Bruggeske 2003-4 december

Page 1



’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

‘t Bruggeske driemaandelijks tijdschrift van de Heemkring Hoghescote v.z.w. te Kapellen. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen - tel: 03.664.57.22. 35e jaargang – nummer 4 1 december 2003. _________________________________________________________________________________ In dit nummer... - Bladwijzer. - 101 - Een gezond en vreugdevol 2004. - 102 - Mededeling - 102 - Hoelen: Datering en klassering van de postkaarten. - 103 - Het eigendomsrecht over de pastorij van de Sint Jacobusparochie. - 113 - De sporen van Dhanis Van Den Broeck. - 118 - Handgraanmolentjes. - 121 - Kapellen en het archief van Charles Bosschaert. - 124 - Grimlachjes. - 126 - Iets over het poloplein te Hoogboom. - 127 Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ondertekende bijdrage. _________________________________________________________________________________ Verantwoordelijke uitgever: Balbaert Roger - Parkweg 2 - 2950 Kapellen. 03.664.57.22. Kaftontwerp: T. Hanssens. Redactie: Eikvarenlaan 19 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.50.86. Redactieraad: Jef Herman, Marcel Dondelinger en Jan Vanderhaeghe. Lay-out publiciteit: Copy Service Center Dorpsstraat 39 - 2950 Kapellen – Tel: 03.605.42.67. 2003 - Copyright "Hoghescote v.z.w" Kapellen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. De Heemkring Hoghescote v.z.w werd opgericht op 23 december 1968. Zetel: Parkweg 2 - 2950 Kapellen.

________________________________________________________ ’t Bruggeske verschijnt 4 maal per jaar. Deze nummers kan men bekomen voor 10 Euro en u is dan abonnee van Heemkring Hoghescote v.z.w. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekening nr. 4137205071-65 ten name van Heemkring Hoghescote v.z.w. – Parkweg 2 – 2950 Kapellen, met de vermelding "Bruggeske". Losse nummers van ’t Bruggeske, voor zover nog voorradig: 3 Euro. _________________________________________________________________________________

101


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Een gezond en vreugdevol nieuwjaar 2004. Het bestuur van Heemkring Hoghescote wenst al haar leden en hun families een voorspoedig en vooral gezond jaar 2004 toe. Ook het afgelopen jaar was voor onze vereniging weer een succesvolle periode met ruime deelname aan onze activiteiten en vooral een groeiende belangstelling voor onze hoofdactiviteit: heemkunde. Bedankt beste leden, uw interesse betekent voor ons een stimulans om verder te gaan met ons werk. Het einde van het jaar is ook de tijd om uw abonnement op ons verenigingsblad “’t Bruggeske” te hernieuwen. Het abonneegeld blijft behouden zoals verleden jaar:

Gewone abonneeleden: 10 euro Ereleden: 20 euro Dit bedrag kan overgemaakt worden op rek. 413-7205071-65 op naam van: Heemkring Hoghescote – Parkweg 2 - 2950 Kapellen, met vermelding lidgeld 2004. Blanco overschrijvingsformulier hierbij. Met dank voor uw steun en met onze herhaalde beste wensen voor het nieuwe jaar. Het bestuur van Heemkring Hoghescote.

- GEZOCHT – GEZOCHT – GEZOCHT – GEZOCHT documentatie voor het archief van Heemkring Hoghescote!!! Alle documentatie over Kapellen is welkom! Wij denken aan foto's, doodsprentjes, doodsbrieven, postkaarten, krantenknipsels, oude menukaarten, geboortekaartjes, oude trouwboekjes, oude notarisakten, huwelijksaankondigingen, affiches, oude rekeningen van Kapelse firma's enz, enz... Geef ons een seintje en we komen even langs. Bij voorbaat hartelijk dank! Dank zij uw medewerking en steun kunnen wij ons archief over Kapellen verder uitbreiden. Kontaktadres: Parkweg 2 – 2950 Kapellen – Tel: 03.664.57.22

102


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

HOELEN: Datering en klassering van de postkaarten. Inleiding De postkaarten uitgegeven door Hoelen zijn van onschatbare waarde voor het fotografisch verleden van Kapellen en omstreken. Frans Hoelen * startte de zaak op. Na zijn vroege dood in 1904 zette zijn echtgenote Carolina Peeters de uitgeverij verder. Haar broer, bakker Louis Peeters, stond in voor de fotografie. In de late jaren '20 trad Louis Hoelen in het voetspoor van zijn vader. Frans Hoelen droeg zijn visie over op zijn navolgers: de perfecte cadrering, het zoeken naar de mooiste invalshoek, het laten poseren van mensen, dieren, karren, stoomtrams, treinen, en dergelijke meer. Op die manier legden hun foto's niet alleen de omgeving, maar ook de tijd vast. De meeste postkaarten van Hoelen zijn genummerd, maar deze nummering lijkt op het eerste gezicht niet consequent: van sommige nummers bestaan 2 of 3 verschillende kaarten en een aantal nummers ontbreken. Onderhavig artikel is een poging zicht te krijgen op de verschillende types kaarten die Hoelen uitgaf, en het verband te vinden tussen het nummer van de kaart en het tijdstip waarop de foto genomen is.

Deel 1, Periode 1901 - 1914 Dateringsmethodes 1. De oudste afstempeling Grof geschat maakte 'Hoelen' in de periode voor 1914 zo'n 6000 kaarten. Dat is gemiddeld meer dan 400 per jaar. Het is dus logisch dat in de verkooppunten regelmatig nieuw materiaal beschikbaar was, en dat de kaarten dus meestal kort na hun uitgifte werden verstuurd. Wanneer we alle afstempelingen bekijken, en alleen de oudste overhouden, komen we dicht in de buurt van de uitgiftedatum. Deze methode, die men voor elke willekeurige reeks kan toepassen, is onbetrouwbaar als we over weinig gegevens beschikken; in het geval van Hoelen, waarvan we zeer veel kaarten kunnen bekijken, is deze dateringsmethode vrij nauwkeurig. 2. De seizoensmethode Frans Hoelen had geen schrik van de kou. Bijna de helft van zijn foto's zijn winterzichten. Zijn navolgers waren meer winterschuw: na 1904 worden de winterzichten zeldzamer . Wanneer we erin slagen de Hoelen-kaarten in de juiste volgorde te leggen, moeten we de afwisseling in de seizoenen kunnen zien. Omdat lente en herfst op een postkaart moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, heb ik deze oefening geprobeerd met slechts twee seizoenen: winter (= bomen met kale takken) en zomer (= bomen met vol gebladerte). Deze methode gaat ons toelaten te dateren tot op een halfjaar nauwkeurig. 3. Ankers in de tijd De twee bovenstaande methodes geven ons veel informatie, maar we moeten eerlijk zijn: ze geven ons nog geen zekerheid. Wat we nog nodig hebben zijn enkele punten 103


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

in de tijd waar we kunnen op bouwen. Voor de periode 1901 - 1914 vond ik volgende vijf punten: 1) Nr 1110 werd door Frans Hoelen zelf gedateerd: Arrondissement's prijskamp Wyneghem 1903 - Naast een flink uit de kluiten gewassen koe, zien we op de kaart ook een boom met vol gebladerte. We kunnen dus noteren: Nr 1110 = zomer ( of vroege herfst ) 1903.

2) Nr 1655: Lillo-Fort, Den Dijk na de overstrooming, laat de gevolgen zien van de belangrijke overstroming die heel het Scheldebekken teisterde. Deze ramp greep plaats op 12 maart 1906. De bomen op de foto zijn nog kaal. We noteren: Nr 1655 = maart of april 1906.

3) Nr 4591 toont ons de Hengst 'Vicinal' uit Berendrecht. De kaart vertelt ons dat dit paard in 1910 de 2 de provincieprijs behaald heeft. ('geprimeerd'). 4) Nr 6174 is eveneens gedateerd: De Grupo Esperantista 'La Verde Flago' uit El Marlaburgo poseerde in 1911 voor herberg Kruger. 5) Ook in Sint-Marlaburg geeft nr 6405 een beeld van de Landbouwtentoonstelling in het Zwemdok in 1911. Door de drie bovenstaande methodes te combineren kunnen we nu een dateringstabel opstellen.

Klassering Cijfers en Letters. In de periode 1901 - 1914 maakte Hoelen gebruik van 3 soorten cijfers: a) Ongelijke Cijfers: De 0, 1 en 2 zijn kleiner dan de andere 3, 5, 6 en 8 steken daar een stuk bovenuit 4, 7 en 9 komen dan weer een stuk lager. ( zie voorbeelden) b) Gelijke Cijfers: Alle cijfers zijn precies even groot. c) Dikke Cijfers: Alle cijfers zijn even groot, maar dikker dan de voorgaande.

104


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

De eerste jaren staat de plaatsnaam cursief en fijn gedrukt. Later wordt dit: vet en recht. In de periode 1901-1914 staat de onderwerpsnaam steeds vet recht gedrukt. TYPE 1: PLAATSNAAM CURSIEF, ONGELIJKE CIJFERS, KLEINBEELD Op de eerste kaarten die Frans Hoelen uitgeeft is de foto aan de vier zijden omgeven door een witte rand, bedoeld om door de verstuurder te worden volgeschreven. Ik heb deze hier 'klein- beeld' genoemd. Al deze kaarten zijn zomerzichten. De oudste afstempelingen gaan van juli tot september 1901. We nemen dus aan dat ze gefotografeerd en uitgegeven zijn in de zomer van 1901. De eerste 50 nummers hebben allemaal Kapellen of Hoogboom als onderwerp. Daarna volgen Ekeren, Putte, Essen en Brasschaat. Het hoogste nummer dat van dit type kaart tot nu toe waargenomen is, is nr 136: Brasschaet, Brasschaet-Hof.

TYPE 2: PLAATSNAAM CURSIEF, ONGELIJKE CIJFERS, GROOTBEELD Wellicht vond Frans Hoelen dat zijn foto's niet tot hun recht kwamen op dat kleine formaat. Nog in de zomer of herfst van 1901 schakelt hij over op 'grootheeld': de foto beslaat nu de hele postkaart; alleen onderaan blijft nog een smalle witte strook om in te schrijven. Het is niet duidelijk of Hoelen de nummering bij dit type terug vanaf 1 laat beginnen. In tegenstelling tot de kaarten van het eerste type, die we redelijk frequent tegenkomen, zag ik van type 2 tot nu toe slechts 2 kaarten (nrs 57 en 63) met een nummer lager dan 100. Deze twee, resp. Putte , Belgisch Putte en Esschen, Nieuwstraat hebben hetzelfde onderwerp als de nrs 57 en 63 van het eerste type, maar het zijn nieuwe opnames. Het lijkt dus waarschijnlijk dat Hoelen de nummering bij het tweede type gewoon liet doorlopen, maar van sommige onderwerpen nieuwe foto's maakte en deze hetzelfde nummer gaf als in het begin. Dubbele nummeringen zijn overigens geen zeldzaamheid: Frans Hoelen scheen het prettig te vinden van sommige zichten twee versies uit te geven. Een mooi voorbeeld is nr 419: Cappellen, Hoogboomsche Steenweg: tweemal hetzelfde stukje straat, in de ene versie bevolkt met een groep chique wandelaars; op de andere zien we een meer volks tafereel een paard trekt een zware wagen vooruit. 105


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Soms hebben twee zichten uit een verschillende plaats hetzelfde nummer. Bv nr 200 is zowel Hoogboom, Zicht op de Kerk als Brecht, Zicht op de kerk. Het hoogste waargenomen nummer van type 2 is nr 1155, Broechem, StatieStoomtram.

Dateringen: Nrs 140 - 173: zomer-herfst 1901 Nrs 193 - 283: winter 1901/02. Nrs 643 - 810: winter 1902/03.

Nrs 286 - 601: lente-zomer 1902 Nrs 848 - 1149: lente-zomer-herfst 1903

TYPE 3: PLAATSNAAM CURSIEF, GELIJKE CIJFERS Einde 1903 of begin 1904 schakelt Frans Hoelen over op een nieuw cijfertype: de 'gelijke' cijfers. Tegelijk begint hij ook opnieuw te nummeren vanaf nr 1. Zeker de eerste 174 nummers van dit type zijn nieuwe opnamen, allemaal winterzichten (in tegenstelling tot dezelfde nummers van types 1 en 2, die allemaal 's zomers gefotografeerd zijn). Wat nadien gebeurt brengt de verzamelaar van 2003 in verwarring. Hoelen begint namelijk een aantal van de type-2 kaarten opnieuw uit te geven, maar ditmaal met 'gelijke cijfers'. Het oorspronkelijke nummer blijft daarbij bewaard. Dit gebeurde wellicht met de meest succesvolle kaarten, die goed verkochten. Bv nr 663: Op hun gemak te Beirendrecht lag blijkbaar goed in de markt. Deze kaart treft men aan zowel in type 2 als type 3, en zal later nog herdrukt worden (type 4). Hoeveel en welke kaarten precies herdrukt werden moet nog blijken. Ondertussen maakte Hoelen echter ook nieuwe opnames, en gaf die uit onder de nummers die niet voor herdruk in aanmerking kwamen. Enkele voorbeelden: Type 2 nr 667: Beirendrecht, Zicht in de Star wordt in type 3 nr 667 Eeekeren Hofstraat. Type 2 nr 693: Hoevenen, Op den Hoek wordt in type 3 nr 693 Santvliet, De Garnaalvangers. Het kan zelfs nog ingewikkelder: Nr 520: Esschen, Statiegebouw bestaat zowel in types 2 en 3. Toch vindt men daarnaast nog een type-3 nr 520: Cappellen , Den 106


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Hoorn. Deze laatste is een nieuwe opname - zomer 1904; de foto uit Essen is een herdruk van de kaart die voor het eerst in de zomer van 1902 werd uitgegeven. Men kan soms de seizoensmethode gebruiken om na te gaan of een type 3-kaart een nieuwe opname is of niet. Bijvoorbeeld type 3 nr 682: Heide, Aan de statiebarreel, is een zomerzicht, terwijl dit nummer in type 2 een winterzicht zou moeten zijn: het gaat hier dus wellicht om een nieuwe opname, gemaakt in de zomer van 1904 . Vanaf nr 1161 wordt de situatie opnieuw klaar: we zien nu alleen nog 'gelijke' cijfers, en dubbele nummeringen komen (bijna) niet meer voor. Men mag aannemen dat ongeveer vanaf nr 1200 de foto's niet meer door Frans Hoelen zijn gemaakt. De hoogst waargenomen type 3 is (tot hiertoe) nr 2009: Calmpthout , Molenstraatje.

Dateringen: Nrs 1 - 174: winter 1903/04. Nrs 197 - 1181: lente-zomer 1904. Nrs 1197 - 1254: winter 1904/05. Nrs 1259 - 1606: zomer 1905. Nrs 1638 - 1742: winter 1905/06. Nrs 1747 - 1975: zomer 1906. TYPE 4: PLAATSNAAM CURSIEF, DIKKE CIJFERS

107


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Rond nr 2010 wordt opnieuw van cijfertype veranderd, en doen de 'dikke' cijfers hun intrede. De nummering loopt gewoon door. Eigenaardig is dat na nr 2098 de nummering stopt, en pas bij nr 3000 opnieuw begint. Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen vindt u verderop. De hoogst waargenomen kaart van dit type is nr 3429: Cappellen, Heidehof. Dateringen: Nrs 2013 - 2092: zomer 1906. Nrs 3068 - 3261: winter 1906/07.

Nrs 3012 - 3047: zomer 1906. Nrs 3269 - 3429: zomer 1907.

Nog een woordje over de N.: bij de types 1 tot 3 wordt, in de originele versie, het nummer voorafgegaan door N. Dit geldt voor alle nummers van 1 tot 2009. Bij latere herdrukken van deze kaarten staat ze er niet meer. Bij type 4 (tussen 2013 en 3429) staat de N er soms wel en soms niet. Bij type 5 is de N. verdwenen. Ik vond nog één geïsoleerde nr 3646 met een N ervoor. TYPE 5: PLAATSNAAM en ONDERWERP VET en RECHT Vanaf nu verdwijnt ook de witte schrijfband onderaan de kaart. De cijfers blijven dik, zoals hierboven. Dit type wordt aangehouden tot in 1914. Ook hier wordt de nummering onderbroken, zelfs twee keer: ik vond geen kaarten tussen 5098 en 6000, en tussen 7099 en 8000. De verklaring voor de drie onderbrekingen in de nummering klinkt banaal: wellicht heeft mevrouw Hoelen zich bij het toewijzen van de nununers gewoon driemaal misteld. Volgende sekwens uit de lijst maakt deze veronderstelling waarschijnlijk (met dank aan de Heemkundige Kring van Malle** voor de gegevens): * 5094 Westmalle: Beukendreef aan de Trappisten * 5095 Westmalle: Aan de zeven dreven * 5096 Westmalle: Hickendorf aan de Trappisten * 5098 Westmalle: Kiekenkweekerij aan de Trappisten * 6000 Westmalle: Heidehof aan de Trappisten Ook de overgang 7099 - 8000 wijst in dezelfde richting * 7099 Putte-Noord-Brabant: Dorpzicht * 8000 Putte: De Grens In beide gevallen is geen wisseling van seizoen merkbaar.

108


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Dateringen: Nrs Nrs Nrs Nrs Nrs Nrs Nrs Nrs

3459 3799 4314 4702 5050 6483 6749 7099

-

3540: 4074: 4583: 4983: 6398: 6668: 6959: 8100:

zomer zomer zomer zomer zomer zomer zomer zomer

1907. 1908. 1909. 1910. 1911. 1912. 1913. 1914.

Nrs 3553 - 3775: winter 1907/08. Nrs 4126 - 4255: winter 1908/09. Nrs 4589 - 4685: winter 1909/10. Nrs 5016 - 5045: winter 1910/11. Nrs 6406 - 6469: winter 1911/12. Nrs 6681 - 6730: winter 1912/13. Nrs 7011 - 7068: winter 1913/14.

Nr 8100: Esschen, Molenheidestraat, is voorlopig de kaart met het hoogste vooroorlogse nummer. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog legde de productie van postkaarten voor lange tijd stil.

Deel 2. Het Interbellum 1919 -1939 Einde 1919 verschijnen er opnieuw postkaarten van Hoelen. Maar het is duidelijk dat de hoogdagen van de postkaart reeds voorbij zijn. Wellicht door de toenemende mobiliteit van de mensen en door de popularisering van de telefoon worden steeds minder kaarten verstuurd. Waar we de productie van Hoelen voor de Eerste Wereldoorlog op ongeveer 6000 kaarten schatten, vermindert dit aantal na de oorlog tot hooguit 2500 over een veel langere periode. Dateringsmethodes Van de drie dateringsmethodes die we in het eerste deel gebruikten blijft er nog slechts één over. Een afwisseling in de seizoenen is niet meer te zien, vermits de fotografen in deze periode 's winters haast niet meer buitenkwamen. Enkel rond nr 9450 vinden we een aantal winterzichten. Dit gemis maakt het onmogelijk de juiste grens tussen twee jaren te trekken. Bij alle dateringen die verderop gegeven worden moet men dus steeds een plusminus in acht nemen. We vonden twee 'ankers in de tijd', maar die bevinden zich aan het begin en aan het einde van het interbellum, en helpen ons dus niet veel vooruit. Onze dateringen zijn dus volledig gebaseerd op de 'oudste afstempelingen'. Dat valt nog mee in de jaren '20: veel kaarten die we vinden zijn verstuurd, en dragen leesbare afstempelingen. De kaarten uit de jaren'30 daarentegen zijn dikwijls niet verstuurd, en vinden we toch al eens een afstempeling dan is de drukinkt vaak zo flauw dat de datum moeilijk te ontcijferen valt. Dit plaatst ons voor de tegenstrijdigheid dat hoe jonger de postkaart is, hoe moeilijker ze kan gedateerd worden. TYPE 6: PLAATSNAAM VET RECHT, ONDERWERP FIJN CURSIEF Hoelen begint de naoorlogse tijd met een soort flash-back. Nr 8107: Putte, De grens in 1914 toont hoe de Belgisch-Nederlandse grens met prikkeldraad hermetisch afgesloten was. Naast de nieuwe opnames, worden ook veel oude foto's van voor de oorlog opnieuw uitgegeven. Zo is bv nr 249: Hoogboom, Aan moeder Mannekens in vrij grote oplage herdrukt in 1919, terwijl de foto zelf minstens 15 jaar ouder is.

109


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Dateringen:

Nrs 8107 - 8120: 1919 Nrs 8258 - 8604: 1921

Nrs 8122 - 8252: 1920 Nrs 8606 - 8741: 1922

TYPE 7: PLAATSNAAM en ONDERWERP BRUIN Dit type omvat er eigenlijk twee voor de prijs van één. Gemeenschappelijk kenmerk is dat het opschrift van de kaart steeds bruin gedrukt is. De letters zijn ofwel fijn cursief met de plaatsnaam in hoofdletters, ofwel klein fijn recht eveneens met de plaatsnaam in hoofdletters. Beide vormen komen vrijwel gelijktijdig voor.

Datering: Nrs 8747 – 9021: 1923 110


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

TYPE 8: PLAATSNAAM in HOOFDLETTERS FIJN RECHT Als men de kaarten van voor 1914 vergelijkt met die van na 1919 merkt men een duidelijk verschil in tint. De eerste 5 types zijn allemaal zwart-grijs-wit, vanaf type 6 krijgen ze een geelachtige kleur, en in de jaren '30 zijn ze bruin-wit. Datering : Nrs 9064 - 9273: 1925

TYPE 9: PLAATSNAAM VET RECHT en ONDERWERP FIJN RECHT

Rond 1926 wijzigt het opschrift onderaan de kaarten van 'F. Hoelen, phot, Cappellen', zoals het er sinds 1901 opstond, in ‘Photo Hoelen , Cappellen '. Wellicht gebeurt dit op het moment dat Louis Hoelen de zaak overneemt van zijn moeder. De nummering wordt in dit type nog eens onderbroken: we vonden er geen tussen nr 9673 en 10.000. Vanaf dan gaat het weer verder, om te eindigen bij nr 10399: Hoogboom, Spoorwegtroep - Kantien. 111


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Dateringen: Nrs 9279 - 9352: 1925. Nrs 9368 - 9406: 1926. Nrs 9414 - 9602: 1927. Nrs 9609 - 10011: 1928. Nrs 10025 - 10399: 1930. TYPE 10: HERNUMMERING Was het omdat de getallen te groot begonnen te worden, of omdat er een nieuw decennium aanbrak, in de jaren '30 schakelde Hoelen opnieuw over naar kleinere nummers. De lettering blijft hetzelfde als in type 9. Twee nieuwe modeverschijnselen doen hun intrede: de foto wordt op de kaart meestal omkaderd met een witte rand. Daarnaast worden een aantal kaarten voorzien van een kartelrand. In vergelijking met vroeger is de productie zeer laag. Tussen 1931 en 1939 worden maximaal 450 kaarten gemaakt.

Nrs 1 tot 119 hebben we voorlopig nog niet ontdekt. Ook in deze periode wordt nog vaak naar het verleden teruggegrepen. Zo is bv nr 476, Hoogboom, Kruis een herdruk van nr 8747, Cappellen, Steenweg naar Hoogboom. Op de laatste kaarten die Hoelen uitgeeft zijn opvallend veel soldaten in het straatbeeld te zien. Deze foto’s werden genomen tijdens de mobilisatie in 1939. Een commercieel handige zet: de jongens die soms lange tijd van huis waren, konden zo een postkaart opsturen waar ze zelf opstonden. De recentste Hoelen-kaart die we tegenkwamen is nr 556, Kalmthout, DorpKruispunt. Dateringen: Nrs 120 – 148: 1931. Nrs 457 – 556: 1939.

Nrs 150 – 309: 1933.

Nrs 345 – 359: 1937.

Referenties: * H. De Schutter: De fotograaf Frans Hoelen. 't Bruggeske, jg 30, maart 1998, nr 1, p. 13-17 ** R. Lambrechts-Augustijns: Malle in de postkaarten van Frans Hoelen. Contactblad Heemkundige Kring Malle, jg 21, juni 2002, nr 3, p. 10-14.

Johan Van Elst Goudenregenlaan 44 - 2950 Kapellen. Tel: 03.665.29.05. johan.vanelst@skynet-be

112


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Het eigendomsrecht over de pastorij van de Sint Jacobusparochie. . De periode voor de Franse Revolutie Van in het begin van de 13 de eeuw nemen we waar dat er in onze parochies, naast de pastoor, kerkmeesters, "provisores fabricae", waren. De instelling scheen zich vooral in de tweede helft van de 13 de eeuw verspreid te hebben. De kerkmeesters beheerden samen met de pastoor de kerkgoederen. Gewoonlijk waren er in onze streek 2 kerkmeesters per parochie. Voornoemde vereniging van pastoor en kerkmeesters hadden echter nog geen wettelijke basis, noch een juridische erkenning. De juridische entiteit "Kerkfabriek" werd ingevoerd bij artikel 76 van de wet van 18 germinal jaar X, d.w.z. 8 april 1802. De eigenlijke organisatie van deze instelling werd uitvoerig geregeld door het decreet van 30 december 1809. De naam van onze Sint Jacobusparochie komt voor de eerste maal voor in de geschiedenis in het jaar 1277. Uit een akte van 15 juni 1277 blijkt dat Arnold van Leuven en zijn echtgenote Elisabeth, heer en vrouw van Breda, een deel van hun tiendenrechten verkopen die gelegen waren "in parochia sancti Jacobi juxta Hekerne", d.w.z. in de parochie van Sint Jacobus nabij Ekeren. Gezien de geringe bevolking van de parochie slechts een zeer beperkte opbrengst tot gevolg had bij het berekenen van de tiendenrechten, mogen wij veronderstellen dat onze parochie niet beschikte over een aldaar residerende pastoor. Het is pas uit een lastenboek van het bisdom Luik van het jaar 1400 dat wij met zekerheid weten dat de toenmalige pastoor Hermanus ook werkelijk te Kapellen verbleef, zodat er in dat jaar in onze parochie ook met zekerheid een pastorij moet geweest zijn. Tijdens het beleg van Antwerpen door de Spanjaarden (1583-1585) werd de pastorij volledig vernield. Gedurende de periode 1585-1608 was er zelfs geen parochiepriester meer aanwezig in onze gemeente. In het jaar 1613 werd een nieuwe pastorij opgericht door het gemeentebestuur (presbyterium novum erectum per communitatem). In feite moeten wij die pastorij beschouwen als een geschenk aan de abdij, en tot aan de Franse Revolutie, zal het gemeentebestuur nooit het eigendomsrecht van dit kerkelijk gebouw opeisen. In 1629 kocht de pastoor een stuk land, gelegen naast de pastorij en voegde dit, met de toelating van zijn abt, bij zijn hof. Hierdoor kreeg de pastorij het uitzicht zoals afgebeeld is op een schets, gevonden in deel 2 van het landboek van Sint Bernaard uit het jaar 1669. Op deze schets is duidelijk aan de voorzijde van het gebouw een beek en aan de achterzijde een omwalling te zien. De oudst gekende afbeelding van de pastorij. 113


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Niettegenstaande het feit dat, sinds 1680, de abdij de tienden zelf inde en de pastoor het voortaan diende te stellen met de jaarlijkse gift van 600 gulden (een portio congrua), slaagde pastoor Philippus van Valckenisse er in 1690 toch in om de pastorij volledig te verbouwen. Waarschijnlijk heeft deze pastoor zijn persoonlijk fortuin hiervoor aangewend. Hij was namelijk de zoon van de secretaris van Antwerpen en zijn moeder, Francisca Gerardi, was de dochter van de burgemeester van Antwerpen, Andreas Gerardi. In verband met de tienden kunnen wij zeggen dat dit een belasting was van 10% die geheven werd op alles wat in een parochie geproduceerd werd. De tienden gingen terug tot de 8 ste , 9 de eeuw, tot Pepijn de Korte en Karel de Grote. Oorspronkelijk werden de tienden in 3 verdeeld: een deel voor het onderhoud van het kerkgebouw, een deel voor de armen en een deel voor het onderhoud van de pastoor. Later kwamen de tienden dikwijls voor een deel in handen van abdijen en wereldlijke heren. De pastoor behield meestal de kleine en de nieuwe tienden. Wanneer de pastoor geen grote tienden ontving moest de tiendeheffer hem een competentie of wedde betalen. Nieuwe tienden werden geheven op nieuw ontgonnen gebieden. Zij werden ook novalia geheten. De nieuwe stonden in tegenstelling met de oude tienden. De grote tienden werden geheven op al wat stengel of halm had (tarwe, rogge, gerst, haver). De kleine tienden werden geheven op gewassen van minder belang: hooi, tuinbouwproducten, later aardappelen, vee, wol, vlas, kemp- en koolzaad. De tiendeheffer moest instaan voor het onderhoud van het kerkgebouw en de toren. In de 18 de eeuw legde men hen ook de verplichting op om de pastorijen te onderhouden. Beide verplichtingen gaven aanleiding tot heel wat processen. De huidige pastorij werd gebouwd in het jaar 1775 onder het impuls van pastoor Guido Knopff. Deze parochieherder werd geboren te Brussel op 1 december 1705. Op 28 mei 1729 legde hij zijn kloostergeloften af in de abdij van Sint Bernards-aande-Schelde te Hemiksem. Op 23 maart 1732 werd hij priester gewijd. Achtereenvolgens bekleedde hij de functies van cantor (voorzanger) van het klooster en nadien onderpastoor te Wouw in Nederland.

Gedenkstenen, ingemetseld in de achtergevel van de oude pastorij.

Op 21 september 1756 werd hij door zijn abt als pastoor aangesteld voor de Sint Jacobusparochie van Kapellen. Dit ambt zou hij ruim 25 jaar vervullen. De vraag kan nu gesteld worden wie er in het jaar 1775 eigenaar was van dit op vraag van pastoor Knopff opgerichte gebouw: ! De kerkfabriek, ! De abdij van Sint Bernards-aan-de-Schelde, ! De pastoor van de Sint Jacobusparochie.

114


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Om op deze vraag een antwoord te vinden hebben wij eerst de rekeningen opgezocht van de kerkfabriek voor het jaar 1775. De tabel van de inkomsten en de uitgaven voor dat jaar beginnen met de tekst: "Rekeninge bewijs en reliqua die mits dese is doende en overgevende aen d'Hr Pastoor Drossaert en Schepenen der Heerlijckheyt van Capellen in den Hoogen Schood, Mathias Beirents kerck Meester deser Parochie kerck de anno 1775 ende dat van synen ontfang, uytgeef administratie ende bewinne gehad over de goederen ende inkomsten van de kerck deser voorse parochie ende dat in guldens en stuyvers volgens de tegenwoordige valuatie den schelling tot 7 stuyvers brabants". Noch in de inkomsten, noch in de uitgaven is er ergens spraak van de bouw van een pastorij zodat wij de kerkfabriek reeds kunnen uitsluiten als bouwheer en/of eigenaar. Wij hebben in het boek "De abdij van Sint-Bernards-aan-de-Schelde", uitgegeven door de Heemkundige Kring van Hemiksem het lijstje nagelezen van de eigendommen van de abdij. Nergens werd melding gemaakt van de Kapelse pastorij. Om geen amortisatierechten te moeten betalen hadden de paters van de Sint Bernardsabdij in 1760 besloten om niet meer te investeren in nieuwe eigendommen. Waarschijnlijk hebben zij hun pater-pastoor Guido Knopff in Kapellen niet in de steek gelaten, want zij kwamen financieel nog wel tussen voor de betaling van verfraaiingswerken. Wij mogen dus wel veronderstellen dat een gedeelte van de nieuwbouw van de pastorij door de abdij betaald werd onder de vorm van "verfraaiingswerken". Uit de voormelde gegevens kunnen wij dus afleiden dat pastoor Knopff zelf heeft gezorgd voor de financiering van zijn pastorij. Gezien echter de pastoor steeds een pater was van de abdij van de Sint Bernardsabdij en hij gebonden was door zijn gelofte van armoede t.o.v. van deze kloostergemeenschap, mogen wij wel stellen dat in feite de abdij eigenaar was van de pastorij van Kapellen. De periode van de Franse Revolutie Omdat de pastoor van de Sint Jacobusparochie, pater Antonius Augustinus Speeckaert, geweigerd had om de eed van trouw te zweren aan de Franse Republiek besloten de Franse overheersers om de kerkelijke goederen vooreerst te verpachten en later te verkopen. Totaal ontmoedigd keerde de pastoor terug naar zijn familie te Puurs. In september 1797 werd de kerk op bevel van de Franse overheid gesloten en werd de pastorij in beslag genomen. Op dinsdag 5 florial jaar VI (24 april 1798) werd het gebouw opgenomen in de nationale goederen die in aanmerking kwamen om verkocht te worden. In het Rijksarchief te Antwerpen (Provinciaal Archief 518 reeks B aankondiging 97 nummer 17) vonden wij het proces verbaal van de biedingen en de toewijzing van de verkoop van de pastorij. De waarde van het gebouw werd op 12 frimaire jaar VII (2 december 1798) geschat op 7.347 Franse Franken. De affiche vermeldde ook nog dat het gebouw toebehoorde aan de Franse Republiek en afkomstig was van de vroegere pastoor van Kapellen. Op 14 nivose van het jaar VII (3 januari 1799) werd te 10 uur een vergadering belegd met de aanwezigheid van administrateurs van het departement der 2 Neten, de burger Bisschop en de commissaris van het Uitvoerend Directorium. Deze bijeenkomst had plaats in de verkoopzaal van de departementale administratie (nu Bisschoppelijk Paleis, Schoenmarkt, 2 te Antwerpen). De commissaris kondigde aan dat hij zou overgaan tot de inontvangstname van de eerste biedingen voor de verkoop van de Kapelse pastorij zoals vermeld stond onder nummer 17 van de bijzondere aankondiging nr 97 waarvan hij lezing gaf. 115


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Deze aankondiging was vooraf degelijk bekendgemaakt en ook aangeplakt op de voorgeschreven plaatsen. Het bewijs hiervan werd geleverd door de municipale agent van Kapellen. Bij nazicht van voormelde affiche lezen wij dat de pastorij bestond uit 5 plaatsen op het gelijkvloers, een keuken, een pomp, een kelder, 6 kamers op de eerste verdieping, een zolder, een koetshuis, een paardenstal en een tuin met 5 fruitbomen. Het geheel was nieuw opgebouwd in bakstenen, bedekt met leien en omgeven door een hoge muur. De pastorij grensde vooraan aan de grote baan, aan de zuidkant aan François Van Hoeydonck, aan de westzijde aan het kerkhof en aan de noordzijde aan een kleine weg. Het gebouw was niet bewoond. In de loop van 1797, door de besluiten van 18 en 19 fructidor (5 en 6 augustus) werd de wet van 7 vendémiaire op de eed af te leggen door de Franse geestelijken ook toepasbaar op de Belgische geestelijken. Zij dienden haat te zweren aan het koningdom en de regeringloosheid en trouw aan de republiek en de grondwet van het jaar III. Gezien er geen enkele bieding binnen gekomen was besliste de commissaris om een 2 de verkoopdag te voorzien die vastgesteld werd op 19 nivose jaar VII (8 januari 1799). Deze verkoopdag werd ingezet met het ontsteken van een eerste kaars en de verkoopprijs werd opnieuw ingesteld op 7.347 Franse Franken. Terwijl de kaars brandde werd een eerste bod van 10.000 Franse Franken ingediend door burger Gamelin. Hierna bood burger Speth 12.000 FF, waarop burger Gamelin zijn bod verhoogde tot 14.500 FF. Bij het uitdoven van de kaars was 14.500 FF het hoogste bod, doch de commissaris vond dit bedrag onvoldoende en daarom werd een nieuwe verkoopdag voorzien op 29 nivose jaar VII (18 januari 1799) tijdens dewelke de definitieve toewijzing zou plaats hebben. Op voornoemde datum werd opnieuw een kaars aangestoken en ditmaal bood burger Lazenberg 100.000 FF. Burger Gamelin antwoorde hierop met 150.000 FF, waarop burger Lazenberg reageerde met 153.000 FF, waarop de kaars uitdoofde. Een 2 de kaars werd ontstoken doch ditmaal werd geen enkel bod ingediend. Bij het uitdoven van deze 2 de kaars werd de pastorij toegewezen aan burger Lazenberg. Deze verklaarde dat hij de eigendommen gekocht had in opdracht van burger Van Horsigh J.B. J.B. Van Horsigh was afkomstig van Antwerpen doch vestigde zich omstreeks 1790 te Ekeren. Hij was gehuwd met Anna Catharina Lauwereys uit Verrebroek. Het gezin telde 4 kinderen. Hij verklaarde dat hij "chirurgien et accoucheur" was, d.w.z. chirurg en verloskundige. Om carriere te maken was hij bereid om zich volledig ten dienste te stellen van de Franse bezetters. In 1794 werd hij benoemd tot secretaris van het comité voor de opeisingen. In 1795 werd hij aangesteld tot ambtenaar bij de Franse prefectuur. Op 7 germinal jaar IV (27 maart 1796) werd hij bevorderd tot president van de municpale raad van het kanton Ekeren. Op 30 floreal jaar IV (19 mei 1796) ontving hij ambtshalve de voorschriften betreffende de verkoop van de nationale goederen. Enkele maanden later, namelijk op 25 vendemiaire jaar V (16 oktober 1796) bekwam hij zijn laatste topbenoeming en werd hij aangesteld tot commissaris van de uitvoerende macht voor het kanton Ekeren. Wegens oneerlijkheid en onbekwaamheid werd hij echter in 1800 afgezet. De aankoop van de pastorij diende als volgt betaald te worden. De totale koopsom werd verdeeld in 6 gelijke delen. Het eerste deel diende betaald te worden binnen de 3 maanden na de toewijzing en alleszins voor de inbezitname van het gebouw. Het 2 de deel diende vereffend te zijn 6 maanden na de toewijzing. Om de 3 maanden diende 116


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

telkens 1/6 betaald te worden. Alle betalingen dienden uitgevoerd te worden bij de nationale schatkist van Frankrijk en de ontvanger van de nationale domeinen van Antwerpen zou de nodige kwitanties afleveren. In volume 14 nummer 1 van het "Département de finance" lezen wij onder nummer 1918 dat onze burger Van Horsigh J.B . geen enkele betaling had gedaan, waarop beslist werd om de verkoop te annuleren en de pastorij in het bezit te laten van de nationale domeinen van Frankrijk. In de kantlijn van dit document staat vermeld dat de pastorij teruggeven werd aan de pastoor van Kapellen en dit door een beslissing van de prefect. De juiste datum van deze beslissing werd niet opgegeven doch er werd wel vermeld dat dit voor 20 juni 1806 was. Na het Concordaat van 26 messidor jaar IX (15 juli 1801) tussen Napoleon en paus Pius VII werd overgegaan tot de "terbeschikkingstelling" van de niet vervreemde goederen die werden genationaliseerd op grond van de decreten van 2-4 november 1789 en van 28 oktober-5 november 1790. Alhoewel voornoemde decreten nooit op de voorgeschreven wijze in België werden bekendgemaakt, wordt toch aangenomen dat de nationalisatie ook in ons land van toepassing was. De terminologie in de teksten die betrekking hebben op de teruggave van de nietvervreemde kerkelijke goederen is niet eenduidig en gaf aanleiding tot uiteenlopende interpretaties in de rechtspraak en in de rechtsleer. In talrijke gevallen hebben de hoven en rechtbanken de gemeente erkend als eigenaar van de niet vervreemde en teruggegeven pastorijen, maar vanaf 1878 werd het eigendomsrecht over een pastorij aan de kerkfabriek toegewezen. Wordt vervolgd. Roger Balbaert.

Links Puttestraat(= Stabroeck) rechts de Ertbrandstraat(= Cappellen) rond 1900.

117


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

De sporen van Dhanis Van Den Broeck Elkeen die een buitenlands ereteken opgespeld krijgt, dient toestemming te vragen aan de overheid - eertijds de vorst - om dit ereteken te mogen dragen. Zo is het altijd geweest. In het Rijksarchief vonden we enkele brieven die deze materie aankaarten. Het betreft Michel Dhanis Van Den Broeck, die onrechtmatig drager zou zijn van de Orde van het Gulden Spoor, lange tijd de vijfde hoogste Vaticaanse orde, die ook wel “Orde van de Gulden Militie” genoemd wordt. Michel Dhanis, geboren op 8 november 1790, is Antwerpenaar, gehuwd met Joanna Maria Catharina Carolina Van Den Broeck en vader van twee kinderen. Zijn beroep is “handelaar”, soms is vermeld “landeigenaar”. Feit is dat hij vele gronden bezit in de streek. In 1836 wordt hij burgemeester van Kapellen benoemd, een functie die hij blijft uitoefenen tot zijn dood in Antwerpen op 2 november 1847. In Kapellen woont hij in de wijk met nummer “B10”. Op 4 oktober 1832 schrijft burgemeester Carolus Verbeeck van Kapellen een brief naar de arrondissementscommissaris. Volgt hier de vertaling uit het Frans (1). Capellen de 4 de oktober 1832 Aan de heer arrondissementscommissaris van Antwerpen Ik heb de eer u te berichten dat de heer D’Hanis Van Den Broeck hier op mijn bureau gekomen is de tweede van deze maand, en zijn toelating tot dragen van de Romeinse orde van het Gulden Spoor heeft laten zien, die hem toegestaan is bij besluit van zijne majesteit de Koning der Belgen, op de 16 de september laatstleden. De Burgemeester De arrondissementscommissaris schijnt één en ander nagetrokken te hebben en laat de burgemeester weten dat mijnheer Dhanis niet gerechtigd is het ereteken te dragen, waarop de burgemeester op zijn beurt Michel Dhanis inlicht: De 18 de oktober 1832 Aan de Heer D’Hanis Van Den Broeck te Antwerpen. Ik heb de eer u in te lichten dat ik de Heer Arrondissementscommissaris heb laten weten dat u mij uw toelating van Zijne Majesteit tot het dragen van de insignes van de Orde van het Gulden Spoor hebt laten zien. De Heer Arrondissementscommissaris laat mij weten dat het Officieel Bericht nr. 65 betreffende de besluiten van Zijne Majesteit nrs. 709 tot en met 711 van 16 en 17 september laatstleden geen enkele melding maken van wat u betoogt, en hij schrijft mij dat ik uw stukken niet mag aanvaarden, en dit tot ze in de Berichten staan en tot dan moet u het dragen van de kentekens van de buitenlandse orde rechtvaardigen. Niet dat Dhanis zich hier iets van aantrekt. Het lijkt er op dat hij gewoon doorgaat zoals hij bezig is, want: twee maanden later, meer bepaald op 3 december, laat burgemeester Verbeeck aan Dhanis Van Den Broeck weten dat de arrondissementscommissaris klachten krijgt als Dhanis verder gaat met het dragen van de buitenlandse orde en dat Michel dringend verzocht wordt met bewijzen te komen: 118


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Le 3 Décembre 1832 A Monsieur D’Hanis Van Den Broeck J’ai l’honneur de vous faire parvenir copie d’une lettre de Monsieur le Commissaire d’arrondissement en date de 27 9 bre dernier, par la quelle il me’indique qu’il a reçu des plaintes à ce qui vous continuez de porter des insignes d’un ordre Etranger malgré la défense qui vous a été faite; je vous prie Monsieur de monter la pièce de voutre authorisation à ce sujet, à Monsieur le commissaire afin de faire fin à ces rappels. Agréez Monsieur l’assurance de ma concidération distinguée Le Bourgemestre. Er wordt een einde gesteld aan de moeilijkheden (en blijkbaar de koppigheid van Michel Dhanis Van Den Broeck) met de volgende brief van de burgemeester aan de arrondissementscommissaris. Een niet gedateerde brief, verstuurd ergens tussen 10 en 14 december 1832: A Monsieur le Commissaire J’ai l’honneur de vous informer que j’ai donné connaissance de votre lettre du 27 9 bre dernier à Mr D’Hanis Van Den Broeck, qui m’a repondre qu’il pouvait se déssaiser de la pièce qu’il nous a communiqué portant l’arrete du Roi qui lui autorise à porter l’ordre dont il est décoré, est dont je vous ai donné connaissance par ma lettre du 4 8 bre dernier, ainsi je ne crois pas que je suis endroit de lui constater un procès-verbal à ce sujet, puis que je suis convaincu de son autorisation de la pièce qu’il a exhibée, devait etre fausser, ce que je ne crois pas, il me semble Monsieur le commissaire, pour faire fin à tous ces demarches de inviter Mr D’Hanis directement à votre Bureau a celui enjoindre de vous donner connaissance et l’exibition de la pièce, portant son authorisation de porter les insignes de l’ordre dont il est décerné. J’ai aussi l’honneur de vous informer que Mr Dhanis réside dans ce moment à anvers, mais n’ayant encore renoncé à son domicile en cette commune, il y est inscrit au registre de la Garde Civique mais jusqu’ici il n’a été soumis à aucun service de ce chef. Le Bourgemestre Een samenvatting van het bericht: Dhanis gaat de betreffende stukken (het Koninklijk Besluit) uit handen geven die bewijzen dat hij wel degelijk recht heeft op het dragen van het ereteken. De burgemeester vindt het niet nodig een proces-verbaal op te stellen. Wel dient Dhanis zich naar het bureau van de commissaris te begeven. Hij woont trouwens in Antwerpen (wat dan toch goed blijkt uit te komen) maar heeft er zijn adres nog niet doorgegeven. Ook is hij ingeschreven in het register van de Burgerwacht, hoewel hij tot dan toe aan geen enkele dienst heeft deelgenomen. De burgemeester laat alles in handen van de arrondissementscommissaris. Hoewel nog steeds niet geweten is wie als de eigenlijke stichter van de orde beschouwd mag worden, mag men de Orde van het Gulden Spoor als de oudste en meest geprezen beschouwen. Bevoegdheden die gegeven worden aan de Sforza-familie, aan het College van Abbreviatioren(2) en aan bisschopsassistenten van de troon om Ridders van de Gulden Militie te maken, 119


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

monden uit in het kwistig uitdelen van het ereteken, waardoor het prestige aanzienlijk verkleind wordt. Deze praktijken blijven duren tot een eind in de 19 de eeuw. Michel Dhanis verkrijgt zijn ereteken dus in een tijd dat men de waarde die er aan de ridderorden en ridderlijke ordes hangt verwaarloosd heeft. Tot in 1841: dan verandert paus Gregorius XVI één en ander: hij plaatst de orde onder beschermheerschap van Sint Sylvester (één van de vermoedelijke stichters), onttrekt de bevoegdheden van alles en iedereen die er gekregen heeft en verbiedt het gebruik van de titel of het ereteken door alle ridders die geslagen worden op een andere manier dan via Pauselijke Breve. Om de orde zo goed mogelijk te herstellen in zijn oude glorie, beperkt hij het aantal commandeurs tot 150 en het aantal ridders tot 300 (enkel voor de Pauselijke Staten). Verder benoemt hij de kardinaal van de Apostolische Breve als kanselier van de orde, met als opdracht de bewaring van de naam, graad, nummer en datum van aanneming van elke ridder. Van dan af wordt deze orde de “Orde van Sint Sylvester”. Het is paus Pius X die in 1905 de orde opdeelt in “Orde van Sint Sylvester” en de aloude “Orde van de Gulden Militie” of het Gulden Spoor. Tevens maakt hij komaf met alle vroegere aanspraken op adellijke titels, ook die van paltsgraaf voor ridders van het Gulden Spoor. Pius X wenst dat de persoonlijke verdienste en waardigheid van de ridders hun enige titel van eer en respect zou zijn – een wens die vandaag de dag nog steeds gehandhaafd blijft. (1) De franse teksten zijn weergegeven zoals we ze in de archieven vonden, dus mét eventuele schrijffouten. (2) Prelaten van de pauselijke kanselarij voor het ontwerpen en ondertekenen van de pauselijke bullen. Opgeheven in 1908. Bronnen: - Rijksarchief Antwerpen – A23 RAA 231 blz. 102, 104, 108 en 111 - De Strijd om het Gemeentehuis – R. Balbaert, uitgave Heemkring Hoghescote 2000 - Nederlandse Algemene Encyclopedie, 1950

Marc Brans. _____________________________________________________________________

Cappellen 1900

120


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Handgraanmolentjes. In het Bruggeske van juni hadden wij de vraag gesteld of er in Kapellen nog bezitters waren van handgraanmolentjes. Deze molentjes werden namelijk tijdens de oorlogsjaren veelvuldig gebruikt om koren te malen waarmee vervolgens brood werd gebakken om het karige officiële broodrantsoen aan te vullen. Twee leden van Hoghescote, nog in het bezit van zo’n apparaatje, reageerden op onze oproep. Daarmee zijn we zeer tevreden en vooral omdat het verhaal dat er achter steekt ons weer interessante informatie geeft over een wel bepaalde periode uit onze geschiedenis. De eerste reactie kwam van ons lid de heer C.Huguenay uit Putte. Ik laat hierbij César liever zelf aan het woord: “Al die jaren ligt het molentje in het tuinhokje maar ik heb het niet willen wegdoen omdat het afkomstig is van mijn grootmoeder, Angeline Greefs. Tijdens de oorlogsjaren woonde ik samen met mijn ouders en mijn beide broers, Guillaume en Hubert, in de Lindenstraat 63 – later omgedoopt tot Ph. Spethstraat – te Kapellen. Onze zuster, Elise, werd pas na de oorlog geboren. Ik herinner mij nog dat het Duitse brood dat met rantsoeneringzegels kon aangekocht worden van slechte kwaliteit was en dat een eigen gebakken brood een feestmaal was. Daar ons gezin bestond uit drie opgroeiende kinderen en onze beide ouders was een bijkomend brood bovendien steeds welkom. We hadden van grootmoeder een graanmolentje gekregen en hadden dus de mogelijkheid graan te vermalen. Het probleem was echter om aan graan te geraken. Vader was er dan ook als de kippen bij wanneer de boeren aan het oogsten waren. Zo vlug de boeren het toelieten werden de afgeschoren akkers afgeschuimd om de achtergebleven korenaren te verzamelen die bij het pikken of samenbinden van de korenschoven op de akker gevallen waren. Dit was een zware klus want de gedroogde korenstoppels deden geen deugd aan de voeten, bovendien was het in deze oogstperiode meestal drukkend warm op het kale korenveld. Het gezegde: ‘Aren lezen’, is mij dan ook in zijn volle betekenis bekend. Eenmaal voldoende korenaren verzameld diende men ervoor te zorgen dat deze ook veilig thuis geraakten. Het vervoer van graan in het algemeen was onderhevig aan een vergunning en die hadden wij natuurlijk niet. Wanneer de oogst thuis aankwam dienden de granen nog verwijderd uit de aren. Dit gebeurde op het achterkoertje met de dorsvlegel. Vervolgens werd het graan zorgvuldig opgeslagen en slechts vermalen tot bloem wanneer mijn ouders het nodig vonden.Ik herinner mij nog dat ook mijn hulp werd ingeroepen bij het malen. Op de tijd die nodig was om de nodige bloem voor een brood te vermalen kan ik geen getal meer plakken, maar er werd wat afgemalen tijdens de oorlogsjaren. Het bakken van het brood werd niet thuis gedaan. De bloem werd in alle discretie overgebracht naar de familie Meynen uit de Koerspleindreef die waarschijnlijk over een bakoven beschikte en alzo voor het eigenlijke bakken van ons brood zorgde.” Tot zover César. Het molentje dat ik aantrof bij César verkeert nog in uitstekende staat. Jammer zijn er op het apparaat geen aanduidingen vermeld die verwijzen naar de producent zodat de ouderdom niet exact kan achterhaald worden. Aangezien het echter reeds in het bezit was van de grootmoeder van de huidige eigenaar mogen we stellen dat de ouderdom rond de 75 jaar zal liggen. 121


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Het geheel is vervaardigd uit gietijzer met een reservoir dat een inhoud heeft van ongeveer 250 gr. De maaldikte is aanpasbaar met een regelschroef zodat bloem van verschillende fijnheid kan bekomen worden. Het toestel is ontworpen om op een tafel gemonteerd te worden en is hiervoor uitgerust met verstelbare schroeven. Het houten handvat aan de zwengel zorgt ervoor dat langdurig draaien niet leidt tot blaren op de handen.

Het tweede exemplaar werd ons aangemeld door de heer Francis Eyckmans wonende in de Koning Albertlei te Kapellen. Francis is afkomstig van Hoevenen waar zijn grootouders aan de Kerkstraat, achter de jongensschool, een boerderij uitbaatten. Het gezin Albert Eyckmans bestond uit acht kinderen – vijf zonen en drie dochters. Drie zonen en één dochter zijn nooit getrouwd geweest en bleven op de boerderij wonen. Eén van deze zonen, Stan, was de laatste overlevende van de familie en stierf op 92 jarige leeftijd op de boerderij. (° Oorderen 04.11.1903 + Stabroek 24.03.1996). Enkele jaren later werd de boerderij gesloopt. Het molentje is afkomstig van deze boerderij en wordt door de huidige bezitter als herinnering bewaard. Omdat Francis tijdens de oorlogsjaren nog te jong was, kan hij zich niet meer herinneren dat het bewuste molentje ook bij zijn grootouders gebruikt werd om het nodige meel te malen voor het bakken van brood. Daar er door grootvader Albert vooral graangewassen verbouwd werden, mag aangenomen worden dat ook dit exemplaar er tijdens de magere oorlogsjaren toe bijgedragen heeft dat er wat extra brood op de plank kwam Francis weet nog levendig dat zijn vader het later gebruikte om te grote maïskorrels te vermalen tot duiveneten. Deze handgraanmolen is van een gans ander type dan het eerste exemplaar van de heer C.Huguenay. Het is eveneens vervaardigd uit gietijzer maar in plaats van een aandrijving door een hendel wordt hier een volledig aandrijfwiel gebruikt. De diameter van het wiel bedraagt 45 cm en is voorzien van een houten handvat dat niet alleen een snelle werking verzekert maar er bovendien voor zorgt dat de bediener slechts een minimale krachtinspanning dient te leveren. Het enige merkteken dat vermeld is, staat op het aandrijfwiel: “V45”, vermelding die waarschijnlijk verwijst naar de diameter ervan.

122


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Aangezien onze vrienden uit Schoten aan een studie over deze molentjes werken zullen we alle gegevens doorsturen en alvast bedankt César en Francis vanwege Hoghescote. RVdB.

________________________________________________

Cappellen 1900

Cappellen 1900

123


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Kapellen en het archief van Charles de Bosschaert Charles Jean Joseph de Bosschaert had een verscheidenheid van onroerende goederen in verschillende gemeenten. De administratie en het beheer van deze goederen werden genoteerd in een journaal 1 . We hebben het journaal van 1818-1820 geconsulteerd en eruit gefilterd wat voor Kapellen van belang is. We merken op dat de rekeningen nog meestal uitgedrukt werden in “ carolus” guldens. Hier en daar wer-den de rekeningen betaald in franken of Nederlandse guldens, enkele keren zelfs in Franse kronen, maar de boekhouder rekende deze sommen steeds om naar “carolus” guldens. Op 17 januari 1819 ontving Henricus Manpay, eerste werkman te Kapellen, voor 14 werkdagen, gepresteerd tussen 27 december 1818 en 16 januari 1819, de som van 7 guldens, zijnde 10 stuivers per dag. Uit deze post blijkt niet of Henricus andere werklui onder zijn bevoegdheid had 2 . De rekeningen van Henricus komen in het ganse journaal voor. Op 9 april bijvoorbeeld ontving hij voor 16 dagen arbeidsloon, aan 12 stuivers per dag, de som van 9 guldens 12 stuivers. Hij zal met een helper gewerkt hebben, want er staat verder: “item sijnen jongen 12 dag à 7 stuivers is 4 guldens 4 stuivers”. We merken op dat niet alleen het systeem van winter- en zomerloon in het begin van het Nieuwe Regime nog steeds in voege was, maar dat het niveau van dit loon, sinds geruime tijd in voege, onveranderd was gebleven. In de winter verdiende een arbeider buiten de stad een halve gulden of 10 stuivers en in de zomer 12 stuivers 3. In de zomer was het langer licht en moest de arbeider meer uren werken. Op 22 januari mocht de garde champetre van Capelle zijn nieuwjaar gaan ontvangen. Hij kreeg 1 franc, wat gelijk staat met 11 stuivers. Omgerekend in onze huidige munt zou hij een nieuwjaar van ongeveer 5 euro gekregen hebben4. H. Huyberts, metser te Kapellen, ontving op 29 januari 1819 de som van 43 guldens 11 stuivers voor zijn werk in het jaar 1818 op de twee hoeven op de ‘s-Hertogendijk, de ene was bewoond door Martinus Matthijssens en de andere door Cornelis Gabriels. Op 5 februari 1819 betaalden Petrus Beerens van Kapellen en Jan Thomas De Vos, timmerman te Kapellen, 15 francs 72 centimes voor grondlasten op een stuk land door hun in huur gebruikt in 1818. Op 13 februari 1819 ontving Martinus Matthijssens, pachter van de grote hoeve op ’s-Hertogendijk, 69 guldens voor de levering van 12 veertelen haver aan 5 guldens 15 stuivers per veertel. Dit bedrag werd als korting van zijn pacht gerekend. Op 30 april 1819 werd aan timmerman Thomas De Vos 74 francs 43 centimes meegegeven, die hij aan dhr. Van Staey, burgemeester van Kapellen, moest bezorgen, voor het aandeel in de grondlasten op de goederen van mijnheer de Bosschaert te Kapellen. De pachters van deze goederen worden hier vernoemd: de weduwe Kennis, beenhouwer tot Capelle, pachter Beerens en Melchior van den Wijngaert. Dit register bevindt zich in privé-bezit en is afkomstig uit het archief van de familie de Caters. Charles de Bosschaert is verwant aan de familie de Caters. 2 Uit de rekeningen van Westmalle blijkt dat de eerste werkman aldaar wel het toezicht had over verschillende werklieden. 3 Prof. C. Verlinden, Documenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, deel II – B Brabant 4 Dr. Valery Janssens, De Belgische Frank, anderhalve eeuw geschiedenis, 1975. In de periode van 1830 tot 1905 schommelde de waarde van de toenmalige Belgische frank niet zoveel in verhouding. Na de Eerste Wereldoorlog krijgen we een ernstige devaluatie. We hebben geen waardeverhouding van het geld voor de periode 1815-1831. 1

124


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Op 5 mei betaalde de weduwe Kennis 80 francs 54 centimes voor grondlasten op de gronden die zij in huur had: 40 francs 27 centimes voor 1818 en evenveel voor 1819. De gezinnen Beerens te Kapellen op het einde van de 18 de eeuw waren afkomstig uit Ekeren. Mathias Beirens huwde met Anna Jaspers op 30 april 1765 1 en Petrus Beirens was de huwelijksgetuige. Zowel Mathias als Anna waren uit Ekeren afkomstig. De gezinsreconstructie van zijn ouders was: Petrus Beirens gehuwd met Catharina Janssens. Uit dit huwelijk zijn volgende kinderen ontsproten: 1- Adrianus ° 17.12.1733 de moeder wordt Margareta Janssens genoemd. 2- Cornelia ° 17.08.1740 3- Mathias ° 04.12.1741 x Anna Jaspers de peter van hun kind Martina is Petrus Beirens (3.1.1767) 4- Anna Maria ° 11.03.1746 We noteren een tweede gezin Beirens; mogelijk was Petrus een tweede maal gehuwd. Dit moet verder onderzocht worden. Petrus Beirens gehuwd met Anna van de Wijgaert 1- Petrus2 ° 12.04.1749 2- Jacobus ° 25.03.1750 3- Cornelius ° 24.10.1752 4- Adrianus ° 01.02.1754 5- Maria Theresia ° 23.11.1755 De naam Beerens, Berens en Beirens 3 (met nog enkele andere naamvarianten) is een patroniemsnaam 4 , afgeleid van de Germaanse voornaam Bernhard. ‘Bern’ is ‘beer’ 5 en ‘hard’ is ‘sterk’, zodat de naam betekent: zo sterk of moedig als een beer. Vooral Bernardus van Clairvaux (1091-1153) heeft veel bijgedragen tot de populariteit van deze voornaam. We gaan verder met ons journaal. Op 2 mei ontving Henricus Manpay, de voornoemde eerste werkman, 27 guldens voor 18 pond fijn mastzaad aan 30 stuivers het pond, door hem gezaaid op de hoeve van de Ertbrand onder Hoevenen. Henricus huurde weliswaar de “tweede wooning tot Capelle”. Op 1 oktober 1819 rekende burgemeester Van Staey af voor de koopdag van brandhout, gehouden te Kapellen en op de Ertbrand onder Hoevenen, op 5 januari 1819. Deze hadden samen 346 guldens 75 centimes, Nederlands geld, opgebracht. De grote hoeve op ’s-Hertogendijk was in november 1819 bewoond door P. Janssens. Martinus Matthijssens was de pachter van de hoeve op het Hagelcruys onder Ekeren. Martinus leverde vanuit deze hoeve 200 bussels tarwestro tot gebruik van de paarden van mijnheer de Bosschaert in de stad. Thomas De Vos zal timmerwerkzaamheden gehad hebben bij het aflopen van de vorige pacht. Op 26 november mocht hij 32 guldens 8 " stuivers ontvangen voor zijn werk sedert 26 oktober tot 13 november 1819. Op diezelfde 26 november betaalden de weduwe Kennis en zoonen, beenhouwers tot Capelle, 170 guldens voor een jaar pacht op stukken land te Kapellen, aan de Ondertrouw op 13 april 1765, met Petrus Beirens en Adrianus Huybrechts als getuigen. Deze Petrus, of nog waarschijnlijker een zoon hiervan, is de pachter die in het journaal vermeld wordt. Als zijn (groot)vader Petrus Beirens nog leefde in 1820, moet deze toen al een ouderdom gehad hebben van minstens 90 jaren. 3 De ‘i’ dient hier gelezen te worden als de verlenging van de klinker ‘e’, en niet met de ei-klank zoals in ‘een ei’ (van een kip). Zo wordt het woord ‘momboir’ gelezen als ‘momboor’ (voogd of momber). 4 Een patroniemsnaam is een ‘vadersnaam’. De kinderen hebben dan als familienaam de voornaam van hun vader. Bijv. Bastiaensen, Peters, Jansens, Cornelissen, Matthijssens, Hendricx, Jacobs, e.a. 5 In het wapenschild van de stad Bern komt een beer voor. 1 2

125


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Steenweg, groot ongeveer 17 gemeten. Op 12 januari 1820 mocht de garde champetre van Kapellen weer zijn nieuwjaar gaan ontvangen. Nu werd het bedrag omschreven als ‘2 schellingen’, wat omgerekend op 11 stuivers komt. Vorig jaar kreeg hij ook 11 stuivers. Op 4 februari 1820 betaalden Cornelis Govaerts, “ inwoonder der derde wooning tot Capelle ende door Thomas De Vos timmerman aldaer”, de som van 7 guldens, voor 3 maanden huishuur op Kerstmis 1819 verschenen. Hendrik Govaerts was de inwoner van de tweede woning te Kapellen en samen met timmerman Thomas De Vos betaalden zij 6 guldens 1 stuiver en 1 oord voor verschuldigde huishuur. Hoe de situatie van mijnheer De Vos hier was, is ons niet helemaal duidelijk: misschien had hij een werkplaats dat achteraan op deze twee eigendommen gelegen was. Op 26 maart 1820 werd Henricus Manpaey nog steeds vernoemd als de huurder van de tweede woning te Kapellen. Hij kreeg 10 werkdagen uitbetaald aan 10 stuivers en 5 dagen aan 12 stuivers. Waarschijnlijk werd hier dus bij de overgang van de winter naar de lente, de zomertarief van 12 stuivers toegepast. Thomas De Vos kocht van Henricus Manpaey “de sleum der boomen door hem in winter gesleumt in omstreek van Capelle maekende 650 mutsaert à 2 guldens de hondert ”. ‘Sleume’ of ‘slume’ is de bast of de schil van een vrucht, dus nemen we aan dat hier de schors van de bomen wordt bedoeld. Kent men in Kapellen het woord “sleume” nog?

Hugo Lambrechts-Augustijns.

Grimlachjes Hij: “Je bent mooi maar dom.” Zij: “Klopt: jij koos mij omdat ik mooi was, ik koos jou omdat ik dom was!” “Is het een jongen of een meisje ?” “Ik vind dat het kind daar later zelf maar moet over beslissen!” “Mama, je haar wordt grijs, hoe komt dat?” “Dat komt door jou!” “ Hoe komt het dan dat de bomma zo grijs is?” “Els wat heb jij mooie krullen!” “ Ja, die heb ik van mijn pa, die is nu kaal.” Alleen mensen met platvoeten voelen echt dat de wereld rond is. “Zwaluwen trekken naar warme landen. Noem nog een dier dat trekt.” “Een trekpaard.” Vakantie: je vrouw beslist waarheen, je baas wanneer, je bank voor hoelang…

126


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Iets over het poloplein van Hoogboom 1. Inleiding In 1913 wordt er door toedoen van Eduard Bunge, eigenaar van de Oude Gracht en Alfred Grisar, beiden verwoede polospelers, het gebouwencomplex op en rond het poloplein van Hoogboom uitgebreid. Er staat dan reeds een stenen gebouw, oorspronkelijk een hoeve. Plannen worden ingediend voor de bouw van een tribune, een gebouw waar men de jockeys weegt, bouw van een “clubhouse” en voor de paarden voorziet men ruime stallingen. Alfred Grisar mag eigenlijk beschouwd worden als de grote kracht achter het pologebeuren in Hoogboom. Hij leert het spel kennen in Groot-Brittannië, hij is tevens lid van een Britse poloclub. In die hoedanigheid introduceert hij het spel in België en trekt hij Britse oud-officieren aan die manager van de afdeling polo worden. De oorsprong van de “Antwerp Polo Club” ligt in het Beerschotstadion (Alfred is stichter van de voetbalclub Beerschot!). Wegens plaatsgebrek dient uitgekeken te worden naar een ander terrein. Een aantal leden en spelers van de RAPC (Royal Antwerp Polo Club) wonen in Hoogboom of Kapellen. Een keuze laat niet lang op zich wachten: de velden komen naar Hoogboom. Er wordt ook ruimte voorzien voor tennis en kleiduifschieten.

2. De RAPC in Hoogboom De RAPC is dan de enige poloclub in België. Af en toe wordt er vriendschappelijk gespeeld op het middenveld van de Wellingtonrenbaan in Oostende. Oorspronkelijk zijn er twee polovelden in Hoogboom, het ene dwars op het andere. Ze moeten aan de achterzijde (richting Heidestraat) gesitueerd worden. Het clubhuis is opgetrokken in Engelse cottagestijl en is van de meest moderne snufjes voorzien. Alfred Grisar beschikt er over zijn persoonlijke vertrekken. Het stukwerk aan de buitenzijde is opgesierd met de kleuren van de RAPC: wit en rood. Op de spelerstruitjes is dit een rood Sint Andreaskruis op een wit veld. Deze beide kleuren vinden we nog steeds terug in de gebouwen in de dorpskom van Hoogboom die mede door toedoen van Bunge tot stand zijn gekomen (huidige kleuterschool, klein klooster, de gebouwen aan de ingang van de Oude Gracht, de “Drie Torekens”). Na zijn geweldige aanwinst van kasteel en goed laat Eduard er geen gras over groeien, letterlijk en figuurlijk; nog datzelfde jaar worden de plannen voor het poloplein getekend. Die zijn uitgevoerd door het architectenbureau “F. de Montigny & L. Somers”, Korte Leemstraat 19 te Antwerpen. Blijkbaar heeft de tekenaar enige moeite met de juiste spelling van de opdrachtgever, want op elk plan staat “Bungen” in plaats van “Bunge”. Legende bij de oude stafkaart (blad 7 “Cappellen” uit 1863, ingekleurde versie 1903): De zwarte lijn rechts is de oude “Boschstraat” ofte de buurtweg nummer 66. De onregelmatige veelhoek is grosso modo het gebied waar de RAPC de terreinen had. De witte vlek links is het fort van Kapellen.

127


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Door de aanleg van het plein, dient de bestaande Buurtweg nr. 66 (ook Boschstraat genoemd) te verdwijnen; op dit traject wordt een gracht gegraven, die de buitenste gracht van het domein is. Aan de westzijde ontstaat de huidige Bosdreef, links de huidige Polodreef, beide uiteraard nog zand-/modderwegen. Zoals te zien is op het kaartje, bestond de vegetatie voor de aanleg vooral uit bossen, heide, enkele akkers en weiden en enkele gebouwen. Die gebouwen maken samen het hoevecomplex achteraan het plein, tegenover de voormalige stallen Van Paesschen. Deze hoeve, volgens het meetboek van Ekeren uit 1715 gelegen op perceel nummer 323, behoorde in de 18 de eeuw aan ene mijnheer van Havre. Dit gebouw, met de stal vast aan het woongedeelte, heeft in de loop der tijden meerdere verbouwingen gekend.

3.De RAPC-gebouwen 3.1. Het “Clubhouse” (plan gedateerd juni 1913) Dit gebouw staat op het einde van het plein. Het plan vermeldt “Clubhaus”. Op het gelijkvloers: een “clubroom”, twee vestibules, een bureau, een keuken,wc en twee lavabo’s, garage en een woonst voor de conciërge met een grote leefruimte, een opkamer, een slaapkamer, een wasplaats (“laverie”) en een bergruimte. Op de eerste verdieping: kleedkamer voor de gasten, een badkamer met ligbad, toilet en vier (!) spoelbakken. Tevens overal ingemaakte kasten en een “window” (de erker). Op de bovenste verdieping (“mansarde”): een brede overloop, twee slaapkamers met elk grote ingemaakte kasten. In maart 1927 wordt een plan getekend voor een aanzienlijke uitbreiding van de villa. Er komt een glazen terras, administratieve ruimten, de sanitaire installaties worden vergroot, er is ruimte voor een grote bar. Dit laatste plan zal evenwel nooit uitgevoerd worden. 128


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

“Projet de construction d’une terrasse vitrée en bois à l’ancien Clubhaus à Hoogboom Eeckeren” – het onuitgevoerde plan. Dhr. Milton Brown tekent voor de Polo Club, ene Degraide voor de ondernemer.

Aan de tuinkant –“vers le jardin” – bevinden zich de vertrekken van de heer Grisar. De ruitvormige figuren onderaan de bovenste ramen net zoals de balken van het stucwerk en de deuren en ramen waren in wit en rood geschilderd, de kleuren van de poloclub.

Plattegrond van het clubhouse.

129


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

3.2. De garages en werkplaatsen (plan gedateerd juni 1913) Het plan vermeldt: “Projet de changement”, wat wil zeggen dat er reeds stallingen stonden in 1913. De stalling heeft een inhoud van 1.360 m !.

Voorgevel van de werkplaatsen

3.3. De tribune (plan gedateerd 22 december 1913) Er is een gelijkvloers met buffet, keuken, een ruime vestiaire, drie loketten, een secretariaat en toiletten voor dames en heren. De verdieping biedt plaats aan 224 personen, allemaal overdekte zitplaatsen. Daarboven bevindt zich een terras, niet overdekt, wat een prachtig uitzicht moet bieden gezien dat zich op bijna 35 meter hoogte bevindt.Het geheel wordt getopt door twee – ook al enorme – vlaggenmasten.

Rechtse gedeelte van het gelijkvloers der tribune, met o.a. de loketten uiterst rechts.

Linkse gedeelte van de tribune, met de toiletten en de vestiare.

130


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

3.4. De waag – “Pesage” (plan gedateerd 24 december 1913) Een mooi paviljoentje, met ruimte voor de commissarissen, twee vestiaires (kleedkamers) en uiteraard de plaats waar de jockeys gewogen dienen te worden.

4.Gebeurtenissen Tijdens de veldtocht van het Belgisch leger in 1914 moet er één en ander beschadigd of vernield zijn geweest, want een brief van het gemeentebestuur van Ekeren (waartoe Hoogboom in die tijd behoorde) gedateerd 6 juni 1924 meldt: “In gevolge uw geëerd schrijven van 18 april 1914 hebben wy de eer Ued. te berichten, dat de eigendommen der naamlooze maatschappy “Antwerp Polo Club” te Hoogboom, die vernield zijn geworden door de Belgische Genietroepen in 1914, naar onze mening gelegen zyn in de zone der militaire verstrekkingen”. Waarmee het fort van Kapellen bedoeld wordt. Op 29 november 1926 keurt de Bestendige Deputatie van de Provincie een aanvraag goed: “Een onderaardsche naphtabergplaats van 1500 liter inhoud mag worden geplaatst zooals vermeld op de vergunningsplans. Hij moet stipt voldoen aan de voorschriften van de daaromtrent genomen KB van 22 mei 1925”.

131


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

4.1. Na de Eerste Wereldoorlog, de Athletic Club Cappellen Ook de “Athletic Club Cappellen” (A.C.C.) maakt van de terreinen gebruik bij hun activiteiten en dit vanaf de aanleg. Later, na de uitbreiding van de accommodatie, kunnen er grotere manifestaties plaatsvinden. Vanaf 1921 is er de “Dag van de Cross”, met een “Cross National” voor militairen en een “Cross A.C.C.” voor atleten van 2de categorie. In 1922 wordt de eerste “Internationale Meeting” georganiseerd met Nederlandse en Franse clubs. De atleten laten hun kunnen zien in verschillende disciplines: 100 meter, 200 meter, 1600 meter, 3200 meter, 5000 meter, hoogspringen en polsstokspringen. Vanaf dat jaar vindt deze meeting steeds plaats op 15 augustus. Uit een verslag van 1924: “Intusschen vormde zich een prachtstoet aan de Statie van Cappellen. Voorop de muziek van A.C.C. (…) Daarna het muziek van Cruybeke gevolgd door het bestuur van Jong Vlaanderen en zijn athleten en meer dan 100 supporters. Daarbijgevoegd Berchem Sport. In de grootste vrolijkheid toog deze optocht langs de Statiestraat, Heidestraat naar het Polo-plein.”

De 1ste ploeg van Berchem Sport, midden jaren ’20.

Reeds in die vroege jaren organiseert men internationale sportwedstrijden. Men had een graspiste van 800 meter ter beschikking, met een ruimte van 200 meter in rechte lijn voor de sprintnummers. Een Franstalige krant schrijft: “Le terrain magnifiquement entretenu est d’une élasticité parfaite”. In 1925 verschijnt er in een “Courrier d’Anvers” het volgende: “Buitenlandse polo-liefhebbers bevestigen dat het polo-terrein een der mooiste van Europa is. Daarbij hoort een clubhouse, smaakvol ingericht en voorzien van de meest moderne snufjes: watertherapeutische installaties, vergaderzalen en verenigings-lokalen (…) De zes tenniscourts van Hoogboom zijn aangelegd in cement en baksteen (…) Een nieuwe attractieve sport, het kleiduifschieten, heeft onmiddellijk een aantal fervente aanhangers gevonden. De voorzitter van deze aristocratische sporttak is de baron Boudouin de Vinck de Winnezeele. De installaties voor de paardenkoersen zijn van de beste kwaliteit. 132


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Niets ontbreekt aan deze installaties die sinds drie seizoenen paardentreffen toelaten die de ontspanning van de vaste bezoeker van deze paardensport verzekert. Tribunes, de plaats waar de jockeys gewogen worden, het middenterrein, zijn volmaakt”. Het mag duidelijk zijn dat er niet op een frank meer of minder gekeken wordt. Het kleiduifschieten gebeurt niet in de onmiddellijke omgeving van het poloplein maar moet gezocht worden in de weide aan de westkant van het kasteel. Maar die rijke uitstraling staat ook ten dienste van anderen: uit Gazet van Antwerpen van 26 augustus 1927 het volgende: “Liefdadigheid. Op zaterdag 3 september zal in de RAPC te Hoogboom een prachtig liefdadigheidsfeest plaats grijpen ten voordele van het Dispensarium voor Borstlijders te Cappellen. Om 3.30 u zal een polomatch gespeeld worden tussen de ploegen van Brussel en Antwerpen, daarna zal een thee opgediend worden in het heerlijk paviljoen van de club, waar een puike jazz-band orkest de gasten tot dansen zal aanzetten. Inkomkaarten te bekomen op de club mits 5 franken, de thee aan 15 franken. De liefhebbers van schoon sport zullen door hun talrijke opkomst het hunne willen bijdragen tot het welgelukken van dit liefdadig feest”.

Of nog uit De Stad Antwerpen van 20 september 1929: “Finaalwedstrijd van de “Schaal van den IJzer” tusschen het Engelse Hussards en het Franse 13 de en 6 de Dragons. Lieve dames verkochten verkoelende ijsrooms ter gelegenheid van het liefdadigheidsfeest van het Teringlijdersgesticht te Cappellen”. In 1928 vinden de Olympische Spelen plaats in Amsterdam. Vijf Amerikanen zorgen voor iets bijzonders: ze komen onaangekondigd op de 7 de Internationale Meeting van de A.C.C. Ook de zwarte Engelse atleet Jack London is er bij. Hij is de eerste sprinter die startblokken gebruikt op de Olympiade. Hij wint de 100 meter. Als extraatje worden de toeschouwers soms nog getrakteerd op een “Dag der recordpogingen”. Op de polovelden zijn enkele persoonlijke, Belgische en zelfs wereldrecords gevestigd! Deze internationale meetings lopen tot in 1938. Uiteindelijk blijft nog Belgie - Holland over. In het begin kan iedereen gratis genieten van de manifestaties, later vragen de organisatoren een kleine bijdrage. De meeting van 1928 op het plein kost de A.C.C. 19.000 frank. Een bezoeker betaalt dan 5 frank voor een plaats op de tribune en 2 frank voor een plaats aan de omheining. Een programmaboekje kost 1 frank. Er komt slechts 3.000 frank in kas. De rest wordt bijgepast door de kapitaalkrachtige leden van het bestuur. Voor de veiligheid doet het bestuur beroep op rijkswachters van Ekeren. Op 20 april 1928 schrijft Milton Brown het gemeentebestuur aan met de vraag of het mogelijk is rijkswachters ter beschikking te krijgen tijdens de koersen die plaatsvinden op 28 april, 19 mei en 9 juni van dat jaar.

133


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

In 1925 ziet het bestuur er als volgt uit: - Graaf Emile Le Grelle, voorzitter, - De heren Victor Bracht, Firmin De Braekeleer, Willy Friling, Alfred Grisar - Voorzitter afdeling polo: Alfred Grisar - Voorzitter afdeling tennis: Max Elsen - Voorzitter afdeling paardenrennen: Graaf Henry de Baillet-Latour - Polomanager: Major J. Verre Foster In 1928:

Bemerk dat de polomanager een Brits officier is. Meestal een officier die zijn dienst in Indië volbracht heeft. Van oorsprong is polo immers (net zoals snooker trouwens) een Indisch spel, meegebracht naar Europa door de Britse kolonialen. Elke paardeneigenaar heeft ook enkele verplichtingen tegenover de overheid. Elk paard dient ingeschreven te worden in het “Klasseerboek der Mobilisatie van het Leger”. In geval van mobilisatie worden de paarden opgevorderd voor militair gebruik. Op 10 juni 1933 stuurt het gemeentebestuur van Ekeren de Antwerp Polo Club een brief met de vraag wie nu eigenlijk de eigenaar is van de paarden Aline en Pulle, beide behorende tot de Club. Ook qua belastingen dient alles genoteerd: in 1933 worden er zeven paarden aangegeven, waarvan er dat jaar 4 afgeschreven worden. In 1934 hebben ze 3 paarden, een jaar later weer vier. Volgens een brief gedateerd 17 december 1936 gericht aan de “Société Hippique d’Hoogboom” N.M., Fortdreef 27, laat het gemeentebestuur van Ekeren weten dat de opgave der paarden van de Club niet overeenstemt met het klasseerboek. Enkele paarden zijn wel ingeschreven maar niet afgeschreven (let op de bijzondere namen die de paarden kregen): “Blue-Boy – ruin half-bloed – grys – 1.66 m. 1928 Sarayage – ruin half-bloed – vos – 1.57 m. 1932 De overige, zynde: Bolide – Babelute – King Charles en Jimmy, schrijven wij in als nieuwe paarden.(…) Voor hetgeen de paarden betreft, gestald in de Heidestraat op het grondgebied van Kapellen, moeten deze aan het Gemeentebestuur aldaar overgemaakt worden.”

4.2. De Tweede Wereldoorlog Het feit dat de Duitse bezetter het plein “overnemen” (zei het dan voor andere doeleinden) is reeds genoegzaam bekend. Dit gebeurt reeds in augustus 1940. Ze verharden de zandweg aan de oostzijde van het plein met beton, tegenwoordig Polodreef geheten. 134


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

De oorspronkelijke baan ligt er nog steeds, net zoals de 11 plateaus die op regelmatige afstanden tussen de bomen liggen. Hier parkeren ze hun lichte verkenningsvliegtuigen. In het midden van het plein wordt een grote bunker gebouwd waar vier luchtafweerkanonnen (FLAK – Fliegerabwehrkanone) komen. In de Oude Gracht komen 22 barakken waarin 1.500 manschappen in kunnen ondergebracht worden. Onnodig te zeggen dat er geen sprake meer is van polo spelen. Eduard Bunge is trouwens reeds enkele jaren overleden, de andere bezielers zijn eveneens overleden of te oud. Blijkbaar wordt er door de bezetter schade aangericht aan de gebouwen aan het plein. Het zijn, volgens een brief van het gemeentebestuur van Ekeren dd. 27 september 1940 gericht aan “Hoogboom Extension NM”, geen beschadigingen maar “werken”, hoewel het niet eens duidelijk is wat die werken dan wel zijn. Of denkt men niets aan de situatie te kunnen veranderen? “U zal zich desbetreffende rechtstreeks tot de Duitse overheid dienen te wenden.”

4.3. De oorlog voorbij Na de oorlog worden de installaties nog even overgenomen door de Britten (25 november 1944 tot 8 november 1945) en de Amerikanen (8 november 1945 tot 23 juli 1946). De in 1947 opgerichte voetbalclub “Excelsior Hoogboom” bakent een terrein af op het poloplein. Nadat ook deze sportievelingen de gronden verlaten hebben, grazen er enkel koeien. Pas in 1987 nemen enkele enthousiastelingen het initiatief om het poloplein terug te gebruiken waarvoor het meer dan 70 jaar eerder is opgericht. Op zaterdag 12 en zondag 13 september 1987 is het dan zo ver. Dan vindt de “1st Cartier International Polo Open” plaats georganiseerd door de Belgian Polo Open en gesponsord door enkele grote namen uit de bedrijfs- en commerciële wereld. Er treden vier ploegen aan, Engeland met de Royal County of Berkshire Polo Club, Zwitserland, Spanje (Sotogrande Polo Club) en Duitsland. Net in dat seizoen is de Hoogboomsteenweg volledig opgebroken. Het is voor de vele bezoekers geen sinecure het plein te vinden.

135


’t Bruggeske – jg 35 – december 2003 – nummer 4.

Hoewel vanaf dat jaar het pologebeuren in België een opstoot krijgt, is er vanaf 1993 een terugval. Dit heeft verschillende oorzaken: spanningen tussen leden en organisatoren, ouderdom en andere bezigheden. Er zijn nog slechts twee actieve spelers! Geen oefenmatchen meer, geen weekendwedstrijden, het toernooi is verplaatst van september naar juni. Een mooie kans is gemist bij de herinrichting in 1987; beter zou geweest zijn om deze wedstrijd of toch ten minste een prijs naar één van de pioniers uit de jaren ’20 te noemen. Maar het poloplein ligt nog steeds als een enorm stuk groen mooi te wezen in Hoogboom. Laten we hopen dat het zo mag blijven.

M. Brans

Bronnen: - met dank aan dhr D. Agie de Selsaeten, actief lid van de RAPC voor de vele nuttige informatie - Hoghescote archief - Uitgave 60 jaar “Kapa” - Hoogboom, van Ekers dorp tot parel aan de Kapelse kroon, uitgave Hobonia - “Ter Soeter Locht” en/of “Couheye”, L. Gorissen in Hobonia jaarboek 1998.

******* **** *** 136




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.