tezamen en begin eens lekker te neuzen in al dat “ouds”. Je zult versteld staan hoe goed U zich hiermee amuseert. Maar nu komt ons voorstel: Bezorg ons een vijf tot tiental van deze familierelikwieën liefst daterend voor einde de jaren vijftig. Doe bij elk voorwerp een beetje uitleg in de zin van: “Dit was onze tante Stans op de kermis van 1923” en dan volgt een beetje uitleg over bv. tante Stans of over de kermis. Verder vindt U een tweede voorbeeld:

Bovenstaande foto werd genomen in 1947 tijdens de Plechtige Intrede van Pastoor KENIS. Het jonge stiertje werd weken voordien op de boerderij van Zander De Schutter getraind om in het wagentje te lopen. Op de foto herken ik mezelf (Jef Herman) als het “boerke” achteraan rechts die dapper zijn riek draagt. De jonge man vooraan is Jef Eysackers. Eén van de twee overige “boerkes” moet Leo De Schutter zijn. Links achteraan bemerken we Zander De Schutter. Wij zijn er ons wel zeer van bewust dat deze kleinoden voor jullie van grote betekenis en van grote waarde zijn. Daarom dat wij (dit zijn al de bestuursleden van HOGHESCOTE.) U garanderen dat hetgeen wij van U ontvangen, wij U binnen de twee weken terug bezorgen. Wij maken namelijk een fotokopie en bezorgen U het origineel terug. Als U dit wenst maken wij één of twee bijkomende fotokopieën van de door U gewenste foto(‘s) op postkaartformaat. Laat ons samen een paar praktische afspraken maken:U bezorgt de foto’s of geschriften enz. aan één van onze bestuursleden waarvan de namen en adressen onder aan dit artikel zullen volgen. U doet dit best in een omslag met aan de voorzijde de vermelding van uw naam, uw adres, telefoonnummer en het aantal stuks die zich in de omslag bevinden. Eventueel met aanduiding van de fotokopie die U zelf wenst te laten bijmaken. Wij maken een fotokopie van de foto’s en de Hoghescote-afgevaardigde staat ervoor garant dat hij U alles

115


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

binnen de 14 dagen terug bezorgd. De fotokopieën die wij voor ons gemaakt hebben blijven eigendom van de v.z.w CULTURELE KRING HOGHESCOTE. Wat gaan wij nu met al die kostbare gegevens doen?

Als wij over voldoende “materiaal” beschikken denken wij aan een

Grote tentoonstelling in oktober 2000. Eventueel als het zin heeft, d.w.z. als er met het verkregen materiaal een “geschiedenislijn” te bekomen is, denken wij aan het samenstellen van een boek. Maar zover zijn wij nog niet! Eerst en vooral jullie inbreng! Wij zijn met 350 leden van Hoghescote. Als U de buur rechts kunt overtuigen mee te doen, zijn wij reeds met 700. Als U nu de linkerbuur ook nog kunt overreden zijn wij reeds met meer dan 1000 gezinnen. Nog één belangrijk punt: wij verwachten veel foto’s en ander materiaal te krijgen. Het zal voor ons een reuze job betekenen om alles tijdens een kwalitatieve tentoonstelling te presenteren. Daarom zou alles wat wij van U krijgen in ons bezit moeten zijn uiterlijk 15 februari 2000 !!! Beste vrienden: het is enkel Uw enthousiasme bepalen. Daarom: SAMEN zijn wij STERK!!! Bij voorbaat VEEL DANK!

dat het uiteindelijke resultaat zal

Jef HERMAN

Onderstaand de namen en adressen van onze bestuursleden waar u uw materiaal met een gerust gemoed kunt afgeven (én zult terugkrijgen). ALEN Chris BALBAERT Roger en Gusta DONDELINGER Marcel HERMAN Jef VAN BOCKEL Paul VAN DEN BLEEKEN Roger VANDERHAEGHE Jan VAN LOOK Christine VANUMMISSEN Jack Allen wonende in 2950 Kapellen.

Peedreef, 52 Parkweg, 2 Eikvarenlaan, 19 Sparrenlaan, 19 Zilverboslaan, 62 Berkenlaan, 11 Claessensdreef, 136 Koning Albertlei, 143 Dorsvlegellaan, 2

Tel: 664.05.01 664.57.22 605.50.86 664.57.25 664.68.00 664.63.22 665.15.56 664.04.26 605.31.38

_________________________________________________________________________

116


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Het wordt eentonig… om telkens te moeten schrijven dat het weer eens een schot midden in de roos was! Maar er wordt toch verondersteld dat wij een objectief én waar gebeurd verhaal vertellen. Dus dan maar eentonig zijn en U meedelen dat onze beide groepsreizen enorm goed geslaagd waren. Op 4 september vertrok een afgeladen bus met een hoop enthousiaste Hoghescotenaren naar «onze beste bovenste buur». VOLENDAM was de eindbestemming. De zon was met ons en dus was ook onze beste stemming aanwezig. Als ze durfden zouden zij «Hollandse liekes» zijn gaan zingen maar zover kwam het - gelukkig -niet. Een voorspoedige reis verder zaten wij al met onze voeten onder tafel voor meerdere lekkere bakjes koffie in HOTEL SPAANDER. Twee dames gidsten ons vervolgens in hun mooie traditionele klederdracht doorheen hun stadje. Toen ik daarenboven vernam dat de voetbalploeg van Volendam zeer lang in de Eerste Afdeling van de Nederlandse kompetitie heeft gespeeld groeide mijn enthousiasme met de minuut. Terug naar het hotel voor een overheerlijk middagmaal en iets later zaten wij op de boot naar MARKEN. Prachtig eilandje nog maar onlangs via een autoweg verbonden met het vasteland. Eén bijzonderheid viel ons op: op de muur van een rusthuis waren de namen van de gewezen en huidige bewoners gebeiteld niet met hun familienaam maar met hun bijnaam. Verdorie dat doet mij aan iets denken!! En daarom deze…

Oproep ! ! ! Zend ons al de bijnamen die jullie kennen! Als ‘t kan met een woordje uitleg ! ! Let wel: geen scheldnamen! Wij willen het lollig én netjes houden! Bijvoorbeeld : De Pegger, De Koekker, De Jappe, Muskentiet enz... Op het einde van dit verslag zal ik jullie al de adressen van onze bestuursleden geven. Jullie kunnen jullie «huiswerk» in hun brievenbus deponeren. D O E N ! Wij maken daar later een mooie «potpourie» van en laten deze in ‘t Bruggeske verschijnen . Opnieuw naar ons verhaal. Terug in Volendam kregen wij verlof om samen of alleen te slenteren doorheen dit aangenaam stadje. En dan gebeurt wat al lang stond te gebeuren : een aantal van ons kon aan de lokroep om zich te laten fotograferen niet weerstaan. Als eerlijke reporter heb ik de plicht alles te tonen… dus ook deze foto. Ik geef er geen commentaar bij, alleen zal ik de namen van de snoodaards bekend maken.

117


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Op de eerste rij: van links naar rechts :«Gusta met de koffiemolen», «Roger met zijn «WITTEKE», «Jef met den trekzak» «Renée met den bijbel», «Helga het BLOEMENMEISJE». Op de tweede rij, van links naar rechts: «Lydia met de puntmuts», «Jack met de klak»,«Nicole van de Jef-met-den-trekzak», «Josée gearmd met hare Jack», «Jack met de berenmuts». (Foto Hoghescote v.z.w.)

Na een lekker Vlaams biertje en een snack-naar-ieders-smaak de bus in en op een behoorlijk uur terug thuis. Geslaagde reis, hip-hip-hoera voor de organisatoren!

Deze foto toont dat er ook wel «pezewevers» meegaan, zie het triestig gezicht van die kerel op de achtergrond. (Foto Hoghescote v.z.w.)

118


Z Ie

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

JEF HERMAN.

En onze reeks gaat verder… Want op 16 october 1999 maakten wij een tweede dag-uitstap naar de «NIJL-KEIZERS» van TONGEREN. Zonder in herhaling te vallen -vraag het aan de deelnemers- een uiterst geslaagde en ver zorgde reis. Zoals in VOLENDAM scheen ook in TONGEREN de zon tegen «honderd-in-’tuur». Dat vrolijkte de zaak natuurlijk wat op. Maar vooral de stadswandeling én het bezoek aan de tentoonstelling :

«Keizers aan de Nijl» werden, dankzij o.m. de begeleiding van ervaren gidsen, door onze «toeristen» erg gesmaakt. Over smaak gesproken, Wat aten wij die dag zoal? 9 u. 30: Tongerse moppen Ambiorixchocolade. 12 uur: drie-gangen menu 15 u. 30: Haspengouwse fruittaart 18 uur : kleine snack en tussendoor «ne leffe», «nen trappist», «nen hoegaarden»…. Zatlappen? Nee begot: dor stige mensen die Hoghescotenaren! Iemand van ons sprak zelfs deze legendarische woorden uit: «La vie est BEAU !» Tegen zo veel wijsheid kunnen wij niet op dus daar laten wij het bij. Proficiat aan de feestbestuur der/inrichter Jack zoals steeds bij de zaak. JEF HERMAN

Zoals afgesproken volgen hierna de namen en adressen / telefoonnummers van onze mede werk(st)ers: «bestook» hen met Kapelse en Putse bijnamen! Veel succes.

ALEN Chris BALBAERT Roger DONDELINGER Marcel HERMAN Jef VAN BOCKEL Paul VAN DEN BLEEKEN Roger VANDERHAEGE Jan Van LINDEN Gusta Van LOOK Christine VANUMISSEN Jack

Peedreef, 52 Parkweg, 2 Eikvarenlaan, 19 Sparrenlaan, 19 Zilverboslaan, 62 Berkenlaan, 11 Claessensdreeef, 136 Parkweg, 2 Koning Albertlei, 143 Dorsvlegellaan, 2

6640501 6645722 6055086 6645725 6646800 6646322 6651556 6645722 6640426 6053138

__________________________________________________________________________

Geschonken aan Hoghescote v z w… - Familie Dewel – Boeren: diverse jaargangen weekblad ‘De Polder’. - Familie Dondelinger – Roland: boeken, Geschiedenis van Berchem, Aertselaar 1800-1900. Heet van de Naald’ maandblad van KWB Zilverenhoek jaargangen 1983 tot en met 1997. - P Van Bockel: diverse jaargangen ‘Vlaamse Stam’. - De Wils M: filmprojector super 8. - Vandenbossche K.A. : een aantal bidprentjes en rouwbrieven.

119


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Einde - The end - Fin Onze film “GEVELTJES KIJKEN” rond het station” werd vertoond. De klus is geklaard, het zit erop, ‘t is goed geweest! Méér dan 250 bezoekers trotseerden de barre weersomstandigheden en namen op vrijdag 10 en zaterdag 11 december plaats in onze (geïmproviseerde) “cinemazaal” in een lokaal van de PROMENADE. De bezoekers hadden allen één zaak gemeen: hun oprecht enthousiasme over de kwaliteit van de getoonde beelden. Ten bewijze: velen kochten de film en nog meer schaften zich de begeleidende brochure aan. En dat deed ons als inrichters toch wel goed. Wij hebben er ook gedurende maanden verduiveld hard aan gewerkt. Voor het misverstand op vrijdagavond bieden wij aan de “gedupeerden” onze verontschuldigingen aan. Namen noemen ga ik niet doen. Al de medewerkers weten dat zij hartstikke bedankt zijn. Ik maak wel één uitzondering op mijn “niet-namen-noemen” regel: onze onvolprezen cineast, fotograaf, zaaloperator Rik Berkhof. Maanden en maanden voordien werkten wij aan de film maar hét huzarenstuk leverde Rik tijdens de twee filmdagen waar hij van ‘s morgens tot ‘s avonds aanwezig was als filmoperator. (Hij moest wel komen want wij kenden er niets van!). Rik moet dan ook op het einde doodmoe geweest zijn. Veel dank Rik. Veel toeschouwers vroegen een vervolg. Dat komt er, echter niet volgend jaar, het waarom kunt U lezen in dit Bruggeske waar wij ons “plan 2000” aankondigen… Een soortgelijke actie voor het maken van een “Geveltjesfilm” in een andere buurt plannen wij voor het jaar 2001. Zoals U bemerkt blijft er werk aan de winkel. Dat betekent dat uw en ons Hoghescote leeft dankzij uw interesse maar vooral ook dankzij de enthousiaste medewerking van onze bestuursleden én niet-bestuursleden. Een dankbare Projectverantwoordelijke. JEF HERMAN __________________________________________________________________________ _ Verborgen heraldiek te Kapellen. (vervolg) Om de twee artikelen over de familie Van Sonsbeeck bij elkaar te doen aansluiten (wat door ons in ’ t Bruggeske nr. 3 van september 1999 werd nagelaten!), dient u geachte lezer, te weten dat Ludovicus-Henricus van Sonsbeeck ° Heino 31juli 1886 + Antwerpen 5 mei 1943, een zoon is van Hendrikus-Allardus-Johannes van Sonsbeeck en T.F.M.C Mahie ( zie blz 105 ’t Bruggeske nr. 3 van september 1999). Onze verontschuldigingen voor deze nalatigheid. De Redactie. __________________________________________________________________________________________ __

Rechtzetting: Betreft het artikel ‘Het schijvenspel’ blz 85 van ’t Bruggeske nr. 3 – september 1999. Onder de foto staat er: Net Maas en Rik Van Leuven, lokaalhouders. Dit moet zijn:Net Janssens (Bijgenaamd Net Maas) en Rik Van Leuven, lokaalhouders. De naam Maas is de familienaam van Net haar moeder. Met dank aan Martha!

120


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Het paternosterfabriekske te Putte. Brood op de plank. In de tweede helft van de 19 de eeuw en de eerste van de 20ste is Noord-Brabant voor de opkomende industrie een “paradijs” vol arbeidskrachten. Grote gezinnen en veel armoede dwingen de arbeiders alles aan te pakken wat ze maar kunnen krijgen. En dat ‘alles aanpakken’ slaat zowel op het soort werk, als op het loon dat ervoor betaald wordt. Hun bedrijfjes en fabrieken rijzen als paddestoelen uit de grond. Textiel, schoenen, dekens, sigaren, lampen en noem maar op, Brabant maakt het in die periode allemaal.

De familie Wijnings uit Etten-Leur. De ondernemende geest die deze “vrome” vorm van bijverdiensten omstreeks 1912 naar Putte brengt, heet Hubert Wijnings. In Putte noemt men hem “de Marte”. Waarom weet niemand, zelfs zijn eigen kinderen niet, want zijn doopnaam is toch echt Hubertus zonder meer. Onder die naam wordt hij op 24 februari 1894 ingeschreven in het geboorteregister van de gemeente Etten. Zijn geboortegrond, op het Rucphens Heike, behoorde namelijk toendertijd tot die gemeente. Hij brengt daar ook zijn kinderjaren door. Werk vindt hij al heel jong in Breda bij van Wees aan de Catharinastraat. Van Wees heeft daar een drukkerijtje en een boekhandel, maar handelt bovendien in religieuze artikelen. Daaronder vallen uiteraard ook rozenkransen [1]. Paus Leo XIII heeft die nering in 1883, niet met die bedoeling overigens, gesponsord door veel aandacht aan het rozenkransgebed te schenken en oktober uit te roepen tot de maand van de rozenkrans. Veel ouderen zullen zich nog herinneren, dat alle oktoberavonden de klokken luidden om de gelovigen massaal naar het lof met rozenkransgebed te roepen. Zo niet vanwege het rozenkransgebed zelf, dan toch vanwege het kattenkwaad dat zij, de opgroeiende jeugd, in de duisternis na het lof uit konden halen en, niet te vergeten, vanwege de “maskes” die zich maar al te graag in het donker de stuipen op het lijf lieten jagen door de jongens. Hubertus Wijnings alias ‘De Marte’. Foto Hoghescote

Hubert Wijnings stamde, bij wijze van spreken uit, een “rozenkrans-familie”. Vóór hij op zijn achttiende in 1912, samen met zijn neef Marijntje Wijnings, naar Putte kwam, draaide de arme bevolking van St. Willebrord onder leiding van zijn oudere broer Dielus Petrus, kortweg Piet, al sinds 1909 rozenkransen voor de firma Ed. van Wees uit Breda. Deze Piet was geboren in 1885 als zoon van Johannes Wijnings en zijn tweede vrouw Johanna (Janske) Konings. Naast directeur van de rozenkransfabriek was hij sociaal raadsman voor velen in het dorp en bovendien secretaris van het kerkbestuur. Hij stierf vrij jong, 45 jaar, op 22 december 1930. De pastoor van St. Willebrord wilde niet geloven, dat zo een sterke man zo plotseling kon sterven en weigerde aanvankelijk het lichaam te zegenen. Het verdriet in de familie was groot en ook broer Hubert deelde bidprentjes uit onder zijn medewerkers in Putte. De neef van Piet en Hubert, Marijntje Wijnings, werkte vanaf 1919 als

121


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

chauffeur en fabriekschef bij Piet en kreeg later bekendheid als raadslid en wethouder van St. Willebrord.

Briefhoofd van een aanbevelingsbrief voor de heer Dielus Petrus Wijnings.

De stamvader van de familie, Nicolaas Wijnings, was geboren in het land van Cleef. Omstreeks 1750 huwde hij op het Rucphens Heike, dat pas in 1841 de naam St. Willebrord kreeg, met Anna Rechters. Hun eerste zoon werd geboren op 2 januari 1752. Zij noemden hem Jan. Weduwnaar geworden treedt hij op 28 juni 1771 opnieuw in het huwelijk. Nu met de weduwe van Daniël Boeren, Maria Antonisse Jaspers. Bij een telling op 23 augustus 1775 blijken deze twee 9 kinderen in huis te hebben. Uiteraard uit twee huwelijken. Grote stimulator van allerlei activiteiten, gericht op werkgelegenheid voor de bevolking van St. Willebrord, was een pastoor, naar men zegt met de allures van een potentaat, de Z.E. heer P. Bastiaansen (1869 – 1944). Zijn voorganger en hij zagen de werkloosheid en grote armoede in hun parochie als oorzaak van het, ook in de weide omtrek gevreesde, morele verval onder de parochianen van ‘t Heike. Met enkele notabelen kwamen zij tot de oprichting van de zogenaamde “Onderlinge Maat schappij” ter bestrijding van de werkloosheid. Zo werd o.a. met de medewerking van de reeds genoemde firma uit Breda in 1909 de rozenkransfabriek gestart. Overigens, het hardnekkige vooroordeel, dat die-van-het-Heike afstammen van Spaanse sol daten, zigeuners of van elders verbannen misdadigers, is een fabeltje waar geen enkele historische aanwijzing voor te vinden is. Precies zoals overal elders in de WestBrabantse grensdorpen is de bevolking na de Tachtigjarige Oorlog uit de omliggende plaatsen in België en Nederland gekomen. De grens tussen de twee landen, zoals wij die nu kennen, bestond nog niet.

1912 Vestiging in Putte. Hubert Wijnings een tien jaar jongere broer van Piet in Sint Willebrord komt, zoals gezegd met zijn neef Marijntje, naar Putte en vindt daar aanvankelijk een kosthuis bij de familie van 122


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

bakker Verschure. Neef Marijntje Wijnings wint de harten van de jeugd door al meteen in 1913 een voetbalclub op te richten. Onder de naam “Hollandia” voetbalt deze club vooral tegen Belgische verenigingen. Als Marijntje in 1919 weer naar Sint Willebrord vertrekt, wordt deze club spijtig genoeg opgedoekt. Hubert treedt op 18 oktober 1923 in het huwelijk met Albertina Francisca Ludovica Crabeels, kortweg Thil genoemd. De moeder van Thil, in Putte bekend als Louise den Bette, was vroedvrouw en ook Thil zou dit beroep uitoefenen. De familie Crabeels of Gabriëls of “den Bette” stond in Putte bekend als deftig, gastvrij en erg sociaal. Het eerste paternosterfabriekske [2] moet aan de Grensstraat, bij ‘t Rusland, gestaan hebben, en wel precies daar waar de familie Crabeels woonde. Niet duidelijk is of Hubert eerst zijn Thil en daarna zijn fabriekske had of andersom.

Met het grote gezin, dat hij en Til in de jaren daarna stichtten (negen kinderen: 5 jongens en 4 meisjes) vindt onderdak in een woning waarvan graaf Moretus, waarmee hij op goede voet stond, de eigenaar is. Het huis stond op de plaats waar nu het bejaardenhuis van Putte(Ned) gebouwd is. (Foto familie Wijnings)

Hubert, of de Marte, zal twee dagen voor zijn 88 ste verjaardag op 22 februari 1982 in Huijbergen overlijden, maar in zijn geliefde Putte begraven worden. Moeder Thil WijningsCrabeels zal 91 jaar worden. Zij overlijdt, eveneens in Huijbergen, op 25 januari 1990. Hun hele werkzame leven, Huub werkte tot zijn 70ste, zullen deze twee verbonden blijven aan “hun” Paternosterfabriekske in Putte. Slechts één van hun negen kinderen blijft later in Putte wonen. Het is zoon Wilfied die voor ons de nodige herinneringen en een foto van het ouderlijk huis opdiept. Overigens, in 1927 is Hubert Wijnings ook nog in de politiek gegaan. Met grote borden wordt dat jaar reclame gemaakt voor lijst 1. Hubert Wijnings staat bovenaan op die lijst. Zo belandt hij in het gemeentebestuur van Putte. Terwijl Huub Wijnings zich met zijn gezin in Hollands Putte vestigt, komt zijn fabriek uiteindelijk in Belgisch Putte te staan in het gebouw hoek Ertbrandstraat [3] en Vincent Mercierplein, daar waar we nu de Generale Bank vinden. Naar het schijnt ook al een huis van graaf Moretus. Deze internationale aanpak heeft zijn redenen. Veel materialen, de kralen van hout, glas, zilver, kristal en ivoor, de zilver- en koperdraad, de kruisjes, medailles en hartjes moeten in het buitenland, tot in het Midden-Oosten en Afrika toe, worden aangekocht. Vervolgens worden deze aangevoerd per boot of per spoor. Antwerpen beschikt over beide faciliteiten.

123


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Doorvoer naar Hollands Putte vraagt opnieuw grensformaliteiten. Die zijn niet nodig als de fabriek in Belgisch Putte staan. Bovendien worden in België veel meer paternosters afgenomen dan in Neder-land. De verzending naar die Belgische afnemers is vanuit Belgisch Putte een gewoon binnenlands trans-port en ook dat bespaart tijd en geld. Trouwens, vlakbij was er het station van Kapellen. In dit gebouw, gelegen in de Ertbrandstraat te Putte-Kapellen, was destijds het ‘Paternosterfabriekske’ gevestigd. (Foto Hoghescote)

Gezien de nauwe relaties met Sint Willebrord en Breda ligt het voor de hand te denken, dat ook daar geprofiteerd werd van deze Belgische afdeling zo dicht op de grens. Van Wees en Wijnings, als grensbewoners, waren uiteraard niet op hun achterhoofd gevallen!

Productie op volle toeren. Het centrale gebouw van de paternoster-industrie was maar een gewoon woonhuis. Er werkten ook niet veel mensen. Daarom spreekt men er al gauw over in de verkleinvorm: ‘het paternosterfabriekske’. In werkelijkheid worden in Putte en omgeving op grote schaal paternosters gemaakt. Het gaat niet om honderden, maar duizenden, zelfs tienduizenden exemplaren. Het aantal thuiswerksters moet dan ook erg groot geweest zijn. Zij woonden voornamelijk in de beide Puttes, Stabroek en Kapellen. Allemaal mensen die met hun grote gezinnen, ’s avonds na hun dagtaak, nog wat bij wilden verdienen. 124


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Mw. Maria van Beeck – Gijsen (83) heeft van 1930 tot haar huwelijk in 1936 op het fabriekske gewerkt. Samen met haar waren daar toen ongeveer zes meisjes werkzaam. Er worden ook getallen van 15 à 16 genoemd. Voor de ouderen onder hen bleef de directeur nog “de Marte”, maar de jongeren spraken met enig ontzag over “mijnheer Wijnings”. Zij herinnert zich dat de zolder propvol materialen lag. Alles was genummerd. De kralen wer den afgewogen. Samen met de draad, de kruisjes en de hartjes ging alles in een zak. Aan de zak kwam een label waarop de betreffende nummers en de hoeveelheid ervan vermeld ston den. De paternostertangetjes werden eveneens door de fabriek geleverd. Zo gingen de losse onderdelen naar de medewerksters thuis. De draaiers kregen, ongeacht het materiaal, per gros hetzelfde loon, ongeveer 14 Bef. In het begin kwam dat dus neer op nog geen tien centiemen per paternoster. Daarom werkten de mensen het liefst met grotere kralen. Dat werkte veel vlotter. Fijne kralen vergden veel meer gepruts en dat verlaagde de productiesnelheid. Sommigen waren zo handig, dat ze sneller een paternoster konden maken dan een ander hem kon bidden.

Op 21 augustus 1934 vierde het echtpaar Jacobus Thomas(84) en Maria Hendrickx (82) hun diamanten bruiloft. Wethouder Hubert Wijnings staat links, burgemeester van deVen rechts op de foto. (Foto Heemkundekring ‘Het Zuidkwartier’ Ossendrecht)

In 1982 leefde in Sint Willebrord nog een mevrouw (Kaat Raaijmakers-Jaspers, geboren 1899), die beweerde dat zij in 5 minuten een paternoster kon schakelen. Alexander Hoendervangers (89) en zijn zus Kaat (93) uit Putte schakelden 2 dozijn paternosters per dag en kwamen zo aan een gros per week. Dat moest wel na schooltijd gebeuren. In drukke periodes waren echter niet alleen snelle maar ook goede draaiers belangrijk. Alle paternosters werden namelijk door de meisjes op de fabriek nagekeken. Er mocht geen kraaltje loszitten. De Onze Vaders moesten allemaal hetzelfde en op gelijke afstand geplaatst zijn. Fouten moesten door de meisjes op de fabriek hersteld worden. Vooral bij spoedbestellingen betekende dat soms overwerk. Werd er normaal van 8 tot 12 en van 13 tot 17 uur gewerkt, dan ging men wel eens door tot 8 uur ’s avonds. Omdat het materiaal uit de fabriek was geweest en door vele handen gegaan, moest het ook grondig schoongemaakt worden voor het naar de afnemers ging. Dat gebeurde in lappen stof waarin de paternosters samen met wat zaagmeel voortdurend gekneed en heen en weer bewogen werden door de meisjes. Een soort polijsten dus. 125


P G

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Op de bres voor Hubert Wijnings bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1927. Van links naar rechts: Veldwachter P. Wagenaars, P. Ots, gemeenteveldwachter G. van Wijk, F. Huybrechts, hoofdonderwijzer A. Verdonck, A Guns, A van Linden, S. Hendrickx, L. de Clerck en C. Sluyts. (Foto Heemkundekring ‘Het Zuidkwartier’ Ossendrecht)

Voor dit werk beschikte men op de fabriek ook over een molen, waarin de gebedssnoeren in een ton met zaagmeel met de hand werden rondgedraaid. De meisjes konden die molen nauwelijks rondkrijgen. Meestal kwam daar dan een Wijnings aan te pas. Na deze schoonmaakbeurt werden alle dozijntjes weer netjes aan een draadje geordend en per dozijn verpakt. Natuurlijk waren er ook kleine bestellingen. Die konden per post verzonden worden. Het was, wanner er spoed bij was, altijd een hele toer die op tijd klaar te krijgen. Het postkantoor van Putte had namelijk maar bepaalde openingstijden. Het kon gebeuren dat de toenmalige post meester de deur net voor je neus op slot draaide. Geen enkele kans op behulpzaamheid bij de enigszins nukkige postbeambte van toen: “morgen zijn we weer open!” De meisjes verwensten hem dan ook naar de maan. Grotere bestellingen gingen via het station van Kapellen. Na de vervulling van de nodige for maliteiten bij de douane, werd de kist met de hondenkar van Mie Baak (Mme Kerstens) naar het station gebracht. Kon de hond de lading kisten niet trekken dan kwam Joosen van de Kapelsestraat met paard en kar er bij te pas. Uit de verhalen blijkt dat de meisjes hart hadden voor “hun” fabriek. Wijnings naar verluid een felle katholiek en strenge vader, moet wat je noemt “ een goede baas” geweest zijn. Maria Gijsen herinnert zich nog, dat zij, Sjo en Marie Hoendervangers, Marie De Lie en Fien van Mie Maas, in het begin 75 frank per week verdienden. Toen zij in 1936 met werken stopte stond ze op 90 frank. Dat was voor die tijd niet slecht. Haar vader die in 1936 te Antwerpen in de bouw werkte, verdiende 204 frank per week. Daar moest de dagelijkse tramreis nog vanaf. Bovendien, vergeleken met de ongemakken van het werk in de bouw, was werken in de paternosterfabriek een luxe. Aardige anekdote daarbij is dat ze nu, anno 1995, al ruim 20 jaar iets extra bij haar pensioen krijgt voor die zes jaar dat ze bij “Marte” Wijnings gewerkt heeft. Dat had “de Marte” destijds nog voor haar geregeld. 126


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

In verband met het vele thuiswerk werden soms klasjes gevormd om les te krijgen in het schakelen van paternosters. In het midden, achter het bord, de heer Wijnings, omstreeks 1920. (Foto Heemkundekring ‘Het Zuidkwartier’ Ossendrecht.)

Verdwenen kralen. Alle materiaal had geld gekost. Wijnings was daar heel secuur op. De bij de thuiswerksters uitgezette hoeveelheden werden daarom gewogen en dat gewicht moest in de vorm van paternosters weer terugkomen in de fabriek. Geen onsje mocht het schelen. Natuurlijk kon er altijd een ongelukje gebeuren. Hoe kostbaarder de kralen, hoe meer paniek als er thuis iets verkeerd ging. Menig kind heeft een klap om de oren gehad, omdat het een kraal in neus of oren stopte en moeder maar negen kralen overhield voor haar laatste tientje. Iedere centiem was er een in die dagen en de kosten van het verlorene werden van het schakelloon afgehouden. Een kraal in neus of oren is nog te verwijderen, maar wat als een van de vele peuters, altijd wel aanwezig in de grote gezinnen van die tijd, denkt dat het snoepjes zijn en gretig zijn mondje vult met al die mooie rode, zwarte en witte dingen? U raadt het al, dagelijks op het potje tot moeder tussen de gebruikelijke bruine brij van de kleuter ook het laatste kraaltje heeft teruggevonden. Niet voor niets dat de paternosters op de fabriek nog eens een schoonmaakbeurt kregen! De duurste materialen, zilver en kristal bijvoorbeeld, werden wijselijk alleen maar op de fabriek verwerkt en wel in het kantoortje, niet ver van het toeziend oog van “mijnheer Wijnings”.

Geen gebed zonder einde. Maria Gijsen heeft altijd horen zeggen, dat de Duitse soldaten tijdens de oorlog van ‘40-’45 alle voorraden die op zolder lagen gestolen hebben. Dat is heel goed mogelijk, want koper en andere metalen waren voor hun oorlogvoering zeer welkom. Ze zullen dat zeker niet hebben laten liggen. Of en hoe er op een of andere manier onder de oorlog toch nog paternosters gemaakt zijn, wat wel waarschijnlijk is, is niet naar boven gekomen. Wijnings was wel vindingrijk, dat staat 127


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

vast. Overigens had hij toen al handige zonen onder zijn nakomelingen. Eén van hen ontwierp een soort weefgetouw, waarop kleine rechthoekige matjes voor het draaien van sigaretten geweven konden worden. De grondstoffen daarvoor, buntsprietjes, groeiden volop in de bossen van Putte. De productie werd afgenomen door een sigarenhandelaar in Bergen op Zoom. Het leverde een mooie zakcent op, maar was natuurlijk geen broodwinning.

Nijvere handen die een schakeltje draaien. (Foto Hoghescote v.z.w)

Na de oorlog zijn er zeker tot in de jaren ’60 nog paternosters gedraaid. Hubert Wijnings zelf is in de branche actief gebleven tot zijn 70 ste verjaardag in 1964. De snel veranderende geloofsbeleving van een welvaartsmaatschappij in wording levert dan zeker geen goede voedingsbodem meer voor een nieuwe bloeiperiode van het paternosterfabriekske. Andere normen, waarden en gebruiken beginnen het leven van de mensen te beheersen. Wat dat aangaat zou je kunnen zeggen, dat het wel tekenend is, dat de plaats waar eens het paternosterfabriekske stond nu wordt ingenomen door een bankgebouw. Dat alles verandert overigens niets aan het feit, dat Huub Wijnings, in een tijd dat er nog geen bankgebouwen waren in dorpen als Putte, Stabroek en Kapellen, op een zinvolle manier met zijn medewerkers aan een belegde boterham wist te komen in een omgeving waar dat in het begin van deze eeuw zeker nog geen vanzelfsprekendheid was. Ossendrecht 9.10.1995. A. van Veldhoven. m.m.v. Mw. Mieke Beens - van Beeck uit Putte. Noten: [1] Rozenkrans - snoer bestaande uit 5 maal 10 kleine kralen, waarop iedere keer een grote volgt; bij elke kleine wordt een weesgegroet, bij iedere grote een Onze Vader gebeden; aan het snoer hangen een kruisje een crucifix en enige kralen voor inleidende gebeden. [2] Paternoster – idem als 1. In Nederland noemen de katholieke gelovigen dit gebedssnoer ‘rozen krans’, terwijl men in Vlaanderen zal spreken over een ‘Paternoster’. [3] Nu Ertbrandstraat 218 Putte-Kapellen. Hoghescote dankt van harte het bestuur van de Heemkundekring ‘Het Zuidkwartier’ en de heer A. van Veldhoven voor de toestemming die zij hebben gegeven tot overname van dit artikel uit hun tijdschrift ‘Tijding van 1995 -3’. 128


N

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Uit het leven gegrepen…

Zander! Reeds lang koesterde ik de wens om te schrijven over de periode die voor mij, en voor veel van mijn tijdsgenoten, een grote onbekende is namelijk: de periode voor 1940. Hoe leefden onze ouders en grootouders in de eerste helft van deze eeuw? Hoe brachten zij hun vrije tijd door? Waar werkten zij? Van wie en waar kregen zij onderricht? Er waren zoveel vragen! En plotseling besefte ik dat diegene die mij dit kon vertellen in mijn naaste familie aanwezig was.

Hij is niet groot van gestalte, heeft twinkelend guitige ogen, heeft een geheugen als een paard, is zeer vlot ter taal, bezit een flinke dosis humor en... hij heeft iets te vertellen. Zijn naam: Zander Van den Bleeken. Hij was bereid zich door mij te laten interviewen over de voorbije jaren van zijn leven. Het werden aangename én - voor mij - zeer leerrijke gesprekken. Ik dank hem daar hartelijk voor. Na de diverse gesprekken, die ik op band had opgeno men, heb ik besloten deze uit te schrijven in de taal en op de manier zoals Zander het mij vertelde. Dit zou mijn verhaal meer authentiek maken. Ook de eigen Kapelse uitdrukkingen komen dan meer tot hun recht. Ik wens U veel leesgenot in het bijzijn van Zander. November 1999, Jef HERMAN. _________________________ Hij is geboren in de Kapelsestraat in 1914 en heeft dus twee wereldoorlogen meegemaakt, alhoewel de eerste als klein “pattotterke”. Het huisgezin telde buiten vader Petrus Van den Bleeken en moeder Maria De Winter: Alfons, Mathilde, Eduard, Zander, Frans, Maria, Angelina, Louis, Paula.

WERELDOORLOG 1 Zoals alle kleine mannen ging Zander samen met René Dingemans en Peer Cleiren, allen uit de buurt, naar de kleuterschool in de Engelselei in Kapellen. Uiteraard te voet én onder begeleiding van zijn grotere zus die zelf school ging bij de Zusters in de Antwerpsesteenweg.

129


k

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

De klas van de “Nonnekes” uit 1898. Moeder Maria De Winter was toen één van de 10-jarige leerlingen.

De kleuterschool behoorde toe aan de “Nonnekes” die eveneens het “WEZENHUIS” beheerden. Zijn entree in de school is hem wel bijgebleven. Al de kleuters moesten onder de “luifel” op banken zitten terwijl de zuster kwam kennismaken. Toen zij Zander zijn naam vroeg stampte hij tegen haar knie. Om van een goed begin te spreken! Na twee klassen kleuterschool moesten de leerlingen verder les vol gen in de Antwerpsesteenweg Tijdens de Duitse inval in Kapellen maande Pastoor Vandenhoudt al roepend langs de straten iedereen aan naar Holland te vluchten. De grens was toen nog niet afgesloten. Vader en moeder Van den Bleeken vluchtten slechts tot aan de Waterstraat en kwamen dan terug. (Grapje van de nog niet geboren Zander: deze zou aan zijn moeder hebben doen verstaan dat hij liever in België dan in Nederland wilde geboren worden.) Moeder Marie in 1920.

Later werd de grens met elektrische draad en ander tuig gesloten vooral omdat de Duitsers in de waan verkeerden dat de Engelsen hen langs Nederland zouden aanvallen. (De gevaren van deze elektrische draad werden omzeild door een houten raamframe tussen de draden te spannen. Zo ontstond een opening die beschermd was voor elektrische schokken)

130


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

De Duitsers hadden in de nabije bossen lange ladders tegen de bomen gezet met boven aan een zitplaats vanwaar de omgeving richting Nederland kon gecontroleerd worden op mogelijke troepenbewegingen aan de overkant van de grens. Deze soldaten werden van het hof van de Graaf (nu O.P.F.) af bevoorraad met soep. In het hof hebben nonkel Jan en tante Jaauw twee Duitse officieren zien duelleren waarvan er één gekwetst werd aan de schouder. De Duitsers hadden ook een klein smalspoor aangelegd van de keuken van het kasteel tot de vuilput. Met karretjes werd dan het keukenvuil weggevoerd over het spoorbaantje. Samen met twee broers reed Zander eens met een soortgelijk wagentje. Eén van de beide broers had zoveel angsten uitgestaan dat hij “in zijn broek had gedaan”. De broekafval werd dan netjes met de keukenafval vermengd en niemand is er ooit achter gekomen. Tijdens deze oorlogsjaren kregen de kleuters éénmaal in de week soep die zij in Onze Kring aan lange tafels konden nuttigen. Deze soep werd gratis geschonken door de rijke “HEREN”. Op een keer kregen zij van een Duitse sol daat een kom soep maar moeder Maria weigerde die aalmoes en broer Louis moest de soep terug brengen. Ongetwijfeld tegen zijn zin in, want hij kieperde heel het boeltje, via een openstaand raam terug naar binnen. Zuster Lien werd gered door een Duitse soldaat toen zij in de beek was gevallen. 1917: De plechtige communie van Alfons. 1° rij van links naar rechts: Fons (de Plechtige communicant), Zander, Louis, moeder Maria met Angelina achteraan: vader Jan met Mathilde.

Tijdens de herfstmaanden werden veel “eekelen” (eikels) uit de bomen gehaald als voer voor de varkens, geiten en -als de nood hoog was -om koffie op te schenken. Op een dag zaten vader en zoon Alfons in een boom om eikels te schudden. Een Ulaan kwam te paard voorbij, en alhoewel beiden zich koest hielden, werden zij toch ontdekt. Als straf moesten zij drinken halen voor het paard én zij moesten als eersten van dit water drinken. Van de bevrijding herinnert hij zich dat hij met zijn twee broers, onze “Fokke” (Alfons) en onze Wiet (Louis), naar het “Hofke van Mangelschots” gingen waar zij een geweer vonden die een Duitse soldaat, na een W.C. bezoek, vergeten had. Enkele tijd later kwam hij zijn wapen toch afhalen. DE SCHOOLTIJD Na de kleutertijd volgde Zander als 6-jarige knaap school in de Hoevensebaan. De school telde vier klassen langs de straatzijde en vier klassen langs de achterkant. Eerst les bij Madame Roes en vervolgens bij meester Lambrechts de vader van de toekomstige 131


b S

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

eigenaarstichters van “Het Aankondigingsblad”-. (“Meester Lambrechts was een klein ventje die altijd sliep”). Meester Verheyen zat op de eerste verdieping, meester Nijs was iemand uit Kalmthout. De jonge meester Voet (“het voetje”) gaf van 8 u. 30 tot 9 uur catechismusles: meestal bidden tot ons Lieve Vrouwke. (Wizewizewizewize…) Dan volgde rekenen waarbij op het bord een vierkant of een driehoek werden getekend die door de leerlingen werden uitgerekend. Vervolgens was het speeltijd met daarna het afschrijven van een les. Dan volgde les van meester De Bruyn (“dat was een hele goeie”). Vervolgens terug naar een klas bij meester Roes en dan naar meester De Beenhouwer om op zaterdagnamiddag te eindigen met muzieklessen van koster Voet. Deze schreef tijdens de speeltijd de liederen met noten op het bord. Een schoolfoto van Zander met (zittend) zijn broer Louis.

Diegenen van de hoogste klas die het wensten mochten voor de zangles in de klas een boek lezen. Uiteraard maakten zij van de gelegenheid gebruik om de noten op het bord te veranderen. Eerst begon koster Voet met de toon aan te geven om vervolgens het lied te laten zingen. Dit alles werd een kakofonie van jewelste tot groot jolijt van de zangers.

1924: Plechtige communie van Louis die -zoals destijds gebruikelijk- fier zijn hoed draagt. Zittend van links naar rechts: moeder Marie met Maria, Eduard, vader Jan en Frans Staande 2° rij van links naar rechts: An gelina, Zander, Staande achteraan van links naar rechts: Louis (de communicant), Fons en Mathilde. Vader Jan had toen last van “roos” aan beide voeten. Daarom droeg hij pantof fels i.p.v. schoenen.

De schoolplicht was tot 14 jaar met dien verstande dat in het jaar dat de leerling 14 jaar werd ook de schoolplicht ophield. Zo verliet Zander die 13 jaar werd in december de school op 13 en half jarige leeftijd terwijl zijn broer Louis, die verjaarde in januari, bijna 15 jaar werd. In de school leerden zij vooral rekenen, lezen en tijdens het laatste schooljaar Franse taal van 11 uur tot 11 u. 30 na de normale schooltijd. Leren van een stiel was er niet bij.

132


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

JEUGD

Zondag voormiddag: samenkomst bij het “Crème-glacewagentje van de “Jappe”. Vooraan de “Blokskesweg” (Kalmthoutsesteen- weg) anno 1935.

Het spel tijdens zijn school jeugdjaren was ingedeeld in seizoenen. In de winter was er vooral de ijspret. Zander had wel schaatsen maar die pasten niet. Hij had ze daarom op zijn klompen vastgenageld wat hem de gelegenheid gaf toch te kunnen schaatsen. Door het bijvoegen van een aantal latten maakte hij er zelfs een slee van. Hij kon daar dan opzitten en liet zich dan prinsheerlijk voorttrekken. Het schaatsen gebeurde vooral in het vijverke van Speth en bij Graaf Vandersteegen (nu het ontspanningsoord van het Ministerie van financiën), verder waren er de hofgrachten. Naar zijn oordeel kwam er toen sneller een ijslaag op de vijvers en de grachten dan nu. Het was toen zuiver water “ge kon daar overal van drinken”. Het was ook zeer glad ijs. Het meest werd er echter “geslibberd” op “klonen” (blokken). Op schoenen kon niet want “wij hadden er geen!” Als ze gingen sjotten hadden hij en zijn broer Louis elk één schoen van een paar dat zij vonden in den bak van de afgesleten schoenen. Behalve op zondag bestond hun schoeisel uitsluitend uit blokken. Dit betekende dat hun voeten zich naar de blokken zetten en dat had eveneens tot gevolg dat zij uitstekend met dit schoeisel uit de weg konden b.v. ook tijdens het voetballen. Het zomerseizoen begon met het zoeken naar vogelnestjes. Zij namen de eitjes eruit, maakten boven- en onderaan een gaatje en slobberden het eitje leeg. Zo had Zander eens een kameraadje bang gemaakt door hem te vertellen dat zijn zojuist uitgeslobberde eitje reeds bevrucht was. Het gevolg daarvan zou zijn dat in zijn buik een vogeltje zou groeien. Hij vertelde een keer dat hij een bevrucht eitje had gegeten en dat, door de lichaamswarmte, dit in zijn buik werd uitgebroed. Het gevolg daarvan was dat hij ‘s morgens in zijn bed floot gelijk een merel. Nonkel Mus kwam er nog een schepke bovenop doen door te vertellen dat ook zijn zoon in zijn bed zong als de merels. Merels waren in die tijd eerder bosvogels die niet zoveel in de buurt van de huizen te vinden waren. Om hen te vangen gebruikte de jeugd een val die omhoog werd gehouden door een kleine stok. Onder de val lag wat brood, aan het stokje was een lange koord gebonden met aan het uiteinde van deze koord de vogelvanger. Zodra een merel het brood kwam opsmullen werd aan de koord getrokken die de val deed dichtklappen en de merel was gevangen. Hij werd dan in een “kot” (kooi) geplaatst om hem te laten zingen. Maar meestal werden de gevangen vogels terug vrij gelaten. Eén van de redenen van deze bevrijding was dat ze er eten voor moesten kopen en vermits zij geen zakgeld hadden en moeder Maria zeker voor zulke zaken niet zou bijdragen werden de vogels terug in vrijheid gesteld.

133


sD

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Dan was er het visseizoen. Als de snoek paarde lag hij roerloos stil in het water. In de Kapel sestraat was dat vooral in de hofgracht. Het vangen van de snoek was wel een moeilijke op dracht. De jongens maakten van een dunne koperen draad een brede strop die aan een stok werd gehangen. Heel voorzichtig werd de strop rond de snoek gebracht. Met een snok werd dan de strop omhoog getrokken en -als ze veel geluk hadden- volgde de vis. Deze manier van vissen was niet eenvoudig want er moest maar een kar voorbij donderen of de snoek was weg. Het gebeurde ook dat zij de strop zo hard én snel omhoog trokken dat zij slechts de helft van de vis boven haalden. Wat ook als spel regelmatig voorkwam was het maken van papieren vliegers. Deze werden dan als er genoeg wind was, de lucht in gelaten. Het oplaten gebeurde in de wei van Zander De Schutter. Deze wei was eigendom van de Graaf die dit soort spelletjes niet duldde. Ook bij Jan Wouts, achter het goed van Van Eessel, konden zij de vliegers oplaten. Zander De Schutter liet dat allemaal toe. Op de wei en tussen de koeien van Zander De Schutter werd ook gevoetbald met regelmatige aanmoedigingen van Boer De Schutter. Uiteraard werd er geshot met de “klonen aan”. Keijke Wuyts had een winkeltje waar zij onder meer nouga verkocht met in de verpakking de letters van de “A B C ”. Diegene die het volledige alfabet kon verzamelen kreeg een voetbal. De boodschap was dan ook om met z’n allen zoveel als mogelijk nouga te eten om toch maar de voetbal te bemachtigen. Het was een echte voetbal met blaas en al maar als er te hard tegen gestampt werd, of de bal kwam tegen een paal terecht, ontplofte hij als gevolg van het lichte leder en het was gedaan met voetballen. Van een varkensblaas maakte men soms een rommelpot, vooral om met Nieuwjaar te gaan zingen: “Rommel, rommel in de pot, waar is klaver, waar is zot, zot zit in het stalleke.....”. Moeder maakte speciaal een zak klaar die ze rond de nek konden hangen. Verkleden was er niet bij. En dan naar de “Grote Heren”. Het krioelde er van zingende kinderen. Bij Jan Speth stond de boswachter aan de poort om alles in ‘t oog te houden. Zij moesten aan de éne kant binnen gaan en via de andere poort terug buiten gaan. De Heren gaven vooral appelsienen, voor de jeugd een erg gegeerde lekkernij. In de winkels “op ‘t dorp” kregen zij “moppen” zowel met letters als met een suikerkroontje bovenaan. Het aantal zangers was niet te schatten. Het gebeurde dat, terwijl ze aan het zingen waren, er nog anderen kwamen bij staan die rap de laatste strofe meezongen en zodoende meedeelden in de buit. Iedereen kreeg iets. Kerstmis werd o.m. gevierd met de nachtmis, maar dat was voor diegenen die al werkten, dus “groot” waren. Meestal kwamen zij van de balzaal recht de middernachtmis binnen. Tijdens de speeltijd in de school werd er gespeeld met de “maksen” (knikkers). Er werd een klein putje gemaakt met de knikkers erin. Zij moesten dan met één knikker trachten een “paar aantal” knikkers uit het putje te knikkeren. Zij noemden dat “stuiken”. Hadden zij één paar dan kregen zij deze knikkers, hadden zij een onpaar aantal knikkers uit het putje ge-”stuikerd” dan waren de knikkers voor de tegenstander. Nog een spel was “kriekenbillen”. De steen van de kriek was voor hen een betaalmiddel. Er werd vooral gekaart en de inzet van het kaarten werd bepaald door het aantal kriekenbillen (stenen). Er werd gespeeld met een bankier. De mannen van buiten het dorp hadden natuurlijk een beentje voor want zij hadden in hun omgeving veel kriekenbomen staan die regelmatig werden geplunderd, met als positief resultaat dat zij rijker en rijker werden aan kriekenpitten. Uiteraard werden de pitten eerst afgewassen en gedroogd.

134


E V

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Zo wandelde Zander eens door het dorp naar huis en hij zag op regelmatige plaatsen kriekenpitten liggen. Een vrouw die voor hem wandelde was hoogst waarschijnlijk bij Lies Somers krieken gaan kopen en tijdens haar wandeling naar huis at zij de krieken op. Dit tot groot jolijt van Zander die zijn kapitaal aan “kriekenbillen” zag vermeerderen. Voetballen op de schoolkoer mocht niet. Soms werd er met een vierkant blokske van een paar centimeters dikte gevoetbald, maar feitelijk mocht het niet. Wat wel mocht was met een kleine bal tegen het onderste deel van de muur - een blauwe steen - smijten en hem terug aanpakken zonder dat de bal de grond raakte en dit “om ter meest”. Dergelijke balletjes werden meestal gekocht bij “Pollekke Blok” op de Hoevensebaan. Uiteraard moest- voor deze uitgaven geld gespaard worden. Om aan dat geld te geraken hadden zij, vooral als mannen “van den buiten”, enkele bronnen van inkomsten: zij verkochten o.m. “meulders” (meikevers) voor een “half sjoeke” (5 centiemen). De eigenaars van deze kever - meestal “mannen van Kapellen”- bonden aan een poot een “garendraad” en lieten het beestje dan vliegen. Dit kon uiteraard niet verder vliegen dan de lengte van de draad en er zat voor de kever niets anders op dan in het rond te vliegen. Een tweede bron van inkomsten was het verkopen van bloemen van rododendrons aan Ant werpenaren die met de fiets van de Heide terug huiswaarts reden. (Zo hadden deze toch een bewijs dat zij op “den boerenbuiten” geweest waren). De bloemen haalden Zander en zijn maten uit den “berg”. Zij waren goed georganiseerd, één groep plukte de bloemen en een andere groep bood én verkocht ze aan de stedelingen. Nog een “bijverdienste” was om voor de mannen van Kapellen een raap (een lekkernij) mee te brengen. Een grote raap bracht toch wel een halve frank op. Met andere woorden, de mannen van de Kapelsestraat hadden altijd geld. Wat ze ermee deden? Naar de cinema gaan kostte een half frankske, dus de zondagnamiddag naar de cinema. Bij hun thuiskomst volgde meestal een “draai “rond de oren van moeder Marie want voor de cinema waren zij nog te klein! Meestal begon de cinema om halftwee en duurde de vertoning tot vijf uur. Iedere keer kregen zij twee filmen en één klucht te zien. De klucht werd vooral gespeeld door kleine mannen maar het waren wel schone films. Eén uur voor de aanvang van de vertoning stonden voor de ingang van de cinema “De Bruyn”- zaal “Victoria” (nadien zaal Century)- al een massa cinema bezoekers te wachten. Het was nog de periode van de stomme films waar een pianiste het gebeuren op het doek begeleidde. Zo zagen zij de film van de “Grote Parade” van de oorlog 14-18 met John Gilbert in de hoofdrol. De pianist begeleidde zodanig meesterlijk het gebeuren op het witte doek dat het leek alsof zij midden in de parade stonden. Dat was een schone film. Van hun geld kochten zij soms ook een citroen om “eens een andere smaak te hebben”. Ap pelsienen kregen zij alleen bij Nieuwjaar, dat was een uitzonderlijke vrucht. Al de beschreven feiten werden door alle leden van het “Kapelsestraat clubke” uitgevoerd en dat waren zowel broer Louis, René Dingemans, de mannen van Cleiren, de Bessemen en nog anderen. In de Kapelsestraat was de jeugd talrijk aanwezig. Jef HERMAN. (wordt vervolgd)

De foto’s geplaatst bij dit relaas zijn van de familie Van den Bleeken – Kapellen.

____________________________________________________

135


zO

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Zoeken naar een familiewapen. In gespecialiseerde tijdschriften verschijnen regelmatig nieuw toegekende en geregistreerde familiewapens, al dan niet tot de adel behorende. De veronderstelling dat een wapen alleen door personen van adellijke afkomst kan gevoerd worden verdwijnt meer en meer uit de ge dachtegang van de gewone burger. Het is nu eenmaal zo dat er meer burgerlijke dan echt adellijke wapens bestaan. Wij mogen aannemen dat vanaf het ontstaan van de eigenlijke heraldiek er reeds personen waren die een bepaald embleem als symbool gebruikten Het familie-embleem en de heraldiek hebben dezelfde voorloper gekend, namelijk het zegel. Het zegel was het waarmerk voor officiële of belangrijke stukken. In een tijd dat niet iedereen kon schrijven had het zegel dezelfde betekenis als ons huidig handteken. Oorspronkelijk waren het alleen hoogwaardigheidsbekleders, de hoge kerkelijke overheid en landsheren die van het zegel gebruik maakten. Daarna volgden functionarissen, notarissen en schepenen. Aanvankelijk stonden de gekozen figuren los in het zegelveld, omgeven met een randschrift. Ieder koos de figuur naar zijn willekeur, soms gebeurde het dat een zegelaar van figuur veranderde. Vanaf de 12e-13e eeuw begonnen er zegels te verschijnen met de figuur op een schildvorm. Onder de zegels van Antwerpse schepenen uit de 13e eeuw zijn reeds verschillende op een schildvorm geplaatst. Later, met het in onbruik raken van het zegel, werd de figuur met de schildvorm behouden als familie-embleem en tenslotte van vader op zoon overgegeven. Nu de patriciër of de gegoede burger zich een wapen aangenomen had duurde het niet lang of ook de gewone burger ging zich een wapen kiezen. Het stond ieder vrij een wapen aan te nemen, maar een burgerwapen mocht niet voorzien zijn van een helm en andere attributen zoals helmteken en helmkleden die voorbehouden waren aan ridders en adellijken. De neiging van de gewone man om hogergeplaatsten of voornamere na te bootsen bestond ook vroeger en weldra maakte de gewone burger ook gebruik van een wapen getopt met helm en bijhorigheden en zag dit niet als iets dat hem feitelijk niet toekwam. Om de verdere ontwikkeling kort te maken kan gezegd worden dat door nonchalance in toe zicht en oogluikendheid van overheidswege het burgerwapen zich welig kon verder ontwikkelen. De burger koos zijn wapenfiguur uit het dagelijks leven, zijn beroep, lichamelijke of geestelijke eigenschappen of gewoon een figuur duidend op zijn naam. Iemand met de naam Van Horenbeek, bijvoorbeeld zou een of meer horens als wapenfiguur kunnen kiezen. Een Lambrechts zou een lam in zijn schild voeren, een Van de Wiele of Wielemans een wiel en zo verder. De vorsers naar een familie genealogie of bouwers aan een stamboom zijn de laatste tijd zeer toegenomen. Het mag gezegd dat velen daarvan leven met de stille hoop bij een of an dere voorvader een wapen te ontmoeten. Hoe geraakt men aan een familiewapen? Er bestaan naslagwerken waarin duizenden familie-wapens in vermeld zijn en het zou niet moeilijk zijn daar op uw naam een wapen te ontmoeten. Zo eenvoudig is dit ook weer niet.

136


N IV W d

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Wat weet ge reeds over uw voorouders ? Hoe ver zit U in het verleden? Waar komen ze van daan ? Van waar is de gelijknamige wapenvoerende familie afkomstig Bij hoopgevende be vindingen komt de noodzaak van betrouwbaar verwantschap te ontmoeten en te bewijzen van werkelijk tot ditzelfde geslacht te behoren. Vele families met dezelfde naam hebben daarom niet dezelfde afkomst of stamvader. Ander zijds is het dan weer zo dat men zich niet blind mag staren op de spelling of schrijfwijze van de naam die in de loop van de jaren soms verandering kon ondergaan. In een tijd dat klerken, secretarissen of pastoors inschrijvingen deden op het gehoor, de uit spraak van de aangever, kon het gebeuren dat in éénzelfde register een naam in verschillende spelling voorkwam, op een letter min of meer zag men niet zo nauw. Niet zelden werd vroeger iemand genoemd naar de plaats van zijn herkomst en bleef dit ten slotte zijn familienaam. Vele van deze families met plaatsnamen zijn tot op onze dagen blijven voortbestaan. Om enkele te noemen: Van Ranst, Van Duffel, Van Parijs, Van Antwerpen en meer bepaald nog uit eigen regio, families zoals Van Trier, Van Hasselt, Van Eupen, Van Breda, Van Mechelen, Van Brussel, Van Kleef, Van Santvliet en de lijst zou nog verder kunnen gaan. Ik ben van mening dat er voor de huidige families met plaatsnamen de mogelijkheid bestaat dat ze wegens de vele vertakkingen doorheen de jaren, verre afstammelingen kunnen zijn van oude feodale geslachten. Het kan gebeuren dat bij gebrek aan belangstelling van een bepaalde tak of persoon het besef van een wapenbezit mettertijd in vergetelheid is geraakt. Om nu terug te komen op het burgerwapen. Het eerste door een burger gevoerde wapen kwam me op een ongewone wijze ter kennis. Niet in een wapen boek of tijdschrift maar op een doodgewone broodzak. Een schildje met een wildeman, twee schijnbaar vogeltjes en enkele kruisjes. Arcering voor kleuraandui-ding was niet weergegeven maar wel de naam Rouffaer. Het was duidelijk niet zo maar een fictieve tekening, anders hadden er bijvoorbeeld bakkersattributen gestaan. Dus even naspeuren. Inderdaad, in het gekende armoriaal Van Rietstap, kwam juist dezelfde tekening voor van het wapen van een familie Rouffaer, afkomstig uit Rotterdam. De beschrijving er van gaat als volgt: van zilver een wildeman in vleeskleur, het hoofd en lenden omgord met klimop, een knots houdend op de schouder, geflankeerd door twee naar elkaar gewende merletten van sabel (= zwart) vergezeld van drie rode schuinkruisjes, een in het linker en een in het rechter kanton van de schildvoet en het derde in de punt van de schildvoet. 137


W

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Als helmteken de wildeman komende uit de helmwrong. Over de kleur van de helmkleden spreekt Rietstap niet, maar deze bestaan altijd uit het bijzonderste metaal (binnenkant) en de bijzonderste kleur (buitenkant) van het wapen. Aangezien er een metaal is en twee kleuren, kunnen beide gebruikt worden en kunnen dus de helmkleden ter rechterzijde van zilver en het zwart van de merletten en de linkerkant zilver en het rood van de schuinkruisjes. Op te merken dat in de heraldiek rechts en links het tegengestelde is voor de aanschouwer. Wie zich een nieuw wapen wil kiezen moet wel rekening houden met de regels van de heral diek waarvan de voornaamste zegt dat men geen kleur op kleur of metaal op metaal mag plaatsen. De auteur van ons volgend burger-wapen te Kapellen heeft die regel wel degelijk ter harte genomen. De indeling van het schild is ongewoon voor onze heraldiek: het is namelijk linksgeschuind van rood en blauw. In de plaats van figuren vertoont het de initialen V op het rood en M op blauw, beiden van zilver en die staan voor Van Mechelen. Ook letters in een wapen zijn minder gebruikelijk, maar het geheel is in ieder geval naar de regel. Een kroon op een burgerwapen is echter niet toepasselijk. De oude gekende familie Van Mechelen uit ons feodaal verleden voerde op goud drie rode palen. Van sommige wapens kan men de plaats of streek van afkomst bepalen of vermoeden aan de gevoerde figuren, streekfiguren, die eigen of overwegend zijn in een bepaalde streek. Veel families die drie molenijzers in hun wapen voeren kunnen afkomstig zijn uit de streek van ‘s Hertogenbos. De raap is een streekfiguur voor het Land van Waas, een wiel is kenmerkend voor de streek van Heusden Limburg. Ook andere aanwijzingen kunnen duiden op een mogelijke verwantschap. Op elkaar gelijkende familienamen in wiens wapen een bepaalde figuur herhaaldelijk voorkomt kan op dezelfde afstamming wijzen. Door verschillende vertakkingen in een familie kan de naam een min of meer andere spelling ondergaan, of ook door huwelijk kan het wapen zelf soms anders voorgesteld worden, maar dan toch met behoud van de voornaamste stukken of kenmerkende figuren. Wat namen betreft, Griere en Greer voor eenzelfde persoon, De Kinder of Van der Kinderen, Van Buyseghem ook gezegd Buys, Van Kersbeke of Kesterbeek, Van Coudenborgh werd soms de Frigimonte en zo zijn er vele te noemen. Hoger werd al gezegd dat sommige families een wapenfiguur voeren dat naar hun naam wijst, sprekende wapens dus. Een familie de L’ Arbre voerde een boom in haar schild, van der Molen of de Meulenare een molenijzer of een molensteen, enz. Voor anderen was een lettergreep voldoende om daarop een passende figuur te kiezen. Zo voerde een familie van Rennersfelt een rennende ruiter, een familie Rentz uit Oostenrijk voerde in elk deel van het doorsneden schild een rennend paard. Misschien zijn deze en volgende voorbeelden een aanwijzing voor verder onderzoek voor de te Kapellen goed vertegenwoordigde familie De Ren. Een familie Rennen voerde een gevierendeeld schild; 1 op goud een uitkomende of beter een afgesneden zwarte adelaar gekroond van goud, 2 doorsneden van effen rood en op zilver drie granaten met vlammen in natuurkleur balksgewijs (=naast elkaar) geplaatst, 3 eveneens doorsneden van zilver en effen rood, op zilver drie zwarte koppen van hanen, 4 op sabel of zwart een rennend paard van zilver op een grond van sinopel (=groen).

138


s

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Het schild getopt met een gekroonde helm en als helmteken een uitkomend paard van zilver gebreideld van rood tussen olifantslurfen doorsneden deze van rechts (is links voor de aan schouwer) van goud en zwart en de andere van zwart en goud ieder in de monding een gra naat uit het wapen, helmkleden rechts van goud en zwart en links van zilver en zwart. Deze familie was afkomstig uit Duitsland.

Een andere familie De Renne, maar met de bijvoeging van “de Daelenbroeck”, voerde op een groen schild een rode balk en daar overheen een steigerend paard zilver helmteken de kop en hals van het paard. Familie afkomstig uit Limburg en Vlaanderen. Met betrekking tot de familie De Ren uit Kapellen verscheen in “Hoghescote” van 1 juni 1998 op bladzijde 39 een oude foto van het thans nog bestaande café aan de bareel op de hoek van de Fortsteenweg en de Koning Albertlei dat toen werd uitgebaat door Corneel De RenGeyskens. Bronvermelding. 1. L. Bisschops: “Sceau Anversois du XIIIe siècle”. 2. Kits Nieuwenkamp: “Encyclopedie van de heraldiek”. 3. C. Pama: “Prisma van heraldiek en genealogie”, uitg. Spectrum 1990. 4. G.F.E. Gongrijp: “Friesche eigenerfdenwapens” Naarden 1943. 5. J.B. Rietstap: “Armorial Général”. 6. Derkwillem Visser: “Heraldiek als hobby”, Uitg. Van Holkema en Warendorf 1987.

Tekst en tekeningen: J. Goolenaerts. __________________________________________________________________________________________

139


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Sint-Jozefgesticht... Sint-Jozefziekenhuis... Klina Campus Sint Jozefziekenhuis. De initiatiefnemers. Op initiatief van pastoor Sibick werd op 1 september 1866 de eerste steen gelegd voor de bouw van een tehuis voor ouden van dagen, behoeftigen en hulpbehoevenden. Dit tehuis is later uitgebreid en omgebouwd tot het huidige Sint-Jozefziekenhuis. Pastoor Johannes Engelbertus Sibick werd geboren te Antwerpen op 11 augustus 1802. Hij werd op 23 november 1826 priester gewijd te Mechelen. Na bijna 30 jaar de taak van onder pastoor vervuld te hebben in de Sint Paulusparochie te Antwerpen werd hij op 21 maart 1860 tot pastoor aangesteld in de Sint Jacobusparochie te Kapellen. Hij overleed aldaar op 27 juni 1877. [1] Over de eigenlijke geschiedenis van voornoemde instelling zijn nog weinig rechtstreekse do cumenten terug te vinden. Het overgrote deel der archieven werden in 1945 vernield bij het einde van de 2de wereldoorlog. Op basis van verschillende onrechtstreekse bronnen is het ons toch mogelijk om een duidelijk inzicht te krijgen over de groei en de bloei van de Kapelse kliniek. Op een gedenksteen die vroeger ingemetseld was in de hoofdgang van de oude (momenteel reeds afgebroken) vleugel van Sint-Jozefkliniek lezen wij:

Den eersten steen is gelegd door M.M. Aug. Moretus della Faille Ant. Jos. Robert Geelhand Joh. Eng. Sibick pastoor Joh. Fr. Van den Bosch 1 september 1866. Een klein onderzoek geeft ons de volgende informatie over voornoemde personen: ! Augustijn Moretus (1791-1871) was gehuwd met Paulina della Faille (1795-1864). Het echtpaar woonde te Kapellen in het kasteel Denneburg, ook Moretushof genoemd. Augustijn Moretus had dit kasteel geërfd van zijn vader Paul Frans Moretus (1751-1823). Het domein had toen een oppervlakte van 240 ha.[2] ! Antoine Joseph Robert werd geboren te Utrecht op 22 oktober 1801. Hij was gehuwd met Angélique Josèphe Geelhand. Het echtpaar woonde op het kasteel Eikburg, Kapelsestraat nr 55. De heer Robert werd voor de eerste maal als burgemeester van Kapellen vernoemd in een geboorteakte van 27 maart 1855. Hij overleed te Antwerpen op 3 mei 1872.[3] ! Van den Bosch Johannes Franciscus werd te Kapellen geboren op 8 januari 1797. Hij was gehuwd met Jans Elisabeth. Het gezin had 1 dochter Catharina. De heer Van den Bosch was de schenker van het huis en het erf waar het “oudemannenhuis” opgericht werd.

Zusters van het Heilig Hart van Maria van Berlaar. 140


M

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Voor het dag dagelijks beheer van zulk tehuis was er echter personeel nodig. Na enig zoeken vond Pastoor Sibick de gevraagde hulp bij de congregatie van de Zusters van het Heilig Hart van Maria te Berlaar.[4] Ambrosius Van den Bosch, pastoor in Gestel en landdeken van het district Lier, stichtte op 19 maart 1722 een: “Vergaderinge van eenige godtvreesende dochters, dewelcke wensen den Heere getrouwelijck te dienen tot het eynde haers levens door bidden, lesen en werken naer exempel van d’eerste christenen, wiens regel was het heilig evangelie”. Tot de taken van de gemeenschap behoorde het onderhouden en versieren van de parochiekerk en het leren lezen, schrijven, naaien en “christelyk leven” van jonge meisjes uit het dorp. Als leidraad bij het vrome leven stelde pastoor Van den Bosch de “Regel der volmaektheyt voor alle christene maegden” voor. De onderwijsactiviteiten van de geestelijke dochters, in de volksmond marollen genoemd, zorgden echter voor veel opschudding in het kleine Gestel. Zo werd in 1726 de kloosterge meenschap door de toenmalige koster van Gestel beschuldigd van het bezitten van jansenis tisch geïnspireerde literatuur en enkele jaren later, in 1734 probeerde baron de Gottignies de opheffing van de kloostergemeenschap te verkrijgen via de Grote Raad van Mechelen. Op 10 april 1736 werd de orde officieel opgeheven. Twee zusters, namelijk Petronella van Hove en Maria Scheirs trokken naar Berlaar waar zij, met de hulp van pastoor Struve, in de gelegenheid werden gesteld om een werkschooltje op te richten in het centrum van het dorp. In de loop der jaren werd de school steeds verder uitgebreid. De kloostergemeenschap slaagde er in om ook tijdens de Franse Revolutie overeind te blijven. Tot 1845 kon men echter niet spreken van een kloostergemeenschap. De communiteit vertoonde een eenvoudiger en meer open karakter. de geestelijke dochters van Berlaar kenden geen clausuur en legden evenmin openbare geloften af. Het stond hen altijd vrij om de vergadering te verlaten. Zij droegen wel een uniform: in de zomer paars en in de winter zwart. In 1842 werd door de Bisschop aan pastoor Haes gevraagd om een nieuwe levensregel op te stellen. Reeds op 8 oktober 1842 kreeg diens voorstel de kerkelijke goedkeuring zodat in 1845 de kloostergemeenschap officieel erkend werd.

De voorbereidingsperiode. Het initiatief voor de oprichting van het Sint-Jozefsgesticht ging uit van de families Geelhand en Van den Bosch. Als bezielers van het Sint-Vincentiusgenootschap waren ze sterk begaan met de noden van de plaatselijke bevolking. Tijdens hun wekelijkse huisbezoeken raakten ze onder de indruk van de ellendige leefomstandigheden van de talrijke behoeftige bejaarden. Met de oprichting van een godshuis trachtten ze aan dit probleem tegemoet te komen. Na een vergadering van de Middenraad van de Vincentianen van de provincie Antwerpen polste voorzitter Emile Geelhand bij Karel Le Grelle, burgemeester van Berlaar, naar de be langstelling van de zusters van Berlaar om de bediening van het godshuis te verzorgen. Le Grelle legde de vraag voor aan overste Stanislas, die toestemde. Op 13 november 1867 stuurde Zuster Stanislas een brief naar de Kardinaal Aartsbisschop te Mechelen om de toelating te bekomen om in Kapellen een tehuis te beheren voor oude men sen der beide geslachten. Zuster Overste dacht dat het tehuis zijn deuren zou openen in de cember 1867. Zij stelde tevens aan de Kardinaal voor om de zusters Augustina, Francisca, Maria, Philomena en Josepha naar Kapellen te sturen. Zij liet echter de deur op een kiertje voor de Kardinaal om desgewenst andere kandidaten aan te duiden. 141


I

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Gezien er niet snel genoeg een antwoord kwam uit Mechelen werd er op 26 november 1867 een nieuwe brief verstuurd. Ditmaal antwoordde Mechelen per kerende post want reeds op 29 november 1867 werd de gevraagde toelating verstrekt aan de zusters zonder nader te specificeren welke zusters naar Kapellen dienden te vertrekken. Kapellen werd aldus het eerste bijhuis van de Zusters van Berlaar. [5]

De beginjaren van het “Sint-Jozefgesticht”. Uiteindelijk werden slechts 2 zusters naar Kapellen afgevaardigd, namelijk Zuster Engelbertha Nieuwenhuysen en Zuster Bernarda van Olmen. Later werd nog een derde zuster, namelijk Augustine, naar onze gemeente gestuurd om de rangen te versterken van de zusters die belast waren met het opstarten van een rusthuis. De deuren van de instelling werden geopend op 19 maart 1868, feestdag van Sint-Jozef. Het was bijgevolg ook logisch dat het ouderlingentehuis de naam “Sint-Jozefgesticht” kreeg. Hoewel de zusters in de beginperiode geen eigenaar waren van de gezondheidsinstelling bepaalden ze toch in grote mate het gezicht en de sfeer van de instelling. Later investeerden de zusters rechtstreeks of via leningen aan de VZW-eigenaar van de kliniek. Bij de opening van het Sint-Jozefgesticht waren er 15 oudjes opgenomen. Het basisgebouw van de instelling bestond uit een woning zonder verdieping. In dit primitieve gebouw werden 2 afzonderlijke plaatsen ingericht, één voor de mannen en één voor de vrouwen. De zusters zelf vonden onderdak in de boerderij die achter het woonhuis gelegen was. Deze inrichting bleef behouden tot 1911. [6] De kosten voor het onderhoud van de behoeftige ouderlingen werden betaald door het SintVincentiusgenootschap. Later werden er ook bijdragen ontvangen van de Commissie van Openbare Onderstand. De kloostergemeenschap van de zusters ontving van het stichtingscomité een jaarwedde van 150 BEF per zuster. Dit bedrag werd later opgetrokken tot 175 BEF en het bedroeg reeds 200 BEF in 1893. In dat jaar werd er een 4de zuster aangesteld in Kapellen. In 1900 was de gemeenschap reeds aangegroeid tot 6 zusters. Tijdens de beginjaren zorgden de drie zusters niet alleen voor de patiënten van de eigen instelling, maar daarenboven namen zij ook nog vaak de thuisverpleging van zware zieken op zich en werden zij ook nog ingezet als hulp op de boerderij.

Na de eeuwwisseling. In 1911 werden de gebouwen uitgebreid, daar er toen reeds een 80-tal oudjes aanwezig wa ren, niet alleen van de gemeente Kapellen zelf, maar ook uit de omliggende dorpen. Dank zij de steun van de families Geelhand, Van den Bosch en anderen kon een verdieping gebouwd worden boven het woonhuis en ook de stallingen werden beter ingericht. De werken werden uitgevoerd door de aannemers Louis Maes en Frans Marien uit Kapellen voor een totaal bedrag van 94.000 BEF.[7] Vlak voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog werd de eerste gediplomeerde verpleegster aangesteld, nl. Zuster Gereberna, de latere ere-directrice van de instelling, overleden op 27 juni 1966.

142


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Vooraan links de kapel van de zusters na de uibreiding van het gebouw.

De uitbouw van het ouderlingentehuis tot ziekenhuis gebeurde geleidelijk. Reeds in 1911 had men bij de vergroting rekening gehouden met afzonderlijke kamers voor bejaarde dames, die als betalende gasten bij de zusters verlangden in te wonen, om er in rust en vrede hun laatste dagen door te brengen. Aanvankelijk werden er enkel gezonde dames opgenomen die echter ook bij ziekte verpleegd werden. Het was echter tijdens de eerste wereldoorlog dat men begon met zieken aan te nemen op de afzonderlijke kamers. In deze moeilijke dagen werd er regelmatig beroep gedaan op de zusters in spoedgevallen voor bevalling, epidemieën, dringende kleine ingrepen, e.d.m. Zuster Philomena van Hertum nam de taak van boerin op zich. Zij verkocht boter en eieren om te voorzien in de vele onkosten die voornoemde bijkomende opdrachten met zich mee brachten.

Na de eerste wereldoorlog. In de neergeschreven herinneringen van Zuster Pharailde lezen wij voor de periode 19181920: “De refter van de vrouwen was naast de refter van de zusters; Al de kamers tot aan de kapel waren slaapkamers voor deze vrouwen. Er waren ook 6 à 7 personen die samen in een grote kamer aten. Waar nu (in 1966) de vrouwen wonen was in 1918 een koolkot. Daar stond ook de grote waskuip waar we alle weken een harde grote was deden. Onze dag begon om 4u30. Er waren ook 4 koeien. Onze goede zuster Gereberna deed toen de keuken en de boerderij. Er waren geen sterfputten. Wanneer iedereen slapen was gingen Zuster Gereberna, een hulpmeisje en ik met een karretje alles wegvoeren naar een grote beek. Wanneer de sterfputten gemaakt zijn weet ik niet meer. [8]

De koestal.

143


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Zuster Gereberna blijkt volgens de informatie uit de archieven een legendarische figuur ge weest te zijn. In een geschreven document, opgesteld door zuster Aleidis na een gesprek met Zuster Frieda, jarenlang verantwoordelijke voor de instellingen voor gezondheidszorg, lezen wij: “Jarenlang was Zuster Gereberna en directrice van het Sint-Jozefgesticht en tegelijkertijd overste van de zusters. Zuster Gereberna kreeg alles gedaan. Vroeg zij een zuster dan kreeg zij die. Viel deze tegen in de ogen van Zuster Gereberna dan werd ze weer weggestuurd. Wie geld nodig had moest zich wenden tot Zuster Gereberna. Deze ongeschreven regel telde ook nog voor de latere zuster overste. Zelfs de latere uitbreidingen in de jaren 1960 onder de leiding van Jw Nini Dujardin, moesten eerst ter goedkeuring voorgelegd worden aan Zuster Gereberna die op dat ogenblik toch reeds meer dan 80 jaar oud was. [9]

Oprichting van een VZW Tot 1925 was de stichting van het Sint-Jozefgesticht in onverdeeldheid tussen verschillende eigenaars-weldoeners. Gezien het beheer van de instelling steeds meer kapitaal vereiste werd er op 23 maart 1925 door Lemineur Emile, notaris te Antwerpen, een akte opgesteld voor de omvorming van de stichting naar een VZW. De samenstelling van de ledenlijst van deze VZW was als volgt: ! Mevrouw Pauline Marie Geelhand-Charles della Faille de Leverghem, ! Mevrouw Alice Marie Josephine Ghislaine Geelhand de la Bistrate, echtgenote Octave Philippe Edmond Marie Joseph van de Werve, ! Mevrouw Martha Emile Barbe Geelhand, echtgenote Rodolphe Alexandre Odilion Philippe Joseph Marie van der Stegen de Schrieck, ! Mevrouw la vicomtesse de Bioley Marie Josephe Fernande Moretus, weduwe Iwan Marie Hippolyte Joseph vicomte de Bioley, ! de Heer Leon Marie Joseph Ferdinand Moretus, ! de Heer Louis Joseph Van den Bosch, ! de Heer Edouard Geelhand. De VZW telde bij de oprichting dus 7 leden, allen leken. De Algemene Vergadering stelde 5 personen onder hen aan als leden van de Raad van Beheer. Deze leden wilden het voortbestaan verzekeren van het gesticht, opgericht te Kapellen, in de vorm geregeld door de wet van 27 juni 1921: “Gesticht opgericht door de stichters en hun voorgangers, onder de benaming Sint Josehp Gesticht”. [10] In artikel 3 van de statuten wordt het doel van de VZW als volgt omschreven: “De Vereniging heeft voor doel en als voorwerp het in stand houden, het onderhoud en het beheer van het gesticht, gekend onder de naam Sint Joseph Gesticht, te Kapellen en al hetgeen kan bijdragen tot het verwezenlijken van deze voorwerpen, of er rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking op heeft, namelijk de hospitalisatie van ouderlingen, zieken of herstellenden”.

De jaren dertig. Dank zij allerlei giften konden regelmatig verbeteringswerken uitgevoerd worden. Zo ontving de kliniek op 10 november 1926 een legaat van 5.000 BEF van wijlen Henri Dens, de bekende architect van de stad Antwerpen welke zijn buitenverblijf had in het Olmenhof in de Olmendreef te Kapellen. Voor de periode 1925-1930 noteerden wij: ! aanpassing van de keuken, ! modernisering van de refter en de kamers, ! bouwen van een bureeltje voor de boekhouding naast de refter, ! ombouw van de hooizolder in kamers voor vrouwen. 144


v

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

De afdeling ‘vrouwen’

Het begin van het Sint-Jozefziekenhuis. Rond 1928 bestond er te Kapellen een “Fonds Speth”, ingericht door de familie op de “Hoeve Speth”. Hier was een zaaltje voorzien met enkele bedden, een primitieve installatie voor kleine ingrepen en een verpleegster. De zieken werden gratis verzorgd en opgenomen. Na 2 jaar echter diende, na een sterfgeval in de familie, een deling doorgevoerd te worden en het fonds verviel. Het meubilair van deze kleine kliniek werd overgemaakt aan het Sint-Jozefgesticht. De droom voor de uitbouw van een echte kliniek nam vaste vormen aan. Op zondag 28 juni 1931 had de inhuldiging plaats van de nieuwe kliniek en moederzorg in het Sint-Jozefgesticht. De aanwezige verslaggever van “Polder en Kempen” schreef het volgende lovende verslag op 5 juli 1931: “Onder de talrijke genodigden bemerkten we de heren Graaf van der Steghen, Moretus, Van den Bosch, burgemeester Jacobs, verder de leden van de Commissie van Openbare Onderstand, de heren dokters van de gemeente, mevrouw Van de Perck, enz., welke werden rondgeleid door EZ Gereberna en al de zusters van het gesticht. De heer dokter Van Looveren welke aangesteld werd als heelmeester woonde insgelijks de plechtigheid bij. Deze moderne installatie, met kraakwitte bedden, is zeker een prachtige aanwinst voor Kapellen, want de ganse inrichting, goed verlucht en verlicht is volgens de laatste perfec tie gemaakt en biedt alle comfort. De operatiezaal is voorzien van al de modernste instrumenten”. De operatiekamer.

145


g

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

Sint-Jozefkliniek was gestart. De nieuwe kliniek omvatte: ! vanaf 1931 voor de chirurgie en geneeskunde: 5 privé kamers, 2 zalen met 6 bedden, 2 kamers met 2 bedden, ! vanaf 1932 voor de materniteit 5 privé kamers, 1zaal met 3 bedden. Zuster-overste en directrice werd Zuster Gereberna, gediplomeerde verpleegster en reeds vanaf 1914 in dienst. In het Parochieblad van 19 juli 1931 schreef Pastoor Vandenhoudt vol fierheid: “ Er is een kliniek gekomen in onze gemeente.’t Is te zeggen, voor alle operaties en heelkundige bewerkingen moest men naar Sint-Camilius of Sint-Vincen-tiusgesticht te Antwerpen. Hewel, nu kan men hier gesteld geraken. Die langs de Kerkenakker gingen zullen wel bemerkt hebben dat het Sint-Jozefgesticht zo groot het is werd opgetrokken. Op de nieuwe bouw, hoog boven de huizen, in de verse lucht en licht en zon, zijn er operatie- en ziekenkamers in orde gebracht, waar de behandelden zeker gezonder en frisser liggen dan in de stad. Iedereen mag zijnen doktoor mede-brengen”. Aan de nieuwe kliniek was ook een funerarium gehecht. Op 16 september 1931 werd een ak koord afgesloten tussen het gemeentebestuur van Kapellen en de Directie van het Sint-Jozef ziekenhuis voor het gebruik van de dodenkamer. De afdeling radiografie.

Deze overeenkomst hield o.a. in: ! voor elk lijk dat opgebaard zou worden in het funerarium zou de kliniek van het gemeentebestuur een vergoeding ontvangen van 100 BEF, ! ingeval van autopsie werd de vergoeding verhoogd tot 150 BEF. In deze bijkomen-de vergoeding zijn alle leveringen van goederen en materialen voorzien, ook de hulp die de zusters zouden verlenen tijdens de autopsie, De rouwkapel.

! de voorziene vergoedingen werden retro-actief betaald vanaf 1 juli 1931, ! door het gemeentebestuur werd een eenmalige vergoeding van 1.000 BEF betaald voor het gebruik van de vroegere dodenkamer en dit sinds de ingebruikname er van. 146


1

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

De verloskamer.

In 1938 volgde een nieuwe uitbreiding van de kliniek: de bouw van een vleugel met 2 verdie pingen. Het gelijkvloers werd een home voor echtparen en een eerste verdieping voor dames. De tweede verdieping werd als preventorium voor kinderen ingericht. Omwille van de ligging en de grote glasoppervlakte met terras werd deze verdieping “het solarium” genoemd. De dienst werd verzorgd door vijf zusters (waaronder één vroed-vrouw) en één lekenverpleegster.

Sint-Jozefkliniek tijdens de tweede wereldoorlog. In een schrijven van 29 oktober 1941 van het gemeentebestuur aan de heer Dr J. Van Bruynbroek, Rijksgezondheidsinspecteur, lezen wij dat in de kliniek gemiddeld 150 à 170 patiënten aanwezig zijn. De leiding van het hospitaal berust bij dokter Van Looveren, Frankrijklei, 116 te Antwerpen, dienstoverste, bijgestaan door dokter Van de Perck, assistent en Mej. J. Vermeulen, bestuurster. Het medisch team beschikte over 1 operatiezaal, 1 verloszaal, 1 apparaat X-stralen en 1 laboratorium. De eigenlijke kliniek bestond in 1941 uit de volgende gebouwen. -

-

voor de ouden van dagen, hulpbehoevenden en ongeneselijke zieken: voor de mannen: 1 zaal van 14 bedden, 1 zaal van 13 bedden, 2 zalen van 7 bedden, 1 zaal van 4 bed den, voor de vrouwen: 1 zaal van 6 bedden, 1 zaal van 8 bedden, 1 zaal van 12 bedden, 1 zaal van 4 bedden, 1 zaal van 2 bedden, voor het rusthuis en het home: 28 kamers met 1 bed, 8 kamers met 2 bedden, 8 kamers met 1 of 2 bedden, voor de afdeling heelkunde: 13 kamers met 1 bed (1ste en 2de klas), 1 kamer met 2 bed den, 1 kamer met 3 bedden, 2 zalen met 6 bedden (mutualiteiten 3de klas), voor de afdeling geneeskunde: 2 zalen met 4 bedden (mutualiteit 3de klas), 2 kamers met 2 bedden (3de klas), 10 kamers met 1 bed (1ste en 2de klas), voor de kinderafdeling: 1 zaal met 18 bedden. 147


’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

De ziekenzaal.

De kinderafdeling.

Tijdens de laatste fase van de tweede wereldoorlog werd op 5 september 1944 het mobilisatieplan van het Rode Kruis in werking gesteld. Op die datum waren alle verbindingen met Antwerpen verbroken en bevond onze gemeente zich in het echte gevechtsgebied. In de Sint-Jozefkliniek werd de hoofdhulppost van het Rode Kruis ondergebracht. Deze stond onder de leiding van dokter Van de Perck en mevrouw Thijssen en was verder samengesteld uit: ! dokter Peltzer Georges, chirurg uit Antwerpen die zijn woonplaats niet meer kon bereiken en zich ter beschikking stelde van het Rode Kruis, ! de ambulanciersters Simons, Van Beylen, Spelier, Montauban, Loopmans, Bartholomeeussen en Willy Bastiaensssens, ! Jozef Pijpe, adjunct-mobilisatiehoofd, ! E.Bourguet, gestionaris,

148


d

’t Bruggeske jg 31 – december 1999 – nummr 4.

! de estafetten Leo Montauban, M; Van den Berg, Lode Dias, D’Hulst, De Wit en Adriaens sens. In vaak moeilijke omstandigheden, geen elektriciteit en geen water, werden toch vele dringende heelkundige bewerkingen uitgevoerd bij kaarslicht of met een petroleumlamp. Te vermelden valt ook dat voornoemde medewerkers ook belast waren om, bij hevige bombardementen te zorgen voor de evacuatie van al de gekwetsten van de kliniek en de patiënten van de kraamafdeling, om deze onder te brengen in de kelders van de kliniek. (11). Dank zij het aanbrengen van reuzengrote rode kruisen op de daken van de diverse gebouwen van de kliniek werden, buiten de vernieling van tientallen ruiten, geen noemenswaardige beschadigingen genoteerd aan de instellingen.

De gebouwen van de Sint-Jozefkliniek na de 2e wereldoorlog (1945).

Alle foto’s geplaatst bij dit relaas komen uit de verzameling van de Eerwaarde Zusters van het H. Hart van Maria van Berlaar.

Roger Balbaert. (wordt vervolgd) Bronnen. (1). Goetschalckx P.J.: “Kerkelijke Geschiedenis van Ekeren”. (2) Arren Paul: “Kastelen in Kapellen” 1992. (3) Balbaert Roger: “Een andere kijk op Kapellen” 1993. (4) Yves Segers, Carine Dujardin, Godfried Kwanten, Patricia Quaghebeur, Jan De Maeyer: “18451995: 150 jaar Zusters van het Heilig Hart van Maria Van Berlaar”. 1995. (5) “Inlichtingen over de Congregatie der Zusters van het Heilig Hart van Maria te Berlaar bij Lier”, waarschijnlijk van de hand van Zuster Angèle. (6) Zuster M. Clothilde, Berlaar: “Cursus voor ziekenhuisorganisatie en -beleid”. 1965-1966. (7) Pastoor Vandenhoudt in het kerkarchief van de Sint-Jacobusparochie. (8) Zuster Pharailde: “Herinneringen”. Onuitgegeven werk. 22.2.1966. (9) Gesprek door Zuster Aleidis afgenomen van Zuster Frieda op 29 april 1991. (10) Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 17 april 1969, nummer 2384. (11) Roger Balbaert: “Kapellen tijdens de tweede wereldoorlog”. 1995. _____________________________________________________________________ 149


Bruggeske jg 31 — december 1999 — nr 4.

Het toponiem Den hoed' te Putte. Tot op heden spreekt men in Putte over 'den Hoed' of 'In den Hoed' daarmede bedoeld de volksmond dan, gaande naar Kalmthout, langs de Grensstraat of de Klinkaertstraat het gebied gelegen voorbij de 'Middelbeek'. Vraagt men dan wat dit officieuze toponiem wel mag betekenen, is er niemand die een degelijke uitleg kan geven. Tot vele jaren na de 2' wereldoorlog stonden er in deze bosrijke omgeving slechts een paar woningen. In deze bossen gingen vele Puttenaren destijds 'dodden' (gedroogde dennenappels) rapen en brachten ze in grote zakken huiswaarts. Deze 'dodden' waren goedkoop 'aanmaak' hout voor de Leuvense stoof. Zo herinner ik me nog steeds als de dag van gisteren het vermanende zeggen van mijn grootmoeder: "Als ge niet braaf gaat zijn, zullen we u eens naar 'den Hoed' brengen". Deze vermaning kwam er steeds aan te pas als we iets uitgespookt hadden dat niet door de beugel kon. Dit zeggen van grootmoeder maakte op mij als 10-jarige bengel wel de nodige indruk. Het vooruitzicht om moederziel alleen door de bossen te moeten dwalen, joeg me de stuipen op het lijf. Terug naar het toponiem 'Den Hoed'! Tijdens opzoekingen in het archief, te Antwerpen en bladerend in 'Polder en Kempen' wekelijks nieuws en Aankondigingsblad J a a r g a n g 1 — nr. 3 van zondag 11 juni 1905, kon ik er in de rubriek 'Plaatselijk nieuws' onderstaande door een zekere L.L. geschreven tekst lezen:

Cappellen• Verkooping! — Op Woensdagen 1 4 ' en 2 ls tverkoopt men publiek de oude herberg 'DE HOED', gelegen op den steenweg van Putte naar e d e z e rWi , e tuiteden l omtrek k e nheeft s Grootje uit den hoed niet gekend? 't Menschke stierf Calmpthout. o m geleden in den5gezegenden ouderdom van 96 jaar, 7 maanden en eenige dagen. ettelijke jaren u r e Hare zuster, Betje Cleiren van Hollandsch Putte, ' t Moederken d a t voorkomt o p d e n a m i d d fabriek a der g gebroeders , reklaamplaat der bitterpee De Beukelaer van Ossendrecht, vierde, een luttel jaar geleden, haar eeuwfeest, en stierf in den hoogen ouderdom van 101 jaar, 6 maanden eneen ige dagen. Een zonderling uithangbord is wel zeker dat der hoogergemelde herberg. Onder den grooten hoogen hoed, welke er op geschilderd is, leest men: Kom in de hoed, Het bier is er goed; Verteer een duit, En rust wat uit. Die wel betaald, Wordt wel onthaald, Maar wie komt om te kijven, Mag buiten blijven Lang zullen wij levenEn peper geven! En nu, vanwaar dit raar uithangbord? Ziehier: de grootvader der tegenwoordige bewoners, Sus Polen, kwam zich ter plaatse vestigen in Mei 1834. 't Was in den tijd, dat burger, boer en zelfs werkman 's Zondags en bij hooggetij den wolligen hoogen hoed uit de kas te voorschijn haalden. Nu, Sus Polen was hoedenwasscher van beroep, 't is te zeggen dat hij geblutste 'hondenkoten' op hun effen bracht en den glans deed weerkeeren op de te veel bevuilde 'kachelpijpen'. Toen Sus zijn herberg opende hing hij natuurlijk uit: In den hoed'. Men zegt dat het koddig uithangbord op den koop toe bij het huis gegeven wordt, zoodat het er nog lange jaren hangen kan tot groote vreugd van menig dorstige keel. L.L.

Uit bovenstaand artikel blijkt dat 'In den hoed' destijds de naam van een café is geweest waar nu 'De Kar' gevestigd is. Ook komen we te weten dat Betje (Elisabeth) Cleiren uit Nederlands Putte model heeft gestaan v oor h e t moederke o p d e verpakkingen v an d e cichoreifabriek D e Beukelaer. De Wils M.

150


f u l A T S T E M I N U U T :

EL. —END IN DE. l i e i l L K A N — E I F E L

Jr Wij voorzien een week -end van 5 to t 7 mei 2000 et j inafiotel a zau r l / Vr a n a ' gelegen tussen cr-rtim cii gerolstein e2r s r u fi " 0, mi d a ( 0B i r r r 0e s e n op vrijdag 5 mei, vertrek,zondag 7 mei in de namiddag. Samenkomst fimo r i n no e r d Se t m i l (Leuven e t a o p t i c g e n o me n o p t u t o t i i 1“rittirt,N. e rt a 6 sv (finis: 55 ca531.• overnacfiting o en morgenmaal per persoon in een tweepersoonskamer zo s eo s Aurycrst,amieue Rest CI een avonelmaal oin V tegen te zeggen in restaurant 8r e v a n E l t i r t v o o r onaev eer 30 Cac,i to , n n e z 5zv a n z e i j E r word!: o 4e a s p r e k e5vn d luw gewaardeerde medewerking voor eerste klas entertainment g eenzdankzij 7oe r g e s r 4r v o v 1e rd -t/ o a s m o n o e ckoaer (116aert: 664.57.22 L i e ep n i la cktV a n u mmisse n : 605.31.38 w a ggn, a ' a g e a n i e r iC n g e m 6ijzonderfieden, onéermeer een route6escfirijoing, l n nadere n , i 1 i n d gt el ) e r e t es sa o a n O et ea r p 6 t e fl t n t z o p e u g uk e i ttlol 1111111111111t11 - o r a l R U M I It M A I ! I ! n ' M Ui M r i e t n t i o e s ! o t c i t t fi s . 5 i j t m, m e . V ' 4 2 . L 2

ania A m .

2

2

g r a

2

2

A

A n t pop

M

C

.

1

m a

L

A

2

E

T

2

l i t

M E L MR MI L ff•

'

.

e t e e e t Z '



COPY SERVICE CENTER Dorpsstraat 39 - 2950 Kapellen Tel: (03) 605.42.67 * Al uw copijen aan een snelheid van meer dan 5000 copijen per uur • Copijkaarten verkrijgbaar vanaf 1000 copijen * Sorteren, bundelen en meten automatisch • Kwaliteit is onze grootste troef * Verkoop en bijmaken van stempels * Verkoop van faxen, rekenmachines, draadloze telefoons * Verkoop van bureelbenodigdheden - Linten voor schrijfmachines - Rookwaren - Frisdranken - Snoep

Open : alle dagen van 8 tot 12.30 & 13.30 tot 18 u. Zaterdag van 9 u. tot 18 u.

intercommunale voor energie Antwerpsesteenweg 260 - 2 6 6 0 Antwerpen - Hoboken Tel. (03)820 05 11 F ax (03)829 10 67

elekt ricit eit & aard g as

ca/t c a e z O ) 6eAdJtel6 (14 , (4 uw k antoor te Kapellen e Chris tiaan Pallemans s traat 66 a a c


- ALGEMENE AANNE MI NGE N - RUI VBOUWWERKEN SCHRIJNIVERKERIJ - ME UBE LMAKE RI J KE UKE NI NRI CHTI NGE N -

ST ARRENHO PLAAN 5 - 2950 KAPEL L EN - Tel: (03) 660.14.20

Onze gezinnen.. , ze dan bouwen. Ze bouwen aan hun huis, d o e n aan de n toekomst i e t van hun kinderen, aan s later. Soms zien ze het groot, dan weer l i e v klein.eWijrvan KBC Bank & Verzekering staan altijd klaar om hen te begeleiden. In al hun ondernemingen. Want onze gezinnen, daar hebben we het nu eenmaal voor. http://www.kbcbe

KBC BANK 8, VERZEKERING VERENIGT DE KREDIETBANK, ABB-VERZEKERINGEN EN CERA BANK.

KBC Sank 8, Verzekering


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.