‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
't Bruggeske driemaandelijks tijdschrift van de Culturele Kring " Hoghescote v.z.w. " te Kapellen. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen - tel: 03.664.57.22.
34e jaargang – nummer 3
1 september 2002.
__________________________________________________________________________________________
In dit nummer... - Bladwijzer. - 69 - Tentoonstellingen in oude foto’s - 70 - Ereleden. - 70 - Vondelingen te Kapellen ? - 71 - Grimlachjes - 79 - Ferdinand Geelhand: een merkwaardig man - 80 - Mededeling - 85 - De vereniging ELERES te Kapellen (Slot). - 86 - Grimlachjes - 89 - Nog vragen bij een grafkelder. - 90 - Kapelse jongeren in Duitse arbeidsdienst - 93 - Brieven naar huis (Deel 1) - 94 - Steenbakkerijen te Putte-Kapellen - 102 Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ondertekende bijdrage. __________________________________________________________________________________________
Verantwoordelijke uitgever: Balbaert Roger - Parkweg 2 - 2950 Kapellen. 03.664.57.22. Kaftontwerp: T. Hanssens. Redactie: Eikvarenlaan 19 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.50.86. Redactieraad: Jef Herman, Marcel Dondelinger en Jan Vanderhaeghe. Lay-out publiciteit: Copy Service Center Dorpsstraat 39 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.42.67. 2002 - Copyright "Hoghescote v.z.w" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. De Culturele Kring "Hoghescote v.z.w" werd opgericht op 23 december 1968. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen.
________________________________________________________________ ’t Bruggeske verschijnt 4 maal per jaar. Deze nummers kan men bekomen voor 10 Euro en u is dan abonnee van ‘Hoghescote v.z.w’. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening nr. 413-7205071-65 ten name van ‘Culturele Kring Hoghescote’ v.z.w. – Parkweg 2 – 2950 Kapellen, met de vermelding "Bruggeske". Losse nummers van ’t Bruggeske, voor zover nog voorradig: 3 Euro.
69
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Tentoonstellingen van oude foto’s Het bestuur van Hoghescote heeft het genoegen U uit te nodigen op 2 belangrijke tentoonstellingen van oude foto's.
Zondag 6 oktober 2002: in de grote feestzaal van Onze Kring, Engelselei, 35 te Kapellen. Tussen 10u30 en 18uur bieden wij U de gelegenheid om het centrum van Kapellen opnieuw te bekijken zoals onze voorouders dit deden omstreeks de periode van de 1ste wereldoorlog. Wij maakten een selectie van ongeveer 150 oude foto's die wij afgedrukt hebben op groot formaat. Er zullen enkele bestuursleden van Hoghescote aanwezig zijn om, indien nodig, bijkomende uitleg te geven over de foto's.
De toegang is gratis ! Zaterdag 19 en zondag 20 oktober: in de tentoonstellingsruimten van het kasteel Ravenhof in Putte. In samenwerking met onze vrienden van Molengalm, de heemkundige kring van Stabroek, richten wij een grote fototentoonstelling in en dit zowel over Putte-Kapellen als PutteStabroek, die samen de grote leefgemeenschap Ertbrand uitmaken. Wij brengen ongeveer 300 beelden, afgedrukt op groot formaat, uit onze kinderjaren. Naast de foto' s hebt u ook nog de gelegenheid om oude voorwerpen te bekijken...zaken die u in het dagdagelijkse leven niet meer zult terugvinden. Uiteraard zullen ook hier de nodige gidsen aanwezig zijn om U alle gewenste uitleg te geven. Een aanrader, zeker te noteren in uw agenda.
De toegang is gratis !
Ereleden 2002 Dhr Koen Helsen, Zilverlindendreef 2 – 2950 Kapellen Familie Van Walle – Willemse, Prins Albertlei 28 – 2950 Kapellen
70
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Vondelingen te Kapellen? Jan Vanderhaeghe 1. Een verhaal over een vondeling. 2. Pauperisme in Antwerpen. 3. De aanvaarding. 4. Vondelingen en het Vondelingenhuis. 5. Het knechtjes- of jongenshuis. 6. Het maagdenhuis. 7. De uitbesteding. 8. Uitbestede vondelingen te Kapellen. 9. Uitbestede wezen te Kapellen 10. Besluit. 1. Een verhaal over een vondeling. Niet zonder reden staat na de titel van dit artikel een vraagteken. Het antwoord op de vraag kan trouwens heel kort zijn. Neen, er zijn in vroegere tijden geen kinderen gevonden te Kapellen, dit blijkt uit een onderzoek van de oude parochieregisters, zulk voorval zou zeker door de pastoor worden vermeld. Maar toch, Kapellen had wel iets te maken met vondelingen en niet alleen met hen, maar ook met wezen en verlaten kinderen. Daarover gaat dit artikel, dat begint met een verhaal dat zijn oorsprong vond in Antwerpen. HOTAG IGNATIUS.1 Op 15 februari 1841, s’avonds om halftien werd er voor de poort van het vondelingenhuis een gezond kind van het mannelijk geslacht gevonden, naar schatting 7 maanden oud en liggende in een mand op stro. Het kind was gekleed met een baalkatoenenhemd, een katoenen kleed mette grond met blauwe strepen, katoenen halsdoek met blauwe en rode ruiten en katoenen voorschotje, muiskleurige grond en witte bloemen, een katoenen vrouwenvoorschot blauwe grond met rode ruiten, een roodgeruit katoenen koofje en een paar gespikkelde “sayn” sokken, alles van geen waarde. Er was ook geen herkenningsteken bij het kind. Op 16 april 1841 wordt hij uitbesteed bij het gezin Servaes Lambrechts – Maria Catharina Luyckx op de Galgeberg te Stabroek aan 42 fr per jaar. In 1846 wordt de eerste maal schoolgeld betaald. Op 13 april 1852 wordt er betaald voor zijn Communie. Uiteindelijk vinden wij de laatste inschrijving op 8 juli 1860 waarin vermeld wordt dat de volle uitzet betaald is. In die bijna 20 jaar dat hij in het gezin Servaes Lambrechts doorbracht vinden we niet de minste negatieve opmerking. Het feit dat hij 20 jaar aan één stuk in hetzelfde gezin verbleef is eerder uitzonderlijk. In de bevolkingsregisters van Kapellen lezen we vervolgens dat hij in de periode 1850-1860 werkzaam was als handwerker in de steenbakkerij van Verbeeck en Batens Regina. De steenbakkerij en het gezin Verbeeck-Batens woonden in de wijk C, Cappelschestraet huis nr 80. We kunnen praktisch zeker stellen dat hij daar ook heeft kennisgemaakt met zijn toekomstige vrouw. Inderdaad, op nr 96 in dezelfde straat woonde immers Sophia Van Tilborgh 1
Bron: OCMW Archief Antwerpen: KBQ: 323 – VJ 1840/21-24 (Hotag) 71
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Op 17 juni 1863 trouwt hij te Kapellen met Sophia Van Tilborgh. Sophia werd geboren te Kapellen op 12 september 1841 en overleed er ook op 27 juni 1917. Zij was de dochter van Jacobus Van Tilborgh, afkomstig van Stabroek en van Anna Catharina Van Ostaey, afkomstig van Huybergen. Vondeling Ignaas Hotag en zijn echtgenote Sophia gaan dan wonen in de Erbrandstraat huis nr 7 en zullen zorgen voor een rijk nageslacht. Wat later verhuizen ze naar de Cappelschestraet huis nr 95 vlak naast zijn schoonouders. Begin 1867, meer bepaald op 22 maart gebeurt er iets merkwaardigs. Het gezin wordt op die datum uit de bevolkingsregisters geschreven en vertrekt naar Parijs. In elk geval zijn echtgenote is in 1865 terug in Kapellen om te bevallen van haar eerste kind, terwijl haar man blijkbaar nog in Frankrijk was, zoals er gemeld wordt in de geboorteakte van Jan-Baptist, hun eerste zoon. Wat hij daar gaan doen is weten we uiteraard niet, hoelang hij er gebleven is weten wij ook niet, feit is dat hij in 1867 terug is en we zijn gezin terug vinden op het Galgeveld sectie 1 huis nr 59 te Stabroek. We schreven het reeds dat hij voor heel wat nazaten zou zorgen. Het echtpaar keeg acht kinderen waaronder een tweeling.2 1. Jan-Baptist, geb. Kapellen 12 juni 1865. De aangifte van de geboorte gebeurt door de vroedvrouw. De vader vertoeft op dat ogenblik in Frankrijk. 2. Jacobus, geb. Stabroek 2 mei 1868, volgt 2A. 3. Petrus, geb. Stabroek 11 november 1871 en daar vroeg in het jaar 1872 overleden. 4. Henricus, geb. Stabroek 11 november 1871, volgt 4A. 5. Franciscus, geb.Stabroek 23 november 1873, volgt 5A 6. Ludovicus, geb. Stabroek 28 november 1876, volgt 6A. 7. Maria-Anna, geb. Stabroek 20 juli 1880. Zij huwt te Stabroek op 13 juli 1901 met Joseph Van Ginneken, geb. Kapellen 20 december 1878, schrijnwerker en zoon van Petrus Joseph en Elisabeth Smits. 8. Joannes, geb. Stabroek 30 januari 1883, volgt 8A. 2A. Jacobus Hotag, geb. Stabroek 2 mei 1868 overleed te Stabroek op 15 augustus 1911. Zijn beroep was arbeider. Hij huwde te Stabroek op 7 mei 1892 met Janssens Isabelle, arbeidster geboren te Stabroek op 7 juli 1869 als dochter van Jan-Baptist en Cornelia Michielsens. Bij het huwelijk erkennen en wettigen zij een kind Janssens Leocadia, geboren te Stabroek op 20 maart 1890. Leocadia Janssens, na de wettiging Hotag, zal dan te Stabroek in het huwelijk treden op 7 september 1912 met Govaerts Jan Baptist, magazijnbediende en geboren te Hofstade op 11 december 1889. Ook bij dit huwelijk wordt een kind gewettigd, Ludovicus Hotag geboren te Stabroek op 10 september 1908. 4A. Henricus Hotag, geb. Stabroek 11 november 1871, eerst fabriekswerker later machinist huwt te Stabroek op 2 mei 1903 met Baetens Theresia, handwerkster en geboren te Stabroek op 17 januari 1871 als dochter van Waltheeus en Anna Gabriels. Zij woonden op het Galgeveld te Stabroek. Daar werd ook Eduardus Hotag geboren op 31 augustus 1905. Hij overleed te Putte-Stabroek op 17 november 1979. Hij was gehuwd met Anna Van Aerden. 5A. Franciscus Hotag, geb. Stabroek 23 november 1871, grondwerker huwt te Hoevenen op 2 december 1899 met Danckaerts Theresia, dagloonster geboren te Hoevenen op 15 januari 1879 als dochter van Antoon en Rosalie Vervoort. Bij dit huwelijk wordt een kind erkend en gewettigd Anna Catharina Danckaerts, geboren te Hoevenen op 22 augustus Het hiernavolgend stukje is een “proeve van genealogie”. Het is bijgevolg niet volledig, omdat de wet op de privacy ons niet toelaat de volledige stamboom uit te spitten. Geraadpleegd werd de Burgerlijke Stand van Stabroek (met dank) en de documentatie van de heemkundige kring Hoghescote meer bepaald de parochieregisters en bevolkingsboeken. 2
72
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
1898. Anna Catharina huwde met Petrus Vervoort en overleed te Kapellen op 18 december 1976. Nog kinderen van het echtpaar Frans Hotag-Danckaerts: - Rosalia, geb. Hoevenen 27 oktober 1900 en overleden te Kapellen op 30 november 1968. Zij was gehuwd met Josephus Alfons Jennes. In 1963 woonden zij in de Veldstraat 44 te Hoevenen. - Elisa, geb. Hoevenen 1 juni 1912 en overleden te Kapellen op 20 februari 1990. Zij was gehuwd met Louis Hendrickx en woonden in 1963 in de Molenstraat 26 te Hoevenen. - Jacobus, geb. Hoevenen 12 maart 1905 en overleden te Kapellen op 11 oktober 1974. Gehuwd met Amelia Van De Leur. 6A Ludovicus Hotag, geb. Stabroek 28 november 1876, grondwerker in 1900 en fabriekswerker in 1920, huwt op 13 augustus 1900 te Stabroek met Maria Theresia Verboven, handwerkster geboren te Stabroek op 12 januari 1876 als dochter van Jan-Baptist Verboven en Anna-Catharina Cleiren. Bij het huwelijk wordt een kind erkend en gewettigd Mathildis Verboven, geboren te Stabroek 2 februari 1898 op het Galgeveld 102. Na het huwelijk ging het gezin wonen “in de heuvels nr 104” te Stabroek.In 1920 woonden zij op het Galgeveld wijk D nr 83. We kennen nog volgende kinderen: - Henri, geb. Stabroek 25 maart 1908 en overleden te Kapellen op 26 januari 1989. Hij was gehuwd met Maria Van Hoof. Van dit echtpaar zijn nog vele nakomelingen in leven. - Julia, geb. Stabroek 14 juli 1901 en overleden te Kapellen op 16 januari 1984. Zij was gehuwd met Frans Mathyssen. In 1963 woonde het echtpaar op het Galgeveld nr 44. - Jeanne, geb. Stabroek 17 september 1906 en overleden te Brasschaat op 22 mei 1994. Zij was gehuwd met Henri Mous. - Sophia. Gehuwd met Frans Nagels.
- Franciscus Jacobus, geb. Stabroek 23 maart 1920 om 11 uur ’s morgens. Hij werd een beloftevol wielrenner, maar de Tweede Wereldoorlog besliste daar anders over. Hij werd weerstander, werd opgepakt en op konvooi gezet op 8 mei 1944 naar Buchenwald. Later werd hij tewerkgesteld in het kamp DORA-Mittelbau als radfahrer. DORA behoorde tot een complex dat de montage van de V1 en V2 raketten voor zijn rekening nam. 3 Hij droeg het gevangennummer 49346 en overleed te Ellrich. De herinnering aan Frans Hotag leeft verder door de gelijknamige straatnaam in Stabroek en door een wielerwedstrijd die naar zijn naam genoemd werd.
8A Joannes Hotag, geb. Stabroek 30 januari 1883, dokwerker, huwt te Kapellen op 8 februari 1908 met Joanna Reyns, geboren te Kapellen op 27 augustus 1885. Uit dit huwelijk is slechts één kind gekend, Jan-Baptist Hotag geboren te Kapellen op 30 juli 1912. Het gezin woonde op de Hoevensebaan nr 3
3
Dora 1943-1945. Bibliotheek Nationaal VVF Centrum. G.70 - 015 73
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Geboorteakte van Frans Hotag.
In 1943 won Frans Hotag de 11 de Grote Sluitingsprijs.
(Foto verzameling Hoghescote)
Heden ten dage vinden we afstammelingen te Antwerpen, Kapellen, Stabroek en Wuustwezel *
* * 74
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Het eerste gedeelte van dit verhaal roept een groot aantal vragen op. Wat gebeurde er met kinderen die gevonden werden? En met de wezen en verlaten kinderen? Hoe komt het dat wij zo veel weten over deze kinderen? Wat is het vondelingenhuis, het maagdenhuis en het knechtjeshuis? Hoe zagen die huizen eruit en waar waren ze gelegen? Wat hield de uitbesteding in en wat waren de opvoedkundige en sociale gevolgen van zo”n uitbesteding? Vragen waarop we op de volgende bladzijden een antwoord proberen te geven. - Met vondelingen wordt bedoeld de pasgeboren kinderen zonder aanwijzing wie de vader of moeder is. - Bij verlaten kinderen kent men de ouder(s), doch deze zijn met onbekende bestemming vertrokken en hebben hun kind(eren) gewoon achtergelaten. Of nog: de ouders zitten opgesloten en voor de duur van hun straf worden de kinderen als verlaten beschouwd. - Wezen, daarbij kende men de behoeftige ouder(s), maar zij waren overleden, althans één van hen en de overblijvende ouder was niet bij machte de kinderen alleen op te voeden. Bij deze kategorie blijft er dan wel een familieband bestaan. Niet alle kinderen uit een gezin werden opgenomen.
2. Pauperisme in Antwerpen Van de vroege Middeleeuwen tot de twaalfde eeuw was de opvang van vondelingen, verlatenen weeskinderen het monopolie van de kerk, meer bepaald de abdijen. Vanaf de twaalfde eeuw kwam tengevolge grote inwijking daar verandering in. De inwijking werd door de stedelijke overheid gezien als een gevaar. Om epidemieën en sociale onrust te vermijden ging de rijke burgerij over tot oprichting van hospitalen en aalmoezeniershuizen. De organisatie kreeg de Tafels van de Heilige Geest mee. De Tafel van de Heilige Geest van Onze-Lieve-Vrouw Antwerpen trachtte reeds in de 15 de eeuw voor wezen, vondelingen en verlaten kinderen te zorgen. In 1458 kregen we de oprichting van de meer officiële Kamer van de Huisarmen, bestuurd door aalmoezeniers. Tijdens de Franse Revolutie werd de Kamer van huisarmen vervangen door het bestuur van Burgerlijke Godshuizen. Hieruit ontstond in 1925 het C.O.O. (Commissie van Openbare Onderstand) en later het O.C.M.W. (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn) Antwerpen kende in de negentiende eeuw een grote economische bloei en oefende een grote aantrekkingskracht uit op de minder begoeden in de omliggende dorpen. Slechts een kleine groep van de arbeidersklasse kon echter van deze stijgende welvaart meegenieten. De werkgelegenheid was vrij beperkt. Daarbij kwam nog eens dat velen in de haven tewerkgesteld waren, en deze haven was zeer gevoelig voor de schommelingen van de wereldeconomie. De arbeidsplaatsen waren niet stabiel, met als gevolg, dat perioden van werkloosheid geen uitzondering waren en dat de stad met een hoogoplopend pauperisme werd geconfronteerd. Met andere woorden: voor het grootste deel van de bevolking bracht de stijgende welvaart geen periode van substantiële lotsverbetering met zich mede. Hun levensomstandigheden waren nog steeds bedroevend. Reeksen epidemieën teisterden Antwerpen. Deze ziekten eisten voornamelijk hun tol in de armoedewijken en bij de kinderen, als gevolg van ondervoeding en slechte woonomstandigheden. Vaak werd de armoede toegeschreven aan het lage morele peil van de volksklasse, aan haar bandeloosheid en gebrek aan spaarzaamheid. De kroeg was dichtbij! Volgens het burgerlijk denken droeg de arbeider zelf de schuld van zijn ellendige situatie. Aan de armen- en wezenzorg werd dan ook vaak een moreel - religieus opvoedend element gekoppeld. Door een christelijke levenswijze, degelijk onderwijs en een behoorlijk beroep wilden ze de armen en de wezen een goede opvoeding verzekeren. 75
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
3. De Aanvaarding De aalmoezeniers van de Kamer van de Huisarmen bestuurden drie kinderinstellingen, met name het vondelingen-, maagden- en knechtjeshuis. De wezen, verlaten en onwettige kinderen dienden eerst aanvaard te worden door de Kamer. Klaarblijkelijk was er een voorafgaand onderzoek om na te gaan of deze kinderen wel degelijk wees, verlaten of onwettig waren vooraleer ze te aanvaarden. Voor vondelingen was de aanvaarding uiteraard een vanzelfsprekendheid, maar er werd wel gezocht naar de ouders. Uit deze aanvaardingen blijkt alleszins dat er opzoekingen gedaan werden om te controleren of de ouders inderdaad gestorven waren of door middel van getuigenverklaringen, ze hun kinderen verlaten hadden of zwaar mishandelden. Uit deze aanvaardingen blijkt ook dat er ernstige pogingen gedaan werden om zoveel mogelijk gegevens over het kind, de ouders en de omstandigheden te verzamelen. Opmerkelijk is, daar waar er een adres wordt opgegeven, de meeste kinderen uit het St. Andrieskwartier kwamen. Het moet ons niet verwonderen dat deze aanvaardingen, neergeschreven in de zogenaamde "Generale aanneemboeken", één brok ellende weergeven en een andere kijk geven op die "goeie ouwe tijd". Niet zelden werden, door armoede gedreven, de kinderen verlaten door de ouder of ouders en naar het tehuis gebracht door de geburen. In andere gevallen is de ouder of zijn de ouders ziek, werkonbekwaam of werkloos. Niet alle kinderen uit een arm gezin werden opgenomen. Sommige kinderen werden aangenomen in het maagdenhuis of knechtjeshuis om reden dat het gezin waaruit zij kwamen uit heel veel kinderen bestond. Meestal was het dan de pastoor of een persoon van aanzien die de instelling voor opname contacteerde. Als algemene regel moesten de kinderen die in aanmerking kwamen om opgenomen te worden, geboren en woonachtig zijn in Antwerpen. Maar hun ouders waren van overal afkomstig, om reden dat steeds meer plattelandbewoners een toevlucht in de stad zochten, in de hoop daar werk te vinden. Wie er ook opgenomen werden waren de kinderen van vrouwen die opgesloten waren in de St Bernardusabdij (toen gevangenis) te Hemiksem voor één of ander misdrijf. Zij werden opgenomen voor de duur van de straftijd van hun moeder.
4.Vondelingen en het Vondelingenhuis Het te vinden leggen van kinderen stond gelijk met moord en was dus strafbaar. Hoewel de overheid poogde het achterlaten van kinderen tegen te gaan, werden bijna dag na dag baby’s gevonden. Ze waren dikwijls ‘s avonds neergelegd aan belangrijke openbare gebouwen, zoals kerken en kloosters, op een hoek van een straat of gewoon aan de poort van het vondelingenhuis. In 1736 werd een beloning uitgeloofd van vier gulden aan al wie de ouders van vondelingen kon aanwijzen. In 1725 was dat 100 gulden. Werd de moeder (of vader) gevonden, werden zij opgepakt en publiek op het schavot gesteld en nadien voor 12 jaar uit de stad verbannen. 1654. Soo sijn bij de dienende Aelmoesseniers aengebracht twee vrouwe personen de ene woonende te Stabroek dewelcke hier binnen hadde ghebrocht drij differente kinderen ende de selve te vindelinghe gheleet zijn voor 12 jaer verbannen, met vonnisse van de heeren, ende heeft de kinderen werderom naer hen ouders ghedraegen. De tweede met naeme Cathlijn … vroevrouwe alhier dewelcke onder ghelijcke delicten is geapprendeert ende naer bekentenissen van dry kinderen voor geld te vindelinghe geleet is ingelijkx 12 jaer verbannen.4 4
OCMW archief Antwerpen KH 859 f° 125-126 76
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
In de jaren 1700 daalde het aantal vondelingen aanzienlijk. Tot in de jaren 1790, met de Franse Revolutie, zich terug een stijging inzette. Vanaf 1811 schiep de Franse overheerser de mogelijkheid om kinderen op een wettige wijze achter te laten. Het te vinden leggen was niet langer strafbaar, op voorwaarde dat het kind in een vondelingschuif werd gedeponeerd. Daardoor werden deze kinderen staatseigendom en ze zouden vanaf hun twaalfde jaar volledig ter beschikking staan van de Franse zeemacht. Bij ons onderzoek kwamen enkele oppervlakkige mededelingen daaromtrent aan het licht. Enkele jongens vertrokken inderdaad naar Versailles om ingelijfd te worden in het regiment "des pupilles de la Garde Impériale". De archieven daarover liggen ongetwijfeld in Parijs.
De vondelingenschuif in de St. Rochusstraat. Technische tekening.
77
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Er werd dus een schuif gebouwd naast de poort van het vondelingenhuis. Soms legde de moeder/vader een herkenningsteken bij het kind, b.v. een doorgesneden speelkaart, een papiertje met wat tekst, en lapje stof, een paternoster ja zelfs een klein juweeltje. Als het kind dan terug werd opgeëist konden deze herkenningtekens dienen als bewijs van ouderschap van het kind. Enkel als het bewijs sluitend was, werd het kind teruggegeven tegen betaling van de gemaakte kosten. Dit is trouwens ook de reden waarom zo nauwkeurig de kledij en andere zaken werden genoteerd in het proces-verbaalboek. De Antwerpse vondelingenschuif sloot definitief op 31 juli 1860.
Enkele herkenningstekens die met vondelingen meegegeven werden om ze later te kunnen terugvragen. 78
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Het Antwerps vondelingenhuis werd opgericht door de dienende aalmoezeniers in 1532 om de kleine kinderen zowel wezen als vondelingen als verlaten kinderen te verzorgen. Het bevond zich in de Sint-Rochusstraat. Zoals reeds hoger aangehaald ook kinderen, waarvan de ouders in de gevangenis zaten of in het hospitaal verpleegd werden vonden hier zolang onderdak. Er waren steeds veel kinderen in het huis, omdat elk kind, vooraleer het uitbesteed werd of naar het knechtjes- of maagdenhuis werd overgeplaatst, eerst in dit huis werd opgenomen, al was het maar voor enkele dagen. Bovendien was dit huis ook een toevluchtsoord voor de kinderen die op het platteland bij hun pleegouders gaan lopen waren wegens slechte behandeling of bij gebrek aan verzorging ziek waren geworden. Ze bleven dan in het vondelingenhuis tot ze hersteld waren of in afwachting van een overplaatsing naar een ander pleeggezin. Sommigen bleven in het vondelingenhuis tot hun 12de jaar, waarna ze naar het maagden- of knechtjeshuis werden gezonden. Alle kinderen kwamen dus eerst in het vondelingenhuis terecht, tot men een beslissing trof over de verdere besteding. Als criteria om te beslissen wie in het huis mocht blijven en wie uitbesteed zou worden in een pleeggezin geldt het volgende: - kinderen die in een ambacht al ver gevorderd zijn, worden niet uitbesteed, omdat het niet gunstig zou zijn hun opleiding af te breken. - kinderen die lichamelijk niet sterk genoeg zijn om landbouwwerk te doen, maar toch nog een ambacht kunnen leren, worden niet uitbesteed. - kinderen die ziek of gebrekkig zijn, mogen ook in het huis blijven om verzorgd te worden. De voeding in het vondelingenhuis. Ontbijt en avondmaal: boterham met boter, half rogge en half tarwe. Middagmaal: Zondag en maandag, soep met uitgekookt vlees Dinsdag en zaterdag, karnemelk met een geboterde boterham. Woensdag en donderdag, groenten met een geboterde boterham. Vrijdag, melk met een geboterde boterham. Wordt vervolgd.
Grimlachjes “Ik zoek een rok die bij mijn gezicht past.” “Voor plooirokken moet je op de eerste verdieping zijn!” “Mijn hond kan de krant lezen.” “ Dat weet ik. Mijn hond heeft het mij verteld.” Tabak-reclame: Zo d’ouden zongen, zo piepen de longen. “Zijn been is pas geamputeerd en hij steekt al op eigen houtje de straat over.” Vrouwen dragen weer kleren uit de jaren zestig… Mannen dragen ze nog. Je kunt beter de tweede man zijn van een weduwe dan de eerste. Liedje over het vuil in de straten: Oh kom toch eens kijken, wat er aan mijn schoentje hangt. Er zijn twee soorten pleisters: de soort die niet plakt, en de soort die niet loslaat.
_______________________________________________________ 79
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Ferdinand Geelhand: een merkwaardig man. Maak even kennis met Ferdinand Joseph Geelhand de Merxem en Dambrugge, een groot Antwerps filantroop uit de 19e eeuw. De man, wiens naam onafscheidelijk verbonden blijft met de geschiedenis van de Antwerpse liefdadigheid, kwam ter wereld in de metropool op 5 november 1783. Hij behoorde tot een oudhollands patriciërs geslacht. Een van hen, Henri Geelhand, die zich in 1716 in België vestigde, huwde er Isabelle de la Bistrate. Chrétien-Louis Geelhand, diens broer, was groot kanunnik van de Onze Lieve Vrouwe kathedraal te Antwerpen en apostolisch protonotarius (hij die de pauselijke akten registreert en verzendt). Beide broers werden in de adelstand verheven op 6.11.1728. Ferdinand evenwel kon zich nooit verzoenen met het nieuwe regime, ontstaan na de revolutie van 1830. Hij deed zijn studies in het college te Doornik. Aangetrokken tot een militaire loopbaan, trad hij op 29-jarige leeftijd toe tot de erewacht van Napoleon, een elitekorps te Versailles, dat meerdere leden van de Belgische aristocratie verenigde. Terug te Antwerpen na enkele snelle campagnes die de troonsafstand te Fontainebleau voorafgingen, voelde onze man zich al heel snel geroepen om zijn ware geest van altruïsme te ontplooien.
De hevige gevechten tussen de in het Noorden van de stad teruggetrokken geallieerden en het garnizoen van generaal Carnot - deze laatste hield stand tot 5.3.1814 - hadden de polders van Austruweel en Wilmarsdonck bezaaid met doden en stervenden. Ferdinands hart bloedde bij het aanschouwen van zoveel menselijk leed en hij bevond zich al dadelijk bij de eerste vrijwillige ambulanciers. Vijftien maanden later, toen bij het einde van de slag van Waterloo vele Franse gewonden naar Antwerpen werden overgebracht - de Brusselse hospitalen zaten reeds overvol - maakt Geelhand zich nuttig bij het transport van deze sukkelaars. Hij maakte geen onderscheid tussen de soldaten van Carnot, de Pruisen of de Engelsen, net zo min voor de vijanden van de coalitie. Als een groot voorbeeld van opoffering improviseerde deze groothartige man in ziekenvervoer en ziekenverzorging. Hij voorzag iedereen en alles van het hoogstnodige, organiseerde de medische en chirurgische dienst en installeerde zich zelfs dag en nacht aan het hoofdeinde van zieken en verminkten, ondermeer in de kerk der Jezuïeten, getransformeerd in verpleegzalen. Hij die vele traditionele genezingswijzen kende, maakte zich tot doel zulks mede te delen en te verspreiden, zonder zich ook maar een ogenblik rekenschap te geven van de onkosten en ongemakken die dit alles voor hem meebracht. Het is aldus dat hij het lijden verzachtte van een groot aantal slachtoffers aan keelontsteking en zelfs duizenden kinderen redde van de zo gevreesde kroep. Benevens zijn gouden hart, ontpopte hij zich bovendien tot een uiterst geliefd en voorkomend gentleman. Zijn brieven vol zorgeloosheid zijn ware meesterwerken van hoffelijkheid en gedienstigheid. Er straalt een soort ridderlijk parfum uit, een zachte en toch uitbundige hartelijkheid.
80
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Als directeur van het bagno (de gevangenis) te Antwerpen vanaf 1820, trachtte hij in deze delicate functie de zachtheid die hem eigen was, te verzoenen met de vastberadenheid die de omstandigheden hem oplegden. Uit alle kracht protesteerde hij tegen het barbaarse gebruik van stokslagen, dat nog stamde uit het Hollands regime en slaagde hij er vervolgens in het definitief te laten afschaffen. Toen in 1822 het bagno te Antwerpen werd opgeheven, verving Geelhand de heer de Caters als hoofdinspecteur van de burgerlijke en militaire gevangenissen. Het is aldus dat, dankzij hem, het regime van de opgeslotenen van het strafkamp van Sint Bernardus nabij Antwerpen heel wat gelukkige verbeteringen ondervond. Gebruik makend van het krediet dat hij genoot bij de koning van Holland, liet onze filantroop niets onverlet om Willem I er toe aan te zetten het leed van de gedetineerden te milderen of de straf te verminderen. Men stelde hem voor om gouverneur van de provincie Antwerpen te worden, later hoofdresident te Batavia. Beide taken weigerde hij. Hij gaf er de voorkeur aan zich terug te trekken, zich bezig te houden met kunsten en letteren, en tijdelijk reizen in Europa te ondernemen. Zijn weelderige woning, vroeger toebehorend aan de ouders van Pieter-Paul Rubens, werd een waar museum. Doeken, beelden, bas-reliefs, gravures en schetsen, glazuurwerk en gedreven koper, manuscripten en zeldzame boeken, al wat de hand van een of ander meester verraadde, droeg zijn belangstelling weg. In overeenstemming met zijn broer Edouard slaagde Ferdinand er in om, ten koste van vele inspanningen en uitgaven, een cabinet op te richten van penningen, waarvan de uitstraling in die tijd bijzonder groot was. De belangstelling voor numismatiek bleek in deze familie trouwens traditioneel en bijzonder. Jacques Claessens, uit de stam Lunden, had in zijn hoedanigheid van administrateur-generaal van de munt te Antwerpen, reeds vele merkwaardige stukken verzameld. Dit eerste fonds, snel aangegroeid door meerdere legaten, werd keer op keer verrijkt met zeer zeldzame stukken uit werkelijk unieke bronnen. Sedert hun aankomst in Antwerpen, na geliëerd te zijn in Holland aan machtige families als Worst, Bronckorst en Bergen, is de tak Geelhand, heer van Merxem en Dambrugge geworden, in de adelstand verheven door Karel VI in 1728 in de persoon van Nicolas en Chrétien, alhier geliëerd met namen als Roose, Fraula, van Colen, Moretus, della Faille, d’Oultremont en nog vele anderen. In de loop der jaren slaagde Ferdinand er in een waar monopolie op te richten, enig in zijn genre. Hij was de geslaagde initiatiefnemer. Dankzij belangrijke aankopen in de cabinetten van Renesse en d’Hane de Steenhuyze, werd hij weldra de bezitter van een collectie, uniek in zijn soort. Een ogenblik vond hij rust in een nevenactiviteit, meer bepaald als associé bij de oprichting in 1829 van de “Antwerpsche Maatschappij”, een project van publiek nut. Dit bleek een vereniging voor transatlantische overtochten, die de herinnering opriep aan de oude kantoren van de teutonische Hansesteden en de rivaliteit aanging met deze varende op Indië. Maar de revolutie van 1830 zou een rem plaatsen op succes en welvaart van de oprichting. Grote verliezen waren het gevolg voor de promotoren van dit gigantisch ondernemen. Twee schepen met grote tonnenmaat werden in Nederland gebouwd voor rekening van de nieuwe compagnie, de “Van de Werf”, later omgedoopt tot “Borneo”, en de “Ortelius”. Het eerste schip voer op Java, het tweede bleef verankerd in de haven van Antwerpen, tengevolge van het embargo uitgevaardigd door het voorlopig bewind. Instinctief wars van zulke maatregelen, bleek Geelhand een tegenstander te zijn van een opstand, waarvan het allereerste effect het kelderen van mooie verwachtingen bleek te zijn, vooral wat betreft de handel met betrekking tot onze metropool. 81
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Ook, ondanks het gevaar om zich te kanten tegen het gouvernement, zette hij alles in het werk om, als vriend van koning Willem, het huis van Oranje terug in België te kunnen installeren. Laten we hierbij zeggen dat, ter zijner verdediging, in die tijd het merendeel van de adel en de belangrijkste handelaars in Antwerpen droomden van het herstel van de troon van Nassau. Dit verklaart waarom Geelhand, tot commandant bevorderd van de stedelijke wacht, er in slaagde om gedurende zes weken een zekere autoriteit te handhaven, wat elders niet lukte. Maar als in Antwerpen en in Gent de leidende klasse zich steeds als orangist bleef opwerpen, was zulks helemaal niet het geval in onze andere steden. Blootgesteld aan de haat van de tegenstanders van Willem I als zijnde zelf een der voornaamste leiders van de contra-revolutie, kreeg onze overtuigde royalist het zeer erg te verduren. Twee van zijn broers, Edouard en Charles, werden in 1833 publiekelijk mishandeld en afgeranseld door het plebs in de straten van de stad, begerig om te plunderen. Ferdinand zelf moest wel twintig maal met zijn bloed betalen in ruil voor zijn politieke overtuiging. Tot zijn eigen schade bleek hij veel te goedgelovig te zijn.
Een litho voorstellend de aanhouding van de gebroeders Geelhand op de Meir op 21 mei 1833.
In het huis nummer 115 op de Meir (over de Otto Veniusstraat) en waar thans de telefoondiensten gevestigd zijn, was in die tijd de zetel van de Club de la Loyauté. De opening van deze orangistische partij werd voorzien op 21 mei 1833. Een samenscholing van soldaten en onderofficieren van de marine, samen met lieden van de lagere klasse zou echter fameus roet in het eten werpen. Getier en gejouw, de gebroeders Geelhand mishandeld, beiden slechts aan de dood ontsnapt nadat ze ontzet werden door de openbare macht en naar het stadhuis overgebracht. Bij dit gebeuren werden zelfs politiecommissaris de Duve en schepen Janssens overladen met slagen. 82
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
In 1848 vergaderde de eerste Vlaamsgezinde Maatschappij “Voor Taal en Kunst” in dezelfde zaal. Theodoor Van Rijswijck en Hendrik Conscience declameerden er uit eigen werk.
Twee slogans op de muren aangebracht, evenwel van verschillende strekking.
In 1833 geloofden Ferdinand en zijn vrienden nog in een spoedig herstel en zetten de toon in hun orgaan, het “Journal du Commerce”, in verband met deze mogelijkheid. Het leek dat een nieuwe invasie van het Hollandse leger werd voorbereid en dat met de hulp van zekere hogere officieren de medewerking van een deel van het Belgisch leger werd voorzien. Generaal Daine, die bij de campagne van Leuven een dubbelzinnige rol had gespeeld, stond aan het hoofd van deze samenzweerders. Weinig interessante kerel trouwens, want hij had zich laten omkopen door een geheime missie van Willem I. Gelukkig voor onze jonge natie werd de uitvoering van dit project verhinderd door enkele onoverkomelijke diplomatieke obstakels. De “Précurseur”, een partizanenblad van de nieuwe orde, gesticht te Antwerpen in 1835, nam al snel de helft van de lezers over van het “Journal du Commerce”. “La Loyauté”, orangistische instelling waarvan Geelhand een van de oprichters was, en die in 1833 nog enkele honderden leden telde, bleek in 1837 nog slechts een twintigtal leden te bezitten. Men kan zelfs stellen dat de organisatie te Antwerpen stierf voor de ratificatie van het verdrag der 29 artikelen. Ziedaar waarom Geelhand in 1839 elke weerstand staakte tegen de nieuwe nationale instellingen, overtuigd van het falen van zijn inspanningen. Slechts denkend aan de voordelen van een rustige terugtocht, hernam hij zijn bezoeken aan armen en zieken. Tijdens de wrede crisis van 1847 slaagde hij er andermaal in een behoorlijk aantal sukkelaars te helpen. Hij overleed zelf op 8.2.1855 in de ouderdom van 71 jaar. Deze man, waarvan sommige leden der familie gelinkt waren aan de Hollandse troon, had de eis gesteld dat zijn lichaam zou worden begraven op de begraafplaats van het Kiel, naast de arme mensen... zijn vrienden.
83
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Het heengaan van deze brave man bracht een publieke rouw mee. De grote Vlaamse dichter Jan Van Rijswijck, die zich liet inspireren door de evangelische eenvoud van een nuttig en gevuld leven, hield aan het graf een hoog gewaardeerde toespraak. Zijn woorden werden in het Frans vertaald door de dichter Louis Schoonen, geadopteerde zoon van Ferdinand Geelhand. Ferdinand Geelhand woonde op de Meir, nummer 54, in het hotel Geelhand, waar later de diensten van de gas werden ondergebracht. Dit huis werd genaamd “Den Cleynen St. Arnold”. Het huis had toebehoord aan Jan Rubens, vader van onze beroemdste schilder, die er trouwens zijn jeugd doorbracht. Toen werd het huis “Sint Arnoldus gestaen in de Meere” genoemd. Het werd in 1567 als volgt omschreven: “Has aides illustrissimi Rubeni Joannes et Maria Pypelincx in habita verunt Parentes RE.AED.1854”. Louis Schoonen verkocht het huis op 20.6.1876 aan Jean Schaeffer. Bron: De Schakel jg 1952.
Nabeschouwing: Een studie van de stamboom van deze merkwaardige familie Geelhand leert ons bovendien het volgende: Vier figuren houden ons voornamelijk bezig, met name 1. Ferdinand Geelhand, uitvoerig in ons artikel behandeld, 2. Antoine Robert, burgemeester van Kapellen en die, gehuwd zijnde met Angélique Geelhand, de vrijheid nam steeds met de naam Geelhand te naamtekenen, 3. Edouard, burgemeester van Kapellen en bekend kunstschilder, 4. Christian Geelhand, huidig bewoner van Eikburg en gewaardeerd erelid van onze vereniging. Laten we even nagaan hoe de relatie was tussen deze vier... Nicolas Geelhand huwde op 28.1.1633 met Jacquemine Worst, zij hadden twee zonen. De jongste zoon Pierre was vertegenwoordiger van de Poolse koning te Amsterdam en huwde voor de tweede maal met Aleyde Boll. Zij kregen vier kinderen. Tweede van deze vier betrof Henri. Hij was geboren te Amsterdam op 28.3.1694, huwde te Antwerpen op 29.6.1717 met Isabelle de la Bistrate, die hem een kind naliet doch evenwel overleed op 7.3.1721. Henri huwde een tweede maal met Hélène de Claesssens (° 24.11.1698, + 12.4.1766), dochter van de burgemeester van Maaseik. Zij kregen samen zes kinderen. Henri kreeg de titel “heer van Merxem en Dambrugge”, doch woonde op de Meir in het huis van de familie Rubens. Hij overleed te Antwerpen op 2.12.1776. Het jongste kind betrof Jean-Baptiste, geboren op 28.11.1739, die op 22.4.1767 huwde met Maria de Neuf (° 20.1.1745, + 28.4.1819). Dit echtpaar kreeg niet minder dan 13 kinderen. Jean-Baptiste overleed op 23.2.1815. Voorlaatste van de rij van 13 betrof FERDINAND. Hij kwam te Antwerpen ter wereld op 5.11.1783 en overleed er op 8.2.1855. Hij werd vereremerkt als ridder in de orde van de Belgische leeuw. Een nicht van Ferdinand betrof Angélique (° 24.6.1801, + 1888) die op 20.5.1824 in het huwelijk trad met Antoine ROBERT, geboren te Utrecht op 22.10.1801 en overleden te Antwerpen op 3.5.1872. Hij was burgemeester van Kapellen van 1855 tot 1858. Een kozijn van Angélique betrof Joseph-Pierre, geboren te Antwerpen op 24.10.1785 en overleden te Hove in het kasteel Wyninckhoven op 9.7.1877. Deze man huwde te Antwerpen op 3.7.1810 met Joséphine de la Bistrate (° Antwerpen, 6.4.1785, + Antwerpen, 10.3.1822). Hij werd in de adelstand verheven op 12.1.1823. Hij werd door het volk “Jefke Plezier” genoemd (merk de initialen J.P. op). Hij komt als kind samen met zijn zuster Marie-Hélène en 84
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
zijn broer Auguste, die later zou huwen met Mathilde Moretus, voor op een schilderij, thans nog steeds te bewonderen in de rotonde van kasteel Dennenburg (O.P.F.-centrum.) Joseph-Pierre had negen nakomelingen. Tweede van die negen betreft Emile (° Antwerpen, 24.12.1812, + Kapellen in kasteel Dennenburg op 2.5.1886) en die op 30.6.1836 te Wilrijk in het huwelijk trad met Zoé Moretus (° Antwerpen, 14.3.1816, + Kapellen, 28.11.1897). Het was Emile die het oude kasteel Dennenburg liet bouwen in 1872. Het werd afgebroken in 1919. Het echtpaar werd gezegend met vijf kinderen. Jongste telg betrof EDOUARD. Die aanschouwde het levenslicht op 27.2.1853 te Antwerpen, stad waar hij ook overleed op 6.2.1938 en waar hij gehuwd was met Melanie de Meester (° Antwerpen, 13.6.1858, + Antwerpen, 23.4.1926). Hij werd op 24.6.1905 burgemeester van Kapellen en wordt in deze gemeente steeds geroemd als een befaamd kunstschilder, voornamelijk omwille van zijn heidezichten. Zij kregen vier kinderen. Jongste dezer vier betrof Gerrit, ook Gérard genoemd. Hij was geboren te Antwerpen op 18.3.1897 en overleed te Etterbeek op 26.10.1966. Hij huwde te Kapellen op 15.2.1928 met Madeleine Holvoet (°Gent, 19.10.1905). Hij was oorlogsvrijwilliger 1914-1918 en werd later ondermeer vereremerkt als oorlogskruiser en vuurkruiser. Ook dit echtpaar kreeg vier kinderen. Tweede in de rij is uiteindelijk CHRISTIAN (° Antwerpen, 11.2.1930). Deze doctor in de rechten trad in Elsene in het huwelijk met Gudule Kervyn de Marcke ten Driessche (° Brussel, 1.10.1930), en die helaas begin dit jaar overleed. Hij bewoont steeds het merkwaardige kasteel Eikburg te Kapellen, een deel van het domein Boterberg. J. Vanummissen.
___________________________________________________________________________
Verzameling van dokumentatie voor het archief van de Culturele Kring Hoghescote!!! Alle dokumentatie over Kapellen is welkom! Wij denken aan foto's, doodsprentjes, doodsbrieven, postkaarten, krantenknipsels, oude menukaarten, geboortekaartjes, oude trouwboekjes, oude notarisakten, huwelijksaankondigingen, affiches, oude rekeningen van Kapelse firma's enz, enz... Geef ons een seintje en we komen even langs. Bij voorbaat hartelijk dank! Dank zij uw medewerking en steun kunnen wij ons archief over Kapellen verder uitbreiden.
85
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
De vereniging Eleres te Kapellen.(Slot). 11 november 1939 werd met meer luister gevierd dan gewoonlijk. Spijtig genoeg, want de meer luister bestond uit het alhier gelegerde 38 ste linieregiment. De aanwezigheid van gemobiliseerde soldaten betekende toen niet veel goeds. Een uitnodiging van de kolonel, de officieren, de onder-officieren, korporaals en soldaten van het 38 ste linieregiment om op woensdag 15 maart het plechtig Te Deum in de Sint Jacobuskerk bij te wonen, berust in de archieven van de vereniging. De vereniging zorgde echter niet alleen voor de militairen gelegerd te Kapellen. Er waren ook verschillende leden gemobiliseerd die "ergens in België" vertoefden. Doch om een algemeen gedacht te kunnen vormen over de toestand toen, achten wij het wenselijk een artikel van de voorzitter, getiteld "En wat nu? Verschenen in Contact nr 11, december 1939, integraal over te nemen: “In de huidige omstandigheden nu iedereen zijn eigen leed kent, nu iedereen bezorgd is wat de dag van morgen wederom als sensationeel nieuws zal brengen, nu in deze onzekere tijden vele zaken stil liggen of de bedrijvigheid verlamd is, nu in deze droeve tijd velen het spook der werkloosheid zien opdoemen, wellicht in de nabije toekomst, nu honderdduizenden gemobiliseerd zijn, vrouwen en ouders beangstigd zich afvragen of hun mannen, hun zonen van de oorlogsgruwel zullen gespaard blijven, nu iedereen aan al de nare zaken denkt vervat in dat ene schrikwekkende woord "oorlog", nu denkt niemand meer aan reizen of aan vermakelijkheden, men denkt nog slechts aan de huidige onzekere tijd, aan onze soldaten, aan hen die zijn opgeroepen ter vrijwaring van hun gezin, hun have en goed, hun land. En wat nu? Moeten wij misnoegd het hoofd op de borst laten zinken? Moeten wij ons helemaal laten neerdrukken en ons totaal laten beïnvloeden door wat men terecht noemt: de zenuwoorlog? In geen geval. Wij moeten de woorden, uitgesproken door onze koning indachtig zijn. Wij ook moeten medehelpen aan de goede gang der zaken en opbeurend werk verrichten, wij zouden aan onze taak, die wij ons gesteld hebben, te kort komen indien wij het bijltje er bij neerlegggen. De opbeuring van de moraal is er nodig. Nu meer dan ooit. Welnu, Eleres weet ook in moeilijke tijden wat zijn taak is en zal dit tonen met de daad. Er is natuurlijk geen spraak van reizen of feesten in te richten, dat is werk voor betere tijden. Wij menen dat het nu best is om iedereen in zijn familiekring thuis te laten. Althans voorlopig. Daarom hebben wij voor het ogenblik een andere manier van werking aangevat. De toekomst zal uitmaken of wij het bij het rechte einde hadden. Wij hebben te samen zo menige uren in gezellig samenzijn doorgebracht. Samen hebben wij gereisd, samen hebben wij gefeest en plezier gemaakt en samen hebben wij onder menig opzicht getoond solidair te zijn, verenigd in één grote familiekring die Eleres noemt. Er zijn zo velen van onze grote familiekring onder de wapens geroepen, wij gedenken hen en willen dit tonen. Op de kosteloze ontspanningsavond, ingericht voor de militairen gelegerd te Kapellen, op donderdag 5 oktober 1939 in de zaal Lux stelden wij met genoegen vast dat velen onzer leden onze oproep beantwoordden. Wij zijn er hun dankbaar om, evenals die leden, die alhoewel belet zijnde het feest bij te wonen, toch ons initiatief financieel steunden. Het doet een oprecht genoegen te weten dat zovele leden steeds bereid staan ons te steunen. Het sterkt ons om voort te doen, alhoewel de huidige omstandigheden onze vijfjarige onvermoeibare opbouw der vereniging met één slag dreigen te vernietigen. Maar onze vereniging kan onmogelijk blijven voortbestaan indien zij van alle inkomsten moest verstoken zijn. Er dient financiële steun verleend en hoe deze gevraagd wordt zal men elders in dit nummer lezen. Wij vertrouwen nochtans op onze leden en zijn overtuigd dat allen ons trouw zullen blijven.
86
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
En, indien wij schrijven dat onze grote familiekring één is, één in solidariteit, één in vreugde en één ook in nood, dan zullen wij ook als één man willen tonen dat dit oprecht is en gemeend. Het ogenblik is aangebroken om onze leden die gemobiliseerd zijn indachtig te zijn en hun onze sympathie te betuigen. En indien het nodig blijkt ook hun familie te steunen”. L.B. In hetzelfde nummer verschenen een oproep aan de vrouwelijke leden om kaki sjerpen te breien voor onze leden-soldaten, de opening van een intekeningslijst voor "Het pakje voor onze leden-soldaat", prijsvragen ten voordele van het Hulpfonds. De familieleden van de gemobiliseerde leden werden verzocht om de legeradressen op te geven aan het bestuur. De eerste intekeningslijst voor "Het pakje van onze leden-soldaat" gaf reeds een mooi sommetje, namelijk 104 BEF. Al spoedig ontvingen verschillende gemobiliseerde leden een pakje inhoudende chocolade, zeep, enz. Ontroerend zijn de bedankingsbrieven van onze gemobiliseerde leden. Uit alle hoeken van het land bereikten ons brieven. Zo kwam dan het beruchte jaar 1940. De enige zorg was nog te denken aan onze gemobiliseerden. Op vrijdag 29 maart werd nog een algemene vergadering gehouden. Op 31 maart ging nog een Bonte Avond door ten voordele van het Steunfonds van de kring. Doch om het best de laatste maanden voor de oorlog weer te geven is het ons inziens weer beter om grote delen uit een artikel van de hand van de voorzitter aan te halen. Dit artikel luidt: "Wij doen voort" en verscheen in Contact nr 1 van maart 1940. “Stilaan worden wij de huidige tijden gewoon en indien we sommige leden moesten gevolgd hebben zouden wij niet één ogenblik onze drukke werkzaamheden hebben stopgezet. De grote meerderheid echter, we weten het bij ondervinding, was om een zacht woord te gebruiken, de kluts kwijt. En hoe kon het anders? Men wist toch niet wat de dag van morgen zou brengen. Dat weten we nu nog niet, maar toch koesteren wij allen de innige hoop en er tussen uit te blijven en het ziet er wel naar uit dat wij ditmaal van de oorlogsgruwel verschoond zullen blijven. En...we doen voort. Wij doen voort in Eleres, zij het dan niet op grote schaal, althans voor het ogenblik, dan toch op bescheiden voet. Als dit nummer verschijnt zullen tien onzer gemobiliseerde leden het Eleres-pakje ontvangen hebben. Wij weten het, er zijn meer leden gemobiliseerd, maar als hun familie zich de moeite niet getroost om ons hun militair adres te bezorgen, dan kan het bestuur geen enkel verwijt toegestuurd worden. Onze gemobiliseerde leden kunnen alleen betreuren dat hun eigen bloedverwanten niet aan hen gedacht hebben”. Verder handelt het artikel nog over het succes van het Steunfonds, de minieme deelname aan de prijsvragen en besluit met een dankwoord aan de leden die hun bijdrage volledig of verminderd hebben betaald. De Bonte-avonden met medewerking van mej. D. Wijns, accordeoniste, mej. M. Vrancken, sopraan, mevr. De Vroo, voordrachtkunstenares, Philippo, humorist, Alf. Cooremans, tenor en mevr. Cooremans, pianiste was het laatste feest voor het uitbreken van de oorlog in ons land. Toen bestond het hoofdbestuur uit de volgende personen: Voorzitter-secretaris L. Brooymans, Schatbewaarder Petrus Van Esbeen, Verslaggever Fr. Sevenhans, 2de secretaris H. Heylaerts, 87
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Raadsleden Fr. Heylaerts, D. Taelman, Fr. Van den Bergh en J. Pallemans. Wat de financiële kant der vereniging betreft volstaat het de zakencijfers van de verschillende jaren op te geven om zich een gedacht te kunnen vormen van de vlucht die Eleres in een tijdspanne van 6 jaar nam. Wij zeggen 6, want het jaar 1940 kan moeilijk medegerekend worden. 1934 1935 1936 1937 1938 1939 1940
29.356,75 BEF 44.824,05 BEF 52.944,80 BEF 41.838,80 BEF 66.585,15 BEF 48.596,70 BEF tot de maand april: 1.393,95 BEF.
Men zegt altijd: cijfers liegen niet. Was het jaar 1934 een jaar van tasten, zoeken, zo ware 1939 wellicht het topjaar van de vooroorlogse periode geworden. Inderdaad, van september 1939, maand der mobilisatie, viel de werking van de kring omzeggens stil. Om tot zulke bloei te komen als Eleres van 1934 tot 1940 bereikte, waren resolute en krachtdadige inspanningen nodig. Het vergde dagelijks werk om een kring als Eleres toen was op zijn hoogte te houden, meer nog om hem steeds uit te breiden. De bestuursleden die sinds jaren zetelen en ook zij die het bestuur verlieten weten en kunnen er van mede praten: van de talloze bestuurszittingen die ter zake belegd werden. Bestuurslid zijn van Eleres was geen sinecuur, wel integendeel, want een uitnodigingskaart voor bestuursvergadering betekende steeds een zware late avond. Geen amusementsavond om babbeltjes te voeren en daarna kaartjetrek, neen de avonden waren zo gevuld dat de klok telkens 12 uur aanwees vooraleer al de zaken bondig afgehandeld waren. Inzake de financiële kant werd wel eens gefluisterd dat Eleres de beschikking had over zekere fondsen, geschonken om de nodige propaganda te voeren. Zeggen we al dadelijk dat het ieder lid vrij staat de boeken na te zien en zo hij lust toe gevoeld kan hij ook de vooroorlogse ledenlijsten eens uitpluizen. Zo zal hij daar in vinden: vijf leden die toen 50 BEF per jaar betaalden, noch min noch meer. En zo is het nu nog. Een paar leden die vrijwillig een paar frank per jaar meer betalen. Geen Ere-voorzitter noch zwaar steunende leden, en toch heeft Eleres zijn weg gebaand, met eigen middelen, maar, het mag hier wel onderlijnd worden, ten koste van veel inspanning en durf. Eleres was ver buiten de grenzen van Kapellen bekend. Meer dan eens werd ons om raad gevraagd. Wij kunnen namen vooropstellen die sommigen verbaasd zouden doen opkijken. Er werd ons zelfs gevraagd om een tourné te maken om op andere plaatsen de structuur van de kring uit te leggen en mede te helpen tot de oprichting van nieuwe verenigingen. Een feit staat wel vast: de ledenaangroei vorderde gestadig zodat de kring einde 1939 399 leden telde en alles liet voorzien dat in 1940 gemakkelijk de 500 leden zou bereikt worden. Maar...droeve en donkere jaren braken aan Aan de reglementen betreffende de verenigingen, ingesteld door de bezetter wensten wij ons niet te onderwerpen. De werking werd dus stilgelegd met de geheime hoop dat dit echter niet lang zou duren en dat we dan wederom met nieuwe krachten en vol moed zouden kunnen beginnen. Tot slot kunnen wij de liefhebbers van statistieken nog volgende bijzonderheden melden: In de vooroorlogse periode, dus vanaf de oprichting van Eleres tot 10 mei 1940 zijn ingericht geworden: 2 buitenlandse reizen, 12 binnenlandse reizen, 8 kleine uitstappen, 5 fietsuitstappen, 12 voordrachten, 10 feesten, bals, gezellig samenzijn of pic-nics, 7 vertoningen, cabaret, enz. 1 lokalenwedstrijd. 88
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Het kan wel zijn dat wij hier wat te kort, daar wat te lang over feesten of uitstappen onze bevindingen neerschreven. Naar onze mening hebben wij de interessantste voorvallen aangehaald en om "De geschiedenis van Eleres" niet te saai te maken met droge opsommingen van data en cijfers, ook een ruime plaats verleend aan de pittige voorvallen in het Eleres-leven. Einde. Leon Brooymans.
______________________________________________________________________ Hier eindigt de historiek van ‘Eleres’ zoals ze destijds door de heer Leon Brooymans werd opgetekend. Van de latere ingerichte reizen en uitstappen zijn spijtig genoeg geen geschriften gemaakt of bewaard gebleven. De vereniging Eleres vierde evenwel in 1959 toch nog zijn 25 jarig bestaan! (zie afbeelding hiernaast) Wat de oorzaak is geweest van het stopzetten van deze vereniging, hebben we niet kunnen achterhalen. Waren het onenigheden schoot van het bestuur?
in
de
Of heeft de opkomst van de T.V. in 1953 en de geleidelijk beginnende toeristische industrie met zijn kant en klare reizen dit stopzetten van ‘Eleres’ in de hand gewerkt? Wie zal het zeggen…
De redactieraad.
_____________________________________________________________ Grimlachjes Verdachte advertentie: ‘ Weduwe vekoopt volledig intakt skelet’. “Ik ben niet gehuwd want mijn schoonmoeder kan geen kinderen krijgen.” “Hoe was je mondeling Nederlands?” “Goed, ik heb geen enkele dt-fout gezegd!”
89
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Nog vragen bij een grafkelder te Kapellen. In onze vorige bijdrage over de rouwborden in de Sint Jacobuskerk te Kapellen menen we reeds de veronderstelling geuit te hebben dat er vroeger meer van deze merkwaardige voorstellingen van familiewapens in de kerk moeten geweest zijn. De reden van deze veronderstelling is gebaseerd op het feit dat de toch al reeds lange lijst van adellijke families die te Kapellen verbleven nog steeds kan aangevuld worden met namen die opduiken in de resultaten van ijverige navorsers in het verleden van Kapellen. Nieuw te noteren namen verschijnen niet altijd zonder vraagtekens die dan weer door ander naspeuren moeten trachten weggewerkt worden. Hierbij denk ik dan terug aan het zeer interessante artikel over grafmonumenten te Kapellen van Jan Vanderhaeghe in 't Bruggeske van maart 2001 waar de naam Carpentier vooral mijn belangstelling opwekte. Gezegd artikel handelde over een grafkelder van de familie Cenie-Carpentier die, zoals de auteur terecht zegde, eerder van Carpentier zou zijn waar ook leden Cenie werden bijgezet. Immers het grafmonument was gekend als de grafkelder van Alexander Carpentier. J. Vanderhaeghe noemde het een grafmonument met vraagtekens: wanneer en door wie werd de kelder aangevraagd? Sporen dat er een wapenschild op gestaan heeft waren nog zichtbaar. Dit laatste kan wel gedeeltelijk opgelost worden. Als de kelder inderdaad bekend stond als deze van Alexander Carpentier dan kan daar moeilijk iemand anders voor in aanmerking komen dan Alexander-Jan die op 21 juli 1753 gehuwd was met Theresia Josepha Norbertin Goris, dochter van Norbert-Alexander en van Marie-Josepha Wittebol. Hiermee is er al een eerste vraag. Zoals we verder zullen zien is er geen vermelding als zou Alexander-Jan noch zijn echtgenote Goris te Kapellen begraven zijn. Op 22 mei 1777 was Alexander door aankoop in bezit gekomen van het kasteel Hulgenrode te Wommelgem. Spijtig dat de data van geboorte en overlijden van Alexander niet vermeld zijn en evenmin waar hij begraven werd. Uitgaande van de veronderstelling dat hij rond zijn twintigste jaar huwde dan zou hij rond 1733 kunnen geboren zijn en is er tussen zijn huwelijk en de aankoop van Hulgenrode een periode van 24 jaar. Waar verbleef het echtpaar voor de aankoop van Hulgenrode? Voorlopig kunnen hier alleen maar veronderstellingen gemaakt worden. Is Alexander-Jan inderdaad de opdrachtgever voor de bouw van een grafkelder te Kapellen en misschien overleden voor de afmaak ervan en elders begraven? Uit zijn huwelijk met Th. Goris zijn vier kinderen vermeld: 1. Norbert-Alexander-Joseph die na de anderen ter sprake komt, 2. Jeanne-Françoise-Cornelia (volgens een genealogie Carpentier, en Jeanne-TheresiaCornelia volgens een genealogie Werbrouck). Zij werd gedoopt op 25 mei 1756 en het feit dat die doop gebeurde in de Sint Joriskerk te Antwerpen wekt dan weer het vermoeden dat haar ouders in de parochie van Sint Joris woonden. Op 12 mei 1781 huwde zij in de Sint Jacobskerk te Antwerpen met NicolaasJozef- Richard Werbrouck zoon van Jozef-Frans en van Cath., Françoise Grigis. Na de dood van haar ouders erfde Jeanne-Th. Carpentier het goed Hulgenrode. In 1814 stierf de echtgenoot Werbrouck en in 1817 ging dit domein over aan de zoon FransNicolaas-Jozef. Na de dood van haar echtgenoot zou de weduwe zich dan te Kapellen gevestigd hebben waar ze in 1842 is overleden. Zij werd begraven naast haar echtgenoot in de familiekelder Werbrouck te Borsbeek.
90
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Hun grafsteen die versierd was met hun wapen droeg het volgend inschrift: D.O.M. Monumentum Nob. Dom. Nicolai. Jos. Rich. Werbrouck et Joannae-Theresiae-Corn. Carpentier uxoris ejus nec non posturam eururn obiit ille anno 62 aetatis 17 8bris 1814 illa vero 7 Februarie 1842 R.I.P De twee overige kinderen uit het huwelijk Carpentier-Goris gingen ook huwelijk aan met leden Werbrouck. 3. was Charlotte-Th.-Josepha-Françoise geboren16 januari 1768. Zij huwde te Deurne op 28 augustus 1787 met Petrus-Jozef-Anselmus Werbrouck, geboren Antwerpen op 5 augustus 1757, weduwnaar van zijn nicht Jul. Jacq. Grigis en broeder van voornoemde Nicolaas. 4. was weer een zoon, Frans-Hendrik-Jozef Carpentier, na weduwnaar geworden te zijn van Josepha-Charlotte Eelkens, huwde hij met Cath.-Anna-Françoise Werbrouck, gedoopt te Antwerpen op 9 januari 1771. Zoals gezegd hernemen wij met Norbert Alexander Carpentier die meer betrekking heeft tot Kapellen. Hij werd te Antwerpen geboren op 10 oktober 1754 en was daar in 1778 stadsaalmoezenier. Op 26 januari 1777 huwde hij te Antwerpen met Theresia-JosephaCharlé, geboren te Amsterdam in 1755 en overleden te Antwerpen op 14 november 1807. Zij werd begraven te Kapellen in de grafkelder van de familie Carpentier. Op 15 oktober 1831 was ook haar echtgenoot overleden en werd te Kapellen begraven. Uit het huwelijk Carpentier-Charlé waren vijf kinderen geboren waarvan slechts één te Kapellen begraven werd, namelijk Rosalie-Marie-Josephine, geboren op 23 september 1779 en op 17 januari 1809 gehuwd met Roche Jean Antoine Cenie. Wat gebeurde er met de anderen? De eerste was feitelijk Alexander-Norbert-Jean Carpentier geboren te Antwerpen op 9 oktober 1777. Hij was vrederechter te Antwerpen en huwde aldaar op 25 januari 1803 met Ther. Angelique-Ant. de Broéta. Op het oude Sint Fredeganduskerkhof te Deurne bevindt zich een grafkelder van de familie Broéta-Muyttinck, de ouders van de echtgenote Carpentier . Na Alexander-Norbert volgde Paul-Jozef-Norbert geboren op 6 oktober 1778. Hij huwde te Antwerpen op 12 juli 1806 met Constance-Carolina van Eersel, overleden in 1810 en begraven te Wilrijk. In een smalle doorgang achter de Sint Bavokerk te Wilrijk bevindt zich een grafkelder waarop nog het wapen van de familie van Eersel te herkennen is. Mogelijk werd Paul Carpentier daar bij zijn echtgenote begraven. Na Paul-Jozef kwam dan de reeds genoemde Rosalie. Na deze waren er nog twee zonen waarvan de eerste stierf dezelfde dag van zijn geboorte en nog een Eduard van wie ook niet vermeld is waar hij begraven werd. Voor de kinderen uit het huwelijk Cenie-Carpentier verwijzen we naar het bij de aanvang vernoemde artikel van de heer Jan Vanderhaeghe waar we vernemen dat ook nog kinderen Cenie te Kapellen begraven werden. Wat nu de ornamentatie van de grafkelder Carpentier betreft mogen we aannemen dat er minstens het wapen van deze familie op gestaan heeft. Of er ook een wapen Cenie was afgebeeld is twijfelachtig. 91
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Alhoewel een Antwerpse familie was het de eerste maal dat we de naam Cenie vermeld vonden. Voerde deze familie wel een wapen? In het zo dikwijls te vermelden armoriaal van J.B. Rietstap met duizenden familiewapens is geen Cenie vermeld, ook niet in de naslagwerken van baron de Ryckman de Betz van de Belgische adel. Op de naam Carpentier geeft Rietstap drie verschillende families, maar deze die haar grafkelder te Kapellen koos waren leden van het geslacht dat afkomstig was uit Duinkerken. Nicolaas Carpentier, de vader van Alexander-Jan, werd op 8 juli 1747 door keizerin Maria- Theresia geadeld voor hem en zijn nakomelingen met volgend wapen: doorsneden van azuur en sinopel (groen) op het geheel een Mercuriusstaf van goud gevleugeld van zilver, helmteken de Mercuriusstaf tussen twee pluimen, een van azuur en de andere sinopel (de afbeelding bij Ryckman de Betz geeft twee aan iedere kant). Het schild is gehouden door twee leeuwen van goud en als leuze "DIOS Y EL REY" Op heraldisch vlak zou misschien kunnen vernoemd worden het wapen Charlé voor de echtgenote van Norbert Carpentier. Rietstap geeft wapens van families Charles, Charlez maar geen met de spelling Charlé. Br. De Ryckman de Betz vermeldt onder de Belgische adel een familie Charlé, afkomstig uit Henegouwen, met een wapen van azuur, een keper van goud in de punt vergezeld van een klaverblad van 't zelfde, een schildhoofd van azuur beladen met vier schuinbalken van goud. Het schild getopt met een ridderkroon waaruit een gekroonde helm zonder helmkleden, schildhouders twee hazewindhonden in natuurkleur met halsband van azuur geboord van goud en ring van 't zelfde, staande op een wimpel van zilver met in zwarte letters de leuze "JUSTUS AMAT LUKEM". Bij de vragen die bij de grafkelder Carpentier gesteld werden zou er nog een kunnen toegevoegd worden: zijn er ooit rouwborden van de familie Carpentier in de Sint Jacobuskerk opgehangen geweest? Een feit is zeker, dat er in de periode van de veranderingen in de kerk veel van deze merkwaardige relieken verdwenen zijn, verkocht zoals vele andere voorwerpen,door nabestaanden opgevraagd of wat ook ? Verwijzingen. - Jan Vanderhaeghe: Grafmonumenten te Kapellen. Tijdschrift " ’t Bruggeske " maart 2001 – nr. 1, uitgave van de Culturele Kring ‘Hoghescote’ van Kapellen. - Poplemont: La Belgique Heraldique. Généalogie Carpentier. - L. Gorissen: Genealogische schets van de Familie Werbrouck 1974. - A. Sledsens: Wommelgem vroeger en nu. 1962. Kasteel Hulgenrode blz. 81 e.v. - J.Proost: Grafschriften in de kerk van Borsbeek in "Heemkundig handboekje voor de Antwerpse regio" 1959. - J. B. Rietstap: Armorial Général: eerste uitgave 1861, sindsdien verschillende herdrukken. - Baron De Ryckman de Betz: Armorial Général de la noblesse BeIge. 1941. - Gerard Janssens: Armorial de Dunkerque, uitgave: Familia et Patria Handzame l974. Tekst en tekening Jos Goolenaers. ______________________________________________________________________________________
92
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
In 1944 bleef de Duitse economie in feite slechts in stand dankzij de tot werken gedwongen buitenlandse arbeiders die nu 20,8 % van de beroepsbevolking uitmaakten met een veel hoger percentage in de landbouw.” (blz. 938) “Tegen het eind van de oorlog was het, dankzij het gewelddadige uitbuiting van buitenlandse arbeiders, mogelijk gebleken om 3000 V2 ’s af te vuren.” (blz. 957) (Uittreksels uit het pas verschenen boek (2 delen) van Ian KERSHAW met als titel: boekdeel 1:” HITLER : HOOGMOED” en boekdeel 2:” HITLER DE VERGELDING”
KAPELSE JONGEREN IN DUITSE ARBEIDSDIENST 1941 - 1944 De Duitse maatregel om jonge mannen van de leeftijd van 18 jaar af op te eisen voor de arbeidsdienst trof ook talrijke Kapelse jonge mannen. Een aantal van hen konden zich verstoppen om alzo aan de maatregel te ontsnappen maar de meeste zagen geen uitkomst en moesten zich willens nillens aanbieden. Een aantal enthousiaste leiders van de Kapelse K.A.J. besloten om zoveel als mogelijk vanuit het “thuisfront” de weggevoerden te steunen. Zij begonnen een actie om, in eerste instantie, vooral de buitenlandse adressen van deze jongeren te bekomen om hen daarna regelmatig een briefje te schrijven. Het moet een echte “karwei” geweest zijn om de brieven te schrijven én daarna de toegekomen brieven te beantwoorden. Ik heb wel de indruk dat hun organisatie goed gestructureerd was en dat er voldoende vrijwilligers waren om steeds opnieuw de brieven te beantwoorden. Bij toeval vernam ik dat een groot deel van de brieven die de jongens van uit hun verplichte werkplaats naar de K.A.J. Leiding in Kapellen schreven, tot op heden bewaard zijn gebleven. Tot mijn verbazing zag ik naar schatting een zeventig tal brieven, onaangeroerd en nog bewaard in de originele enveloppe. De brieven bevatten uiteraard een reeks van gegevens over de omstandigheden waarin de jongens moesten trachten te overleven. Het is logisch dat wij de brieven voor onze leden publiceren. Het lezen van de brieven was geen sinecure. De - toen ersatz - inkt is veelal vervaagd. De meeste van de jongens waren het schrijven niet gewoon. Het was dikwijls moeilijk om de woorden te ontcijferen. Omwille van de authenticiteit heb ik besloten de woorden – inclusief de fouten - volledig over te nemen. Het resultaat geeft ons een goed beeld van de omstandigheden waarin deze Kapelse jongeren moesten leven en werken. Een aantal van hen zijn nu nog in leven. Omwille van hun privacy heb ik besloten geen namen voluit te schrijven. Ik neem dus alleen de initialen van hun naam over. Ik dank van harte Rik en Donny VAN DEN BOGAERT die zo bereidwillig waren hun “brieven-schat” aan ons uit te lenen. Jef HERMAN - Juli 2002.
93
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Brieven naar huis. ( Deel 1) Van: P. V. Aan: E.V.
Mainzerstrasse Russelheim a. Main
Russelheim 1.11. 42 Beste kameraden, ik ben, met al de andere werkmakkers goed aangekomen. Zondag om 8 u 15 m.Ons dagelijks rantsoen 4 dagen met een Duitsch brood, petatten met een weinig vleesch en saus voor s’middags en s’avond, 1 groote teljoor dikke soep, hebben we niet genoeg, dan mogen we nog eens terug gaan. Van de reis kan ik niet te veel vertellen, we zijn langs Holland gereden, en overal wanneer we moesten wachten lang kunnen wachten, maar allé ik kan beter tegen het wachten als tegen het hangen. Diensdag is er nog geen spraak van gaan te werken, maar zoo gauw dat we kunnen gaan werken, kan ik mijn brief opsturen. Naar het schijnt zullen we hier 60 uuren /week moeten werken van s’morgens 6 tot s’avond 6 Zaterdag tot 1 en s’Zondags niet en er is een Kerk in dit stadje, die zal ik natuurlijk wel vinden. De nood laat hier zich ook gevoelen maar met Gods hulp zal het wel gaan. Dit is maar een briefje in vogelvlucht, binnenkort wanneer ik het hier gewoon ben, zal ik meer nieuws kunne sturen. Nu mijn adres: P.V. – Mainzerstr 94 A.B.C. - Barakke II Russelsheim A/Main Duitsland Nu verlang ik binnen kort nieuws en een hartelijke goeden dag en handdruk van uw vriend P. A.K.K.T.!!! N.B. Meer nieuws, aan mijn moeder vragen. __________________________________________________________________ Van: P.V. Aan: E.V. Russelsheim 22.11.42 Beste kameraden, vrienden en kenissen, Ik heb Uw brief in volle gezondheid ontvangen. Daarom ga ik op Uw vragen antwoorden. De twee kameraden zijn 2 dagen later aangekomen als ik, die zijn Maandag maar eerst vertrekken, en die moesten ook Zaterdag vertrekken, maar ze zijn hier toch in dezelfde barak, die eene kameraad is een geweldige muzikant en zanger, dat brengt een beetje zon in het huishouden. Van eten zal ik maar zwijgen, want dan voel ik weer iemand roepen, dat is toch altijd dat ge jong zijt niet. Binnen enkele weken krijg ik misschien mijn zware arbeidskaart en dan zal het veel beter gaan. We hebben hier bijna een week betaald verlof gehad, het was vrijdag wanneer we bezig waren, we waren te vroeg gekomen, zegde ze hier, want er waren een paar barakken afgebrand. Ik heb zaterdag avond heb ik naar den herder geweest, ik werd er met open armen ontvangen, en ik kon nog van alle inlichtingen bekomen. De uren verloopen hier nogal goed. Zaterdag en Zondag die breng ik zoo goed mogelijk door. Hier in dit stadje gaat nogal veel volk naar het kerkje. Ja beste E. ik heb mijn brief hier onderbroken het was tijd om te gaan eten, en na het eten ben ik naar de stad Mainz geweest, we moesten wel binnen blijven, maar het was toch zoo een schoon weer. Nu daar wat meer over verteld. Om 1 uur op den trein gestapt om naar Mainz te rijden. Daar aangekomen rond de stad gewandelt, het ook gaan bezichtigen en een paar eenvoudige kerkjes geweest, knappe heel oude huisjes gezien, en op verschillende plaatsjes niet doorgemogen. 94
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Wat mij bijzonder trof dat was dat hier ook op verschillende hoeken v/d straten versiert waren als in Antwerpen, hier een Goede Herder, daar een Lieve Vrouw, daar een Engel enzoo meer. Nu heb ik de stad gezien, dan ga ik maar naar de Rijn kijken. Daar was een geweldige beweging van Rijn kassen en slijpers, en toch vredevol kabbelt de Rijn. In de verte hebben we schoone bergen met kleine dorpjes erboven en op zij, op. En dan langs de Rijn hier en daar nog zoo een oud kerkje of gebouw dat geeft hier een schilderachtig uitzigt. Nu begon mijn tocht naar Russelsheim terug te voet. Zooveel mogelijk langs de Rijn gegaan tot ik kwam op de plaats waar de Mainz in de Rijn loopt e daarmee de stad Mainz en dan langs de Main naar Russelsheim 10 Km te voet. Geziet wel E. dat we niet goed op de lantkaart hebben gekeken want Rûdesheim is juist dan anderen kant van Mainz als Rûdesheim. Ja daar mis ik ook fel aan aan een lantkaart v/d streek hier, ge moet alles op het goed vallet uit doen. Hé wat zien ik daar een lichter van Antwerpen en die vertraagde zijn vaart, en hij legde aan in een inham aan een fabriek, ik er naartoe, en hij legde juist aan, den anderen kant maar van bekijken was geen spraak, wat er toen in mij omging dat weet ik niet. Nu maar langs de groote baan; want ik moest toch maken dat ik op tijd ben om te gaan eten. Nu flink marcheren en een lied en ik ben er zonder dat ik het weet. Dan terug naar de barakken heimat. Wat is hier nu gebeurt, alles weg. Ja , al mijn kameraden zijn naar het ontsmettingsbad gemoeten met kleeren en alles, ik erachter, kwam natuurlijk te laat, in de gauwte alles geregelt, dan naar een ander barak. Wat een warboel, stroozakken vullen bedden opmaken kleeren uitpakken en wat weet ik nog allemaal, gaan slapen en dan alarm, maar het was niets. Maandag is het nu, opstaan, mijn eerste werk vandaag is mijn kousen stopen, ik heb ze radicaal kapot gemarcheert gisteren, maar dat is het minste. In de week hebben we voor niets tijd, slapen eten en arbeiden anders niets maar vandaag moet ik maar om 6 uur s’avonds opgaan tot 6 uur s’morgens. Nu ga ik maar sluiten, wilt U ook dien brief aan Leo De Keersmaker laten lezen, en de andere kameraden want papier en tijd mankeert ge hier, dat ge zo maar 1 ! noodig hebt om kousen te stoppen dan weet ge genoeg. Naar het geschrift moet ge niet letten. ’t Is te hopen dat er in deze barakken heimat alles geregeld is. De hartelijkste goeden dag gansch de familie, Z.E.H. Wijns en nog andere bekenden en eeuwig trouw blijven aan onze leuze Aan Kristus Koning Trouw. Sluit ik dus met onze groet. P. N.B. Het adres blijft het zelfde maar Zallager dat is Zivillager I Hoe meer nieuws des te beter. ________________________________________________________________ Van: B.C. Aan: E.V. Büchen den 29 November 1942 Aan de KAJ afdeeling Kapellen Beste vrienden Hier KAJ afdeling Büchen. Wij laten U weten dat wij tot op dit oogenblik dat wij dit briefje schrijven in goede gezondheid verkeeren en wij hopen voor U hetzelfde. Onze kantonnement voor ’t oogenblik heet Durchgangslager der Luftwaffen D A F Büchen Hamburg. Mar zal binnen kort overgeplaatst worden naar Noorwegen. Wij t.t.z. den Bernhard en Isidoor en ik liggen tusschen en zestal oudkajotters waarronder de zoon van den caféhouder der Nationalestraat 109 n.l. A. d. C. Het lot is ons zeer gunstig geweest hé? Wij houden er de gewoonte op na van te bidden voor en na het eten en sommige (waaronder B. en ik en den D.) s’avonds. Zoodus alles gaat nog goed hé. Met de afdeeling ook zeker? En den bonten avond? Zit op zijn achterwerk zeker? Dacht ik wel. En ons muziekkorps? Ook niet meer? Ja alles geraakt gedaan hé! Zijn de rijen nog niet uitgedund. Wij hoopen van niet hoor. Wij hopen dat wij spoedig nieuws zullen hooren. Iets missen wij hier nog en dat is 1° een katholieke kerk en 2° een goeden proost. Nu sluiten wij maar met de groeten aan allen en bijzonder aan Eerwaarde Heer Weyns van B.C. - De S. W. - I.V.D.B.. N.B. Brengt ook eens de groeten aan V. en S. en vandaag gaat ’t goed maar…Morgen gaat het beter !!! 95
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
1937 – De arbeiders – waaronder veel Kajotters – van de Firma Buchmann.
_______________________________________________________________________ Van: V.P. Mainzerstr. , 94 Russelheim am Main Duitschland Aan: V.E. Poeldreef Kapellen (België) bij Antwerpen (Deze brief werd niet gecensureerd). Voor E.V. Russelheim Beste kameraden, vrienden en kennissen.
7.12.42
Neem het mij niet kwalijk E., J. en beste Jong K.A.J. dat ik drie brieven in eenen brief ineens antwoord geef en ik zal proberen van allemaal te voldoen, ik zit hier wel met groote vaak, en ik moet dan nog den nacht opgaan met een air, dan weet ge genoeg, papier schaarste enveloppe en tijd om te schrijven, en t'is hier alles zelf te doen. Ik heb uw brieven in volle gezondheid ontvangen, en als ik zoo een schrijven toe krijg, van al die mannen, dat doet mij een groot plezier. De G. en zijn gezelschap heeft mij al geschreven dat ze met hun gat in de boter gevallen zijn ten opzichte van mij. 't Is hier een ware ontdekking toch …..(onleesbaar) goede kameraden Zondag heb ik er weer een paar gevonden na de H. Mis, ik kende die wel allang maar nu had hij zijn kenteeken op. In de kamer waar ik zelf in slaap daar zit niet veel goeds, veroordeelen dat mag niet gebeuren maar van de 6 die getrouwd zijn zijn 4 onregelmatig een paar van hun 18 jaar en dan weet ge genoeg Met 14 slapen wij in een kamer en ik ben den eenigste die mijn plichten nog vervult Er zijn er dan nog 2 die al 3 maal belooft hebben ik ga mee, maar het vertrek is daar de anderen spelen op, en... ik blijf thuis, maar ik zal volhouden beste kameraden en in Kapellen moet ge het Uw bijdragen We werken hier ongeveer met 20 tot 25.000 man op deze fabriek, alle maar in afdeelingen als op de Fort, en t'is hier bijna dezelfde arbeid ook, alleen Auto's worden hier niet veel meer gemaakt. Met hoevele in de Barak dat kan ik niet juist zeggen een 300 man denk ik Nu zal ik eens een beetje op de J. zijn vragen gaan antwoorden. Dat de R. zijn werk goed doet dat zie ik al in uw schrijven en hoe gaat het voort in de afdeeling zelve kalmpjes aan zeker. Het weer is hier niet erg fameus, Het heeft hier al veel geregend, en het wordt grauwer en grauwer afhouden liever gezegd maar t'is den tijd van het jaar Hé Voorts gaat hier alles nogal een gewonen gang, slapen eten en arbeiden 12 arbeiders 8 slapen 3 uuren voor te eten brieven schrijven, uwen wasch stof en naad doen, dan kunt ge al denken hoe dat dat komt dat ik nu zoo goed schrijf is het niet. 96
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Nu voor de Jong K.A.J. U spreekt van speurtochten, nog ergers als in een Ivanov's roman, maar ik heb ook op speurtocht geweest, namelijk naar de schrijver van dien brief en dan vond ik dan zijn handteeken daar heelemaal van onder namelijk van ne zekere A. P. niet waar en de R. houdt er de moed maar in beste dank voor Uwe raadgeving en de hartelijkste felisistatie voor de mannen van de Aneesensploeg Hip Hip. Beste kameraden arbeid voort aan uw arbeids veld. Als de grootte voor een groot part zullen weg zijn zult U het meeste werk te verrichten hebben want het is noodig. Dat ondervindt ge het best wanneer ge van huis weg zijt. De kop moogt ge niet laten hangen Moed houden, en je zingt dan Morgen gaat het beter en vandaag gaat blijf welgemoed. Nu zal ik moeten gaan sluiten want het is al 3 uuren door en ik moet om 6 uur aan den arbeid gaan en daar is nog veel werk te verichten nog gaan slapen wasschen en eten. Het beste wensch ik U aan allemaal de vrienden K.A.J. en Jong K.A.J. is dat S. H. die daar ook bij staat als dat waar is proficiat aan Mr. Wijns en Mr. Vandenhoudt. Neem het mij niet kwalijk dat ik zoo weinig schrijf maar ge zult dat wel begrijpen. Ik wensch U ook al een Zalig Kerstfeest en gelukkig Nieuwjaar aan allen Ouders en broeders en Zusters ook aan de V.K.A.J. Uw kameraad P. A. K.K.Trouw! En tot wederziens! Dit is voor E. V. N.B. Heeft ge van 't jaar weer eens St Niklaas moeten spelen en had ge een zwarte Piet ja die zijn er wel genoeg geloof ik. Van den H. heb ik ook een troost vol briefje bekomen. Daag! P. ______________________________________________________________________ Van: B.C. Aan: onbekend Beste Vriend
Buchen 12.12.42
Ik laat Uw weten dat ik zoo juist uw brief ontvangen heb het doet mijn veel plezier dat mijn vrienden in Kapellen toch ook nog aan mij denken. Ik ben nog altijd in goede gezondheid en ik hoop van jullie hetzelfde. Ik ben hier op ’t oogenblik maar alleen meer over van ons drieen want den I. en de G. zijn daar ’n Dinsdag al vertrokken naar Noorwegen samen met A.D.C Ja, E. we liggen hier maar in een Durchgangslager voor Noorwegen Nu dinsdag moet ik vertrekken met W.D.S. en de andere jongens van de kamer. Het eten is hier nog al redelijk met een beetje te verdeelen kan men er komen van ‘smorgens en ’s avonds krijgen 500 gram brood dus 150 gram per maaltijd plus een stukje worst- of leverpatee of smeerkaas gelee, voor ’s middags krijgen patatten met pel en al wat groenten en een klein stukje vleesch of anders 2 scheppen goede dikke soep. We slapen op strooizakken die in ijzeren beddekens liggen 2 bedden boven een we hebben 3 dekkens gekregen voor ons onder te dekken dus kou lijden we nog niet maar dat kan nog komen als we in Noorwegen zijn maar daar krijgen we veel eten zeggen ze. Voor we vertrekken krijgen we hier een werkkostuum plus een paar blokschoenen. Van die zware kaart zooals ??? kan hier niets van komen daar ik bijna niet moet werken. Van dat bidden voor en na het eten en s’avonds voor het slapen gaan houd ik wel in voegen. En van dat waschen ik heb al een paar maal bezig geweest en het gaat maar niet te beestige. Veel raad kan ik Uw niet want het is toch voor allemaal verschillend maar als men kan moet men veel geroosterd brood mee nemen en zout ook het eten is hier maar flauw. E. een ding is zeer spijtig ik kan hier s’zondags niet naar de mis gaan Ten 1° omdat men s’zondags ‘smorgens niet vrij is en ten 2° en voornaamste reden is dat er in heel de omtrek is geen Katholieke Kerk. Nu gaan ik er maar uitscheiden met schrijven daar ik geen nieuws meer weet. Doet aan al Kajotters en JKAJ de groeten van den B voornamelijk aan J. R. Veel groeten en handdrukken aan mijn vriend E.V. van B.C. Ook nog groeten van heel de kamer voornamelijk van W.D.S. Toenmalige groeplijder van Hoevenen. 97
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
N.B.: E. eer ge nu weer schrijft moet ge maar wachten tot ge mijn adres heeft uit Noorwegen maar dat kan nog wat duren want die reis duurt 8 à 10 dagen en een brief blijft een 20 tal dagen dus dat kan een maand duren er ge weer nieuws hebt; B.C. (Brief zonder omslag) Van B.C. Feldpost N° I 40391
Logpa Berlin
Firma Pielhau
Noorwegen 10.1.43 Beste Kameraden Ik laat jullie weten dat ik nog altijd in goede gezondheid en ik hoop van jullie het zelfde. Ik zit hier nu in Noorwegen 't is hier fel winter ge ziet hier niets anders dan sneeuw en bergen 't is hier een zeer eenzaamen streek dorpen zijn er ín heel den omtrek. E. van naar de H. Mis te gaan dat gaat hier spijtig genoeg niet daar hier geen Kerk is, E. daar het hier niet gaat om naar de Mis toe gaan of te communieceeren zou ik willen vragen of ge me 's zondags wanneer ge in de H. Mis zijt met de andere Kajotters of ge me dan zoudt willen gedenken in jullie gebeden. E van eten is 't hier nog al reedelijk we krijgen 500 gram brood 30 gram boter en toespijs en 's avonds krijgen we patatten met groenten en vleesch of ….(onleesbaar) want die krijgen wíj hier ook nogal veel. En werken doen we 7 uren per dag van 's morgens 8 1|2 tot 's avonds 4 1/ 2 's middags 1 uur rust We staan hier altijd in de frische buitenlucht dat is wel koud maar toch gezond. ´S Avonds zitten we te stoppen of te naaien of anders met kameraden een kaartje trekken of zingen en moppen tappen. Dan word er nog gestookt in de kamer word er geen kou geleden want er is hout en kolen genoeg. De rookers hebben hier toch ook wat want we kríjgen 3 cigarettes per dag. Ik heb al veel cigarettes verwisseld voor brood 10 cigarettes per brood. E. hebt uw al nieuws gehoord van de Gust waar die ievers zou zitten ik heb nog niets van hem gehoord na dat hij uit ….(onleesbaar) is vertrokken spijtig dat we niet bij elkander zijn kunnen blijven dan hadden we elkander kunnen troosten. E. is er geen nieuws in Kapellen zijn er nog meer jongens opgeroepen zijn er al meer Kajotters vertrokken en wie En verder hoe gaat het met de beweging zoal komt uw nu al wat beter overeen. E. dat wil ik nog schrijven naar de H. Mis gaan 's Zondags dat gaat niet maar gewekt 's Zondags dat hebben we tot heden toe toch ook nog niet willen doen. Nu weet gaan ik er maar uitscheiden met schrijven E. daar ik geen nieuws meer weet Doet de groeten en een gelukkig Nieuwjaar 't is wel wat laat maar ik kan er toch ook niet aan doen, aan al de K.A.J. en J.K.A.J. van Kapellen ook aan E. H. Wijns E. de beste groeten en een gelukkig Nieuwjaar van een kameraad uit Noorwegen B. Adres B.C. N° 8 Feldpost N° L 40 391 Logpa Berlin Firma Pielhau N B Doet ook de groeten aan uw moeder E. ik heb hier ook een klein briefje begevoegd voor J.R. zoudt ge die willen afgeven. Hier hebt Uw nog de groeten van twee kameraden De beste groeten van Uwen kameraad W.D.S. Doet de groeten aan al de kajotters van het Noorden bijzonder aan Hoevenen en hun toenmalige groepleider E. ik hoop van jullie een klein antwoordje te ontvangen op voorhand hartelijk dank AAN KRISTUS KONING TROUW!!! ______________________________________________________________________ Van: I. F. D.A.F. Lager auf Den Vorland Finkenwarder II Hamburg Stempel: D.A.F. Gemeinschaftslager Hamburg Finkenwérder II Hamburg Aan: E.V. Poeldreef Kapellen Hamburg 21 Februari 1943 Beste Kameraad en Arbeidsmakkers van Kapellen Hallo beste vrienden gij hebt mij aangenaam verrast met uw nieuwsberichten over de thuisstreek en al hetgeen ons dierbaar is. Het doet mij veel genoegen dat er nog onbekende vrienden zijn die nog om ons denken. Eerst moet ik U melden dat ik tesamen lig met mijn kozijn J.B., ik zal dus verder in naam van ons beiden schrijven. Wij zijn het hier al goed gewoon op ons eiland, zoodat wij al echte zeerobben te land zijn. Wij liggen hier in een groot 98
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
kamp met een 3000 man onderverdeeld in barakken en kamers. Op zulk een kamer liggen wij met 14 man en hebben ieder een kas ter beschikking. Over ons bed gesproken? Ja dat is natuurlijk een stroozak, maar we zijn al bijna fakiers dat worden wij dus al niet meer gewaar. Wij zijn hier zoodoende met jongens alleen gehuisvest, en het is zelfs streng verboden dat er, behalve de werkvrouwen, meisjes of vrouwen in onze lagers verblijven, wat maar billijk is. Het eten (hm) daar is het maar droevig mede gesteld soep met raapkoolen een paar patatten met de schil aan en een 300 gram brood plus een weinig margarine en een schijfje worst of een lepel gelei of suiker al naargelang den dag. Van de 4 zondagen dat wij hier nu zijn hebben wij er één moeten arbeiden en verder 48 uur in de week wat er nogal door kan niet waar. Om mis te hooren op het eiland is er echter geen kans daar er alleen een protestantsche kerk is, maar we bidden alle dagen het kajottersgebed wat we gekregen hebben van de Hr. Verwimp, en des Zondags lezen wij in onze kerkboek, zoo blijven wij toch een weinig in orde met ons aller Vader. Het weder is hier alle dagen even slecht stormen en regen of regen en storm daarbij hebben wij alle een paar maal flink gebeten door de muggen der grootste soort. Met het rookgerief waarde makkers is het hier ook maar droevig gesteld ongeveer een 3 cigaretten per dag wat niet zo veel is hé. Zoodus vrienden ge kunt zoo al bemerken wat we hier tekort komen, doe nog een goeden dag aan den HHr. Verwimp en zeg dat wij zoo vlug mogelijk zullen schrijven. Nog de hartelijke groeten van uw vrienden die hoopen van spoedig terug in uw midden te zijn. J. B. I. F. _____________________________________________________________________ Luftpost Van: I.V.D.B. - Firma Boswau and Knowuur (?) Boot Noorwegen Aan: J.V.D.B. Essenhoutstraat Kapellen "Geöfnet" (betekent: censuur)
6.3.43
Beste vriend E. Ik heb vandaag Uwen brief ontvangen, hij is mij hartelijk welkom. Ik verontschuldig mij U niet eerder geschreven to hebben, ik heb wel meer van U gehoord, door de brieven die U aan A.V.D.B. geschreven hebt. Wel E. ik ben gezond wat voor mij de hoofdzaak is, en voorts schik ik mij in mijn lot. Over het eten klaag ik niet, ik heb meer dan het rantsoen in België, wanneer ik tekort kom koop ik visch bij, welke hier in overvloed is, ge moet weten de Nooren bestaan hoofdzakelijk op visch. Ik ben hier met de G. wij zijn goede kameraden en komen uitstekend met elkander overeen. Er zijn hier wel jongens uit Antwerpen en omstreken, alsook uit de Vlaanders en uit de Walen. Ik heb hier ook een werkkameraad en vriend. P. Sch. Genaamd, hij is afkomstig uit Mariakerke bij Gent, het is een door en door Kristelijke jongen. Hij heeft in zijn dorp ook een Kajotters afdeeling willen stichten, doch het is op een fiasco uitgelopen, door tekort aan leden, hij had een 12 tal leden bij elkander, ik heb hem gezegd dat het genoeg was voor een begin. Wanneer hij thuis komt zal hij opnieuw beginnen. Met het werk is het uitstekend, ik werk aan de barrakken, en ben ploegbaas, gewoonlijk heb ik binnenwerk. Het is hier verduiveld slecht weder alle dagen sneeuw, regen en veel wind, gewoonlijk één dag kalm weder en 5 dagen doorslecht. Als het begint te stormen wordt de sneeuw tot op manshoogte op een hoop geworpen. De laatste week zijn er hier twee schepen door den storm tot zinken gebracht heel waarschijnlijk met post en paketten. 99
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Ik heb hier weinig vrije uren, en indien er mij tijd overschiet maak ik een studie van de Noorsche taal, ik heb reeds ondervonden dat er verschillende woorden in uitspraak gelijk zijn met de onze zoo is er een spreekwoord dat zegt:" Arbeidet adier mannen." Ik geloof dat ge dit wel verstaat. Vriend V. schrijf mij een brief met vragen waarop ik kan antwoorden, zoo zuld gij meer nieuws vernemen. Aanvaard de hartelijkste groeten en een stevigen handdruk van Uwen Vriend I.V.D.B.
1943 “Getuigschrift van tewerkstelling” bij de Firma Buchmann.
_______________________________________________________________________ Niet alle jongeren zijn naar Duitsland gegaan. Een aantal waagden de gok en “doken onder”. Dit was niet zonder risico want vooral de beruchte “Gestapo” zocht naarstig naar de zgn. “werkweigeraars”. Eén van hen vertikte het naar Duitsland te gaan werken met alle gevaar voor hem én zijn familieleden van dien. Bij het minste onraad verdween hij in een nabij gelegen boerderij. Hij vertelde mij dat zijn tante een winkel had in het centrum van het dorp. Deze kon dus elke verdachte beweging in de straat waarnemen. Hij vertelde mij dat, van zodra zij onraad vermoedde zij één van haar dochters naar de verdokene zond met de mededeling dat “de Gestapo” weer op pad was. Op mijn vraag hoe zij deze lui kon ontmaskeren was het antwoord van de “ondergedokene” eenvoudig: de mannen van de gestapo hadden altijd een hoed op en meestal een regenjas, zij waren steeds met twee en het waren vreemdelingen, dus geen Kapellenaren. Vandaar… Jef Herman.
______________________________________________________________________ 100
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Van: R.B. Aan: J.S.
DAF Gemeinschaftslager - Wettern Hamburg Welkelmburg Reicherstiegsdeich n° 102 Duitschland Gasstraat Kapellen
Geoffnet
Hamburg 25 -3 43
Waarde makker J., Met spijt bied ik Uw mijn verontschuldigingen aan, dat ik Uw niet vroeger heb kunnen antwoorden. Vol vreugde had ik Uw schrijven op mijn ziek bed ontvangen, en het was me ook niet uit het geheugen gegaan dat ik van Uw een weinig nieuws ontvangen hadt. J. nu ik mijn bed overdag wat verlaten kan, zal ik uw maar een weinig vertellen: Wij hier in een uit hoek van Hamburg worden beschenen en belicht door dezelfde Zon, sterren en maan, toch de schijnwerpers zijn hier zeer talrijk dan bij Uw. Overdagen zouden we door spreeuwen, musschen, vinken en soms door engelsche muggen. < Rechts Jef Schelfhout dé grote kracht achter deze brievenaktie. Links naast hem staat Jenne Van Den Bogaert.
Werken heb ik in geen twee maanden meer gedaan. Nu op het oogenblik slaap ik in een goed bed met propere laken en deken en een warme stoof. 't Is een propere zieken kamer bij ons in het lager. In de andere zalen laat de zuiverheid veel te wenschen over, en slapen op een volle matras met stro stof en luizen vermengd met vlooien. Het eten is hier redelijk goed tegenover de andere lagers, maar toch niet het tiende paart van thuis. Wat het werken hier betreft, redelijk goed, een schoenmaker moet schilderen en schilder moet koolen schepen. Verder niet te veel uren maken, maar van 18 tot 8 of meer. Dat is niet zoo erg veel hé. Zondag kunnen we hier mis horen. 't Is in een klein maar zeer proper kerkje. Duizend maal mooier dan onze groote (?) kerk van Kapellen. Nu ja 't is hier al een gansche maand prachtig lente weer, en de vogels zingen en kweelen hun mooiste liedjes. Met de hoop dat Uw en Uwe familie nog in de beste Gezondheid verkeerd groet ik uw uit Hamburg.R. N.B. niets van mijn ziekte aan mijne Ouders melden a.u.b. Van: R.V. Daf Lager Hamburg.
Aan: W.V. Poelsdreef Kapellen.
Geoffnet In de omslag stak buiten de normale brief volgende korte boodschap: Beste J. Ingesloten een schrijven van R.V. Ik heb er nogal een katholiek antwoord op geschreven en zou U willen vragen de rest te willen schrijven. U moet echter oppassen over sommige zaken voor de sensure. Indien U het antwoord klaar gemaakt hebt verzendt hem wel verder en laat den ontvangen brief vervolgens lezen aan de personen welke er belang bij hebben zoals de ouders en den onderpastoor en wie weet ik al. Broederlijke groeten E. Jef Herman. Wordt vervolgd.
__________________________________________________________________________ 101
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Steenbakkerijen te Putte Kapellen. Tijdens de 19de eeuw waren er verschillende steenbakkerijen in werking, verspreid over het ganse oppervlakte van Putte Kapellen. Het nodige materiaal, leem, was overvloedig aanwezig en gemakkelijk bereikbaar vanaf een diepte van 1 meter. De oude straatbenaming, ‘de Leempad’, is ook een verwijzing naar hetzelfde bodemproduct. Wij hebben vroeger reeds uitvoerig de steenbakkerij van Gijsen besproken. Nu komen nog 3 andere gelijkaardige bedrijven ter sprake, waarvan als eerste de steenbakkerij Biart.
Steenbakkerij Biart De uitbating van deze steenbakkerij is overgegaan van vader op zoon. Louis-FrançoisConstantin Biart werd geboren te Antwerpen op 20 frimaire van het jaar 12 of 12 december 1803. Hij overleed te Antwerpen op 9 mei 1870. Louis huwde op 20 mei 1828 met MarieAnne-Thérèse Donnez, geboren te Turnhout op 16 maart 1802 en overleden te Antwerpen op 18 maart 1868. In 1870 werden de steenovens dan eigendom van de oudste zoon, namelijk ConstantinFerdinand Biart (1834-1888). Deze was een bekend liberaal politicus, senator en gemeenteraadslid van Antwerpen. Hij was tevens voorzitter van de Burgerlijke Godshuizen te Antwerpen van 1878 tot bij zijn dood in 1888. Vermelden wij hier terloops dat zijn broer Edouard Biart politicus was voor de katholieke partij, volksvertegenwoordiger en burgemeester van Kapellen. De uitbaters van de steenbakkerij verbleven wel op het kasteel Ertbrand, doch zij bleven officieel inwoners van de stad Antwerpen. Biart Constantin Ferdinand, grondeigenaar en advocaat in Antwerpen had op 4 maart 1873 een aanvraag voor 1 seizoen ingediend om een tijdelijke steenbakkerij te mogen openen zoals dit hem en zijn vader destijds reeds was toegestaan op 27 december 1860 en 14 december 1868. Het schepencollege van Kapellen gaf reeds een goedkeuring op 14 april 1873. (voor het liggingsplan zie blz 104) Waren er de vorige keren geen problemen dan kwam er deze maal voor de heer Biart wel tegenwind van zijn buren Le Corbusier en De Swert Jean. In een brief aan het provinciebestuur uitten zij hun vrees voor ernstige problemen door rookhinder. Zij vroegen aan de Bestendige Deputatie om de heer Biart te verplichten een schouw met een minimum hoogte van 40 meter te voorzien aan zijn steenovens. De gouverneur gaf aan de arrondissementscommissaris de opdracht om de klacht te onderzoeken. In een brief van 12 mei 1873 stelde deze aan de Gouverneur voor om de klacht te verwerpen op basis van de volgende argumenten: - het schepencollege van Kapellen heeft in het verleden altijd een onderzoek commode en inkommode laten uitvoeren, - er waren nooit klachten genoteerd, behalve nu van slechts 2 personen, - de 2 bewoners van Kapellen welke klachten indienden hebben hun eigendom buiten een straal van 100 meter te rekenen vanaf de plaats van de steenovens, - voor het uitbaten van een eenvoudige steenbakkerij werd in het verleden nog nooit het bouwen van een hoge schouw opgelegd. De heer Biart had echter lont geroken en hij stuurde op 17 juli 1873 ook een brief naar de Bestendige Deputatie van de Provincie Antwerpen met het verzoek om in de Franse Heide, sectie I 3 D, een permanente steenbakkerij met 2 aan elkaar grenzende ovens te mogen oprichten. 102
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
In een lang betoog argumenteerde hij dat een oprichten van een hoge schouw niet nodig was. Hij steunde hierbij op de volgende argumenten: - in een straal van 125 meter rond zijn steenovens staan er geen huizen zodat de rook niemand kan hinderen, - de ondergrond van de betreffende streek is van dusdanige aard dat deze geen zware gebouwen kan dragen, - de Bestendige Deputatie heeft in het verleden de verplichting om een hoge schouw op te richten ook niet opgelegd aan de uitbaters van de steenbakkerijen Gysen, Philips en Van den Bergh. Op vraag van het provinciebestuur begon burgemeester Vouwe met het onderzoek commode en inkommode. De officiële aanvraag van de heer Biart werd afgekondigd op de zondagen 27 juli en 3 augustus en uitgehangen op de daarvoor bestemde plaatsen gedurende 15 dagen. Op 11 augustus 1873 stelde de burgemeester vast dat er geen enkel bezwaar, noch mondeling, noch schriftelijk was ingediend. Op dezelfde datum keurde het schepencollege, samengesteld uit de burgemeester Vouwe, de schepenen P. Kennis en Jos Cleiren en de heer Bogaerts, gemeentesecretaris, de aanvraag goed zonder de verplichting op te leggen voor het bouwen van een hoge schouw. Op 3 september 1873 gaf ook het provinciebestuur zijn toestemming om 2 permanente ovens te bouwen zonder enige verplichting om ook een hoge schouw te voorzien.
Foto genomen op de plaats waar vroeger de steenbakkerij van Biart gelegen was. (Foto Hoghescote v.z.w.)
Wij hebben nergens bewijzen gevonden dat de steenbakkerij in werking is gebleven na het overlijden van Constantin Biart in 1888. R. Balbaert. Bronnen: 1. Gemeentearchieven Kapellen. 2. Provinciale archieven Antwerpen. 3. Alex Elaut: Van Zomerverblijf tot huis in de rij.
103
‘t Bruggeske jg 34 – september 2002 – nummer 3.
Het liggingsplan van het perceel I 3 D waar de steenovens van de heer Biart gebouwd werden.
104