Bruggeske 2002-4 december

Page 1



’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

't Bruggeske driemaandelijks tijdschrift van de Culturele Kring " Hoghescote v.z.w. " te Kapellen. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen - tel: 03.664.57.22.

34e jaargang – nummer 4

1 december 2002.

__________________________________________________________________________________________

In dit nummer... - Bladwijzer. - 105 - Een voorspoedig en vooral gezond 2003. - 106 - Hoghescote gaat met zijn tijd mee. - 106 - Geschonken aan Hoghescote v.z.w. - 106 - Krantenarchief Hoghescote. - 107 - Jaarlijks banket. - 107 - Mededeling “ De zee en zo” - 107 - Brieven naar huis (Deel 2). - 108 - Verklaring bij de stamlijst Geelhand de Merxem. - 118 - Bijlage 1 - Stamtafel familie Geelhand de Merxem. - Messagerie van Gend en Loos. - 124 - Vondelingen te Kapellen ? (Deel 2) - 128 - Mededeling - 136 Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ondertekende bijdrage. __________________________________________________________________________________________

Verantwoordelijke uitgever: Balbaert Roger - Parkweg 2 - 2950 Kapellen. 03.664.57.22. Kaftontwerp: T. Hanssens. Redactie: Eikvarenlaan 19 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.50.86. Redactieraad: Jef Herman, Marcel Dondelinger en Jan Vanderhaeghe. Lay-out publiciteit: Copy Service Center Dorpsstraat 39 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.42.67. 2002 - Copyright "Hoghescote v.z.w" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. De Culturele Kring "Hoghescote v.z.w" werd opgericht op 23 december 1968. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen.

________________________________________________________________ ’t Bruggeske verschijnt 4 maal per jaar. Deze nummers kan men bekomen voor 10 Euro en u is dan abonnee van ‘Hoghescote v.z.w’. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening nr. 413-7205071-65 ten name van ‘Culturele Kring Hoghescote’ v.z.w. – Parkweg 2 – 2950 Kapellen, met de vermelding "Bruggeske". Losse nummers van ’t Bruggeske, voor zover nog voorradig: 3 Euro.

__________________________________________________________

105


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Een voorspoedig en vooral gezond 2003 De kalender 2002 telt nog slechts enkele blaadjes en een nieuw veelbelovend jaar kondigt zich alweer aan. Het bestuur van Hoghescote wenst al haar leden, sympathisanten en hun families een voorspoedig en vooral gezond jaar 2003 toe. Wij houden er tevens aan U te danken voor de massale deelname aan onze activiteiten tijdens het afgelopen jaar. Uw belangstelling betekent voor ons een stimulans om op de ingeslagen weg verder te gaan. Einde van het jaar betekent tevens de tijd om het abonneegeld te hernieuwen. Wij houden ons aan de bedragen van verleden jaar: Gewone abonneeleden: 10 Euro Ereleden: 20 Euro Dit bedrag kan overgemaakt worden op rek. 413-7205071-65 op naam van: Hoghescote Culturele Kring, Parkweg 2, 2950 Kapellen, met vermelding: lidgeld 2003. Een overschrijvingsformulier is bij dit Bruggeske gevoegd.

Met onze dank voor uw vertrouwen en onze herhaalde en allerbeste wensen voor een voorspoedig en gezond nieuwjaar en tot kijk in 2003. Het bestuur van Hoghescote

Hoghescote gaat met zijn tijd mee. Sinds kort is Hoghescote ook op het internet aangesloten. Surf even naar: www.noordpool.be/culturele_kring_hoghescote_vzw/default.asp Hier vindt U alle informatie over de werking en het doen en laten van Hoghescote. Wij snuffelen in het verleden, maar kijken naar de toekomst. Marc Brans.

__________________________________________________________ Geschonken aan Hoghescote v.z.w. Mevr. Simonne Van den Broeck : Foto voetbalploeg FC Cappellen + schoolfoto. Peter-Jan Lameir : een 10-tal foto’s uit de oude doos. Dhr Barckman : foto’s en copies van oude Kapelse facturen. Mevr. Celine Dupont : een tiental bidprentjes. Het bestuur van Hoghescote dankt hen allen voor het doen aangroeien van het archief !

__________________________________________________________ 106


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Krantenarchief Hogescote. In het krantenarchief van Hoghescote worden al de persartikelen opgenomen die rechtstreeks of onrechtstreeks onze gemeente aanbelangen. Sommige kranten krijgen wij regelmatig toegestuurd, op andere moeten wij soms al te lang wachten. Wij doen een beroep op onze leden, lezers van een van de volgende kranten: Het Laatste Nieuws - De Nieuwe Gazet - Het Volk en Het Nieuwsblad, om ons te contacteren indien zij bereid zijn om hun oude kranten regelmatig (bv. wekelijks) aan ons te bezorgen. Graag een seintje aan Roger Balbaert, tel. 03.664.57.22

__________________________________________________________

Jaarlijks banket van Hoghescote. Wij kunnen nu reeds mededelen dat het jaarlijks banket zal plaats hebben op zaterdag 15 maart 2003. Om niet voor verrassingen te komen staan mag U nu reeds die datum noteren in uw agenda.

Adriaenssens Mieke en Janzen Jack Nodigen U vriendelijk uit op hun tentoonstelling

"De zee en zo" Van 30 november 2002 tot 26 februari 2003 Dagelijks van 13 uur tot 17 uur in Residentie Lindenhof, Zilverlindendreef, 21, 2950 Kapellen

107


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Brieven naar huis.

(Deel 2)

Boer en boerin Jan KLAASEN uit Essen, een bekend onderduikadres voor werkweigeraars.

Van: V.P. Aan: J.S. Wurewka 6.1.1943 Beste Kameraad Jozeph Ik kan niet nalaten u wat nieuws uit Rusland te schrijven als dat ook nog in goede gezondheid ben en ik hoop van U het zelfde Jozeph hoe gaat het dan daar nog in Capellen nog goed zeker he jongen hoe gaat het met de K A J is dat nog in Bestaan jongen nu hebben zij mij met 10 Urkraner in een klein dorpke gestoken en hier is geenen Almoezenier anders wen ik in de stad waar dan kon ik iedere14 dagen naar den almoezenier gaan en naar de Mis maar nu is dat gedaan nu ben ik al 17 maand in Rusland maar nog immer denk ik op u mijn Beste kameraad die gij zijt kan ik niet vergeten hoor en nu kom ik u ook eens te vertellen jongen dat het hier 40 graden koud is dat wil al wat zeggen he jongen 40 graden als dat in België eens moest zijn he Jozeph wat zou dat dan zijn he Jozeph gij zoud met zoo geen winter frakske gelijk in België aan moeten loopen zene jongen Ik laat u ook weten joseph als dat ik voor het oogenblik aan mijn been gekwetst ben maar dat verbeterd al veel hoor. Nu Jozeph als ik naar huis kom, kom ik u eens bezoeken hoor Jozeph dat durf ik toch nietwaar jongen als gij er niets tegen hebt toch he Jozeph en hoe gaat het met Mijnheer Verbruggen zijn Afijren mascheert dat nog goed of staat dat stil wat is het dat wil ik een geerne weten jongen, Jozeph neem het mij niet kwalijk he dat mijn brief slecht geschreven is en dat ik zoo lange gewacht heb voor ik naar u geschreven heb maar hier is veel werk hoor. Jongen en gij moet niet denken dat ik een feiand ben omdat ik strijd tegen het Rusland maar dat zijn echte bandieten jongen al de kerken kapot smijten en de menschen vermoorden dat mag toch ook niet he jongen denk maar eens na he Jozeph en nu moet ik sluiten met mijn weinig nieuws maar verwacht binnen kort nog eene hoor Jozeph en nu met onze trouwe Frindschap en onze groet (An Kristus Koning Trouw he Jozeph. Uwen Besten Kameraad P.V.

108


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

? Brief vlief door Kalte sneeuw regen en wind Tot gij mijnen Allerliefste vrind Jozeph Vindt? P. -------------------------------------------P.S.: op de keerzijde van de omslag staat met blauw potlood geschreven: “Jef of Jul een van U moet boven gaan slapen den Hugo ligt beneden – Slaapwel”. ---------------------------------------------

Van: V.P. Aan: J. S. Osten, 7.11.1943 Beste kameraad. Ik kan niet nalaten u enige regels te schrijven als dat ik u nog niet vergeten ben hoor en ik ben nog in goede gezondheid jongen en ik hoop van u hetzelfde. Zeg Jozeph hoe gaat het nog in kapellen spelen zij daar nog schone filmen in de cinema zeg jongen hier ziet men gaar niets jongen dan steppe en regen dat is niet plezant he jongen wan wilt ge weten dat ik het hier moede ben en dat Rusland zoo’n drekkig en vuil land jongen dat kunt gij u niet voorstellen jongen en ik geloof zeker dat er hier veel menschen zij die een zuiver hemd zondags aan kunnen doen jongen dat is Rusland en niet plezant hoor maar een ding eten is hier genoeg hoor jongen dat is hier niet te kort hoor Jozeph ik laat u ook weten als dat ik nu al 15 maanden van huis ben maar ik kom in juni naar huis en dan kop ik u bezoeken hoor Joseph maar nu woon ik voor ’t oogenblik in Antwerpen maar Joseph jongen mag ik u wat vragen jongen zijt gij kwaad op mij laat het mij dan weten omdat gij niet antwoord op mijne brieven denk ik dat maar dat kan misschien ook maar een gedacht zijn van mij in gefal laat mij het weten he Jozeph want ik ben nieuwsgierig hoor jongen Besten kameraad Ik laat ook weten als dat het hier al stilaan koud begind te worden hoor jongen want wij staan hier al te dansen van de koude jongen maar hier is het in de winter plezant hoor man want ik heb al goed leren schatsen en ook ski leeren rijden jongen maar dat is moeilijk hoor jongen want als gij dat niet kunt is het goed voor uwen beene te breken jozeph maar dat zijn wij nu al gewoon hoor jongen hier want verleden winter hadden wij hier 50 graden koude ge moet dan niet vragen wart voor een koude dat hier is he jongen maar ja dat zijn wij gewoon en ik denk altijd ik habe maar eene meester en dat is God nietwaar en dar voor de strijd ik hier he bolzemisme heeft de kerken afgeschaft jongen ik heb hier aan een russchis kerkhof geweest en daar lagen 2000 pastoors allen vermoord door de Russen jongen dat gebeurd bij ons toch niet jozeph. 109


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Maar nu moet ik gaan Sluiten jongen want het is alarm en er vallen eieren hoor jongen en nu tot later jongen en immer blijf ik trouw aan mijnen Groed (An Kristus Koning Trouw). Uw Vriend Jozeph dat klaverke vier is uit Rusland om een nagedachtenis te hebben van mij behoudt dat goed he A.U.B. J. Gevonden in Ruslan den 25.5.1943 in saporosje behoud dat goed jongen. - Noot van de schrijver: tot mijn grote verbazing vindt ik in de omslag een opgevouwen papiertje. Aan een zijde staat geschreven “Dat is Rusisch geld Jozeph 10 fening is dat zoodus 1,25 fr “. Ik opende het papiertje en vond een bijna volledig intact “klavertje vier” en een geldbriefje waarop geschreven staat: Bovenaan: “1 zentralnotenbankukraine” Ein Karbowanez Onderaan een Russische tekst De keerzijde: “Ein Karbowanez Ausgegeben auf Grund der Verordnung van 5 Marz 1942 Rowno, den 10 Marz 1942 Zentralnotenbank ukraine Ik vraag mij af hoeveel leed deze brief én het klavertje vier bedekken. Ik heb alles netjes terug in de omslag gestoken. Ook een klavertje vier en een Russisch geldbriefje hebben recht op rust. ---------------------------------------------------------------------Van: H. Th. Fechenheim Franfurt Aan: J.S. Gasstraat Kapellen Fechenheim, den 9.7.43 Heer S. Zoo ik U brief ontving was ik wel een beetje benieuwd van wie deze mocht komen, doch het heeft me niet lang nieuwsgierig gemakt, want bij het openen al las ik alras K.A.J Kapellen, en wist ik genoeg. Het verwonderd me wel dat U aan me gedacht hebt, en U mijn adres kende, maar dat was ook niet geweten, daar heeft mijne Vrouw me van op de hoogte gesteld. Met mij gaat het tot heden toe nog goed, en hoop het zoo te mogen houden tot het einde waar we hier allen met ongeduld naar wachten. Het eten is doorgaans goed en hebben goed ons buikje vol, het slapen mogen we ook niet slecht noemen, in een kamer met goede ijzeren bedjes. De meeste makkers in mijn gezelschap zijn van Ons Dorp, de andere van Zweindrecht, we leven doorgaans als Broeders, er wordt wel eens gestreden, maar ruzie kennen we niet, dus ook veel waard. Paschen dat al wel een beetje achter den rug is, hebben we naar ziel en wensch gevierd, wel verstaan deze die naar ons geloof zijn opgevoed, en getrouw aan onze Heer hun plicht vervullen. Wij hadden hier de gelegenheid om onze paasplicht te vervullen naar de gewoonte, en hadden geen last van de Priester om onze Biecht te spreken, want de briefjes die U bij U schreiven had gedaan waren al in ons bezit, daar had de priester hier al voor gezorgd, doch wij hadden het niet nodig, daar ieder zich kan behelpen en de priester ons verstaat. Wat de gang der Misschen en doen weize aangaat, die is ongeveer als bij ons, alleen dat ieder luidop meezingt, het gebruik van stoelen kent men ook niet, banken zoals ik vroeger wel eens gezien had.

110


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

De regelmatige die hun plicht trouwe vervullen en waar ik gewoonlijk mede naar de Kerk ga zult U wel kennen, R., W., P., V., en nog enkele van Zweindrecht, ook zijn er nog van een andere plaats, doch deze treffen we niet elke Zondag aan, mogelijk het werk dat hen weer houd, doch dat gebeurd bij ons niet dikwijls en we nog geen 3 maal verzaakt hebben. Nu Vriend de 30 juli kom ik in Congé, en ga met U en de andere leden tezamen nog eens de Maandelijkse plicht vervullen, hetgeen me veel genoegen zal doen. De Beste Groeten van U Trouw Bondslid. -----------------------------------------------------------------------------------------Van: B.C. Feldpost - O.T. B.C. Feldpost N° 08093 Aan: E.V. Poeldreef Kapellen Geöffnet Aukra 12.7.43 Beste vriend E. Met deze kom ik uw een kort briefje te schrijven. Ik stel het nog altijd opperbest en in goede gezondheid wat ik van jullie ook wel verhoop. E. het heeft heel wat geduurd eer ik naar uw heb geschreven maar neem het mij niet kwalijk ik had niet eerder de tijd, ik moest zooveel schrijven, en dan nog ik ben nog maar een 14 dagen hier en ben nu al 3 maal verhuisd en dat vraagt ook altijd wel wat tijd Ik ben hier den 24ste Juni aangekomen na een reis van 18 dagen. We zijn gereisd over Rotterdam, Hamburg, Flensburg, Aarhus daar het schip op naar Oslo van daar naar Dombas zoo naar Andelsnes, Molde naar Aukra. Ge ziet een heele trek ook een allerprachtigste reis. Toen we op het eiland aankwamen bestond er twijfel of we bij de O.T. moesten of niet, dus maar naar onze gewone plaats. Maar een paar dagen later kregen we het bericht dat we naar het O.T. lager moesten overkomen. Dus E zoals je al wel zult begrepen hebben zijn we nu bij de O.T. moeten gaan. Van eten is hetzelfde gebleven gelijk vroeger maar werken moeten we meer en harder maar daar kunnen wel tegen hé. Maar het ergste is we moeten 's Zondags ook werken tot 12 u. 's middags of anders geen eten Het werk dat we hier moeten verrichten is steen kloppen of anders zandscheppen, 11 u per dag werken. Van slapen zijn we verbeterd we hebben twee nieuwe dekens gekregen plus lakens en peul voor kopkussen ge ziet we worden heele heeren. Het weder is allerprachtigst, op het oogenblik is het wel aan het regenen maar dat is voor de eerste maal terwijl we terug op het eiland en donker heeft het ook nog niet geweest. Dat is zooal als van hier E. Hoe gaat het zooal in Hoogboom is daar geen nieuws. En met de K.A.J. beweging hoe stelt die het zoal laat me daar eens wat van weten als ge tijd heb E. Dit zal zooal als zijn beste vriend ik gaan mij brief sluiten met de beste groeten aan al de K.A.J. leden van Kapellen en tot slot de beste groeten en een stevige handdruk aan uw moeder en vooral voor Uw E. van uw vriend B.C. N.B. E. mijn adres is ook veranderd het is nu: Feldpost O.T. R. C. Feldpost N° 08093 De beste groeten van mijn kameraden: W.D.S.-V.d.P."En toch slaan w'er ons door" ----------------------------------------------------------------------------------------Van: I.F. Aan: J.S Geöfnet

Gemeinschaftslager Deutsche Werft D.A.F. Lagerplatz, 25 Hamburg Gasstraat Kapellen

Hamburg 16.7.43 Beste Vriend Met genoegen heb ik uw briefje weder ontvangen en zoodus weder wat nieuws uit ons geliefd Kapellen te vernemen Ik verkeer hier nog steeds in de beste gezondheid evenals mijn kozijn J. B. en hopen van U van harte hetzelfde.

111


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

We zijn het hier al redelijk gewoon, we zouden echter wel duizendmaal liever thuis zijn, doch eenmaal komt dat toch weder en 't is te hopen van spoedig, daarop schikken wij ons het zoo licht mogelijk en houden maar moed We moeten hier echter tegenwoordig lange dagen kloppen op de scheepswerf, waar gansche dagen een groote bedrijvigheid heerscht, en op de in aanbouw zijnde schepen heerscht een lawaai, van al deze klinkers dat hooren en zien vergaat doch laat ons dat reeds koud. Met eten is het ook niet fameus, dat laat wel wat te wenschen over, en nog meer het rookgerief, dan is het voorwaar kermis als het bedeling is. Met het weder is het hier ook al gelijk den tijd, want we hebben van de gansche zomer misschien een week prima weder gehad, wind en regen is er hier genoeg zelfs te veel. Wat de vliegers betreft, ja die komen ons geregeld een dag of vier in de week bezoeken en dan is het bed uit en kelder in, gelukkig hebben ze nog niet veel laten vallen. Voor Uw vellen papier bedank ik U hartelijk, en ge ziet wel dat ze van pas komen, want alles is hier zooal "krap". Meer beste makker weet ik U zooal niet te melden en mijn oogjes worden al klein ook, daarom groet ik U van verre ook mijn kozijn J., eveneens voor al de arbeidskameraden van Kapellen. Uw vriend F. Mijn adres is weder veranderd ook, en ziet er thans als volgt uit I.F. Gemeinschaftslager D.A.F. Deutsche werft Lägerplatz 25 Stube 16 Hamburg Duitschland ---------------------------------------------------------------------------Van: S.A. Aan: D.A.V.

Wittekruidstrasse Halle Saale Gasstr. Kapellen Halle Saale, 8.8.43

Beste Vriend. Ik kom U nu wederom mede te deelen dat ik U brief van 29 Juli geschreven zoo juist kom te ontvangen. Waar ik dan natuurlijk ook zeer te vrede over zijn. Want een brief uit België is altijd welkom dat kunt a toch gaan denken. Nu best vriend kom ik a het volgende mede te deelen. Dat u, a gerust moogt stellen. Hetgeen u in a brief kom te vragen. Zal ik men plichten vervullen. Zoo gelijk ik ze hier kan vervullen. En nu verder gesproken gaat met mij nog alles goed. En wel. Ik doen dan ook nog alle zondagen mijn zondag plicht van naar de H. Mis te gaan. verder over men gezondheid gesproken is alles ook nog goed en wel in orde ja dat is ook de hoofdzaak niet waar. Want hier zijn wilt niet veel zeggen nietwaar. En zeker niet als men in den vreemde zit. Ja nu verder krijgen we nu ook al bezoek van de vliegers. Als het mooi weer is zijn ze daar Mar ja verder worden we hier altijd nog goed gerust gelaten hetgeen het boeitje aangaat maar ja best vriend we vragen niet van gerust gelaten te worden. De hooft zaak is maar dees dat we alle elkaar in de beste gezondheid mogen weder zien. Het zal nu toch niet blijven duuren eens kom er een dag dat we voor goed naar huis kunnen en dan zijn we samen weer gelukkig. En nu kom ik mijn schrijven te sluiten daar ik verder geen nieuws meer weet. Als U men zoo goed een zoudt willen zijn van men (?) in lichten te willen geven hoe men lief auders het stellen met hun gezondheid. Best vriend als a ze moest gaan bezoeken. Geeft ze ook moed en zegt ik kom het duurt zoo lang niet meer als ik hier nog moet blijven men tijd begint ook te korten. Aanvaart nu best vriend de best wenschen. Van uwe kammeraad. S.A. ----------------------------------------------------------------------------------------Citaat uit een brief dd. 20.4.43 van J.S. aan V. U. G. in Leipzig. Ja, in Duitschland zijn er ook priesters die biecht willen hooren, die wel is waar geen Vlaamsch verstaan doch daar kunnen wij U in helpen. Hierbijgevoegd vindt u enkele biechtbriefjes in ’t Vlaamsch en Duitsch en tracht U hiermede te behelpen. (zie blz 117) 112


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Zoo ge het niet kunt spreken, schrijf het Duitsch op een briefje en geeft het door aan den priester en eens dat gedaan zult gij gewaar worden dat er een ferm pak van uw hart is weggevallen en zult ge al met een lach op het gelaat kunnen werken. Dan hebben we nog het brood van onzer ziel en wel namelijk de H. Kommunie daarvoor moet ge geen Duitsch kennen. Kameraad gaat met Paschen ter heilige tafel en daar zult ge sterkte en troost vinden…Zoo er geen priester zou zijn, Beste, dat is heel erg, maar heb dan betrouwen in Gods goedheid….. Houdt U dus taai beste vriend, ga dus Uw ziel reinigen en versterken en dan zal het een waar Paaschfeest zijn.

< Een verkaring van Rooms Katholieke.

Van V.P. Aan: V. E. Geöffnet

Mainzerstrasse, 94 Russelheim am Main Duitschland Poeldreef Kapellen 11.4.43

Beste E. en Kameraden, INGEKORT Beste vrienden ik moet gaan sluiten dan tijd is daar om op te trekken weeral Nachtschift v/d week, 't is te hopen dat we de kans krijgen om een paar uurkens te gaan slapen in de kelder. En voort het laatste in deze brief vrienden denk daaraan "Alle Kraft gespannen voor den Sieg" zoodus voor onze overwinning van den arbeiders stand voor Kristus, en laat nooit onze groet besmet worden, en zorg er voor dat we steeds, met een fiere mannen taal kunnen roepen AAN KRISTUS KONING TROUW!!! Uw broer Kajotter V. N.B.: Laat me toe dat ik U van hieruit een "Zalig Paaschfeest" toe wensch ik had gedacht het persoonlijk te kunnen doen, maar of het zal gebeuren dat weet ik nog niet. Zo vrienden en doet zoovele groeten aan allen, die mij kennen ook aan Uw Ouders Broeders en Zusters en doet hen ook de beste wenschen voor "PASCHEN" en denk er aan "Eens eindigt allen nood". Tot Wederzien. Bid voor de vrede, en den arbeidersstand!

113


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

114


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Van: Aan:

C.A. Mareus Metallbouw Schöneberg Berlin Den Heer V.E.Poeldreef Kapellen. Berlijn den 17.4.1943

Beste E. en Kameraden HALLO. HALLO. Kameraden, daar mijn zender stuk was, vangt mijn eerste zending vandaag 17 april weer aan en zal ik a de eerste berichten van mijn toestand aan het verstand brengen. Ik zal maar in eenmaal met de deur in huis vallen en U mededeelen, dat ik hier in een uiterst zieken toestand ben. De eerste week van mijn arbeid verliep kalm zijnen arbeidsgang, terwijl het begin der tweede reeds verminderde was ik op 't laatste geweldig ziek, ik had vroeger reeds een zwaaren Bronchites opgedaan en kreeg nu weer een jaarlijkschen aanval van, zoodat het mij onmogelijk werd nog maar een slag te doen, mijn lichaamstemperatuur steeg als een “thermometer in een gloeiende stoof”, terwijl werd het in mijn hoofd een herrie van belang, een ware dans ving daarin aan en alles wat voor mijne oogen verscheen begon te draaien als een tol om mij alzoo evenwicht op mijn beenen te benemen. Ik was en ben nu nog in een niet te benijden toestand, ik raapte al mijne krachten tezamen en ging de docter opzoeken die mij natuurlijk direct ziek schreef en naar een radio X huis leidde, mijn roentgen beeld wees uit dat ik aan een zwaren Bronchitis leed, maar mijne krankheit moest nu nog van een vertrouwensarts van de krankenkasse Berlin, Grónerwaldstrasse, 30 worden vastgesteld, na het onderzoek daaraan werden gelijk mijne papieren om in de heimat terug te keeren gereed gemaakt alzoo kon ik geen krankengeld bekomen, die papieren moest ik op mijn bedrijf afgeven en die moesten dan een rukher voor mij gereed maken, in plaats van in eenmaal dat spelletje aan 't arbeidsambt over te maken bleven die daar liggen, tot ik na 14 dagen ging protest aan 't arbeidsambt indienen waarna met een telephoonaanroeping het spel op 't arbeidsambt geraakte, Eenige dagen later kreeg ik bericht van 't arbeitsamt met een briefje zonder onderschrift "die man is voor lichte arbeid en gezonde lucht in te zetten". Zonder naonderzoek van een arts, ik ging daarop met mijn ziek lichaam weer aan 't werk, maar kon het niet uithouden, waarna ik weer bij den vertrouwensarts te nauwen kwam, hij bestatigde voor de tweede maal dat ik naar huis moest, en mijne papieren kwamen voor de tweede maal op 't arbeidsambt ingedient; een paar weken later moest ik bij een arts van een ander arbeidsambt verschijnen. Daargekomen werd ik op de weegschaal gezet en gewogen en gemeten meer niet, ik kreeg een brief mee waar aan de eene zijde opstond “Ruckher erforderlich" maar aan de andere "Ruckher ist erforderlich" of "Ruckher nicht erforderlich" daar kan men niet goed aan uit, maar men zegt dat het is "nicht erforderlich" ik ging daarom weer maar probeeren te werken, ik hield het 14 dagen uit, ik was weer totaal op en ging zonder nog aan naar huis gaan te denken weer naar de docter, na het onderzoek kreeg ik een papiertje dat ik ziek was en te bed moest gaan ik moest weer bij den vertrouwensarts komen, die na het onderzoek weer voor de derde maal gereedmaakte dat ik naar huis moest, op mijn bedrijf gekomen wilde de bedrijfsleider niets meer voor mij doen, terwijl hij de eerste malen alles in het werk had gesteld om mij niet naar huis te laten Ik kan toch zo niet blijven en daarom ben ik nu terug naar de krankenkasse geweest en gevraagd of de arts mij gezond wilde schrijven, hij kan dat niet omdat ik ziek ben, op de Fabriek wilt men geen toelating geven en ik moet nu zoo maar afwachten wat er van gaat komen, van geld voor mijn vrouw opsturen komt zooals u kunt begrijpen weinig in huis. Indien ik hier zoo blijf zal zij van de eene of andere zijde geholpen moeten worden, en zal er van de eene of andere zijde iets in 't werk moeten worden gesteld; recht om recht te laten gelden, om mij uit deze netelige, niet al te aangename positie te helpen, daar U in naam van mijne kameraden K.A.J. vrienden hebt geschreven dat U mij zoudt helpen en gelijk welke moeilijkheid, wil ik u beleefd verzoeken zoo het mogelijk zij, iets voor mij in het werk te stellen, ik vraag a beste vrienden alleen het mogelijke, al levert het ook in 't geheel niets op ik zal er a allen dankbaar voor zijn. 115


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Nu beste kameraden ik dacht dat ik iedere dag naar huis zou gekunnen hebben om u dan mijn toestand hier mondeling over te brengen, Ik vraag a uit die rede mij te verontschuldigen over het zoolang uitblijven van enig antwoord mijnentwege, op uw schrijven dat ik op tijd heb ontvangen. Ook dient nog vermeld te worden, dat ik al den tijd die voorbij is de gezonde lucht heb opgezocht, en alzo vele arbeidsfronten en arbeidsamten te vergeefs heb bezocht mijn komst werd iedere maal gemeld en gezegd dat ik niet ziek was; omdat ik het licht opzocht die ik zeer nodig had. Nu beste kameraden ik wensch a allen van harte een gelukkig Paaschfeest met de hoop dat ik hier ook mijne paaschplicht zal kunnen vervullen. Aanvaard Beste Kameraden een warmen handdruk van uwen vriend. -Een nota is gehecht aan de buitenzijde van bovenstaande brief: 17/?/43 Namiddag Beste W., Hier de inlichting betreffende Uw brief uit Duitschland. K.E. zegt dat deze jongen reeds thuis is. M. ------------------------------------------------------------------------------------------------Van: Aan:

J. Sch. Gasstr. Kapellen V.L. Berlin Kapellen, 20.4.43

Beste Kameraad, Hier is de K.A.J. van Kapellen terug. Beste Vriend is ons briefje niet tot U doorgekomen. Zoo ja, waarom hebt U ons eens niet wat van U laten hooren. Wij willen U zoo gaarne helpen daarom schrijf ons wat over U. Ditmaal nemen wij terug de pen op. Deze keer om eens een ernstig puntje aan te pakken. Beste Makker, Paschen nadert met rasse schreden. Paschen het feest van de verrijzenis en het leven. Kameraad wij ook moeten verrijzen en leven. Weder moet de zon tot ons doordringen, weder moeten we opstaan met Kristus, weder moeten onze harten met de klokken het alleluia zingen. Kameraad, gij die ginder ver dit jaar het paaschfeest, het vredefeest en het opstandingsfeest vieren moet denk niet dat wij U vergeten. Wij kajotters staan in dienst van onze arbeiders in den vreemden. Wij voelen met u mede. Kameraad wij willen de zon tot bij U brengen. Wij willen U verkwikken en helpen. Daarom vragen wij U "Kom met ons in de zon staan H.´´ Want dit is het slagwoord. Spijts alles schijnt de zon en geen bommen noch granaten kan haar doen verdwijnen. Zoo ook moet die zon in ons zijn. Kameraad, gaat het moeilijk, houdt vol. Lijdt ge ontbering en zielestrijd; de zon op het gelaat, de zon van ware paaschvrede en verrijzenis. Doch om die zon te doen schijnen dient de ziel gewasschen van alle smet. Zooals een moeder haar kindje wascht om te doen blinken en spiegelen met lachende oogjes, zoo ook moeten wij ons binnenste eens met water en bruine zeep of erzatszeep wasschen (geen erzats). U begrijpt, beste vriend, waar ik heen wil. Ja in Duitschland zijn ook priesters die biecht willen hooren, die wel is waar geen Vlaamsch verstaan, doch daar kunnen wij U in helpen. Hierbij gevoegd vindt U enkele biechtbriefjes in 't Vlaamsch en Duitsch en tracht U hiermede te behelpen. Zoo ge het niet kunt spreken, schrijf het Duitsch op een briefje en geef het door aan den Priester en eens dat gedaan zult gij gewaar worden dat er een ferm pak van Uw hart is weggevallen en zult ge al met een lach op het gelaat kunnen werken. Dan hebben we nog het brood onzer ziel en wel namelijk de H. Kommunie. Daar voor moet ge geen Duitsch kennen. Kameraad, gaat met Paschen ter heilige tafel en daar zult ge sterkte en troost vinden. Wij ook zullen voor U bidden.

116


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Zoo er geen priester zou zijn, Beste dat is heel erg, maar heb dan betrouwen in Gods goedheid die alles vergeten en ook dan zal het wel gaan. Houdt U dus taai, beste vriend, ga dus uw ziel reinigen en versterken en dan zal het een waar Paaschfeest worden met het goede voornemen en volharding dan weder vooruit. Aanvaard, Beste Vriend, onze wenschen voor Paschen. "Een Zalig Paaschfeest! En .... "Kom met ons in de zon staan! ..." De Kajotters van Kapellen. J.S. Kapellen N.v.d.R.: ingesloten in de omslag bevond zich een K.A.J. uitgave: Hoe moet ik biechten? Met de Duitse vertaling van een aantal trefwoorden (vb.: "eenmaal=einmal"; -"mijn laatste goede biecht is geleden = meine letzte gute Beicht war"... ) -------------------------------------

Foto en afbeeldingen bij dit relaas zijn van de familie Van Den Bogaert.

Wordt vervolgd. Jef HERMAN.

___________________________________________

117


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Verklaring bij de stamlijst Geelhand de Merxem. Antwerpen schijnt in de 16de eeuw wel een bijzonder aantrekkingspunt geweest te zijn voor allerlei kooplieden en voorname personages van verschillende nationaliteiten, een draaischijf voor de toen drukke internationale handel. Niet alleen uit de zuiderse landen maar ook uit het meer naburige Duitsland telde de Scheldestad tal van inwijkelingen. In 1725 vestigde zich te Antwerpen een lid uit een familie afkomstig uit Keulen van waaruit ze reeds vroeger in Holland gevestigd was. Van erfelijke familienamen was er volgens navorsers op dat gebied tot diep in de 15 de eeuw geen sprake in West Europa. De ontwikkeling schijnt zich van Oost naar West Europa bewogen te hebben en het laatst kwam de Noordzeekust aan de beurt. Iemand werd genoemd naar zi.jn beroep en velen naar de plaats van afkomst. De stamlijst van de familie Geelhand zou beginnen met een Gerrit die vermoedelijk een zoon was van Barend Cornelisse(n) van Ceulen, zo genoemd naar de plaats van afkomst. Gerrit vestigde zich in de 16de eeuw te Leiden en aldaar had een historische gebeurtenis een grote invloed op zijn naam. (zie bijlage 1- Stamtafel Geelhand de Merxem.) In 1573 werd de stad Leiden belegerd door de Spanjaarden. In het heetste van de strijd en in een vlaag van overmoed wilde Gerrit van Ceulen een Spaanse vaandrig diens vlag ontrukken, wat hem echter fataal werd toen een vijandelijke zwaardslag zijn linker hand afhakte. Als herinnering aan dit feit werd Gerrit "de geheele hand" genoemd wat in de dagelijkse uitspraak gemakkelijk Geelhand werd. Waar beter kon de herinnering levend gehouden worden dan in het familiewapen en het werd een hand van goud op een veld van azuur. Aanvankelijk voerde Gerrit een wapen van zilver met drie groene klavers. Het huidige wapen is gevierendeeld met als eerste kwartier de historische hand, het tweede is van zilver een zwarte beer rechtop staande tegen een groene boom op een grond van ' t zelfde, het derde kwartier zijn de oorspronkelijke groene klavers maar op een veld van goud in de plaats van zilver, het vierde deel op groen een valk van zilver met over de kop een rode kap. Als helmteken de hand uit het wapen. Wat of wie de kwartieren 2 en 4 moeten voorstellen is nog op te zoeken, evenals de reden waarom die in het wapen verschenen. De heer Gerard Geelhand de Merxem te Kapellen was in het bezit van een schilderij met portret dat men lange tijd aanzien heeft als een afbeelding van Gerrit, de held van Leiden. De afbeelding was voorzien van een wapen en de letters Ao 1591 Aet 37. De afgebeelde persoon zou dan in 1591 37 jaar oud geweest zijn. Het wapen was een gedeeld schild op 1 van azuur drie karpers van zilver en 2 van groen een berg van zilver. Alhoewel een tijdgenoot van Gerrit kan het toch niet diens portret geweest zijn. Hiervoor steunen wij niet alleen op het wapen maar ook op het feit dat de persoon nog zijn beide handen bezit. Wij denken veeleer dat het een lid van de familie Bot of van Bergen kan zijn, beiden aan de familie Geelhand verwant. Opzoekingen naar een familie Bot of Bott in het omvangrijke werk van J.B. Rietstap bleven vruchteloos. Een familie van Bergen met genoemde beschrijving is wel vermeld. In de heraldiek bestaat er ook een werk waar de naam van een bepaald wapenvoerder kan opgezocht worden op basis van de figuren en dit leverde wel een familie Bot met drie karpers van zilver op azuur. Hiermee mogen we aannemen dat misschien wel het wapen van de vroegste aanverwante familie gekend is. 118


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

We volgen de stamlijst en daar is vermeld een zoon van Gerrit Geelhand, alias van Ceulen, nl. Dierick. Deze huwde in 1606 te Amsterdam met Petronella Janskoenz, kennelijk ook nog geen erfelijke familienaam en ook niet vermeld in het hoger vernoemd armoriaal. Een zoon van Dierick was weer een Gerrit en deze huwde met Maria Verwers. Op de naam \/erwers geeft Rietstap slechts één familie met een wapen van zilver, twee rode schuinbalken in 't hoofd vergezeld van een rode roos. Van Nicolaas Geelhand die de afstamming voortzet is alleen de overlijdensdatum gekend, namelijk 21 mei 1688. Hij huwde driemaal. De eerste echtgenote, op 28 januari 1663 was Jacqueline Worst. Na deze huwde hij een Catharina van Wee. Een dochter uit de familie Pronck, Catharina, werd de derde echtgenote. Het was echter de eerste echtgenote die voor afstammelingen zorgde. De mogelijke wapens van de aangehuwde families zullen wij later bespreken. Uit het eerste huwelijk van Nicolaas was er een zoon Pierre die op 11 december 1664 zou geboren zijn. Hij overleed op 29 oktober 1727. Pierre werd te Amsterdam agent van de koning van Polen. Hij huwde met Aleyde Catharina Bott (dochter van Christiaan Bott en van Maria Pronck) Als kinderen van Pierre en Aleyde Bott zijn vernoemd Christiaan en Henri. Christiaan werd kanunnik in de O.L.V. kerk te Antwerpen. Henri, geboren te Amsterdam op 28 maart 1694, huwde op 29 juni 1717 met Isabella de Labistrate waarbij hij een dochter had. Zijn echtgenote stierf reeds op 7 maart 1721. In 1724 ging Henri een tweede huwelijk aan met Helena Catharina de Claessens, geboren op 24 november 1698 waarbij hij nog zes kinderen had. Na de geboorte van zijn eerste zoon Pierre-Frans in 1725, vestigde Henri zich te Antwerpen. Op 6 november 1728 werd hij samen met zijn broer Christiaan door keizer Karel VI in de adelstand verheven . Bij adel past een titel en het jaar daarop volgend bood zich een prachtige gelegenheid aan: de heerlijkheid Merxem-Dambrugge werd te koop gesteld voor de som van 48.000 gulden. Na het betalen van dit bedrag kon hij zich bij akte van 28 februari 1729 voor de schepen van Antwerpen bezitter en heer van deze heerlijkheid noemen. Als nieuwe heer verbleef hij veel in zijn pas verworven domein en kocht meermaals stukken land om dit te vergroten maar vergat niet met zijn rijkdom de parochie van dienst te zijn o.a. door het laten heropbouwen van de kerktoren die in 1737 door brand vernield was. Hij bezat verschillende goederen in de stad, o.a. het huis op de Meir waar de ouders van P.P Rubens gewoond hadden. Door zijn toedoen kon in Merxem de pastoor een speelhof kopen om het als pastorij in te richten. Op 12 april 1766 overleed de vrouwe van Merxem-Dambrugge. De heer zelf stierf op 2 december 1776. Beiden werden begraven in St.- Jacobskerk te Antwerpen. De heerlijke goederen gingen over aan hun oudste zoon Pierre-Frans die nog te Amsterdam geboren was. De tweede heer van Merxem-Dambrugge huwde in 1752 met Theresia van Colen de Broechem, geboren op 10 februari 1728 en overleden op 12 maart 1761. Aan de vooravond van de Brabantse revolutie vinden wij de heer van Merxem met het merendeel van de Antwerpse adel te paard aan het hoofd van een stoet die de afgevaardigden van de stad ging ontvangen na hun behouden terugkeer uit Wenen waar zij aan de keizer de grieven der Belgen hadden voorgelegd die bestonden tegen de onlangs ingevoerde hervorming van de instelling van het land. Pierre-Frans Geelhand, tweede heer van Merxem-Dambrugge stierf in 1790 na het domein overgemaakt te hebben aan zijn zoon Henri-Jozef, overeenkomstig een bedrag van 70.000 gulden in de successie.

119


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Terloops nog even gezegd dat Jan-Baptist Geelhand, de jongere broer van Pierre-Frans, huwde met Maria de Neuf waarbij hij dertien kinderen had. Henri-Jozef, derde heer van Merxem-Dambrugge, was geboren op 20 oktober 1760 en hij huwde in 1784 met Catharina Marie Peeters d'Aertselaar, geboren in 1761, dochter van Jan Egide Peeters, heer van Aertselaar en van Mathilde van de Cruyce. Uit hun huwelijk werden twee zonen en een dochter geboren, namelijk Jozef-PierreAugustin en Helena. Als laatste feodale heer zou Henri-Jozef beroerde dagen te verwerken hebben. In 1793 stierf zijn echtgenote. Het jaar daarop werd hij in de nacht van 17 op 18 augustus door de Fransen opgepakt en met nog meer voorname personen als gegijzelden naar Frankrijk gevoerd. Hij had niet zoals zovele anderen de weg van uitwijking gekozen maar was te Antwerpen gebleven. In december was hij terug in zijn woonst op de Meir. In de rollen van de belasting op de nobelen werd hij voor 44.000 pond aangeslagen. Nog vele andere beproevingen bleven hem niet gespaard. Ondank alles bleef hij weerstander, maar met zijn heerlijkheid Merxem-Dambrugge had hij zich niet meer bezig te houden. Het feodale regiem was door de Fransen afgeschaft. De tijd van de heerlijkheden was voorbij. Na de dood van zijn eerste vrouw was Henri-Jozef in 1797 een nieuw huwelijk aangegaan met Catharina Mols waarbij hij nog vier dochters had. Hij stierf in februari 1819 met als laatste wens in zijn gewezen heerlijkheid begraven te worden. Zijn graf vinden wij dan ook terug achter het koor van de Sint Bartholomeuskerk te Merksem. Terloops even gezegd dat Helena Geelhand, de zuster van Henri-Jozef huwde met de laatste markgraaf van Antwerpen, namelijk baron d'Eesbeke gezegd van der Haegen. Een van de vier dochters uit het huwelijk Geelhand-Mols, Angelica genaamd geboren te Merxem huwde met Antoon-Jozef Robert, geboortig van Utrecht en die in 1855 burgemeester van Kapellen werd. Beiden werden begraven te Kapellen. Achter het koor van de St.-Jacobuskerk aldaar bevindt zich nog hun grafsteen met boven het grafschrift het alliantiewapen Robert-Geelhand. We volgen de afstamming met Jozef-Pierre, zoon van Henri-Jozef, geboren op 24 oktober 1785. Als oudste zoon zou hij dienst moeten doen in het Franse leger, maar met zijn broer Augustin maakte hij een overeenkomst dat deze hem zou vervangen in ruil voor zijn deel in het hof van Merxem, niet meer de heerlijkheid maar het kasteel en aanhorigheden Augustin, in dienst van Napoleon, werd officier in het Franse leger. Als kapitein van een eskadron jagers te paard maakte hij de veldtocht tegen Rusland mee en werd vereerd met het Kruis van het Erelegioen, Onder de Hollandse regering was hij commandant van de burgerwacht van Antwerpen. In 1819 was hij gehuwd met Mathilde Moretus die echter stierf na een jaar huwelijk bij de geboorte van een dochter Florence. Jozef-Pierre die we moesten volgen, werd geboren op 24 oktober 1785. Hij huwde met Josepha Catharina de Labistrate, geboren op 6 april 1785. Uit dit huwelijk zijn o.a. drie zonen vernoemd, Emiel, Constant en Florent. Deze laatste huwde met Carolina Theresia della Faille de Leverghem. Constant ging huwelijk aan met Rosalie de Gilman de Zevenbergen. Emiel, geboren te Antwerpen op december 1812 huwde in 1836 te Wilrijk met Zoé Moretus, dochter van August Moretus en van Pauline della Faille, eigenaars van een kasteel te Kapellen dat toen gekend was als "Moretushof".

120


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Door haar ouders was Zoé Moretus in het bezit gekomen van dit domein. In 1872 liet het echtpaar op enige afstand van hun kasteel een nieuw te bouwen dat "Denneburg” genoemd werd. Emiel stierf te Kapellen op 2 mei 1886, zijn weduwe overleefde hem tot 1897. Zij lieten vijf kinderen na waarvan Raymond het hof bekwam. Deze was gehuwd met Emilia Meyers, Na haar dood hertrouwde hij met Françoise Meyers, mogelijk een zuster van vorige. Hun enige dochter, Martha Emilia erfde "Denneburg". Zij huwde met graaf van der Stegen de Schrieck. Een broer van Raymond, Eduard-Marie, geboren in 1853, huwde te Antwerpen op 7 april 1881 met Melanie-Marie de Meester In 1888 kochten zij het domein Boterberg te Kapellen dat toen 50,5 ha. groot was. In 1905 werd Eduard burgemeester van Kapellen. Hij was provincieraadslid en bovendien een zeer bekwaam kunstschilder. Eduard Geelhand stierf op 6 februari 1938. Zijn echtgenote was reeds in 1926 overleden. Van de drie dochters uit hun huwelijk stierven er twee als kind nog. Een zoon, Gerard zou het nakomelingschap voortzetten. Gerard M.J. werd geboren op 18 maart 1897. Hij huwde te Kapellen op 15 februari 1928 met Madeleine M.J. Holvoet, geboren te Gent op 19 oktober 1905. Na de dood van zijn vader erfde Gerard het domein Boterberg. Op 18 oktober 1951 verkreeg de familie Geelhand de toelating om achter hun naam Geelhand "de Merxem" te voegen voor hen en hun nakomelingen als herinnering aan drie generaties en laatste feodale heren van Merksem. Na de dood van Gerard in 1966 kwamen zijn erfgenamen in bezit van het goed te Kapellen dat zij in onverdeeldheid behielden. In 2001 was de douairiere Geelhand de Merxem-Holvoet nog vermeld als wonende te Kapellen op de Boterberg. Uit het huwelijk Geelhand de Merxem-Holvoet waren vier kinderen geboren: Marie-Noél, Christiaan, Roland en Francis-Xavier. Met dezen eindigt deze stamlijst maar niet de afstamming. Marie-Noél, geboren te Antwerpen op 29 december 1928 huwde met Joél Desclée de Maredsous, geboren te Doornik. Het echtpaar vestigde zich te Sart-Bernard, enkele kilometer ten zuiden van Namen. 2 zonen echter bleven te Kapellen. Christiaan geboren op 11 februari 1930, huwde met Gudule Emmanuelle Kervyn de Marcke ten Driessche en Roland, geboren op 13 april 1931, huwde met Christiana LalIemand. Francis Xavier tenslotte, geboren op verhuisde naar de Ardennen.

5 maart 1933 huwde met

Monique Terlinden en

Blijft nog de heraldiek van de stamlijst, t.t.z. de beschrijving van de wapens van de aangehuwde families. Bij een wapen hoort een beschrijving want een afbeelding kan naar gelang van wat en hoe dikwijls al genoteerd, niet altijd de juiste figuur vertonen. Zelfs in de gekende naslagwerken zijn er gevallen genoteerd waar de afbeelding niet geheel strookte met de beschrijving. Indien beschikbaar kan altijd best de beschrijving van het adel-diploma gevolgd worden. De volgende beschrijvingen hebben alleen betrekking op het schild. Deze van de bijversiering zoals helmteken, gebeurlijke schildhouders e.a. zou te ver uitwijden. 121




’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Het wapen van Cerrit van Geulen en van Verwers kwamen reeds ter sprake. Van het wapen Pronck voor de derde vrouw van Nicolaas Geelhand zijn in het armoriaal van J.B. Rietstap twee afbeeldingen vermeld. Het eerste op azuur een hart van goud vergezeld in 't hoofd van drie zespuntsterren van 't zelfde, geplaatst 1-2 en in de voet een Paaslam van zilver, dragende over de schouder een wimpel van zilver met rood kruis. De stand 1-2 van de drie sterren is in de heraldiek "slecht geschikt" genoemd omdat drie dezelfde figuren in een schild normaal 2-1 geplaatst zijn. Het andere wapen Pronck is gevierendeeld :1 én 4 van azuur een griffoen van zilver, houdende tussen de twee klauwen een rode wassenaar of sikkelmaan met aangezicht. Het 2de en 3de kwartier de figuren zoals het eerste wapen Pronck maar het veld is van zilver en het hart rood in plaats van goud, de drie sterren zwart maar geledigd van 't veld zodat er alleen een dikke omlijsting van de ster overblijft. Het lam in de voet is een gewoon gaande lam in natuurkleur. Het betreft hier duidelijk twee leden uit een zelfde familie maar met een variante als onderscheiding van een andere tak en wellicht met opname van het wapen van een aangehuwde familie. Waren deze eerste wapens te vermelden met misschien enig voorbehoud bij gebrek aan de nodige genealogie dan is dit voor de volgende niet meer het geval, Het zijn meestal in het Antwerpse goed gekende families, vermeld in de wapenboeken van de Belgische adel. De familie de Labistrate voerde op sinopel (=groen) een burchttoren met in de kantelen nog drie kleine torentjes van zilver, de familie Claessens op goud een ankerkruis sabel (zwart). (Het ankerkruis is één van de 800 verschillende kruisen die in de heraldiek gekend zijn.) Voor de familie van Colen is het schild doorsneden(=horizontaal in twee) van keel en azuur (rood en blauw) op rood twee pelgrimstaven van goud, schuinkruisgewijs geplaatst, op azuur twee ronde belletjes goud. De familie de Neuf voert op goud drie afgerukte everzwijnkoppen zwart de slagtand zilver. Peeters d'Aertselaar op zilver drie rode balken, een schildhoofd van azuur beladen met drie eekhoorntjes van goud naast elkaar geschikt. Een eekhoorn in de heraldiek is bijna altijd knabbelend aan een noot. De familie Mols op goud drie zwarte merletten (slechts twee zichtbaar) een kanton van azuur beladen met een groene boom op een grond van 't zelfde. De familie Moretus op goud een zwarte adelaar met op de borst een klein schildje rood beladen met een stralende ster van goud (=een achtpuntster met tussen de punten evenveel stralen), een schildvoet geschaakt van zilver en azuur van drie rijen. Van de adelaar kan ook gezegd worden "staande op een terras geschaakt van drie rijen”. Het wapen van de eveneens goud gekende familie della Faille is op zwart een keper van goud beladen met drie blauwe lelies en vergezeld in 't hoofd van twee naar elkaar gewende leeuwenkoppen en in de voet een aanziende ook van goud. Het wapen Robert voor de uit Holland afkomstige echtgenoot van Angelica Geelhand is van azuur drie sporen van zilver de radertjes naar beneden gericht. Het in acht spieen verdeeld schild van de familie d'Eesbeke heeft in de heraldiek de benaming "gegeerd" van acht stuks en in dit geval beurtelings van zilver en zwart, op ieder zwart drie hermelijn staartjes van zilver. De figuur in het wapen van de familie de Meester is gemakkelijk voor verkeerde weergave vatbaar. Op zwart een paternosterkruis van goud, nog een ander voorbeeld van de vele soorten kruisen. Het is samengesteld uit negen aangesloten, laat ons zeggen bollen (voor de leek). Afzonderlijk is zulke bol in goud een "bessant" of "penning "genoemd. Is deze figuur in een van de heraldische kleuren dan is het een "koek". Een kruis van niet aansluitende bollen is dan een gewoon kruis van negen penningen of koeken naargelang. Het wapen Meyers op zilver een rode keper vergezeld van drie groene takjes met bladjes. Soms is zelfs het aantal bladjes vermeld. 122


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Voor van der Stegen de Schrieck een wapen zo eenvoudig als maar kan n.l. op goud een zwarte leeuw met rode tong en nagels, de staart gespleten en schuin gekruist. Voor de echtgenote van Gerard Geelhand de Merxem, Madeleine Holvoet was het wapen minder eenvoudig. Deze familie voerde op azuur een zwarte keper beladen met vijf gouden vijfpuntsterren, vergezeld in 't hoofd ter dexterzijde van een zuil van zilver, ter senesterzijde van een degen van zilver met greep van goud de punt omhoog waaraan een weegschaal van goud. Het wapen Desclée de Maredsous voor de echtgenoot van Marie Noél Geelhand de Merxem op goud twee zwarte schuinbalken de eerste beladen met een breedarmig kruisje van goud en de tweede met een gouden zespuntige ster. Kervyn de Marcke ten Driessche familie waaruit de echtgenote van Christiaan Geelhand de Merxem, op sabel (zwart) een keper van goud vergezeld in 't hoofd rechterhoek (=links voor de aanschouwer) een eikeltak met bladjes van goud. In de andere bovenhoek een zespuntster van ' t zelfde, in de voet een arendspoot van zilver. Blijven nog de familie LalIemand en Terlinden. De eerste op sinopel of groen twee smalle schuinbalken van goud, daaroverheen een degen van zilver de punt omhoog, een schildhoofd goud met uitkomende leeuw van groen. Voor Terlinden is het een gevierendeeld schild, 1 en 4 op goud een groene boom met drievoudige kruin op grond van 't zelfde, 2 en 3 op zwart een keper van zilver vergezeld van drie wassenaars van ' t zelfde, een geschulpte boord rood. Tekst en tekening van Jos Goolenaerts. Bibliografie. Kwartierstatenboek Geelhand van 32 kwartieren met de 32 kwartieren van al de families, in handschrift van onbekende auteur in eigen archief. R.Moretus Plantin de Bouchout: "Demeures familiales" uitgave "De Sikkel" Antwerpen 1950. J.B.Rietstap: "Armorial Général". Eerste uitgave in 1861, daarna verschillende heruitgaven, met ruim 120.000 afbeeldingen en beschrijvingen. J. van Helmont: "Dictionnaire de Renesse" uitgave 1992, een familie zoeken uitgaande van het wapen, ruim 100.000 wapens. Kan. Fl. Prims: "Geschiedenis van Merksem". Uitgave Gemeentebestuur 1951. Br. de Rvckman de Betz: "Armorial Général de la Noblesse BeIge", 1941. Paul .Arren: "Kastelen in Kapellen", uitgave ter gelegenheid van de open Monumentendag 13 september 1992. Carnet Mondain, 1983. R.Balbaert : "De strijd om het gemeentehuis", uitgave Hoghescote april 2000. A.W. Kits Nieuwenkamp: "Encyclopedie van de Heraldiek". Elseviers Pocket 1961. Rubriek Nederlandse geslachtsnamen. C. Pama: "Heraldiek en genealogie". Prisma Pocket nummer 1390. Bn. de Ryckman de Betz en Vicomte de Jonghe d'Ardoye: "Recueil de Tableaux de quartiers de noblesse des familIes Belges". 1914-1948 Uitgave Dessain Luik. Met dank aan de heer Christiaan Geelhand voor het nalezen en aanvullen van voornoemde teksten.

_________________________________________________ 123


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Messagerie van Gend en Loos. In de transportbranche, die einde 18e begin 19e eeuw plots in een stroomversnelling terechtkwam, treden twee Antwerpse families op de voorgrond, met name van Gend en Loos. Een eerste melding van een koerierdienst wordt gemaakt in 1783 in de Antwerpse Almanak, onder volgende bewoordingen: "Logementen der voerlieden en bodens....Nevens den Spiegel in de Kammenstraat by sr. Loos. Den boden op Loven bestelt ook packen en brieven op Luyck." Jean-Baptiste Loos, geboren te Hoegaerden op 31 oktober 1734, die als eerste het initiatief nam, nam zijn 17-jarige neef in dienst. Dit betrof Pierre-Joseph Loos, eveneens te Hoegaerden geboren op 29 september 1755. Deze laatste huwde op 28 december 1794 Cécile Hambrouck, geboren te Leuven op 29 maart 1763. De diensten van Jean-Baptiste leken erg winstgevend te zijn want een annonce in de Almanak van 1797 leert ons dat genoemde neef Pierre-Joseph, eenmaal getrouwd, uitbater werd van l'hôtel d'Angleterre, in de nummers 60 en 62 van de Keizerstraat. Bovendien had Pierre-Joseph ook al zijn eigen broer ingeschakeld, andermaal een Jean-Baptiste.

Een diligence ook postkoets genoemd.

Aldus stond te lezen: "Alle Dynsdagen, Donderdagen en Zaterdagen een diligentie op Loven en alle Maendagen, Woensdagen en Vrydagen van Loven op Antwerpen à 44 stuyvers. Bestelt ook onder guarant alle packagie, geld en brieven, zoo op Loven, Diest, Thienen, Naemen en geheel Holland. 't Antwerpen in het Hotel van Engeland, in de Kyzerstraat, en te Loven in de Gulde Hand op de Vischmarkt." Zijn zuster, Marie-Françoise Loos, leidde een bijhuis in Hôtel De Kroon, Israëlietenstraat. Zij huwde op 18 oktober 1796 de Antwerpenaar Jean-Baptiste van Gend, die reeds het daaropvolgende jaar een lijn creëerde tussen Antwerpen en Brussel. Pierre-Joseph Loos overleed op 8 juli 1809 en liet twee zonen en drie dochters na. Zijn weduwe bleek zelf een zeer verdienstelijke vrouw te zijn die alom het grootste respekt had afgedwongen. Zij bleef zonder verpinken het hotel en de lijndiensten verzorgen en 124


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

associeerde zich met haar schoonbroer Jean-Baptiste van Gend. Het hotel stond bekend onder de benaming "bij weduwe Loos". Aldus ontstond de firma van Gend en Loos die het monopolie bezat van de diligences en die weldra een spectaculaire en nog grotere expansie nam. Inderdaad zagen ze zich dra genoodzaakt om uitgestrekte terreinen en belangrijke gebouwen te huren van het oude klooster van de Beggaarden op de Eiermakt, straat die vroeger Corte Meere heette. Het is daar dat de firma gevestigd bleef tot juli 1889. Na die datum werden de burelen overgebracht naar de Leopoldstraat. De zaak bleef zich trouwens maar uitbreiden. In 1820 reeds had men een rechtstreekse verbinding met Breda, Dordrecht, Rotterdam, Den Haag en Amsterdam, een andere op Brussel en Frankrijk en een derde op Leuven, Luik, Maastricht en Namen. Een tocht naar Brussel duurde vier tot vijf uur, naar Parijs twee nachten en één dag. Alle verkeer richting Nederland passeerde langs Kapellen en Brasschaat. Op regelmatige afstanden werden de paarden afgespannen in een afspanning, en werd er rust genomen, tijdelijk, of ook overnacht. Wij lezen in de Antwerpse Almanak van 1828: "Uyt de Messagerie van Mr. van Gend, op de Eiermarkt, alle dagen ten 7 uren 's morgens, ten 3 en ten 5 uren na den noen, ten 10 uren 's avonds een diligencie op Brussel, Kortrijk in correspondentie direct met die van Bergen-Henegouwen, Valencyn, Parys, Namur, Luxembourg, Luyck, Aken, Gent, Brugge, Ostende, geheel Vrankryk en Duitschland. Al deze voitueren zijn verenigd in een hetzelve Etablissement te Brussel by de Kaesemerkt en komen weder te Antwerpen ten 7 en 8-1/2 ueren 's morgens, ten 3 ueren naermiddag, en te 10 ueren 's avonds. Alle dagen ten 8-1/2 ueren 's avonds eene diligencie op Amsterdam langs Breda, Dort, Rotterdam, Delft, Den Haag en Haarlem in 't handel met geheel Holland en Hambourg; ten 3 ueren namiddag op Amsterdam langs Gorcum en Uytrecht. Daar is ook het comptoir voor de diligenties naar Gent, Kortryk, Meenen, Ryssel en heel Vrankryk." Het succes van deze onderneming deed anderen besluiten om een poging te wagen in dezelfde richting, meer bepaald Spaenhoven in het hotel Saint Antoine en Koelman en Lauwers die zich gingen specialiseren in een dienst op Brussel. De eerste zette vier paarden per span in en wou het traject laten lopen in 3 uur, bovendien de tarieven drastisch verlagend. Menig paard schoot er het leven bij in, met als gevolg dat hij reeds na een jaar zijn bedrijvigheid moest stopzetten. De overige concurrenten beperkten zich steeds tot kleinere trajecten en de beschikbare voituren waren in zulkdanige erbarmelijke staat dat de reizigers als ware martelaars werden omschreven. Van Gend en Loos daarentegen hebben er steeds een punt van gemaakt om te rijden met goede rijtuigen en om het materiaal steeds te verbeteren, iets waarin ze ten allen tijde zijn geslaagd. Zwartste bladzijde uit de geschiedenis der firma dateert nochtans uit 1829. Op 25 april om 20u30 vertrok een koets, getrokken door drie paarden, gemend door twee koetsiers en geladen met zeven volwassenen en twee kinderen, bovendien nog eens zes personen bovenop de goedkopere "imperiale". In de duisternis sukkelde het gespan op de kronkelwegen aan de Rode Poort (Paardenmarkt) in het vestingwater. Enkel de passagiers van de goedkope plaatsen en één andere werden gered. Moraal van dit verhaal..... Hier volgt een citaat van Hildebrand aan het einde van een humorvolle beschrijving van een kleine reis per diligence en na zich te hebben geërgerd in lamentabele woorden over de miserabele staat van de rijtuigen in het algemeen. "maar hier wil ik U de eer brengen die U toekomt, nobele heren van Gend en Loos, achtbare hooggewaardeerde vrienden. In uw rijtuigen is men gezeten op brede banken, de plaatsen zijn ruim, de kussens en steunen zijn goed gevuld, de bakken diep, de veringen soepel, de 125


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

wielen breed, de deuren laten geen tocht door, de ramen discreet en geruisloos, uw vier paarden altijd met een regelmatige vaart. Maar vele van uw collega's plaatsen ons in een schokkende, nauwe, bekrompen, vuile en harde doos net als een marteltuig, vol met tochtgaten, kortom het soort dat volstaat om regelmatig kwetsuren op te lopen. In een dezer kisten wisten we waarlijk niet waar met onze benen te blijven, in een andere was geen plaats voor onze knieën. Uit het eerste stapten we met bevrozen benen, uit een ander met een stijve nek. Men rijdt er zolang, tot men ziek is, tot men niet meer kan van de hoofdpijn, tot men letterlijk geradbraakt is. Soms menen we gek te worden van het oorverdovend geraas rond onze oren en van het lawaai onder onze voeten en vragen wij ons vaak af met grote angst bij het omdraaien van onze ingewanden, of wij er dood of levend zullen uitkomen..." Jean-Baptiste van Gend was werkelijk de ziel van de onderneming, iets wat hij volhield tot in 1831. Zijn zoon volgde hem op, vooral voor de binnenlandse verbindingen, en wel tot in 1881. De burelen in Antwerpen werden geleid door een zoon van Pierre-Joseph Loos, namelijk Jean-François, geboren te Antwerpen in 1799. Deze laatste werd burgemeester van Antwerpen van 1848 tot december 1862. Hij overleed op 2.2.1871. Dat onder zijn ambtsperiode belangrijke zaken werden verwezenlijkt moge blijken uit het volgende: - In 1854 werd voor het eerst gezocht naar het graf van Rubens (St. Jacobuskerk) - In 1856 werd een standbeeld van Antoon Van Dyck ingehuldigd door de koning - In 1860 werden de tolrechten aan de stadspoorten afgeschaft - In 1860 werd de "schuif" afgeschaft (St. Rochusstraat) - In 1860 werd begonnen met de "ontbloting" van de kathedraal, het weghalen van huizen die tegen de kerk plakten - In 1861 kreeg Henri Leys opdracht in het stadhuis historische fresco's te schilderen Burgemeester Loos.

Een van zijn merkwaardigste verwezenlijkingen betrof de invoering van de huisnummers. De Fransen hadden in 1796 de huizen een volgnummer gegeven per wijk (section). Deze verplichte nummering vergemakkelijke de bezetter het ronselen van "kanonnenvlees". Luid protest van onze bevolking luidde als volgt: "Vele waren zelfs zeer bedugt af het nummeren der huysen namentlijk in de gemeyn quartieren der stad. Zy hadden zich daertegen gesteld en de commissarissen met scheldwoorden weggejaegd." Dat er zich hilarische toestanden voordeden, mag blijken uit het volgende: Een visverkoper uit de verdwenen Visberg kreeg het nummer Sectie 1 nr. 1, terwijl het stadhuis het moest stellen met nummer sectie 1 nr. 618! In 1853 werden brievenbussen aan alle huizen verplicht, en drie jaar later werden de huizen per straat genummerd met een pare en een onpare kant. 126


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Burgemeester Loos kreeg echter in zijn ambt de wind van voren. Door toedoen van de Meetingpartij, die niet zo opgezet was met de militaire infrastructuur, waar Loos achter stond, diende hij na 14 jaar burgemeesterschap ontslag te nemen. De "loze Frans" zoals hij in de volksmond werd genoemd, liet onder andere de Spaanse vestingen slopen, zodat de stad waardevolle groeikansen kreeg. Hij stichtte tevens de "Cercle Artistique" en de "Société Royale de Zoologie d'Anvers." Later werd hij in ere hersteld en kreeg een monument dat op 27.8.1876 werd ingewijd op de Loosplaats, die voorheen St. Jozefsplein heette. Dit monument was een werk van Jules Pécher, (zie afbeelding hiernaast) die ook het beeld van Jordaens had vervaardigd.

De beroemde Franse beeldhouwer Auguste Rodin werkte echter ook mee. Hij beitelde de vier robuuste zittende figuren die nijverheid, koophandel, scheepvaart en kunst voorstelden. Het monument werd bekroond door mevrouw Antverpia, de fakkel van de wetenschap in de hand, terwijl lager het marmeren borstbeeld van burgemeester Loos prijkte. Iedere winter ging "Loos in zijn doos." Het beeld was immers in witsteen met uitzondering van de buste van de burgemeester. Het werd dan ook ingepakt om vorstschade te voorkomen. Later smeerde men er jaarlijks een laag verf over zodat de verpakking niet meer hoefde. Om verkeerstechnische redenen werd het monument in 1960 afgebroken. De stukken verdwenen in het stadsmagazijn aan de Desguinlei en later verdwenen de waardevolle Rodin-elementen "ergens" in een of andere privé tuin... Zijn oudste broer, Joseph-François Loos, leidde het bureau van van Gend en Loos te Amsterdam. De Antwerpse messagerie vestigde zich in Holland en vormde het monopolie voor de Nederlandse Spoorwegen. Deze maatschappij onder de naam "N.V. A.T.O. van Gend en Loos Holland" behield lang zijn zetel te Antwerpen met bijhuis te Amsterdam. De zaken in België liepen verder onder vorm van een "Société en nom collectif van Gend en co", later als "messageries van Gend en co S.A." tot in 1924. Deze laatste firma fusioneerde met de Compagnie Ardennaise de Transports J. Lambert te Brussel, gesticht op 25.1.1922 en die later de naam "Compagnie Ardennaise de Transports et Messageries van Gend S.A." kreeg. Buiten drie vestigingen te Brussel, inbegrepen stallen, koetshuizen en herstellingswerkplaatsen, bracht van Gend nog bij aan de fusie: 109 paarden, 29 muilezels, met alle bijhorende alaam, alle rijdend materieel, waaronder 88 vrachtwagens, 4 verhuiswagens, 15 andere automobielen, 11 traktoren en 12 aanhangwagens. Snelle voertuigen hebben de plaats ingenomen van de koetsen van destijds, maar kleur en uitzicht herinneren steeds aan de glorietijd van weleer van wat eens een welvarend Antwerps bedrijf was. Bron: De Schakel jg 1948 J. Vanummissen.

________________________________________________ 127


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Vondelingen te Kapellen?

(Deel 2)

Jan Vanderhaeghe 5.Het knechtjes- of jongenshuis Het knechtjeshuis, gelegen aan de Paardenmarkt te Antwerpen, werd in 1558 gesticht door Johanna van Schoonbeke, zus van de gekende ingenieur Gilbert van Schoonbeke en weduwe van Hugo Moreau, foerier van Keizer Karel. Haar vader Gilbert de Beaurieu, was van Franse origine, maar vestigde zich, ca. 1507, in Antwerpen als koopman. Poorter van Antwerpen geworden veranderde hij zijn naam in van Schoonbeke. Johanna woonde met haar echtgenoot Hugo Moreau op het kasteel Ieperman, vlakbij de Bist te Wilrijk. Hugo Moreau overleed in 1554, zijn echtgenote volgde hem in 1563 in het graf. Het gebouw is nu nog in gebruik als technische hogeschool.

Binnenplaats van het Knechtjeshuis.

Het kon een honderdtal weesjongens een toevluchtsoord verschaffen. In dit weeshuis werden verschillende beroepen zoals kousenmakers, riemslagers, naaldenmakers, wevers, bakkers aangeleerd aan kinderen tussen 13 en 20 jaar oud. Een aantal van de jongens werd gebruikt als lijkdragers in de stad. Het was een combinatie van een werkschool en een kostschool. Het leven was er monotoon, streng, en de opvoeding gebeurde in een strenge religieuze sfeer, zoals blijkt uit onderhavig reglement van 1801.

128


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

“De jongens dienden op te staan om 5.00 uur van Pasen tot Baafmis en om 6.00 uur van Baafmis tot Pasen. Na de wekken, dat met een ratel gebeurde, hadden de jongens één kwartier de tijd om op te staan, zich te kleden, wassen en hun bed op te maken. Na dit kwartier werden door “knechten” (hier bedoeld als helpers verbonden aan het huis), de slaapkamers ontsloten, wat inhoudt dat de jongens tijdens de nacht opgesloten zaten, en begaf men zich naar de kapel. (Was men na dit kwartier niet gereed, werd men terug opgesloten totdat het gebed, de mis en het ontbijt afgelopen waren. Zonder ontbijt en met een boete van 2 oorden kon men zich dan naar het werk begeven).

129


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Bij het verlaten van de kapel, volgde de naamafroeping, waarna men zijn ontbijt bekwam. Na het ontbijt bekwam men een pot met kolen en begaf men zich naar zijn werkterrein. Een aantal werkte in het knechtjeshuis zelf in de bakkerij of als schoenmaker of kleermaker, zowel voor de eigen behoeften van het huis als voor andere huizen, bv. Het maagdenhuis. Velen waren werkzaam in winkels. Op “fatsen” of meer dan één uur te laat aankomen op zijn werk riskeerde men tenminste 3 zondagen in het kot op water en brood.

De voorgevel van het knechtjeshuis (19 e eeuw).

Ten laatste om 12.15 diende men terug te zijn in het knechtjeshuis. Van 12.00 tot 12.45 werd les gegeven in het spellen, lezen en schrijven, les waarop alle jongens dienden aanwezig te zijn. (Er is hier wel enige tegenspraak met de voorgaande melding dat de jongens uiterlijk om 12.15 uur dienden terug te zijn van de werkplaats. -Red.) Tijdens het middagmaal om 13.00 uur werd door één van de jongens voorgelezen uit het leven van een heilige of uit een ander geestelijk boek. Uiteraard heerste er zwijgplicht aan tafel. Buiten de refter mag niet gegeten worden. Om de paar weken waren andere jongens van dienst om op te dienen. Zij dienden er voor te zorgen dat zij zelf tijdens deze werkzaamheid hun eigen eten opaten, extra tijd werd hun niet gegund. Na het middagmaal begaf men zich terug naar zijn werk en diende daar aan te komen om 13.30 uur. Hij bleef daar werken tot 20.00 uur en diende om 20.15 uur terug in het huis te zijn. Om 20.30 uur begaf men zich andermaal naar de kapel, voor het gebed en daarna naar de refter, alwaar 15 minuten werden uitgetrokken voor het avondmaal. Na het avondmaal en naargelang het seizoen bleef nog wat tijd om te spelen of om zich op te warmen. Om 21.00 uur werd aan de bel getrokken en werden de jongens in hun slaapkamer opgesloten. In de slaapkamers mocht geen vuur of licht meegenomen worden , en er mocht ook geen "instrument" aanwezig zijn waarmede men vuur of licht kon maken. In de slaapkamers diende absolute stilte te heersen. Hoorde men toch geroep, gefluit, gezang of geschreeuw, zal onderzocht worden wie de dader is, blijft hij onbekend, dan zal de ganse rij slaapkamers gestraft worden, tot de dader zichzelf of door anderen bekend wordt. Elke twee maanden werden de slaapkamers geschuurd. Elke zaterdag ontvingen de jongens een proper hemd in ruil voor een vuil. Als een jongen zich liet opsluiten in het kamerken van een ander, werden zij beiden zonder verder commentaar uit het huis gejaagd. Roken is verboden. Strenge straffen stonden op vloeken, ijdel gebruik van de heilige namen, vechten of iemand anders kwaad doen. Er was nog veel meer verboden: men mocht niet buiten de stadspoorten, niet op de vesten of op het kasteel, zwemmen in de zomer mocht niet evenmin zich op het ijs begeven in de winter. 130


O

’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Het was ook verboden andere klederen te dragen dan deze door het huis verstrekt. Om de 14 dagen werd door de ziekmeester het hoofd nagezien (opsporen van luizen?- Red.) Rond beloken Pasen, als ze hun ouderdom bereikt hadden, en in staat waren zelf in hun levensonderhoud te voorzien, konden de jongens het knechtjeshuis verlaten, met een uitzet. De grootte van deze uitzet hing af van het al dan niet goed gedrag. Op zon- en feestdagen was het regime iets soepeler. Opstaan om 6.00 uur en de slaapkamers werden ontsloten om 6.30 uur. Om 7.00 uur werd de aanwezigheidslijst afgeroepen en het morgengebed voorgelezen, waarna de jongens zich 2 per 2 naar de St. Jacobskerk begaven om twee missen bij te wonen. Terug thuis gekomen, terug een naam-afroeping en vervolgens naar de refter voor het ontbijt. daar werd dan ook het geld dat zij de algelopen week verdiend hadden afgerekend. Een van de wooncellen in het knechtjeshuis >

Om 10.30 uur werd er onderwijs gegeven in het lezen, schrijven en cijferen en de catechis mus, dit tot 12.00 uur. Van 12 tot 12.30 uur hadden de jongens vrij. Om 12.30 uur ging men naar de refter voor het middagmaal, dat verliep zoals op de andere dagen. Na het middagmaal mochten de jongens vrienden en/of familie bezoeken in de stad, men diende wel om 16.00 uur terug te zijn. Om 16.15 begaf men zich, zoals 's morgens, naar de St. Jacobskerk om het lof bij te wonen. Na terugkomst mocht men zich vermaken tot 19.00 uur, waarna men zich naar de kapel begaf voor het avondgebed en vervolgens naar de refter voor het avondmaal. Om 20.00 uur begaven de jongens zich terug naar de slaapkamers”. Op te merken valt dat het mogelijk was dat in het knechtjeshuis jongens verbleven waarvan de beide ouders nog in leven waren en ook niet arm waren. Er zijn sporen weer te vinden waaruit blijkt dat personen betalen om bijvoorbeeld hun kind, broer of zelfs personeel ten teken van kastijding enige tijd in het huis te laten vertoeven.

6. Het maagdenhuis Het maagdenhuis, gelegen in de Lange Gasthuisstraat, werd gesticht in 1552, dank zij de financiële steun van Jan Van der Meeren (koopman te Antwerpen, overleden op 19 november 1562, 73 jaar oud) Het doel was aan de weesmeisjes een gelijkaardige opvoeding te kunnen bieden als aan de jongens. Ook zij kregen een beroepsopleiding. Naaien, breien, spinnen en ander handwerk stond op één lijn met lezen, schrijven en rekenen qua belangrijkheid. De sfeer was er even streng en religieus als in het jongenshuis. Het lot van deze meisjes was zeer bedroevend. Ze werden per opbod publiekelijk uitbesteed en werden vaak onmenselijk behandeld. Van der Meeren richtte een school op waar hun een woonst en onderricht werd aangeboden. 131


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Voorgevel voor het Maagdenhuis Lange Gasthuisstraat - thans OCMW archief.

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werden in het maagdenhuis alleen die meisjes opgenomen welke tijdens hun verblijf in het vondelingenhuis blijk gaven van een goed gedrag en een onberispelijke levenswandel. In het vondelingenhuis verbleven ze tot hun 12de jaar. Hun overplaatsing naar het maagdenhuis hield tenslotte in dat zij voorbestemd waren om bij de rijke burgerij te gaan dienen, in plaats van ergens op het platteland te gaan werken. Zij moesten dus niet alleen gezond zijn maar er ook goed uitzien. Er zijn voldoende sporen te vinden dat er wel degelijk op dat laatste criterium werd geselecteerd. Het maagdenhuis bood plaats aan 100 kinderen, het eten was vergelijkbaar met dit van het vondelingenhuis. De dag brachten zij door in de werkschool waar zij de reeds hogervernoemde beroepen aanleerden. Praten tijdens hun werkzaamheden op school was verboden. De opbrengsten van de door hen gemaakte producten kwamen ten goede aan de instelling. De enige dag van de week dat de meisjes de school verlieten was op zondag, om naar de kerk te gaan. De kerkgang verliep zoals bij de jongens, twee aan twee, telling voor en na. Rond hun twintigste verlieten de meisjes het maagdenhuis om te gaan dienen of om zelfstandig te gaan leven. Zij kregen dan ook een uitzet mede. Vanaf 1750 bijvoorbeeld zag die uitzet er uit als volgt: 10 schellingen in geld voor een stuck lijf, ten waer zij een stuck lijf datzelfde jaar hadde gekregen. 9 1/2 ellen sargie voor jack en rock. 5 1/2 ellen Termondsche katoen. 2 ellen blauw voor voorschoyte. 1 paer kousen 1 paer schoenen 6 hemden Een half jaar later en samen met een goed attest van de werkgever of haar meester krijgen ze nog het volgende: 2 nieuwe hemden 9 1/2 ellen sargie voor jack en rock 5 ellen Termondsche katoen 132


w

’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

1 1/2 ellen grauw lijnwaed kloosterdoek voor twee trekmutsen 1 paer kousen 1 paer schoenen

7. De uitbesteding Ten gevolge van het Keizerlijk decreet van 19 januari 1811 moesten de kinderen vanaf hun zes jaar in een landbouwgezin of bij ambachtslieden worden uitbesteed. De pleeggezinnen moesten de kinderen naar school zenden en op een behoorlijke manier opvoeden en onderhouden. Vaak waren de voedsters of pleegouders arme, soms zelf behoeftige mensen die de opname van een pleegkind als een bijkomende bron van inkomsten zagen. Pedagogisch gezien waren deze mensen meestal totaal onbekwaam voor deze opvoedingstaak. Het onderhoudsgeld dat de voedsters uitbetaald kregen lag aan de lage kant, wat de uitbuiting van de weeskinderen in de hand werkte. Bovendien stelden zij de weeskinderen als goedkope arbeidskracht te werk. Van enige vorm van liefdadigheid of echte bekommernis voor het ouderloze of vondeling kind was dus, in de meeste gevallen, geen sprake. Het onderhoudsgeld dat de pleegouders of voedsters voor hun pleegkind kregen, verminderde elk jaar. Dit was het gevolg van de vaststelling dat kinderen die op het platteland werden opgevoed, zich op zeer jonge leeftijd reeds verdienstelijk maakten. Op vijfjarige leeftijd werd geacht wol en katoen te kunnen spinnen en te kunnen breien. Op achtjarige leeftijd moest men de koeien hoeden. De kinderarbeid werd gezien als compensatie voor de onkosten van de pleegouders. Voor die wezen die niet in staat waren te werken, omdat ze een handicap hadden, werd een hoger bedrag uitbetaald aan de voedsters. Vanaf hun 12de jaar gingen de weeskinderen of vondelingen dan in onbezoldigde leer. De jongens bij de boeren en de ambachtslieden, de meisjes als huishoudster of naaister. Enkel een vergoeding voor de noodzakelijke kledij werd nog betaald. De 12- jarige werd geacht in staat te zijn om zelf zijn brood te verdienen. De leermeester of pleegouders genoten van de kosteloze arbeid van het kind tot de leeftijd die de 25 jaar niet mocht overschrijden. De weeskinderen werden door opzichters of toezichters bij de pleeggezinnen gebracht. Deze toezichters hadden vooreerst uitvoerig inlichtingen ingewonnen over het toekomstige pleeggezin. De kandidaat-pleegouders moesten bij de burgemeester of de politie een bewijsschrift van goed gedrag en zeden afhalen dat ze aan de toezichter overhandigden. Die stuurde een bericht aan de Commissie der Godshuizen waarin hij verklaarde dat de kinderen in goede handen waren. De voedsters waren verplicht hun bestedelingen goed te verzorgen. Enkel lichte arbeid was toegestaan. Zij mochten hun pleegkinderen ook niet laten rondzwerven om te voorkomen dat de voedsters de bestedelingen op bedeltocht zouden sturen om zo extra inkomsten te verwerven. Veelvuldig houden de pleeggezinnen zich niet aan deze regels met schrijnende toestanden tot gevolg. Onkosten gemaakt door het pleeggezin voor de geneeskundige behandeling van de bestedeling werden vergoed, op vertoon van de rekening. Wanneer de uitbestede wees of vondeling tijdens zijn verblijf in het pleeggezin overleed, kregen zijn voedsters een vergoeding voor de begrafeniskosten uitbetaald. Viermaal per jaar werd het onderhoudsgeld uitbetaald aan de pleegouders. Zoals reeds hoger geschreven verminderde ieder jaar dit bedrag. Hoe ouder het kind hoe minder zorgen het nodig had en de hulp welke zij hun voedsters konden aanbieden compenseerde deze daling. Onderhouds- en schoolgelden, evenals de kledij van de weeskinderen konden de pleegouders enkel ontvangen na voorlegging van een levensbewijs, ondertekend door de burgermeester van de gemeente. Waarom? Omdat het gebeurde dat het kind reeds geruime tijd gaan lopen was, de pleegouders dit feit niet ter kennis brachten en de onderhoudsgelden bleven opstrij ken. Erger, het kind was reeds overleden en omdat de pleegouders geen aangifte deden werden zij doorbetaald. Dit gebeurde meer in de 17de en 18de eeuw voor het invoeren van de burgerlijke stand. 133


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Hierin vinden wij ook de reden dat we eigenlijk veel weten over het leven van vondelingen en wezen. Er werden uitgaven gedaan voor deze kinderen en deze gelden moesten boekhoudkundig verwerkt worden door de aalmoezeniers. Dus niet de bezorgdheid om de kinderen, maar wel de boekhouding die over de kinderen gevoerd werd, geeft ons al deze informatie.

Grondplan van het Maagdenhuis.

De gevolgen van de vele overplaatsingen waren voor de uitbestede weeskinderen en vondelingen alles behalve positief. Door het feit dat deze slechts een korte periode in 134


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

eenzelfde pleeggezin werden geplaatst, bestond er geen hechte band tussen weeskind en pleegouder. De bestedeling kreeg zo geen kans om echt in het gezin te integreren. Door de vele overplaatsingen, vaak naar een andere gemeente, kwam het kind steeds bij vreemden terecht. Zelfs zijn kameraden op school veranderden veel, om maar niet te spreken van de schoolveranderingen zelf, welke pedagogisch gezien voor het kind hun sporen zullen nalaten. De verschillende pleegouders hadden ook andere gewoonten en opvoedingsstijlen zodat de uitbestedeling zich steeds moest aanpassen aan de nieuwe omgeving. Hebben we hier een vrij negatief beeld opgehangen over de pleeggezinnen, dan mogen we niet voorbijgaan aan het feit dat de weeskinderen zelf, zeker als ze reeds een zekere ouderdom bereikt hadden als ze wees werden, ook niet altijd engeltjes zullen geweest zijn. Rekening houdend met hun afkomst en het milieu waarin ze hun eerste levensjaren doorgebracht hadden is dat ook niet zo verwonderlijk. Veelvuldig zijn de vermeldingen die wijzen op de rebellie van de kinderen, maar het is moeilijk uit te maken of deze rebellie haar oorsprong vond in de behandeling van de kinderen of in hun geaardheid. Met de pleeggezinnen moeten toch heel wat problemen geweest zijn. Dit vinden wij terug in de zogenaamde dorpsboeken. Deze registers werden opgesteld per gemeente en werden door de afgevaardigden van het armenbestuur gebruikt om hun bevindingen neer te schrijven als ze op "visiet" gingen bij de pleeggezinnen. Op het OCMW archief vonden wij een dergelijk ongedateerd dorpsboekje1. Uit bijkomend onderzoek bleek dat het "visieten" rond de periode 1807 bevatte. Een uittreksel daaruit geeft toch wel een goed beeld van de misbruiken welke er heersten en tevens de omstandigheden waarin de kinderen soms (dikwijls?) moesten leven. We dienen er rekening mede te houden dat er geruime tijd kon verstrijken vooraleer mistoestanden opgemerkt werden, omdat "visieten" niet veelvuldig gebeurden. KAPELLEN: Bij Petrus Van der Vreken mogen geene kinders meer besteed worden redens van voeder op andre menschen hun lant moeten gaen haelen.(De kinderen moesten hun eten gaan zoeken op andermans land.) KAPELLEN: Petrus Laerhoven en Anna Maria Daems. Er mogen geen kinderen meer besteed worden bij deze boer (geen reden opgegeven)

Wat ons opviel…. Een aantal zaken die we terugvonden in de teksten deden ons soms de wenkbrauwen fronsen. Het feit dat iets uitzonderlijk werd opgeschreven is soms veelzeggend voor de algemene gang van zaken. Het viel ons bijvoorbeeld op dat bij de uitbesteding er hoegenaamd geen rekening werd mee gehouden om kinderen uit éénzelfde gezin in hetzelfde dorp uit te besteden, om ze nog enig kontakt met elkaar te laten behouden. Letterlijk werden gezinnen uiteengerukt. Meisjes verbleven bv. in het maagdenhuis om later uitgezonden te worden, hun broers ergens ver weg op het platteland bij een boer. Regelmatiger komt voor dat we de melding vinden dat een kind aan de moeder of aan de vader weergegeven wordt. Nooit wordt daarbij een reden gegeven. Te veronderstellen is dat de financiële of sociale status van de moeder of de vader ondertussen dermate veranderd is dat zij/hij terug voor het kind kan zorgen. Die verbetering kan dan te wijten zijn aan een huwelijk van de ongehuwde moeder in geval van een onwettig kind, of een hertrouwen van de overgebleven ouder, of het vinden van werk. Mogelijk ook, daar niet noodzakelijk alle kinderen uit éénzelfde gezin werden opgenomen, kan door het overlijden of -positiever- door het vinden van werk, er terug plaats zijn voor de uitbestede kinderen in het oorspronkelijke gezin. Zeer zelden wordt een kind clandestien weggehaald.

1

OCMW archief nr. 1043. 135


’t Bruggeske jg 34 – december 2002 – nummer 4.

Wordt vervolgd. Geraadpleegde werken Van Schoonbeke en het maagdenhuis. 0.C.M.W.-Archief Antw. A 2 De levensomstandigheden van de arme wezen, vondelingen en verlaten kinderen te Gent en Antwerpen. 1750-1815 Licenciaatsverhandeling Maria Verlinden 1970. 0.C.M.W.-Archief Antw. (A 13) Regelen en ordonnatie voor alle jongens, zoo groote als klijne, woonende in den Kneghtjens Huyze dezer Stadt Antwerpen, ter ordonnatie van de dienende aelmoesseniers van de Kamer van de Armen. 23.6.1803. - Plakkaat, O.C.M.W. --Archief: bibnr 1919. Wezenzorg in de openbare instellingen 1870-1914 0.C.M.W.-Archief Antw. A(A.89) Tot eerlick onderhoudt van meyskens cleene. - Geschiedenis van het Maagden huis van Antwerpen, door Dirk Verhelst. Een aanrader: Te koop in het OCMW archief te Antwerpen, Lange Gasthuis straat te Antwerpen. Ook te consulteren op het VVF Centrum te Antwerpen: bibnummer H.20.1024. Het knechtjeshuis te Antwerpen. Licentiaatsverhandeling Bert Slootmans. O.C.M.W.-archief A 85

__________________________________________________________

Verzameling van dokumentatie voor het archief van de Culturele Kring Hoghescote!!! Alle dokumentatie over Kapellen is welkom! Wij denken aan foto's, doodsprentjes, doodsbrieven, postkaarten, krantenknipsels, oude menukaarten, geboortekaartjes, oude trouwboekjes, oude notarisakten, huwelijksaankondigingen, affiches, oude rekeningen van Kapelse firma's enz, enz... Geef ons een seintje en we komen even langs. Bij voorbaat hartelijk dank! Dank zij uw medewerking en steun kunnen wij ons archief over Kapellen verder uitbreiden.

136




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.